De publicatieplicht van moskeeën en kerken die de ANBI-status hebben en de transparantie van geldstromen uit onvrije landen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de brief waarin uw ambtsvoorganger stelde: «Van de circa 9.600 kerkelijke instellingen met een ANBI-status (peildatum 1 mei 2017) heeft de Belastingdienst er 1.532 gecontroleerd op hun publicatieplicht, daarbij zijn 632 omissies vastgesteld die tijdig zijn hersteld, of waarvoor de periode voor herstel nog niet is overschreden»?1
Ik heb hier inmiddels kennis van genomen.
Kunt u aangeven hoeveel van de circa 9600 kerkelijke ANBI-instellingen gecontroleerd zijn, hoeveel gebreken er gevonden zijn en hoeveel van de eerder geconstateerde 632 omissies uiteindelijk hersteld zijn?
De publicatieverplichting op internet voor ANBI’s is van kracht per 1 januari 2014 maar geldt (zoals toegelicht in de brief van 28 mei 20132) voor kerkgenootschappen alsmede hun zelfstandige onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd die door middel van een groepsbeschikking als ANBI zijn aangemerkt, met ingang van 1 januari 2016.
De in de brief van 31 mei 2017 genoemde omissies van 632 zien op de controle van de publicatieplicht van kerkgenootschappen. Over het tijdvak 2016 – 2017 zijn er op 31-12-2017 2.135 kerkinstellingen op de publicatieplicht gecontroleerd. Daarbij zijn 970 omissies geconstateerd. Circa de helft van deze gevallen betrof ANBI’s die niet beschikten over een website. Van die 970 omissies zijn er 884 hersteld en heeft één omissie tot een intrekking geleid. Met 85 instellingen is nog overleg gaande over het herstel.
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer in juni 2017 naar aanleiding van de eerdergenoemde brief een lijst van 38 vragen voorlegde aan de regering?2
Ook van deze lijst van vragen heb ik inmiddels kennis genomen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, aangezien na een half jaar alle redelijke termijnen wel overschreden zijn?
De beantwoording van die vragen is als bijlage bijgevoegd.
Klopt het dat uit de cijfers die gepubliceerd worden, niet te herleiden valt of er geld ontvangen is uit onvrije landen?
Het klopt dat uit de cijfers die gepubliceerd worden naar aanleiding van de publicatieplicht van ANBI-instellingen niet herleid kan worden of er geld ontvangen is uit onvrije landen. De wettelijke bepalingen met betrekking tot de publicatieplicht voor ANBI-instellingen bevatten geen specifieke voorschriften inzake informatie over de herkomst van ontvangsten.
Herinnert u zich dat het regeerakkoord de volgende passage bevat: «Beïnvloeding vanuit onvrije landen en organisaties via social media of door de financiering van organisaties in Nederland is onwenselijk. Voorkomen moet worden dat vanuit het buitenland via geldstromen naar politieke, maatschappelijke en religieuze organisaties onwenselijke invloed wordt gekocht. Daartoe zullen deze geldstromen meer transparant gemaakt worden. Wederkerigheid vormt hierbij een belangrijke toetssteen. Geldstromen vanuit onvrije landen, waarbij misbruik wordt gemaakt van onze vrijheden, zullen zoveel mogelijk worden beperkt»?
Ja. De passage uit het regeerakkoord sluit aan bij het reeds onder kabinet Rutte II ingezette traject om beter inzicht te verkrijgen in ongewenste buitenlandse financiering. In de brief die op 4 december 2016 aan uw Kamer is verzonden is een set van aanvullende maatregelen aangekondigd waarvan een deel reeds in werking is getreden4. Voorbeelden hiervan zijn de versterkte diplomatieke dialoog met een aantal landen in het Midden-Oosten om transparantie rondom financieringsstromen vergroten, alsook de inmiddels opgestarte pilot binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC). De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is de coördinerende bewindspersoon waar het gaat om ongewenste financiering van instellingen en activiteiten maar trekt hierin nauw op met de andere betrokken ministeries. De Minister voor Rechtsbescherming zal voor het eind van het eerste kwartaal van 2018 per brief uw Kamer een verkenning sturen over de wijze waarop aan de passage in het regeerakkoord over transparantie van geldstromen uitvoering kan worden gegeven.
Zullen deze geldstromen transparant gemaakt worden via belastingwetten, zoals de regelgeving rondom ANBI’s? Zo ja, wanneer zal dat gebeuren en in welke wetgeving zal dat gebeuren?
Zie het antwoord op vraag 6.
Indien dit niet via de fiscale wetgeving zal gebeuren, hoe zal het dan wel gebeuren en binnen welke termijn kan de Kamer concrete voorstellen verwachten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Indien een burger bezorgd is dat een politieke, maatschappelijke of religieuze organisatie geldstromen uit het buitenland ontvangt, tot wie kan hij/zij zich dan wenden teneinde duidelijkheid af te dwingen over de herkomst van gelden en dan met name gelden uit onvrije landen?
Burgers kunnen zich in het maatschappelijk verkeer in eerste instantie bij de desbetreffende organisaties melden met een verzoek om informatie. Ook kunnen burgers zich bij de daarvoor bevoegde instanties zoals de Kamer van Koophandel of de politie melden om te bezien in welke mate de niet-naleving van wettelijke bepalingen in het geding is.
Indien een burger geen openheid van geldstromen kan afdwingen, wie kan c.q. zal het dan wel doen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?
Met de onderhavige beantwoording voldoe ik aan dit verzoek.
De voorwaarden die worden gesteld bij het afgeven van belastingrulings |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Worden bij het sluiten van belastingruling (APA’s en ATR’s) naast de «zekerheid vooraf» ook voorwaarden gesteld, bijvoorbeeld aan de werkgelegenheid (substance)? Zo ja, kunt u aangeven wat dat voor eisen kunnen zijn en of die standaard worden gesteld? Zo nee, waarom niet?
De standaard eisen die worden gesteld bij het in behandeling nemen van ATR’s en APA’s zijn opgenomen in openbare beleidsbesluiten. Zo zijn er substance-eisen beschreven in de bijlage bij het ATR-besluit1 en de bijlage bij het besluit Dienstverleningslichamen en zekerheid vooraf2. Een van de substance-eisen is dat het lichaam beschikt over gekwalificeerd personeel voor de adequate uitvoering en registratie van de door de rechtspersoon af te sluiten transacties. De substance-eisen zijn breder dan alleen personeel, zo stellen ze ook voorwaarden aan de woon- en vestigingsplaats van de bestuurders, bestuursbesluiten, bankrekeningen, boekhouding, aangifteverplichting, vestigingsadres en in sommige gevallen het eigen vermogen. Daarnaast staan in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht algemene voorwaarden voor vooroverleg die onverkort gelden voor APA’s en ATR’s. Hierin zijn onder meer voorwaarden opgenomen over fiscale grensverkenning en strijd met goede trouw.3 Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden uit de hiervoor aangehaalde besluiten wordt er geen zekerheid vooraf gegeven.
De zekerheid vooraf die door de Nederlandse Belastingdienst wordt gegeven is gebaseerd op alle feiten en omstandigheden van het geval, waaronder het in Nederland aanwezige of te verwachten personeel en de taken die zij vervullen en de verantwoordelijkheden die zij dragen. Buiten de hiervoor genoemde minimale substance-eisen, is geen sprake van eisen aan het aantal werknemers in het kader van het geven van zekerheid vooraf.
In een APA of ATR wordt als kritische veronderstelling opgenomen dat de relevante feiten en omstandigheden geen wezenlijke verandering ondergaan. Indien de beschreven feiten en omstandigheden wel wijzigen, bijvoorbeeld door een veranderde strategie, dan kan dit van invloed zijn op de geldigheid van de APA of ATR. Indien bijvoorbeeld door de wezenlijke verandering niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden die de wet stelt, dan vervalt de APA of ATR. In een APA of ATR wordt opgenomen dat de belastingplichtige de Belastingdienst actief op de hoogte moet stellen van eventuele veranderingen van de feiten en omstandigheden.
Het proces van afgifte van APA’s en ATR’s is een gezamenlijk proces van de lokale belastinginspecteur en het APA/ATR-team, waarbij de klantkennis van de belastinginspecteur gecombineerd wordt met de technische expertise en waarborgen van eenheid van beleid en uitvoering vanuit het APA/ATR-team. De Belastingdienst houdt risicogericht toezicht op de belastingplichtigen met een APA en/of ATR. Bij dat toezicht op de APA’s en ATR’s wordt erop toegezien dat de uitkomsten van het vooroverleg in de aangifte worden opgenomen, maar ook of de feiten en omstandigheden die zijn vermeld in de ruling geen wezenlijke verandering hebben ondergaan. Dit toezicht wordt met name uitgevoerd door de lokale belastinginspecteur, waarbij met betrekking tot verrekenprijzen afstemming plaatsvindt met de Coördinatiegroep Verrekenprijzen. Daarnaast is sinds 2015 door het APA/ATR-team extra capaciteit ingezet om te kijken of de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de zekerheid vooraf zich nog steeds voordoen.4
Hoe wordt er omgegaan met het niet nakomen van de gestelde voorwaarden, door bijvoorbeeld veranderde strategie van een bedrijf met een ruling?
Zie antwoord vraag 1.
Blijft een ruling van kracht wanneer het bedrijf wordt overgenomen of fuseert en wordt de overnemende partij actief op de hoogte gebracht van de gemaakte afspraken?
APA’s en ATR’s zijn civielrechtelijk vaststellingsovereenkomsten tussen een (potentieel) vennootschapsbelastingplichtig lichaam en de Belastingdienst.5 Op basis van het civiele recht leidt een fusie of een overname niet automatisch tot ontbinding van de overeenkomst. Echter, zoals hiervoor beschreven bevat een APA of ATR een voorwaarde die bepaalt dat de APA of ATR komt te vervallen indien sprake is van een wezenlijk wijziging van de feiten en omstandigheden die aan de overeenkomst ten grondslag liggen. Een overname of een fusie kan een relevante wijziging van de feiten en omstandigheden betekenen, die gevolgen heeft voor hetgeen in de APA of ATR is overeengekomen. In dat geval komt de APA of ATR te vervallen. Indien de APA of ATR is gesloten met de vennootschap die wordt overgenomen, is er voor de Belastingdienst geen aanleiding de overnemende partij op de hoogte te brengen van het feit dat met de partij die is overgenomen een APA of ATR is gesloten. De partij waarmee de APA of ATR is gesloten verandert immers niet, alleen de aandeelhouder wijzigt. Deze oude noch de nieuwe aandeelhouder is in dat geval partij bij de APA of ATR overeenkomst. Indien de overdrager wel als partij genoemd wordt in de overeenkomst, vervalt over het algemeen de overeenkomst.
Blijven de voorwaarden die zijn overeengekomen onverkort van kracht, wanneer de partij die de ruling heeft verkregen wordt overgenomen of fuseert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de Belastingdienst en het rulingteam voldoende bemand om toe te zien of bedrijven zich aan de afspraken houden, die zijn gemaakt bij het sluiten van een ruling?
Zie antwoord vraag 1.
Komt het voor dat een bedrijf een behaald belastingvoordeel moet terugbetalen, omdat het de voorwaarden die aan de ruling ten grondslag liggen niet naleeft?
Met een ruling wordt geen belastingvoordeel verleend. Een ruling wordt altijd afgegeven binnen wet, beleid en jurisprudentie. Van terugbetaling van een voordeel en van onderhandelen over de hoogte van het terug te betalen voordeel is derhalve geen sprake.
Wordt met bedrijven onderhandeld over de hoogte van het terug te betalen bedrag? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel rulings zijn in het (recente) verleden ingetrokken omdat een bedrijf zich niet (meer) hield aan de gestelde voorwaarden?
Zoals uit eerdere beantwoording op Kamervragen blijkt, zijn in 2016 19 lopende ATR’s en 40 lopende APA’s gecontroleerd.6 Ten aanzien van de APA’s hebben in één geval gewijzigde omstandigheden aanleiding gegeven tot nader overleg. Het onderzoek van de lopende ATR’s heeft in drie gevallen geleid tot het niet langer van kracht zijn van de vaststellingsovereenkomst ATR. In één geval bleek de belastingplichtige rechtspersoon geliquideerd te zijn. In een tweede geval bleek de investering waarvoor een ATR was afgegeven niet door te zijn gegaan. In een derde geval bleek de ATR te zijn vervallen omdat geconstateerd is dat de aan de overeenkomst ten grondslag liggende feiten en omstandigheden anders waren dan verondersteld bij de afgifte van de ATR. Bij de eerste Halfjaarsrapportage in 2018 zal worden opgenomen hoeveel verzoeken in 2017 zijn afgewezen, hoeveel er buiten behandeling zijn gesteld, hoeveel er zijn ingetrokken en op welke grond dat is gebeurd.7
Het artikel dat Nederland nog altijd dwars ligt bij EU-aanpak belastingontwijking |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht waaruit blijkt dat Nederland nog altijd dwars ligt bij de EU-aanpak van belastingontwijking1 en bent u bekend met de publicatie van een zwarte lijst van belastingparadijzen door de Raad van de Europese Unie waar juist de Europese belastingparadijzen op ontbreken?2
Ja. Ik heb uw Kamer op 12 december 2017 een brief gestuurd3, waarin ik reageer op de berichtgeving van de NOS. Diverse leden van uw Kamer hadden mij tijdens de regeling van werkzaamheden op woensdag 6 december jl. om een dergelijke brief verzocht.
Nederland heeft samen met de andere 27 lidstaten van de Europese Unie (EU) op 5 december 2017 de EU-lijst met niet-coöperatieve jurisdicties bekrachtigd. Ik ga ervan uit dat de heer Van Raan deze lijst bedoelt met «een zwarte lijst van belastingparadijzen».
Deelt u het standpunt van de Raad dat het wereldwijd promoten van de criteria voor belastingtransparantie, eerlijke belastingen en de implementatie van anti-BEPS (base erosion and profit shifting) standaarden zeer belangrijk is? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ja. Deze criteria zijn daarom ook gebruikt voor het toetsen van derde landen bij het opstellen van de Europese lijst met non-coöperatieve jurisdicties.
Deelt u de mening dat de EU-landen, die niet-EU-landen toetsen op deze criteria en bij niet-naleving aan de schandpaal nagelen, ook zouden moeten voldoen aan de door de Raad gestelde criteria? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
De EU-Gedragscodegroep heeft 92 derde landen getoetst aan drie hoofdcriteria en verschillende subcriteria. Hieronder volgt een omschrijving van de criteria op hoofdlijnen:
Voor een geloofwaardige lijst vind ik het van belang en vanzelfsprekend dat EU-lidstaten aan de criteria voldoen waaraan ze derde landen toetsen. Anders zou dit de geloofwaardigheid van deze EU-lijst ondermijnen. De EU-lidstaten hebben daarom criteria gekozen die objectieve internationale en/of EU-standaarden zijn, waaraan EU-lidstaten zelf ook voldoen. Voor de EU-lidstaten gelden zelfs nog strengere normen. EU-lidstaten hebben zich bijvoorbeeld niet alleen gecommitteerd aan de minimumstandaarden van het BEPS-project, maar hebben zich door middel van de richtlijnen tegen belastingontwijking (ATAD1 en ATAD2) ook gecommitteerd aan uitkomsten van het BEPS-project die voor derde landen niet gelden als een minimumstandaard en waar de derde landen dus ook niet aan zijn getoetst in het kader van de EU-lijst.
Nederland hoort niet thuis op de EU-lijst van non-coöperatieve jurisdicties, omdat Nederland voldoet aan alle EU-standaarden in het kader van de EU-lijst en zal ook de strengere normen die gelden voor de EU-lidstaten voortvarend en verdergaand dan de EU-minimumstandaarden in de richtlijnen implementeren. Om die reden hoort Nederland ook niet thuis op de lijst waar de landen worden genoemd die zich hebben gecommitteerd om zo spoedig mogelijk alsnog te voldoen aan de EU-standaarden. Nederland voldoet daar immers al aan. Gelet hierop is het niet zinvol om Nederland nog door een externe partij te laten toetsen aan deze criteria. In mijn brief van 12 december 20179 heb ik aangegeven dat ik mij niet herken in het beeld dat wordt geschetst in recente berichtgeving dat Nederland niet coöperatief zou zijn in EU-verband. Ook daarom zie ik geen aanleiding om Nederland als «niet-coöperatief» aan te merken.
Er is geen verband tussen de opzegging van het belastingverdrag door Mongolië en de (criteria van de) EU-lijst van non-coöperatieve jurisdicties. Voor nadere informatie over de opzegging van het belastingverdrag door Mongolië verwijs ik u naar de brief van mijn ambtsvoorganger van 20 maart 2013.10
Kunt u uiteenzetten hoe Nederland, gezien het feit dat wij «een iets lossere fiscale moraal hadden dan een aantal andere Europese landen», scoort op de drie criteria van de EU? Zou Nederland op basis van deze criteria op de zwarte (17 landen) of grijze lijst (47 landen) terecht zijn gekomen en zo ja, welke? Indien het antwoord grijs of zwart is, (hoe) zal Nederland concreet beterschap beloven en wat zijn de tijdslijnen hiervan?3
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Nederland in aanloop naar de publicatie ingezet op sancties tegen landen op de zwarte lijst? Zo nee, waarom niet?
In EU-verband heeft Nederland actief meegewerkt aan de totstandkoming van de EU-lijst met non-coöperatieve jurisdicties. Een effectieve EU-lijst is een belangrijke stap in de strijd tegen belastingontwijking, omdat daardoor steeds meer landen wereldwijd aan dezelfde standaarden zullen voldoen. Bij een effectieve EU-lijst horen naar mijn mening ook een of meer tegenmaatregelen. In discussies over tegenmaatregelen heeft Nederland aangegeven voorstander te zijn van tegenmaatregelen, maar tevens aangegeven dat enige flexibiliteit daarbij gewenst is, zodat lidstaten de voor hun wetgeving meest effectieve maatregel kunnen invoeren.
In EU-verband zijn zowel fiscale als niet-fiscale tegenmaatregelen overeengekomen. Een van deze niet-fiscale tegenmaatregelen is dat in het EFSD (European Fund for Sustainable Development) een link wordt gelegd met de EU-lijst. Voor een zo effectief mogelijke lijst van non-coöperatieve jurisdicties vind ik het belangrijk dat er verschillende typen tegenmaatregelen kunnen worden genomen. Dat bepaalde maatregelen financiële consequenties hebben voor een derde land maakt dat deze ook gericht effect kunnen sorteren. Omdat de tegenmaatregelen nadelig kunnen zijn voor landen, vind ik het belangrijk dat als een land zich alsnog committeert aan de EU-standaarden, het ook snel van de lijst moet worden gehaald.
EU-lidstaten hebben zich gecommitteerd om ten minste één van de drie overeengekomen administratieve tegenmaatregelen toe te passen of in te voeren. De overeengekomen administratieve tegenmaatregelen zien vooral op verscherpt toezicht door een EU-lidstaat op belastingplichtigen, waarvan een land van de EU-lijst voorkomt in een fiscale structuur die ook die EU-lidstaat raakt. EU-lidstaten zijn ook een lijst met optionele tegenmaatregelen overeengekomen. EU-lidstaten zijn niet verplicht één van deze tegenmaatregelen in te voeren. Ik verwacht dat gedurende 2018 verder zal worden gesproken over de invulling van de tegenmaatregelen. Ik ben voorstander van het overeenkomen van verdere tegenmaatregelen in EU-verband. Aangezien deze maatregelen in 2018 nog nader zullen worden uitgewerkt in EU-verband, is het nu nog te vroeg om aan te geven welke van de nu nog optionele tegenmaatregelen voor Nederland het meest effectief en uitvoerbaar is. Ik heb u eerder toegezegd dat ik in februari 2018 een afzonderlijke brief aan uw Kamer zal sturen waarin ik u uitgebreider informeer over de brede kabinetsinzet bij de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking en brievenbusconstructies. In die brief zal ik ook nader ingaan op tegenmaatregelen.
Deelt u de mening van de Staatssecretaris van Financiën dat optionele maatregelen verplicht zouden moeten worden?4 Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, welke sanctiemaatregelen ondersteunt u en bent u bereid hier transparant namens Nederland op in te zetten in Europees verband?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het korten op ontwikkelingshulp, wat in plaats van de multinationals of overheden juist de meest kwetsbare groepen raakt, een effectieve sanctie tegen landen op de zwarte lijst? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bij hoeveel en bij welke wetsvoorstellen betreffende belastingontwijking en transparantie omtrent belastingen heeft Nederland gepleit voor een wereldwijde richtlijn in plaats van EU-wetgeving?
In het verleden hebben mijn ambtsvoorgangers bij herhaling aangegeven dat belastingontwijking een mondiaal vraagstuk is dat om mondiale oplossingen vraagt.12 Om deze reden heeft Nederland altijd actief meegewerkt aan maatregelen tegen belastingontwijking die in het verband van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zijn uitgewerkt. Ook is aangegeven dat Nederland erop inzet om maatregelen tegen belastingontwijking in hard law vast te leggen, omdat dit zorgt voor een gelijk speelveld en voor duidelijkheid vooraf.13
De Europese Unie voorziet in het juridische instrumentarium om maatregelen in hard law vast te leggen in de vorm van richtlijnen. De OESO kent dergelijk juridische instrumenten niet. Om deze reden heeft Nederland ervoor gepleit om de OESO-afspraken zoveel mogelijk in EU-richtlijnen vast te leggen. Nederland heeft altijd aangegeven dat voor het waarborgen van een gelijk mondiaal speelveld zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij de in de OESO gemaakte afspraken. Er is derhalve geen sprake van het pleiten van een wereldwijde richtlijn in plaats van EU-wetgeving, zoals de vraag suggereert, maar van wereldwijde afspraken die wat Nederland betreft zouden moeten worden vastgelegd in EU-wetgeving.
Deze inzet komt onder meer tot uiting in de EU-richtlijnen voor country-by-country reporting tussen belastingdiensten14 en voor automatische uitwisseling van informatie over rulings15 en in de EU-richtlijnen met maatregelen tegen belastingontwijking (ATAD1)16 en tegen hybridemismatches17. Bij al deze EU-richtlijnen heeft Nederland erop ingezet om de richtlijnen zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de uitkomsten van het BEPS-project van de OESO.
Heeft Nederland bilateraal of multilateraal contact gehad met andere landen die genoemd worden als de «coalition of unwilling» (Malta, Cyprus, Luxemburg en/of Ierland) om afspraken te maken over EU-dossiers?
Vanzelfsprekend nemen Malta, Cyprus, Luxemburg en Ierland net als Nederland deel aan de vergaderingen in het kader van de EU. Daarnaast vindt ook los van deze vergaderingen geregeld contact plaats met vertegenwoordigers van deze EU-lidstaten, maar Nederland onderhoudt evenzo contact met vertegenwoordigers van alle andere EU-lidstaten. Het beeld dat Nederland met de vier genoemde lidstaten behoort tot een coalition of the unwilling van landen die op verschillende dossiers die betrekking hebben op belastingontwijking dwarsliggen en die onderling afspreken wie welk dossier blokkeert, herken ik niet. De feiten zijn dat de afgelopen jaren een groot aantal richtlijnen is vastgesteld met maatregelen die transparantie vergroten en belastingontwijking tegengaan. Hiervoor was de unanieme steun van alle lidstaten noodzakelijk.
Hebben landen, die uiteindelijk niet op de zwarte staan, bilateraal contact gehad met Nederland over de betreffende EU-lijst? Hebben landen bij Nederland gelobbyd om ze van de lijst te laten schrappen? Voor welke landen heeft Nederland zich ingezet om ze van de lijst te weren? Welke argumenten had Nederland hiervoor en met welk doel?
In aanloop naar de totstandkoming van de EU-lijst met non-coöperatieve jurisdicties is er veel contact geweest tussen de EU-Gedragscodegroep en de landen die werden beoordeeld. De 92 landen zijn verschillende malen aangeschreven. Eerst om ze te informeren dat ze werden beoordeeld en vervolgens zijn de landen waarbij een afwijking ten opzichte van de EU-normen werd geconstateerd, geïnformeerd over deze afwijking. Deze landen zijn uitgenodigd zich alsnog te committeren aan de EU-standaarden. Nederland is in de periode voorafgaand aan de vaststelling van de EU-lijst nauwelijks benaderd door derde landen, waarschijnlijk omdat duidelijk was voor derde landen dat ze zich vooral tot de EU-Gedragscodegroep moesten wenden om zich te committeren aan de EU-standaarden. Wel heeft Nederland zelf contact opgenomen met vertegenwoordigers van Aruba en Curaçao om het belang te benadrukken zich aan de EU-standaarden te committeren.
