Verlenging van het mandaat van de Speciale Rapporteur van de VN voor Burma |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kunt u aangeven of het klopt dat de Mensenrechtenraad van de VN zich volgende maand buigt over de vraag of het mandaat van de Speciale Rapporteur voor de Mensenrechten in Burma (Myanmar) verlengd moet worden? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja. Het huidige mandaat van de Speciaal Rapporteur is tijdens de 22ste sessie van de Mensenrechtenraad op 21 maart 2013 met een jaar verlengd. De Mensenrechtenraad buigt zich tijdens de eerstvolgende sessie in maart 2014 over verlenging.
Deelt u de opvatting dat er ondanks positieve ontwikkelingen nog veel mensenrechtenschendingen in het land plaatsvinden en dat verlenging van het VN-mandaat in de huidige vorm daarom wenselijk is? Indien neen, waarom niet?
Ondanks de positieve ontwikkelingen in Birma bevindt het land zich aan het begin van een transitie. Er zijn nog vele zorgpunten, waaronder de situatie in de deelstaten Rakhine en Kachin. Het kabinet acht het daarom van belang dat de VN Birma assisteert om de mensenrechtensituatie in het land verder te verbeteren. Daarnaast is het belangrijk dat onafhankelijke monitoring van de situatie door de VN, zoals nu verzorgd door de Speciaal Rapporteur, mogelijk blijft.
Birma heeft eerder medewerking toegezegd aan de opening van een kantoor van de VN Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR). Dit kantoor zou bovengenoemde verantwoordelijkheden (assistentie en monitoring) op zich nemen. Omdat harde afspraken over de opening van een OHCHR-kantoor vooralsnog uitblijven zal Nederland zich tijdens de Mensenrechtenraad van maart a.s. in EU-verband inzetten voor de verlenging van het mandaat van de Speciaal Rapporteur.
Bent u bereid om u in te zetten voor verlenging van dit mandaat, bijvoorbeeld door bij huidige leden van de Mensenrechtenraad van de VN hierop aan te dringen? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De aanpak van Wildlife crime |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bereid de mededeling van de Europese Commissie over de aanpak van de Europese Unie (EU) inzake de bestrijding van de handel in wilde dieren en planten op de politieke agenda te zetten?1
In het BNC fiche dat op 14 maart jl. aan uw Kamer is gezonden, wordt aangekondigd dat een schriftelijke reactie aan de Commissie zal worden verstuurd naar aanleiding van de Mededeling. Deze reactie zal met uw Kamer worden gedeeld.
Nederland zal ook vertegenwoordigd zijn op de conferentie die de Commissie op 10 april 2014 organiseert om de Mededeling met stakeholders te bespreken.
Heeft Nederland de eerdere aanbeveling van de Europese Commissie uit 2007 van EU-regels met betrekking tot de handel van ingevolge de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES) beschermde diersoorten te verbeteren, overgenomen en uitgevoerd?2 Zo ja, welke stappen, zoals een nationaal actieplan, afschrikwekkende straffen voor strafbare feiten op dit vlak en gebruik van risicobeoordelingen en analyses van inlichtingen, zijn overgenomen en uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft aanbeveling 2007/425/EC uitgevoerd. De Commissie beveelt daarin de lidstaten aan de handhaving van EG raadsverordening 338/97 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten te versterken en een aantal acties te ondernemen.
In 2008 heeft de toenmalige minister van LNV een convenant nalevingstrategie natuurwetten 2008 – 2012 gesloten met de douane, de politie, het Openbaar Ministerie en het IPO. In dat convenant worden risico’s en prioriteiten gesteld en zijn afspraken gemaakt over de samenwerking tussen de verschillende handhavingspartners. De douane, politie, NVWA, RVO.nl en het OM overleggen geregeld in het landelijk overleg CITES over gezamenlijke toezichtprojecten. In de milieukamer nemen het OM, de politie en de bijzondere opsporingsdiensten besluiten over het opstarten van grote opsporingsonderzoeken.
Bent u bereid betere handhaving van de EU-regels ter bestrijding van de handel in wilde dieren en planten door middel van wetgeving met bindende criteria voor effectieve inspecties en toezicht door de lidstaten hoog op de politieke agenda te zetten? Zo ja, hoe gaat u dat dan doen?
Het kabinet is van mening dat de huidige EU-regelgeving voldoet om effectief op te treden. De implementatie van de regelgeving ten aanzien van de handhaving kent een nationaal karakter. Binnen Europa vindt regelmatig overleg plaats over CITES handhavingszaken en trends. Nederland neemt actief deel aan dit overleg en is van mening dat dit forum voldoet om effectiviteit van de handhaving in Europa op elkaar af te stemmen.
Kent u de richtlijn 2008/99/EG inzake de bescherming van het milieu, waarin door middel van het strafrecht wordt vereist van alle lidstaten dat zij ervoor zorgen dat de illegale handel in wilde dieren en planten op grond van de nationale wetgeving als strafbaar feit wordt aangemerkt, zodat effectieve, evenredige en ontmoedigende strafrechtelijke sancties mogelijk zijn? Zo ja, hoe wordt deze richtlijn in Nederland toegepast?
In Nederland zijn alle overtredingen met betrekking tot de illegale handel in wilde dieren en planten aangemerkt als strafbaar feit. Bovendien maakt de strafwetgeving het ontnemen van het wederrechtelijk genoten voordeel mogelijk.
Hoe vaak wordt de maximale straf, die kan worden gegeven bij een verdachte van een Wildlife-misdrijf, ook daadwerkelijk opgelegd?
De handel in beschermde (inheemse en uitheemse) planten en dieren is strafbaar gesteld in artikel 13 Flora- en faunawet (FFW) in combinatie met artikel 1a onder 1°, artikel 2 en artikel 6 van de Wet Economische Delicten. De delictsomschrijving van artikel 13 FFW bevat een verbodsbepaling ten aanzien van zowel dieren en planten beschermd onder the Convention on the International Trade of Endangered Species (CITES) en dieren die beschermd zijn op Europees dan wel nationaal niveau. Indien het delict opzettelijk is begaan, is er sprake van een misdrijf. De maximumstraf op dit misdrijf is een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie (€ 81.000,–). Voor rechtspersonen kan de maximale boete nog met één categorie worden verhoogd (€ 810.000,–).
In Nederland wordt slechts bij uitzondering de maximumstraf opgelegd.
Het Openbaar Ministerie kent geen gevallen waarin dit is gebeurd. Wél zijn er recentelijk hoge straffen door de rechter opgelegd. Zo heeft de rechtbank op
15 november 2013 een persoon veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf waarvan 4 voorwaardelijk, onder meer voor het illegaal vervoeren van beschermde vogels, waardoor ook het risico bestond van de verspreiding van besmettelijke dierziekten. In een andere zaak heeft de rechtbank op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan tegen een dierenhandelaar die een groot aantal dieren had verwaarloosd en zich voorts schuldig had gemaakt aan verduistering, bedreiging en overtreding van de FFW. De dierenhandelaar is veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf, waarvan 2 voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren. Als bijzondere voorwaarde is opgelegd dat hij gedurende de proeftijd niet mag handelen in dieren.
Is er genoeg capaciteit en expertise beschikbaar bij het Openbaar Ministerie (OM) en de rechterlijke macht in Nederland om de georganiseerde criminaliteit op de juiste manier te straffen en bent u van plan om meer strafrechtelijk onderzoek te laten uitvoeren naar wildlife-criminaliteit? Zo ja, hoe gaat u dat dan doen?
De strafrechtelijke handhaving van CITES-criminaliteit is in handen van het Functioneel Parket. Het Functioneel Parket, dat is gespecialiseerd in complexe milieuzaken, heeft criminaliteit met internationale handelsstromen (waaronder CITES-criminaliteit) de afgelopen jaren tot prioritair thema benoemd. De hiervoor benodigde capaciteit en expertise zijn aanwezig. Ook in de afspraken met ketenpartners als de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en andere partners is CITES als prioriteit benoemd.
Is het waar dat de hoogte van de strafrechtelijke sancties, die in de EU gelden voor de handel in wilde dieren en planten, aanzienlijk verschilt? Zo ja, klopt het dat in sommige lidstaten de maximale strafmaat minder dan één jaar hechtenis is?
Ik heb geen zicht op de hoogte van sancties in de 27 andere landen in de EU.
Bent u van mening dat de verschillen in de hoogte van strafrechtelijke sancties tussen de lidstaten een gerechtelijke samenwerking tussen de lidstaten in de weg zitten om criminelen op te pakken? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zoals vermeld onder vraag 3 is de bepaling van de maximale strafnorm een zaak die nationaal door de lidstaten vastgesteld wordt. Uit het regelmatige EU overleg over handhavingszaken komt niet naar voren dat verschil in de hoogte van sancties effectieve samenwerking in de weg staat.
Subsidies voor anti-Israëlische hulpclubs |
|
Raymond de Roon (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «SodaStream accuses Oxfam of funding BDS»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse tak van Oxfam (Oxfam Novib) in 2013 o.a. subsidie heeft verstrekt aan de anti-Israëlische organisatie Coalititon of Women for Peace (CWP), die een boycot van Israël bepleit? Zo ja, hoeveel geld is er vanuit Nederlandse overheden en gesubsidieerde hulpclubs heen gegaan?
Oxfam Novib verstrekt sinds 2013 fondsen uit eigen middelen aan de organisatie Coalition of Women for Peace. Het gaat om een project gericht op informatievoorziening aan het Israëlische publiek over de consequenties van de bezetting.
In hoeverre deelt u de terechte constatering van de Canadese minister voor Werkgelegenheid dat linkse hulpclubs als Oxfam een anti-Israëlische obsessie hebben? Kunt u uw antwoord motiveren?
Uitlatingen van de Canadese minister voor Werkgelegenheid laat ik voor zijn rekening.
Bent u bereid de subsidiestromen naar de anti-Israëlische hulpclub Oxfam Novib stop te zetten? Zo neen, begrijpt u dat u daardoor meewerkt aan het boycot-beleid tegen de bevriende staat Israël?
Neen.
De test van de Consumentenbond, waaruit blijkt dat supermarkten onvoldoende presteren op het gebied van arbeidsomstandigheden in ontwikkelingslanden |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de test van de Consumentenbond over verantwoord inkopen door de vijf grootste supermarkten?1
Ja.
Wat vindt u van de uitkomsten van deze test, waaruit onder meer blijkt dat vier van de vijf grootste supermarkten onvoldoende tot slecht scoren op het gebied van verantwoord inkopen?
Wat vindt u van de conclusie dat alle onderzochte supermarkten nog te weinig werk maken van eerlijke lonen in productielanden? Wat vindt u van de conclusie dat vier van de vijf supermarkten te weinig aandacht besteden aan goede arbeidsomstandigheden in ontwikkelingslanden?
Wat is uw mening over de slechte arbeidsomstandigheden van plantagewerkers in de ananasteelt, waarbij onder meer fysiek zwaar werk moet worden verricht, laag loon wordt betaald en werknemers blootgesteld worden aan bestrijdingsmiddelen en besmet water? Deelt u de mening dat supermarkten een verantwoordelijkheid hebben in het verbeteren van de arbeidsomstandigheden bij bijvoorbeeld fruitteelt? Zo ja, voldoet het ingekochte fruit, waaronder ananassen, in alle Nederlandse supermarkten in 2015 aan de internationale arbeidsrechten?
Bent u bereid om in overleg te treden met de in Nederland actieve supermarkten over de resultaten van de test van de Consumentenbond en de supermarkten daarbij aan te sporen tot verbetering?
