De financiële toestand van GGZ-instelling Dokter Bosman |
|
René Peters (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel van Follow The Money waaruit blijkt dat een investeringsmaatschappij de geestelijke gezondheidszorg (ggz)-instelling Dokter Bosman wil redden, maar dat zij daarvoor eist dat tal van gemeenten de helft van de schulden kwijtscheldt?1
Ja
Deelt u de mening dat het onwenselijk en immoreel is als gemeenten op deze wijze min of meer gedwongen worden om gemeenschapsgeld te gebruiken om een commerciële partij een zorginstelling te laten redden, waarmee zij verwacht op termijn forse winsten te kunnen behalen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen vind ik het niet onredelijk dat een investeerder een normaal rendement wil behalen op een investering. Voor forse winsten is in de zorg echter geen plaats. Zoals in de commissiebrief van 25 november jl. aan uw Kamer inzake stand van zakenbrief over de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza)2 reeds is aangekondigd, werk ik samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan aanvullende randvoorwaarden voor dividenduitkering. Daarnaast bezien we of er een norm geïntroduceerd moet worden voor een maatschappelijk maximaal aanvaardbare dividenduitkering. In deze specifieke casus heb ik onvoldoende inzicht in de bedrijfseconomische situatie van Dokter Bosman om te kunnen oordelen over de moraliteit van dit voorstel van een investeerder om een noodlijdende instelling te financieren. Gemeenten zijn vrij een eigen afweging te maken of zij meegaan in het voorstel van een investeerder. Hierbij zullen ze moeten afwegen of het verlies van gemeenschapsgeld bij acceptatie van het voorstel al dan niet opweegt tegen het mogelijke verlies van gemeenschapsgeld en discontinuïteit van een zorginstelling bij faillissement.
Klopt het dat de Dokter Bosman-groep schulden bij de gemeenten van de regio Utrecht West heeft opgebouwd doordat in de periode 2016 tot 2018 veel te veel is gedeclareerd? Zo ja, kan hier naar uw mening sprake zijn van fraude, of ligt hier een andere oorzaak aan ten grondslag?
Dat is mij niet bekend. Dokter Bosman geeft aan dat zij met gemeenten in overleg zijn om het verleden af te sluiten en zich te concentreren op de zorgverlening in de toekomst.
Is bekend hoeveel gemeenten in totaal vorderingen hebben bij de Dokter Bosman-groep? Zo ja, om welk totaalbedrag gaat het?
Dat is mij niet bekend.
Wat is de reden dat de Dokter Bosman-groep een vordering van de Belastingdienst heeft ter waarde van 1,3 miljoen euro?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht, ingevolge artikel 67 Algemene wet rijksbelastingen, kan niet worden ingaan op individuele gevallen. In zijn algemeenheid geldt dat schulden aan de Belastingdienst diverse oorzaken kunnen hebben.
Klopt het dat de Dokter Bosman-groep jarenlang jaarrekeningen te laat of helemaal niet heeft gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Wat is de reden dat het jaarverslag van 2016 niet is ingediend?
Het klopt dat de jaarrekeningen van 2016, 2017 en 2018 niet tijdig zijn gedeponeerd bij het CIBG. Dokter Bosman heeft mij laten weten dat onder andere de complexe financieringsstructuur van de zorg en de invoering van een nieuw EPD voor vertraging hebben gezorgd in de afronding van de jaarverslagen. Inmiddels zijn de jaarverslagen afgerond en gedeponeerd en zichtbaar op de website van het ministerie.
Kunt u zich voorstellen dat de prognose van DRB Participatie kan kloppen dat er met de ggz-instelling op korte termijn een nettoresultaat van 1,4 miljoen euro winst te behalen valt? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik vind dat er in de zorg geen plaats is voor forse winsten, zie ook mijn antwoord op vraag 2. Dit geldt ook voor jeugdhulpaanbieders. Daarom zal ik, conform motie van de leden Kuiken en Peters, onderzoeken welke maatregelen mogelijk zijn om deze excessieve winstuitkeringen door jeugdhulpaanbieders tegen te gaan. Ik zal de Kamer hier voor 1 maart 2020 over informeren.
Welke acties hebben toezichthouders als de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) tot nog toe ondernomen richting de Dokter Bosman-groep? Heeft de IGJ signalen over financiële problemen gedeeld met de Jeugdautoriteit? Indien er geen acties zijn ondernomen, waarom niet?
De IGJ heeft contact met de Dokter Bosman Groep en houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Zorgcontinuïteit is een belangrijk aspect daarin. Conform de samenwerkingsafspraken heeft de IGJ contact met de NZA.
In het geval dat discontinuïteit van jeugdhulp in het geding is dan hebben gemeenten en aanbieders de mogelijkheid ondersteuning te vragen bij het Ondersteuningsteam Zorg voor Jeugd (OZJ) van de VNG. Mocht dat niet tot resultaat leiden dan kan, indien de continuïteit van cruciale jeugdhulp in het geding is, worden geëscaleerd via de Jeugdautoriteit. Het doel van de Jeugdautoriteit is om de continuïteit van cruciale jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering te borgen. De Jeugdautoriteit doet dit door te bemiddelen rond de inkoop van jeugdhulp, gemeenten aan te spreken rond continuïteitsvraagstukken, bestuurlijke maatregelen voor te bereiden en, indien aan de orde, mij te adviseren over tijdelijke liquiditeitssteun.
Op welke wijze is de zorg van de ongeveer 400 jeugdzorgcliënten van de Dokter Bosman-groep geborgd?
Dr. Bosman heeft mij laten weten dat de overname afgerond is en de continuïteit van zorg geborgd is. De inspectie onderhoudt contact met Dokter Bosman over de kwaliteit en continuïteit van de geboden zorg en jeugdhulp door Dokter Bosman.
Hebben het Ondersteuningsteam Zorg voor Jeugd (OZJ) en/of de Jeugdautoriteit een rol bij het bemiddelen in een dergelijke zaak waarbij de continuïteit van jeugdzorg in het geding is?
Zie beantwoording vraag 8.
Is de subsidieregeling al operationeel die u heeft aangekondigd in uw brief van 11 oktober 2019, waarmee tijdelijke liquiditeitssteun toegekend kan worden als de zorgcontinuïteit van jeugdhulpaanbieders geborgd kan worden? Zou deze casus in aanmerking kunnen komen voor deze subsidieregeling?2
De subsidieregeling die ik heb aangekondigd zal per 1 januari 2020 operationeel zijn. De regeling voorziet in de mogelijkheid om liquiditeitssteun te verlenen indien de continuïteit van cruciale jeugdhulp, jeugdbescherming- en jeugdreclassering in het geding is. Bij een aanvraag zal beoordeeld worden of het inderdaad om cruciale jeugdhulp gaat. Dokter Bosman heeft mij inmiddels laten weten dat er sprak is van een overname waardoor er voldoende financiële draagkracht is. Daarmee komt deze casus niet in aanmerking voor deze subsidieregeling.
Kunt u aangeven of de meldplicht in het kader van de nieuwe Wet Toelating Zorgaanbieders (Wtza) in een dergelijke casus de gemeente handvatten zou geven om bij de zorgaanbieder striktere voorwaarden te kunnen stellen?
De meldplicht voor nieuwe zorgaanbieders in de Wtza en de meldplicht voor nieuwe jeugdhulpaanbieders in de Jeugdwet is bedoeld voor de verbetering van het kwaliteitstoezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op nieuwe aanbieders. Met deze meldplicht krijgt de IGJ nieuwe aanbieders voor de aanvang van zorgverlening en/of jeugdhulp beter in beeld en worden nieuwe aanbieders beter bewust gemaakt van de (kwaliteits)eisen die aan de zorgverlening en de jeugdhulp zijn gesteld. De meldplicht stelt geen voorwaarden aan zorgaanbieders. Gemeenten hebben vanuit hun verantwoordelijkheid voor de inkoop van jeugdhulp de plicht en ook de ruimte om (striktere) voorwaarden te stellen aan jeugdhulpaanbieders.
Het bericht dat veel gemeenten laks omgaan met VN-verdrag |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Veel gemeenten laks met VN-verdrag handicap»?1
Ja.
Vindt u het zorgwekkend dat tweederde van de onderzochte gemeenten blijkbaar nog steeds geen dan wel onvoldoende aandacht besteedt aan inwoners met een beperking bij het maken van beleidsplannen in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), Jeugdwet en Participatiewet?
Ik vind het belangrijk dat gemeenten bij de totstandkoming van beleid aandacht besteden aan mensen met een beperking. De beleidsscan van de Nederlandse Vereniging van Rekenkamers en Rekenkamercommissies (NVRR) laat zien dat een meerderheid van de onderzochte gemeenten in het beleid aandacht besteedt aan inclusie of mensen met een beperking, zoals genoemd in het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (VN-verdrag). In sommige gevallen is dat al op basis van een integrale lokale inclusie-agenda. In andere gevallen wordt op deelonderwerpen aandacht besteed aan deze doelgroep.
Ik zie dat er bij de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en bij steeds meer gemeenten veel energie is om met dit thema aan de slag te zijn. Maar er moet bij veel gemeenten ook nog een heleboel gebeuren. De rapportage van de NVRR onderstreept daarmee het belang van het programma «Onbeperkt Meedoen!». Met dit programma wil het kabinet de komende jaren stappen zetten om ervoor te zorgen dat mensen met een beperking merkbaar meer naar eigen wens en vermogen kunnen meedoen met de samenleving. De opdracht waar het VN-Verdrag ons als samenleving, waaronder gemeenten, voor plaatst, kan echter niet van de ene op de andere dag worden afgerond.
Om de implementatie van het VN-verdrag een extra impuls te geven, is de VNG in 2018, met subsidie vanuit het Ministerie van VWS, gestart met het project «Iedereen doet mee». Dit project draagt bij aan mijn programma «Onbeperkt Meedoen!». De VNG heeft de afgelopen jaren met dit project een extra impuls gegeven aan initiatieven van gemeenten die zich richten op het onbeperkt meedoen van inwoners met een beperking en zal dat ook de komende twee jaar blijven doen. De VNG wijst gemeenten daarbij actief op de verplichting (vanuit het sociaal domein) om een lokaal plan voor inclusie te maken.
Deelt u de mening dat gemeenten zich aan afspraken moeten houden en dat deze resultaten – drie jaar na ratificatie van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap – daarmee onaanvaardbaar zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de implementatie van een lokale inclusie-agenda door gemeenten te laten monitoren, zodat een duidelijk beeld ontstaat van het aantal gemeenten dat een inclusie-agenda heeft en wat deze omvat? Zo nee, heeft u een ander voorstel dat beoogt gemeenten te motiveren het verdrag te implementeren?
Jazeker, dat gebeurt ook al. In 2018 en in 2019 heeft Movisie in opdracht van de VNG een nulmeting en 1-meting uitgevoerd, om het lokale inclusiebeleid van gemeenten te monitoren. In 2018 gaf de helft van de gemeenten aan in de verkennende fase te zitten wat betreft de implementatie van het VN-Verdrag Handicap. Een jaar later is dit percentage afgenomen naar iets meer dan een derde en hebben meer gemeenten inmiddels de stap gezet naar het werken aan een concreet plan of zijn al met de uitwerking daarvan bezig. In 2020 volgt een 2-meting om het lokale inclusiebeleid wederom te monitoren. Zoals toegezegd aan de Kamer ontvangt u bovendien voorafgaand aan het plenaire debat over het VN-verdrag een monitor over het gehele programma. De cijfers van de VNG-meting komen daar ook in terug.
Bent u bekend met het Deense model waarin door middel van gehandicaptenraden de betrokkenheid van mensen met een beperking gegarandeerd wordt? Bent u bereid te overwegen een dergelijk systeem van inspraak te bestuderen en te overwegen voor Nederlandse gemeenten?
Ja, ik heb kennisgenomen van de organisatie van de «gehandicaptenraden» in Denemarken. In Nederland geldt voor gemeenten onder andere de verplichting om bij de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 cliënten of hun vertegenwoordigers bij het beleid te betrekken. De vorm die een gemeente voor deze inspraak kiest is vervolgens aan de gemeente zelf. De VNG heeft mij geïnformeerd dat zij eind 2018 de bundel «Organiseer ervaringsdeskundigheid: het VN-Verdrag in jouw gemeente» heeft gepubliceerd. Deze bundel laat zien op welke manieren je ervaringsdeskundigheid kunt inzetten bij de ontwikkeling van beleid. De ene gemeente kiest voor een brede raad waarin mensen met en zonder een beperking of met een migratieachtergrond plaatsnemen. Een ander werkt met een aantal specifieke platforms of gaat per beleidsonderwerp op zoek naar de juiste mensen die kunnen meepraten.
Wanneer kunnen mensen met een handicap verwachten dat gemeenten daadwerkelijk inclusiever worden doordat hun belangen worden meegenomen in het maken van beleid?
Met het project «Iedereen doet mee» werkt de VNG er hard aan om de implementatie van het VN-verdrag steeds beter en bij steeds meer gemeenten te borgen. De komende jaren zullen mensen dus meer en meer gaan merken dat ook hun gemeente serieus aan de slag is met het werken aan een inclusieve samenleving.
Bent u bereid om deze stand van zaken te bespreken met Rick Brink, «Minister van Gehandicaptenzaken», om ideeën op te doen ter verbetering van de implementatie van het VN-verdrag op gemeentelijk niveau?
Zeker. Ik heb regelmatig contact met Rick Brink. Ook de VNG en gemeenten hebben veel contact met hem. Hij heeft al op diverse plekken aangegeven dat hij het manifest «Iedereen doet mee!» van de VNG ondersteunt. Hij is ook bij verschillende gemeenten aanwezig geweest bij de ondertekening van het manifest. Daarnaast heeft Rick Brink al twee VNG-inspiratiebundels in ontvangst genomen: op 17 oktober – samen met de Utrechtse wethouder Linda Voortman – de bundel «Inclusief werkgeverschap, Het VN-Verdrag in jouw gemeente» en op 5 november tijdens het VNG-congres «Iedereen doet mee» bundel «Aan de slag met samen spelen, het VN-Verdrag in jouw gemeente».
Kwijtschelding van gemeentelijke belastingen voor AOW-gerechtigden |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de normen die de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) hanteert voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en bent u bekend met het feit dat de maximale norm voor kwijtschelding onder de hoogte van een reguliere AOW-uitkering voor alleenstaanden valt?1 2
Deelt u de mening dat enkel een AOW-uitkering geen vetpot is en dat het voor veel ouderen moeilijk is rond te komen van alleen een AOW-uitkering, te meer omdat deze mensen geen mogelijkheid meer hebben een aanvullend pensioen op te bouwen?
Deelt u de mening dat de VNG haar leden op zijn minst de mogelijkheid moet geven om voor mensen met enkel een AOW-uitkering kwijtschelding van gemeentelijke belastingen alsnog mogelijk te maken? Zo ja, bent u bereid met hen in overleg te treden om dit te bewerkstelligen?
Hoe verhouden de andere volgens de VNG te hanteren normen voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen zich tot het sociaal minimum?
Bent u bekend met het feit dat er van gemeente tot gemeente grote verschillen bestaan in de gehanteerde normen voor kwijtschelding, iets dat tot grote verschillen in behandeling van minima leidt?
Bent u bereid om te kijken of de normen voldoende zijn en hierover in gesprek te gaan met de gemeenten?
Het schrappen van gemeentelijke hondenbelasting |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van het tv-programma Radar van 14 oktober 2019 over gemeentelijke hondenbelasting?
