Het bericht dat vermogensbeheerders en grootaandeelhouders zich niet laten leiden door de dividendbelasting voor investeringen in Nederlandse bedrijven |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hoe reageert u op de uitspraken van vermogensbeheerders vanuit de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk dat zij zich niet laten leiden door dividendbelasting om te investering in Nederlandse bedrijven?1
Het is de vraag of de geciteerde uitspraken van bepaalde vermogensbeheerders die aangeven dat zij zich niet laten leiden door de dividendbelasting een representatief beeld geven van de huidige en potentiële beleggers in den brede. De dividendbelasting kan, als zij niet verrekend kan worden, het rendement wel degelijk beïnvloeden. Het feit dat er vele duizenden kostbare en tijdrovende bezwaarprocedures lopen tegen de Nederlandse dividendbelasting onderstreept dat voor veel beleggers de dividendbelasting wel degelijk van belang is. Daarnaast zorgt afschaffing van de dividendbelasting ervoor dat Nederlandse aandelen aantrekkelijker worden voor potentiële buitenlandse beleggers (al dan niet in beleggingsfondsen) die deze nu nog mijden vanwege de dividendbelasting. Dit kan leiden tot druk vanuit de aandeelhouders om het hoofdkantoor uit Nederland te verplaatsen of om niet voor Nederland te kiezen.
Vindt u het ook opmerkelijk dat enkel de partijen die al jaren lobbyen voor de afschaffing die maatregel openlijk steunen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afschaffing van de dividendbelasting is gericht op het behouden én het aantrekken van hoofdkantoren van internationaal opererende bedrijven. Het kabinet zet deze stap vanuit de overtuiging dat hiermee het algemene belang het beste is gediend. Het vertrek van hoofdkantoren heeft gevolgen voor de mensen die bij deze hoofdkantoren werken en voor de mensen die werken in de hieraan gerelateerde dienstverlenende sector, zoals taxichauffeurs en de medewerkers in hotels. Hoofdkantoren zijn van belang voor de concurrentiekracht van de Nederlandse economie. De gevolgen van het vertrek van hoofdkantoren zijn veelal indirect en het verbaast mij dan ook niet dat voornamelijk de bedrijven die voor het afschaffen van de dividendbelasting hebben gepleit, de maatregel openlijk steunen. Overigens zijn zij niet de enige die de maatregel openlijk steunen. In de media en tijdens de hoorzitting van 14 december 2017 hebben ook anderen voor deze maatregel gepleit.
Bent u het eens met de Nederlandse vereniging voor institutionele beleggers Eumedion, de Britse vermogensbeheerder Intrinsic Value Investors en de Nederlandse beursgenoteerde bedrijven ASML, Wolters Kluwer en Vopak dat de dividendbelasting geen rol speelt voor het Nederlandse vestigingsklimaat?2
Nee.
Wat is uw reactie op de stelling van Rabobank-econoom Nic Vrieselaar dat het vestigingsklimaat meer gebaat is bij het verder verlagen van de belasting op arbeid? Bent u het met hem eens? Zo nee, hoe onderbouwt u dat het vestigingsklimaat meer gebaat is bij het afschaffen van de dividendbelasting?3
Lagere belastingen op arbeid maakt het aantrekkelijker om (meer) te gaan werken en dit heeft een positief effect op de Nederlandse economie. Het kabinet onderschrijft dit en heeft daarom het verlagen van de lasten op arbeid als een van fiscale beleidsspeerpunten genoemd. Hier wordt uitvoering aan gegeven in het pakket Belastingplan 2019. Ook de aanwezigheid van hoofdkantoren in Nederland is belangrijk voor de Nederlandse economie. Hoofdkantoren versterken de concurrentiekracht van Nederland en zijn goed voor hoogwaardige werkgelegenheid.4 Daarnaast vergroot de aanwezigheid van hoofdkantoren ook de kans op vervolginvesteringen in Nederland bijvoorbeeld op gebied van onderzoek en ontwikkeling. Zowel de afschaffing van de dividendbelasting als de lagere lasten op arbeid zijn onderdeel van een totaalpakket waarmee het algemeen belang naar de mening van het kabinet het beste is gediend.