De Staatssecretaris van Economische Zaken voert reeds overleg met supermarkten over dierenwelzijn, verminderen voedselverspilling en voedselveiligheid. Zij zal ook het onderzoek van de Consumentenbond bij de supermarkten agenderen.
Op welke manier geeft u uitvoering aan de motie Voordewind (Kamerstuk 32 500 V, nr. 48), die verzoekt tot het sluiten van een convenant dat zich richt op verduurzaming van de huismerkprodukten van supermarkten in 2015?
Per brief van 25 november 2011 (Kamerstuk 32 500 V, nr. 122) is uw Kamer geïnformeerd over de verschillende initiatieven van bedrijven actief in de voedselketen gericht op het verduurzamen van de handelsketens. Een convenant specifiek gericht op huismerken voegt daar te weinig aan toe. In plaats daarvan richt dit Kabinet zich op ketenverduurzaming, waar zowel huismerken als niet-huismerken onderdeel van zijn. Zo is er het convenant specifiek gericht op de verduurzaming van import groente en fruit. Nagenoeg alle supermarkten en grote inkooppartijen hebben dit convenant mede ondertekend. De Nederlandse overheid ondersteunt de realisatie van dit convenant via het Initiatief Duurzame Handel (IDH). Soortgelijke afspraken zijn gemaakt voor andere productcategorieën en grondstoffen waar veel MVO-issues spelen, te weten: kweekvis, soja, palmolie, bloemen, koffie en cacao.
Bent u bereid om, aanvullend op het onderzoek van de Consumentenbond, op korte termijn een uitgebreidere monitor bij supermarkten over internationale arbeidsrechten en eerlijke lonen aan de Kamer te doen toekomen, in lijn met de motie Voordewind (Kamerstuk 32 500 V, nr. 48)?
Rapportage over verduurzaming en maatschappelijk verantwoord ondernemen vind ik een primaire verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. Wel vallen de supermarkten net als alle andere economische sectoren onder de sectorrisicoanalyse. Indien uit deze sectorrisicoanalyse blijkt dat de supermarkten een hoog risicoprofiel hebben, dan wordt in de vervolganalyse gekeken welke van de risico’s op het vlak van mens en milieu mogelijk nog onvoldoende aandacht krijgen vanuit het bedrijfsleven. In dat geval zal ik uw Kamer daarover informeren.
Bent u bereid deze monitor ook beschikbaar te stellen aan consumenten, aangezien een aantal supermarkten slecht scoort op het gebied van transparantie? Zo nee, op welke manier zijn consumenten in staat om een verantwoorde keuze te maken, aangezien enkele supermarkten geen of beperkte informatie geven over de herkomst van producten en over het voldoen aan de internationale arbeids- en mensenrechten?
Consumenten die een verantwoorde keuze willen maken, kunnen nu reeds in verschillende supermarkten een keuze maken voor fairtrade producten en producten met andersoortige keurmerken.
Orgaanroof in China |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de door het Europees Parlement aangenomen resolutie over orgaanroof in China?1
Ja.
Deelt u de ernstige verontrusting van het Europees Parlement over de «aanhoudende en geloofwaardige berichten over het systematische, door de staat gesanctioneerde verwijderen van organen bij gewetensgevangenen in de Volksrepubliek China, onder meer bij grote aantallen Falun Gong-aanhangers die om hun geloofsovertuiging gevangen zijn gezet, en bij leden van andere religieuze of etnische minderheden»?
Het kabinet is bekend met de verschillende berichten en deelt de verontrusting over berichten over onvrijwillige orgaandonaties. China heeft erkend dat de meeste organen die in China worden getransplanteerd afkomstig zijn van geëxecuteerde gevangenen. Echter, onafhankelijke verificatie of bevestiging van onvrijwillige verwijdering bij gewetensgevangenen, zoals Falun Gong beoefenaars of religieuze of etnische minderheden, is tot op heden niet mogelijk gebleken.
Klopt het dat de VN-commissie tegen foltering en de speciale VN-rapporteur inzake foltering hun bezorgdheid hebben uitgesproken over de beschuldigingen van orgaanverwijdering bij gevangenen, en de regering van de Volksrepubliek China hebben opgeroepen tot meer verantwoordingsplicht en transparantie in het systeem van orgaantransplantatie en tot bestraffing van degenen die verantwoordelijk zijn voor misbruik? In hoeverre is China hieraan tegemoet gekomen?
Het klopt dat de VN-commissie tegen foltering en de speciale VN-rapporteur inzake foltering hun bezorgdheid hebben uitgesproken over de beschuldigingen die zijn gedaan in het rapport van Kilgour en Matas. De Chinese overheid schrijft in de brieven aan de VN mensenrechtenraad als reactie op de beschuldigingen dat deze ongegrond zijn en het pure fabricaties van de Falun Gong betreffen. China stelt o.a. dat een onderzoek is verricht in het ziekenhuis Sujiatan in Shenyang, waar illegale verwijdering van organen zou plaatsvinden. Uit hun onderzoek bleek dat geen sprake zou zijn van illegale orgaanverwijdering. Voorts stelt China dat de cijfers in het rapport van Kilgour en Matas niet kloppen, omdat China in de periode van 2000–2005 geen officiële statistieken in orgaantransplantaties zou hebben bijgehouden. In 2006 is nationale regelgeving aangenomen die expliciet gedwongen orgaandonatie en orgaanhandel strafbaar stelt. Sinds 2011 is ook «forced organ removal, forced organ donation or organ removal from juveniles» strafbaar. In het uiterst geval kan daarvoor de doodstraf opgelegd worden. Echter, Nederland en de EU blijven bezorgd over de implementatie van de regelgeving en de onvoldoende duidelijkheid over de afkomst van organen.
Klopt het dat VN-commissie tegen foltering en de speciale VN-rapporteur inzake foltering geen antwoord hebben gekregen op verzoeken aan China in 2006 en 2008 om uitleg over de significante stijging van het aantal orgaantransplantaties sinds het begin van de vervolging van de Falun Gong? Hoe beoordeelt u dit?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de kwestie van orgaanverwijdering in China hoog op de agenda van de EU te zetten, aan te sturen op publiekelijke veroordeling van China, medewerking van China te eisen aan de VN-onderzoeken, alsmede te pleiten voor grondig en transparant onderzoek door de EU naar de praktijken op het gebied van orgaantransplantatie in China?
Het kabinet deelt de mening dat orgaanverwijdering zonder instemming van de persoon onaanvaardbaar is. Nederland zal zich blijven inspannen om deze kwestie op de agenda van de EU te houden. De Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid Ashton heeft toegezegd deze zorgen bij de Chinese autoriteiten aan de orde te blijven stellen. In het kader van de bilaterale mensenrechtendialoog tussen de EU en China zijn deze zorgen eerder opgebracht, waarbij China gevraagd is duidelijkheid te geven over het aantal uitgevoerde doodstraffen en orgaantransplantaties. Nederland zal, zowel bilateraal als in het kader van de EU, bezien welke andere kanalen geschikt zijn om deze kwesties met de Chinese autoriteiten te bespreken. Nederland en de EU zullen bij China blijven aandringen op implementatie van de Chinese nationale regelgeving die gedwongen orgaandonatie en orgaanhandel expliciet strafbaar stelt.
Heeft u kennisgenomen van de bevindingen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel waaruit blijkt dat ten minste 27 personen in Nederland in de afgelopen 10 à 15 jaar naar orgaanexporterende landen als China, India, Irak en Iran en Pakistan zijn afgereisd?2
Ja. In de zevende rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel wordt gesteld dat er enige indicaties zijn die er op duiden dat sprake is van «orgaantoerisme» door personen uit Nederland naar orgaanexporterende landen. In dit verband worden in deze rapportage interviews vermeld met een chirurg, acht nefrologen en vier transplantatiecoördinatoren uit Nederland, waaruit naar voren kwam dat zij in totaal 27 personen kenden die in de afgelopen tien à vijftien jaar een orgaantransplantatie ondergingen in landen als China, India, Irak en Iran en Pakistan. In 2012 heeft de Nationaal Rapporteur overigens het rapport «Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering en gedwongen commercieel draagmoederschap» uitgebracht, waarin wordt aangegeven dat nauwelijks gevallen van mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering in Nederland zelf of door Nederlanders bekend zijn.
Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om Nederlanders daarvan in de toekomst te weerhouden, bijvoorbeeld op het gebied van voorlichting? In hoeverre is aanscherping van wetgeving op dit punt mogelijk en wenselijk?
Het «om niet»-principe en uitdrukkelijke, voorafgaande toestemming van de donor zijn in Nederland belangrijke uitgangspunten bij orgaandonatie en vastgelegd in de Wet op de orgaandonatie (WOD). In 2010 is het Besluit Zorgverzekeringen aangepast. Aanleiding voor deze aanpassing waren de problemen waarmee zorgverzekeraars werden geconfronteerd in geval van declaraties van transplantaties buiten Nederland waarbij er sprake was van het afstaan van een orgaan door een levende donor tegen betaling. Transplantaties komen nu alleen nog voor vergoeding in aanmerking als deze zijn uitgevoerd binnen de Europese Unie, in een van de landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische ruimte of in een andere staat indien de donor woonachtig is in die staat en de echtgenoot, de geregistreerde partner of een bloedverwant in de eerste, tweede of derde graad van de verzekerde is.
Om te voorkomen dat mensen financieel nadeel ondervinden van het bij leven doneren van organen is per 1 juni 2009 de subsidieregeling Donatie bij leven in werking getreden. Deze regeling komt de donor tegemoet in de kosten die een direct gevolg zijn van de donatie, voor zover deze niet op enige andere manier vergoed worden.
In geval van onvrijwillige orgaandonatie kan sprake zijn van een vorm van mensenhandel en dit is strafbaar op grond van artikel 273f Wetboek van Strafrecht. Verder is relevant dat met de wet ter implementatie van de richtlijn mensenhandel – die 5 november 2013 door de Eerste Kamer is aangenomen en per 15 november 2013 in werking is getreden, het vereiste van dubbele strafbaarstelling is komen te vervallen voor mensenhandel gepleegd door Nederlandse onderdanen buiten Nederland.
Om te voorkomen dat mensen hun toevlucht zoeken tot een illegale transplantatie in het buitenland wordt op de website van de Nederlandse Transplantatie Stichting gewezen op de gevaren en het mogelijk illegale karakter van een transplantatie in het buitenland. Deze website wordt mogelijk gemaakt met subsidie van het Ministerie van VWS.
Welke Nederlandse ziekenhuizen werken op dit moment samen met Chinese ziekenhuizen die verdacht worden van of waarvan bekend is dat ze betrokken zijn bij de orgaanroof van gevangenen?
Er zijn geen gevallen bekend van samenwerking tussen Nederlandse ziekenhuizen met Chinese ziekenhuizen die verdacht worden van orgaanroof van gevangenen. Aangezien onafhankelijke verificatie of bevestiging van de verdachtmakingen tot nu toe niet mogelijk is gebleken, is het opstellen van een zwarte lijst van Chinese ziekenhuizen niet aan de orde.
Bent u bereid een zwarte lijst op te stellen van Chinese ziekenhuizen die betrokken zijn bij orgaanroof van gevangenen, waar Nederlandse ziekenhuizen, bedrijven en instellingen geen zaken mee zouden mogen doen die direct of indirect bijdragen aan deze praktijken?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat de geleidelijke afschaffing van orgaanverwijdering bij geëxecuteerde gevangenen in China nog tot 2015 doorloopt? Bent u bereid bij de regering van de Volksrepubliek China aan te dringen op onmiddellijke beëindiging van de praktijk van orgaanverwijdering bij gewetensgevangenen en leden van religieuze en etnische minderheden?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid in het kader van de onlangs hervatte bilaterale mensenrechtenconsultaties met China uitdrukkelijk aandacht te vragen voor de zeer zorgelijke praktijken op het gebied van orgaantransplantatie in China?