Ja
Is het waar dat hondenbelasting oorspronkelijk in het leven is geroepen ter bestrijding van hondsdolheid en zwerfhonden, alsmede als een vorm van transportbelasting (de hondenkar)? Bent u het eens dat hondenbelasting daarmee een relikwie is uit het verleden?
De hondenbelasting bestond al in de Middeleeuwen ter bestrijding van hondsdolheid en zwerfhonden, alsmede als een vorm van transportbelasting. In 1851 is de hondenbelasting opgenomen in de Gemeentewet, waarbij een vrijstelling of lagere heffing gold voor waak- en bedrijfshonden. Honden die om andere redenen werden gehouden werden volledig belast.
Omdat in de praktijk bleek dat veel honden aan de ketting werden gelegd om te kwalificeren als waak- en bedrijfshonden en zodoende een (gering) fiscaal voordeel te behalen is in 1970 de Gemeentewet aangepast, waarmee het onderscheid tussen de verschillende categorieën honden is opgeheven.
De hondenbelasting is een algemene belasting waarvan de opbrengsten niet op voorhand geoormerkt zijn. Het staat gemeenten vrij om deze middelen aan te wenden ter bestrijding van overlast door honden en hierbij zowel de opbrengsten van de hondenbelasting als de kosten van het beleid inzichtelijk te maken. Conform het voorbeeld dat de gemeente Tilburg geeft in de uitzending van Radar.
Bent u bekend met de voordelen van het houden van een hond en dat er zelfs zorgverzekeraars zijn die deze voordelen actief uitdragen?1
Ja, de voordelen van het houden van honden zijn mij bekend. Deze voordelen kunnen zich voordoen op terrein van gezondheid, verlaging van stress of bevorderen van sociale ontmoeting en minder eenzaamheid2. In algemene zin kan worden gesteld dat het hebben van een hond goed is voor het welzijn van de eigenaar.
Echter, daar waar het hebben van een hond door de eigenaar positief wordt beleefd, kunnen andere bewoners de aanwezigheid van honden als negatief ervaren door mogelijke overlast.
Gemeenten zijn bij uitstek in staat om de belangen van bewoners tegen elkaar af te wegen en de beoordeling te maken of het heffen van hondenbelasting een geëigend instrument is. Deze lokale afweging leidt ertoe dat er gemeenten zijn die momenteel hondenbelasting heffen en anderen gemeenten niet.
Bent u bekend met het standpunt van de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) dat de hondenbelasting kan worden afgeschaft?2 Is afschaffing van de hondenbelasting naar aanleiding van dit advies overwogen? Zo nee, waarom niet?
Het standpunt van de Rfv verwoord in het rapport «uitbreiding lokaal belastinggebied» d.d. 26 maart 2015 is mij bekend. De Rfv komt tot dit advies omdat het regulerende karakter van de hondenbelasting vanwege de ervaren overlast te beperkt is en vooral van symbolische betekenis. Voor een effectieve regulering is het huidige tarief te laag. Daarbij zijn de perceptiekosten relatief hoog.
In de brief aan de Tweede Kamer van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en de Staatssecretaris van Financiën d.d. 24 juni 2016 inzake de «hervorming gemeentelijk belastinggebied» (kenmerk: 2016–0000356712) is als bouwsteen voor een herzien gemeentelijk belastinggebied eveneens geadviseerd om de hondenbelasting af te schaffen. In deze afweging is eveneens het rapport van de Rfv meegenomen.
Onder het voorzitterschap van BZK is een ambtelijke werkgroep ingericht waarin de herziening van het gemeentelijk belastinggebied wordt onderzocht. Hierin zal ook aandacht worden besteed aan de hondenbelasting. In de ambtelijke werkgroep worden eerder uitgewerkte plannen voor een herziening van het gemeentelijke belastinggebied9 opnieuw doordacht (zie TK 2015–2016, 32 140 nr.4. Het eindrapport van deze werkgroep vormt input voor het onderdeel Belastingmix van het ambtelijke Bouwstenentraject van de Staatssecretaris van Financiën om in een volgende kabinetsperiode te komen tot een beter en eenvoudiger belastingstelsel. Het eindrapport wordt begin 2020 verwacht.
Bent u bereid artikel 226 van Gemeentewet, waarin een gemeente de mogelijkheid wordt geboden om hondenbelasting te heffen, alsnog te schrappen?
Zie antwoord vraag 4.
De onaangekondigde korting van 3 miljoen op de begroting van Emmen |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Emmen boos op het Rijk vanwege nieuwe tegenvaller van 2,8 miljoen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Emmen niet tijdig is geïnformeerd over een korting van bijna 3 mln. euro op het bijstandsbudget en daardoor onverwachts fors moet bezuinigen? Kunt u daarbij ingaan op de uitspraak dat dit «neigt naar onbehoorlijk bestuur»?
Het voorlopige budget voor de gebundelde uitkering 2020 van € 50,3 miljoen voor de gemeente Emmen is lager dan het bedrag van € 53,1 miljoen waar de gemeente Emmen in haar eigen begroting rekening mee heeft gehouden. Dit komt doordat de gemeente heeft verondersteld dat het budgetaandeel in 2020 ongewijzigd zou blijven, terwijl het budgetaandeel 2020 in werkelijkheid lager is uitgevallen dan in 2019. Door de jaarlijkse actualisatie van het model, die nodig is om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de actuele omstandigheden in een gemeente, kunnen budgetaandelen van gemeenten van jaar-op-jaar schommelen. Het is dan ook raadzaam om bij het opstellen van de gemeentelijke begroting rekening te houden met mogelijke beweging in de budgetaandelen.
De budgetten voor de Gebundelde Uitkering voor alle gemeenten zijn – net als in voorgaande jaren – eind september bekend gemaakt. Het is in het belang van gemeenten dat de verdeling voor de Gebundelde Uitkering gebaseerd is op cijfers die zo actueel mogelijk zijn, zodat de budgetten zo goed mogelijk aansluiten bij de actuele opgave van gemeenten. Dit wordt ook onderschreven door de VNG. Omdat de benodigde cijfers voor de budgetberekening in de periode augustus-september beschikbaar komen, kunnen de budgetten niet eerder bekend worden gemaakt. Er is hier mijns inziens dus geen sprake van onbehoorlijk bestuur, maar van een weloverwogen afweging tussen tijdigheid en actualiteit.
Waarom wordt de verdeelsleutel voor het budget aangepast?
Voor de vaststelling van de budgetaandelen van alle gemeenten in Nederland wordt gebruik gemaakt van een objectief verdeelmodel. Dit model voorspelt voor alle huishoudens in Nederland een kans op bijstand. Een groot aantal huishoudkenmerken zoals leefvorm, opleiding, geslacht, leeftijd, herkomst, zorggebruik en regionale kenmerken zoals beschikbaarheid van werk zijn daarbij bepalend. Elk jaar wordt de voorspelling geactualiseerd, zodat de budgetten zo goed mogelijk aansluiten bij de actuele opgave van de gemeente.
Wijzigingen in de huishoudkenmerken en het reguliere onderhoud aan het model kunnen invloed hebben op het budgetaandeel. Verder wordt het budgetaandeel bepaald door de verandering van de regionale arbeidsmarktsituatie. Dit kan zich vertalen in een lagere kans op bijstand voor de huishoudens in Emmen en daarmee in een lager budget. De gemeente Emmen heeft zich reeds tot mijn ministerie gewend om de oorzaken van de budgetmutatie beter te kunnen duiden.
Uiteraard is het ministerie bereid om de budgetmutatie toe te lichten.
Hoe kan het dat een wijziging in de verdeelsleutel een dergelijk grote impact heeft op de begroting van Emmen?
De Gebundelde Uitkering maakt, zeker voor grotere gemeenten, een substantieel deel uit van de gemeentebegrotingen. Uit de gehanteerde systematiek vloeit voort dat er elk jaar gemeenten zijn die er in budgetaandeel op voor- of achteruit gaan. Vorig jaar gingen 26 grotere gemeenten (van meer dan 40.000 inwoners) er meer dan 5% op achteruit. Dit jaar gaat het om 8 grotere gemeenten. De verdeling is daarmee stabieler dan ooit, maar uitschieters naar boven en naar beneden zullen zich voor blijven doen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de gemeente op zulke korte termijn noodmaatregelen moet treffen? Vreest u niet dat cruciale projecten, zoals preventie in de jeugdzorg, geen doorgang meer kunnen vinden?
Ik kan me voorstellen dat het voor de gemeente Emmen een opgave zal zijn om tot een sluitende begroting te komen. Zoals ik hierboven al heb aangegeven is het echter niet ongebruikelijk dat budgetaandelen van jaar-op-jaar schommelen. Het is daarom raadzaam om bij het opstellen van de gemeentelijke begroting te anticiperen op schommelingen in het budgetaandeel, zodat het treffen van noodmaatregelen kan worden voorkomen.
Kunt u zich voorstellen dat mensen in Emmen zich zorgen maken? Deelt u de mening dat juist mensen die hulp nodig hebben, zeker moeten zijn van goede hulp door de overheid?
Ook ik ben van mening dat mensen die hulp nodig hebben op hulp van de overheid moeten kunnen rekenen. Daarom is het belangrijk dat het bijstandsbudget voor de gemeente aansluit bij de actuele situatie.
Om de financiële risico’s van gemeenten te beperken is er een vangnetregeling. Hiermee worden de gevolgen van mogelijke tekorten op het bijstandsbudget voor de gemeente en haar inwoners beperkt. Overigens was het financieel resultaat van Emmen over 2018 positief. De gemeente ontving 3% meer bijstandsbudget dan het aan bijstandsuitgaven realiseerde en had een overschot van € 1,6 mln.
Bent u bereid om bij te springen en te voorkomen dat in Emmen nodeloos moet worden bezuinigd?
Ik zie geen reden om het budget te herzien. Indien de gemeente Emmen voor het jaar 2020 met een groot tekort te maken krijgt, dan kan de gemeente een beroep doen op de vangnetregeling.
Het bericht dat het CETA verdrag lokaal beleid bedreigt |
|
Mahir Alkaya (SP), Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de notitie van Milieudefensie e.a. aan gemeenteraadsleden over het handelsverdrag tussen de Europese Unie en Canada, Comprehensive Economic and Trade Agreement (Brede Economische en Handelsovereenkomst) (CETA)?1
Ja
Wie draagt de kosten indien een gemeente een schadevergoedingsclaim krijgt via het speciale arbitragesysteem Investment Court System (ICS) dat is opgenomen in CETA-verdrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik voorzie geen claims op basis van het CETA-verdrag. CETA biedt buitenlandse investeerders bescherming tegen onrechtmatig overheidsoptreden. Dit is niet anders dan in het huidige Nederlands recht.
De Staat der Nederlanden is de verdragspartij, en zal in eventueel voorkomende gevallen aangesproken worden. Individuele gemeenten kunnen niet rechtstreeks worden aangesproken onder het CETA verdrag. Daarbij wil ik wel benadrukken dat ik geen schadevergoedingsclaims op basis van het CETA-verdrag voorzie. In de afgelopen vijftig jaar is nog nooit een zaak tegen Nederland gestart over een totaal van meer dan 80 bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten. Ik zie dat niet veranderen op basis van het CETA-verdrag. Verhaal van de centrale overheid op de decentrale overheid wegens schending van een verdragsverplichting heeft evenmin plaatsgevonden. Ook daarin voorzie ik geen verandering door het CETA-verdrag.
Zijn er nog meer gemeentelijke bevoegdheden die een risico lopen op een claim via het ICS-systeem buiten die genoemd zijn in de notitie? Indien onbekend, bent u bereid dat te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het verdrag beschermt investeerders tegen onrechtmatig overheidsoptreden zoals onredelijk en discriminatoir handelen. Daarbij herbevestigt en expliciteert het verdrag het recht van overheden om wet- en regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen zoals de bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid, het milieu, of de openbare zeden, sociale of consumentenbescherming, of bevordering en bescherming van de culturele verscheidenheid. Dit is een niet-limitatieve lijst. Daarnaast verduidelijkt CETA dat het enkele feit dat een overheid maatregelen vaststelt die een negatieve uitwerking hebben op een investering of ingrijpt in de verwachtingen (inclusief winstverwachtingen) van een investeerder op zich geen schending van de verplichtingen uit hoofde van het verdrag vormt. In Annex 8-A bij het verdrag wordt een en ander wat betreft onteigening nog verder uitgewerkt en onder andere bepaald dat non-discriminatoire maatregelen die genomen worden om het publieke belang te beschermen, geen indirecte onteigening vormen, tenzij de impact van deze maatregel(en) zo zwaar zijn dat deze duidelijk buitensporig zijn.
Bereidt u zich voor op eventuele claims die komen? Zo ja, hoe doet u dat?
Nee, ik voorzie geen claims op basis van het CETA-verdrag. CETA biedt buitenlandse investeerders bescherming tegen onrechtmatig overheidsoptreden. Dit is niet anders dan in het huidige Nederlands recht.
Kunt u garanderen dat inwoners van Nederland nooit de financiële gevolgen, direct en/of indirect, ondervinden van eventuele ICS-claims naar aanleiding van gemeentelijke besluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als een overheid onrechtmatig handelt jegens een investeerder, dan kan Nederland in theorie aangesproken worden op basis van het CETA-verdrag. Het is echter waarschijnlijker dat in een dergelijk geval de overheid aangesproken zal worden op grond van Nederlands recht. Zoals nader toegelicht onder vraag 3, herbevestigt het CETA verdrag het recht van overheden om wet- en regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen. Het verdrag biedt investeerders alleen de mogelijkheid om onrechtmatig overheidsoptreden aan te vechten. Daarbij is tevens afgesproken dat een schadevergoeding die wordt toegekend nooit hoger mag zijn dan de feitelijk geleden schade. Daarmee zijn de afspraken over investeringsbescherming in CETA in overeenstemming met het Nederlands recht en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Deelt u de mening dat het CETA-verdrag vooral goed is voor buitenlandse investeerders, maar niks doet om de gemeenten te beschermen tegen ICS-claims? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. Het hoofdstuk over investeringsbescherming bevat materiële standaarden voor gevestigde investeringen en afspraken over de behandeling van investeringen. Hierbij gaat het om basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals die ook in het Nederlandse recht zijn vastgelegd. CETA verandert niets aan de positie van gemeenten.
Bent u bereid zich tegen het verdrag te keren als de gemeenten en haar inwoners niet beschermd zijn tegen de financiële gevolgen van het CETA-verdrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 5. Alleen onrechtmatig overheidsoptreden kan leiden tot een succesvolle claim. Schadevergoeding in dergelijke gevallen is nu ook reeds gangbaar in nationale rechtszaken.
De registratie van levend geboren kinderen die voor het doen van geboorteaangifte reeds waren overleden |
|
Carla Dik-Faber (CU), Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat in het verleden (onder andere in de jaren ’70) kinderen, die geboren werden, kort leefden en waarvan door omstandigheden (bijvoorbeeld geboorte op een feestdag) pas na het overlijden geboorteaangifte kon worden gedaan, niet werden opgenomen in het Persoonsregister en dat dit juridisch gezien een sluitende procedure was?
Het is hier van belang om te wijzen op het onderscheid tussen de burgerlijke stand en de bevolkingsregistratie. Tot 1 januari 1995 werd door de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van levenloos geboren kind opgemaakt als een kind kwam te overlijden voordat er geboorteaangifte was gedaan. Het kind kon op grond van deze akte echter niet worden opgenomen in de bevolkingsregistratie; dat was op grond van de toen geldende wetgeving niet toegestaan. Niettemin was registratie van het kind in de bevolkingsregistratie wel mogelijk als de rechtbank op verzoek van de ouders had gelast dat er door de ambtenaar van de burgerlijke stand aparte akten van geboorte en overlijden van het kind zouden worden opgemaakt (art. 1:52 lid 4 BW oud). In dat geval kon het kind wel worden opgenomen in de bevolkingsregistratie.