Waarom heeft Nederland gepleit voor uitstel van afschaffing van de BV/CV belastingontwijkingsstructuur (de konijneend) tot 2024? En waarom kan dan wel de dividendbelasting zonder gedegen analyse van de implicaties wel al per 2019 ingevoerd worden?
Deze vraag heeft betrekking op de implementatiedatum van de EU-richtlijn over hybridemismatches (ATAD2). Over de Nederlandse inzet in de onderhandelingen over het voorstel voor deze richtlijn en het Nederlandse verzoek voor een latere implementatiedatum is uitgebreid met uw Kamer van gedachten gewisseld.18 Ik heb deze gedachtewisseling samengevat in mijn brief aan uw Kamer van 12 december jl.19
Ook bij de kabinetsvoornemens in het kader van de dividendbelasting (het afschaffen van de dividendbelasting en de gelijktijdige invoering van een bronheffing op dividenden in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions) is sprake van een inhoudelijke afweging. Over deze voornemens – overigens met een beoogde inwerkingtreding per 1 januari 2020 in plaats van 2019 – wil het kabinet graag verder spreken als een uitwerking daarvan aan uw Kamer is voorgelegd.
Bent u bereid om de konijneend uiterlijk per 2019 af te schaffen in lijn met de EU-aanbeveling?5 Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
De CV/BV-structuur is een structuur waarmee uitstel van belastingheffing kan worden bereikt door het gebruik van een hybride lichaam, dat wil zeggen dat landen het lichaam fiscaal verschillend kwalificeren. Het opheffen van deze zogenoemde mismatch vergt wetswijziging. Ingevolge de EU-richtlijn over hybridemismatches (ATAD2) verliezen dergelijke structuren hun fiscale aantrekkelijkheid. ATAD2 schrijft voor dat de maatregelen ter bestrijding van hybridemismatches met ingang van 1 januari 2020 geïmplementeerd dienen te zijn. Op dit moment wordt hard gewerkt aan het conceptwetsvoorstel ter implementatie van ATAD2. Deze wetgeving is technisch zeer complex (met ATAD2 worden ook meer hybride structuren bestreden dan alleen de genoemde CV/BV-structuur) en het kabinet acht internetconsultatie daarom wenselijk. Met de in EU-verband afgesproken datum van 1 januari 2020 is internetconsultatie ook mogelijk. Vooralsnog wordt verwacht in de loop van 2018 te starten met het consulteren van het conceptwetsvoorstel om het voorstel begin 2019 aan uw Kamer aan te kunnen bieden, zodat er voldoende tijd is voor een gedegen behandeling van het wetsvoorstel.
Wat is uw definitie wat zijn uw criteria ter bepaling van «low tax jurisdictions» en «misbruiksituaties» betreffende de invoering van bronheffingen op rente, royalty’s en dividenden? Hoe verhoudt deze definitie zich tot deze zwarte lijst?
De in het regeerakkoord voorgestelde bronheffingen op dividend, rente en royalty’s in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions zullen in de komende periode worden uitgewerkt. Het is dus niet zo dat voor de invulling van de begrippen «low tax jurisdictions» en «misbruik» al op voorhand zal worden aangesloten bij de onlangs binnen de EU vastgestelde lijst met non-coöperatieve belastingjurisdicties. Over de invulling van de begrippen «low tax jurisdictions» en «misbruik», als ook van de percentages van de bronheffingen, komt het kabinet verder met uw Kamer te spreken zodra een uitwerking daarvan aan uw Kamer is voorgelegd.
Wat vindt u een eerlijk effectief belastingdrukpercentage voor bedrijven? En welk percentage bronheffing op dividenden, rente en royalty’s vindt u passend?
Zie antwoord vraag 13.
Wat zegt het over de gebruikte criteria voor de samenstelling van de lijst (de conformiteit van rechtsgebieden inzake fiscale transparantie, billijke belastingheffing en de toepassing van BEPS-maatregelen) dat Mongolië er wel op staat en Nederland niet, terwijl nota bene Mongolië in 2013 haar belastingverdrag met Nederland opzegde vanwege de grootschalige belastingontwijking vanuit Mongolië die door Nederlandse fiscalisten werd gefaciliteerd?6
Zie antwoord vraag 3.
Wat zegt het over de gebruikte criteria dat Nederland, Luxemburg en Ierland er niet in figureren terwijl de afgelopen jaren een reeks van lekken geweest zijn afkomstig uit erkende belastingparadijzen die hebben aangegeven dat Nederland een mondiaal zeer dominante rol speelt in het faciliteren van belastingontwijking door multinationals en/of particulieren?7
Zie antwoord vraag 3.
Constaterende dat de lijst vooral lijkt te gaan om kleine perifere jurisdicties die niet meewerken, «non-cooperative», geldt dat niet bij uitstek voor Nederland, aangezien recente berichtgeving laat zien dat Nederland al jaren dwarsligt als het gaat om belastingafspraken op Europees niveau die belastingontwijking tegen moeten gaan?8
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om dezelfde toetsen op transparantie, eerlijkheid van het belastingsysteem en implementatie van BEPS-standaarden voor Nederland te laten uitvoeren door een onafhankelijke partij?9 Zo nee, bent u bereid om dit intern te laten onderzoeken of uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid erop in te zetten dat landen die niet tijdig voldoen aan de criteria, of ze nu op de lijst staan of niet, daadwerkelijk op de zwarte lijst worden gezet? En gaat u (los van Europa) sancties opleggen aan landen die niet aan de criteria voldoen?
De meeste landen waarbij een afwijking ten opzichte van de EU-normen is geconstateerd, hebben zich alsnog gecommitteerd aan de EU-normen om te voorkomen dat ze op de EU-lijst met non-coöperatieve jurisdicties zouden worden geplaatst. Voor een geloofwaardige EU-lijst is het van groot belang dat gedurende 2018 zorgvuldig wordt getoetst of deze landen hun toezegging ook daadwerkelijk nakomen. Indien landen deze toezegging niet voldoende of niet tijdig nakomen, zal ik mij ervoor inzetten dat deze landen alsnog op de EU-lijst met non-coöperatieve jurisdicties worden geplaatst.
Het bericht ‘Belastingwijziging benadeelt grensarbeiders uit België en Duitsland’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Belastingwijziging benadeelt grensarbeiders uit België en Duitsland»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom het niet mogelijk zou zijn dat Nederlandse werknemers die in Duitsland wonen, de heffingskortingen kunnen aanvragen per voorlopige aanslag?
Het bericht in het Financieele Dagblad betreft een maatregel die per 1 januari 2019 ingaat. De maatregel heeft tot doel te voorkomen dat buitenlandse belastingplichtigen via de loonbelasting het belastingdeel van heffingskortingen2 ontvangen, waarop zij in de inkomstenbelasting geen recht hebben. De circa 350.000 buitenlandse belastingplichtigen die geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen zijn, hoeven daardoor deze heffingskortingen vanaf 2019 niet via de inkomstenbelasting terug te betalen. Alleen de circa 130.000 kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen hebben recht op dezelfde heffingskortingen als binnenlandse belastingplichtigen. Zij kunnen deze heffingskortingen via de aangifte inkomstenbelasting achteraf te gelde maken. Maar zij kunnen de heffingskortingen na het invullen van het programma voorlopige aanslag ook via een voorlopige aanslag inkomstenbelasting gedurende het kalenderjaar te gelde maken. Dit geldt ook voor inwoners van Duitsland die in Nederland werken.
In verband met controle- en invorderingsmogelijkheden is er echter voor gekozen om bij buitenlandse belastingplichtigen waarbij nog niet eerder is vastgesteld dat zij kwalificerende buitenlandse belastingplichtige waren (zogenoemde «nieuwe» gevallen), de heffingskortingen niet via een voorlopige aanslag gedurende het lopende kalenderjaar uit te betalen. Is echter voor één jaar vastgesteld dat iemand een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is en de omstandigheden (waaronder bijvoorbeeld het dienstverband) niet zijn gewijzigd, dan kan de heffingskorting vervolgens via de voorlopige aanslag in daaropvolgende jaren tijdens het lopende jaar worden uitbetaald. Op die manier kan vanaf 2019 even snel over de heffingskortingen worden beschikt als nu het geval is. Voorlopige aanslagen kunnen automatisch worden gecontinueerd. De aanvraag hoeft dus niet elk jaar opnieuw te worden gedaan.
Klopt het dat een belastingverdrag de heffingsrechten verdeelt en lidstaten niet beperkt als het gaat om het afzien van heffing of het verlenen van een heffingskorting?
Belastingverdragen hebben als doel om op basis van wederkerigheid dubbele heffing van belasting te vermijden en het ontgaan van belastingheffing te voorkomen. Deze doelen worden bereikt door afspraken te maken over de verdeling van heffingsrechten, over antimisbruikbepalingen en over administratieve bijstand. Belastingverdragen staan in beginsel niet in de weg aan het afzien van heffing of het verlenen van heffingskortingen.
Kunt u aangeven waarom er een verdragswijziging nodig zou zijn om inwoners van Duitsland die in Nederland werken, de mogelijkheid te geven om de heffingskortingen waar zij recht op hebben per voorlopige aanslag te verzilveren?
Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag twee is aangegeven, kunnen kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen, waaronder Duitse belastingplichtigen, hun recht op heffingskortingen gedurende een jaar te gelde maken via een voorlopige aanslag inkomstenbelasting. Zoals gezegd kan daardoor even snel over de heffingskortingen worden beschikt als nu het geval is.
In «nieuwe» gevallen kan echter niet direct via een voorlopige aanslag rekening worden gehouden met de heffingskortingen. Pas na afloop van een jaar kunnen zij de heffingskortingen via de definitieve aanslag inkomstenbelasting te gelde maken, omdat bij aanvang van de buitenlandse belastingplicht niet kan worden vastgesteld of aan de eisen voor kwalificerende buitenlandse belastingplicht wordt voldaan (zoals of in dat jaar minimaal 90% van het wereldinkomen in Nederland wordt belast) en op welke heffingskortingen recht bestaat. In verband met controle- en invorderingsmogelijkheden is het daarom niet wenselijk om direct de heffingskortingen te effectueren via een voorlopige aanslag. Hiermee wordt voorkomen dat belastingplichtigen heffingskortingen ontvangen waarvan achteraf blijkt dat er geen recht op bestaat.
Tijdens de plenaire behandeling van het pakket Belastingplan 2018 is aangegeven dat inwoners van België direct bij aanvang van de buitenlandse belastingplicht een voorlopige aanslag inkomstenbelasting kunnen aanvragen. Dit hangt samen met de in het belastingverdrag met België opgenomen specifieke non-discriminatiebepaling. Op grond daarvan hebben inwoners van België waarvan inkomen onder het verdrag ter heffing aan Nederland is toegewezen recht op een pro rata parte aftrek van persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van burgerlijke staat of samenstelling van het gezin, waaronder bepaalde heffingskortingen. Voor inwoners van België is voor het recht op die heffingskortingen dus niet relevant of ze kwalificerende buitenlandse belastingplichtige zijn. Om uitvoeringstechnische redenen is vervolgens in een besluit3 goedgekeurd dat heffingskortingen niet pro rata parte, maar volledig kunnen worden verleend. Daarvoor is dus niet relevant welk deel van het wereldinkomen in Nederland mag worden belast. Tegen deze achtergrond is er geen beletsel heffingskortingen waar zij op grond van het verdrag recht hebben al gedurende het eerste jaar dat zij inkomen uit Nederland verkrijgen via een voorlopige aanslag te verlenen.
Een verdragswijziging is strikt genomen niet noodzakelijk om inwoners van Duitsland al bij aanvang van de buitenlandse belastingplicht de heffingskortingen direct per voorlopige aanslag te laten verzilveren. Door dit toe te staan zou het effect van de maatregel, zoals hiervoor beschreven, echter deels ongedaan gemaakt worden. Bovendien zou een uitzondering voor inwoners van Duitsland gepaard gaan met precedentwerking. Om dat te voorkomen zou een verdragswijziging nodig zijn om inwoners van Duitsland die «nieuwe» gevallen zijn, net als inwoners van België, toe te staan de heffingskortingen eerder via een voorlopige aanslag te kunnen laten effectueren. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 33 615, nr. 5) in het kader van de parlementaire goedkeuring van het belastingverdrag met Duitsland is aangegeven heeft Nederland zo'n specifieke bepaling als voor België geldt voorgesteld aan Duitsland, maar Duitsland bleek niet bereid deze bepaling op te nemen.
Hoe verhoudt de noodzaak tot een verdragswijziging zich tot het feit dat Nederlandse werknemers die in Duitsland wonen, nu ook al recht hebben op heffingskortingen en dat deze door de werkgever worden verwerkt in het uit te betalen loon?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat met het non-discriminatieartikel in het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland juist bedoeld is dat de belastingheffing van werknemers die in Nederland wonen en werknemers die in Duitsland wonen zoveel mogelijk overeen moet komen en dat het in de tijd beperken van het verzilveren van heffingskortingen in strijd is met deze bedoeling van het verdrag?
Die mening deel ik niet. Het non-discriminatieartikel uit het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland, dat grotendeels in lijn is met het overeenkomstige artikel in het OESO-modelverdrag, is bedoeld om ongelijke behandeling op grond van specifieke criteria te voorkomen. Het voor deze vraag relevante eerste lid verbiedt discriminatie naar nationaliteit. Op basis hiervan mag een land bij de belastingheffing geen onderscheid maken tussen belastingplichtigen op basis van hun nationaliteit. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat de belastingplichtigen zich voor het overige (dus wat betreft andere omstandigheden dan hun nationaliteit) in dezelfde omstandigheden bevinden, in het bijzonder met betrekking tot hun woonplaats. Het eerste lid van het non- discriminatieartikel uit het belastingverdrag met Duitsland staat dus niet in de weg aan een onderscheid in fiscale behandeling tussen binnenlandse- en buitenlandse belastingplichtigen. Hiermee is de maatregel op grond waarvan het belastingdeel van andere heffingskortingen dan van de arbeidskorting, kort gezegd, niet meer via de loonbelasting kan worden geëffectueerd niet in strijd met het doel van deze bepaling. Voor de goede orde merk ik daarbij op dat inwoners van Duitsland met de Duitse nationaliteit bij toepassing van deze regel niet anders behandeld worden dan inwoners van Duitsland met de Nederlandse nationaliteit.
Bent u bereid om Nederlandse werknemers die in Duitsland wonen, net zoals werknemers die in België wonen, de mogelijkheid te geven om de heffingskortingen te verzilveren per voorlopige aanslag?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat deze vraag al consequent gesteld is tijdens de behandeling van het belastingplan in de Tweede Kamer, maar dat die helaas in de tweede termijn van het plenaire debat niet beantwoord kon worden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe worden buitenlandse (grens)werknemers geïnformeerd over het feit dat de heffingskortingen niet meer worden uitbetaald via de werkgever? Hoe worden Belgische werknemers geïnformeerd over het feit dat zij hun heffingskortingen middels een voorlopige aanslag kunnen verzilveren?
Tijdens de behandeling van het pakket Belastingplan 2018 in de Eerste Kamer op 12 december4 heb ik de toezegging gedaan deze groep actief aan te schrijven over de gevolgen van deze maatregel. De Belastingdienst zal in het laatste kwartaal 2018 de groep aanschrijven zoals die op dat moment bekend is. De betrokkenen kunnen dan nog tijdig voor 2019 hun voorlopige aanslag aanpassen. Verder heb ik aangegeven dat ook de werkgever zal worden ingeschakeld bij de informatievoorziening.
Kunt u ervoor zorgen dat alle grensarbeiders in Duitsland en België geïnformeerd worden over de wijziging en de wijze waarop zij alsnog recht hebben op de heffingskortingen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven hoeveel extra voorlopige aanslagen en aangiften er verwacht worden door de wijziging dat de heffingskortingen voor buitenlandse werknemers niet meer worden uitbetaald via de werkgever?
De kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen die recht op de heffingskortingen houden, hebben vanwege hun belastingplicht vaak al een aangifteplicht voor de inkomstenbelasting. De toename van het aantal aangiften zal naar verwachting daarom gering zijn. Voor de voorlopige aanslag ligt dat anders. Slechts een deel van de totale groep van ca. 130.000 kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen heeft op dit moment een voorlopige aanslag, bijvoorbeeld omdat zij hypotheekrente aftrekken of winst uit onderneming genieten. Bij 20.000 van deze kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen is er in 2017 sprake van een automatisch gecontinueerde voorlopige aanslag. De toename van het aantal voorlopige aanslagen wordt ingeschat op maximaal 45.000.
Kunt u aangeven hoeveel aangiften uit 2015 van belastingplichtigen die hebben aangegeven te kwalificeren als buitenlands belastingplichtige er nog openstaan?
Eind 2017 hadden 46.153 aangiften inkomstenbelasting 2015 van mensen die aangeven kwalificerende buitenlandse belastingplichtige te zijn nog niet tot een voorlopige of definitieve aanslag geleid. Deze aangiften zijn deels vanwege het niet indienen van de inkomensverklaring (circa 18.000 gevallen) nog niet afgehandeld, deels vanwege controle op het kwalificeren (circa 6.000 gevallen) en in de overige gevallen vanwege risico’s die losstaan van het kwalificeren.
Het bericht dat overwaarde moeilijk te gelde te maken is |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Van stenen kun je niet eten»?1
Ik ben bekend met dit bericht.
Herkent u het probleem dat met name ouderen hun hele leven veel hebben gespaard, maar omdat zij daarmee hun hypotheek hebben afbetaald alsnog met een laag besteedbaar inkomen zitten?
Een deel van de senioren met een afgeloste woning heeft een relatief laag besteedbaar inkomen. De Taskforce Verzilveren heeft in 2013 onderzoek gedaan naar verzilveren en gekeken naar de relatie tussen overwaarde en inkomen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat 9% van de totale overwaarde op Nederlandse woningen zich bevindt bij 65-plussers met een laag inkomen (0,67 keer modaal) en een laag vermogen (vermogen onder de belastingvrijstelling).
Welke mogelijkheden ziet u om overwaarde in het eigen huis te gelde te maken?
Senioren hebben verschillende mogelijkheden om overwaarde uit de eigen woning vrij te maken. Voor senioren die in de huidige woning willen blijven wonen zijn er verschillende opties. Een veel gebruikte optie is het afsluiten van een aflossingsvrije hypotheek. Daarnaast zijn er marktpartijen die specifieke producten aanbieden, zoals een opeethypotheek of een sale-and-lease-backconstructie. Het is ook mogelijk om de woning met overwaarde te verkopen en te verhuizen naar een andere woning.
Welke regels gelden er met betrekking tot het afsluiten van een hypotheek op een woning met overwaarde? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de situatie met een hoge overwaarde, maar een beperkt inkomen?
Ik vind het belangrijk dat senioren voldoende mogelijkheden hebben om overwaarde vrij te maken. Verhuizen is één van de mogelijkheden om dit te doen, maar er zijn ook verzilveropties voor senioren die in de huidige woning willen blijven wonen.
Bij het aangaan van een hypothecair krediet moet de hypotheekaanbieder toetsen of het krediet verantwoord is. Hiervoor gelden de regels zoals vastgelegd in de Regeling Hypothecair Krediet.
Tijdens het platform maatwerk is onderzoek gedaan naar maatwerk bij hypotheekverstrekking. De leennormen zijn gebaseerd op annuïtaire aflossing, ook wanneer de hypotheek aflossingsvrij is. Hierbij is geconstateerd dat de annuïtaire inkomenstoets uit de Regeling Hypothecair Krediet senioren onnodig kan belemmeren bij het aangaan van een aflossingsvrije hypotheek. Kredietverstrekkers kunnen van deze toets afwijken, maar het was voor kredietverstrekkers onduidelijk wanneer dit verantwoord kan. De Autoriteit Financiële Markten heeft daarom recentelijk verduidelijkt wanneer toetsen op werkelijke lasten in individuele gevallen verantwoord kan zijn. Sindsdien ontvang ik signalen dat steeds meer aanbieders maatwerk bieden op basis van werkelijke lasten. Dit geeft senioren met een laag inkomen die in hun woning willen blijven wonen meer mogelijkheden om met een aflossingsvrije hypotheek overwaarde te verzilveren.
Wat vindt u ervan dat ouderen vaak moeten verhuizen uit het huis waar zij al decennia wonen om de overwaarde te gelde te maken? Is het waar dat mensen, die om die reden moeten verhuizen, daarna vaak zonder reden te maken hebben met veel hogere woonlasten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de oproep van de Autoriteit Financiële Markten aan geldverstrekkers om voor deze groep meer souplesse te betrachten? In hoeverre wordt hier gevolg aan gegeven door middel van veranderingen in regelgeving?
De Autoriteit Financiële Markten heeft naar aanleiding van het platform maatwerk verduidelijkt wanneer een werkelijke lasten toets verantwoord kan zijn. Daarnaast is verduidelijkt hoe om te gaan met consumenten die doorstromen naar een goedkopere woning. De explainbepaling in de Regeling Hypothecair Krediet staat maatwerk toe, veranderen van regelgeving is daarom niet nodig. Wel is het van belang dat kredietverstrekkers naar het acceptatiebeleid kijken.
Tijdens het platform maatwerk is ook geconstateerd dat senioren die in aanloop naar de pensioendatum een deel van de lening versneld af willen lossen onnodig beperkt worden. Zij worden belemmerd door de toetsrentebepaling in de Regeling Hypothecair Krediet. Als een leningdeel een looptijd heeft korter dan tien jaar én binnen de looptijd volledig afgelost wordt, hoeft per 1 januari 2018 niet gerekend te worden met de toetsrente van vijf procent.
Waarom zijn er zo weinig aanbieders van de «verzilverhypotheek»? In hoeverre werkt de concurrentie naar behoren op deze markt? Klopt het dat er sowieso weinig nieuwe toetreders zijn tot de Nederlandse hypotheekmarkt? Zo ja, hoe komt dat?
Mijn beeld is dat er op de Nederlandse hypotheekmarkt voldoende concurrentie is. Begin 2012 waren banken verantwoordelijk voor ruim 70% van de hypotheekproductie. Door toegenomen concurrentie van pensioenfondsen en verzekeraars is dit marktaandeel afgenomen naar bijna 55% in het derde kwartaal van 2017.2 Tegelijkertijd constateer ik dat het aantal aanbieders van opeethypotheken beperkt is.
In de komende bijeenkomst van het platform hypotheken wordt aandacht gegeven aan verzilveren. Mogelijke knelpunten in de hypotheekverstrekking aan senioren rondom opeethypotheken zullen dan op de agenda staan. Indien hier aanleiding voor is, zal ook bekeken worden of een rol voor de overheid of het Waarborgfonds Eigen Woningen wenselijk is.
Wat vindt u van het idee van de Vereniging Eigen Huis, namelijk dat het Waarborgfonds Eigen Woning hierin een ondersteunende rol zou kunnen spelen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de gevolgen van het afschaffen van de wet-Hillen voor deze groep, die een beperkt besteedbaar inkomen heeft en waarvan het vermogen vast zit in het eigen huis? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze mensen niet gedwongen hoeven te verhuizen en rond kunnen blijven komen?
Voor ouderen met een laag inkomen heeft het uitfaseren van de regeling Hillen geen effect op het inkomen, omdat zij door deze maatregel een hoger bedrag aan heffingskortingen kunnen verzilveren. Onder de streep stijgt hun besteedbaar inkomen door diverse andere maatregelen uit het regeerakkoord. Ouderen met een middeninkomen ondervinden weliswaar nadeel van het uitfaseren van de regeling Hillen, maar dit wordt in de meeste gevallen meer dan gecompenseerd door andere maatregelen. In totaal gaat 96% van alle huiseigenaren erop vooruit als gevolg van de maatregelen in het regeerakkoord, inclusief het uitfaseren van de regeling Hillen.3
Ik acht het daarom zeer onwaarschijnlijk dat het uitfaseren van de regeling Hillen zal leiden tot gedwongen woningverkopen.
Het aansturen op telefonisch intrekken van bezwaren door de Belastingdienst |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich de erkenning dat het telefonisch intrekken van bezwaren bij de Belastingdienst enkel als formeel afgehandeld gelden wanneer er een schriftelijke bevestiging is gegeven?1
De werkwijze van de Belastingdienst inzake het telefonisch intrekken van bezwaren is sinds eind oktober 2016 zo aangepast dat de intrekking altijd schriftelijk (mag ook per e-mail) door belanghebbende moet worden bevestigd. Dit is door mijn voorganger onder verwijzing naar zijn eerdere uitlating in uw Kamer gemeld in zijn brief van 13 december 2016.