Zie antwoord op vraag 5.
Mogelijke steun Turkije aan jihadisten Syrië |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving1 over de bewering van de chef van de militaire inlichtingendienst van Israël, generaal Kochavi, dat Al Qaeda beschikt over bases in Turkije voor jihadstrijders die naar Syrië afreizen?
Ja.
Hoe beoordeelt u deze bewering, ook in het licht van eerdere ontkenningen van Turkije dat het steun zou verlenen aan jihadisten?
De Turkse autoriteiten hebben herhaaldelijk, zowel in het openbaar als in bilaterale contacten met Nederland, aangegeven dat ze zich grote zorgen maken over de Turkse binnenlandse veiligheid ten gevolge van activiteiten van jihadistische groeperingen, en hiertegen adequate maatregelen treffen. Zie ook het antwoord op vraag 13, 14 en 15.
Klopt het dat de vermeende bases volgens de Israëlische militaire inlichtingendienst gelegen zijn in Karaman, een stad in centraal Anatolië, Osmaniye, een plaats nota bene in de buurt van Adana, waar onze Patriot-eenheden gestationeerd zijn, alsmede een plaats nabij de stad Sanlilurfa?
In het bewuste artikel wordt inderdaad gemeld dat de Israëlische militaire inlichtingendienst de mening is toegedaan dat er in het genoemde gebied een soort basis aanwezig is.
Welke activiteiten vinden hier volgens de Israëlische inlichtingendienst plaats? Gaat het om safehouses en trainingsfaciliteiten?
Uit voornoemd artikel kan niet worden opgemaakt welke activiteiten volgens de Israëlische inlichtingendienst in de veronderstelde bases zouden plaatsvinden. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie dat binnen Turkije bases van Al Qaeda bestaan. Turkije ontkent het bestaan ervan ondubbelzinnig.
Deelt u de zorgen van Israëlische militaire inlichtingendienst dat terroristen vanuit deze bases eenvoudig toegang hebben tot Europa?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het ook opmerkelijk dat deze bewering zo in het openbaar gedaan wordt door een Israëlische generaal in de richting van Turkije? Zou dit te maken kunnen hebben met een mogelijk gebrek aan bereidheid bij Turkije om op te treden tegen jihadisten die naar Syrië afreizen, of zelfs mogelijke (gedoog)steun van Turkije aan jihadisten?
Het kabinet treedt niet in de mogelijke beweegredenen van de Israëlische generaal om deze beweringen te uiten.
In hoeverre sluiten volgens u de beweringen van de Israëlische inlichtingendienst aan bij eerdere berichtgeving2 over het bestaan van safehouses van Al Qaeda in Turkije, waar honderden jihadstrijders onderdak zouden vinden?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie dat binnen Turkije safehouses van Al Qaeda bestaan. Zie verder het antwoord op vraag 13, 14 en 15.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving3 dat uit het Westen afkomstige rekruten door de terreurbeweging ISIS geïndoctrineerd worden met extremistische anti-Westerse ideologie, en getraind worden in het maken en tot ontploffing brengen van autobommen, het maken van zelfmoordvesten en het opzetten van terroristische cellen in het Westen?
In maart 2013 is het dreigingsniveau terrorisme Nederland verhoogd naar «substantieel». Belangrijkste overweging daarvoor was de mogelijke dreiging voor de veiligheid die uitgaat van uit Syrië terugkerende strijders, van wie sommigen zeer radicaal en in hoge mate geweldsbereid kunnen zijn. Het kabinet onderkent derhalve dit potentiële gevaar, en heeft in de afgelopen periode een groot aantal maatregelen getroffen, waarover de Kamer is geïnformeerd (o.m. Kamerstukken 29 754 nr. 242, 243, 237 en 238).
Deelt u de mening dat aan Al Qaeda gelieerde of verwante islamitische terreurbewegingen die jihad voeren in Syrië, een toenemende dreiging vormen voor het Westen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving4 dat de regering Erdogan twee chefs van anti-terrorisme eenheden die verantwoordelijk waren voor een majeure operatie tegen Al Qaeda in Turkije, twee uur nadien ontslagen zou hebben, alsmede de bodyguards vervangen zou hebben van de acht aanklagers die de operatie gelanceerd hebben?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie ten aanzien van mogelijke beweegredenen voor eventuele personeelswisselingen binnen Turkse anti-terrorisme eenheden bevestigt.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving5 dat elf hulporganisaties in Syrië die werken met de gematigde Syrische oppositie, een aanklacht zouden voorbereiden tegen Turkije bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens wegens wapenleveranties aan radicale islamisten in Syrië?
Het kabinet kan geen oordeel uitspreken over berichtgeving over een eventuele juridische procedure.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving6 dat de Turkse inlichtingendienst MIT een vrachtwagen vol wapens naar Syrië heeft gereden, dat de politie, die probeerde op te treden tegen de vrachtwagen, zou zijn tegengewerkt in hun optreden en instructies kreeg om de vrachtwagen niet te doorzoeken?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie ter zake.
Blijft u ook in het licht van deze zeer verontrustende berichtgeving vasthouden aan uw analyse tijdens het Algemeen overleg over de verlenging van de Patriot-missie van 17 december jl., dat «inmiddels ook de Turkse overheid zich grote zorgen maakt over de jihadistische groeperingen en de veiligheid van Turkije»?
De Turkse autoriteiten hebben zowel in het openbaar als in bilaterale contacten met Nederland veelvuldig aangegeven dat ze zich grote zorgen maken over de Turkse binnenlandse veiligheid ten gevolge van activiteiten van jihadistische groeperingen. Zoals ook is aangegeven in het Algemeen Overleg (verlenging Patriot-missie in Turkije d.d. 17 december 2014) is de situatie aan de Turks-Syrische grens echter ondoorzichtig. Hierdoor valt niet uit te sluiten dat via Turks grondgebied steun aan gewapende oppositiegroeperingen heeft plaatsgevonden. Tijdens de bilaterale consultaties tussen Turkije en Nederland op 14 februari 2014 is het probleem van jihadistische strijders uitvoerig aan de orde gekomen. De Turkse autoriteiten hebben ook bij deze gelegenheid onomwonden aangegeven het probleem van jihadistische strijders te onderkennen, hiertegen adequate maatregelen te treffen en bereid te zijn tot samenwerking met de Nederlandse autoriteiten. Tevens is de aanwezigheid van Al Qaeda bases in Turkije ondubbelzinnig ontkend.
Blijft u geloven in de officiële ontkenning door de regering Erdogan van steun aan of het faciliteren van jihadisten? Hoe beoordeelt u deze houding in relatie tot de politieke crisis in Turkije en het op grote schaal vervangen van politiefunctionarissen door de regering Erdogan?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid de berichtgeving en beweringen in de richting van Turkije over het mogelijke bestaan van bases van Al Qaeda in Turkije en het mogelijke steunen of faciliteren van jihadisten door Turkije (door bijvoorbeeld wapenleveranties of het openzetten van de grenzen met Syrië) indringend aan de orde te stellen bij Turkije?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid de boodschap over te brengen dat de Nederlandse Patriot-missie niet bedoeld is als een beschermparaplu voor een Turkije dat islamitische extremisten steunt en de grens met Syrië wagenwijd openzet voor stromen jihadstrijders en wapens die zich ook tegen het Westen kunnen keren?
Nederland voldoet met de Patriot-missie aan de bondgenootschappelijke solidariteit in het kader van de NAVO. De missie is nadrukkelijk bedoeld ter bescherming van de Turkse burgerbevolking. Nederland hecht aan de bondgenootschappelijke solidariteit.
Bent u bovendien bereid te pleiten voor internationaal onderzoek naar bovengenoemde berichtgeving en beweringen? Zo nee, bent u dan tenminste bereid deze kwesties aan te kaarten binnen de EU en de NAVO om via deze organisaties uitleg te vragen aan Turkije?
Nee. Het conflict in Syrië en de gevolgen voor de regio worden in NAVO- en EU-kader, bijvoorbeeld tijdens EU-consultaties, alsmede in bilaterale contacten met Turkije, uitvoerig besproken.
Een mogelijk nieuw steunpakket voor Griekenland |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Klopt het dat vorige week tijdens de Ecofin en Eurogroep gesproken is over een mogelijk nieuw steunpakket voor Griekenland? Indien ja, waarom is dat niet gemeld in het verslag?
Nee dat klopt niet. Tijdens de Eurogroep van 27 januari jl. hebben we gesproken over de voortgang van de implementatie van het huidige Griekse leningenprogramma. Een eventueel nieuw steunpakket voor Griekenland is niet aan de orde geweest.
Is het waar dat de Trojka heeft geconcludeerd dat Griekenland dit jaar een financieringsgat heeft van 15 miljard euro?
Nee. De trojka heeft nog geen conclusies getrokken over een financieringsgat dit jaar. De huidige voortgangsmissie van de Trojka is tot op heden niet afgerond. Pas na afronding van deze missie zal de Trojka kunnen concluderen of er sprake is van een financieringgat.
Kunt u bevestigen dat er een nieuw steunpakket wordt voorbereid ter waarde van 10 tot 20 miljard euro, zoals de Duitse Minister van Financiën zou hebben aangegeven? Indien ja, wat is uw inzet wat betreft hoe het steunpakket eruit moet zien?
Zoals ik u heb geïnformeerd bij brief van 2 september 2013 (Kamerbrief «Financiële steun aan Griekenland», met kenmerk BFB2013–11246M) kan in de loop van 2014, wanneer de huidige programmaperiode ten einde loopt, worden beoordeeld of Griekenland aan de programmavereisten heeft voldaan en of er zicht is op markttoegang. Op dat moment kan pas worden bezien of en op welke wijze invulling gegeven kan worden aan een nieuw steunpakket.
Waarom wordt er gesproken over een nieuw steunpakket terwijl de volgende tranche van het huidige pakket steeds niet kan worden uitgekeerd omdat Griekenland de gemaakte afspraken niet nakomt?
Op dit moment wordt alleen gesproken over de voortgang in het huidige programma. Op 27 februari heeft de Eurogroep Griekenland opgeroepen voortgang te maken met de implementatie van de nog openstaande punten, zodat de Trojka spoedig terug kan keren naar Athene om de voortgangsmissie af te ronden (zie verslag Eurogroep en Ecofin Raad van 27 en 28 januari 2014 met kenmerk BFB 2014–192M, d.d. 31 januari 2014).
Klopt het dat een schuldherstructurering zoals bepleit door het Internationaal Monetair Fonds (IMF) geen onderdeel uitmaakt van het steunpakket in voorbereiding? Indien ja, waarom niet?
Zoals in bovenstaande antwoorden aangegeven is er nog niet gesproken over een derde steunpakket en de invulling daarvan.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Eurogroep/Ecofin Raad gepland op 13 februari a.s.?
Ja.
De inzet door Justitie van de nieuwe Defensie drone |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat justitie voornemens is om de door Defensie vrijgegeven nieuwe drone (genaamd Scan Eagle) in gebruik te nemen?1 2 Zo ja, op welke termijn zou inzet aan de orde zijn en waarom heeft u de Kamer hierover (nog) niet geïnformeerd?
In beginsel staan de unmanned aerial vehicles (UAV) van Defensie ter beschikking voor nationale taken ter ondersteuning van civiele autoriteiten. Dit geldt ook voor de Scan Eagle, zodra het bedienend personeel hiervoor is opgeleid. Op dit moment zijn er bij justitie echter geen concrete voornemens om Defensie te verzoeken om militaire bijstand met een Scan Eagle.