Sinds 1 januari 1995 is het niet meer nodig dat de ouders van een kind dat heeft geleefd, maar voor de geboorteaangifte is overleden, een verzoek richten aan de rechtbank als hiervoor bedoeld. Met betrekking tot deze kinderen worden door de ambtenaar van de burgerlijke stand direct aparte akten van geboorte en overlijden van het kind opgemaakt en vindt op grond daarvan opneming plaats van het kind in de bevolkingsregistratie (destijds GBA, nu BRP).
Is het waar dat deze kinderen met de wijziging van de Wet basisregistratie personen weliswaar bij de gemeente kunnen worden geregistreerd, maar dat zij enkel kunnen worden geregistreerd als levenloos geboren?
De situatie waar deze vraag op doelt, betreft de registratie van een kind dat in het verleden is geboren, maar waarvan nu de registratie in de BRP wordt verzocht. Indien het kind voor de invoering van de elektronische bevolkingsregistratie (de GBA) op 1 oktober 1994 is geboren en overleden kan het niet alsnog zelfstandig in de BRP worden opgenomen met een persoonslijst, waarop naast de geboortedatum ook de overlijdensdatum is vermeld. Die onmogelijkheid geldt overigens voor alle personen die voor 1 oktober 1994 zijn overleden, niet alleen voor kinderen als hier bedoeld. Dit heeft te maken met het stopzetten van de bijhouding van de bevolkingsregistratie zoals die tot dat moment werd gevoerd. Omdat omtrent het kind eerder echter wel een akte van levenloos geboren kind was opgemaakt, kunnen alsnog gegevens over het kind worden opgenomen op de persoonslijst van de ouders. Indien de ouders, op de wijze als uiteengezet in het antwoord op vraag 1, de akte van levenloos geboren kind hebben laten vervangen door een akte van geboorte en een akte van overlijden, kunnen vervolgens de gegevens omtrent de geboorte van het kind in de BRP worden opgenomen op de persoonslijst van de ouder die daarom verzoekt. Deze gegevens worden dan ontleend aan de geboorteakte waarin de eerdere akte van levenloos geboren kind is omgezet. De overlijdensdatum van het kind wordt niet op de persoonslijst van de ouder opgenomen. Dat geldt conform de systematiek van de BRP overigens voor iedere persoon die als gerelateerde op de persoonslijst van een ingeschrevene kan zijn vermeld (ouders, kinderen, gehuwden of geregistreerd partners).
Het voor de geboorteaangifte overleden kind staat als gevolg van deze procedure derhalve niet als levenloos geboren kind in de BRP geregistreerd. Dat blijkt ook uit de verwijzing naar het aktenummer dat als brondocument dient voor de vermelding van het gegeven over de geboorte van het kind op de persoonslijst van de ouder. Dat aktenummer heeft de codering van een reguliere geboorteakte en niet van een akte levenloos geboren kind.
Begrijpt u dat het voor ouders zeer pijnlijk is, wanneer hun kind korte tijd heeft geleefd maar het niet als zodanig in de Basisregistratie Personen kan worden opgenomen?
Ja, dat begrijp ik. Zoals in het antwoord op vraag 2 is vermeld, kan een kind, indien dit voor 1 oktober 1994 is geboren en overleden, helaas niet met een eigen persoonslijst in de BRP worden opgenomen. Door de registratie van het kind op de persoonslijst van de ouder, waarbij de geboortedatum wordt opgenomen en tevens wordt vermeld dat die datum is ontleend aan een reguliere geboorteakte, blijkt echter evengoed dat het kind heeft geleefd.
Welke mogelijkheden ziet u om ouders in staat te stellen in deze specifieke gevallen hun kind alsnog in de Basisregistratie Personen op te laten nemen als zijnde levend geboren en daarna overleden? Bent u bereid hiertoe met aanvullende instructies richting gemeenten en zo nodig met aanvullende wetgeving te komen?
Gegeven de systematiek die op 1 oktober 1994 is gekozen voor het registreren van personen die voor die datum al waren overleden, zie ik geen mogelijkheid om voor deze situatie ook de overlijdensdatum van het kind in de BRP op te nemen. Het zou een ingrijpende fundamentele wijziging betekenen van de opzet van de BRP. Omdat in de huidige situatie al uit de BRP blijkt dat het kind heeft geleefd, acht ik aanvullende instructies en wetgeving niet nodig.
Het bericht dat gemeenten massaal korten op het sociaal domein |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gemeenten korten massaal op sociaal domein»?1
Ja.
Welke gevolgen voorziet u van het feit dat driekwart van de gemeenten nog grotere tekorten verwacht?
In opdracht van Binnenlands Bestuur heeft Frontin PAUW 86 gemeenten bereid gevonden om deel te nemen aan een uitvraag over mogelijke tekorten. Van deze 86 gemeenten heeft driekwart, ofwel 65 gemeenten, aangegeven komend jaar een tekort op de begroting voor 2020 te hebben. Over de oorzaak – zo stelt het artikel in Binnenlands Bestuur – zijn de gemeenten het in grote lijnen eens: een combinatie van een teruglopende uitkering in het gemeentefonds en oplopende uitgaven in het sociaal domein, met name in de jeugdzorg.
Allereerst dient te worden benadrukt dat hetgeen gemeenten voor het sociaal domein begroten niet noodzakelijkerwijs overeen komt met hetgeen gemeenten vanuit het gemeentefonds ontvangen. De gemeenten bepalen zelf hoeveel zij voor de verschillende onderwerpen in hun begroting opnemen. Het is op basis van deze uitvraag dan ook niet te zeggen dat sprake is van tekorten. Dit neemt niet weg dat de gemeenten en het Rijk in gesprek met elkaar zijn en blijven over de vraag of de gemeenten invulling kunnen geven aan de wettelijke verantwoordelijkheden in combinatie met het daarvoor beschikbaar gestelde budget. Zoals bekend, is om die reden – op basis van een verdiepend onderzoek naar de jeugdhulp – afgelopen voorjaar besloten om voor de jeugdhulp in 2019 € 420 miljoen extra beschikbaar te stellen en in 2020 en 2021 jaarlijks € 300 miljoen. Voorts is afgesproken om aanvullend onderzoek naar de jeugdhulp te doen om beter zicht te krijgen op de achtergronden van de volumeontwikkeling en de tekorten, en of de volume- en uitgavengroei structureel is. Het is overigens onbekend of deze extra bedragen voor jeugdhulp in de begrotingen van deze uitvraag zijn meegenomen. De meeste gemeenten hadden op het moment dat de budgetten aan het gemeentefonds werden toegevoegd hun conceptbegrotingen voor 2020 al gereed. De begroting kan daarna nog worden aangepast en wordt in het najaar definitief vastgesteld.
Gemeenten noemen de teruglopende uitkering in het gemeentefonds als één van de oorzaken van de tekorten op de begroting. Onderuitputting bij het Rijk heeft de afgelopen jaren gezorgd voor lagere accressen in het lopende jaar en een schuif van accres in een jaar naar het volgende jaar. Gemeenten worden pas na het opstellen van hun begroting geconfronteerd met bijstellingen en geven aan dat dit op de korte termijn leidt tot moeilijke keuzes in hun begroting. Het is voor gemeenten vervelend als lopende het begrotingsjaar sprake is van onzekerheid door accresbijstellingen.
In de op dinsdag 17 september gepubliceerde septembercirculaire van het gemeentefonds zijn de actuele berekeningen van het accres van de algemene uitkering van het gemeentefonds gepresenteerd voor de komende jaren. Dit jaar zal het gemeentefonds met € 1,1 miljard groeien, tot € 31,2 miljard. De groei is € 218 miljoen lager dan eerder werd verwacht. Volgend jaar zal het gemeentefonds met € 1,2 miljard groeien, de groei is dan € 409 miljoen hoger dan verwacht. Ook voor 2021 en 2022 laten de accresramingen een positief effect zien.
Het kabinet is bereid om samen met de medeoverheden voor 2020 en 2021 te verkennen of maatregelen kunnen worden getroffen die de schommelingen in het accres kunnen voorkomen of dempen. Hierover heeft uw Kamer bij de Algemene Politieke Beschouwingen een motie2 aangenomen. Daarnaast heeft het kabinet samen met de medeoverheden ten behoeve van de volgende kabinetsperiode een evaluatie van de hele normeringsystematiek opgestart. Hierbij wordt eveneens gekeken naar meer stabiliteit. Op basis van de evaluatie worden varianten uitgewerkt voor de normering van de fondsen vanaf 2022.
Vindt u het ook schrijnend dat (zeker ook in tijden van economische voorspoed en forse overschotten op de rijksbegroting) die tekorten met name leiden tot bezuinigingen op het sociaal domein, waarvan nou net de meest kwetsbare inwoners van de gemeenten in kwestie de dupe worden?
Zoals ik hiervoor in het antwoord op vraag 2 al heb aangegeven, zijn en blijven de gemeenten en het Rijk met elkaar in gesprek over de vraag of de gemeenten invulling kunnen geven aan de wettelijke verantwoordelijkheden in combinatie met het daarvoor beschikbaar gestelde budget. Om die reden is ook dit voorjaar extra budget voor de jeugdhulp aan het gemeentefonds toegevoegd. Gemeenten dienen aan hun wettelijke verantwoordelijkheden te voldoen en elke inwoner dient door zijn/haar gemeente geholpen te worden indien dit onder de wettelijke verantwoordelijkheid van de gemeente valt.
Wat zegt u tegen (vaak kwetsbare) inwoners die zien dat op deze wijze de juist ook voor hen bedoelde voorzieningen moeten worden afgebroken?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is naar uw mening de grens bereikt waarbij ook u zegt dat gemeenten niet meer op verantwoorde wijze uitvoering kunnen geven aan de diverse decentralisaties in het sociaal domein?
Zoals in voorgaande antwoorden gemeld, blijven de gemeenten en het Rijk met elkaar in gesprek. Er kan geen sprake zijn van een onverantwoorde uitvoering door gemeenten.
Bent u bereid c.q. uw verantwoordelijkheid in dezen te nemen en te zorgen dat deze neerwaartse spiraal wordt gestopt? Als dat nu niet is, wanneer dan wel?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘COC komt veel Friese scholen niet meer binnen’. |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «COC komt veel Friese scholen niet meer binnen»1?
Ja.
Deelt u de bezorgdheid over het feit dat het aantal gastlessen over de acceptatie van LHBTI’ers in de provincie Friesland met 60 procent is afgenomen? Zo nee, waarom niet?
Het is opvallend dat het aantal gastlessen zo sterk is afgenomen. Dit hoeft echter niet direct te betekenen dat dit onderwerp onvoldoende aandacht krijgt op scholen. Scholen zijn vrij om te kiezen op welke manier ze aandacht besteden aan acceptatie van seksuele diversiteit. Dat kan tijdens de reguliere lessen seksuele voorlichting, maar ook als onderdeel van burgerschapsonderwijs, via toneel, projecten of gastlessen. Dit hoeft natuurlijk niet per se via gastlessen van het COC. Alle scholen zijn, op grond van het kerndoelonderdeel seksualiteit en seksuele diversiteit, verplicht om aandacht te besteden aan het respectvol omgaan met seksuele diversiteit. De inspectie ziet hier op toe.
Ik juich het toe dat ook provincies investeren in het vergroten van lhbti-acceptatie en veiligheid. Het is echter primair een taak voor gemeenten en de rijksoverheid. Via het programma Regenboogsteden steun ik gemeenten financieel. Regenbooggemeenten ontwikkelen lhbti-beleid op door hun zelf gekozen thema’s. In de praktijk blijkt dat vrijwel alle gemeenten die medefinanciering ontvangen aandacht hebben voor onderwijs, en vaak kiezen voor gastlessen van het COC. Gemeenten zijn hiertoe echter niet verplicht. De gedachte van het programma is juist dat op lokaal niveau het best de inschatting gemaakt kan worden welke interventies het meest effect hebben.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat er voortdurend aandacht blijft in de samenleving en dus bij uitstek ook in het onderwijs voor de acceptatie van LHBTI’ers? Deelt u tevens de mening dat het hiervoor niet uit zou moeten maken of iemand in Amsterdam, Urk, Maastricht of Noardeast-Fryslân woont? Zo ja, hoe zou deze aandacht er in de praktijk minimaal uit moeten zien? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Overigens hoeft dat niet te betekenen dat op alle scholen gastlessen door het COC gegeven worden Scholen zijn vrij om te kiezen op welke manier ze aandacht besteden aan acceptatie van lhbti-personen. Om leraren en scholen meer duidelijkheid te bieden over wat we van hen verwachten, wordt het kerndoelonderdeel seksualiteit en seksuele diversiteit herzien (onderdeel van de curriculumherziening). De ontwikkelteams zullen binnenkort hun adviezen op de negen leergebieden aanbieden aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media. Mogelijk wordt een aantal kerndoelen op basis van deze adviezen aangepast. Dit neemt niet weg dat scholen ook in de toekomst de ruimte houden om zelf te kiezen welke methode of voorlichtingsmateriaal ze gebruiken, ook op het terrein van seksuele vorming, relaties en seksuele diversiteit
Welke concrete afspraken zijn er gemaakt bij de overdracht van het LHBTI-beleid van de provincie naar de gemeenten?
Ik ben niet op de hoogte van afspraken over de overdracht van lhbti-beleid van provincies naar gemeenten. Provincies en gemeenten zijn zelfstandige bestuurslagen. Het staat hen vrij provinciaal en lokaal lhbti-beleid te voeren en daarover afspraken te maken. Provincies en gemeenten dienen daar dan zelf financiële middelen voor vrij te maken. Vanzelfsprekend juich ik het toe wanneer provincies en gemeenten met inzet van eigen middelen lhbti-beleid ontwikkelen en daarover met elkaar afspraken maken.
Ik ondersteun de emancipatie van lhbti-personen via gemeenten, via het programma Regenboogsteden (zie ook het antwoord op vraag 6).
Is het totale subsidiebedrag voor gastlessen en voor ander beleid ter stimulering van de emancipatie van LHBTI’ers alleen in Friesland verlaagd of speelt dit ook in andere provincies? Zo ja, wat is de feitelijke situatie in de andere provincies? Zo nee, hoe verklaart u de situatie in Friesland?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel gemeenten in Nederland zijn regenbooggemeenten? Wat betekent dit concreet qua financiële steun vanuit de rijksoverheid? Hoeveel financiële steun geeft de rijksoverheid jaarlijks direct en indirect uit aan de emancipatie van LHBTI’ers op regionaal en lokaal niveau?
Er zijn 53 Regenboogsteden waarmee ik samenwerk. Deze gemeenten ontvangen € 20.000 per jaar (G4 € 50.000) voor de periode 2019–2022 om in te zetten op de verbetering van sociale acceptatie en sociale veiligheid van lhbti-personen op lokaal niveau. De Regenboogsteden leggen het equivalent van dat bedrag bij aan cofinanciering.
Het is niet exact te bepalen hoeveel financiële steun de rijksoverheid geeft aan lhbti-emancipatie. Via acht strategische partnerschappen werkt de Minister van OCW samen met maatschappelijke partnerorganisaties aan o.a. lhbti-emancipatie. Het partnerschap van COC, Transgender Netwerk Nederland en NNID ontvangt bijvoorbeeld ongeveer twee miljoen per jaar. Maar bij sommige partnerschappen wordt zowel aandacht besteed aan de acceptatie van gendergelijkheid en de sociale veiligheid van vrouwen, als aan lhbti-emancipatie. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het partnerschap van Movisie met verschillende migrantenorganisaties.