Erkent u voorts dat per 31 oktober 2016 de werkwijze van de Belastingdienst is aangepast waarbij geldt dat mondelinge (telefonische) intrekkingen van bezwaren altijd schriftelijk worden afgedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat ten tijde dat er gewerkt werd met de tijdelijke werkinstructie (genoemd «concept»-werkinstructie) toch iemand telefonisch is benaderd voor het intrekken van een bezwaar?2 3
De Belastingdienst belt bij bezwaar om de indiener van een bezwaarschrift beter te betrekken bij het bezwaarproces en om efficiënter te werken. De Belastingdienst belt niet met als doel dat enig bezwaarschrift, ongeacht de inhoud, wordt ingetrokken. Het initiatief daartoe moet van belanghebbende uitgaan. Wel is het mogelijk dat intrekking informatief als mogelijkheid wordt genoemd door de Belastingdienst. Sinds eind oktober 2016 moet de intrekking daarna schriftelijk (kan per e-mail) worden bevestigd door belanghebbende.
Dit is neergelegd in een tijdelijke instructie die ik als bijlage meezend. Deze tijdelijke instructie is op 31 oktober 2016 per e-mail bekend gemaakt aan de betrokkenen binnen de Belastingdienst en op 2 november 2016 met een begeleidend Beeldkrantbericht aan de gehele dienst bekend gemaakt.
Kunt u de conceptwerkinstructie naar de Kamer sturen, wetende dat dit concept de tijdelijke werkinstructie is geweest, totdat de definitieve – op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) openbaar geworden – werkinstructie van kracht werd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel mensen hebben een nog openstaand bezwaar omdat zij in het verleden via de telefoon hun bezwaar introkken zonder dat deze schriftelijk werd bevestigd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eind 2016 zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om de behandeling van hun materiële grief door de Belastingdienst te laten hervatten. Daarop zijn 23 reacties gekomen. Daarvan staan geen bezwaren meer open. Voor een toelichting hierop verwijs ik naar het antwoord op vraag 12.
Mijn voorganger heeft in zijn brief van 13 december 2016 aan uw Kamer verwezen naar het interview met de regeringscommissaris voor de Awb, Michiel Scheltema. Daarin geeft hij aan het in beginsel een goede benadering te vinden als het bestuursorgaan er vanuit gaat dat het bezwaar is ingetrokken als na een telefonische intrekking er geen reactie komt op een schriftelijke bevestiging van de intrekking door het bestuurorgaan; ook al staat er in de wet dat de intrekking door betrokkene schriftelijk moet gebeuren. Scheltema geeft daarbij aan dat het leerstuk van de rechtsverwerking dan aan de orde zou kunnen komen. Dit houdt in dat het bezwaarschrift na verloop van tijd toch als ingetrokken dient te worden beschouwd.
Er zijn dan ook geen openstaande bezwaren meer.
Wat is het budgettaire beslag van de vergoeding in verband met verlopen termijnen van alle niet-officieel afgehandelde bezwaren? Kunt u dit bij benadering geven?
Er zijn geen vergoedingen voor verlopen termijnen betaald. Gezien de beantwoording van vraag 5 zullen er ook geen vergoedingen meer aan de orde zijn.
Hoe verklaart u dat u de Kamer informeerde dat «uitsluitend op dossierniveau» te achterhalen is of mensen hun bezwaar telefonisch hebben ingetrokken, terwijl uit de «notitie telefonisch intrekken bezwaren» blijkt dat er een (beperkte) query mogelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Mijn voorganger heeft in zijn brief van 13 december 2016 opgemerkt dat de Belastingdienst niet beschikt over (voldoende betrouwbare) gegevens op geaggregeerd niveau om alle individuele belastingplichtigen die hun bezwaar telefonisch hebben ingetrokken te achterhalen.
Deze opmerking dient geplaatst te worden tegen de achtergrond dat de beperkte query om een uitdraai te krijgen van belastingplichtigen die vanaf 2011 hun bezwaar telefonisch hebben ingetrokken, uitsluitend een theoretische mogelijkheid was, doordat er twijfels waren over de mate van volledigheid van de vastleggingen, terwijl zeker was dat er boekingsfouten waren gemaakt.
Het aanschrijven van belastingplichtigen op basis van een onvolledig beeld leidt tot ongelijke behandeling en tot klachten van belanghebbenden die ten onrechte niet in de query zijn opgenomen. Daarnaast kan een dergelijke brief in de praktijk bij veel belastingplichtigen op onbegrip stuiten, zeker als de intrekking van het bezwaar al enige tijd geleden heeft plaatsgevonden.
Er kan dan ook niet gesteld worden dat de Kamer inzicht of (relevante) informatie over zoekopdrachten is onthouden.
Erkent u dat de Kamer inzicht onthouden is door te stellen dat «uitsluiten op dossierniveau» informatie te achterhalen zou zijn, terwijl dat (deels) anders is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan de Kamer u controleren op herstel van een groot rechtmatig probleem in de handelwijze van de Belastingdienst als de Kamer niet alle informatie over zoekopdrachten ontvangt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Was de Landsadvocaat op de hoogte dat er een zoekopdracht mogelijk was, alvorens u de «zelfmeld»-optie creëerde voor mensen wiens bezwaar niet officieel is afgrond?
Gelet op de benodigde vertrouwelijkheid van de contacten tussen cliënt en advocaat kan ik geen mededelingen doen over wat wel en wat niet is besproken met de Landsadvocaat.
Erkent u dat met het stellen dat de Landsadvocaat de werkwijze juridisch verantwoord en zorgvuldig vindt, de Kamer eigenlijk het zwijgen wordt opgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn ambtsvoorganger heeft beoogd een adequate regeling te treffen die ook tegemoetkwam aan de wensen van uw Kamer en alsnog recht deed aan belanghebbenden die zich benadeeld voelden door de (te) informele manier van werken.
Van belang daarbij was dat de regeling juridisch verantwoord en zorgvuldig was. Dit is getoetst door de Landsadvocaat. Het oordeel van de Landsadvocaat is gedeeld met uw Kamer. De conclusie dat daarmee uw Kamer het zwijgen wordt opgelegd, kan ik niet plaatsen.
Hoeveel mensen hebben zich inmiddels gemeld bij de Belastingdienst? Hoe hoog zijn de vergoedingen voor de verlopen termijn die zij (gemiddeld en totaal) hebben ontvangen?
Er hebben zich 23 mensen gemeld bij de Belastingdienst. In vijf gevallen is de aanslag alsnog verminderd al dan niet na ontvangst van aanvullende informatie of door de keuze van een andere verdeling tussen partners.
In acht gevallen is de primaire beslissing bij uitspraak gehandhaafd. In twee gevallen is aanvankelijk alleen hernieuwd telefonisch contact geweest, waarbij belanghebbenden expliciet aangaven geen prijs te stellen op schriftelijke afdoening of uitspraak. Op mijn verzoek is in deze twee gevallen onlangs alsnog schriftelijk uitspraak gedaan. Ook in deze gevallen is de primaire beslissing bij uitspraak gehandhaafd. In één geval is de intrekking schriftelijk bevestigd door belanghebbende. In de overige zeven gevallen bleek bij nader inzien een verzoek om het bezwaar opnieuw te behandelen niet aan de orde. Er zijn geen vergoedingen voor verlopen termijnen betaald.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Belastingdienst op 14 december 2017?
Nee.
De rulingpraktijk |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Hoe kan het, dat veel belastingdeals met multinationals niet conform afspraak uitgewisseld worden met andere landen waarin de multinational belastingplichtig is?1
In OESO- en EU-verband wordt informatie over rulings met een internationaal karakter uitgewisseld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen bestaande rulings en nieuwe rulings. Bestaande rulings zijn rulings die vóór een bepaalde datum zijn afgegeven. In OESO-verband wordt onder bestaande rulings verstaan rulings die zijn afgegeven in de periode 1 januari 2010 tot 1 april 2016 en geldig waren op 1 januari 2014. In EU-verband wordt onder bestaande rulings verstaan rulings die zijn afgegeven in de periode 1 januari 2012 tot 1 januari 2017 en geldig op 1 januari 2014.
In beleidsbesluiten staat voor welke rulings de betrokkenheid van het APA/ATR-team vereist is. Daarnaast zijn er rulings met een internationaal karakter die niet worden afgegeven door het APA/ATR-team in Rotterdam. De rulings die zijn afgegeven door het APA/ATR-team zijn centraal geregistreerd. Om de overige rulings met een internationaal karakter in beeld te brengen zijn de dossiers handmatig doorzocht. Uitkomst van deze inventarisatie is dat in totaal ruim 4.000 bestaande rulings in beeld zijn gekomen, waarover informatie moet worden uitgewisseld.
De deadline voor het uitwisselen van informatie over bestaande rulings in OESO-verband was 1 januari 2017. Net als veel andere landen heeft Nederland de oorspronkelijke deadline niet gehaald. Hierover heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd in zijn brief van 11 januari 2017.2 In deze brief werden ook aanvullende maatregelen geschetst waardoor Nederland voor 1 januari 2018 aan zijn verplichtingen zal voldoen. Als gevolg van deze maatregelen zal voor 1 januari 2018 informatie over alle in beeld zijnde bestaande rulings zijn uitgewisseld. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 4 december 2017.3 Hiermee wordt ook tijdig voldaan aan de verplichtingen in EU-verband.
Eerder heb ik toegezegd dat ik begin 2018 uw Kamer een brief stuur waarmee ik uw Kamer inlicht over de stand van zaken met betrekking tot de uitwisseling van informatie over rulings. Hierbij zal worden ingegaan op zowel de uitgaande als de inkomende informatie over rulings.
Kunt u helder op een rij zetten hoeveel rulings er de afgelopen tien jaar zijn afgegeven, hoeveel daarvan grensoverschrijdende effecten hebben, hoeveel daarvan beoordeeld zijn door het Advance Pricing Agreements (APA) / Advance Tax Rulings (ATR)-team en hoeveel rulings er inmiddels zijn uitgewisseld met andere landen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het, dat het onderzoek naar de 4000 afgegeven rulings, degenen betreft die beoogd zijn te worden uitgewisseld?2 Waarom worden niet álle rulings van de afgelopen jaren onderzocht? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn brief aan uw Kamer van 8 november 2017 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik opdracht heb gegeven om te onderzoeken of de ruim 4000 bestaande rulings met een internationaal karakter, die in beeld zijn gebracht en waarover informatie zal worden uitgewisseld, zijn afgegeven conform de daarvoor bestemde procedures. Dit onderzoek richt zich op de bestaande rulings met een internationaal karakter waarover in OESO- en EU-verband informatie moet worden uitgewisseld. Mijn inspanningen zijn erop gericht deze groep grondig te onderzoeken en daaruit lessen te leren. Het onderzoeken van alle rulings acht ik niet noodzakelijk om deze lessen te leren.
Gezien de aanleiding van het onderzoek richt het onderzoek zich met name op de vraag of een ruling-verzoek al dan niet terecht is voorgelegd aan het APA/ATR-team en of bij de afgifte van de ruling het «meer-paar-ogen-principe» is toegepast.
In het APA-besluit en het ATR-besluit staat beschreven welke situaties voor bindend advies moeten worden voorgelegd aan het APA/ATR-team. Dit gebeurt enerzijds om de kwaliteit te borgen en anderzijds om de eenheid van beleid en uitvoering te bewaken. Om de kwaliteit van APA’s en ATR’s verder te borgen worden deze binnen het APA/ATR-team altijd beoordeeld door minimaal twee medewerkers van het APA/ATR-team en als gevolg daarvan zijn de APA’s en ATR’s voorzien van minimaal twee handtekeningen. In het onderzoek zal worden beoordeeld of alle afgegeven APA’s en ATR’s inderdaad zijn getekend door minimaal twee medewerkers.
Van de overige bestaande rulings met een internationaal karakter, die niet door het APA/ATR-team zijn afgegeven, zal worden beoordeeld of deze terecht niet zijn voorgelegd aan het APA/ATR-team. Daarnaast zal deze categorie rulings middels een a-selecte deelwaarneming worden beoordeeld in hoeverre deze rulings zijn afgegeven conform de overige daarvoor geldende interne procedures.
Ook als een ruling met een internationaal karakter niet is afgegeven conform de daarvoor geldende procedures, kan sprake zijn van een uitlating waaraan belastingplichtige vertrouwen kan ontlenen. Indien dat het geval is, zijn dit ook rulings die worden uitgewisseld. Het betekent echter niet dat een inspecteur geheel zelfstandig het verzoek tot zekerheid vooraf heeft behandeld. Ook betekent het niet dat deze rulings zijn afgegeven in strijd zijn met wet, beleid en jurisprudentie. Om die reden zal worden onderzocht of in het geval de daarvoor geldende procedures niet zijn gevolgd, er meerdere medewerkers betrokken zijn geweest bij de afgifte van de ruling en of de ruling is afgegeven in lijn met de geldende wet, beleid en jurisprudentie.
Kunt u concreet aangeven wat de reikwijdte van het onderzoek is en welke onderzoeksvragen worden gesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Wie doen het onderzoek en welke maatregelen zijn er getroffen teneinde het onderzoek zo onafhankelijk mogelijk te laten plaatsvinden, conform de toezegging in het debat over de Algemene Financiële Beschouwingen?3
De Belastingdienst maakt voor de kwaliteitscontrole gebruik van een meetinstrument, de Fiscale Kwaliteitsindex (FIX). Binnen het FIX-onderzoek wordt op onafhankelijke wijze een oordeel gegeven over de vaktechnische kwaliteit. Het FIX-onderzoek vindt plaats door de meest deskundige specialisten binnen de verschillende middelen en processen. Door externe toezichthouders als de Auditdienst Rijk (ADR) en de Algemene Rekenkamer (ARK) wordt gebruik gemaakt van de FIX uitkomsten.
Het onderzoek zal plaatsvinden via de FIX-methodiek waardoor de onderzoekers niet worden ingezet bij de beoordeling van afgegeven rulings waar zij zelf bij betrokken zijn. Met de ADR is inmiddels contact geweest over de onderzoeksopzet. Er zal nog worden bekeken op welke wijze de ADR verder kan worden betrokken bij het onderzoek. Ook wordt gekeken of de onafhankelijke commissie die onderzoek doet naar de APA/ATR-praktijk betrokken kan worden bij het oordeel of de rulings zijn afgegeven binnen de kaders van wet, beleid en jurisprudentie.
In mijn brief van 8 november jl. aan uw Kamer heb ik toegezegd dat ik begin volgend jaar aan uw Kamer verslag zal uitbrengen van de uitkomsten van dit onderzoek. Ik hecht aan een gedegen onderzoek en betrouwbare uitkomsten. Deze twee aspecten gaan wat mij betreft boven het tempo waarin dit wordt uitgevoerd. Op het moment dat ik de resultaten met uw Kamer deel zal ik ook de daarbij gehanteerde onderzoeksopzet met uw Kamer delen.
Wanneer is het onderzoek klaar en stuurt u dit onverwijld naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt in het onderzoek naar de afgegeven rulings ook gekeken waarom een vijfde daarvan niet langs het APA-/ATR-team is gegaan?4
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dat bericht zich tot de antwoorden op Kamervragen waarin wordt geantwoord: «Voor de afgifte van APA’s en ATR’s wordt derhalve zonder meer voldaan aan de aanbeveling die is opgenomen in de Europese richtsnoeren omtrent het twee-paar-ogen-vereiste»?5
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is de ruling voor Nike afgegeven en gold toen al de afspraak van het twee-paar-ogen-principe? Komt de fout voort uit een persoonlijke fout of meer een cultuur waarin duidelijk was dat het principe niet zo nauw genomen werd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over belastingaangelegenheden van een individuele belastingplichtige kan ik gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen in het openbaar geen mededelingen doen.
Bent u bereid de beoordeling(en) van de Nederlandse belastingrulingpraktijk door de Gedragscodegroep met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt de beoordeling verwacht?
Recent heeft de Gedragscodegroep richtsnoeren (guidelines) aangenomen met werkmethoden voor een effectieve controle van naleving door de lidstaten van richtsnoeren die in de Gedragscodegroep zijn overeengekomen.8 Hierin hebben de EU-lidstaten vastgelegd dat de naleving van de overeengekomen richtsnoeren zal worden gecontroleerd, door te toetsen of nationale bepalingen die van kracht zijn op het moment van de toetsing in overeenkomst zijn met de vastgestelde richtsnoeren.
In de regel zal de Gedragscodegroep bij het vaststellen van haar werkprogramma een prioriteitenlijst opstellen met de richtsnoeren die tijdens een bepaalde periode worden gecontroleerd. Voor de richtsnoeren die zien op de belastingrulingpraktijken9 moet nog worden vastgesteld wanneer de naleving wordt getoetst. Ik zal de eerstvolgende keer wanneer een nieuw werkprogramma wordt vastgesteld aan de orde stellen of en wanneer een controle van de toepassing door de lidstaten van de richtsnoeren over het afgeven van rulings al kan worden uitgevoerd. Ik zal uw Kamer door middel van de geannoteerde agenda voor het algemeen overleg voorafgaand aan de Ecofinraad waarop het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep wordt vastgesteld, informeren over de voortgang op dit terrein of, indien nodig, via een andere weg.
Ik neem aan dat de rapportage van een dergelijke controle openbaar zal worden gemaakt. Indien dat niet het geval is, dan zal ik de beoordeling(en) van de Nederlandse rulingpraktijk door de Gedragscodegroep met uw Kamer delen.
Bent u bereid aan te dringen op een onderzoek of beoordeling naar de implementatie van de richtsnoeren van de Gedragscodegroep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe houdt u de Kamer op de hoogte van uw inspanningen?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat niet alle rulings worden uitgewisseld |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht «Belastingdienst deelt «rulings» maar nauwelijks met Europa, terwijl dat verplicht is»?1
Ja.
Klopt het dat er in de afgelopen vijf jaar 10.000 rulings zijn afgesloten met internationale bedrijven?
Transparantie is een belangrijk wapen in de strijd tegen belastingontwijking. Ik vind het belangrijk dat alle gemaakte afspraken op het gebied van transparantie door alle landen zorgvuldig worden nageleefd. Dat geldt ook voor de uitwisseling van informatie over rulings met een internationaal karakter. Dat is ook de reden dat de Belastingdienst begin dit jaar een aantal maatregelen heeft genomen om de internationale afspraken op het gebied van de uitwisseling van informatie over rulings na te komen. Ik verwijs hiervoor ook naar de brief van 11 januari 2017 en mijn recente brief van 4 december 2017.2 De suggestie die wordt gewekt, namelijk dat de Belastingdienst de intentie heeft om niet alle informatie over rulings uit te wisselen, terwijl dit wel verplicht is, is dan ook niet juist.
In beleidsbesluiten staat welke rulings door het APA/ATR-team moeten worden vastgesteld en afgegeven. Rulings die worden afgegeven door het APA/ATR-team worden centraal geregistreerd. Daarnaast zijn er rulings met een internationaal karakter die niet worden afgegeven door het APA/ATR-team in Rotterdam en niet centraal waren geregistreerd. Omdat in het verleden niet alle rulings centraal zijn geregistreerd, heeft de Belastingdienst zijn dossiers doorzocht op rulings met een internationaal karakter.
Na het doorlopen van de dossiers zijn, opgeteld bij de rulings die zijn afgegeven door het APA/ATR-team, in totaal ruim 4.000 bestaande rulings in beeld gebracht waarover informatie dient te worden uitgewisseld. De schatting van Trouw dat er over 10.000 rulings informatie moet worden uitgewisseld, correspondeert derhalve niet met de rulings die op basis van dossieronderzoek in beeld zijn gebracht.
Ik zal uw Kamer begin 2018 door middel van een brief informeren over de stand van zaken ten aanzien van de rulinguitwisseling in EU- en OESO-verband. Ik zal daarbij ook ingaan op de aantallen ontvangen en verstuurde informatie over rulings.
Klopt het dat het de intentie is slechts 4.000 rulings uit te wisselen? Zo ja, waarom worden de andere 6.000 niet uitgewisseld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat internationale afspraken dienen te worden nagekomen? Zo ja, hoe gaat daar invulling aan worden gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de sancties voor Nederland als zij haar afspraken niet nakomt?
Het toezicht op afspraken binnen EU- en OESO-verband verschilt.
De verplichting in EU-verband om informatie over rulings uit te wisselen vloeit voort uit een Europese richtlijn.3 De Europese Commissie (hierna: EC) houdt toezicht op de implementatie van deze richtlijn. Indien lidstaten een richtlijn niet of niet op een juiste wijze implementeren, kan de EC een infractieprocedure starten om een juiste implementatie af te dwingen.
Het toezicht op naleving van de afspraken in OESO-verband vindt plaats door middel van een zogenaamd «peer review» proces. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 4 december 2017. In de praktijk blijkt het peer review proces van de OESO een effectief middel om implementatie en naleving van internationale standaarden te bevorderen. Binnen het peer review proces beoordelen landen elkaars wetgeving en uitvoering om te controleren of aan de internationale standaarden wordt voldaan. In de gepubliceerde rapporten staan specifieke aanbevelingen die overheden kunnen overnemen om beter aan de internationale standaarden te voldoen. In het recente rapport van de OESO wordt ook ingegaan op de naleving van de minimum standaard door andere landen. Ik heb uw Kamer daarover geïnformeerd.
Op welke manier kan de Kamer en de Europese Commissie controleren of afspraken worden nagekomen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier gaat u de Kamer informeren over de voortgang met betrekking tot de uitwisseling van rulings?
Zie antwoord vraag 2.
Gezien Nederland er internationaal slecht op staat en er ernstige fouten blijken te zijn gemaakt bij de rulingpraktijk, bent u bereid de bestaande rulingpraktijk fundamenteel te heroverwegen?
Het geven van zekerheid vooraf over de fiscale positie van een belastingplichtige draagt bij aan de rechtszekerheid. Dit geldt voor grote, kleine, nationaal en internationaal opererende bedrijven maar ook voor particulieren. Daarnaast maakt het geven van zekerheid vooraf efficiënt en effectief toezicht door de Belastingdienst mogelijk. Ook is de mogelijkheid van zekerheid vooraf bij de Belastingdienst een belangrijke pijler van het vestigingsklimaatbeleid.
De EC heeft in 2014 aangegeven dat Nederland doorgaans werkt met een grondige beoordeling op basis van uitgebreide informatie die de belastingplichtige moet verschaffen en daarom verwacht de EC geen systematische onregelmatigheden aan te treffen bij de door Nederland afgegeven rulings.4 Ook de Algemene Rekenkamer heeft naar aanleiding van het onderzoek dat plaatsvond in 2014 op basis van de onderzochte dossiers geconcludeerd dat de beoordeling en afhandeling van verzoeken van belastingplichtigen bij de afgifte van rulings door de Belastingdienst zorgvuldig en conform de opzet heeft plaatsgevonden.5
Op dit moment lopen drie initiatieven voor onderzoeken naar de door de Nederlandse Belastingdienst afgegeven rulings:
De Europese richtlijnen tegen belastingontwijking en de aangekondigde maatregelen uit het regeerakkoord zullen impact hebben op de rulingpraktijk.
Ik vind het belangrijk dat de uitkomsten van de onderzoeken en de aanpassingen in wet- en regelgeving in samenhang wordt bezien alvorens ik eventuele conclusies trek.
Deelt u de mening dat het huidige fiscale imago schadelijk is voor de Nederlandse internationale positie, zeker nu de Duitse vicepremier Nederland erop aanspreekt, de Europese Commissie Nederland tot de orde roept en premier Rutte België excuses aan moest bieden? Voelt u zich verantwoordelijk de fiscale praktijken in Nederland weer naar een maatschappelijk acceptabel niveau te brengen?
Ik deel de mening dat het fiscale beeld dat soms wordt geschetst over Nederland niet wenselijk is. Tegelijkertijd herken ik me niet in het beeld. Nederland heeft wellicht een historie op fiscaal gebied die anders was dan een aantal andere Europese landen, maar dit is een oud beeld dat niet past bij het beleid van het vorige en het huidige kabinet met betrekking tot de strijd tegen internationale belastingontwijking. Nederland zet zich actief in om in internationaal en Europees verband belastingontwijking te bestrijden. Ik zal uw Kamer in februari 2018 in een afzonderlijke brief uitgebreider informeren over de brede kabinetsinzet bij de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking en brievenbusconstructies.