Bent u voornemens de Scan Eagle te toetsen op geschiktheid voor strafrechtelijke opsporing en handhaving van de openbare orde, gelet op het feit dat deze drone tien keer zo zwaar en veel groter is dan de huidige Raven drone, veel langer in de lucht kan blijven en met een lanceerinrichting het luchtruim in gekatapulteerd moet worden? Zo ja, waarop wordt de Scan Eagle precies getoetst en welke gronden zijn voor u bepalend voor het al dan niet inzetten boven binnenlands grondgebied? Zo nee, waarom vindt voorafgaande aan binnenlandse inzet van onbemande vliegtuigen geen eigenstandige geschiktheidstoets plaats door justitie?
De Scan Eagle vliegt op grotere hoogte dan de Raven, kan per vlucht langer in de lucht blijven en heeft een groter bereik. Deze eigenschappen zouden in een concreet verzoek om bijstand van het bevoegd gezag aan Defensie redenen kunnen zijn om de Scan Eagle te prefereren boven de Raven. De Scan Eagle is net als de Raven uitgerust met camera’s waarbij op gebruikshoogte gezichtsherkenning niet mogelijk is. Gelet hierop zie ik geen reden de eventuele inzet hiervan, waarbij de camera’s enkel op gebruikshoogte zijn ingeschakeld, op voorhand uit te sluiten. Op basis van het huidige wettelijke kader waarmee thans de proportionaliteit en subsidiariteit van de inzet van de Raven wordt getoetst, kan tevens de eventuele inzet van de Scan Eagle worden getoetst. De eventuele risico’s verbonden aan de inzet van de Scan Eagle boven bewoond gebied worden per geval beoordeeld door de Militaire Luchtvaart Autoriteit (MLA) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
Hoe verhoudt uw stellingname dat de huidige juridische kaders voor de inzet van onbemande vliegtuigen volstaan zich tot de motie-Schouw/Segers3 waarin de regering is verzocht kaders te formuleren voor de benodigde wet- en regelgeving voor het gebruik van onbemande vliegtuigen met bijzondere aandacht voor de effecten op de privacy en de wijze waarop privacy het meest effectief kan worden gewaarborgd?
Mijn stellingname had betrekking op het huidige gebruik van de op de Ravens gemonteerde camera’s. Omdat de UAV’s en daarop gemonteerde camera’s nog steeds in ontwikkeling zijn, heeft het kabinet in de notitie Vrijheid en veiligheid in de digitale samenleving aangekondigd dat in 2014 een onderzoek zal worden uitgevoerd naar onder meer de vraag of de huidige wettelijke kaders voor het gebruik van camera’s op UAV’s met het oog op de privacy ook in de toekomst toereikend zijn.4 Met dit aangekondigde onderzoek wordt uitvoering gegeven aan de motie van de leden Schouw en Segers.
Bent u bereid, gelet op de militaire capaciteiten van de Scan Eagle en de genoemde motie, deze drone ten aanzien van binnenlandse inzet door justitie aan de grond te houden totdat de motie is uitgevoerd en de Kamer kennis heeft kunnen nemen van de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de beantwoording van deze vragen aan de Kamer doen toekomen voor het Algemeen overleg over «Unmanned Aerial Vehicles»(UAV’s) op 5 februari 2014?
Ja.
Spanningen tussen het Malinese regime en Bert Koenders als hoofd van de VN-vredesmacht in Mali |
|
Jasper van Dijk |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Positie van Bert Koenders in gevaar»?1
Het bericht is gebaseerd op een eerder bericht in Le Nouvel Observateur van 16 januari jl. dat vervolgens door een deel van de Malinese pers is overgenomen. Het betreft geen citaten uit een persbericht van de Malinese overheid, zoals BNR veronderstelt. De berichtgeving suggereert een slechte werkrelatie tussen de heer Koenders en de Malinese president Keïta. Voor zover het kabinet bekend, is hiervan geen sprake.
Is het waar dat de president van Mali de heer Koenders beschuldigt van partijdigheid inzake de bemiddeling tussen strijdende partijen? Zo ja, in welk opzicht zou sprake zijn van partijdigheid?
Hoe oordeelt u over de opmerking van VN-deskundige Dick Leurdijk met betrekking tot de bemiddeling van de heer Koenders: «Als hij [Koenders] dat niet naar behoren doet, dan zal de secretaris-generaal van de VN zich moeten beraden op Koenders» positie»?
Deze woorden komen voor rekening van de heer Leurdijk.
Deelt u de mening van de heer Leurdijk dat, als de berichtgeving omtrent de spanningen tussen de Malinese president enerzijds en de heer Koenders c.s. anderzijds op waarheid berust, de grondslag onder de aanwezigheid van de top van de internationale gemeenschap in Mali wegvalt? Zo ja, welke gevolgen trekt u daaruit?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe staat het met het verzoeningsproces tussen de strijdende partijen in Mali? Welke vorderingen worden geboekt?
Het verzoeningsproces in Mali verloopt langzaam. Verzoening hangt voor een deel af van het onderhandelingsproces met rebellenbewegingen dat momenteel in een impasse zit. De eis van president Keïta aan de rebellen om eenzijdig te ontwapenen alvorens hij bereid is te onderhandelen speelt hierbij een rol. De heer Koenders is als hoofd van MINUSMA actief op zoek naar oplossingen om het proces weer op gang te brengen.
Gezien de complexiteit van het conflict, de veelheid aan actoren, de onderliggende oorzaken en lange geschiedenis van tegenstellingen in Mali en de bredere regio voorziet het kabinet geen snelle oplossingen. Het is van belang dat de internationale gemeenschap zichtbaar betrokken blijft en druk blijft uitoefenen op alle betrokkenen om tot een onderhandelingsresultaat te komen.
Welke stappen worden (door u) ondernomen in reactie op deze berichten?
Zoals in bovenstaande antwoorden aangegeven, ziet het kabinet geen noodzaak tot stappen in reactie op de genoemde berichten.
Het bericht dat onder dreiging van een rechtszaak de minister en CoolCat een gezamenlijke verklaring hebben opgesteld over de inspanningen van CoolCat in textielfabrieken in Bangladesh |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boude beschuldiging breekt Ploumen op»?1
Ja.
Was u op de hoogte van het feit dat CoolCat-oprichter Roland Kahn voornemens was een rechtszaak tegen u aan te spannen naar aanleiding van door u gedane uitspraken over arbeidsomstandigheden in textielfabrieken in Bangladesh waar CoolCat mee samenwerkt?2 Indien ja, wat was uw reactie op deze dagvaarding?
Ja. Dit heb ik voor kennisgeving aangenomen. Er was op dat moment reeds overleg met Coolcat.
Heeft CoolCat in deze dagvaarding een rectificatie geëist van uw aantijgingen? Klopt het dat u naar aanleiding van deze dagvaarding in overleg met Coolcat op 24 januari het persbericht hebt uitgezonden?3
Zowel Coolcat als ikzelf wilden verkeerd gewekte suggesties wegnemen (zie antwoord op vraag 5). Het persbericht waaraan u refereert, is dan ook in goed overleg tot stand gekomen. Coolcat heeft vervolgens besloten de rechtszaak in te trekken.
Heeft CoolCat, na de publicatie van het persbericht, definitief afgezien van het aanspannen van een rechtszaak? Is het persbericht daarmee deel van een schikking bedoeld om een rechtszaak te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke verkeerd gewekte suggesties u bedoelt met uw verwijzing in het persbericht van 24 januari jl. naar verkeerd gewekte suggesties? Hoe is het mogelijk dat deze verkeerd gewekte suggesties in een landelijk dagblad gepubliceerd zijn? Welke suggesties wilde u wel wekken met het interview in het Algemeen Dagblad van 25 november jl.? Kunt u dit toelichten?
In aanloop naar en in het interview dat ten grondslag lag aan het artikel van 25 november in het Algemeen Dagblad heb ik niet gesproken over een zwarte lijst. Er bestaat namelijk geen zwarte lijst. Ook heb ik Coolcat niet in verband gebracht met kinderarbeid of het gebrek aan uitbetaling van leefbare lonen. Wel heb ik aangegeven dat ik het belangrijk vind dat Nederlandse bedrijven, waaronder Coolcat, het veiligheidsakkoord voor Bangladesh ondertekenen. Mijn opmerkingen over Coolcat hadden dan ook enkel betrekking op het veiligheidsakkoord.
Welke redenen lagen er ten grondslag aan het noemen van specifiek dit bedrijf in uw interview met het Algemeen Dagblad gezien het feit dat CoolCat hoorde tot de eerste tien bedrijven die het convenant ondertekenden?
De genoemde bedrijven waren de drie Nederlandse textielbedrijven (dat wil zeggen bedrijven in Nederlandse handen) waarvan op dat moment bij mij bekend was dat zij producten produceren in Bangladesh, maar die op dat moment het veiligheidsakkoord nog niet hadden ondertekend.
Heeft u uw interview met het Algemeen Dagblad van 25 november jl. gelezen en goedgekeurd voorafgaand aan de publicatie hiervan?
Het artikel is in concept voorgelegd aan mijn woordvoerder. Op een aantal punten zijn correcties voorgesteld, deze zijn vervolgens niet integraal in het artikel verwerkt. Noch het eindresultaat (dat op essentiële onderdelen afwijkt van het concept), noch de nadien door het AD toegevoegde koppen zijn in definitieve vorm aan mij voorgelegd.
Hoe bent u van plan in de toekomst dit soort escalaties uit te sluiten?
In mijn contacten met de textielsector ligt de nadruk op constructieve dialoog, onder andere met de brancheorganisaties. Ook in de toekomst zal ik deze dialoog, over de noodzaak om arbeidsomstandigheden in de textielsector te verbeteren, blijven voeren.
Het bericht dat de gemaakte afspraken om het werk in kledingfabrieken in Bangladesh veiliger te maken nog weinig effect hebben |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «Geen enkele inspecteur extra aangesteld na ramp Bangladesh»1 en «Afspraken Bangladesh missen doelen»2, waarin wordt belicht dat de afspraken die gemaakt zijn om het werk in kledingfabrieken in Bangladesh veiliger te maken nog weinig tot geen effect hebben?
Onder andere vanwege de recente verkiezingen en daaraan gerelateerde onrust is de toezegging door de Bengaalse overheid om 200 extra inspecteurs aan te stellen helaas nog niet gerealiseerd. Het is belangrijk dat de Bengaalse overheid de gemaakte afspraken nakomt en spoedig de 200 extra inspecteurs aanstelt. Ik spreek hen daar op aan.
Door inspanningen van de Bengaalse overheid en de internationale gemeenschap zijn al wel andere concrete resultaten geboekt ter verbetering van arbeidsomstandigheden in de textielsector in Bangladesh. De overheid van Bangladesh heeft 42 bestaande vacatures voor arbeidsinspecteur opgevuld, waarmee er nu 93 arbeidsinspecteurs zijn. Een ander resultaat is dat de structurele uitbreiding van de arbeidsinspectiedienst eerder dan verwacht is opgenomen in de begroting. Ten slotte wordt via het programma van de internationale arbeidsorganisatie (ILO), dat door Nederland, het VK en Canada wordt gefinancierd, voortgang geboekt.
Nederland heeft 6 mln EUR beschikbaar gesteld voor het programma van de ILO dat zich van de periode van 2013 tot 2016 richt op de verbetering van arbeidsomstandigheden in de textielsector in Bangladesh. De bijdrage van Nederland wordt in delen betaald. In 2013 heeft Nederland 1 miljoen euro bijgedragen.