Graag verwijs ik ook naar mijn antwoord d.d. 27 november 2018 op vragen van uw Kamer van leden Bergkamp en Özütok over «Het bericht 53 steden tekenen intentieverklaring Regenboogbeleid» (Kamerstuk 2018D60327).
Hoe stimuleert u de emancipatie van LHBTI’ers in gemeenten die (nog) geen regenbooggemeenten zijn?
Gemeenten kunnen zelf doelstellingen formuleren op lokaal lhbti-beleid en kunnen zich daarmee ook Regenboogstad noemen. Gemeenten met de ambitie om lhbti-beleid te ontwikkelen, kunnen daarnaast samenwerken met Regenboogsteden uit de regio. Op die manier kunnen zij ervaringen uitwisselen en samen optrekken in regionale projecten en activiteiten. Ook kunnen gemeenten de samenwerking opzoeken in de provincie.
Iedere gemeente en provincie kan voor het lhbti-beleid gebruik maken van de Regenbooggids voor gemeenten en de handreikingen lhbti-beleid van Movisie. De Regenbooggids en de handreikingen bieden handvatten en een stappenplan waarmee een gemeente lokaal lhbti-beleid kan ontwikkelen, in samenwerking met lokale partners. Pink Link, de digitale nieuwsbrief van Movisie voor beleidsmakers en belangenbehartigers, biedt nieuws en informatie over landelijk en lokaal lhbt-beleid.
Hoe wordt voorkomen dat LHBTI’ers in gemeenten waar weinig tot geen LHBTI-beleid wordt gevoerd in de knel komen bijvoorbeeld omdat zij zich niet geaccepteerd voelen?
Door samen te werken met de gemeenten uit de G50 probeer ik zoveel mogelijk burgers te bereiken. Daarnaast wordt de Regenboogsteden gevraagd om samen te werken met omliggende gemeenten, zodat een «olievlekwerking» ontstaat.
Bent u bereid om met provincies en gemeenten in gesprek te gaan over het belang van het voortdurend aandacht hebben voor de belangen van LHBTI’ers? Zo nee, waarom niet?
Ja dat ben ik al. De Regenboogprovincies werken samen in één netwerk. De inhoudelijke ondersteuning daarvan ligt bij Movisie. Daarnaast is er regelmatig overleg met gemeenten, die lokaal lhbti-beleid hebben.
Het bericht ‘Het raadsel rond de val van burgemeester Peter de Koning: ‘Dit is een stille coup’’ |
|
Rens Raemakers (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Het raadsel rond de val van burgemeester Peter de Koning: «Dit is een stille coup»»?1
Ja, ik ben op de hoogte van het bericht. Het vertrek van burgemeester De Koning valt te betreuren. In algemene zin is een kwestie als deze schadelijk voor het openbaar bestuur in het algemeen en voor het aanzien van het burgemeestersambt in het bijzonder.
Ik heb dan ook aanleiding gezien de commissaris van de Koning om ambtsbericht te verzoeken. De commissaris heeft mij geïnformeerd over de aanleiding en achtergronden van het vertrek van de burgemeester.
Inmiddels heeft op 16 september 2019 ook een besloten raadsvergadering plaatsgevonden waarin de gemeenteraad van Gennep is bijgepraat over de situatie.
Wat vindt u van de geschetste gang van zaken in Gennep waarbij het onduidelijk blijkt te zijn voor de burgemeester zelf, voor een deel van de gemeenteraad en voor burgers van Gennep, waarom de burgemeester is «gedwongen» om op te stappen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de uitspraak van emeritus hoogleraar bestuurskunde Arno Korsten «Wat er in Gennep gebeurt, is hoogst ongebruikelijk én schadelijk voor het aanzien van het lokaal bestuur»?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of de procedure, inclusief de rol van het College en de vertrouwenscommissie, die in Gennep gevolgd is, in de geest van en conform de Gemeentewet is?
De bestuurlijke verhoudingen binnen het college van burgemeester en wethouders zijn verstoord, zoveel is duidelijk. De burgemeester heeft uiteindelijk ook zelf hierin aanleiding gezien om ontslag te verzoeken.
Van ontslag in de zin van artikel 61b van de Gemeentewet (verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de raad, gevolgd door een aanbeveling tot ontslag van de burgemeester) is geen sprake. Noch is er enige formele rol of bevoegdheid van de vertrouwenscommissie in deze aangelegenheid. Die is er immers slechts bij benoeming en herbenoeming van een burgemeester.
In de praktijk is in veel gemeenten, zo ook in Gennep, een semi-permanente vertrouwenscommissie, belast met het voeren van periodieke klankbordgesprekken met de burgemeester. De wet biedt die ruimte.
Kent u andere gevallen waarbij het voor inwoners en de gemeenteraad onduidelijk is waarom de burgemeester aftreedt? Vindt u dit onwenselijk? Kunt u dit toelichten?
De burgemeester opereert in een lokaal-politieke context; hoewel hij een onafhankelijke en onpartijdige positie inneemt, is hij voor zijn functioneren feitelijk afhankelijk van de raad, en afgeleid het college. Uiteindelijk moet een burgemeester ook zelf het gevoel hebben dat hij zijn functie met gezag kan vervullen. Dat was hier niet langer het geval, er was naar het oordeel van alle betrokkenen sprake van een onwerkbare situatie.
Met het oog op het vertrouwen van de burger in het openbaar bestuur moet waar mogelijk maximale duidelijkheid worden gegeven over het ontslag van een burgemeester, maar wel met inachtneming van die zaken waarbij op grond van artikel 61b van de Gemeentewet – de gangbare procedure – geheimhouding rust; dat de gemeenteraad in die gevallen over meer informatie beschikt dan het publiek, vloeit logischerwijze voort uit het stelsel.
Wat vindt u ervan dat vertrouwenscommissies en een deel van het college, naar het schijnt, burgemeesters kunnen dwingen af te treden, zonder daarvoor een concrete reden te noemen? Bent u het eens dat er bij het aftreden van een burgermeester meer transparantie gewenst is?
Zie antwoord vraag 5.
Onderschrijft u de conclusie van het artikel dat er bij het (gedwongen) aftreden van een burgemeester tekst en uitleg moet zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe ziet u de rol van de commissaris van de Koning in situaties als deze, als hoeder van de gemeentelijke integriteit?
De commissaris van de Koning ziet op grond van de Gemeentewet en de Ambtsinstructie commissaris van de Koning toe op een ordelijk verloop van de procedure met betrekking tot het ontslag van een burgemeester. Daarnaast kan de commissaris van de Koning (als rijksorgaan) adviseren en bemiddelen in geval van bestuurlijke problemen en indien de bestuurlijke integriteit van een gemeente in het geding is.
Een en ander laat echter onverlet dat een burgemeester zelf de overtuiging moet hebben dat hij nog in voldoende mate kan functioneren.
Ik zie geen aanleiding voor nader onderzoek. Wel zal ik naar aanleiding van de casus Gennep de thematiek met de commissarissen van de Koning bespreken.
Bent u bereid tot een nader onderzoek over het ontbreken van transparantie rondom het aftreden van burgemeesters? Met de nadruk op de vraag hoe vaak dit gebeurt en hoeveel openheid er is over de reden van aftreden?
Zie antwoord vraag 8.
Het inschrijven in de Basisregistratie Persoon (BRP) |
|
Jan Middendorp (VVD), Daniel Koerhuis (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat iedere burger zich op een willekeurig adres in een gemeente kan inschrijven in de Basisregistratie Persoon (BRP)?
Volgens de wet BRP moet iedereen die rechtmatig verblijf geniet en naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland zal verblijven, ingeschreven worden in de BRP.
Een burger kan zich niet op een willekeurig adres in een gemeente inschrijven. De opneming van het adresgegeven in de BRP geschiedt door het college van burgemeester en wethouders op grond van de verplichte aangifte van de burger of, indien deze in gebreke blijft met het doen van aangifte, ambtshalve.
Bij een aangifte van een verhuizing controleert de gemeente altijd de identiteit van de aangever. Tevens wordt nagegaan of er nog bewoners op het in de aangifte vermelde adres zijn ingeschreven. De gemeente is bijhouder van de BRP en heeft inzicht in alle gegevens over de eigen inwoners, waaronder het adres. In de BRP kan de gemeente zien of, en zo ja welke, andere personen op het adres zijn ingeschreven. De woonbestemming van het adres kan door de gemeente worden gecontroleerd in de basisregistratie adressen en gebouwen (BAG).
Daarnaast controleren sommige gemeenten de verhuisaangifte vooraf door bewijsstukken te vragen zoals een huurcontract of verhuurdersverklaring om de feitelijke situatie vast te stellen. Er zijn ook gemeenten die zo min mogelijk belemmeringen willen opwerpen om aangifte van verhuizing te doen. Deze gemeenten controleren achteraf, bijvoorbeeld door een brief te sturen gericht aan de personen die op het adres staan ingeschreven met de vraag of zij hiermee bekend zijn.
Hoe de gemeente hiermee om moet gaan is niet voorgeschreven. Gemeenten zijn vrij om zelf te bepalen op welke wijze zij verhuisaangiften controleren en in de BRP verwerken. Daarbij maken zij de afweging tussen snelle verwerking van de aangifte en klantvriendelijkheid enerzijds en het uitvoeren van voorafgaand onderzoek en afhandeling van de verhuisaangifte anderzijds. Daarbij speelt mee dat indien bij elke verhuizing van de burger wordt gevraagd de gang naar het gemeenteloket te maken of bewijsstukken te overleggen, dit negatief kan uitpakken voor de aangiftebereidheid van mensen en de mogelijkheid om digitaal aangifte te doen. Deze aangiftebereidheid is van cruciaal belang voor de actualiteit en daarmee de kwaliteit van de adresgegevens in de BRP.
Bij twijfel over de bewoningssituatie op een adres moet de gemeente onderzoek doen en indien nodig de BRP aanpassen naar de feiten. Dat kan ook ambtshalve, zonder medewerking van de burger. Deze twijfel kan bijvoorbeeld ontstaan door:
een melding van mogelijke onjuistheid van een gegeven in de BRP, afkomstig van een bestuursorgaan;
een signaal van een burger of een andere afdeling binnen de gemeente;
een risicomelding ontvangen in het kader van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit over mogelijk onjuiste inschrijving op een adres.
Het uitvoeren van adresonderzoek is opgenomen in de circulaire Adresonderzoek BRP van het Ministerie van BZK die tot stand is gekomen in samenwerking met de NVVB.
Als blijkt dat er oneigenlijk aangifte is gedaan, door valsheid in geschrifte te plegen, is dit strafrechtelijk aan te pakken. De gemeente kan er ook voor kiezen een bestuurlijke boete op te leggen.
Afhankelijk van de situatie kan de gemeente, vooraf en achteraf, doen wat nodig is. Met ruim een miljoen verhuizingen per jaar hebben gemeenten veel kennis ontwikkeld en zijn zij goed in staat om hier op een goede manier invulling aan te geven.
Via het wettelijk verplichte evaluatie-instrument dat gemeenten elk jaar moeten uitvoeren en waarvan ze de resultaten aan de Autoriteit Persoonsgegevens als privacy-toezichthouder, en aan het Ministerie van BZK moeten sturen, wordt onder andere gemonitord hoe het inschrijfproces bij gemeenten is ingericht.
Welke handelingen moet een gemeente verrichten om bijvoorbeeld de identiteit van de in te schrijven persoon te controleren en het adres waarop deze wordt ingeschreven te controleren? Heeft de gemeente inzicht in, toegang tot, het aantal bewoners dat staat ingeschreven in een woning op het moment dat daar nieuwe bewoners aan worden toegevoegd of ingeschreven? In welke wet- en regelgeving (inclusief circulaires) is dit geregeld? Heeft de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) hierover handreikingen voor gemeenten?
Zie antwoord vraag 1.
is het waar dat een gemeente zonder instemming van een reeds ingeschreven bewoner op het betreffende adres een nieuwe bewoner kan inschrijven? Zo ja, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Aangifte van verhuizing doen naar een adres waarop al iemand is ingeschreven, is mogelijk. Echter, bij de verwerking van die aangifte voert de gemeente een aantal controles uit. Zo wordt de nieuwe inschrijving in samenhang met de huidige situatie op het adres gecontroleerd en als er aanleiding is voor twijfel, wordt er om aanvullende informatie gevraagd of onderzoek gedaan. Daarbij gaat het uitsluitend om het vaststellen van de feitelijke woonsituatie. Inschrijving in de BRP op een adres in de gemeente is derhalve niet afhankelijk van de instemming van de reeds op dat adres ingeschreven bewoner. Slechts het feitelijk verblijf van de burger op het adres is bepalend.
Instemming als voorwaarde voor inschrijving zou in strijd zijn met de essentie van de BRP, namelijk het vastleggen van de feitelijke situatie. Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor het vaststellen van de feitelijke situatie en de juiste inschrijving.
De reeds op het adres ingeschreven bewoner die erachter komt dat op zijn adres iemand is ingeschreven kan daarvan melding maken bij de gemeente en vragen om een adresonderzoek. Daarbij worden alle overige personen op het adres «in onderzoek» gezet in de BRP. Overheidsorganisaties die daarvoor geautoriseerd zijn, krijgen vanuit de BRP bericht als er een gegeven in onderzoek is gezet. Ze kunnen hun handelen daarop aanpassen.
Zijn er gemeenten bekend waar toestemming wordt gevraagd aan de hoofdbewoner? Zo ja, welke?
Dat is mij niet bekend.
Zijn gemeenten verplicht om een in te schrijven adres te controleren op een (woon)bestemming? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn niet verplicht om de bestemming van een adres te controleren in het kader van een inschrijving. Volgens de wet BRP moeten mensen ingeschreven worden op het adres waar zij feitelijk verblijven. Dat geldt ook als dat adres geen woonbestemming heeft. In de praktijk doen gemeenten dit wel, want ingeschreven zijn op een adres zonder woonbestemming is een uitzonderingssituatie. Inschrijving gaat gepaard met afspraken over stappen om daar zo snel mogelijk weer een einde aan te maken. De inschrijving op een wachtlijst voor een adres met woonbestemming kan daar onderdeel van uitmaken.
Bent u bekend met misbruiksituaties waarbij iemand is ingeschreven op een adres zonder dat de hoofdbewoner daarvan weet heeft en daardoor in financiële problemen raakt, omdat bijvoorbeeld toeslagen worden gekort? Zo ja, bent u het eens dat dit tot schrijnende situaties kan leiden? Bent u het eens dat instemming van de ingeschreven (hoofd)bewoner veel leed kan voorkomen?
Het is mij bekend dat dergelijke gevallen voorkomen en deze tot schrijnende situaties kunnen leiden. De oplossing daarvoor is, zoals in het antwoord op vraag 3 is uiteengezet, niet om te werken met toestemming van de andere bewoner(s).
Het uitgangspunt van de Wet BRP is dat mensen ingeschreven worden op het adres waar zij feitelijk verblijven.
Afwijking van dat uitgangspunt, door te werken met instemming van bijvoorbeeld de eigenaar van het pand als voorwaarde voor inschrijving, kan ook negatieve consequenties hebben. Hierbij kan gedacht worden aan situaties van illegale verhuur, waarbij toestemming voor inschrijving (van bijvoorbeeld studenten die er feitelijk wonen) tegengewerkt wordt door de verhuurder.
Toestemming voor inschrijving van medebewoners betekent ook dat toestemming op enig moment weer ingetrokken kan worden (bijvoorbeeld na onenigheid) of om een medebewoner dwars te zitten.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 moet de gemeente bij twijfel over de bewoningssituatie op een adres, onderzoek doen en indien nodig de BRP aanpassen naar de feiten. Dat kan ook ambtshalve, zonder medewerking van de burger.