Houden andere landen zich aan de afspraken?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel rulings zijn er al uitgewisseld met onze belangrijkste handelspartners? Kunt u daar een overzicht van geven?
Zie antwoord vraag 2.
De dividendbelasting |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Waarom levert het afschaffen van de dividendbelasting een lastenverlichting van 1,4 miljard op terwijl de dividendbelasting in 2010 2,4 miljard1, in 2011 2,6 miljard2, in 2012 2,5 miljard3, in 2013 2,2 miljard4, in 2014 3,5 miljard5, in 2015 3,1 miljard6 en in 2016 3 miljard7 oplevert volgens de financiële jaarverslagen van het Rijk van deze jaren? In hoeverre wordt deze discrepantie veroorzaakt door het verrekenen van de dividendbelasting door belastingplichtigen?
De genoemde bedragen in de financiële jaarverslagen van het Rijk betreffen de bruto opbrengsten van de dividendbelasting in genoemde jaren. Het bedrag van € 1,4 miljard betreft de netto-opbrengst van de dividendbelasting. Het verschil tussen de brutoopbrengst en de netto-opbrengst is de verrekening van de dividendbelasting door belastingplichtigen in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting.
Klopt het, dat de weergave in de jaarverslagen een bruto opbrengst betreft? Zo ja, wat zijn de netto-inkomsten in deze jaren?
De weergave in de Jaarverslagen betreft inderdaad een brutoopbrengst. De netto-opbrengst voor de jaren 2010–2014 is in onderstaande tabel weergegeven. Er is nog geen realisatie beschikbaar van de netto-opbrengst in 2015 en 2016.
Jaar
2010
2011
2012
2013
2014
1. Brutoopbrengst
2,4
2,6
2,5
2,2
3,5
2. Verrekening IB
1,1
1,2
1,3
0,9
2,4
3. Verrekening Vpb
0,3
0,2
0,2
0,2
0,2
4. Netto-opbrengst =1-(2+3)
1,0
1,2
1,0
1,1
1,0
Hoeveel dividendbelasting is in de jaren 2010 tot en met 2016 verrekend? Welk deel is door Nederlandse aandeelhouders verrekend en welk deel door buitenlandse aandeelhouders?
In Tabel 1 is voor de jaren 2010–2014 de verrekening in respectievelijk de inkomstenbelasting (IB) en de vennootschapsbelasting (Vpb) weergegeven. Voor de jaren 2015 en 2016 zijn nog niet voldoende aangiftegegevens beschikbaar. Het betreft hier verrekening door belastingplichtigen voor de Nederlandse IB en Vpb. Dit betreft voor het overgrote deel binnenlandse belastingplichtigen.
Voor 2014 zij opgemerkt dat de hogere brutoopbrengst en dito hogere verrekening in de inkomstenbelasting mede veroorzaakt worden door een tijdelijke toename in de uitgekeerde dividenden als reactie op de tijdelijke tariefsverlaging in box 2 in dat jaar. Het anticipatieëffect hierop is zichtbaar in 2013.
Welke berekeningsmatrix is er gebruikt teneinde de 1,4 miljard te voorspellen?
Voor 2018 wordt voor de dividendbelasting een brutoopbrengst van € 3,25 miljard geraamd (zie Miljoenennota 2018). Op basis van de gerealiseerde opbrengsten uit het verleden wordt geraamd dat 48% hiervan wordt verrekend in de IB en 9% in de Vpb. Dit leidt tot een geschatte verrekening van € 1,56 miljard in de IB en € 0,29 miljard in de Vpb. Er resteert een netto-opbrengst van € 1,4 miljard.
Waarom wordt uit het Financieel Jaarverslag Rijk niet duidelijk wat de netto opbrengst van de dividendbelasting is? Erkent u dat het onwenselijk is dat onduidelijk is wat de dividendbelasting netto opbrengt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Financieel Jaarverslag verantwoordt de opbrengsten van het belastingmiddel dividendbelasting op EMU-basis (kasbasis in dit geval). De verrekening van de dividendbelasting in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting is in kaart gebracht op basis van aanslagen. Daarnaast is de verrekening geen onderdeel van de dividendbelasting, maar van respectievelijk de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting. In de verantwoording van deze belastingsoorten op EMU-basis wordt de verrekening zo meegenomen. Voor een beleidsmaatregel zoals het afschaffen van de dividendbelasting wordt vanzelfsprekend wel een aparte berekening met directe doorwerking gemaakt.
Klopt het, dat het voor beleggers uit de VS, China en Frankrijk niet uitmaakt of de dividendbelasting wordt afgeschaft omdat de afschaffing van de Nederlandse dividendbelasting voor beleggers uit deze landen betekent dat zij hierdoor in eigen land meer gaan betalen?8
Ik verwijs u naar mijn brief van heden over dit onderwerp.
Klopt het, dat beleggers uit Groot-Brittannië nu dividendbelasting betalen wanneer zij in Nederland beleggen maar niet meer wanneer de dividendbelasting wordt afgeschaft? Hebben zij gelobbyd voor afschaffing van de dividendbelasting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het klopt dat beleggers uit Groot-Brittannië die nu wel dividendbelasting in Nederland betalen, deze straks niet meer hoeven te betalen als de dividendbelasting wordt afgeschaft, tenzij sprake is van misbruik. Het is mij niet bekend of beleggers uit Groot-Brittannië hebben gelobbyd voor afschaffing van de dividendbelasting.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 15 november 2017 te 12.00 uur?
Ja.
De afschaffing van de dividendbelasting |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Shell, Akzo Nobel, Unilever en Philips hebben aangedrongen op het schrappen van de dividendbelasting?
Ik praat regelmatig met bedrijven, net als ik ook met andere maatschappelijke organisaties praat, over tal van onderwerpen. Zo hebben diverse bedrijven en hun belangenbehartigers contact gezocht met mij, en ongetwijfeld ook vertegenwoordigers van andere politieke partijen, om over voor hen belangrijke punten in het vestigingsklimaat te praten. Zulke gesprekken vonden plaats tijdens, maar ook voor de formatie. Dit geldt ook voor het aandacht vragen voor de dividendbelasting. Het pleidooi voor afschaffing van de dividendbelasting is namelijk al jaren oud.
Anders dan de algemene opmerking dat ik uiteraard spreek met het bedrijfsleven, is het niet aan mij om deze contacten te specificeren. Mijn gesprekspartners moeten erop kunnen rekenen dat onze gesprekken in beginsel vertrouwelijk zijn. Uiteraard kunnen private partijen zelf de afweging maken hun contacten met politici kenbaar te maken. Zo heeft VNO-NCW zelf al besloten zijn brief aan de informateur te publiceren. Deze brief is mede namens MKB-Nederland en LTO verzonden.
Shell heeft er ook voor gekozen bekendheid te geven aan het contact dat het bedrijf had met politici over de dividendbelasting.
Of een gesprekspartner wel of niet over contacten met mij wil spreken, is aan hem. Over de inhoud van de gesprekken waarop gedoeld wordt kan ik dan ook geen uitlatingen doen.
Waren er ook andere multinationals die daarom gevraagd hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Welke beursgenoteerde bedrijven overwegen een vertrek uit Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier hebben Shell, Akzo Nobel, Unilever en Philips hun wens aan de onderhandelaars kenbaar gemaakt? Bent u bereid brieven of gespreksverslagen naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is daarover niets te vinden in het formatie-archief; waarom zijn de ambtelijke memo’s over de effecten van het wel of niet afschaffen van de dividendbelasting buiten het archief gehouden?
Het formatiearchief bevat de schriftelijk ingekomen stukken, de ontvangstbevestiging daarvan, de verzoeken van de informateur om informatie aan demissionaire bewindspersonen en de aanbieding van stukken door de (in)formateur aan de voorzitter van de Tweede Kamer. De informateur heeft over dit onderwerp een brief van VNO-NCW ontvangen. De informateur heeft over dit onderwerp geen informatie gevraagd aan een demissionaire bewindspersoon. Dit formatiearchief berust bij de Tweede Kamer (in afschrift) en bij het Ministerie van Algemene Zaken.
Kunt u de ambtelijke memo’s en beantwoording van vragen van de formatietafel (allemaal, niet alleen het afschaffen van de dividendbelasting) alsnog toevoegen aan het formatiearchief, conform uw toezegging tijdens het debat over het eindverslag van de informateur?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat deze vier bedrijven hun besluiten over vestiging in Nederland in verband hebben gebracht met deze belasting?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre hebben deze bedrijven aangegeven of hun beslissing in Nederland te blijven ook met andere middelen bereikt kon worden?
Zie antwoord vraag 1.
Welke beleidswijzigingen hebben deze bedrijven nog meer voorgesteld in verband met hun beslissing om in Nederland te blijven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is bewaakt dat er geen belangenverstrengeling was ten aanzien van de positie van de informateur ten opzichte van deze vier bedrijven?
Het initiatief ging niet uit van een informateur maar vanuit de onderhandelaars. De informateur is een procesbegeleider. De Tweede Kamer wijst de informateur aan op basis van de relevante bepalingen van het reglement van orde van de Tweede Kamer.
In hoeverre heeft VNO-NCW de wens van deze vier bedrijven tot inzet gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Werd de lobby om de dividendbelasting af te schaffen ook gesteund door MKB-Nederland en ONL?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een vergelijking maken van de effecten van de volgende maatregelen op het MKB ten opzichte van multinationals: de btw-verhoging (maatregel nr. 129), het terugdraaien van het tariefopstapje vpb (144) en de correctie van het box 2-tarief (153)?
Dit kabinet wil dat Nederland een aantrekkelijke plek blijft voor een ieder die ondernemerszin wil omzetten in ondernemerschap. Dat geldt voor ondernemingen in het klein-, midden- en grootbedrijf en ongeacht of zij hun wortels in ons eigen land hebben, of als multinationale groep in meerdere landen van de wereld actief zijn. Hiervoor worden tal van maatregelen genomen, zowel fiscale als niet-fiscale maatregelen.
Om die reden past het in dit kader om te starten met het noemen van enkele niet-fiscale maatregelen die ten goede komen aan het MKB. Zo wordt bijvoorbeeld bepaald dat de loondoorbetaling bij ziekte voor kleine werkgevers (tot 25 werknemers) wordt verkort van 2 naar 1 jaar, dat aanbesteden door de overheid toegankelijker moet worden voor het MKB, dat de MKB Innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT) en de innovatiekredieten voor het MKB moeten worden uitgebreid en dat enkele scherpe randen aan de verplichting tot het betalen van een transitievergoeding voor vooral voor MKB’ers worden verlicht.
De fiscale maatregelen uit het regeerakkoord dragen, net als voorgaande niet-fiscale maatregelen, bij aan het kabinetsstreven om Nederland een aantrekkelijke vestigingsplaats voor reële activiteiten te laten zijn en blijven. Dat betekent overigens niet dat er geen fiscale maatregelen worden genomen die een negatief effect op het MKB kunnen hebben. Zo kan de btw-verhoging worden genoemd. Daarbij moet echter wel worden bedacht dat veel bedrijven de btw kunnen verrekenen. In dat geval is voor bedrijven geen sprake van een lastenverzwaring. Voor sommige sectoren geldt dat niet. Dat hangt echter niet per sé samen met de bedrijfsgrootte. Een exacte inschatting van het effect naar het MKB en grootbedrijf is daardoor lastig te maken. Ook het terugdraaien van de voorgenomen verlenging van de eerste schijf in de Vpb per 2018 lijkt op het eerste gezicht niet in het voordeel van het MKB. Het regeerakkoord geeft echter ook aan dat per 2019, 2020 en 2021 de tarieven stapsgewijs dalen. Dit zorgt ervoor dat uiteindelijk voor alle winstniveaus de te betalen belasting, ook ten opzichte van de huidige wetgeving, lager zal zijn. De correctie van het box-2 tarief is ten slotte genomen ter compensatie van de tariefsverlaging in de Vpb, om arbitrage met box 1 te voorkomen. Per saldo is het dus geen lastenverzwaring of verlichting.
Als vervolgens wordt gekeken naar de specifieke maatregelen in de vennootschapsbelasting, is de geraamde opbrengst van de earnings stripping maatregel, de minimumkapitaalregel, het verhogen van het effectieve tarief van de innovatiebox, alsmede het niet meer toestaan van het direct beleggen in Nederlands vastgoed door fiscale beleggingsinstellingen vooral bij het grootbedrijf te verwachten. De opbrengst van het beperken van de verliesverrekening en de beperking van de afschrijving van de gebouwen worden door zowel door het groot- als het midden en kleinbedrijf gedragen. Het afschaffen van de dividendbelasting en het invoeren van een bronheffingen op dividend, rente en royalty’s naar low tax jurisdictions en in misbruiksituaties hebben naar verwachting voornamelijk effect op bedrijven die deel uitmaken van een multinationale groep van vennootschappen.
In het milieupakket voor bedrijven gelden de schuif energiebelasting naar aardgas en elektriciteit, de verlaging belastingvermindering energiebelasting en het afschaffen van de teruggaafregeling taxi’s als maatregelen die voornamelijk het MKB raken. De hogere belasting op verbranden en storten van afval is een evenredige lastenverzwaring voor MKB en grootbedrijf. De oplopende CO2-minimumprijs voor elektriciteitsopwekking komt voornamelijk ten laste van het grootbedrijf, namelijk de elektriciteitsbedrijven. De lagere verhuurdersheffing tbv duurzame woning is een maatregel die het MKB en grootbedrijf globaal in gelijke maten zal raken. Hier moet worden opgemerkt dat de lasten van de fiscale milieumaatregelen samenhangen met de mate waarin bedrijven milieuvervuilend produceren en niet direct met de omvang van het bedrijf.
Tot slot moet worden opgemerkt dat maatregelen die een direct effect hebben op de ene categorie bedrijven een indirect effect hebben op andere categorieën bedrijven. Zo hebben de meeste bedrijven, en zeker multinationals, ook allerlei leveranciers en andere bedrijven waar zij zaken mee doen. Het ligt dan ook in de rede dat een maatregel die het vestigingsklimaat voor beursfondsen bevordert, zoals de afschaffing van de dividendbelasting, indirect ook een impuls voor het MKB tot gevolg zal hebben.
Als gekeken wordt naar de belastingvoorstellen uit het regeerakkoord, kunt u aangeven welk deel van de belastingverhogingen en -verlagingen terechtkomt bij het MKB en welk deel bij multinationals?
Zie antwoord vraag 13.
Hoeveel mensen werken in Nederland in familiebedrijven en het MKB?
Uit het CBS rapport «Familiebedrijven in Nederland» uit 2017 blijkt dat op 1 januari 2016 180.500 familiebedrijven als werkgever actief zijn. Zij zorgen voor 2,16 miljoen werknemersbanen. Het aandeel in het totaal aan werknemersbanen is hiermee 29 procent.
In de CBS Internationaliseringsmonitor 2015 is een uitsplitsing opgenomen van banen bij buitenlandse en Nederlandse multinationals en lokale bedrijven.1
Herinnert u zich dat de Staatssecretaris van Financiën bij de Algemene Financiële Beschouwingen aangaf dat het afschaffen van de dividendbelasting (kosten 1.400 miljoen euro) direct samenhangt met de renteaftrekbeperking, de zogenaamde earnings stripping van het Anti Tax Avoidance Directive (ATAD)(maatregel 145 uit het regeerakkoord), die 1.347 miljoen euro opbrengt? Klopt het dat door dit laatste woningcorporaties 300 tot 400 miljoen euro jaarlijks meer belasting moeten afdragen?
Het kabinet herkent de koppeling tussen hogere belastingen voor woningcorporaties en het afschaffen van de dividendbelasting niet. De earningsstrippingmaatregel vindt haar oorsprong in de implementatie van een Europese richtlijn en leidt tot een betekenisvolle grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting, die wordt aangewend voor verlaging van het Vpb-tarief. Zoals de Minister van Financiën tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen heeft aangegeven is de maatregel niet specifiek bedoeld voor woningcorporaties. De doelstelling van het regeerakkoord is om eigen vermogen en vreemd vermogen meer gelijk te behandelen voor alle Vpb-plichtigen. Dat levert stabielere bedrijven en gezondere economische verhoudingen op, zeker bij tegenslag. Ook woningcorporaties vallen onder het bereik van de earningsstrippingmaatregel.
De earningsstrippingmaatregel leidt conform de raming uit het regeerakkoord tot een structurele budgettaire opbrengst van € 1.347 miljoen. Het kabinet schat in dat woningcorporaties door het regeerakkoord extra vennootschapsbelasting moeten betalen, maar minder dan de genoemde € 300 tot € 400 miljoen per jaar. Het kabinet zal, conform de toezegging van de Minister van Financiën bij de Algemene Financiële Beschouwingen, bij de uitwerking van het wetsvoorstel aangeven in welke mate de voorstellen neerslaan bij woningcorporaties.
Hoe verhoudt deze extra belasting op woningcorporaties zich tot de schamele 100 miljoen euro die zij minder hoeven af te dragen aan de verhuurdersheffing om te verduurzamen? Komt de verduurzaming en bouw van nieuwe woningen niet in de knel, juist nu meer bouwen noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 16.
Deelt u de mening dat hogere belastingen voor woningcorporaties doorberekend worden aan huurders en waarom draaien huurders op deze wijze indirect op voor het afschaffen van de dividendbelasting?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u zich herinneren dat u zich erop voorstond «toedeledoki» te zeggen bij pogingen van bankiers hem onder druk te zetten de regels aan te passen?
Uiteraard herinner ik mij de uitlatingen die ik in 2015 heb gedaan in het kader van bankiers die zeggen dat ze in het buitenland zoveel meer zouden kunnen verdienen. Deze vergelijking gaat om verschillende redenen mank en is in dit opzicht niet relevant. Het besluit om de dividendbelasting af te schaffen is een eigenstandige beslissing geweest van de onderhandelende fracties en ingegeven door onze inschatting van de huidige internationale context en kansen en bedreigingen hiervan voor de werkgelegenheid in Nederland. Overheidsbeleid kan bijdragen aan een goed vestigingsklimaat. De uiteindelijke afweging waar een bedrijf zich vestigt is echter aan dat bedrijf.
Is ING vertrokken nadat werd besloten om de bonusregels niet aan te passen?
Zie antwoord vraag 19.
Hoe beoordeelt u de stelling dat met de afschaffing van de dividendbelasting twee miljoen banen gemoeid zijn?
In algemene zin kan ik constateren dat multinationals voor 40 procent van de banen in het Nederlandse bedrijfsleven zorgen. Ze zijn goed voor twee derde van de omzet in het Nederlandse bedrijfsleven en nemen meer dan 80 procent van de internationale handel in goederen voor hun rekening.2
Hoeveel bedrijven zijn er in de afgelopen drie jaar vertrokken vanwege de dividendbelasting?
Onbekend is hoeveel bedrijven de afgelopen jaren vetrokken zijn vanwege de dividendbelasting, of zich hier juist niet gevestigd hebben vanwege deze belasting. In de regel is het voor buitenstaanders niet exact te duiden welke factoren uiteindelijk doorslaggevend zijn geweest bij een vertrek of vestiging van een bedrijf.
Klopt het dat de effecten van het afschaffen van de dividendbelasting op het vestigingsklimaat onbekend zijn en dat daarmee de afschaffing een gok is?
De internationale context waarin multinationale bedrijven opereren is veranderd en ontwikkelt zich voortdurend. Brexit is een in het oog springend voorbeeld. Daarnaast hebben bedrijven te maken met activistische aandeelhouders die scherp sturen op rendement. Bovendien is er door het ruime monetaire beleid veel goedkoop geld in omloop dat gebruikt kan worden voor overnames. We zien veelvuldig berichten over fusies en overnames. In deze nieuwe internationale context is het niet vanzelfsprekend dat bedrijven kiezen voor Nederland als vestigingsplaats.
Voor behoud en groei van werkgelegenheid moet Nederland zich aanpassen aan de nieuwe realiteit. Dat is de gemeenschappelijke analyse van de onderhandelende partijen, te meer daar Nederland met zijn relatief kleine thuismarkt een intrinsiek nadeel heeft ten opzichte van andere Europese landen. Als coalitie hebben we de keuze gemaakt om een stap extra te zetten voor bedrijven die daadwerkelijk toegevoegde waarde en banen opleveren.
Hoe groot moet een bedrijf zijn om succesvol het beleid te kunnen beïnvloeden door middel van dreigen met een vertrek?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom bedrijven moeilijker over te nemen zijn als zij geen dividendbelasting hoeven af te dragen?
Er is in dit kader geen eenduidige effect te benoemen. Doordat er geen dividendbelasting meer verschuldigd is, zal voor een deel van de beleggers het dividendrendement stijgen. Deze aandeelhouders voor de lange termijn zullen bereid zijn meer te betalen voor de aandelen waardoor in principe de koers zal stijgen. Deze aandelen worden daarmee duurder. Of bedrijven ook minder kwetsbaar voor vijandige overnames worden, hangt af van hoe goed de kapitaalmarkten functioneren. Daarnaast kunnen bedrijven gemakkelijker eigen aandelen inkopen, doordat de inkoop ook niet meer belast kan worden met dividendbelasting. Ook hierdoor neemt de (beurs)waarde van bedrijven toe. Wederom hangt het af van hoe goed kapitaalmarkten functioneren of bedrijven daardoor ook minder kwetsbaar voor een vijandige overname zijn.
Kunt u deze vragen uiterlijk dinsdag 14 november 2017 beantwoorden?
Ja.
Hoe de voorgenomen maatregelen in het regeerakkoord van Rutte III de ‘brievenbus-bv’s’ het leven zuur gaan maken |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kunt u aangeven hoe de regering, bij monde van de Minister-President, «de brievenbus-bv’s het leven zuur (gaat) maken»?1
Met de aangehaalde uitspraak van de Minister-President uit het debat over de regeringsverklaring is gedoeld op de in het regeerakkoord opgenomen maatregelen om brievenbusconstructies tegen te gaan. Daarin wordt voorgesteld om de dividendbelasting af te schaffen, maar deze (materieel) in stand te laten in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions. Daarnaast wordt voorgesteld om een bronheffing op rente en royalty’s te introduceren in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions. In deze kabinetsperiode zullen overigens meer maatregelen worden getroffen in de strijd tegen belastingontwijking, zoals bijvoorbeeld de invoering van een strenge earningsstripping-maatregel (generieke renteaftrekbeperking), van een (aanvullende) CFC-maatregel, en van maatregelen gericht tegen internationale belastingontwijking, onder meer door middel van hybride mismatches (ATAD1 en ATAD2).
Zoals toegezegd tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen zal de aanpak van het kabinet om belastingontwijking te bestrijden nader in beeld worden gebracht in een brief van mij aan uw Kamer. De Minister-President heeft in het debat van 15 november jl. over het afschaffen van de dividendbelasting aangegeven dat deze brief begin volgend jaar naar uw Kamer wordt gestuurd. In die brief wil ik ook verder op deze maatregelen – en het beleid ten aanzien van brievenbusfirma’s – ingaan.
Hoe verhoudt de uitspraak van de Minister-President tijdens het debat over de regeringsverklaring zich tot het regeerakkoord?2 3 Gaat u een bronbelasting op dividend invoeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bedoelt de Minister-President met «brievenbus-bv’s» de trustkantoren, die voor derden vennootschappen beheren? Zo nee, wat bedoelt de Minister-President dan met «brievenbus-bv’s»?
De term «brievenbus-bv’s» heeft de Minister-President gebruikt in de context van de voorgestelde invoering van bronheffingen op betalingen van dividend, rente en royalty’s in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions. Met deze voorgestelde bronheffingen wil het kabinet Nederland onaantrekkelijk maken voor vennootschappen zonder reële economische activiteiten die Nederland enkel gebruiken om geld door te laten stromen.
Het is op dit moment niet mogelijk aan te geven hoeveel vennootschappen die nu in Nederland zijn gevestigd de voorgestelde bronheffingen zouden moeten inhouden, indien zij hun activiteiten onveranderd voortzetten in Nederland. In de wet zullen criteria worden vastgelegd op basis waarvan kan worden bepaald of betalingen door een Nederlandse vennootschap binnen de reikwijdte van de voorgestelde bronheffing vallen. De criteria worden gedurende het wetgevingsproces allereerst door het kabinet, maar uiteindelijk ook in overleg met het parlement bepaald.