Dit ILO programma in Bangladesh bestaat uit vijf onderdelen:
De ambassade bespreekt maandelijks de voortgang op deze onderdelen met de ILO tijdens het donor coördinatieoverleg dat door Nederland wordt voorgezeten.
Op elk van de zes onderdelen wordt voortgang geboekt. Ten eerste, zijn er inmiddels 200 fabrieken in Bangladesh geïnspecteerd op bouwveiligheid en 120 fabrieken op brandveiligheid. De ILO laat de inspectierapporten nu controleren door internationale experts. Ten tweede, worden nieuwe en zittende inspecteurs door de ILO getraind. De ILO heeft een beleidsplan voor de arbeidsinspectie opgesteld dat binnenkort met de overheid en sociale partners wordt besproken.
Ten derde, heeft de ILO in samenwerking met de Bengaalse overheid een coördinerend centrum opgezet voor dienstverlening aan slachtoffers van Rana Plaza. Een eerste groep slachtoffers heeft inmiddels een training voor re-integratie op de arbeidsmarkt ontvangen. De training voor een tweede groep van 250 slachtoffers is gestart. In samenwerking met maatschappelijke organisaties heeft de ILO een databank opgezet met informatie over alle verstrekte hulp aan Rana Plaza slachtoffers. Tot slot is de uitvoering van het Better Work programma van de ILO in samenwerking met de International Finance Corporation (IFC) in voorbereiding.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat de Bengaalse overheid nog geen enkele inspecteur extra heeft aangesteld om de textielfabrieken in het land te controleren om rampen, als het instorten van Rana Plaza, in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Aan welke projecten is de 1 miljoen euro besteed die de Nederlandse overheid tot op heden beschikbaar heeft gesteld om extra inspecteurs aan te stellen? Welke concrete afspraken zijn er op voorhand gemaakt over de inzet van het beschikbaar gestelde bedrag en op welke wijze controleert u of deze afspraken ook daadwerkelijk worden gerealiseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de vertraging van het aantal aangestelde inspecteurs gevolgen voor de uitvoer van het Bangladesh Veiligheidsakkoord? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de Nederlandse bedrijven die dit akkoord ondertekend hebben?
Voor de uitvoering van inspecties is het veiligheidsakkoord niet afhankelijk van inspecteurs van de Bengaalse overheid. Er wordt gewerkt met internationale experts. Het veiligheidsakkoord voor Bangladesh heeft inmiddels 10 pilot inspecties uitgevoerd. In februari en maart begint het veiligheidsakkoord met een grootschalige inspectie operatie. Deze inspecties hebben geen vertraging opgelopen.
Gaan de nog aan te stellen inspecteurs tevens het grote aantal onderaannemers controleren die ook veel kleding produceren voor westerse merken? Zo nee, op welke wijze wordt het toezicht op deze onderaannemers georganiseerd?
De inspectieoperatie voor brand- en gebouwenveiligheid is gericht op bedrijven die voor de export produceren. In het veiligheidsakkoord voor Bangladesh staat expliciet dat de afspraken ook gelden voor de onderaannemers die via de hoofdaannemer aan bedrijven leveren die aangesloten zijn bij het veiligheidsakkoord. Ook de Alliance for Bangladesh Worker Safety (Alliance), waarbij vooral Amerikaanse bedrijven zijn aangesloten, heeft afspraken gemaakt over onderaannemers. Het blijft echter ingewikkeld. Onderaanbesteding is de zwakste schakel in de keten. In de kleine werkplaatsen liggen de grootste risico’s op misstanden en vinden de minste controles plaats. Door af te spreken met toeleveranciers dat uitbesteding aan onderaannemers onacceptabel is, proberen de Westerse textielbedrijven risico’s te verminderen.
De lokale vereniging voor textielproducenten heeft recent nieuwe regelgeving ingevoerd om de controle op onderaannemers verder aan te scherpen. De bedrijven die produceren voor de lokale markt vallen nu nog buiten de inspecties, maar zullen in de toekomst ook gecontroleerd worden door de versterkte arbeidsinspectie.
Bent u voornemens met de Bengaalse overheid in gesprek te gaan om hen aan te sporen prioriteit te geven aan zowel de aanstelling van extra arbeidsinspecteurs als het verbeteren van de controle van onderaannemers? Welke verwachtingen heeft u van de Bengaalse overheid om deze problemen op korte termijn aan te pakken?
Ik ben in gesprek met de Bengaalse overheid en blijf dat doen. Gezamenlijk met andere donoren, blijft Nederland druk uitoefenen op de overheid van Bangladesh om extra inspecteurs aan te stellen en om de arbeidsomstandigheden bij onderaannemers te verbeteren. Tijdens 6 wekelijks diplomatiek topoverleg tussen Bangladesh, Nederland, de EU en de VS staan deze onderwerpen hoog op de agenda.
Op welke termijn verwacht u dat de gemaakte afspraken daadwerkelijk effect gaan hebben en dat daarmee de situatie voor de werknemers in de Bengaalse kledingindustrie zal verbeteren?
De werkzaamheden van het Accord en de Alliance zullen vijf jaar in beslag nemen. Het ILO programma duurt 3,5 jaar. Verandering van een sector met 4 miljoen werknemers en ruim 3.500 (export) fabrieken kost tijd. Het gaat niet alleen om inspectie en de uitvoering van de inspectie aanbevelingen, maar ook om het opzetten van arbo-commissies in 3.500 fabrieken en het geven van veiligheidstrainingen aan werknemers en management. Ik zal u regelmatig blijven informeren over de voortgang van dit programma.
Het bericht dat in Uganda een Belg vastzit vanwege homoseksualiteit |
|
Ingrid de Caluwé (VVD), Tamara van Ark (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Belg vast in Uganda voor homoseks»?1
Ja
Kunt u aangeven of het bericht klopt dat er een Belg vastzit in Uganda op verdenking van homoseksualiteit?
De Belgische media meldden dat er in de nacht van zondag 26 op maandag 27 januari een Belgische man is opgepakt in Kampala op verdenking van homoseksuele handelingen. Hij is woensdagmiddag 29 januari op borgtocht vrijgekomen. 11 februari is bekend gemaakt dat de Belg niet wordt aangeklaagd en/of voorgeleid. Hij heeft Uganda inmiddels op eigen initiatief verlaten. Zijn visum was reeds verlopen en hij verbleef dus illegaal in Uganda.
Kunt u aangeven of er nog meer Europeanen vastzitten in Uganda op verdenking van homoseksualiteit?
Nee, niet voor zover bij ons bekend.
Kunt u aangeven hoe het staat met de «anti-homowet» in Uganda die «recidivisten» een levenslange gevangenisstraf kan opleveren? Is de president inmiddels bereid om deze anti-homowet te vetoën?
Op 23 januari is de anti homowet formeel door het parlement aangeboden aan de President. Hij heeft 30 dagen om te wet te ondertekenen, te weigeren of wijzigingsvoorstellen te doen. In een brief aan de voorzitter van het parlement heeft hij aangegeven de wet in de huidige vorm niet te zullen ondertekenen. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven op welke wijze de Nederlandse ontwikkelingshulp aan Uganda heeft bijgedragen aan een beter leefklimaat voor lesbische, homo-, biseksuelen en transgenders (LHBT’s) in Uganda?
Nederland ondersteunt verschillende organisaties om discriminatie van de LHBT-gemeenschap in Uganda tegen te gaan en onderhoudt via de Nederlandse ambassade in Kampala nauw contact met LHBT- en mensenrechtenorganisaties.
Bent u bereid om de zaak, in samenspraak met de Belgische collega’s, op Europees niveau aan te kaarten?
Dit betreft een consulaire zaak van een Belgische staatsburger. De Belg is inmiddels vrijgelaten en heeft het land verlaten.
Bent u bereid om de ontwikkelingshulp aan Uganda aan alle overheidsinstellingen op te schorten op nationaal niveau en voor hetzelfde te pleiten op Europees niveau, als de president van Uganda de anti-homowet niet tegenhoudt, of als Europese burgers vast blijven zitten in Uganda om homoseksualiteit? Zo nee, waarom niet?
Afgelopen weekend heeft president Museveni aangegeven dat hij de wet wil ondertekenen die levenslang als strafmaat stelt op homoseksualiteit. Voor een formele reactie van Nederland wil het kabinet eerst de definitieve ondertekening door de president afwachten. Nederland wil wel een krachtig signaal afgeven dat deze wet niet acceptabel is, ook omdat deze niet overeenstemt met internationale verdragen waarbij Uganda partij is.
Wat dit betekent voor de hulp van Nederland aan Uganda, is nog niet te overzien.
Nederland gaf al geen begrotingssteun meer aan Uganda. Maar Nederland meent dat de lidstaten van de EU de begrotingssteun van de Commissie moeten aanhouden als de wet wordt getekend.
Tegelijk mag onze reactie de belangen van LHBT in Uganda niet schaden.
Daarom willen we van de organisaties voor LHBT in Uganda vernemen wat zij als de beste reactie zien, en hoe wij met hen en de regering van Uganda in gesprek kunnen blijven. Afhankelijk van die gesprekken willen we bezien of en welke maatregelen we nemen.
Het Ugandese parlement heeft de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid om de wet wel of niet aan te nemen indien de president tot twee keer toe zou weigeren de wet te bekrachtigen.
Problemen met de JSF |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport van het Pentagon, waaruit blijkt dat er grote problemen zijn met het onderhoud, de software en de betrouwbaarheid van de Joint Strike Fighter (JSF)?1
De ontwikkelings- en testfase die nu gaande is, is bedoeld om technische onvolkomenheden te vinden en te corrigeren. Er resteren de komende tijd nog grote uitdagingen, in het bijzonder de tijdige ontwikkeling, integratie en de oplevering van de software. Het jaarlijkse rapport van DOT&E maakt dat wederom duidelijk. Het rapport bevat veel gedetailleerde (technische) informatie over de voortgang van de ontwikkeling van de F-35, maar brengt geen grote, nieuwe problemen aan het licht. Het rapport meldt weliswaar knelpunten en achterblijvende resultaten, maar het gaat veelal om punten die ook in vorige jaren al waren onderkend en waarvoor het Joint Program Office (JPO) maatregelen heeft getroffen. Er zijn volgens het JPO op dit moment geen onoverkomelijke problemen en er is geen noodzaak de planning aan te passen, ook niet die van de operationele testfase. Uitgaande van de levering van Nederlandse toestellen vanaf 2019, wordt verwacht dat die toestellen direct met de Block 3 software kunnen worden uitgerust. De beoogde Nederlandse datum van 2021, voor een eerste operationele eenheid (IOC), ligt voldoende ver in de toekomst om de effecten van een mogelijke vertraging op te kunnen vangen. Defensie volgt de ontwikkelingen nauwlettend. In de komende jaarrapportage zal ik u opnieuw informeren over de stand van zaken van het F-35 programma. De uitkomsten van het onderzoek van de DOT&E hebben op dit moment geen gevolgen voor de twee Nederlandse testtoestellen, noch voor de opleiding van het Nederlandse personeel. Ik acht het van grote waarde dat een onafhankelijke autoriteit het testprogramma kritisch volgt. Dit houdt het JPO scherp en komt daarmee de kwaliteit van het F-35 toestel ten goede. Het is dan ook in het belang van alle partnerlanden. Op 7 februari jl. heb ik u mijn reactie op het rapport gezonden (Kamerstuk 26 488, nr. 339).
Is de JSF kwetsbaar voor «raketinslagen en onweer» en zitten er fouten in de software die reeds geleverd is? Hoe oordeelt u over de in het rapport genoemde problemen?