Hoewel bestuursorganen in beginsel verplicht zijn authentieke gegevens uit de BRP te gebruiken, bijvoorbeeld in verband met de uitvoering van wettelijke toeslagen, ontslaat dat deze bestuursorganen niet van de verplichting om bij het nemen van hun besluiten in concrete gevallen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen. Dat wil zeggen dat het besluit, gezien de gevolgen die dat besluit voor de burger kan hebben, niet alleen zorgvuldig en voldoende gemotiveerd wordt genomen, maar in de uitvoeringsprocessen van de betrokken instanties ook rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat een gegeven in de BRP wellicht niet actueel is.
Indien dit het geval is moet het bestuursorgaan op grond van de Wet BRP terugmelding doen aan het bevoegde college van burgemeester en wethouders. Dit college kan dan besluiten de BRP aan te aanpassen indien uit hun onderzoek blijkt dat de feitelijke situatie inderdaad anders is dan uit de BRP blijkt. Overheidsorganisaties die daarvoor geautoriseerd zijn, krijgen via de BRP bericht over de wijziging en kunnen hun handelen richting burger daarop aanpassen.
Bent u bereid om met de verschillende instanties in gesprek te gaan (VNG, Belastingdienst e.d.) om afspraken te maken over het voorkomen van inschrijven op woonadres zonder instemming van de bewoners?
Het Ministerie van BZK is in gesprek met de G4, VNG, Nederlandse Vereniging van Burgerzaken en uitvoeringsorganisaties, waaronder de Belastingdienst, over oplossingen voor de situatie waarin een nieuwe bewoner last heeft van het feit dat een oude bewoner verzuimd heeft aangifte te doen van verhuizing.
Het bericht dat ruim 200 gemeenten drugsgebruik op straat verbieden terwijl het van de wet mag |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Van de wet mag het, maar ruim 200 gemeenten verbieden drugsgebruik op straat»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat 218 van de 355 gemeenten een algeheel verbod op het gebruik van (soft- en hard-)drugs hebben afgekondigd, terwijl de Opiumwet het gebruik expliciet niet strafbaar stelt, maar alleen de handel erin en productie ervan?
De Opiumwet stelt naast (onder meer) de handel in en productie van drugs ook het aanwezig-hebben van drugs expliciet strafbaar, maar inderdaad niet het gebruik van drugs. Het enkele feit dat het gebruik van drugs in de Opiumwet niet strafbaar is gesteld, wil nog niet zeggen dat het gemeenten niet is toegestaan om in de lokale Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV) het gebruik van drugs in de openbare ruimte strafbaar te stellen.
De Opiumwet is primair gericht op bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik van drugs is daarom bewust buiten de werkingssfeer van de Opiumwet gelaten om te voorkomen dat door strafbaarstelling mensen geen hulp zouden zoeken als zij als gevolg van hun drugsgebruik in de problemen komen. Het niet strafbaar stellen van drugsgebruik moet daarom worden gezien als beschermingsmaatregel die past binnen het Nederlandse drugsbeleid, dat enerzijds is gestoeld op preventie, voorkomen van drugsgerelateerde gezondheidsschade, de inzet van vroegsignalering en kortdurende interventies, verslavingszorg, en harm reduction en anderzijds op het tegengaan van de criminele drugsindustrie. Het behouden van toegankelijke (verslavings)zorg door het strafrechtelijk ontzien van de gebruiker is dus een vitaal onderdeel van het Nederlandse drugsbeleid. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uw Kamer per brief van 25 april 2019 geïnformeerd over het (hard)drugspreventiebeleid.2 Het preventiebeleid zet stevig in op voorkomen van gebruik en het tegengaan van normalisering van gebruik. Over de aanpak van de (synthetische) drugsindustrie heb ik u meer per brief van 25 juli jl. geïnformeerd.3
Gemeenten zijn op grond van artikel 121 en 149 van de Gemeentewet bevoegd tot het maken van (aanvullende) verordeningen, voor zover deze niet in strijd zijn met hogere regelingen. Het gebruik van drugs in de openbare ruimte kan gevoelens van onbehagen en onveiligheid bij burgers oproepen. Veel gemeenten hebben daarom in de APV een verbod om op of aan de openbare weg drugs te gebruiken. De gemeenten dienen daarbij het belang van handhaving van de openbare orde. Omdat de gemeenten met dat verbod een ander belang nastreven dan het belang van bescherming van de volksgezondheid uit de Opiumwet, zijn gemeenten daartoe bevoegd, zo blijkt expliciet uit een arrest van de Hoge Raad van 13 oktober 20154. De in de APV’s genoemde verboden zien alleen op het gebruik in de openbare ruimte; het gebruik in de privésfeer blijft onverminderd niet strafbaar. Daarnaast moeten gebruikers straffeloos hulp kunnen vragen ondanks het verbod in de APV.
Hoe beoordeelt u een algeheel verbod op het gebruik van drugs als middel om overlast te bestrijden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is een lokaal verbod op het gebruik van drugs in de openbare ruimte niet in strijd met de Opiumwet. In hoeverre gemeenten het al dan niet noodzakelijk achten het gebruik van drugs in de gehele gemeente te verbieden of dat slechts specifieke plaatsen worden aangewezen waar het gebruik van drugs strafbaar is gesteld, is een afweging die het beste lokaal gemaakt kan worden, afgestemd op de plaatselijke problematiek en behoeften.
Deelt u mijn mening en die van de experts, die in het artikel worden aangehaald, dat een specifiek gebiedsverbod beter is dan een algeheel verbod? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er andere mogelijkheden zijn die gemeenten kunnen aangrijpen om overlast te voorkomen, zoals «orde verstoring» (het hinderlijk rondhangen of intimiderend overkomen)?
Gemeenten beschikken over een breed instrumentarium om overlast te voorkomen en te bestrijden. Deze mogelijkheden zullen in sommige gevallen ook gebruikt kunnen worden ter bestrijding van drugsoverlast. Zo is in veel gemeenten een artikel in de APV opgenomen dat het verbiedt om zonder redelijk doel in portieken, poorten, of bij gebouwen rond te hangen. Deze bepaling kan echter ontoereikend zijn om het hinderlijk gebruik van drugs in de openbare ruimte in het algemeen te bestrijden. Hetzelfde geldt voor de bepaling die sommige gemeenten in hun APV hebben opgenomen ter bestrijding van straatintimidatie. Of en in hoeverre de noodzaak bestaat om een specifieke bepaling in de APV op te nemen die het gebruik van drugs in de openbare ruimte verbiedt en waar in de gemeente een dergelijk verbod van toepassing dient te zijn, is een afweging die het beste lokaal gemaakt kan worden.
Bent u van mening dat wanneer gemeenten iets strafbaar stellen dat in de Opiumwet uitdrukkelijk is uitgesloten, zij daarmee de Opiumwet doorkruisen? Wanneer wordt bij een gebiedsverbod de Opiumwet juridisch doorkruist? Wanneer wordt bij een algeheel verbod de Opiumwet juridisch doorkruist?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke acties bent u bereid te nemen om gemeenten te helpen de juiste maatregelen te treffen tegen eventuele overlast, zonder dat daarmee de Opiumwet juridisch doorkruist wordt?
Onder verwijzing naar mijn vorige antwoorden stel ik vast dat het gebruik van drugs in de openbare ruimte lokaal verboden kan worden door gemeenten zonder dat de Opiumwet juridisch wordt doorkruist. De gemeenten zijn zelf het beste in staat om in te schatten welke maatregelen daarvoor, gelet op de plaatselijke problematiek en behoeften, moeten worden genomen.
Het bericht 'Sneek calls for speed-up of road-building project' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Sneek calls for speed-up of road-building project»?1
Ja.
Klopt het dat de renovatie van Cherry Tree Road op Sint Eustatius vertraagd is? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak? Is er sprake van een conflict tussen de overheid en de aannemer? Hoe kan dit conflict opgelost worden?
De oplevering van het project heeft inderdaad vertraging opgelopen. De oorspronkelijke opleverdatum van het project was juli 2019.
De oorzaak van de vertraging was met name een verschil van inzicht over de te gebruiken materialen om tot een op Statiaanse bodem duurzame en onderhoudsvrije weg te komen. Het afkeuren van de door de aannemer voorgestelde cementsoort heeft geleid tot een geschil. Inmiddels is een nieuwe cementsoort besteld. Tussen het openbaar lichaam en de aannemer zijn daarnaast nieuwe afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder de aannemer het project alsnog, met een vertraagde opleverdatum van uiterlijk maart 2020, mag afmaken. Daarin zijn onder andere nadere eisen gesteld aan de planning en de organisatiestructuur en zijn extra tussentijdse opleveringsmomenten vastgelegd.
De bevolking is op 4 september jl. in een townhall meeting door de regeringscommissaris op de hoogte gebracht van de ontstane situatie en de nieuwe planning.
Bestaat het risico dat ook andere infrastructurele projecten vertraging oplopen? Zo ja, welke maatregelen kunt u nemen om vertraging te voorkomen of te beperken?
Voor andere infrastructurele projecten geldt dat zij een eigen aanbestedingstraject doorlopen. De ervaringen met één aannemer zijn dan ook op zichzelf geen reden om aan te nemen dat ook andere projecten een dergelijk verloop kennen.
Inmiddels heb ik begrepen dat het tweede project uit het wegenprogramma, de weg naar Jeems, dat is gegund aan een lokale aannemer, ook vertraagd zal worden opgeleverd. De oorzaak daarvan is een andere dan die in het geval van Cherry Tree. De toezichthouder heeft het drainageplan afgekeurd, waarbij het eindproduct als te onderhoudsgevoelig is aangemerkt. Het opnieuw opstellen van dat plan en de uitvoering daarvan brengt een vertraging met zich mee van ongeveer 3 maanden.
Deelt u de mening, dat voor de economische ontwikkeling van Sint Eustatius een adequaat wegennet onmisbaar is?
Een adequaat wegennet is onderdeel van de aanpak van de infrastructuur op Sint Eustatius. In de wijk Cherry Tree was het wegennet tot nog toe onverhard en had het water vrij spel na een regenbui. Daarom werd juist aan deze wijk prioriteit gegeven.
Ik hecht naast het zo snel mogelijk opleveren van de nieuwe wegen ook aan de kwaliteit van het eindresultaat. Het is daarom van belang per project te bezien hoe zo snel mogelijk het meest optimale resultaat behaald kan worden.
Bent u bereid in overleg te treden met alle betrokken partijen om ervoor te zorgen dat de vernieuwing van het wegennet op Sint Eustatius wordt bespoedigd?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat het wegennet op Sint Eustatius niet alleen wordt vernieuwd, maar ook het onderhoud op langere termijn wordt gegarandeerd?
Sint Eustatius komt in aanmerking voor € 1.25 mln. per jaar voor beheer en onderhoud van de infrastructuur vanuit de structurele middelen uit het Regeerakkoord. De middelen voor 2018 en 2019 worden ingezet voor de wegen. Aan Sint Eustatius is een plan voor beheer en onderhoud gevraagd voor de jaren 2020–2023. Dit plan zal in het najaar worden opgeleverd.
Het bericht ‘Friezin onterecht ingeschreven in Groningen: “Ik ben een Fries in hart en nieren”’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Friezin onterecht ingeschreven in Groningen: «Ik ben een Fries in hart en nieren»»?1
Ja.
Is het waar, dat een inwoonster van Dokkum abusievelijk is ingeschreven in de basisregistratie personen van de gemeente Groningen?
Ik heb naar aanleiding van het artikel en de vragen van uw Kamer contact laten opnemen met zowel de gemeente Groningen als de gemeente Noardeast-Fryslân (waar Dokkum onderdeel van is). Zij bevestigden dat een inwoonster van Dokkum per abuis ingeschreven was als inwoonster van Groningen. Dit is inmiddels met terugwerkende kracht hersteld2. Ik kan me goed voorstellen dat mevrouw geschrokken is en ben blij dat de registratie nu weer op orde is.
Op grond van welke verklaring is de betrokken inwoonster van Dokkum ingeschreven in Groningen?
Dat blijkt te zijn gebeurd op grond van aangifte van verhuizing van een daartoe wettelijk bevoegde medebewoner. Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 5.
Hoe beoordeelt u de reactie van de gemeente Groningen, «dat de zoon van Ytsje waarschijnlijk een vergissing heeft gemaakt»?
Het is lastig een oordeel over deze reactie te geven; ik kan me alleen baseren op wat in het artikel staat en wat de gemeenten mij hebben laten weten. Ik weet niet hoe het gesprek verlopen is en bijvoorbeeld ook niet met welke toon het is gezegd. Het blijkt inderdaad om een vergissing van de zoon te zijn gegaan, dus in die zin is de reactie inhoudelijk correct. Als een burger zich bij de gemeente meldt in een geval als dit, behoort de gemeente uit te zoeken wat er precies aan de hand is en indien nodig contact op te nemen met de andere betrokken gemeente. Als duidelijk is wat aan de hand is, moet de registratie worden gecorrigeerd. Groningen en Noardeast-Fryslân hebben dit inmiddels gedaan.
Is het waar dat een burger ingeschreven kan worden in een andere gemeente, zonder dat hij of zij daarom gevraagd heeft en zonder dat hij of zij daarvan op de hoogte gesteld wordt?
Inschrijven in een andere gemeente zonder dat de persoon er zelf om gevraagd heeft is in een aantal gevallen mogelijk. Onder andere als een daartoe wettelijk bevoegde persoon aangifte van verhuizing heeft gedaan voor de betreffende burger. Wie wettelijk bevoegd is, is geregeld in de wet BRP (artikel 2.48 en 2.49) en het Besluit BRP (artikel 30). Meerderjarige kinderen kunnen op grond daarvan aangifte doen van verhuizing van ouders, net als ouders dat voor hun (al dan niet meerderjarige) kinderen kunnen doen en gehuwden/geregistreerd partners dat voor elkaar. Het moet dan wel gaan om hetzelfde woonadres, dus als de personen naar verschillende adressen verhuizen kan het niet. Daarnaast is ook ambtshalve inschrijving op een adres mogelijk, als een persoon zelf zijn verhuizing niet meldt, maar de gemeente op basis van onderzoek constateert dat die persoon op een bepaald adres in de gemeente woont.
Overigens dient de gemeente de persoon/personen die wordt/worden ingeschreven wel op de hoogte te stellen3. Hoe dat gebeurt hangt van gemeentelijk beleid af. De gemeente Groningen heeft de persoon die digitaal aangifte heeft gedaan een bevestiging per mail gestuurd en een brief naar het (nieuwe) woonadres gestuurd.
Wat zijn de consequenties van een onjuiste inschrijving in de basisregistratie personen?
Dat is niet in zijn algemeenheid te zeggen, maar hangt van de persoonlijke omstandigheden van de betreffende persoon en van de aard van de onjuiste inschrijving af. Hoe dan ook is onjuiste inschrijving in de BRP zeer onwenselijk, omdat overheidsorganisaties gebruik maken van de gegevens uit de BRP bij het bepalen van rechten en plichten van de burger4. Denk aan deelname aan verkiezingen, recht op toeslagen, aanslagen voor gemeentelijke belastingen et cetera.
Deelt u de mening dat een ondubbelzinnige verklaring van de betrokkene nodig is voor de verwerking van een verhuizing in de basisregistratie personen, gezien de consequenties van een onjuiste inschrijving?