Welk aandeel van de werkzaamheden van trustkantoren hebben als kern vennootschappen, die gebruik maken van de lage bronbelasting op rente en royalty’s? Kunt u het overzicht aan de Kamer sturen?
Voor een onderzoek naar vennootschappen met een beperkte economische aanwezigheid verwijs ik naar het SEO-rapport «Uit de schaduw van het bankwezen» uit 2013.6 In de kabinetsreactie op dit rapport7 trok het toenmalige kabinet de conclusie dat rente- en royaltystromen die door Nederlandse bfi’s (bijzondere financiële instellingen) worden ontvangen en worden uitbetaald aan vennootschappen in laagbelastende jurisdicties een wezenlijk risico meebrengen dat door het concern als geheel te weinig belasting wordt betaald en dat daardoor in strijd met de geest van de regels wordt gehandeld. Het kabinet adresseert dit risico met zijn voorstel voor een bronheffing op rente en royalty’s in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions.
Kunt u aangeven hoeveel vennootschappen, zonder reële economische activiteit (lees: substantie), zich vestigen in Nederland vanwege de lage bronbelasting op rente en royalty’s? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke andere redenen hebben vennootschappen, zonder reële economische activiteit (lees: substantie), om zich te vestigen in Nederland? Kunt u een uitgebreid overzicht hiervan geven?
In antwoord op vragen van de leden Diks en Van der Lee8 heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat multinationals en investeringsmaatschappijen regelmatig gebruik van Nederland maken als onderdeel van hun vennootschapsrechtelijke inrichting vanwege het gunstige vestigingsklimaat. Verschillende factoren dragen hieraan bij. Naast fiscale vestigingsfactoren heeft Nederland bijvoorbeeld een kwalitatief onderscheidend civielrechtelijk stelsel en bijbehorende rechtspleging, hoogopgeleide en internationaal georiënteerde werknemers en een goede infrastructuur. Binnen de vennootschapsrechtelijke inrichting worden soms verschillende Nederlandse vennootschappen gebruikt voor verschillende activiteiten, bijvoorbeeld omdat het wenselijk is dat de activiteiten juridisch afgescheiden plaatsvinden, terwijl het grootse deel van de substance is geconcentreerd in één vennootschap. Dit is overigens ook binnen het MKB niet ongebruikelijk.
Hoe vaak heeft het rulingteam van de Belastingdienst (APA-ATR team) zekerheid vooraf gegeven aan een vennootschap zonder reële economische activiteit over de betalen belasting in Nederland?
Op basis van het ATR-besluit9 wordt een verzoek tot zekerheid vooraf slechts in behandeling genomen indien het verzoekende lichaam voldoet aan de in de bijlage bij het besluit genoemde substance-eisen op het gebied van de reële aanwezigheid, dan wel het concern waartoe het verzoekende lichaam behoort in Nederland operationele activiteiten uitoefent of daartoe concrete plannen heeft. Daarnaast wordt geen Advance Pricing Agreement (APA) gesloten indien een dienstverleningslichaam niet voldoet aan één of meer van de in de bijlage bij dat besluit opgenomen vereisten op het gebied van de reële aanwezigheid in Nederland of geen reële risico’s loopt.
Een dienstverleningslichaam is een lichaam waarvan de werkzaamheden in een jaar hoofdzakelijk bestaan uit het rechtens dan wel in feite direct of indirect ontvangen en betalen van rente, royalty’s, huur of leasetermijnen, onder welke naam en in welke vorm dan ook, van, onderscheidenlijk aan, niet in Nederland gevestigde lichamen die behoren tot het concern waarvan de belastingplichtige deel uitmaakt. In 2014 zijn 39, in 2015 zijn 48 en in 2016 zijn 31 APA’s afgesloten met een dienstverleningslichaam dat aan de vereisten voldoet op het gebied van reële aanwezigheid (substance) in Nederland.
Kunt u aangeven hoe vaak er een ruling is afgegeven voor enkel en alleen een vennootschap die rente en/of royalty’s betrof, voor een vennootschap die geen rente en/of royalty’s betrof en voor een mix van rente en/of royalty’s en andere belastingen betrof?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel brievenbus-bv’s zijn er in Nederland? Wie bepaalt dat een bv enkel een brievenbus-bv is? Hoe gaat dit in zijn werk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel werkgelegenheid biedt de trustsector/de brievenbus-bv’s in Nederland? Uit welke functies bestaat de personeelsopbouw?
Cijfers omtrent werkgelegenheid in de trustsector worden niet bijgehouden. In aansluiting op gepubliceerde cijfers van het SEO schat de branchevereniging, Holland Quaestor, dat de gereguleerde trustsector rechtstreeks goed is voor 2500 voltijd banen c.q. 3200 werknemers. Dat zijn banen die een direct verband houden met het verrichten van trustdiensten. De trustsector is heel divers en kent qua personeelsopbouw geen vast stramien. Op dit moment zijn er 224 vergunninghoudende gereguleerde marktspelers actief, variërend van grote internationaal opererende spelers met honderden werknemers die zijn gevestigd op de op het internationaal bedrijfsleven gerichte locaties in Nederland tot eenmansondernemingen.
Kunt u aangeven hoe «brievenbusfirma’s» precies belast gaan worden?4 Zijn het de «brievenbusfirma’s» die belast gaan worden of de eigenaren van de vennootschappen die beheerd worden door trustkantoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven in hoeverre dit beleid afrekent met de «brievenbusfirma’s aan de Amsterdamse grachten en de Zuidas»?5 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de belastingaanslag van Unilever steeds kleiner wordt |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kent u het bericht «Unilever: a multinational tax dodger classic»?1
Ja.
Bent u er trots op dat Nederland vaak wordt genoemd in artikelen over multinationals die belasting ontwijken?
Nee. Ik ben ook van mening dat dit – historisch mogelijk verklaarbare – beeld niet past bij het beleid dat Nederland tegenwoordig voert in de strijd tegen internationale belastingontwijking. Het vorige kabinet voerde een duidelijke agenda gericht op de bestrijding van internationale belastingontwijking. De vorige kabinetsperiode zijn belangrijke stappen op dat terrein gezet. Zoals uit het regeerakkoord blijkt, is het huidige kabinet voornemens de strijd tegen belastingontwijking onverminderd voort te zetten en een aantal belangrijke maatregelen op dit terrein te treffen, bijvoorbeeld de implementatie van de Europese richtlijnen tegen belastingontwijking (ATAD1 en ATAD2) en de invoering van bronheffingen op rente, royalty’s en dividend op uitgaande financiële stromen naar low tax jurisdictions en in misbruiksituaties. Ik ben voornemens deze plannen komende periode nader uit te werken en uw Kamer daarover begin volgend jaar nader te informeren.
Erkent u dat het doel zo min mogelijk belasting over de winst te betalen via vele legale manieren kan worden bereikt, maar dat op het gebied van leningen binnen één moederbedrijf geldt dat hiervoor normen gelden teneinde te voorkomen dat de winst op het oog kleiner is dan hij werkelijk is? Zo ja, hoe verklaart u dat de transfer pricing regels in Nederland niet voorkomen dat een Australisch dochterbedrijf van Unilever via een hele dure lening winst verschuift naar Nederland teneinde over die winst minder belasting te hoeven betalen?
Ik interpreteer de vragen zo dat gevraagd wordt welke transfer pricing-regels van belang zijn bij het verstrekken van leningen tussen twee vennootschappen die tot hetzelfde concern behoren. Bij transfer pricing is het arm’s length-beginsel leidend. Dit beginsel is ook van toepassing bij leningen tussen twee concernvennootschappen. Het arm’s length-beginsel is internationaal geaccepteerd en ligt vast in OESO-richtlijnen (Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax administrations) en ligt ten grondslag aan artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Nederland heeft zich derhalve gecommitteerd aan deze richtlijnen en in het zogenoemde Verrekenprijsbesluit2 worden nadere regels en uitleg gegeven. Daarin wordt ook ingegaan op financieringstransacties binnen concernverband.
De mogelijkheid om via verrekenprijzen winsten binnen concernverband te verschuiven is een belangrijk aandachtspunt geweest in het BEPS-project van de OESO. Naar aanleiding van dit project zijn de genoemde OESO-richtlijnen aangepast.
Australië is ook lid van de OESO en heeft zich daarmee gecommitteerd aan bovengenoemde richtlijnen. Bovendien is in het belastingverdrag dat is gesloten tussen Nederland en Australië de toepassing van het arm’s length-beginsel expliciet vastgelegd, waarbij de eerder genoemde Guidelines van belang zijn voor de uitleg van het beginsel.
De belastingdienst van Australië is verantwoordelijk voor de toepassing van de Australische belastingwet en zal haar eigen oordeel vormen over de toepassing van het arm’s length-beginsel. Indien vanuit Australië bijvoorbeeld een te hoge (onzakelijke) vergoeding zou worden betaald aan een buitenlandse vennootschap en op die wijze winst wordt verschoven, dan kan de Australische fiscus dit corrigeren.
Over belastingaangelegenheden van een individuele belastingplichtige kan ik gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen verdere mededelingen doen.
Bent u van mening dat afspraken om winstverschuivingen, bijvoorbeeld via het verstrekken van leningen, tegen te gaan, waaronder het BEPS-project (base erosion and profit shifting) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Europese uitvoering hiervan, goed werken? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, wat gaat u ondernemen teneinde deze afspraken te verbeteren?
De afspraken uit het BEPS-project die in EU-verband bindende vorm hebben gekregen door middel van de richtlijnen ATAD1 en ATAD2 zijn een grote stap in het voorkomen van grondslaguitholling en winstverschuivingen. Het kabinet heeft er het volste vertrouwen in dat hiermee een belangrijke en effectieve stap wordt gezet in de strijd tegen internationale belastingontwijking.
Bent u bereid aanvullende maatregelen te nemen die voorkomen dat via interne leningen winsten richting Nederland verschuiven die elders thuishoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven in hoeverre de steeds kleiner wordende belastingaanslag in Australië – in vier jaar tijd is deze gedaald van 16,3 miljoen naar 4,8 miljoen dollar – te maken heeft met interne leningen vanuit Nederland? Komt een steeds groter deel van de winsten die zijn gegenereerd in Australië terecht in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Australië een verplichting voor multinationals om informatie over activiteiten en belastingdruk in de landen waarin die multinational actief is, openbaar te maken? Zo nee, kunt u dan aangeven hoe de informatie over de belastingaanslag en de hoogte van de leningen naar buiten is gekomen? Deelt u de mening dat dergelijke informatie van cruciaal belang is voor het publiek om erachter te komen of bedrijven aan agressieve belastingontwijking doen?
Ik weet niet of Australië een verplichting heeft voor multinationals om informatie over activiteiten en belastingdruk in de landen waarin die multinational actief is, openbaar te maken. Ik weet ook niet welke bronnen allemaal geraadpleegd zijn voorafgaand aan de publicatie van het genoemde artikel. Het is niet aan het kabinet om na te gaan welke bronnen journalisten gebruiken voor hun artikelen.
Kunt u uitsluiten dat Australië wordt benadeeld door een ruling, die aan Unilever is afgegeven en waar de Australische fiscus niet over is geïnformeerd, hetgeen in tegenspraak is met de kritische veronderstelling die in rulings is opgenomen over het informeren van de fiscus in het andere land? Zo nee, waarom niet?
Over belastingaangelegenheden van een individuele belastingplichtige kan ik gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen mededelingen doen. In zijn algemeenheid geldt dat een ruling met de Nederlandse Belastingdienst zekerheid vooraf geeft over de uitwerking van de Nederlandse wet, het beleid en de regelgeving in een specifiek aan de Belastingdienst voorgelegd feitencomplex. Er wordt dus zekerheid vooraf gegeven over de toepassing van de Nederlandse wet. Indien het een ruling betreft met een internationaal karakter wordt informatie over deze ruling uitgewisseld met de buitenlandse belastingdienst in OESO- of in EU-verband. Ook de Nederlandse Belastingdienst ontvangt informatie over eventuele rulings die buitenlandse belastingdiensten hebben afgegeven. Hierdoor verbetert de informatiepositie van de Nederlandse en buitenlandse belastingdiensten en zijn landen beter in staat om te heffen waar zij op basis van hun nationale wet- en regelgeving recht op hebben.
Heeft Unilever – in het kader van de verplichte «country by country-reporting» – een landenrapport opgesteld en dit aan de Nederlandse Belastingdienst gestuurd? Zo ja, heeft de Belastingdienst dit gedeeld met andere jurisdicties waaronder Australië?2 Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geldt dat ik niet in kan gaan op de situatie van individuele belastingplichtigen. In zijn algemeenheid geldt dat op basis van de aanvullende documentatieverplichtingen over verrekenprijzen een multinational met € 750 miljoen of meer geconsolideerde groepsomzet een landenrapport dient te verstrekken. In dit landenrapport wordt informatie opgenomen over de activiteiten van deze multinational in de diverse landen waar hij actief is en kwantitatieve data over onder andere de omzet, winst, werknemers, materiële activa en betaalde belasting op geaggregeerd niveau per land. Indien het landenrapport wordt ingediend bij de Nederlandse Belastingdienst zal de Nederlandse Belastingdienst dat vervolgens delen met de landen waar de multinational activiteiten door middel van een groepsvennootschap of vaste inrichting uitoefent, ook met Australië. De Australische belastingdienst kan deze informatie gebruiken bij de toepassing van de eigen nationale belastingwet.
Wat is uw oordeel over het volgende citaat in het financial statement van KPMG: «The financial statements do not comply with International Financial Reporting Standards (IFRS) adopted by the International Accounting Standards Board (IASB) as in the opinion of directors the company is not a reporting entity as there are no users dependent on general purpose financial reports»? Kunt u aangeven waarom niet wordt voldaan aan de IFRS-standaarden?
Een onderneming die zijn uitgegeven effecten, zoals aandelen of obligaties, heeft genoteerd op een in de EU gereglementeerde markt is op grond van de IAS Verordening verplicht om IFRS toe te passen op zijn geconsolideerde jaarrekening. Het gaat hier echter om een dochteronderneming van Unilever die is gevestigd in Australië. Deze onderneming heeft geen effecten genoteerd op Europese beurzen en is op grond van de IAS Verordening daarom niet verplicht om IFRS toe te passen. Australië kent eigen wetgeving wanneer de toepassing van IFRS verplicht is. Uit het citaat is af te leiden dat deze onderneming naar haar eigen oordeel op grond van de wetgeving in Australië eveneens niet verplicht wordt om IFRS toe te passen.
Wat vindt u van de rol die KPMG speelt bij het belastingontwijkend gedrag van Unilever? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de bedrijfsvoering van belastingadvieskantoren zolang zij handelen in overeenstemming met bestaande wet- en regelgeving en jurisprudentie. Dat is primair een zaak tussen belastingadvieskantoor en cliënt. Wel ben ik over de gehele linie aanspreekbaar op het Nederlandse fiscale beleid.
Meer in het algemeen kan ik met betrekking tot de rol van belastingadviseurs zeggen dat in EU-verband het richtlijnvoorstel voor mandatory disclosure voor financiële tussenpersonen wordt besproken4. Dit voorstel houdt in dat de tussenpersoon of belastingplichtige (als terugvaloptie) ter zake van grensoverschrijdende, mogelijk agressieve, belastingstructuren verplicht worden om tot informatieverstrekking aan de belastingdienst over te gaan. De financiële tussenpersoon (bijv. belastingadviseurs, advocaten, notarissen en trustkantoren) verstrekt de informatie aan de belastingdienst van het land waarin de belastingplichtige is gevestigd. De belastingdienst verstuurt vervolgens de informatie naar een door de Europese Commissie beheerde centrale database waar de belastingdiensten van alle lidstaten toegang tot hebben. Nederland steunt het doel van mandatory disclosure waarbij relevante informatie op een kostenefficiënte wijze vergaard en uitgewisseld wordt.
Valt het u ook op dat KPMG erg vaak betrokken is bij belastingadvies dat leidt tot winstverschuiving of -versmalling en daarmee tot belastingontwijking? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Nederland als belastingparadijs voor Amerikaanse bedrijven |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over Nederland als belastingparadijs voor Amerikaanse bedrijven?1
Ja.
Klopt het, dat van de 500 grootste Amerikaanse bedrijven meer dan de helft een dochteronderneming in Nederland heeft, teneinde zo min mogelijk belasting te hoeven betalen? Zo nee, om hoeveel bedrijven gaat het dan wel en wat doen deze bedrijven in Nederland?
In het krantenbericht wordt verwezen naar een publicatie van het Institute on Taxation and Economic Policy (ITEP)2. Voor deze publicatie heeft ITEP de dochtermaatschappijen geteld die de Amerikaanse bedrijven die zijn opgenomen in de Fortune 500-lijst hebben in vijftig specifieke landen, waaronder Nederland.3 ITEP komt op basis hiervan tot de conclusie dat Nederland, Singapore, Hongkong, Luxemburg en Zwitserland van de vijftig onderzochte landen de landen zijn waarin de meeste Fortune 500-bedrijven ten minste één dochtermaatschappij hebben.4 Volgens ITEP heeft meer dan de helft van de bedrijven op de Fortune 500-lijst een dochtermaatschappij in Nederland.5 Ik heb geen zelfstandig onderzoek gedaan naar deze cijfers en kan dus niet aangeven of deze kloppen.
Uit de publicatie blijkt niet dat ITEP specifiek heeft onderzocht om welke redenen de Fortune 500-bedrijven een dochtermaatschappij in Nederland hebben. Nederland heeft altijd ingezet op het hebben van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor ondernemers, waar zowel fiscale als niet-fiscale factoren aan bijdragen. Vanwege onze open, op internationale handel gerichte economie en vanwege het belang van de buitenlandse markt voor Nederlandse ondernemers heeft het Nederlandse fiscale systeem van oudsher een internationale focus. Ook voor Amerikaanse bedrijven kan Nederland voor uiteenlopende bedrijfsmatige activiteiten een aantrekkelijke vestigingslocatie zijn, zoals bijvoorbeeld voor Europese hoofdkantooractiviteiten.
Op het onderzoek van CORPNET, waaraan onderzoeker Heemskerk heeft bijgedragen, is mijn ambtsvoorganger bij de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer ook ingegaan.6 Ik sluit me aan bij de in die antwoorden gedane constatering van mijn ambtsvoorganger dat de internationale focus van ons fiscale systeem en de verschillen tussen nationale belastingstelsels ook een keerzijde hebben. Zo is het verleidelijk gebruik te maken van het Nederlandse systeem en onze verdragen in gevallen waarvoor deze eigenlijk niet bedoeld zijn. Mede om die reden heeft Nederland zich steeds nadrukkelijk gecommitteerd aan het BEPS-project van de OESO/G20 en geeft Nederland op verschillende manieren gevolg aan de eindrapporten. Daarnaast zal Nederland deze kabinetsperiode de maatregelen uit de EU-richtlijnen tegen belastingontwijking ATAD 1 en ATAD 2 implementeren en een bronbelasting invoeren op dividend, rente en royalty’s naar low tax jurisdictions en in misbruiksituaties. Hiermee wil het kabinet het onaantrekkelijker maken om Nederlandse vennootschappen om voornamelijk fiscale motieven te gebruiken in een internationale structuur. Ik herken het beeld dat Nederland niet zou optreden tegen belastingontwijking dan ook niet.
Klopt het dat Nederland, voor deze Fortune-500-bedrijven, wereldkampioen hulp bij belastingontwijking is? Klopt het, dat deze bedrijven uit de Verenigde Staten (VS) in geen enkel ander land ter wereld meer dochterbedrijven heeft dan in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat, zowel als het gaat om het aantal dochterondernemingen, als om de opgegeven buitenlandse inkomsten van deze VS-bedrijven, Nederland samen met Zwitserland en Luxemburg steeds voorkomt in de top 5? Nederland zou toch niet steeds in dit lijstje van beruchte landen moeten voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom vervult Nederland een spilfunctie, zoals onderzoeker Heemskerk van de Universiteit van Amsterdam stelt, met name voor moedermaatschappijen van multinationals? Deelt u de mening, zoals in het artikel gesteld door het instituut voor fiscaal beleid (ITEP), dat Nederland internationaal steeds bekender wordt als instrument van belastingontwijking?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel vermogen wordt er via Nederland overgemaakt naar de bekende belastingparadijzen? Kunt u hier een schatting van maken?
Nederland hanteert geen lijst van «bekende belastingparadijzen». In EU-verband wordt momenteel wel gewerkt aan een gezamenlijke lijst van non-coöperatieve jurisdicties en deze lijst zal naar verwachting tijdens de ECOFIN-vergadering op 5 december aanstaande worden aangenomen. ITEP heeft voor haar onderzoek een eigen lijst van vijftig landen gebruikt, waarop ook landen als Nederland, Singapore, Hongkong en Zwitserland staan. Er is geen overzicht beschikbaar van alle vermogensstromen naar de vijftig door ITEP gekozen landen.
Deelt u de mening dat Nederland niet wereldkampioen belastingontwijking zou moeten zijn? Deelt u de mening dat Nederland zou moeten excelleren op heel andere gebieden, zoals agrofood en watertechnologie, maar niet in het faciliteren van belastingontwijking?
Dit kabinet streeft er naar om Nederland een aantrekkelijk vestigingsland te laten zijn, gericht op bedrijven die reële economische activiteiten ontplooien en reële werkgelegenheid creëren. Tegelijkertijd pakt dit kabinet bedrijven aan die om fiscale redenen alleen op papier in Nederland gevestigd zijn. Dit streven uit zich in verschillende fiscale en niet-fiscale maatregelen. De grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting (vpb), de verlaging van het vpb-tarief, het afschaffen van de dividendbelasting, de introductie van bronheffingen op dividend, rente en royalty’s in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions en alle andere maatregelen tegen belastingontwijking vormen een pakket dat, in onderlinge samenhang bezien, een belangrijke bijdrage levert aan het behouden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven die in Nederland reële economische activiteiten ontplooien. Het pakket aan maatregelen zorgt er juist voor dat Nederland onaantrekkelijk wordt voor vennootschappen zonder reële economische activiteiten die Nederland enkel gebruiken om geld te laten doorstromen naar een low tax jurisdiction of in een misbruiksituatie.
Waarom worden deze buitenlandse bedrijven door het kabinet-Rutte III verder aangemoedigd naar Nederland te komen vanwege fiscale redenen naar Nederland te komen, door de vennootschapsbelasting met 3,3 miljard euro fors te verlagen en de dividendbelasting met 1,4 miljard euro zelfs helemaal af te schaffen?
Zie antwoord vraag 7.
Had u deze kapitalistensubsidie van 4,7 miljard euro niet op een betere manier kunnen besteden, bijvoorbeeld door het eigen risico in de zorg met 3,7 miljard euro af te schaffen dan wel het BTW-tarief niet te verhogen naar 9% oftewel 2,6 miljard euro?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze haar in de soep van het kabinet-Rutte III weer uit de soep halen en in de prullenbak gooien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het gemak waarmee men als belastingconsulent aangemerkt kan worden |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Zijn websites voor het aanvragen van toeslagen te vertrouwen? «van Kassa van 21 oktober 2017?
Ja.
Klopt het dat voor het aanvragen van een belastingconsulentennummer (beconnummer) bij de Belastingdienst slechts een inschrijving bij de Kamer van Koophandel benodigd is?
Om het beconnummer te kunnen aanvragen moet de aanvrager ondernemer voor de BTW zijn en moet deze als belastingconsulent of administratiekantoor ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel. Een beconnummer is een registratienummer dat een belastingconsulent of administratiekantoor bij de Belastingdienst kan aanvragen. Daarmee staat deze bij de Belastingdienst geregistreerd als belastingconsulent of administratiekantoor. Het beconnummer zegt inderdaad niets over de betrouwbaarheid of deskundigheid van een belastingconsulent of administratiekantoor.
Klopt het dat het hebben van een beconnummer niets zegt over de betrouwbaarheid of deskundigheid van een belastingconsulent?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kan een belastingconsulent met een beconnummer doen?
Met alleen een Beconnummer kan een belastingconsulent zichzelf inschrijven voor de Intermediairdagen en heeft de consulent toegang tot het Forum Fiscaal Dienstverleners. Voor overige vragen, aangiftes, aanvragen en uitvraag van gegevens dient de belastingconsulent, afhankelijk van de handeling in het bezit te zijn van aanvullende gegevens van de belastingplichtige, certificaten en/of machtigingen.