Erkent u dat de jarenlange lobby voor de afschaffing van de dividendbelasting door de maatregelen tegen belastingontwijking eindelijk voet aan de grond heeft gekregen?4
Zoals in de toelichting van de Wet bronbelasting 2020 is te lezen zijn de maatregelen die het kabinet neemt om belastingontwijking tegen te gaan niet de reden dat het kabinet voorstelt om de dividendbelasting af te schaffen.
Waarom betoogt het kabinet sinds jaar en dag dat het volledig meewerkt met het aanpakken van belastingontwijking, terwijl maatregelen om de uitholling van de belastinggrondslag en winstverschuiving (ook wel «base erosion and profit shifting», BEPS, genoemd) tegelijkertijd de doorslaggevende reden geven om de dividendbelasting af te schaffen en de vennootschapsbelasting te verlagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 5.
Erkent u dat meewerken met aanpakken van belastingontwijking en het realiseren van lagere belasting voor multinationals om de «nadelige» effecten te compenseren met elkaar in tegenspraak zijn?
Zoals in de toelichting van de Wet bronbelasting 2020 is te lezen, neemt het kabinet deze maatregelen niet om «nadelige» effecten van het aanpakken van belastingontwijking te compenseren.
Kunt u deze vragen elk apart beantwoorden voor de presentatie van de Rijksbegroting?
Gezien de samenhang met de op Prinsjesdag te versturen stukken, worden deze vragen gelijktijdig met de presentatie van de Rijksbegroting beantwoord.
Het bericht 'Britse beleggers zitten niet te wachten op afschaffen dividendbelasting' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Britse beleggers zitten niet te wachten op afschaffen dividendbelasting» en met het daarin genoemde artikel van een beleggingsanalist van een Britse vermogensbeheerder in het Financieel Dagblad (FD) van 24 augustus 2018?1
Ja.
Zijn er buitenlandse beleggers, of organisaties die hen vertegenwoordigen, die hebben verzocht om het afschaffen van de dividendbelasting?
Naar mijn weten zijn er geen buitenlandse beleggers of organisaties die hen vertegenwoordigen die mij of mijn voorgangers hebben verzocht om de dividendbelasting af te schaffen.
Hoe beoordeelt u de stelling van de directeur van Eumedion, een vereniging van institutionele beleggers, dat het besluit om de dividendbelasting af te schaffen helemaal niet speelt bij buitenlandse beleggers? Deelt u deze observatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 7.
Aangezien de kosten voor het afschaffen van de dividendbelasting inmiddels zijn opgelopen tot 2 miljard euro, kunt u een nieuw overzicht geven van de categorieën dividendbelastingbetalers, en daarbij specifiek ingaan op het aandeel buitenlandse particulieren, en het aandeel Britten binnen die groep?
De netto-opbrengst van de dividendbelasting is afkomstig van buitenlandse partijen. Aangezien bij deelnemingsdividenden over het algemeen een inhoudingsvrijstelling geldt, betreft het vrijwel uitsluitend buitenlandse portfoliobeleggers. Een deel van hen kan de ingehouden dividendbelasting verrekenen, een ander deel niet. Wie deze portfolioaandeelhouders zijn is veelal ook voor beursgenoteerde bedrijven onbekend. Een nadere inschatting is dus niet te geven omdat exacte gegevens ontbreken. In mijn brief van 14 november jl.2 heb ik op basis van IMF-data wel een inschatting gegeven in welke landen portfoliobeleggers woonachtig of gevestigd zijn. Een uitsplitsing naar particuliere beleggers is niet te geven. Overigens is met de afschaffing van de dividendbelasting een budgettair belang gemoeid van € 1,9 miljard.