Nee, want dat is niet in alle gevallen nodig. Er is zorgvuldig overwogen in welke gevallen het wel en niet nodig is, juist ook ter voorkoming van onnodige administratieve lasten voor de burger. Als een gezin binnen Nederland verhuist, is aangifte door een van de ouders bijvoorbeeld voldoende, die persoon kan aangeven wie er meeverhuizen. Eén formulier invullen in plaats van twee of meer; het lijkt me niet wenselijk dat te veranderen. Verder is aangifte verplicht, en kan de gemeente, zoals ook bij vraag 5 aan de orde kwam, ook ambtshalve inschrijven. Er zijn immers personen die met opzet geen aangifte van verhuizing doen, en ook personen die niet in staat zijn aangifte te doen. In beide gevallen moet zonder verklaring ingeschreven kunnen worden.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat burgers worden ingeschreven in een andere gemeente, zonder dat zij daarom hebben gevraagd en zonder dat zij daarvan op de hoogte zijn gesteld?
De kwaliteit van de gegevens in de BRP heeft mijn voortdurende aandacht. Mochten mij berichten bereiken dat de in het artikel geschetste situatie regelmatig voorkomt en burgers daardoor in de knel zijn geraakt, dan zal ik erover in gesprek gaan met gemeenten. Vooralsnog is dat niet het geval.
De onvoorspelbaarheid van het budget voor gebundelde uitkeringen voor gemeenten (BUIG-budget) |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Waarom krijgt Sittard-Geleen van het Rijk dit jaar 2,7 miljoen euro minder van de zogenoemde gebundelde uitkeringen (BUIG-gelden) voor het sociale domein dan vorig jaar?1
Jaar-op-jaar mutaties van budgetten worden veroorzaakt door veranderingen in de hoogte van het macrobudget en veranderingen in het budgetaandeel van de desbetreffende gemeente. Van 2018 op 2019 geeft voor de gemeente Sittard-Geleen het lagere budgetaandeel de doorslag.
De Gebundelde Uitkering Participatiewet voor Sittard-Geleen is tussen 2015 en 2018 jaarlijks gestegen. In 2018 ontving de gemeente 3,5 miljoen euro meer dan drie jaar eerder. In 2019 daalt het uitgekeerde bedrag.
Voor de vaststelling van de budgetaandelen van alle gemeenten in Nederland wordt gebruik gemaakt van een objectief verdeelmodel. Dit model voorspelt voor alle huishoudens in Nederland een kans op bijstand. Een groot aantal huishoudkenmerken zoals leefvorm, opleiding, geslacht, leeftijd, herkomst, zorggebruik en regionale kenmerken zoals beschikbaarheid van werk zijn daarbij bepalend. Elk jaar wordt de voorspelling geactualiseerd, zodat de budgetten zo goed mogelijk aansluiten bij de actuele opgave van de gemeente.
Per 2019 is het verdeelmodel uitgebreid met een objectieve prijscomponent, die een verfijndere inschatting maakt van de hoogte van de bijstandsuitkering van een huishouden.2 Voor de gemeente Sittard-Geleen leidt de toevoeging van een objectieve prijscomponent tot een daling van het budgetaandeel, die ca. 20% van de totale daling verklaart. Het overige gedeelte betreft het effect van de jaarlijkse actualisatie, met name die van de regionale kenmerken. De beschikbaarheid van werk is verbeterd in de regio, er zijn minder mensen die «onder hun niveau werken» (maatstaf voor verdringing), en er zijn minder mensen met een WW-uitkering. Dit vertaalt zich in een lagere kans op bijstand voor de huishoudens in Sittard-Geleen en daarmee in een lager budget.
Waarom kan u de gemeente Sittard-Geleen niet precies uitleggen hoe de BUIG-uitkering berekend wordt?
Iedere gemeente ontvangt vóór 1 oktober een gedetailleerde, stap-voor-stap berekening van de opbouw van het te ontvangen bedrag in het volgende jaar. Deze berekening is opgenomen in de beschikking. Bovendien is online een rekentool beschikbaar die gemeenten extra inzicht biedt in de uitkomsten van het verdeelmodel. Deze tool is voor iedereen toegankelijk op www.rijksoverheid.nl. Hierin is voor iedere gemeente per doelgroep inzichtelijk gemaakt wat het voorspelde aantal huishoudens in de bijstand is en het feitelijke aantal. Deze cijfers kunnen vergeleken worden met die van de rekentool in eerdere jaren.
Hiernaast ben ik natuurlijk altijd bereid om specifieke vragen van gemeenten te beantwoorden.3 Ik heb geen nader verzoek ontvangen van de gemeente Sittard-Geleen om uit te leggen hoe de uitkering precies wordt berekend. Wel heeft de gemeente een bezwaarschrift ingediend. Tijdens de in dat kader gehouden hoorzitting heeft de gemeente gevraagd waarom de uitkering lager is dan vorig jaar. SZW gaat in een aparte sessie met de gemeente nog nadere uitleg geven over de hoogte van het budget.
Hoe kan de gemeente Sittard-Geleen contoleren of u het juiste bedrag beschikbaar stelt aan de gemeente?
De budgetberekening vindt uiterst zorgvuldig plaats. Actualisatie van het verdeelmodel wordt uitgevoerd door ervaren experts van een gerenommeerd onderzoeksbureau. Hierbij wordt een vierogenprincipe gehanteerd: iedere bewerking door een expert wordt door een tweede expert gecontroleerd. SZW zelf controleert nogmaals of de budgetberekening technisch juist is en voldoet aan geldende wet- en regelgeving. De Auditdienst Rijk ziet erop toe dat de zorgvuldigheid van de uitvoering recht doet aan de grote belangen die met de budgetberekening gemoeid zijn. Mocht desondanks een gemeente vermoeden dat de budgetberekening niet juist is, dan kan zij toegang krijgen tot de gehanteerde rekenmodule waar zij de gewenste controles op de berekening kan (laten) uitvoeren.
Onderschrijft u dat de totstandkoming van dergelijke budgetten transparant en navolgbaar moeten zijn?2
Ja.
Is het waar dat de berekening van de budgetten plaatsvindt in een geautomatiseerd verdeelmodel dat het karakter heeft van een soort blackbox? Kunt u in uw antwoord ingaan op de kritiek van Verbeek dat er te veel blind vertrouwd wordt op complexe modellen, gebaseerd op geavanceerde algoritmes?
Voor de Gebundelde Uitkering Participatiewet is geenszins sprake van een black box. Gedurende de ontwikkeling van het verdeelmodel de afgelopen jaren is een expertgroep bestaande uit hoogleraren en de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) en een begeleidingscommissie met VNG, Divosa, BZK, Financiën, diverse gemeenten en nogmaals de ROB intensief betrokken geweest. Er is een eenduidig toetsingskader gehanteerd om te bepalen of en welke kenmerken thuishoren in het model. Alle kenmerken in het model zijn helder beschreven. En voor elk kenmerk geldt dat er een plausibel verband is met de kans op bijstand in een huishouden. Het model is complex omdat het zoveel mogelijk recht doet aan de objectieve kostendrijvers van gemeenten en deze zijn veelzijdig. Afgelopen jaren zijn op verzoek van gemeenten vele kenmerken getest of die leiden tot een betere verdeling. Opname in het verdeelmodel van de in antwoord op vraag 1 genoemde objectieve prijscomponent is op nadrukkelijk verzoek van gemeenten gebeurd. Inmiddels is sprake van een uitontwikkeld model. Onafhankelijke experts geven aan geen mogelijkheden meer te zien voor verdere verbetering van het model. Zoals in antwoord 3 aangegeven is de jaarlijkse uitvoering van de budgetberekening geenszins geautomatiseerd of blind.
Herkent u dat gemeenten geen verklaringen kunnen vinden waarom de hoogte van hun budgetten van jaar tot jaar verschillen?
Ik begrijp dat het voor gemeenten moeilijk kan zijn om verklaringen te vinden voor hun jaar-op-jaar mutaties. Deze mutaties horen bij een objectieve budgettering (in 2004 ingevoerd) en zijn in 2019 niet anders van karakter dan in eerdere jaren. Budgetmutaties kunnen veroorzaakt worden door een aanpassing van het macrobudget, door wijzigingen in de kenmerken van de huishoudens in een gemeente en door veranderingen in de (regionale) arbeidsmarktsituatie. Middels de toelichting bij de beschikking, en de beschikbare rekentool kunnen gemeenten beter de vinger krijgen achter de oorzaak van budgetmutaties. Wanneer gemeenten behoefte hebben aan nadere informatie over hun budgetmutatie kunnen zij zich tot het Ministerie van SZW wenden.
Deelt u daarmee de inschatting dat het niet mogelijk is om op basis van de huidige informatievoorziening de gemeenteraad afdoende te informeren?
Deze inschatting deel ik niet. Naar mijn mening is het middels bovengenoemde bronnen en zo nodig door navraag bij het Ministerie van SZW voldoende mogelijk om een verklaring te vinden voor de mutatie op gemeenteniveau, zodat de gemeenteraad adequaat geïnformeerd kan worden.
Klopt het dat gemeenten de hoogte van een budgetmutatie van tevoren niet kunnen zien aankomen en pas in oktober weten wat de hoogte is van het (voorlopige) budget voor het komende jaar?
Het klopt dat gemeenten uiterlijk 1 oktober weten wat de hoogte is van het voorlopige budget voor het komende jaar. De budgetten kunnen niet eerder bekend gemaakt worden omdat de benodigde cijfers voor de budgetberekening in de periode augustus-september beschikbaar komen. Het is in het belang van gemeenten dat cijfers zo actueel mogelijk zijn. Dit wordt ook onderschreven door de ROB en de VNG.
Onderschrijft u dat het bekendmakingsmoment voor gemeenten te laat is om hier tijdig en adequaat op in te kunnen spelen? Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen om te zorgen dat gemeenten eerder geïnformeerd worden?
Zoals in het antwoord op vraag 8 is aangegeven is het in het belang van gemeenten zo veel mogelijk gebruik gemaakt wordt van de meest actuele gegevens. Actuele inzichten zijn relevant voor zowel de hoogte van het macrobudget als voor de budgetverdeling. Derhalve is sprake van een afweging tussen tijdigheid en actualiteit. Gegeven deze afweging is 1 oktober de vroegst mogelijke publicatiedatum.
Herkent u de indruk dat sommige gemeenten structureel tekorten hebben terwijl andere gemeenten structureel fors overhouden op het bijstandsbudget? Zo ja, is het voor u acceptabel dat zulke grote verschillen structureel van aard zijn?
Sommige gemeenten hebben over een langere periode tekorten terwijl andere gemeenten overhouden op het bijstandsbudget. Het bestaan van tekorten en overschotten volgt uit de financieringssystematiek waarbij gemeenten worden gebudgetteerd op basis van een objectief verdeelmodel (in tegenstelling tot een declaratiestelsel). Op deze manier wordt de beoogde prikkelwerking tot reductie van bijstandslasten tot stand gebracht. Tegelijkertijd zou dit gemeenten die gedurende lange tijd een groot tekort hebben in de financiële problemen kunnen brengen. Om dit risico beheersbaar te houden heeft het Rijk in samenspraak met gemeenten, VNG en Divosa een vangnetregeling ontwikkeld, waar gemeenten met (meerjarig) een groot tekort (meer dan 7,5%) aanspraak op kunnen maken.
Wat voor gevolgen heeft het voor mensen wanneer gemeenten structureel te weinig BUIG-budget hebben? Acht u deze gevolgen acceptabel?
Wanneer een gemeente een tekort heeft zal het binnen de eigen begroting op zoek moeten naar dekking voor het betalen van de bijstandsuitkeringen. De uitkeringen moeten immers worden doorbetaald. Beter is het wanneer de gemeente nagaat welke mogelijkheden er zijn om de bijstandsuitgaven te reduceren, bijvoorbeeld door te handhaven, meer te investeren in persoonlijk contact en activering, het matchingsproces naar werk te verbeteren, etc. Gemeenten hebben daarbij veel mogelijkheden om van elkaar te leren en gebruik te maken van kennis en inzichten die Divosa verspreidt, onder meer via de Benchmark. Daarnaast kan ook de eerder door SZW beschikbaar gestelde rekentool bijstandsbudgetten aanknopingspunten bieden voor verbetering van beleid en uitvoering.
Om de gevolgen voor de gemeente, en haar inwoners, van mogelijke tekorten op het bijstandsbudget te beperken, kunnen gemeenten onder voorwaarden gebruik maken van bovengenoemde vangnetregeling.
Klopt het dat één van de redenen dat gemeenten geen inzicht krijgen in de logica achter de BUIG-budgetten intellectuele eigendomsrechten op software zijn? Zo ja, vindt u dat acceptabel?
Gemeenten kunnen via diverse vrij toegankelijke bronnen inzicht krijgen in de logica achter de budgetberekening. Ten eerste middels de (toelichting bij de) regelgeving in het Besluit en de Regeling Participatiewet. Ten tweede bieden de gepubliceerde onderzoeksrapporten inzicht in de technische uitwerking van het verdeelmodel en de gemaakte keuzes gedurende de ontwikkeling van het model. Tot slot kunnen gemeenten met de genoemde rekentool voor de eigen gemeente nagaan bij welke huishoudens de grootste verschillen zitten tussen voorspelde en werkelijke aantallen in de bijstand.
De meeste maatstaven in het model zijn gebaseerd op microdata van het CBS. Enkele maatstaven zijn afkomstig van onderzoeksbureau Atlas voor Gemeenten (AvG). Dit betreffen bijvoorbeeld de maatstaf voor beschikbaarheid van werk en voor de mate van verdringing in de regio. De onderliggende berekening van deze maatstaven is intellectueel eigendom van AvG. Daarom wordt in de verschillende onderzoeksrapporten die zijn gepubliceerd over het verdeelmodel toegelicht hoe deze maatstaven tot stand komen, waarom zij opgenomen zijn in het verdeelmodel, en wat hun invloed is op de budgetverdeling. Gemeenten kunnen middels de jaarlijks geactualiseerde rekentool inzien hoe de gemeentelijke score op deze regiokenmerken zich verhoudt tot andere gemeenten en tot het landelijk gemiddelde. Derhalve deel ik de stelling niet dat gemeenten onvoldoende inzicht krijgen in het verdeelmodel. Vanzelfsprekend is SZW altijd bereid om gemeenten te helpen meer inzicht te krijgen in de totstandkoming van hun budget en de oorzaak van verschillen met budgetten uit het verleden.
Onderschrijft u dat gemeenten en de rijksoverheid niet kunnen sturen op goed beleid met financiële prikkels van het BUIG-budget indien het voor gemeenten onduidelijk is waarom budgetten hoger of lager uitvallen?
Nee, zoals hierboven al naar voren is gekomen zijn er voldoende aanknopingspunten te geven die duidelijk maken waarom het budget omhoog of omlaag is gegaan. Om te kunnen sturen op beleid en uitvoering is het verschil tussen de voorspelde en gerealiseerde uitgaven (uitgesplitst per doelgroep), zoals zichtbaar in de rekentool, echter relevanter dan de jaar-op-jaar budgetmutatie. Bovendien kunnen gemeenten met adequaat beleid en een goede uitvoering, los van het budget, altijd invloed uitoefenen op hun uitgaven.
Bent u bereid de BUIG-gelden zo te herzien dat de systematiek transparant en voorspelbaar is, dat er geen gemeenten zijn die een structureel te laag budget krijgen en dat het voor gemeenten eerder bekend is op welk budget ze kunnen rekenen?
Op dit moment zie ik geen reden om de wettelijke uitgangspunten rondom de financiering van de bijstand te herzien. Ik ben altijd bereid om het gesprek aan te gaan met gemeenten. Ik sta voor een systeem dat rechtvaardig en transparant is en gebaseerd is op prikkelwerking, waarbij gemeenten die de bijstandsuitgaven door effectief beleid en uitvoering weten te verlagen, worden beloond. Als gemeenten concrete mogelijkheden zien om dat systeem te versterken, dan houd ik me daarvoor aanbevolen.