Het betreft een eerder geconstateerde tekortkoming aan een systeem dat brandstofdampen in de brandstoftanks moet verdrijven. Dit systeem is inmiddels verbeterd en wordt dit jaar getest. Zoals eerder gemeld is de F-35 daarom nog niet gecertificeerd voor vluchten in de nabijheid van onweer (Kamerstuk 26 488, nr. 309).
De F-35 is moeilijk te detecteren vanwege de stealtheigenschappen en beschikt over systemen voor elektronische oorlogsvoering die raketten kunnen misleiden. In het verleden heeft de DOT&E de aanbeveling gedaan componenten aan het toestel toe te voegen die de kwetsbaarheid voor een raketinslag verder kunnen reduceren. Voor het A-type van de F-35 is dat een afsluitklep in een systeem dat een brandbare vloeistof bevat. Het JPO heeft deze aanbeveling beoordeeld, maar neemt deze niet over omdat uit het onderzoek is gebleken dit slechts tot een marginale afname van de kwetsbaarheid zou leiden.
De software is in ontwikkeling en nog niet foutloos. De software wordt getest om gebreken op te sporen en te verhelpen. Dit is een regulier proces en normaal in deze fase van een ontwikkelingsprogramma. De correctie van gebreken kost echter wel extra tijd en de DOT&E wijst er op dat de tijdige ontwikkeling, integratie en oplevering van software een grote uitdaging blijft. Ook het JPO onderkent dit en het JPO heeft reeds maatregelen genomen om verdere vertragingen te voorkomen.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Wordt uw personeel, dat betrokken is bij de JSF, door de Amerikanen voldoende op de hoogte gehouden van de problemen? Zo nee, vindt u dat aanvaardbaar?
Ja. Interne rapportages van het JPO over de voortgang van het programma en de status van de geconstateerde problemen en de oplossingen daarvan zijn toegankelijk voor Nederlands defensiepersoneel dat direct betrokken is bij het F-35 programma.
Is het waar dat de problemen een vertraging van 13 maanden veroorzaken in de planning?
Bij de beproevingen van de Block 2B software moesten diverse testen opnieuw worden uitgevoerd nadat geconstateerde gebreken waren verholpen. Daardoor is een achterstand ontstaan. Op grond van historische gegevens over extra benodigde softwaretesten schat DOT&E dat zeven tot dertien maanden extra tijd nodig kan zijn. Het JPO heeft echter al maatregelen getroffen om te voorkomen dat de voorziene oplevering van de Block 2Bsoftware niet wordt gehaald. Het JPO stelt dat de Block 2B software in oktober 2014 wordt opgeleverd, zodat in 2015 het Amerikaanse Marine Corps een eerste operationele F-35 eenheid operationeel kan inzetten.
Wat voor gevolgen heeft deze vertraging voor uw eigen planning rond de aanschaf van de JSF?
Uitgaande van de levering van Nederlandse toestellen vanaf 2019, wordt verwacht dat die toestellen direct met de Block 3 software kunnen worden uitgerust. Het jaar 2021, waarin een eerste Nederlandse eenheid operationeel moet worden (IOC), ligt voldoende ver in de toekomst om een mogelijke vertraging te kunnen opvangen. Defensie volgt de ontwikkelingen nauwlettend.
Geven de problemen en vertragingen aanleiding tot een heroverweging van uw planning rond de JSF? Zo nee, hoeveel moet er nog meer misgaan voordat u wel overgaat tot heroverweging?
Mochten zich grote veranderingen voordoen in de aspecten product, tijd of geld, die zelfs de marges in het projectbudget overstijgen, dan zal er een heroverweging plaatsvinden binnen de afgebakende financiële kaders. Daarom is geen sprake van een heroverweging.
Zie tevens het antwoord op vraag 5.
Hoe kunt u «niet erg geschrokken» zijn van een rapport dat u nog niet heeft gelezen? Is het niet professioneler om pas commentaar op een rapport te geven nadat u het heeft gelezen?2
Het JPO heeft voorinzage in het rapport gehad en heeft Defensie daarover tijdig geïnformeerd. Op grond daarvan kon ik inschatten dat het rapport geen belangrijke nieuwe problemen zou bevatten.
Wanneer gaat u het rapport lezen, zodat u een onderbouwde reactie aan de Kamer kunt sturen?
Op 7 februari jl. heb ik een reactie aan de Kamer gezonden (Kamerstuk 26 488, nr. 339).
Een gelijk Europees speelveld voor de Nederlandse havens |
|
Albert de Vries (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Concurrentiepositie haven Rotterdam in het geding door winstbelasting»?1
Ja.
Heeft u de Europese Commissie verzocht om openbaarmaking van de resultaten van het onderzoek dat op verzoek van het Europees Parlement is verricht naar de concurrentieverhoudingen tussen de havens in de Europese Unie (EU)? Zo nee, wanneer gaat u dit alsnog doen?
Nee. Het onderzoek is verricht in de vorm van een vragenlijst waarmee aan alle lidstaten om informatie over de financiering van haveninfrastructuur en havendiensten, alsmede directe belastingen, zoals de vennootschapsbelasting, is gevraagd. Het onderzoek is uitgevoerd door het Directoraat-generaal Mededinging van de Europese Commissie en vond zijn oorzaak in een verzoek daartoe vanuit het Europese Parlement. De reactietermijn sloot op 1 oktober 2013. Wij hebben geen inzicht in de voortgang van de verwerking van de resultaten en de analyse daarvan. Vanuit het Europees Parlement is recent gevraagd naar de stand van zaken en de openbaarmaking van de resultaten (schriftelijke vragen door het lid Wortmann van het Europees Parlement aan de Europese Commissie). Wij wachten vooralsnog dat antwoord af.
Deelt u de mening dat het onderzoek naar de concurrentieverhoudingen tussen de havens in de EU dient te worden betrokken bij de onderhandelingen over de Europese havenverordening? Zo nee, waarom niet?
Zeker. Hierbij betrekken wij ook het onderzoek dat in opdracht van mij door de Erasmus Universiteit Rotterdam/RHV en Ecorys is uitgevoerd naar de concurrentieverhoudingen tussen de havens in Duitsland, Engeland, Frankrijk, Vlaanderen en Nederland. Het rapport van dit onderzoek is onlangs, met een reactie van het kabinet, aan u toegezonden. Kortheidshalve verwijzen wij daarnaar.
Is het waar dat de havens in de ons omringende landen feitelijk nauwelijks winstbelasting betalen en er de facto dus sprake is van een gelijk fiscaal speelveld?
Zie antwoord op vraag 7.
Heeft u overleg gehad met de Europese Commissie over de uitzonderingspositie voor vennootschapsbelasting van de Nederlandse havens in relatie tot de fiscale positie van de havens in de buurlanden?
Zie antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het niet aanvaardbaar is dat de Nederlandse havens – die in vergelijking met de havens in ons omringende landen door oneigenlijke overheidssteun al op achterstand staan – nog verder op achterstand worden gezet door invoering van vennootschapsbelasting?
Zie antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om van de invoering van vennootschapsbelasting voor de Nederlandse havenbedrijven af te zien dan wel deze tenminste uit te stellen tot het onderzoeksrapport naar de concurrentieverhoudingen tussen de havens in de EU openbaar is gemaakt en er op EU-niveau afspraken zijn gemaakt die ook worden gehandhaafd met betrekking tot overheidssteun aan havens?
Bij een goede vergelijking van de concurrentieverhoudingen tussen havens in de Europese Unie spelen als vanzelfsprekend niet alleen fiscale wet- en regelgeving een rol. Het Nederlandse streven is gericht op een Europees level playing field voor zeehavenbeheerders en havendienstverleners (loodsen, slepen, afmeren, terminaldiensten, inname afvalstoffen en bunkeren) op alle relevante beleidsterreinen: externe veiligheid, arbeidsveiligheid, beveiliging tegen misdaad, milieuzorg en natuurbehoud, alsmede financiering en belastingheffing. De Nederlandse zeehavens moeten per saldo op voet van gelijkheid kunnen concurreren. Zij moeten hun natuurlijke voordelen ook ten volle kunnen benutten.
Vandaar dat het kabinet met instemming heeft vastgesteld dat de Europese Commissie op verzoek van het Europese Parlement het eerdergenoemde (brede) onderzoek uitvoert. U vraagt nu concreet naar de wijze waarop in de Europese Unie wordt omgegaan met de heffing van directe belastingen, zoals de vennootschapsbelasting in het geval van havenbeheerders. Algemene uitspraken over die fiscale behandeling in de Europese Unie met 28 lidstaten kunnen echter niet worden gedaan. De situatie is daarvoor te complex en te divers. Desalniettemin bestaat het beeld dat havenbeheerders in de ons omringende landen veelal niet of nauwelijks winstbelasting betalen. Dit kan onder andere worden veroorzaakt door de wetsystematiek van de onderhavige lidstaat, de rechtspersoonlijkheid van de havenbeheerder, de omstandigheid dat geen winst wordt behaald en de soorten activiteiten die door de diverse havenbeheerders worden uitgevoerd.
De staatssecretaris van Financiën is tijdens een algemeen overleg in de Tweede Kamer op 25 juni 20132 ingegaan op de internationale concurrentiepositie van Havenbedrijf Rotterdam NV (HbR). Destijds is al aangegeven dat er op fiscaal gebied geen gelijk speelveld lijkt te ontstaan wanneer HbR volledig belast gaat worden als dit bij zeehavens elders in Europa niet het geval is. Daarbij is opgemerkt dat als wij een level playing field binnen Nederland nastreven, dat ook voor Europa zal hebben te gelden. Het kabinet heeft dit vervolgens bij de Commissie naar voren gebracht. Om die reden vindt op ambtelijk niveau informeel overleg plaats tussen het ministerie van Financiën en de betrokken dienst van de Europese Commissie over de invulling van het in (ambtelijke) voorbereiding zijnde wetsvoorstel met betrekking tot de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen, waarbij ook de positie van havens aan de orde komt.
Op dit moment is de uiteindelijke vormgeving van de in voorbereiding zijnde modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen nog niet duidelijk. Het kabinet wil desalniettemin van de gelegenheid gebruik maken om een zeer grove schets te geven van de hoofdlijnen waaraan nu wordt gedacht. De afgelopen maanden is mede op basis van de bevindingen uit de inventarisatie begonnen met het opstellen van een conceptwetsvoorstel. Hierbij is zo veel als mogelijk rekening gehouden met de signalen die tijdens de inventariserende gesprekken zijn afgegeven. Zo hebben belanghebbenden bijna unaniem bezwaar gemaakt tegen het verplicht op afstand plaatsen in een privaatrechtelijke rechtsvorm van te belasten activiteiten dat noodzakelijk is bij de indirecte ondernemingsvariant. Zij zien met name op tegen de aansturingsaspecten en corporate governance aspecten die het gebruik van privaatrechtelijke rechtspersonen met zich meebrengt. Daarnaast hebben zij bezwaar tegen de kosten die gepaard gaan met het oprichten en in stand houden van privaatrechtelijke rechtspersonen. Uit de inventarisatiegesprekken kan worden afgeleid dat belanghebbenden de administratieve lasten die gepaard gaan met een rechtsvormneutrale uitwerking van de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen, niet op vinden wegen tegen de bezwaren die zij hebben tegen het gebruik van privaatrechtelijke rechtspersonen. Om hieraan tegemoet te komen bestaat het voornemen om voor de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen uit te gaan van een vormgeving waarbij concurrerende overheidsondernemingen belastingplichtig worden, ongeacht de rechtsvorm waarin ze worden gedreven, waarbij een vrijstelling wordt geboden voor overheidstaken. Deze gewijzigde uitwerking biedt belanghebbenden meer keuzevrijheid met betrekking tot de wijze waarop zij hun organisatie willen vormgeven. Deze gewijzigde uitwerking heeft geen gevolgen voor de omvang van de groep overheidsondernemingen die vennootschapsbelastingplichtig worden. Over de vrijstelling voor overheidstaken en verschillende andere aspecten die met een rechtsvormneutrale benadering gepaard gaan, is het kabinet met de Europese Commissie in gesprek. Daarbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheid om Nederlandse zeehavenbeheerders bij wijze van overgangsrecht onder de werkingssfeer van het thans bestaande vennootschapsbelastingregime voor overheidsondernemingen te houden, totdat sprake is van een gelijk Europees speelveld voor havens op het gebied van belastingheffing naar de winst. Daarna zou ook voor de havens het gemoderniseerde reguliere systeem gaan gelden.