Welk percentage van de aandelen in Shell en Unilever wordt gehouden door Britse particulieren? In hoeverre is deze groep doorslaggevend bij de beslissing om hoofdkantoren naar Nederland te verplaatsen dan wel hier te behouden?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven is niet inzichtelijk te maken wie de portfolioaandeelhouders van beursgenoteerde ondernemingen zijn. Het is wel aannemelijk dat het aandeel Britse particuliere aandeelhouders in Shell en Unilever relatief groot zal zijn, vanwege de historische verbondenheid van beide bedrijven met Groot-Brittannië. Een deel van deze groep kan bij bezit van Nederlandse aandelen de Nederlandse dividendbelasting niet verrekenen. Zoals ik overigens heb aangegeven in mijn eerdergenoemde brief van 14 november jl. en in de memorie van toelichting bij de Wet bronbelasting 2020 is dit echter niet de enige groep beleggers die de Nederlandse dividendbelasting niet kan verrekenen. Daarnaast ligt het in de rede dat er nog de groep beleggers is die vanwege de dividendbelasting Nederlandse aandelen juist mijden.
Kunt u uiteenzetten welke belasting Britse particulieren betalen in het Verenigd Koninkrijk bij aan- en verkoop van aandelen in een Nederlandse beursgenoteerde onderneming en bij dividenduitkeringen door deze ondernemingen? Kunt u tevens uiteenzetten wat een particulier bij deze gebeurtenissen betaalt als hij in Nederland woont?
In principe betalen Britse particulieren inkomstenbelasting over dividenden en vermogenswinstbelasting (Capital Gains Tax) over de winst bij verkoop van aandelen. De vrijstellingen zijn dermate hoog dat particuliere beleggers in veel gevallen geen belasting betalen over het dividendinkomen.3 Als dat het geval is is de dividendbelasting die de Nederlandse beursgenoteerde onderneming inhoudt niet verrekenbaar. Op basis van het belastingverdrag van Nederland met het Verenigd Koninkrijk wordt het tarief van de dividendbelasting teruggebracht naar 10%.
In Nederland wordt een particulier – indien hij een belang heeft van minder dan 5% – belast in box 3 van de inkomstenbelasting. In box 3 wordt het inkomen uit sparen en beleggen, zoals dividend en vermogenswinsten, forfaitair bepaald. In Nederland worden dus niet de daadwerkelijk gerealiseerde vermogensinkomsten en -winsten belast. In Nederland is het rendement over een gedeelte van het vermogen (het heffingsvrije vermogen) vrijgesteld. In binnenlandse situaties is de dividendbelasting een voorheffing en te verrekenen met de verschuldigde inkomstenbelasting over inkomen uit box 3.
Kloppen de in het FD genoemde percentages ten aanzien van het extra rendement (volgens de auterur van het artikel slechts 1 tot 3 basispunten) dat deze beleggers zouden maken vanwege de voorgenomen afschaffing? Bent u het met de auteur van dat artikel en met de directeur van Eumedion eens dat dit geen wezenlijke overweging vormt voor buitenlandse beleggers?
Een eenduidige inschatting van het effect van de dividendbelasting op het rendement is niet mogelijk. De auteur van het betreffende artikel in het FD gaat voor de berekening van het effect op het rendement van één tot drie basispunten uit van beleggers die een Europese of een wereldwijde index volgen, en slaat daarbij de Nederlandse dividendbelasting om over de totale portefeuille. Deze vergelijking gaat dan ook alleen op voor beleggers die beleggen in een dergelijke beleggingsindex. Daarnaast zijn er ook beleggers die kiezen voor andere vormen van beleggingen, zoals actief vermogensbeheer waarbij met gebruik van marktkennis getracht wordt het rendement te optimaliseren. Hierbij zal een belegger die de Nederlandse dividendbelasting niet kan verrekenen en voor de keuze staat om wel of niet in Nederlandse aandelen te beleggen kijken naar het nettorendement dat hij over de Nederlandse aandelen behaalt. Ter illustratie het volgende rekenvoorbeeld: voor beleggers die de dividendbelasting niet kunnen verrekenen, maar wel beleggen in aandelen met een dividendrendement van 5% heeft de dividendbelasting een effect van 75 basispunten (bij een tarief van 15%),4 dan wel 50 basispunten voor een belegger in het Verenigd Koninkrijk (bij een tarief van 10%). Het feit dat er vele duizenden kostbare en tijdrovende bezwaarprocedures lopen tegen de Nederlandse dividendbelasting onderstreept dat voor veel beleggers de dividendbelasting wel degelijk een belangrijke kostenpost vormt. Overigens heeft de dividendbelasting ook een negatief voor beleggers die wel kunnen verrekenen doordat er sprake is van een tijdsverloop tussen de inhouding van dividendbelasting en de daadwerkelijke verrekening. Dit liquiditeitsnadeel is voor grote Nederlandse institutionele beleggers ook weleens aanleiding geweest te pleiten voor afschaffing van de dividendbelasting.