Het bericht dat gemeenten bouwplannen frustreren |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bouwers: Gemeenten frustreren bouwplannen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel?
Het artikel gaat in op een onderzoek van NVB Bouw naar knelpunten die bouwers ervaren bij nieuwbouw. Bouwers noemen onder meer de lange procedures bij gemeenten en een tekort aan bouwlocaties. Vereniging Eigen Huis constateert daarnaast dat ook de bouwsector kampt met een gebrekkige capaciteit.
Met betrekking tot de aanwezigheid van voldoende bouwlocaties verwijs ik u naar de Staat van de Volkshuisvesting met de meest recente cijfers over de beschikbare plancapaciteit. In de aanbiedingsbrief ga ik ook inhoudelijk in op deze cijfers.
Ik deel de bevinding dat capaciteit een knelpunt is. Tijdens de crisis is de woningbouw sterk teruggelopen. Zowel bij gemeenten als bij marktpartijen is de personele capaciteit in deze periode afgebouwd. Dit kan ook leiden tot langere procedures bij gemeenten, bijvoorbeeld in de vergunningverlening. Voor gemeenten en marktpartijen is het een grote opgave om deze capaciteit weer op voldoende niveau te brengen. Het is daarom belangrijk dat de beschikbare capaciteit zo efficiënt mogelijk benut wordt. Ik verwacht van gemeenten dat zij projecten die substantieel bijdragen aan de bouwopgave prioriteren in processen. Verder ondersteun ik verschillende initiatieven om kennis en capaciteit regionaal te delen. Voor gemeenten met projecten die vastlopen kan ondersteuning vanuit het expertteam woningbouw uitkomst bieden. Dit expertteam is in heel Nederland actief. In de gemeente Rijswijk ondersteunt het expertteam bijvoorbeeld bij grootschalige gebiedstransformatie in het havengebied, en in de Drechtsteden bij het versnellen van realisatie van de woonvisie. Naast inzetten op capaciteit, kunnen gemeenten ook gebruikmaken van de Crisis- en herstelwet om plannen sneller uit te voeren.
Erkent u dat er sprake is van woningnood en veel te weinig betaalbare woningen? Acht u het ongewenst dat de realisatie van nieuwbouwwoningen achterblijft bij de geformuleerde doelstelling van 75.000 woningen per jaar?
Met name in de stedelijke regio’s is het woningtekort groot. Het kwalitatieve tekort verschilt per regio, maar duidelijk is wel dat ook in het betaalbare segment veel extra woningen nodig zijn.
In de Nationale Woonagenda heb ik met medeoverheden en marktpartijen de ambitie uitgesproken om jaarlijks 75 duizend woningen bij te bouwen. Het niveau van de woningbouw lag in 2018 dichtbij deze ambitie. Dit is echter geen reden om achterover te leunen. Om de bouwproductie ook de komende jaren op niveau te houden is het nodig dat gemeenten en provincies tijdig nieuwe plannen realiseren.
Erkent u dat slechts de helft van de bouwambitie lijkt te worden gerealiseerd?
Het doel van 75 duizend woningen is in 2018 bijna bereikt. Ik herken het in het artikel geschetste beeld dat de nieuwbouwpijplijn leger raakt niet. Het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) constateerde in maart nog dat de orderportefeuilles bij de woningbouw sterk toegenomen zijn naar een niveau van 11,8 maanden werk. Op basis van de opgegeven bouwprogrammering van de provincies en de verwachte transformatie van niet-woongebouwen zie ik geen aanleiding om te veronderstellen dat de bouwproductie dit jaar zal halveren.
Zoals gezegd is het voor de komende jaren nodig dat er voldoende nieuwe plannen klaarliggen die op korte termijn realiseerbaar zijn. Daarvoor is maximale inzet van alle partijen nodig. In de Woondeals die ik heb gesloten, en die ik nog beoog te sluiten, is het strak monitoren van de verleende vergunningen voor nieuwbouw, de gerealiseerde productie, de voorraad plancapaciteit en samenwerking rondom bouwprojecten en gebiedsontwikkelingen die cruciaal zijn voor het halen van de ambitie een belangrijk onderdeel. De Woondeals bevatten verder afspraken over het versnellen van bouwlocaties en de aanpak van de gevolgen van de krapte op korte termijn. Daarnaast bied ik ondersteuning door de inzet van het expertteam woningbouw, de uitbreiding van de Crisis- en herstelwet en het inrichten van de transformatiefaciliteit.
Welke maatregelen gaat u nemen om de doelstelling van 75.000 woningen per jaar alsnog te halen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat met name een tekort dreigt aan betaalbare huurwoningen? Bent u bereid hiervoor een investeringsfonds in te stellen, zodat de huren voor lage en middeninkomens betaalbaar blijven? Zo nee, waarom niet?
De beschikbaarheid van betaalbare huurwoningen in stedelijke regio’s is een urgent probleem. Ik vind het belangrijk dat middeninkomens voldoende kans hebben om een betaalbare woning te vinden. Door krapte op de woningmarkt staat dit onder druk. Ik zet me daarom in voor voldoende aanbod van woningen. Door de markttoets te vereenvoudigen wordt het makkelijker voor corporaties om middenhuurwoningen te bouwen. Dit geeft marktpartijen en corporaties voldoende mogelijkheden om betaalbare huurwoningen te realiseren. Maar bijbouwen is niet voldoende. Jaarlijks wordt met nieuwbouw slechts 1 à 2 procent aan de voorraad toegevoegd. Het is daarom van belang om ook in te zetten op het behouden van betaalbare huurwoningen. Met name bij middenhuurwoningen is dit een urgent probleem. Daarom ben ik bezig met de uitwerking van de noodknop om excessieve huurstijgingen tegen te gaan. Hierover zal ik u voor de zomer informeren.
Bent u het eens met de analyse dat de tegenvallende productie van nieuwbouwwoningen kan worden geweten aan een tekort aan bouwambtenaren en beschikbare arbeidskrachten? Zo ja, welke maatregelen gaat u daartegen nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Burgemeester moet slapende rekenkamer wekken’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «burgemeester moet slapende rekenkamer wekken» en heeft u kennisgenomen van het advies van de werkgroep lokale rekenkamers?1
Ja.
Hoeveel gemeenten houden zich niet aan de Gemeentewet doordat zij op dit moment geen rekenkamer hebben? Welke gemeenten zijn dit?
In een representatief onderzoek dat Berenschot in 2015 heeft uitgevoerd in opdracht van BZK gaf 8% van de griffiers aan dat er in de eigen gemeente een slapende rekenkamer was.2 Uit de gesprekken die de werkgroep lokale rekenkamers in 2018 en 2019 heeft gevoerd met gemeenten over het functioneren van rekenkamers blijkt dat 16 gemeenten een slapende rekenkamer hebben of die momenteel aan het activeren zijn. Daarnaast heeft de werkgroep (nog) niet gesproken met zeven gemeenten die een slapende rekenkamer hebben of die aan het activeren zijn. Het rapport van de werkgroep geeft geen landelijk dekkend beeld over het al dan niet bestaan en functioneren van lokale rekenkamers, maar dat gedeeltelijke beeld zal de komende periode wel vervolmaakt gaan worden.
Zowel de onderzoekers van Berenschot als de werkgroep lokale rekenkamers hebben aan de gemeenten toegezegd vertrouwelijk met de verkregen informatie om te gaan en derhalve is in beide rapporten niet openbaar gemaakt welke gemeenten een slapende rekenkamer hebben. Die afspraak wil ik respecteren. Mijn beleid is er in de eerste plaats op gericht om structurele verbetering in de breedte te bewerkstelligen voor alle rekenkamers en indien nodig ga ik met individuele gemeenten in gesprek over de activering van hun rekenkamer.
Hoeveel gemeenten hebben op dit moment een zogenaamde slapende rekenkamer? Welke gemeenten zijn dit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gemeenten zich aan de Gemeentewet moeten houden en een rekenkamer moeten instellen? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend moeten gemeenten zich aan de Gemeentewet houden. Zij moeten derhalve een rekenkamer(commissie) instellen en die ook zodanig ondersteunen dat deze actief onderzoek kan verrichten. Zo heeft de wetgever het bedoeld. Een slapende rekenkamer is in strijd met de Gemeentewet.
Deelt u de mening dat het de bedoeling van de wetgever is om een actieve rekenkamer in elke gemeente te laten instellen en dat een zogenaamde slapende rekenkamer in strijd is met de geest van de Gemeentewet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u het feit dat vijf gemeenten met een slapende rekenkamer hebben aangegeven niet met de door u ingestelde werkgroep in gesprek te willen?
Ik heb uw Kamer bij brief van 29 januari jl. geïnformeerd over mijn beleid ter versterking van lokale rekenkamers.3 Uw Kamer heeft deze brief geagendeerd voor het AO lokale democratie van 27 juni a.s. Met het beleid ter versterking van lokale rekenkamers wil ik bewerkstelligen dat in alle gemeenten een rekenkamer functioneert dan wel wordt ingesteld om daarmee de controlerende rol van de raad te versterken. Zoals ik in die brief reeds aankondigde heb ik een wetsvoorstel versterking decentrale rekenkamers, mede namens de Minister van Financiën, voor advies naar de afdeling advisering van de Raad van State gezonden. Met het wetsvoorstel wordt beoogd een sluitend stelsel voor gedegen rekenkameronderzoek tot stand te brengen ter ondersteuning van de controlerende rol van de raad. Het wetsvoorstel is een noodzakelijke voorwaarde voor gedegen rekenkameronderzoek in elke gemeente. Ter verdere ondersteuning van mijn beleid heeft de werkgroep lokale rekenkamers gesprekken met afzonderlijke gemeenten gevoerd om de toegevoegde waarde van rekenkameronderzoek voor het voetlicht te brengen. Ten slotte verstrek ik subsidie aan de Nederlandse Vereniging van Rekenkamers en Rekenkamercommissies.
Dat sommige gemeenten niet in gesprek willen met een door mij ingestelde werkgroep over hoe lokaal rekenkameronderzoek de gemeenteraden bij het uitvoeren van de controlerende taak kan ondersteunen, onderstreept voor mij het belang dat verbetering van de positie van lokale rekenkamers het beste kan worden bewerkstelligd door de gecombineerde inzet van bovenstaande instrumenten. De werkgroep doet in zijn rapport aanbevelingen om rekenkamers verder te versterken, waaronder ook een aantal aanbevelingen om slapende rekenkamers te activeren. Die aanbevelingen zal ik de komende periode verder oppakken en uitwerken.
De provincie heeft geen taak om toe te zien op de naleving van de Gemeentewet. De provincie is financieel toezichthouder op gemeenten. Het financieel toezicht ziet op het bewaken van het begrotingsevenwicht, en niet op een beoordeling van de doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid van het door het gemeentebestuur gevoerde bestuur. Dat is aan een lokale rekenkamer om te onderzoeken. Verder is het interbestuurlijk toezicht door de provincie alleen gericht op de uitvoering van wettelijke medebewindstaken door gemeenten. Dit volgt uit artikel 124 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat de provincie in de plaats kan treden als een gemeentebestuur krachtens een andere wet dan de Gemeentewet een besluit niet of niet naar behoren uitvoert.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle gemeenten een functionerende rekenkamer zullen instellen? Welke rol speelt de provincie als interbestuurlijk toezichthouder bij het toezichthouden op het goed naleven van de Gemeentewet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de gemeenteraden (nogmaals) te informeren over hun wettelijke plicht om een rekenkamer in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie verstrekt regelmatig informatie aan gemeenten over de huidige en toekomstige verplichtingen inzake de inrichting van de rekenkamer; ook is er overleg met de VNG en de beroepsverenigingen. In het verleden heb ik gemeenten op grond van artikel 118 Gemeentewet om ambtsbericht gevraagd inzake de rekenkamer en daarbij gewezen op hun wettelijke verplichtingen, en ben ik vervolgens daarover met gemeenten het gesprek aangegaan. Dat zal ik waar nodig blijven doen. Er is op dit moment geen mogelijkheid om in te grijpen als gemeenteraden een taak niet uitvoeren die op grond van de Gemeentewet van gemeenteraden wordt gevraagd. Het heeft mijn voorkeur om in te blijven zetten op de in antwoord op vraag 6 en 7 beschreven gecombineerde aanpak ter versterking van lokale rekenkamers. Dat laat onverlet dat ik ook bereid ben om op basis van de beschikbare rapporten over dit onderwerp het wettelijk instrumentarium nog eens tegen het licht te houden.
Zijn er sanctiemogelijkheden wanneer gemeenten zich niet houden aan de Gemeentewet door geen rekenkamer in te stellen? Zo ja, welke zijn deze mogelijke sancties? Zo nee, waarom niet? En zo nee, bent u bereid om te onderzoeken of en zo ja, welke mogelijke sancties ingesteld zouden kunnen worden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de aanbeveling van de werkgroep dat het goed zou zijn om burgemeesters een verantwoordelijkheid te geven bij het instellen en/of het activeren van gemeentelijke rekenkamers? Bent u bereid om deze aanbeveling nadrukkelijk te onderzoeken? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
De werkgroep doet een zestal aanbevelingen aan mij om het instrument lokale rekenkamer verder te versterken, waarvan één aanbeveling is om de burgemeester, in samenspel met de griffier, een verantwoordelijkheid te geven in het instellen of activeren van een rekenkamer. De aanbevelingen apprecieer ik als ondersteuning van mijn beleid. De burgemeester heeft een algemene verantwoordelijkheid ter bevordering van goed bestuur (artikel 170 Gemeentewet), daarmee ligt het op zijn weg dat hij de raad actief wijst op de wettelijke verlichtingen inzake lokale rekenkamers. Ik zal, zoals ik ook in antwoord op vraag 6 en 7 heb geantwoord, de aanbevelingen de komende periode verder oppakken en uitwerken, samen met de betrokkenen in het lokaal bestuur. Ik zal uw Kamer over de verdere uitwerking nader informeren.
Een gesponsorde reis van een Arnhemse topambtenaar naar Saoedi-Arabië |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Marcouch stemde in met reis topambtenaar naar Saoedi-Arabië»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat de burgemeester de gedragscode heeft genegeerd en de ambtenaar toestemming heeft gegeven op kosten van derden naar Saudi-Arabië te reizen?
Ik acht dit een interne gelegenheid van de gemeente Arnhem en laat het aan de burgemeester, het college en de raad van Arnhem om hierover vanuit hun respectievelijke verantwoordelijkheden een oordeel te geven. Naar ik heb begrepen zijn door leden van de gemeente Arnhem op 10 en 13 mei 2019 diverse vragen over deze kwestie gesteld en deze zijn inmiddels ook beantwoord door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem. Het betreft schriftelijke vragen van raadsleden van D66, GroenLinks, de Arnhemse Ouderen Partij Arnhem en de SP op grond van artikel 44 van het Reglement van Orde. Ik verwijs u naar de betreffende (openbare) stukken, die u kunt vinden via de link https://ris.ibabs.eu/raad-arnhem/listtype/93b5d668–8dc2–4286-b92f-8c044fb109b4/. Verder heb ik begrepen dat op 5 juni 2019 hierover een debat plaatsvindt in de gemeenteraad in Arnhem. Dat acht ik de juiste plek voor een debat over deze individuele gemeentelijke casus.