Er wordt gebruik gemaakt van een actieve machtigingsregistratie wanneer de Belastingdienst informatie verstrekt aan een belastingconsulent over een belastingplichtige. Dit geldt voor Serviceberichten Aanslag en Servicebericht Toeslag en de vooraf ingevulde aangifte. De belastingconsulent moet dan eerst een machtiging registreren bij het machtigingsregister in Digipoort. Dit is de infrastructuur voor zogenoemd machine-machineverkeer waar intermediairs gebruik van maken voor de zaken die zijn bij de Belastingdienst doen voor hun cliënten. De klant krijgt een brief toegestuurd waarin wordt gemeld dat op zijn naam een machtiging is geregistreerd door de intermediair. Indien hij het daarmee niet eens is, kan hij de machtiging ongedaan laten maken.
Voor het doen van belastingaangifte en het aanvragen van Toeslagen (waarbij de belastingconsulent gegevens aan de Belastingdienst stuurt) is geen machtiging nodig. Misbruik wordt voorkomen doordat er alleen wordt uitbetaald op een rekeningnummer dat op naam staat van diegene voor wie de toeslag of belastingteruggaaf bestemd is.
Is het voor een belastingconsulent met een beconnummer mogelijk om belastingaangiften te doen en toeslagen aan te vragen zonder dat daarvoor een machtiging of het inloggen bij DigiD nodig is? Zo ja, wat vindt u hiervan? Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat hier geen misbruik van wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke regels gelden er voor gegevensbeheer bij belastingconsulenten? Welke gegevens van cliënten mogen zij bewaren en hoe dienen zij deze te beveiligen? Waar mogen deze gegevens voor gebruikt worden? Is het toegestaan om deze gegevens door te verkopen aan derden?
Belastingconsulenten zijn gebonden aan de geheimhoudingsplicht op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dat betekent dat zij gegevens van hun cliënten nooit verder bekend mogen maken dan voor de uitvoering van de belastingwetgeving. Voor Toeslagen is ten aanzien van de geheimhoudingsplicht artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
De wetgeving inzake bescherming van persoonsgegevens bevat verplichtingen ten aanzien van het bewaren en beveiligen van gegevens. Concrete normen voor bewaren en beveiligen van gegevens bevat de wetgeving niet; de bewaartermijnen en beveiligingsmaatregelen moeten worden afgestemd op de aard van de gegevens en het doel waar ze voor worden gebruikt. Wel zijn er concrete bewaartermijnen in andere wetten waar belastingconsulenten zich aan moeten houden, bijvoorbeeld op grond van belastingwetgeving. Is de bewaartermijn van persoonsgegevens verstreken of zijn de gegevens niet meer noodzakelijk voor de uit te voeren werkzaamheden, dan moeten de gegevens vernietigd worden.
Bij het verwerken van persoonsgegevens moeten belastingconsulenten zich houden aan de regels van de Wet bescherming persoonsgegevens (vanaf 25 mei 2018 de Algemene verordening gegevensbescherming van de EU). Dat betekent dat het verwerken van die gegevens moet zijn gebaseerd op uitdrukkelijke toestemming van de cliënt of op een overeenkomst tussen de belastingconsulent en zijn cliënt. Belastingconsulenten mogen deze persoonsgegevens alleen gebruiken indien dat noodzakelijk is voor de diensten die zij leveren aan hun cliënten.
Verkopen van belasting- en toeslaggegevens van cliënten is niet toegestaan.
Deelt u de mening dat een beconnummer voor mensen het gevoel kan geven dat er een goedkeuring is van de Belastingdienst, omdat de Belastingdienst het beconnummer verstrekt?
Nee, het beconnummer is slechts een registratienummer voor belastingconsulenten en administratiekantoren om namens hun cliënten de in antwoorden op vragen 4 en 5 genoemde zaken te kunnen regelen met de Belastingdienst. Om verwarring te voorkomen worden de tekst op de website van de Belastingdienst en de brief waarmee het beconnummer wordt verstrekt op dit punt verduidelijkt.
Deelt u de mening dat in ieder geval een minimumniveau van kwaliteit en betrouwbaarheid aan een belastingconsulent aannemelijk moet zijn voordat een beconnummer verstrekt wordt?
Zoals eerder aangegeven is het beconnummer slechts een registratienummer. Het is niet bedoeld als kwaliteitskeurmerk en het ligt ook niet op de weg van de Belastingdienst om kwaliteitskeurmerken te verstrekken.
Bent u bereid een Verklaring Omtrent het Gedrag te vereisen alvorens een beconnummer te verstrekken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid van belastingconsulenten te vereisen dat zij aannemelijk maken een mate van deskundigheid te bezitten die nodig is voor de door die consulent uit te voeren werkzaamheden alvorens een beconnummer te verstrekken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid op te (laten) treden tegen websites die teveel lijken op overheidswebsites en mensen geld uit de zak kloppen zonder dat daar adequate dienstverlening tegenover staat?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op Kamervragen van het lid Nijboer1 over dit onderwerp wordt actie ondernomen richting commerciële websites als zij teveel lijken op overheidswebsites. Dit begint met een waarschuwingsbrief en een sommatie de webpagina aan te passen en aangepast te houden. De ervaring leert dat hier doorgaans gehoor aan wordt gegeven. Indien een dienstverlener geen gehoor geeft aan het verzoek zijn webpagina aan te passen, dan kunnen juridische stappen ondernomen worden.
De belastingvlucht van brillenketens |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Belastingvlucht van brillenverkopers»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat de grote brillenketens in Nederland via constructies in het buitenland de afdracht van winstbelasting fors weten te drukken?
Over belastingaangelegenheden van een individuele belastingplichtige kan ik gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen geen mededelingen doen. Ik onthoud mij daarom ook van commentaar of al dan niet sprake is van agressieve belastingplanning.
Kwalificeert deze wijze van werken zich volgens u als agressieve belastingplanning? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waaruit bestaat uw goede en open relatie met Specsavers, aangezien het bedrijf sinds 2010 gemiddeld slechts 0,8% van de omzet aan winstbelasting heeft hoeven afdragen en zelf stelt: «Specsavers werkt nauw samen met de Belastingdienst, we hebben een goede en open werkrelatie met hen.»?
Zoals ook eerder door mijn ambtsvoorganger is aangegeven – onder andere in het dertigledendebat van 5 juli 20172 en in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van der Lee3 – kan het kabinet gelet op artikel 67 AWR niet bevestigen of ontkennen of een APA (Advance Pricing Agreement) is afgegeven aan een individuele belastingplichtige. Ook kan ik niet in gaan op de specifieke toezichtmethodiek en werkrelatie met betrekking tot een individuele belastingplichtige en welke APA’s en ATR’s zijn beoordeeld door de onderzoekscommissie.
In zijn algemeenheid merk ik op dat de Belastingdienst hecht aan een professionele en open werkrelatie met belastingplichtigen omdat dit de doeltreffendheid en doelmatigheid van het toezicht ten goede komt. De uitgangspunten bij het toezicht van de Belastingdienst zijn neergelegd in de Handhavingstrategie van de Belastingdienst.4 Voor het toezicht binnen het segment Grote Ondernemingen is bovendien een extra leidraad opgesteld.5 Daarbij wordt ook ingegaan op horizontaal toezicht en de rol van vooroverleg binnen het toezicht.
Nu Specsavers zelf aangeeft een goede en open werkrelatie met de Belastingdienst te hebben, staat niets u toch in de weg over die relatie te spreken en toe te geven dat er een Advance Price Agreement met Specsavers is overeengekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Is deze ruling beoordeelt door de onderzoekscommissie die u zelf heeft ingesteld? Zo ja, hoe luidde dat oordeel? Zo nee, kunt u bevorderen dat het aan de Kamer wordt voorgelegd?
Zie antwoord vraag 4.
Gezien het hoofdkantoor van Specsavers op Guernsey is gevestigd, is het juist te veronderstellen dat – indachtig het voornemen uit het regeerakkoord – Nederland in de toekomst een bronheffing zal leggen op rente- en royaltystromen richting dat eiland? Of is het geen automatisme dat een (ei)land als Guernsey, dat op de zwarte lijst van belastingparadijzen van de Europese Commissie staat, ook op de zwarte lijst komt te staan die Nederland gaat hanteren?
De in het regeerakkoord voorgestelde bronheffingen op dividend, rente en royalty’s in misbruiksituaties en naar zogenoemde low tax jurisdictions zullen in de komende periode worden uitgewerkt. Vervolgens worden de uitgewerkte voorstellen aan uw Kamer voorgelegd.6
Momenteel wordt in de EU door de lidstaten nog gewerkt aan een lijst van niet-coöperatieve jurisdicties. Deze lijst is nog niet vastgesteld. De ministers van Financiën van de lidstaten hebben afgesproken dat de EU-lijst van de lidstaten op 5 december a.s. moet worden vastgesteld. Op het moment dat de lidstaten hierover een akkoord bereikt hebben, geldt deze lijst ook automatisch voor Nederland. Over de eventuele tegenmaatregelen die lidstaten moeten treffen tegen landen op deze lijst, zal ook nog moeten worden besloten.
Klopt het dat de concurrent van Specsavers, Hans Anders, ook heel weinig winstbelasting afdraagt: was 0,6% van de omzet en na ingreep van de fiscus 1,2%? Bent u met dit bedrijf dermate in conflict dat het geschil voor de rechter is gebracht? Bent u bereid, zodra er een uitspraak is, de Kamer te informeren over de uitkomst daarvan?
Gerechtelijke uitspraken worden geanonimiseerd gepubliceerd op https://www.rechtspraak.nl/ en zijn daarmee ook voor uw Kamer vrij toegankelijk. Ik kan gelet op artikel 67 AWR niet ingaan op de fiscale positie van individuele belastingplichtigen. Wel merk ik meer in het algemeen op dat er geen conclusies zijn te trekken uit enkel de verhouding tussen betaalde winstbelasting en omzet. De grondslag voor de vennootschapsbelasting is de (fiscale) winst en niet de (commerciële) omzet.
Wat is uw oordeel over het feit dat de fiscale mogelijkheden voor grote ketens kennelijk zo omvangrijk zijn dat kleine zelfstandige brillenverkopers hier niet tegenop kunnen concurreren?
De Belastingdienst geeft zekerheid vooraf voor zowel grensoverschrijdende als nationale situaties, alsmede voor zowel grote als kleine bedrijven en voor particulieren. Het verkrijgen van zekerheid vooraf is daarnaast niet voorbehouden aan bepaalde bedrijfssectoren: iedere belastingplichtige kan zekerheid vooraf krijgen.
De procedure en voorwaarden voor het verkrijgen van zekerheid vooraf staat beschreven in het Besluit fiscaal bestuursrecht en is voor iedereen gelijk.7 Met betrekking tot een specifiek aantal categorieën is een bindend advies van het APA-/ATR-team vereist voor het geven van zekerheid vooraf.8 Zekerheid vooraf wordt gegeven binnen de kaders van wet-, regelgeving, beleid en jurisprudentie. De fiscale behandeling van bedrijven met en zonder ruling is daarmee hetzelfde; het al dan niet hebben van zekerheid vooraf heeft hier geen invloed op. Het verlenen van zekerheid vooraf leidt dan ook niet tot een ongelijk speelveld tussen bedrijfssectoren.
Het is evenwel een zorg van het kabinet dat internationaal opererende bedrijven door de mogelijkheid in te spelen op verschillen tussen nationale belastingsystemen een ongewenst concurrentievoordeel op binnenlandse bedrijven kunnen hebben. Het vorige kabinet heeft zich ingezet om internationale belastingontwijking tegen te gaan. Er zijn met steun van Nederland in zowel OESO- als Europees verband, sneller dan eerder voor mogelijk werd gehouden, maatregelen genomen om transparantie te vergroten en belastingontwijking tegen te gaan. Het kabinet continueert de én-én-strategie die door het vorige kabinet in ingezet: krachtig voortzetten van de proactieve aanpak van internationale belastingontwijking én tegelijkertijd een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor zover dat ten goede komt aan bedrijven met reële activiteiten in Nederland.
Dient u uw rulingpraktijk niet ingrijpend te herzien teneinde te borgen dat er sprake is van een gelijk speelveld in alle bedrijfssectoren? Wat gaat u er concreet aan doen om te voorkomen dat uw rulingpraktijk het vormen van oligopolies bevordert en eerlijke mededinging onder druk zet?
Zie antwoord vraag 9.
Fiscale aspecten van specifieke uitkeringen op grond van de Duitse wet |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Nederlanders, wonend in ons land, die van de Duitse overheid een uitkering ontvangen op grond van de wet Gesetz zur Zahlbarmachung von Renten aus Beschaftigungen in einem Ghetto (ZRBG), de zogenoemde ghetto-uitkering, in Nederland volgens artikel 3.101, eerste lid Wet IB 2001 tot belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen en daarmee tot het belastbaar inkomen uit werk en woning worden gerekend?
Ja, dat klopt. Het uitgangspunt van de Nederlandse wetgever is om uitkeringen met een inkomensvervangend of inkomensaanvullend karakter die vrij besteedbaar inkomen verschaffen te belasten. Dat uitgangspunt geldt ook voor buitenlandse uitkeringen aan inwoners van Nederland. Een uitkering op grond van de Duitse «Gesetz zur Zahlbarmachung von Renten aus Beschäftigungen in einem Ghetto» is in Duitsland inderdaad niet belast. Ieder land heeft de vrijheid zijn eigen fiscaal beleid te voeren. Op grond van het belastingverdrag met Duitsland is de heffing van belasting over deze uitkering aan inwoners van Nederland toegewezen aan Duitsland. Nederland verleent een belastingvrijstelling maar wel met progressievoorbehoud. Dat betekent dat de uitkering wordt meegenomen bij de bepaling van de hoogte van het inkomen uit werk en woning. Daardoor kunnen dergelijke uitkeringen leiden tot (hogere) inkomstenbelasting en verschuldigde premies volksverzekeringen en (een hogere) inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet. Ook kunnen zij, omdat zij deel uitmaken van het toetsinkomen voor inkomensafhankelijke regelingen, zoals toeslagen, leiden tot lagere toeslagen of tegemoetkomingen.
Klopt het dat dezelfde ghetto-uitkering die inwoners in Duitsland ontvangen, krachtens bijzondere regelgeving vanwege het bijzondere karakter van deze uitkering, door de Duitse overheid zijn vrijgesteld van belastingheffing over deze uitkering nu deze in Duitsland niet tot het belastbare inkomen wordt gerekend?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de ghetto-uitkering veeleer een verzoenend karakter heeft en alleen om pragmatische redenen als pensioen door de Nederlandse regering/fiscus wordt aangemerkt? Bent u het met ons eens dat gelet op het geringe aantal nog levende gerechtigden het budgettaire effect nagenoeg nihil is?
Een uitkering op grond van de Duitse Gesetz zur Zahlbarmachung von Renten aus Beschäftigungen in einem Ghetto heeft het karakter van een ouderdomspensioen in verband met arbeid verricht in een getto. Deze uitkering vormt een publiekrechtelijke periodieke uitkering in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het aantal gerechtigden is voor zover mij bekend circa 150 personen.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse regering anders met belastingheffing van deze getto-uitkering omgaat dan de Duitse regering, nu Nederland deze wel tot het belastbare inkomen rekent en Duitsland vanwege het bijzondere karakter niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid met terugwerkende kracht tot 1 januari 2016 ook de soortgelijke ghetto-uitkering krachtens de ZRBG vrij te stellen van inkomstenbelasting, daar op uitdrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer soortgelijke periodieke ghetto-uitkeringen aan specifieke groepen oorlogsslachtoffers per 1 januari 2016 zijn vrijgesteld (Artikel 2-Fonds)?
Alvorens een vrijstelling voor de zogeheten Artikel 2-fondsuitkeringen voor te stellen is uitgebreid onderzocht of er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om deze Artikel 2-fondsuitkeringen anders te behandelen dan andere uitkeringen met al dan niet een soortgelijk karakter. Dat is het geval gebleken; ook de Raad van State heeft dit desgevraagd bevestigd. Daarom is mede naar aanleiding van een bij de Landsadvocaat ingewonnen advies in de Wet inkomstenbelasting 2001 alleen een uitzondering (vrijstelling) opgenomen voor Artikel 2-Fonds uitkeringen. Inmiddels is bekend dat er een procedure loopt waarbij voor een uitkering op grond van de Duitse Gesetz zur Zahlbarmachung von Renten aus Beschäftigungen in einem Ghetto een beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt gedaan. Zoals eerder gezegd, zijn op uitdrukkelijk verzoek van de Kamer de uitkeringen uit het Artikel 2-Fonds vrijgesteld. Daarbij is met grote zorgvuldigheid gekeken naar aspecten als gelijkheid en precedentwerking om deze maatregel deugdelijk te onderbouwen. Het kabinet heeft daarom het vertrouwen dat de rechter de keuze van de wetgever en de aangevoerde argumenten zal volgen.
Bent u alsnog bereid het op 16 januari 2015 door de Tweede Kamer aan u gevraagde advies van de landadvocaat inzake de uitkeringen uit het Artikel 2-Fonds alsnog te verstrekken, conform het verzoek van de commissie voor Financiën d.d. 16 januari 2015?
Het is niet gebruikelijk om een advies van de landsadvocaat te delen met de Tweede Kamer. In geval van het advies inzake de Artikel 2 Fonds-uitkeringen was dat in het geheel niet aan de orde omdat – na ampele overwegingen – tegemoet gekomen is aan de wens van de Kamer om een vrijstelling voor deze specifieke uitkeringen in de wet op te nemen. Vanwege het feit dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden zie ik geen aanleiding het advies alsnog te verstrekken.
Het schaduwbancaire stelsel |
|
Bart Snels (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Eén schop en iedereen glijdt van de helling» uit de Groene Amsterdammer van 4 oktober 2017?1
Ja.
Deelt u de stelling dat de repomarkt de financiële crisis in 2008 tot een wereldwijde crisis maakte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de analyse dat men al in de jaren negentig wist dat de repomarkt een financiële crisis kon veroorzaken?
Een «repurchase agreement» (repo) is een overeenkomst waarbij een partij stukken verkoopt met de verplichting om de stukken in de toekomst terug te kopen. Voor een wederpartij, die stukken tijdelijk overneemt, is de transactie een «reverse repurchase agreement» (reverse repo). De stukken die worden overgedragen kunnen bijvoorbeeld aandelen of obligaties zijn. De gebruikelijke looptijden van deze transacties variëren van één dag tot één jaar. Banken gebruiken dit soort transacties om tijdelijk liquiditeit te verkrijgen. Ook gebruiken vermogensbeheerders dit soort transacties om rendement te genereren.
Er liggen meerdere oorzaken ten grondslag aan de financiële crisis. Zo was er sprake van onderkapitalisatie en slecht zicht op risico’s in de financiële sector. Verliezen op portefeuilles leidden tot problemen bij individuele instellingen. Dit effect werd versterkt door meerdere verwevenheden in de financiële sector en het stilvallen van de markt voor financiering, onder andere via repo’s. Daarnaast was toezicht voor een groot deel nationaal georiënteerd. Ook waren er geen regels over hoe om te gaan met banken in problemen. In gevallen waarbij de buffers van banken ontoereikend waren, schoten in sommige gevallen ook overheden te hulp. Tenslotte waren bepaalde prikkels bij het adviseren van klanten niet gebalanceerd.2 Na de crisis zijn dan ook stappen genomen, zoals in het aanscherpen van de regels, vergroten van transparantie op markten, het inrichten van gemeenschappelijk toezicht en een raamwerk voor resolutie.
Het eurosysteem is zo ingericht dat geldschepping bij commerciële banken plaatsvindt door schuldaanvaarding tussen klant en bank. De ECB heeft het mandaat om een stabiel monetair beleid uit te voeren. Dit doet zij door renteniveaus aan te passen, maar ook door markt- en krediettransacties uit te voeren. Een voorbeeld hiervan zijn langlopende herfinancieringtransacties. Een voorwaarde van dit programma is dat voldoende dekking met onderpand wordt verstrekt. Om het kredietrisico op tegenpartijen te mitigeren stelt de ECB ook eisen aan stukken die in aanmerking komen, zoals een hoge kredietkwaliteit. Wanneer centrale banken stukken belenen krijgen zij in ruil hiervoor cash. Bij dergelijke transacties, die gezien worden als (reverse) repo’s, zijn dus meerdere waarborgen om ervoor te zorgen dat onderpand van voldoende kwaliteit is. Ook geeft de ECB uitvoering aan opkoopprogramma’s, beter bekend als Quantitative Easing (QE). Hierbij koopt de ECB staatsobligaties, covered bonds en bedrijfsobligaties op.3
Klopt het dat repomarkten cruciaal zijn voor de geldschepping van de Europese Centrale Bank (ECB)? Is de repomarkt inmiddels het monetaire instrument bij uitstek voor de ECB en de andere centrale banken in de Eurpese Unie (EU)?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de analyse dat de Europese lidstaten onderpandfabrieken zijn geworden voor de schaduwbancaire sector? Zo ja, wat zijn hiervan de risico’s?
Europese lidstaten financieren hun begrotingstekort door de uitgifte van staatsobligaties. De kredietwaardigheid van staatsobligaties is over het algemeen hoog. Partijen als banken, particuliere investeerders, maar ook instellingen die onder de definitie van een schaduwbank vallen kunnen dit soort staatsobligaties bezitten.4 Dat financiële instellingen staatsobligaties aanhouden als investering, of deze inleggen als onderpand acht ik op voorhand niet onwenselijk. Dit laat onverlet dat het van belang is om ook risico’s in het schaduwbankwezen te monitoren. Het onderwerp schaduwbankwezen staat dan ook meermaals op de agenda van diverse internationale overleggen zoals van de Financial Stability Board (FSB)
Klopt het dat centrale banken volgeladen worden met onderpand van slechte kwaliteit en dat zo indirect belastinggeld op het spel wordt gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de scahtting van de lobbyvereniging International Capital Markets Association dat de omvang van de repomarkt in de Europese Unie € 5.600 miljard bedraagt en dat de omvang van de markt van gelijkwaardige typen onderpandfinanciering zelfs boven de € 7.000 miljard ligt? Wat is volgens u de omvang van de repomarkt en van gelijkwaardige typen onderpandfinanciering in de EU? Klopt het dat de omvang in vijftien jaar tijd verdrievoudigd is?
De Europese autoriteit voor effecten en markten (ESMA) heeft recent een onderzoek gepubliceerd waarin de marktomvang van de Europese repomarkt is geschetst.5 De totale Europese markt voor repo’s en reverse repo’s tezamen bedroeg € 1.000 mrd in 2002 en ongeveer € 5.500 mrd in 2015. Daarbij ziet u in de volgende grafiek de ontwikkeling, alsook de verhouding tussen repo’s en reverse repo’s. De verhouding tussen repo’s en reverse repo’s is niet constant, omdat deze ook met partijen buiten Europa wordt gesloten.
Figuur 1 – Marktomvang repo’s (oranje) en reverse repo’s (groen) in mrd euro
Bron: ESMA
Klopt het dat geen enkele toezichthouder duidelijk zicht heeft op deze repomarkt en dat deze markt nog steeds niet gereguleerd is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dat een Europese markt van duizenden miljarden euro’s aan elk financieel toezicht ontsnapt? Bent u van mening dat de repomarkt beter gereguleerd zou moeten worden of duurder gemaakt moet worden? Zo ja, hoe bent u van plan daaraan bij te dragen? Zo nee, waarom niet?
Op microniveau houden autoriteiten toezicht op financiële instellingen, zoals banken, verzekeraars, pensioenfondsen, en vermogensbeheerders. Tegelijk wordt op macroniveau ook het financiële systeem in zijn geheel gemonitord, bijvoorbeeld door de European Systemic Risk Board (ESRB) en de Financial Stability Board (FSB). De FSB doet ook internationale beleidsaanbevelingen op verschillende types «schaduwbank» die veelal op Europees niveau geïmplementeerd worden.6
Ten aanzien van effectenfinancieringstransacties – waar repo’s onderdeel van zijn – geldt specifieke wet- en regelgeving, de Securities Financing Transactions Regulation (SFTR).7 Zo is in 2015 de transparantie bij dit soort transacties vergroot en worden partijen verplicht om transacties te rapporteren aan centrale registers. Daarnaast zijn beheerders van beleggingsinstellingen verplicht om hun klanten te informeren in welke mate zij deze transacties gebruiken. Verder worden eisen gesteld aan het hergebruik van onderpand en kan de Europese Autoriteit voor Effecten en Markten (ESMA) nu real-time markten monitoren. Daarbij lopen dit soort transacties vaak via centrale tegenpartijen (CCP’s). Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan wetgeving die de veerkracht en herstelbaarheid van deze CCP’s vergroot.