Het kabinet heeft het streven om op Prinsjesdag 2014 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in te dienen. De gesprekken met de Europese Commissie moeten derhalve voor die tijd tot helderheid hebben geleid. Vervolgens zal het kabinet een afweging maken over de uiteindelijke vormgeving. Het kabinet weegt bij de vormgeving de belangen van de havens zwaar zonder daarbij in zijn algemeenheid afbreuk te willen doen aan het streven naar een gelijk speelveld in Nederland. Het spreekt voor zich dat het kabinet een wetsvoorstel hoopt in te dienen dat op een zo groot mogelijk draagvlak kan rekenen.
Mensenrechtenschendingen in Egypte |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het rapport «Egypt: Roadmap to repression» van Amnesty International?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport over de vele mensenrechtenschendingen sinds de staatsgreep tegen president Morsi, onder andere op het gebied van vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vergadering, en over de straffeloosheid onder veiligheidsdiensten en selectieve rechtspraak? Kunt u specifiek ingaan op de constatering dat de omvang van het staatsgeweld sinds afgelopen zomer ongekend is?
De situatie in Egypte is gespannen. Het kabinet betreurt en veroordeelt de terreuraanslagen en de gewelddadigheden waarvan Egyptische burgers in toenemende mate het slachtoffer zijn. Het kabinet erkent de legitieme veiligheidsbehoefte van de Egyptische autoriteiten, maar is tegelijkertijd van mening dat deze hand in hand moet gaan met respect voor de mensenrechten. Egyptenaren moeten vreedzaam kunnen demonstreren en zich kunnen verenigen. Mensenrechten zoals de vrijheid van vergadering, de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid vormen belangrijke randvoorwaarden voor de beoogde presidents- en parlementsverkiezingen in Egypte en dus voor stabilisatie van de situatie in het land.
In de Raadsconclusies van 10 februari jl. heeft de EU haar grote zorgen uitgesproken over recente gewelddadigheden, zowel voor wat betreft staatsgeweld tegen burgers als geweld tegen veiligheidstroepen. De EU roept de Egyptische autoriteiten op tot transparant en onafhankelijk onderzoek naar alle gewelddadigheden.
Kunt u aangeven of u het eens bent met de aanbeveling2 die Amnesty International doet aan de internationale gemeenschap om alle export van militair materieel etcetera die gebruikt worden voor serieuze mensenrechtenschendingen op te schorten totdat adequate waarborgen zijn ingesteld waardoor de Egyptische autoriteiten niet langer betrokken zullen zijn bij mensenrechtenschendingen? Indien neen, kunt u aangeven wat de voorwaarden zijn voor Nederland voordat dergelijke export naar Egypte weer mogelijk is?
De EU heeft op 21 augustus 2013 Raadsconclusies aangenomen waarmee de export naar Egypte van goederen die voor interne repressie kunnen worden gebruikt, wordt opgeschort. Nederland houdt daarenboven alle nieuwe aanvragen voor export van militaire goederen naar Egypte aan.
Voor goederen die gebruikt kunnen worden voor interne repressie en die niet op de EU militaire lijst staan (onder meer scheermesprikkeldraad, lichte geweren die buiten de militaire lijst vallen, arrestantenbusjes etc.) is een nationale regeling vastgesteld waarmee deze goederen vergunningplichtig zijn geworden.
Afhankelijk van de ontwikkelingen in Egypte en ontwikkelingen in de implementatie van bovengenoemde Raadsconclusies door andere EU lidstaten zal op enig moment de toetsing van wapenexportvergunningen worden hervat. Een toekomstige hervatting van de toetsing wil overigens niet zeggen dat aanvragen ook worden goedgekeurd. Te allen tijde dient te worden voorkomen dat goederen die op enigerlei wijze kunnen bijdragen aan onderdrukking van, of geweld tegen, burgers vanuit Nederland of de EU naar Egypte worden uitgevoerd.
Bent u bereid om tijdens de aankomende Raad Buitenlandse Zaken op 10 februari 2014 specifiek aandacht te vragen voor dit rapport van Amnesty International en er op aan te dringen dat alle EU-landen zich houden aan de genoemde aanbeveling van de mensenrechtenorganisatie en voorlopig niet overgaan tot levering van materieel dat gebruikt kan worden bij mensenrechtenschendingen? Indien neen, waarom niet?
De situatie in Egypte, inclusief de mensenrechtensituatie, is besproken tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 10 februari 2014. De positie van de Raad is vastgelegd in Raadsconclusies. Daarin zijn ook de Raadsconclusies van 21 augustus 2013, inclusief het besluit inzake wapenexport, herbevestigd.
Het niet benutten van mogelijkheden ter ondersteuning van bedrijven die de EU biedt |
|
Marit Maij (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving inzake de geringe belangstelling van Nederland voor de mogelijkheden voor staatssteun, die veel ruimer zijn dan de Nederlandse overheid veronderstelt?1
Ja.
Klopt het dat er veel mogelijk is op het gebied van staatssteun, zoals de EU-topambtenaar Gert Jan Koopman stelt, zolang de overheidssteun de markt maar niet ontwricht?
De staatssteun die een lidstaat wil geven, moet passen binnen de beleidsdoelstellingen en beleidswensen van de Europese Commissie. De Europese staatssteunkaders beogen de interne markt zo goed mogelijk te laten functioneren en andere Europese beleidsdoelstellingen dichterbij te brengen. Voorbeelden van dit laatste zijn meer investeringen in onderzoek en ontwikkeling of in duurzame energieopwekking.
Klopt het dat de EU kan adviseren over het vormgeven van steunmaatregelen, zodat ze binnen de EU-regels vallen?
Het klopt dat de EU kan adviseren over het vormgeven van steunmaatregelen. Deze advisering vindt vertrouwelijk plaats tussen de diensten van de Europese Commissie en ambtelijke vertegenwoordigers van de relevante vakdepartementen of medeoverheden. Nederland maakt gebruik van deze advisering. Zo nodig vindt overleg op politiek niveau plaats.
Zo is bijvoorbeeld bij het verstrekken van staatssteun ten behoeve van Nedcar nauw overleg gevoerd met de diensten van de Europese Commissie over de mogelijkheden van staatssteun en de inrichting daarvan. Een ander voorbeeld is het overleg dat met diverse diensten van de Europese Commissie is gevoerd over de financiële inzet van de rijksoverheid en de provincie om de nieuwe onderzoeksreactor Pallas in Petten te realiseren. Tenslotte kan ook gewezen worden op de intensieve ambtelijke en politieke contacten die met de diensten van de Europese Commissie hebben plaatsgevonden bij grote staatssteundossiers zoals de woningbouwcorporaties en de financiële sector.
De advisering van de Europese Commissie over het vormgeven van steunmaatregelen vindt vertrouwelijk plaats. Ik heb dan ook geen informatie over de mate waarin en de wijze waarop andere lidstaten hiervan gebruikmaken.
Het signaal van de heer G.J. Koopman over de Nederlandse inzet in staatssteundossiers vat ik op als een oproep om het beter te doen.
Daarom heb ik mijn medewerkers reeds opdracht gegeven de banden met de relevante diensten van de Europese Commissie verder aan te halen op het gebied van staatssteun. Binnen het Rijk zal mijn ministerie ook meer expertise en ondersteuning ter beschikking stellen aan andere ministeries en de coördinatie van de Nederlandse inzet op het gebied van staatssteun verder versterken. Een meer proactieve inzet richting de Europese Commissie is daar onderdeel van, evenals een versterkte inzet op het waarborgen van een gelijk speelveld met andere lidstaten.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties biedt ondersteuning aan medeoverheden, waarbij ook voorlichting wordt gegeven over de mogelijkheden die het Europese staatssteunbeleid biedt.
Klopt het dat Oost-Europese landen, Frankrijk en Groot-Brittannië hier wel gebruik van maken? Kunt u met voorbeelden aangeven in welke gevallen deze landen dat doen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom worden deze mogelijkheden niet benut? Wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe apprecieert u de berichten «Sri Lanka laat wanhopige christenen aan hun lot over», «Pakistani Christians ask for Church help to get political asylum in Sri Lanka» en «Pakistani Christians in search of a new homeland»?1
Bij UNHCR in Sri Lanka zijn momenteel ongeveer 1650 aanvraagprocedures voor vluchtelingenstatus in behandeling. Driekwart daarvan betreft Pakistanen, waarvan de minderheid christen is en de meerderheid tot de Ahmadiyah behoort. Indien hen de vluchtelingenstatus wordt toegekend, zal UNHCR proberen hervestiging in een derde land te regelen. Aangezien Sri Lanka geen partij is bij het vluchtelingenverdrag zal dit niet in Sri Lanka zijn. Wordt een aanvraag voor vluchtelingenstatus door UNHCR afgewezen, en wordt ook een eventueel beroep afgewezen, dan moeten betrokkenen Sri Lanka binnen twee weken verlaten.
De tijdelijke aanwezigheid in Sri Lanka van betrokkenen wordt, in afwachting van besluitvorming over de vluchtelingenstatus, tot op heden door de Sri Lankaanse regering gedoogd.
Kunt u aangeven wat de reden is dat UNHCR deze vluchtelingen niet erkent op politieke of religieuze gronden, ondanks de duidelijk aantoonbare discriminatie, uitsluiting en vervolging van christenen in Pakistan?
Zoals in de UNHCR-richtlijnen wordt aangegeven is UNHCR van mening dat Pakistaanse christenen een risico op vervolging lopen. Of daadwerkelijk sprake is van een gegronde vrees voor vervolging moet echter op individuele basis worden vastgesteld. Is dat het geval, wordt betrokkene door UNHCR als vluchteling erkend.
Hoe verhoudt deze weigering zich met de UNHCR-richtlijnen waarin geconcludeerd wordt dat Pakistaanse christenen een risicogroep vormen, die in algemene zin geen veilig vestigingsalternatief in eigen land hebben?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Sri Lankaanse regering de Pakistaanse christenen niet wil helpen om de relatie met Pakistan niet onder druk te zetten?
In afwachting van de uitkomsten van de aanvraagprocedure voor vluchtelingenstatus, gedogen de Sri Lankaanse autoriteiten de aanwezigheid van betrokkenen. Sri Lanka kent voor betrokkenen geen vluchtelingen- en/of asielprocedure. De relatie tussen Sri Lanka en Pakistan speelt hierin geen rol.
Kunt u aangeven hoeveel Pakistaanse christenen zich in Thailand bevinden die het moeten stellen zonder VN-hulp? Wat is de reden dat Thailand hen geen asiel verleent?
Thailand is geen partij bij het vluchtelingenverdrag. UNHCR is wel aanwezig en heeft circa 200 Pakistaanse vluchtelingen erkend. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt niet over informatie over hoeveel Pakistaanse christenen het moeten stellen zonder VN-hulp.