Is het waar dat de reis en het verblijf van deze ambtenaar zijn betaald door derden? Is het waar dat het betreffende congres is gesponsord door accountancy- en consultancykantoor Ernst&Young (E&Y)? Klopt het dat E&Y in het verleden de accountant van de gemeente Arnhem is geweest en op dit moment de accountant is van een gemeenschappelijke regeling waar de gemeente Arnhem een meerderheidsaandeel in heeft?
Het is mij niet bekend wie de reis en het verblijf hebben betaald en ik acht het ook niet mijn verantwoordelijkheid om van alle dienstreizen van medewerkers van andere overheden bij te houden door wie deze zijn betaald. Ik heb wel van Ernst & Young begrepen dat zij één van de sponsoren van het betreffende congres waren, maar dat zij niet hebben betaald voor de reis en het verblijf van de ambtenaar van Arnhem.
Zijn de betreffende ambtenaar naast reis en verblijf ook nog (andere) giften of vergoedingen aangeboden? Welke zijn aangenomen? Kunt u specificaties van de reis- en verblijfskosten verstrekken? Heeft de betreffende ambtenaar nog meer reizen ondernomen op kosten van derden?
Deze informatie is mij niet bekend en in lijn met het antwoord op vraag 3, acht ik het ook niet mijn verantwoordelijkheid om dergelijke informatie van alle medewerkers van medeoverheden bij te houden.
Beschouwt u deze reis als een gemeentelijke activiteit of als een privé of nevenactiviteit? Is de voorgenomen (neven-)activiteit door de burgemeester vooraf zorgvuldig getoetst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tot welke bevindingen en afspraken heeft dat geleid met betrekking tot de activiteit?
Ik acht het niet aan mij om daar een opvatting over te hebben. Het is ter beoordeling van de burgemeester, het college en de raad van Arnhem om hierover vanuit hun respectievelijke verantwoordelijkheden een oordeel te vellen.
Hoe rijmt u deze gang van zaken met de gedragscode voor ambtenaren van de gemeente Arnhem? Is het waar dat de burgemeester voornemens is deze gedragscode nu aan te passen? Bent u van mening dat ambtenaren hun gedrag moeten aanpassen aan de gedragscode en dat niet de gedragscode moet worden aangepast aan het gedrag van ambtenaren?
In lijn met mijn antwoorden op de vragen 2 en 5 acht ik het niet aan mij om een oordeel te geven over hoe de casus zich verhoudt tot de gedragscode voor ambtenaren van de gemeente Arnhem. Ik constateer dat de gemeente Arnhem heeft voldaan aan haar wettelijke verplichting ingevolge artikel 125quater van de Ambtenarenwet om een gedragscode voor goed ambtelijk handelen te hebben. In overeenstemming met de gemeenteraad moet worden vastgesteld op welke wijze jaarlijks verantwoording wordt afgelegd over het gevoerde integriteitsbeleid van de gemeente en over de naleving van de gedragscode. Ik acht het niet mijn verantwoordelijkheid om van alle 355 burgemeesters bij te houden welke beleidsvoornemens zij hebben ten aanzien van de zaken waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Voor wat betreft dit concrete geval begrijp ik uit de (openbare) beantwoording van de vragen van het SP-raadslid dat het college van burgemeester en wethouders voornemens is de gedragscode voor ambtenaren bij de gemeente Arnhem naar aanleiding van deze casus te verduidelijken op het punt van vergoeding van reis- en hotelkosten als een ambtenaar wordt gevraagd vanuit zijn deskundigheid een bijdrage te leveren aan (bijvoorbeeld) een congres. Ik ben van mening dat een gedragscode aangepast of verduidelijkt moet kunnen worden als nieuwe inzichten of concrete gevallen daartoe aanleiding geven.
Kunt u uitsluiten dat het regime in Saudi-Arabië de Arnhems topambtenaar heeft gebruikt voor propagandadoeleinden door hem op Saudische bodem als spreker op te laten voeren bij een congres getiteld «Putting Citizens First»? Wat vindt u er van dat een topambtenaar van de gemeente Arnhem een bijdrage heeft geleverd aan deze schijnvertoning?
Ik beschik niet over de benodigde informatie om een onderbouwd antwoord te geven op de in de vraag geponeerde stelling en kwalificatie van het bedoelde congres. Verder acht ik het niet aan mij om een oordeel te geven over de bijdrage van de ambtenaar van de gemeente Arnhem.
De ongerustheid in Amsterdam rond de pilot landelijke vreemdelingen voorziening (LVV) |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Inspraak over locatie 24 uursopvang was een farce»?1
Ja.
Klopt het dat u met vijf steden, waaronder Amsterdam, via een landelijk programma stapsgewijs wil onderzoeken hoe een landelijke vreemdelingenvoorziening kan leiden tot een bestendige oplossing voor de illegaliteit, waarbij het uitgangspunt is vertrek uit Nederland, tenzij zich alsnog nieuwe feiten zouden voordoen waardoor iemand recht heeft op verblijf?
Ja.
Is dit ook de insteek van de gemeente Amsterdam, gelet op eerdere uitspraken van wethouder Groot Wassink dat hij niet zal meewerken aan gedwongen uitzettingen van illegalen2 en zijn voornemen Dublin claimanten op te vangen?
Ja. Ik heb geen aanleiding om te twijfelen aan de insteek van de gemeente Amsterdam. Het bieden van onderdak aan Dublin claimanten doet de gemeente Amsterdam overigens onder eigen verantwoordelijkheid, buiten het samenwerkingsverband voor de pilot-LVV.
Hoe beoordeelt u het recente bericht «gemeente vraagt Vreemdelingenpolitie om terughoudendheid»3, waaruit blijkt dat wethouder Groot Wassink stelt dat ongedocumenteerden die straks een plek krijgen in de opvang, niet bang hoeven te zijn voor uitzetting en de gemeente afspraken hierover wil maken met de Vreemdelingenpolitie? Klopt het dat dit niet de bevoegdheid van de wethouder is en de Vreemdelingenpolitie over moet kunnen gaan tot uitzetting van uitgeprocedeerden, zeker wanneer zij overlast veroorzaken en de wet overtreden?
Ja. Als Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heb ik het gezag over de vreemdelingenrechtelijke taken van de Politie. Daarbij geldt in beginsel dat wanneer de politie een vreemdeling aantreft zonder rechtmatig verblijf, deze vreemdeling wordt overgedragen aan de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM).
In de resultaatafspraken over de politiële migratietaken is wel ruimte geboden aan regionale prioriteiten, mits deze passen binnen het huidige vreemdelingrechtelijke kader. Het gaat hierbij om het leggen van lokale accenten. Indien op dit gebied strategische keuzes moeten worden gemaakt, onder andere ten aanzien van capaciteit, dan vindt hier overleg over plaats tussen politie, de Minister van Justitie en Veiligheid en het bevoegd gezag.
In meer algemene zin benadruk ik dat vreemdelingen die in een pilot-LVV zitten aan het Nederlandse straf- en bestuursrecht gehouden zijn. Wanneer deze personen de wet overtreden, is het normale handhavingskader van toepassing. De AVIM kan de toepassing van maatregelen bespreken in het lokale casusoverleg en de lokale stuurgroep waar zij lid van is. Ze zal daarbij de context betrekken van de betreffende vreemdeling en zijn of haar begeleidingstraject. Het uitgangspunt is dat er geen rechtsongelijkheid tussen onrechtmatig verblijvende vreemdelingen binnen en buiten Amsterdam mag ontstaan.
Welke mogelijkheden heeft u teneinde een gemeentebestuur aan de gemaakte afspraken uit het regeerakkoord te houden, namelijk dat men alleen in aanmerking komt voor opvang in een LVV als men na twee weken meewerkt aan het vertrek uit Nederland?
De gemaakte afspraken uit het regeerakkoord zijn per gemeente nader uitgewerkt in convenanten. Daarbij is leidend dat de lokale convenantspartners, te weten mijn ministerie, de betrokken gemeente, de DT&V, de IND en de AVIM, een gezamenlijke beslissing nemen over de toelating tot de pilot-LVV, het begeleidingsscenario en de uitstroom van een vreemdeling uit de pilot-LVV. Ik stuur de convenanten die met Amsterdam en de andere vier pilotgemeenten zijn gesloten in de bijlage toe4.
Hoe heeft u tot nu toe de stappen gemonitord die de gemeente Amsterdam heeft gezet om binnen de pilot tien locaties in de stad te openen en hoe ziet u toe op het verdere proces richting totstandkoming?
Het is niet aan mij, als Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, om te treden in lokale besluitvorming over de locaties van de pilot-LVV’s. Het vinden van locaties is binnen het LVV-samenwerkingsverband een taak van de gemeenten. De samenwerkende partijen in Amsterdam hebben regulier overleg met elkaar via de lokale stuurgroep voor de pilot-LVV, waar ook over de locaties voor de pilot-LVV´s wordt gesproken.
Hoe moet in de toekomst door gemeenten aan u worden gerapporteerd over de werkwijze in de LVV-locaties, waaronder de vraag of per uitgeprocedeerde asielzoeker actief wordt meegewerkt aan zijn of haar vertrek en bent u bereid hierover ook periodiek de Kamer te informeren?
Zoals hierboven reeds geantwoord, zijn de lokale convenantspartners voortdurend met elkaar in gesprek, zowel op lokaal als landelijk niveau. Op lokaal niveau wordt door alle convenantspartners over individuele casuïstiek gesproken, inclusief de vraag of een vreemdeling voldoende meewerkt.
Ik zal uw Kamer na de zomer informeren over de stand van de zaken wat betreft de ontwikkeling van de pilot-LVV’s. De pilot-LVV’s worden, zoals eerder aan uw kamer gemeld, in opdracht van het WODC geëvalueerd door een onafhankelijk extern onderzoeksbureau. In de evaluatie zal onder worden andere gekeken naar het aantal teruggekeerde vreemdelingen en de vraag of actief wordt meegewerkt aan terugkeer. Over de uitkomsten van deze evaluatie informeer ik uw Kamer begin 2021.
Klopt het dat de gemeente Amsterdam binnen de gemaakte afspraken in eerste instantie zelf aan zet is voor de keuze van de locaties en daarbij rekening dient te houden met het draagvlak bij bewoners en mogelijke negatieve veiligheidsaspecten voor een bepaalde buurt? Zo ja, op basis van welke criteria en randvoorwaarden beoordeelt u of dit door gemeenten, en in dit geval Amsterdam, zorgvuldig wordt opgepakt? Doet u dit tussentijds of aan het einde van de pilot?
Bent u bekend met het feit dat een van de gekozen locaties in Amsterdam dichtbij een Joodse school ligt die al te maken heeft met beveiliging in verband met een verhoogd veiligheidsrisico en waarvan de gemeenschap nu grote zorgen heeft over de extra negatieve gevolgen voor de veiligheid?
Deelt u de mening dat voldoende draagvlak en veiligheid van omwonenden belangrijke randvoorwaarden zouden moeten zijn voor het slagen van de pilots en dat het zorgelijk is dat omwonenden in Amsterdam momenteel het gevoel hebben niet betrokken te zijn? Zo ja, welke mogelijkheid ziet u voor de diverse partners in de LVV-pilot het draagvlak en de veiligheid te verbeteren?
Welke formele mogelijkheden heeft u in het kader van de pilot en op welk moment in de twee jaar durende testfase, om aanwijzingen te geven, dan wel in te grijpen, of financiele middelen in te trekken, als een gemeentebestuur onvoldoende rekening houdt met het draagvlak en de veiligheid en/of onvoldoende meewerkt aan het uitgangspunt van de pilot namelijk vertrek uit Nederland? Bent u bereid tussentijds over de vorderingen in de gemeenten en eventueel ingrijpen vanuit het rijk te rapporteren aan de Kamer?
Het dubbeldorp Spaarndam |
|
Harry van der Molen (CDA), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u de motie-Van den Bosch c.s. (Kamerstuk 34 827, nr. 6) en de brief van 24 april 2019 (Kamerstuk 34 827, nr. 7) over het dubbeldorp Spaarndam, dat deels in de gemeente Haarlem en deels in de gemeente Haarlemmermeer ligt?
Ja.
Waarom hebt u, ter uitvoering van de hiervoor genoemde motie, pas op 5 maart 2019 gedeputeerde staten van Noord-Holland verzocht een gesprek te faciliteren om na te gaan of een grenscorrectie een duurzame oplossing is voor het dubbeldorp Spaarndam en of dit op voldoende draagvlak van de inwoners van Spaarndam kan rekenen?
Over een eventuele grenscorrectie dienen de raden van de gemeenten Haarlem en Haarlemmermeer zich te kunnen uitspreken. De (nieuwe) gemeente Haarlemmermeer is pas op 1 januari 2019 ontstaan als gevolg van de samenvoeging van Haarlemmerliede c.a. en Haarlemmermeer. Het was daarom niet wenselijk om de gesprekken eerder dan begin 2019 van start te laten gaan. Tegelijkertijd kan een eventuele grenscorrectie niet eerder dan 1 januari 2020 van kracht worden, waardoor er begin maart nog voldoende tijd was voor het benodigde proces.
Bent u bereid om bij gedeputeerde staten van Noord-Holland na te gaan wanneer het gesprek met de gemeenten Haarlemmermeer en Haarlem zal plaatsvinden?
Gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben inmiddels de eerste (verkennende) gesprekken gevoerd met de dorpsraad Spaarndam en de gemeenten Haarlem en Haarlemmermeer.
Waarom wordt de Kamer pas tegen het einde van 2019 geïnformeerd over de uitkomsten van de gesprekken over de positie van het dubbeldorp Spaarndam? Kan er eerder duidelijkheid zijn? Zo nee, waarom niet?
De Kamer heeft mij gevraagd om haar binnen een jaar na het eindigen van de herindelingsprocedure te informeren over de uitvoering van de motie. Met het ontstaan van de nieuwe gemeente Haarlemmermeer per 1 januari 2019, is de herindelingsprocedure afgerond. In lijn met het verzoek van de Kamer en in de wetenschap dat een zorgvuldige procedure ook enige doorlooptijd vergt, zal ik haar daarom uiterlijk eind 2019 nader informeren. Mocht er eerder duidelijkheid zijn over de uitkomsten van de gesprekken, dan zal ik de Kamer vanzelfsprekend eerder informeren.
Weet u of de provincie Noord-Holland voornemens is om een onderzoek te starten naar een mogelijke grenscorrectie voor het dubbeldorp Spaarndam met als doel om na te gaan of dit een duurzame oplossing is en of dit op voldoende draagvlak bij de inwoners van Spaardam kan rekenen? Zo nee, bent u bereid om hiernaar bij de provincie te informeren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb gesteld, zijn gedeputeerde staten van Noord-Holland gestart met (verkennende) gesprekken met de dorpsraad Spaarndam en de betrokken gemeenten. Daarmee is ook het gevraagde onderzoek van start gegaan en ik heb er vertrouwen in dat gedeputeerde staten de bedoelde grenscorrectie zorgvuldig en consciëntieus zullen onderzoeken.
Deelt u de mening dat een onderzoek naar een eventuele grenscorrectie voor het dubbeldorp Spaarndam duidelijkheid kan brengen over de positie van het dubbeldorp Spaardam? Zo nee, waarom niet?
In lijn met het beleidskader gemeentelijke herindelingen dat ik op 22 maart jl. aan de Kamer heb aangeboden1, acht ik het wenselijk dat een eventuele grenscorrectie berust op draagvlak van de betrokken gemeenten. De gesprekken van gedeputeerde staten van Noord-Holland zullen daarover duidelijkheid geven; in het bijzonder als de gemeenteraden zich expliciet uitspreken. Overigens was het een expliciete wens van de raad van de voormalige gemeente Haarlemmerliede c.a. om «ongedeeld over te gaan» en dus om geen grenscorrectie toe te passen ten aanzien van Spaarndam.