Ik deel de analyse van het lid Snels niet dat er nog geen systeem zou zijn waarin banken failliet kunnen gaan. De Europese bankensector is als gevolg van strengere regels, maar ook onder druk van markten, schokbestendiger geworden. Daarnaast is Europees toezicht ontwikkeld en indien banken toch in de problemen komen, is er een raamwerk ontwikkeld dat ervoor zorg draagt dat banken dan wel zorgvuldig worden afgewikkeld of ordentelijk failliet gaan. Dit neemt niet weg dat het blijven monitoren en verbeteren van het financiële systeem onze aandacht verdient. Momenteel wordt er dan ook ten aanzien van banken in EU-verband onderhandeld over risicoreducerende maatregelen. Een belangrijk onderdeel hiervan is het bepalen van de hoogte en kwaliteit van bail-inbare buffers, die er zorg voor dienen te dragen dat banken eventuele problemen zelf kunnen oplossen.8
Bent u het eens met de analyse dat de markt die aan de basis lag van de grootste financiële ramp sinds de jaren dertig, nog steeds voortwoekert als een ongereguleerde «doomsday»-machine waarin allerlei risico’s zich blijven opstapelen buiten het oog van de toezichthouders? Deelt u de analyse dat wij nog altijd geen systeem hebben waarin banken failliet kunnen gaan? Zo ja, is dat een probleem? Zo nee, waarom niet? Deelt u de analyse dat het financieel systeem nog steeds kwetsbaar is en dat er een toekomstige klap aan zit te komen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de Financial Stability Board (FSB) met ingrijpende regels voor de onderpandmarkten op de proppen is gekomen, maar dat deze zijn verwaterd na enkele consultatierondes met de industrie? Zo ja, waarom? Zouden deze ingrijpende regels niet alsnog moeten worden ingevoerd?
De FSB monitort de schaduwbancaire sector en rapporteert hier jaarlijks over. In 2013 heeft de FSB een beleidsraamwerk op het gebied van effectenfinancieringstransacties gepubliceerd.9 In Europa is dit in de eerdergenoemde SFTR verwerkt en in 2015 in werking getreden. Daarmee was de FSB een belangrijke speler om robuuste regels voor effectenfinancieringstransacties – waaronder repo’s – in de praktijk te doen gelden. De FSB stelt nieuwe beleidsvoorstellen ter consultatie aan haar leden en andere stakeholders (zoals de financiële sector en autoriteiten die niet lid zijn).10 Daaropvolgend worden nieuwe beleidsvoorstellen volgens een gestructureerd proces behandeld en vindt uiteindelijk besluitvorming plaats op basis van haar leden. Dit zijn aangesloten jurisdicties waar veelal het Ministerie van Financiën, de centrale bank, de gedragstoezichthouder of andere toezichthoudende autoriteit zitting in hebben.
Klopt het dat de financiële transactietaks (FTT) voor repo’s is weggelobbyd? Zo ja, waarom? Moet er niet alsnog een financiële transactietaks komen voor alle financiële transacties, inclusief repo’s?
Nederland is op dit moment geen voorstander van een FTT, onder andere omdat het Nederlandse pensioenfondsen raakt. Tevens is er disproportionele samenloop met de bankenbelasting en de inkomsten van een FTT vloeien niet volledig terug naar de lidstaten.
Het bericht dat de Belastingdienst trustgroep TMF beschuldigt van hulp bij belastingontduiking |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat trustgroep TMF in 2008 een trustkantoor heeft ingelijfd dat al sinds 2004 wordt onderzocht door de Belastingdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Over lopende zaken die in onderzoek zijn bij de Belastingdienst kan ik geen uitspraken doen.
Wat zegt het gegeven dat trustkantoor Trading, dat opging in TMF, Geerts als klant met een hoger risicoprofiel accepteerde, terwijl hij eerder veroordeeld was voor oplichting, afpersing, valsheid in geschrifte en lidmaatschap van een criminele organisatie? Vindt u deze «risk appetite» van toenmalig trustkantoor Trading exemplarisch is voor de trustsector? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen brengt de aard van de activiteiten van trustkantoren meer dan gemiddelde integriteitrisico’s met zich mee en van trustkantoren wordt verwacht dat zij zich vergewissen van de identiteit en intenties van hun cliënten voordat hen toegang wordt verleend tot het financieel systeem. Uit de praktijk is gebleken dat trustkantoren deze rol als poortwachter van het financieel systeem niet altijd naar behoren vervullen.
Met het conceptvoorstel voor een Wet toezicht trustkantoren 2018 worden de regels voor trustkantoren aangescherpt inclusief de vereisten ten aanzien van het cliëntenonderzoek. Een voorbeeld is het vereiste dat een trustkantoor voor de aanvang van de dienstverlening onderzoekt of een ander trustkantoor diensten heeft verleend aan een cliënt en of de beoogd cliënt eerder door andere trustkantoren is afgewezen vanwege mogelijke integriteitrisico’s. Daarnaast wordt ook bepaald welk resultaat van trustkantoren wordt verwacht bij het cliëntenonderzoek. Het wetsvoorstel beoogt om, in combinatie met een verdere inspanning van de trustsector zelf en consequent en doelmatig toezicht, de integriteitproblemen binnen de Nederlandse trustsector aan te pakken.
Kunt u uitleggen waar kasgeldvennootschappen in de praktijk voor worden gebruikt? Welke legitieme en niet legitieme redenen zijn er om kasgeldvennootschappen te gebruiken? Bestaat er bij kasgeldvennootschappen een verhoogd risico op belastingontwijking of -ontduiking? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen?
Voor een goed begrip moet worden vermeld, dat in de huidige Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 de term «kasgeldvennootschap» niet voorkomt. In het spraakgebruik wordt hiermee een vennootschap bedoeld die na verkoop van haar activa en passiva alleen nog liquide middelen (kasgelden) bezit.
Een kasgeldvennootschap kan ontstaan nadat een onderneming is gestaakt of verkocht, waarna nog slechts liquide middelen resteren. Indien als gevolg van het staken of de verkoop winst wordt gerealiseerd, wordt deze winst belast met vennootschapsbelasting. De verkoop van kasgeldvennootschappen kan als reden hebben dat de koper de oprichtingskosten voor het oprichten van een nieuwe vennootschap wil besparen. In het verleden is echter ook gesignaleerd dat kasgeldvennootschappen met winsten werden verkocht aan kopers met verliezen, waarna de winsten tegen de verliezen werden weggestreept om belastingheffing te ontlopen. Om handel in kasgeldvennootschappen met winsten (of vennootschappen met verliezen) tegen te gaan is artikel 20a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 ingevoerd. Indien vervreemding van de kasgeldvennootschap plaatsvindt teneinde invordering van vennootschapsbelasting te voorkomen, kan de verkoper op basis van artikel 40 van de Invorderingswet, onder voorwaarden, aansprakelijk worden gesteld voor de verschuldigde vennootschapsbelasting. Ten slotte kan de verkoop van een kasgeldvennootschap ook plaatsvinden met het oogmerk om dividendbelasting te besparen. Dit doet zich uitsluitend voor in grensoverschrijdende situaties. De aandeelhouder laat zich in die gevallen geen winst van de kasgeldvennootschap als belast dividend uitkeren, maar verkoopt in plaats daarvan de aandelen aan een partij, die het dividend vervolgens onbelast onder de deelnemingsvrijstelling kan genieten.
Indien sprake is van oneigenlijk gebruik van kasgeldvennootschappen om belastingheffing te ontgaan, zal de Belastingdienst daartegen optreden. De Belastingdienst beschikt over gespecialiseerde teams die zich bezighouden met constructiebestrijding.
Hoe kan het dat de bestuurder van de kasvennootschappen in oktober 2013 tot 30 maanden cel werd veroordeeld, terwijl de civiele rechtszaak tegen het trustkantoor dat hem hielp heden ten dage nog steeds loopt? Heeft de Belastingdienst voldoende capaciteit om dit soort onderzoek te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gezien de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op aangelegenheden met betrekking tot een individuele belastingplichtige. De Belastingdienst beschikt over voldoende capaciteit voor het toezicht op de door u gesignaleerde problematiek. Bij de inzet van de beschikbare capaciteit wordt gekozen voor een risicogerichte benadering.
Hoe verklaart u dat wordt ingezet op een schikking tussen de Belastingdienst en de trustgroep TMF? Erkent u dat het lijkt alsof het trustkantoor weg kan komen met het achterhouden van informatie voor de Belastingdienst en het verhullen van het wegsluizen van geld? Vindt u het wenselijk?
Zie antwoord vraag 4.
Verliest een trustkantoor zijn vergunning van De Nederlansche Bank als evident is dat zij informatie achterhield voor de Belastingdienst? Zo nee, welke sancties staan er voor trustkantoren op het achterhouden van informatie voor de Belastingdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) is bepaald wanneer de vergunning van een trustkantoor door de toezichthouder, De Nederlandsche Bank N.V. (DNB), kan worden ingetrokken:
(i) op verzoek van de vergunninghouder;
(ii) in geval de vergunninghouder in staat van faillissement is verklaard; of
(iii) in geval de vergunninghouder in gebreke blijft om te voldoen aan de verplichtingen die bij of krachtens de Wtt aan het trustkantoor zijn opgelegd.
DNB beoordeelt of in een concreet geval sprake is van feiten en omstandigheden die maken dat één van deze intrekkingsgronden van toepassing is. Indien daarvan sprake is, maakt DNB de afweging of intrekking van de Wtt-vergunning een voldoende proportionele maatregel is. Afhankelijk van (onder meer) de ernst en de verwijtbaarheid van de feiten en omstandigheden zal DNB daarnaast beoordelen of er aanleiding bestaat om de geschiktheid en betrouwbaarheid van betrokken beleidsbepalers opnieuw te toetsen.
Waar het gaat om sancties die door de Belastingdienst kunnen worden opgelegd, gelden voor een trustkantoor dat belastingplichtig is en dat informatie achterhoudt voor de Belastingdienst dezelfde sancties als voor alle andere belastingplichtigen.
Hoe staat het met de voorbereidingen van TMF voor een beursgang? Hoe geloofwaardig vindt u het dat trustkantoren, die vastgoedhandelaren helpen met «neppe investeringen» om de belasting te ontduiken, beursgenoteerd zijn of worden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Op 27 oktober jongstleden heeft TMF Group via een persbericht bekend gemaakt dat zij wordt overgenomen door investeerder CVC Capital Partners. Ik begrijp hieruit dat TMF Group met deze overname door CVC Capital Partners afziet van de eerder aangekondigde beursgang in Londen.
De nieuwe Europese pseudowetgeving voor belastingrulingpraktijken van EU-lidstaten en de gevolgen voor de huidige Nederlandse praktijk |
|
Renske Leijten |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u de Europese pseudowetgeving voor belastingrulingpraktijken van de Europese Gedragscodegroep, die tijdens de Ecofinraad van 6 december 2016 zijn overeengekomen, naar de Kamer sturen en per aanbeveling aangeven in hoeverre de Nederlandse rulingpraktijk eraan voldoet? Zo nee, waarom niet?
Ik neem aan dat de vragensteller met «Europese pseudowetgeving voor belastingrulingpraktijken van de Europese Gedragscodegroep, die tijdens de Ecofinraad van 6 december 2016 zijn overeengekomen» de richtsnoeren betreffende de voorwaarden en regels voor het afgeven van belastingrulings bedoelt. Deze richtsnoeren zijn als bijlage 1 bij het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad gevoegd. Het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep is zoals gebruikelijk gepubliceerd op de website van de Raad.2
Nederland voldoet al op veel punten aan de richtsnoeren. Op enkele punten zal de werkwijze van de Belastingdienst mogelijk aangepast moeten worden. Eerder heb ik aangegeven dat daar nader onderzoek naar plaats zal vinden.3 Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van deze inventarisatie in de eerste helft van 2018 nader informeren.
In hoeverre deelt u de analyse van de Universiteit van Amsterdam dat de nieuwe Europese pseudowetgeving dwingt tot aanpassingen van de Nederlandse belastingrulingpraktijk?1
Zie antwoord vraag 1.
Welk standpunt heeft het kabinet ingenomen tijdens discussies over de overeengekomen pseudowetgeving?
Nederland heeft in de vergadering van Working Party IV van de Europese Commissie (hierna: de Commissie) op 6 februari 2015 een presentatie gehouden over de Nederlandse APA-/ATR-praktijk. De Nederlandse presentatie heeft ter inspiratie gediend voor de Commissie bij het opstellen van het concept voor de richtsnoeren betreffende de voorwaarden en regels voor het afgeven van belastingrulings.
Tijdens de besprekingen van de conceptrichtsnoeren in de Gedragscodegroep in de tweede helft van 2016 heeft Nederland aangegeven de richtsnoeren als nuttig te beschouwen. Nederland heeft verzocht voor de definitie van «ruling» zoveel mogelijk aan te sluiten bij de terminologie die wordt gebruikt in de Richtlijn voor automatische uitwisseling van informatie over rulings4. Daarnaast heeft Nederland de Commissie gevraagd de verhouding tussen het richtsnoer over de uitwisseling van informatie en de eisen voor de spontane en automatische uitwisseling van inlichtingen op grond van EU-richtlijnen te verduidelijken.
Op welke punten vindt u de overeengekomen pseudowetgeving uitvoeringstechnisch problematisch?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het ongemakkelijk is dat over deze pseudowetgeving nooit een «pseudo BNC-fiche» is gepubliceerd, waarin duidelijk wordt gemaakt hoe het kabinet aankijkt tegen de wenselijkheid of de onwenselijkheid van deze nieuwe afspraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voorstellen voor richtsnoeren die in de Gedragscodegroep worden besproken en vastgesteld, zijn geen officiële Commissievoorstellen in de zin van artikel 294 van het Verdrag betreffende de werking van de EU. Een BNC-fiche wordt alleen opgesteld bij officiële voorstellen en mededelingen of aanbevelingen van de Commissie. Het ligt daarom niet in de rede dat ook een (pseudo-)BNC-fiche zou worden opgesteld bij het verschijnen van een voorstel voor nieuwe richtsnoeren.
Los van deze richtsnoeren wordt door het kabinet geregeld met uw Kamer overlegd over de rulingpraktijk. In deze overleggen wisselen het kabinet en uw Kamer met elkaar van gedachten over de eisen die aan de rulingpraktijk worden gesteld. De uitkomsten hiervan worden bij de inzet van het kabinet in internationaal verband meegenomen.
Bent u bereid in de toekomst nieuwe voorstellen voor Europese pseudowetgeving van de Gedragscodegroep met de Kamer te delen, inclusief appreciatie, teneinde de Kamer de mogelijkheid te geven invloed uit te oefenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in antwoord op schriftelijke vragen van uw Kamer heb aangegeven5, stellen de formele procedures van de Gedragscodegroep dat het werk van de Gedragscodegroep vertrouwelijk is. Deze procedures zijn onder meer vastgesteld in de Raadsconclusies bij de instelling van de Gedragscodegroep.6
Tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van de EU in de eerste helft van 2016 heeft Nederland zich ingezet voor het aannemen van Raadsconclusies7 die oproepen tot meer transparantie van de Gedragscodegroep door middel van concrete maatregelen. In deze Raadsconclusies spreekt de Raad de wens uit «dat informatie over lopende en eerdere werkzaamheden van de Gedragscodegroep beter toegankelijk wordt gemaakt; dit betreft tevens reeds openbare documenten en zou moeten worden vormgegeven middels een speciale pagina op de website van de Raad alsmede middels – voor zover mogelijk – vrijgave van documenten die verband houden met algemene richtsnoeren en definitieve besluiten over individuele maatregelen.»8
Mede naar aanleiding van deze Raadsconclusie plegen richtsnoeren, wanneer zij zijn vastgesteld door de Gedragscodegroep, met het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad te worden gepubliceerd. Daarnaast worden zij na vaststelling door de Ecofinraad op de website van de Raad gepubliceerd9. Het kabinet vindt dat het primair aan de Gedragscodegroep is om tot publicatie van voorstellen en concepten van richtsnoeren over te gaan en wil niet unilateraal toegang verlenen tot voorstellen en concepten van richtsnoeren. Hoewel het kabinet hier voorstander van is, is binnen de Gedragscodegroep vooralsnog niet besloten tot de publicatie van voorstellen en concepten van richtsnoeren.
Ik ga in de geannoteerde agenda voor het algemeen overleg voorafgaand aan een Ecofinraad in op de inhoud van het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad, wanneer een halfjaarlijks verslag als bespreekpunt voor de Ecofinraad wordt geagendeerd. In het halfjaarlijkse verslag wordt ook gerapporteerd over de bespreking van concept-richtsnoeren in de Gedragscodegroep. Tijdens het algemeen overleg kunnen de leden van de vaste commissie voor Financiën vragen stellen over de geannoteerde agenda en het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep. Democratische controle is aldus gegarandeerd.
Wat vindt u van de door de Universiteit van Amsterdam ontwikkelde aanbevelingen om de Gedragscodegroep transparanter en meer open te maken ten aanzien van de ontwikkeling van pseudowetgeving?2
De heer Nouwen van de Universiteit van Amsterdam doet in zijn position paper ten behoeve van de expertbijeenkomst fiscale constructies een aantal aanbevelingen om de Gedragscodegroep transparanter en meer open te maken. Hij merkt daarbij op dat het gaat om een zekere balans tussen enerzijds de wens voor meer transparantie en anderzijds het belang van een zekere mate van vertrouwelijkheid ten behoeve van het effectief functioneren van de Gedragscodegroep. Ik heb mij in het verleden in min of meer dezelfde bewoordingen uitgelaten over het belang van het vinden van een dergelijke balans.11
Ik vind het positief dat de lidstaten het belang van het vergroten van transparantie van de Gedragscodegroep hebben onderschreven in de Raadsconclusies van 8 maart 2016 en het erover eens zijn geworden dat door middel van een aantal concrete maatregelen deze transparantie kan worden vergroot. Zo wordt er tegenwoordig uitgebreider dan voorheen gerapporteerd over de besprekingen in de Gedragscodegroep in de halfjaarlijkse rapportage van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad. Ook is een groot aantal documenten betreffende de Gedragscodegroep, zoals halfjaarlijkse verslagen en richtsnoeren, gepubliceerd op de website van de Raad. Ik vind dit significante verbeteringen, zeker gezien het feit dat niet alle 28 lidstaten in gelijke mate nut en noodzaak van het vergroten van transparantie van de Gedragscodegroep onderkennen en met de Raadsconclusies zelfs alle 28 lidstaten moesten instemmen. Dit neemt echter niet weg dat het kabinet van mening is dat, ook binnen de marges van de genoemde Raadsconclusies, meer transparantie mogelijk is, bijvoorbeeld over de naleving door lidstaten van overeengekomen richtsnoeren. Ook de heer Nouwen wijst op het belang van het vergroten van transparantie op dit gebied.
De heer Nouwen doet verschillende voorstellen om de informatievoorziening aan uw Kamer te vergroten. De afgelopen keren heb ik uw Kamer in de geannoteerde agenda voor de Ecofinvergadering zo goed mogelijk geïnformeerd over de besprekingen in de Gedragscodegroep, wanneer het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad als hamerstuk voor akkoord geagendeerd stond op de agenda van de Ecofinraad. Tijdens het algemeen overleg voorafgaand aan de desbetreffende Ecofinraden konden de leden van de vaste commissie voor Financiën hierover vragen stellen. Hierdoor was naar mijn mening democratische controle door uw Kamer gegarandeerd.
Door beter en uitgebreider te rapporteren zou de Gedragscodegroep volgens de heer Nouwen aan transparantie kunnen winnen. Zoals ik eerder opmerkte, is de rapportage door middel van de halfjaarlijkse rapportage van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad uitgebreider geworden. Daarnaast wordt er momenteel binnen de Gedragscodegroep over gesproken om meer aandacht te besteden aan het informeren van de Raad over de monitoring door de Gedragscodegroep van de toepassing door de lidstaten van richtsnoeren die door de Gedragscodegroep zijn vastgesteld.
Het kabinet is van mening dat de Gedragscodegroep transparanter zou worden, wanneer zij naast haar halfjaarlijkse verslag aan de Ecofinraad ook na iedere vergadering zou rapporteren over hetgeen tijdens die vergadering is besproken. Nederland heeft hier eerder aandacht voor gevraagd in de Gedragscodegroep en zal dit blijven doen. Tot op heden is de Gedragscodegroep echter nog niet overgegaan tot het opstellen en publiceren van verslagen van iedere vergadering.
In hoeverre deelt u de analyse van de Universiteit van Amsterdam dat de in 2016 op Europees niveau overeengekomen afspraken, de openheid en de transparantie van de Gedragscodegroep slechts beperkt zullen doen vergroten?
Zie antwoord vraag 7.
Wenst u zich in Brussel hard te maken de Gedragscodegroep transparanter en meer open te maken, in lijn met de aanbevelingen van de Universiteit van Amsterdam?
Nederland heeft zich in en na het Nederlandse voorzitterschap ingezet voor een transparantere Gedragscodegroep. Zoals ik in antwoord op vraag 8 heb aangegeven, maakt Nederland zich hard voor het opstellen en publiceren van verslagen van vergaderingen van de Gedragscodegroep.
Is bij het afgeven van een ruling altijd sprake van betrokkenheid van ten minste twee belastingambtenaren? Zo nee, bij welke rulings is dat niet het geval?
Bij verzoeken die onder de competentie vallen van het APA-/ATR-team is dit altijd het geval. Op basis van het APA- en ATR-besluit worden verzoeken voor zekerheid vooraf over de in deze besluiten genoemde onderwerpen te allen tijde voor bindend advies voorgelegd aan het APA-/ATR-team.12 Door het APA-/ATR-team wordt zekerheid vooraf gegeven in de vorm van een APA- of ATR-vaststellingsovereenkomst. Bij de afgifte van deze overeenkomsten is altijd sprake van betrokkenheid van ten minste twee ambtenaren. De overeenkomst wordt door de dossierbehandelaar altijd voor review voorgelegd aan de vaktechnisch adviseur APA of ATR (de tweede handtekeningzetter). Daarnaast zal in veel gevallen nog een lokale inspecteur de vaststellingsovereenkomst ondertekenen. Voor de afgifte van APA’s en ATR’s wordt derhalve zonder meer voldaan aan de aanbeveling die is opgenomen in de Europese richtsnoeren omtrent het twee-paar-ogen-vereiste. Doordat de afgifte van APA’s en ATR’s is ondergebracht bij een centraal team, is bovendien de eenheid van beleid gewaarborgd en wordt dus ook invulling gegeven aan het in de richtsnoeren genoemde precedentcontrolevereiste.
Ook indien er geen sprake is van een APA of ATR, is er in veel gevallen sprake van betrokkenheid van ten minste twee inspecteurs. Zoals aangegeven wordt momenteel nog onderzocht of de werkwijze nog verder verfijnd moet worden.
Komt het voor dat rulings worden verlengd? Zo ja, worden de feiten en omstandigheden op basis waarvan de ruling is verstrekt dan altijd opnieuw beoordeeld? Hoe wordt toegezien op de naleving van afspraken dat bij winstversmalling het land van het moederconcern gemeld moet worden?
Indien een belanghebbende aan het einde van de looptijd van een ruling opnieuw een ruling aanvraagt, zal dit verzoek separaat beoordeeld worden en opnieuw worden bezien of de ruling onder dezelfde voorwaarden kan worden afgegeven. Een integrale herbeoordeling van de relevante feiten en omstandigheden maakt hier standaard deel van uit. Alle rulings met een grensoverschrijdend effect worden uitgewisseld met de fiscale autoriteiten van de relevante landen, waaronder het land van de moedermaatschappij. Deze rulings worden bovendien uitgewisseld aan andere lidstaten middels de EU-database.
Waar doelt u specifiek op wanneer u zegt dat u de uitvoeringslast niet uit het oog verliest bij het naleven van de richtsnoeren? Welke aspecten van deze richtsnoeren zorgen volgens u voor een (te) hoge uitvoeringslast?