Bent u bereid in bilateraal en multilateraal verband er bij Sri Lanka en Thailand op aan te dringen asiel te verlenen aan vervolgde Pakistaanse christenen? Zo ja, wat gaat u doen en bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Nederland volgt in dezen het beleid van UNHCR. Zie ook antwoord op vraag 1.
Bent u bereid in bilateraal en multilateraal verband de druk op Pakistan op te voeren om de blasfemiewet af te schaffen en christenen en andere religieuze minderheden adequaat bescherming te bieden? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt de kwestie rondom de positie van religieuze minderheden in Pakistan geregeld in bilaterale en multilaterale contacten aan de orde en zal dit blijven doen. Daarbij wordt specifiek ingegaan op misbruik van de blasfemiewetgeving en de intolerantie ten opzichte van religieuze minderheden.
De groeiende mondiale ongelijkheid |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport «Working for the few» van Oxfam, waarin staat dat de rijkste 85 mensen 1,2 biljoen euro bezitten, evenveel als de armste 3,5 miljard mensen, de helft van de wereldbevolking?1
Het rapport van Oxfam bevestigt dat ongelijkheid nog steeds een actueel en wereldwijd probleem is. Ik vind de toenemende kloof tussen arm en rijk om morele, sociale en economische redenen buitengewoon zorgelijk. Het terugdringen van ongelijkheid is daarom hoofdpunt van beleid.
Deelt u de mening dat deze groeiende kloof tussen arm en rijk een schaamteloos gevolg is van het superkapitalisme en dat we alles op alles moeten zetten om deze ongelijkheid te bestrijden?
Ik ben van mening dat we ons moeten blijven inzetten om de kloof tussen arm en rijk te verminderen. Tegelijkertijd is het belangrijk ook oog te hebben voor het feit dat de armoede in de wereld drastisch afneemt en de algemene levensstandaard omhoog gaat.
Deelt u de conclusie van het World Economic Forum dat deze kloof de grootste bedreiging vormt voor de wereldeconomie en dat het «de maatschappelijke structuur onder druk zet»?2
Heeft u de groeiende ongelijkheid zelf ook geagendeerd tijdens uw aanwezigheid bij het World Economic Forum? Zo nee, wat heeft u wel ingebracht?
Met de onderzoekers van het WEF ben ik van mening dat te grote inkomensverschillen een maatschappelijk en ook economisch risico met zich brengen. Uiteindelijk bedreigt de toenemende ongelijkheid de welvaart van allen. Tijdens de WEF -bijeenkomst in Davos heb ik in verschillende gezelschappen en discussies het belang van hiervan onderstreept en aangegeven hoe Nederland op basis van inzet op duurzame, inclusieve groei een bijdrage levert aan het terugdringen van ongelijkheid.
Deelt u de analyse van Oxfam dat de groeiende mondiale ongelijkheid de economische ontwikkeling en politieke stabiliteit ondermijnt en dat economische en politieke elites een «machtsgreep» plegen door financiële en wettelijke stelsels in hun voordeel om te buigen ten koste van arme bevolkingsgroepen? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Toenemende ongelijkheid brengt zeker op langere termijn hogere risico’s met zich mee en kan op den duur de sociale cohesie verminderen en een remmend effect hebben op economische groei. De kunst is om uitgesloten arme bevolkingsgroepen mee te laten profiteren van economische groei. Overheden, bedrijven en ngo’s – zowel daar als hier – spelen daarbij een rol. Mijn agenda van hulp, handel en investeringen draagt daar ook aan bij, onder meer door inzet op het creëren van werkgelegenheid, verbetering van arbeidsomstandigheden, versterking van ondernemingsklimaat, toegang tot kredieten en verbetering van productiviteit.
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens de recente begrotingsbehandeling dat het thema ongelijkheid een leidraad is in de keuzes die u maakt, en dat ongelijkheid in de inzet voor de post-2015 millenniumdoelen één van de onderwerpen is die u steeds de berde brengt?3
Ja.
Deelt u de mening dat het bestrijden van (extreme) inkomensongelijkheid een zelfstandig Millenniumdoel zou moeten zijn? Zo ja, gaat u dit ook inbrengen bij de eerstvolgende VN-vergadering over de post-2015 agenda?
Het terugdringen van ongelijkheid is één van de belangrijkste uitdagingen in de post-2015 agenda. In dit kader ben ik voorstander van een post-2015 (sub)doelstelling voor het verminderen van absolute extreme armoede (minder dan $ 1.25 per persoon per dag) én voor een (sub)doelstelling per land voor het verminderen van het percentage mensen onder de nationale armoedegrens. Verder zet ik mij in om de verschillende verschijningsvormen van ongelijkheid, waaronder inkomensongelijkheid, binnen discussies over de post-2015 agenda aan te kaarten. Zo is genderongelijkheid een van de meest schrijnende vormen van ongelijkheid.
De belangrijkste manier om via economische groei gelijkheid te bevorderen is het vergroten van toegang tot fatsoenlijk werk voor zoveel mogelijk mensen. Toegang tot markten, infrastructuur, financiële diensten, sociale vangnetten, onderwijs en gezondheidszorg zijn belangrijke randvoorwaarden om inkomens én leefomstandigheden te verbeteren. Deze onderwerpen zullen binnen de post-2015 agenda een plek moeten krijgen. Ook zet ik mij in om de voortgang op de nieuwe doelstellingen te monitoren per inkomensgroep, om ongelijkheid inzichtelijk te maken. Dit breng ik ook in in de VN-fora waar de post-2015 agenda tot stand komt.
Onderschrijft u de diverse aanbevelingen van Oxfam om belastingontduiking aan te pakken, de armen te ontzien bij belastingstelsels en bezuinigingen, en de opbrengsten van grondstoffen zo aan te wenden dat ze niet alleen aan elites ten goede komen? Zo ja, hoe gaat u uitvoering geven aan deze voorstellen?
De door Oxfam in het rapport beschreven problemen van belastingontwijking, te genereuze belastingvrijstellingen en de ongelijke verdeling in belastingheffing zijn mij bekend. Samen met de Staatssecretaris van Financiën heb ik de visie van de regering op het tegengaan van belastingontwijking uiteengezet in de gezamenlijke brief van 30 augustus 2013. Daarbij zetten wij ook nadrukkelijk in op grotere transparantie. Op het onderwerp van te genereuze vrijstellingen wordt door de informele OESO Task Force on Tax and Development steun aangeboden aan ontwikkelingslanden. Landen, die nu of in de toekomst inkomsten genereren uit natuurlijke hulpbronnen kunnen zowel rechtstreeks door Nederland als via door Nederland gesteunde internationale initiatieven (zoals het IMF Trustfonds voor Minerals and Natural Wealth Management) ondersteund worden bij het afsluiten van goede contracten, het eerlijk belasten van mijnbouwbedrijven en het zorgvuldig investeren van de opbrengsten. De mate van progressiviteit in belastingstelsels, de aandacht voor armoedebestrijding in de begroting van een land en de aanwending van de opbrengsten van grondstoffenwinning zijn uiteindelijk soevereine politieke beslissingen van een land zelf. Wij kunnen kennis en ervaring aandragen, capaciteitsopbouw leveren en in een goede dialoogrelatie een ontwikkelingsgericht gebruik van opbrengsten uit grondstoffenwinning bepleiten.
Bent u het eens dat «de wereld» nog veel te weinig heeft geleerd van de economische crisis en dat het tijd wordt voor een trendbreuk omdat «economische groei» als eenzijdig doel niet werkt om de mondiale ongelijkheid te bestrijden? Bent u bereid om u in te spannen voor een sociale wereld die zich niet blind staart op economische groei, maar op duurzame groei en een eerlijke verdeling van middelen? Zo nee, hoe voorkomt u een terugkeer naar het economisch patroon dat ons de crisis heeft gebracht?
Er is een goede balans nodig tussen sociale, economische en ecologische ontwikkeling. Sociale ontwikkeling is zonder economische ontwikkeling niet houdbaar. Andersom zijn voor economische ontwikkeling lange termijn investeringen nodig in sociale sectoren. Groei met grote ongelijkheid en uitsluiting is niet duurzaam. Globalisering kan bijdragen aan armoedebestrijding. Arme landen hebben betere mogelijkheden om aan te sluiten bij mondiale productieketens. Dan moeten we er wel voor zorgen dat dat op een inclusieve, duurzame manier gebeurt. Empowerment van de armen, en met name van vrouwen en kleine producenten, is daarvoor een noodzakelijke randvoorwaarde.
De benoeming van de Venozolaanse consul in Aruba |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Klopt het dat Venezuela een persoon tot consul in Aruba heeft aangesteld die verdacht wordt van betrokkenheid bij drugshandel ten gunste van een terroristische organisatie?1 Zo ja, sinds wanneer is betrokkene consul in Aruba?
Nee. Van Venezuela is geen verzoek ontvangen om een nieuwe Venezolaanse Consul (Generaal) op Aruba te plaatsen.
Staat deze persoon nog steeds op een of meer lijsten van de Verenigde Staten van verdachten van drugshandel?2 3
Uit openbare bron is bekend dat de in de berichtgeving genoemde persoon sinds 12 september 2008 op de Specially Designated Nationals and Blocked Persons List van de Treasury Department van de Verenigde Staten staat. De Minister van Veiligheid en Justitie doet geen uitspraken over niet-openbare lijsten van de Verenigde Staten of internationale opsporings- en aanhoudingsverzoeken.
Is tegen deze persoon een internationaal opsporings- en aanhoudingsverzoek van kracht of van kracht geweest? Zo ja, kunt u aangeven door wie, wanneer en ter zake waarvan dat bevel is uitgevaardigd c.q. eventueel is ingetrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Indien een of meer van de vorige vragen met «ja» wordt beantwoord, deelt u dan de mening dat een dergelijke consul in het Koninkrijk der Nederlanden niet geaccepteerd zou moeten worden? Wat gaat u dan in deze doen?
Gezien het antwoord op vraag 1 is deze vraag niet aan de orde.
Is deze benoeming aan de orde geweest tijdens het bezoek van een hoge Nederlandse delegatie aan Venezuela in november 2013? Zo ja, op welke wijze?
Nee.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat VN-organisatie Unesco een internationale tentoonstelling over de geschiedenis van het Joodse volk heeft geschrapt, omdat hiermee het vredesproces in het Midden-Oosten in gevaar zou worden gebracht?1
Kunt u inzicht geven in de achtergronden van deze beslissing en hoe beoordeelt u dit besluit?
UNESCO heeft verklaard dat het uitstel deels is gelegen in zorgen geuit door de Arabische landen, deels in het feit dat UNESCO en het Simon Wiesenthal Center nog geen volledige overeenstemming over de inhoud van de tentoonstelling hadden bereikt. Het kabinet verwelkomt het besluit van UNESCO de tentoonstelling alsnog te laten plaatsvinden in juni.
Klopt het dat dit besluit is genomen na protest van 22 Arabische landen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, in navolging van onder meer Canada en de VS, en zo mogelijk met steun van andere Europese landen, uw diepe onvrede over dit besluit uit te spreken richting Unesco en er met kracht op aan te dringen dat de tentoonstelling alsnog doorgang vindt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen / acties gaat u ondernemen indien Unesco onverhoopt volhardt in haar weigering om deze tentoonstelling over het Joodse volk te organiseren?
Het kabinet gaat er vanuit dat UNESCO en het Simon Wiesenthal Center overeenstemming zullen bereiken over de uitstaande kwesties en dat de tentoonstelling zal plaatsvinden in juni.