De richtsnoeren kennen een zeer ruime definitie van het begrip zekerheid vooraf. Weliswaar geldt een zogenoemde MKB-drempel maar er zullen veel situaties van zekerheid vooraf onder de definitie vallen. Bij de uitvoeringslast noem ik onder andere het onderdeel van de richtsnoeren dat ziet op publicatie van informatie over rulings. Ik hecht er sterk aan dat belastingplichtigen – groot en klein – die zekerheid vooraf wensen over hun fiscale situatie kunnen rekenen op vertrouwelijke omgang met hun gegevens. Voorkomen moet worden dat er concurrentie- en bedrijfsgevoelige vertrouwelijke informatie openbaar wordt gemaakt.
Ingevolge artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is het eenieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting. Deze geheimhoudingsplicht beperkt in grote mate de hoeveelheid informatie die verschaft zal kunnen worden in dergelijke publicaties. Daarmee daalt de kwaliteit van de publicatie en de toegevoegde waarde ervan.
De richtsnoeren bevatten ook richtlijnen voor landen die niet overgaan tot publicatie van de ruling zelf. In een dergelijk geval moeten de conclusies die te trekken vallen uit de rulings gepubliceerd worden op de website van de belastingdienst. Dit kan in de vorm van «guidance» die up to date is, of meer algemene conclusies, waarbij het noodzakelijk is dat deze beschikbaar zijn voor andere belastingplichtigen en buitenlandse belastingdiensten. Hierbij merk ik op dat buitenlandse belastingdiensten daarnaast ook informatie krijgen over individuele rulings in het kader van de informatie-uitwisseling over rulings in EU- en OESO-verband. Ook kunnen zij om nadere informatie verzoeken, waaronder de ruling zelf.
In opdracht van het Europees parlement is in november 2015 een studie verschenen over de afgifte van rulings in Europese lidstaten.14 Uit de publicatie blijkt dat proces, vorm en juridische status van afgegeven rulings in lidstaten erg verschillen. In sommige lidstaten zijn de procedures omtrent afgifte van rulings en de publicatie daarvan in wetgeving neergelegd. Dit betreft bijvoorbeeld België en Luxemburg. In sommige landen heeft een ruling de status van quasi-jurisprudentie aangezien de ruling wordt afgegeven door een daartoe ingesteld orgaan, dat los staat van de Belastingdienst. In andere landen, zoals in Nederland, is de afgifte van rulings neergelegd in een uitvoeringstechnisch raamwerk, de beleidsbesluiten.
De onderzoekers besteden ook aandacht aan publicatie van informatie over rulings. Daarbij wordt ook genoemd dat veel landen verregaande geheimhoudingsverplichtingen hebben die het publiek maken van informatie over individuele belastingplichtigen beperken. Uit het onderzoek blijkt dat een aantal lidstaten in het geheel niet overgaat tot publicatie. Ten aanzien van de lidstaten die wel overgaan tot publicatie, onderscheiden zij de volgende manieren:
De onderzoekers merken daarbij op dat het bij de beoordeling van de rulingpraktijken van alle onderzochte landen moeilijk is om na te gaan of alle rulings zijn gepubliceerd, of alle richtlijnen op de juiste manier zijn gepubliceerd en of er naast de rulings ook andere vormen van zekerheid vooraf zijn die de facto dezelfde waarde hebben als rulings die zijn afgegeven binnen een centraal raamwerk. Ik ben dus – evenals deze onderzoekers – niet in staat om te beoordelen of andere landen informatie over alle individuele (grensoverschrijdende en nationale) rulings publiceren.
Zoals gezegd bieden de richtsnoeren ook de mogelijkheid om via andere wegen transparantie te bereiken. Nederland publiceert inhoudelijke standpunten die van toepassing kunnen zijn voor meerdere belastingplichtigen in beleidsbesluiten. Er bestaat een breed scala aan beleidsbesluiten. De beleidsbesluiten die van toepassing zijn op de APA-/ATR-praktijk heb ik gevoegd als bijlage bij de brief die ik op 23 mei jl. aan uw Kamer heb gestuurd.15 Daarnaast zijn met de notitie «Beschrijving stand van zaken APA-/ATR-praktijk 2017» over de meest voorkomende verschijningsvormen van APA’s en ATR’s, exemplarische APA’s en ATR’s openbaar gemaakt.
Verder heb ik in het debat met uw Kamer van 1 juni jl. toegezegd dat het APA-/ATR-team jaarlijks een verslag uit zal brengen met bestuurlijke informatie over de APA-/ATR-praktijk, technische uitvoeringsaspecten op het gebied van de APA-/ATR-praktijk en eventuele ontwikkelingen met betrekking tot de eerder met uw Kamer gedeelde exemplarische APA’s en ATR’s.16 Daarnaast zal de APA-/ATR-praktijk jaarlijks door een onafhankelijke commissie worden getoetst en heb ik, conform een door uw Kamer aangenomen motie, contact opgenomen met de Algemene Rekenkamer met de vraag of zij bereid zijn om het in 2014 uitgevoerde onderzoek opnieuw uit te voeren in 2019.
Als gevolg van de grote mate van uniformiteit van de APA’s en ATR’s is bovendien de publicatie van afgegeven APA’s en ATR’s die zodanig geanonimiseerd zijn dat niet valt te herleiden op welke belastingplichtige een APA of ATR betrekking heeft, minder zinvol. Na anonimiseren zou per type ruling een (vrijwel) identieke tekst worden gepubliceerd die vergelijkbaar is met de door mij gepubliceerde exemplarische APA’s en ATR’s.
Uit de richtsnoeren en de parlementaire en maatschappelijke aandacht blijkt dat er behoefte bestaat aan meer openheid over de rulingpraktijk in het algemeen en de APA-/ATR-praktijk in het bijzonder. De door mij getoonde en aangekondigde initiatieven dragen daaraan bij.
Klopt het dat de richtsnoeren ook voorschrijven dat puur nationale belastingrulings worden gepubliceerd, al dan niet samengevat op anonieme basis in een steeds bij te werken beleidsbesluit?
De richtsnoeren zien ook op puur nationale belastingrulings. Er geldt daarbij echter ook een MKB-drempel waardoor een aanzienlijk deel van de rulings die op puur nationale situaties ziet, buiten de reikwijdte van de richtsnoeren zal vallen. Voor het deel van de vraag dat ziet op de publicatie van informatie over rulings verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 12, 14, 17 en 18.
Bent u van mening dat het publiceren van (samenvattingen van) alle belastingrulings, ook de puur nationale, tot een (te) grote administratieve last leidt? Zo ja, waarom leidt dit volgens u tot een (te) grote administratieve last? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u enkele voorbeelden geven van puur nationale belastingrulings? Welke vormen komen het meest voor? Hoeveel worden er jaarlijks verstrekt? Welke partijen zijn het die deze aanvragen?
De Belastingdienst geeft zekerheid vooraf voor zowel grensoverschrijdende als nationale situaties, alsmede voor zowel grote als kleine bedrijven en voor particulieren. Voorbeelden van puur nationale belastingrulings zijn een vaststellingsovereenkomst over de waarde van een bedrijfspand, de fiscale implicaties van een bedrijfsoverdracht, wat de afschrijvingstermijn is van een bedrijfsmiddel of over de waardering van incourante aandelen. De Belastingdienst registreert deze vorm van zekerheid vooraf niet op basis van een categorie-indeling. Ik kan daarom niet aangeven welke vorm het meeste voorkomt. De aanvragers zijn belastingplichtigen uit het groot- en kleinbedrijf, dan wel hun fiscaal vertegenwoordiger.
Hoe vaak geeft de Belastingdienst zekerheid vooraf over afschrijvingstermijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Belastingdienst registreert niet via vaste categorieën welk onderwerp het verzoek om zekerheid vooraf betreft. Ik kan dus ook niet aangeven hoe vaak er zekerheid vooraf over afschrijvingstermijnen wordt gegeven.
Is het waar dat België, Spanje en Polen reeds (samenvattingen van) rulings publiceren? Welke andere landen publiceren reeds (samenvattingen van) rulings? Welke landen zijn van plan dit te gaan doen?
Zie antwoord vraag 12.
Waarom blijft u weigeren (samenvattingen van) rulings te publiceren, terwijl dit wel onderdeel is van de pseudowetgeving?3
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel extra capaciteit de Belastingdienst nodig heeft teneinde te kunnen voldoen aan de richtsnoeren ten aanzien van het rulingbeleid? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen merk ik op dat de inzet van extra capaciteit door de Belastingdienst afhankelijk is van de keuzes die gemaakt worden bij de nadere invulling van de richtsnoeren. De grootste impact voorzie ik bij de keuzes die gemaakt kunnen worden bij publicatie van informatie over rulings. Mijn bespiegelingen over het nut en de noodzaak van de publicatie van informatie over rulings heb ik hierboven beschreven in de beantwoording van de vragen 12, 14, 17 en 18. Op basis van ervaringen in andere landen die informatie publiceren over rulings blijkt dat gemiddeld zo’n vier uur aan directe arbeidstijd wordt gerekend voor het anonimiseren en publiceren van een ruling. Gezien alleen al het aantal rulings met een grensoverschrijdend effect dat jaarlijks door de Belastingdienst wordt afgegeven, zou dit een grote impact hebben op de capaciteit van de Belastingdienst.
De werkzaamheden met betrekking tot de publicatie van geanonimiseerde rulings zouden voor een groot deel komen te liggen bij de vaktechnische specialisten die moeten beoordelen welke informatie relevant en niet relevant is voor mogelijke publicatie, waarbij ook de geheimhoudingsplicht in ogenschouw genomen moet worden. De hiermee gemoeide tijd gaat dus ten koste van andere activiteiten van deze specialisten, zoals de inhoudelijke beoordeling van af te geven APA’s en ATR’s, de aanslagregeling van vennootschappen die betrokken zijn bij dergelijke APA’s en ATR’s en de informatie-uitwisseling met andere belastingdiensten. Naast de hierboven genoemde directe arbeidsuren moet ook gedacht worden aan indirecte arbeidsuren en aan de volgende extra activiteiten:
Wanneer dienen de belastingrulingpraktijken te voldoen aan de nieuwe Europese pseudowetgeving voor belastingrulingpraktijken?
De richtsnoeren betreffende de voorwaarden en regels voor het afgeven van belastingrulings bevatten geen inwerkingtredingsdatum. Over de termijn waarbinnen lidstaten dienen te voldoen aan richtsnoeren die door de Gedragscodegroep zijn vastgesteld, is vooralsnog niets vastgelegd.
Bent u bereid de eerste beoordeling van de implementatie in de lidstaten volledig met de Kamer te delen? Zo nee, bent u bereid in ieder geval de eerste beoordeling van de Nederlandse belastingrulingpraktijk door de Gedragscodegroep te delen met de Kamer (dat wil zeggen de volledige analyse van de Nederlandse belastingrulingpraktijk)?
Momenteel wordt binnen de Gedragscodegroep besproken op welke wijze de resultaten van de monitoring door de Gedragscodegroep van de toepassing door de lidstaten van door de Gedragscodegroep vastgestelde richtsnoeren kunnen worden gepubliceerd. Nederland zal zich in beginsel aansluiten bij de afspraken die hierover binnen de Gedragscodegroep worden gemaakt.
Vooralsnog is geen beoordeling van de implementatie van de richtsnoeren betreffende de voorwaarden en regels voor het afgeven van belastingrulings door de lidstaten voorzien. Indien deze wordt uitgevoerd, zal uw Kamer over de resultaten daarvan voor Nederland worden geïnformeerd.
De APA-/ATR-praktijk |
|
Tom van der Lee (GL), Renske Leijten , Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Is het waar dat in informeel kapitaal-rulings de volgende kritische veronderstelling wordt opgenomen: «Aan Partij B is en wordt een juist en volledig beeld gegeven van de activiteiten van Partij A. Aan de buitenlandse belastingautoriteiten is en wordt een juist en volledig beeld gegeven van de activiteiten van Partij A en van de fiscale behandeling daarvan in Nederland.»?1
Een APA is een civielrechtelijke overeenkomst waarvan de uitleg is voorbehouden aan partijen. In een APA, dus ook in een informeel kapitaal ruling, wordt altijd als kritische veronderstelling opgenomen dat door de belastingplichtige aan de buitenlandse belastingautoriteiten een juist en volledig beeld is en wordt gegeven van de activiteiten van de belastingplichtige en de fiscale behandeling van die activiteiten in Nederland.
De informatie uit de APA of ATR die relevant is voor de belastingheffing in het buitenland moet op een juiste wijze in de aangifte worden verwerkt. Indien de buitenlandse autoriteiten daar om vragen dient bovendien de fiscale behandeling in Nederland te worden uitgelegd.
Er wordt niet voldaan aan de kritische veronderstelling als de belastingplichtige op verzoek van de buitenlandse belastingdienst geen, onjuiste of onvolledige informatie verstrekt. In dat geval eindigt de APA of ATR.
Klopt het dat in de kritische veronderstelling het woord «desgevraagd» niet voorkomt? Waarom zegt u dan in uw antwoorden op vragen dat in een APA een kritische veronderstelling wordt opgenomen dat belastingplichtige desgevraagd een juist en volledig beeld moet geven aan de buitenlandse belastingdienst van de activiteiten en de fiscale behandeling daarvan in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan aan de kritische veronderstelling, dat aan de buitenlandse belastingautoriteiten een volledig beeld is gegeven, worden voldaan als de belastingplichtige niet uit eigen beweging de buitenlandse belastingautoriteiten informeert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waaruit blijkt dat bedrijven niet verplicht zijn uit eigen beweging de buitenlandse belastingdienst te informeren, maar alleen als ze erom gevraagd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt uw antwoord op eerdere Kamervragen dat een kritische veronderstelling niet inhoudt dat een belastingplichtige uit eigen beweging, in alle gevallen, de buitenlandse belastingautoriteiten moet informeren of had moeten informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe controleert de Belastingdienst of de kritische veronderstelling wordt nagekomen?
De controle aanpak van de Belastingdienst is beschreven in de notitie Controleaanpak Belastingdienst.3 De afgifte van APA’s en ATR’s en het toezicht op lopende APA’s en ATR’s is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bevoegde lokale inspecteurs en het APA/ATR-team. De Belastingdienst hanteert hierbij een risicogerichte benadering. Bij het toezicht op verrekenprijsproblematiek (APA’s) speelt bovendien de coördinatiegroep verrekenprijzen (CGVP) een coördinerende rol. Om het toezicht op dienstverleningslichamen en de daaraan gestelde substance eisen te intensiveren heeft het kabinet in 2013 besloten extra capaciteit ter beschikking te stellen. Daarnaast is in 2015 besloten om extra specialisten in te zetten om te toetsen of de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de zekerheid vooraf zich nog steeds voordoen.4 Indien niet voldaan wordt aan de substance-eisen wordt hierover informatie uitgewisseld met het buitenland en indien er sprake is van een relevante wijziging in de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de zekerheid vooraf, vervalt de zekerheid vooraf of wordt deze aangepast.
In 2016 zijn 19 lopende ATR’s en 40 lopende APA’s gecontroleerd. Ten aanzien van de APA’s hebben in één geval gewijzigde omstandigheden aanleiding gegeven tot nader overleg. Het onderzoek van de lopende ATR’s heeft in drie gevallen geleid tot het niet langer van kracht zijn van de vaststellingsovereenkomst ATR. In één geval bleek de belastingplichtige rechtspersoon geliquideerd te zijn. In een tweede geval bleek de investering waarvoor een ATR was afgegeven niet door te zijn gegaan. In een derde geval bleek de ATR te zijn vervallen omdat geconstateerd is dat de aan de overeenkomst ten grondslag liggende feiten en omstandigheden anders waren dan verondersteld bij de afgifte van de ATR.
Klopt het dat het niet voldoen aan de kritische veronderstellingen die in rulings worden opgenomen, leidt tot de beëindiging van de ruling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft het niet naleven van kritische veronderstellingen in de ruling geleid tot beëindiging van de ruling?
Zie antwoord vraag 6.
Is Nederland wel eens door een buitenlandse belastingdienst verzocht om een ruling te beëindigen, omdat de multinational – bijvoorbeeld via het gebruik van informeel kapitaal – evident te weinig belasting betaalde over de gemaakte winst?
Bij de Belastingdienst zijn geen gevallen aangetroffen waarin een buitenlandse belastingdienst heeft verzocht om de beëindiging van een APA of een ATR. APA’s en ATR’s worden afgegeven met inachtneming van wet, beleid, en jurisprudentie. In een APA met een informeel kapitaal element wordt op basis van het arm’s length beginsel en de jurisprudentie van de Nederlandse Hoge Raad een zakelijke beloning vastgesteld voor de in Nederland uitgeoefende activiteiten, gelopen risico’s en gebruikte activa. Informeel kapitaal rulings leiden dan ook niet tot te weinig belastingheffing in Nederland. Andere landen stellen de belastbare winst en de aldaar verschuldigde belasting zelfstandig vast op basis van de aldaar geldende wet- en regelgeving. Inmiddels worden alle grensoverschrijdende rulings met het buitenland uitgewisseld. Hierdoor beschikken buitenlandse autoriteiten over voldoende informatie om hun eigen nationale belastingwetten toe te passen.
Zijn de afgegeven rulings geldig als er niet voldaan wordt aan de voorwaarden, zelfs als de Belastingdienst niet ingrijpt op de overtreding?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Met welke argumenten heeft de Europese Commissie de Belgische praktijk van informeel kapitaal als staatssteun bestempeld?
De Europese Commissie is, zo blijkt uit haar besluit van 11 januari 2016 van mening dat de Belgische «rulingregeling overwinstbelasting» verboden staatssteun inhoudt.5 De Belgische staat en een aantal bedrijven heeft tegen dit oordeel van de Europese Commissie beroep ingesteld. De beroepsprocedure loopt momenteel nog en er is derhalve nog geen uitsluitsel over het al of niet aanwezig zijn van staatssteun. Lopende deze beroepzaak ga ik niet in op de wezenlijke verschillen tussen de Nederlandse en de Belgische wet- en regelgeving op dit punt.
Kunt u per argument van de Europese Commissie aangeven hoe deze al dan niet relevant is voor de Nederlandse praktijk met informeel kapitaal?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u alsnog de vraag beantwoorden waarom het afgeven van rulings waarin informeel kapitaal toegepast werd eind jaren tachtig is geschorst en waarom die schorsing in 1995 is opgeheven?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 31 augustus 2017 zijn de door de Hoge Raad gewezen arresten van 8 juli 1986 (BNB 1986/293 t/m 297) aanleiding geweest om de afgifte van informeel kapitaal rulings te schorsen. Op basis van die arresten rees namelijk de vraag of het voor een informeel kapitaal ruling waarbij een buitenlandse vennootschap betrokken is, noodzakelijk is dat het voordeel aldaar daadwerkelijk tot de winst wordt gerekend. Een analyse van deze arresten heeft geleid tot de conclusie dat dit niet het geval is. Op basis hiervan is de schorsing opgeheven en is de afgifte van informeel kapitaalrulings hervat in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 1978 (BNB1978/252). Ik heb de analyse niet terug kunnen vinden in de bestanden. De uitkomst van de analyse is destijds met uw Kamer gedeeld. Uit het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2004 (BNB 2005/169) kan overigens worden afgeleid dat de uitkomst van de destijds uitgevoerde analyse juist is.
Waarom antwoordt u dat u niet in staat bent een totaaloverzicht te geven van alle situaties waarin een hybride entiteit een rol speelt? Kunt u een overzicht geven van situaties die bij u bekend zij waarin hybride entiteiten een rol spelen?
Hybride entiteiten kunnen voorkomen in zeer veel verschillende grensoverschrijdende situaties, omdat sprake is van twee verschillende rechtsstelsels die een entiteit of samenwerkingsverband elk op basis van de daar geldende wet- en regelgeving kwalificeren. In het besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519 is een niet limitatieve lijst opgenomen van een groot aantal (grofweg 200 typen) buitenlandse lichamen en samenwerkingsverbanden waarvoor een indicatie is gegeven van de Nederlandse fiscale kwalificatie. Dit is echter nadrukkelijk indicatief van aard, omdat altijd dient te worden getoetst op basis van de specifieke factoren van het geval. De omvang van de indicatieve lijst laat zien dat bij een groot aantal verschillende rechtsvormen eventueel sprake zou kunnen zijn van een hybride entiteit. De Belastingdienst houdt niet apart bij in welke situaties een hybride entiteit een rol speelt. Ik ben dan ook niet in staat om het gevraagde totaaloverzicht te geven.
Wordt in een ruling waarbij sprake is van een informeel kapitaal per transactie een «arm’s length» prijs vastgesteld? Wordt per transactie de omvang van de storting van informeel kapitaal bepaald?
Er kunnen zich verschillende situaties van informeel kapitaal voordoen. In sommige situaties kan de prijs en het informeel kapitaal per transactie worden vastgesteld. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij het verstrekken van een renteloze lening of het overdragen van een activum tegen een onzakelijk lage prijs. In andere situaties is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat sprake is van een groot aantal vergelijkbare transacties en dient het vaststellen van informeel kapitaal op een geaggregeerde wijze of indirecte wijze te geschieden.6
Kunt u uitleggen hoe wordt vastgesteld aan welke landen informatie over de ruling moet worden uitgewisseld en welke informatie moet worden uitgewisseld, bij de afgifte van een ruling waarin sprake is van de toepassing van informeel kapitaal en de winst volgens de «transactional net margin method» is vastgesteld?
In OESO-verband moet informatie over informeel kapitaal situaties, met of zonder zekerheid vooraf, al dan niet volgens de «transactional net margin method», worden uitgewisseld met belastingdiensten van alle landen waar zich verbonden lichamen bevinden waarmee de belastingplichtige onzakelijk handelt. Daarnaast wordt informatie over deze APA’s uitgewisseld met het land waarin de directe aandeelhouder en de uiteindelijke moedermaatschappij van het concern zich bevinden. In EU-verband wordt informatie over alle uit te wisselen rulings opgeslagen in een centrale database welke toegankelijk is voor alle Europese lidstaten.
Hoe verloopt de informatie-uitwisseling in een situatie waarin sprake is van informeel kapitaal zonder ruling en de prijs volgens de «transactional net margin method» is bepaald?
In OESO verband is afgesproken om toepassing van informeel kapitaal ook uit te wisselen als er geen ruling is afgegeven. Om in deze situaties te kunnen constateren dat er sprake is van informeel kapitaal, en om de voor uitwisseling benodigde gegevens te verkrijgen, zijn de vragen hieromtrent in de aangifte vennootschapsbelasting aangepast en uitgebreid. De verdere uitwisseling gaat identiek aan de gevallen met ruling. Dit geldt voor alle informeel kapitaal situaties, dus inclusief de situaties waarin de zakelijke beloning voor de in Nederland verrichte activiteiten is gebaseerd op basis van de «transactional net margin method».
Hoeveel andere OESO-landen kennen een praktijk waarbij winsten eenzijdig naar beneden worden bijgesteld? Hoeveel OESO-landen geven hierover rulings af?
Alle lidstaten van de OESO onderschrijven de via consensus tot stand gekomen Transfer Pricing Guidelines. Hierin wordt het beginsel uitgewerkt dat transacties tussen verbonden vennootschappen geacht worden plaats te vinden tegen prijzen en onder voorwaarden die derde partijen in dezelfde omstandigheden ook overeen zouden komen. Dat kan tot prijs- en winstaanpassingen naar boven of naar beneden leiden. Hoeveel landen een neerwaartse aanpassing in aanmerking nemen is mij niet bekend.
In het kader van het OESO Forum on Harmful Tax Practices zijn dergelijke zogenoemde «downward adjustments» aan de orde geweest. Uit het BEPS Rapport over actie 5 blijkt dat het Nederlandse informeel kapitaal leerstuk in lijn is met beginselen van internationale belastingheffing.7 Wel wordt opgemerkt dat transparantie hierbij belangrijk is. Daarom is afgesproken dat informatie over rulings hierover uitgewisseld zullen worden. Welke landen dergelijke rulings afgeven is mij niet bekend.
Kunt u een inschatting maken van de totale waarde die is gemoeid met de informeel kapitaal-rulingpraktijk en dat grafisch weergeven voor de periode 1995 tot heden?
Sinds de invoering van de APA-/ATR-praktijk is bij het registeren van aangevraagde en toegewezen APA’s het aantal rulings met een informeel kapitaalelement niet systematisch bijgehouden. Ik ben om deze reden dan ook niet in staat inzicht te geven in aantallen afgegeven informeel kapitaal rulings en de totale waarde die daarmee gemoeid is. In mijn brief van 14 april heb ik aangegeven dat uit ervaring van het APA-/ATR-team blijkt dat een beperkt percentage van de afgegeven APA’s een informeel kapitaalelement bevat.8