Is het waar dat het bedrijfsleven opdraait voor de dekkingsproblemen bij de dividendbelasting? Kunt u bij de miljoenennota expliciet uiteenzetten welk deel van de dekking terechtkomt bij het grootbedrijf en welk deel bij het midden- en kleinbedrijf (MKB)?
In de Miljoenennota 2019 wordt aangegeven dat dekking van de hogere kosten voor afschaffing van de dividendbelasting wordt gedekt door compenserende lastenverzwaring bij het bedrijfsleven. Meer specifiek is (alleen) het hoge vpb-tarief minder verlaagd dan beoogd bij het regeerakkoord, zodat winsten tot € 200.000 niet worden geraakt waardoor het mkb grotendeels wordt ontzien.
Kunt u daarbij ook expliciet uiteenzetten welk deel van de dekking door Nederlanders worden opgebracht en welk deel in het buitenland neerslaat?
Het lastenkader maakt geen onderscheid naar de categorie buitenland.
Bent u bereid af te zien van het afschaffen van de dividendbelasting?
Nee. De afschaffing van de dividendbelasting is gericht op het behouden én het aantrekken van hoofdkantoren van internationaal opererende bedrijven. Het vertrek van hoofdkantoren heeft gevolgen voor de mensen die bij deze hoofdkantoren werken en voor de mensen die werken in de hieraan gerelateerde dienstverlenende sector, zoals taxichauffeurs en de medewerkers in hotels. Hoofdkantoren zijn van belang voor de concurrentiekracht van de Nederlandse economie. Het kabinet zet deze stap vanuit de overtuiging dat hiermee het algemene belang het beste is gediend.
De uitspaken van de minister-president inzake de dividendbelasting |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen waarom u de afschaffing van de dividendbelasting bij BNR nieuwsradio een «bizarre» maatregel heeft genoemd?1
De Minister-President doelde erop dat het niet de makkelijkste maatregel is om uit te leggen. Uw Kamer heeft inmiddels als onderdeel van het Belastingplan 2019 het wetsvoorstel «Wet bronbelasting 2020» ontvangen, waarin de maatregel tot afschaffing van de dividendbelasting is opgenomen. In de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel wordt de maatregel nader onderbouwd.
Is het in de geschiedenis van de Nederlandse democratie ooit voorgekomen dat een regering een maatregel heeft doorgevoerd die door de regeringsleider zelf als «bizar» is bestempeld of een soortgelijke kwalificatie heeft gekregen?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u uw uitspraak toelichten op welke manier het afschaffen van de dividendbelasting bescherming biedt voor Nederlandse bedrijven tegen vijandige overnames?2
Als de afschaffing van de dividendbelasting zorgt voor hogere aandelenkoersen, dan zijn meer middelen vereist om een onderneming over te nemen. Het kan zo zijn dat potentiële overnemende partijen bij de financiering van de overname van hele grote bedrijven tegen barrières aanlopen bij de financiering daarvan. De overnamekans kan zo afnemen.
Als aandelen in een Nederlandse onderneming minder waard zijn door de dividendbelasting, zorgt het afschaffen van de dividendbelasting er eveneens voor dat niet langer een premie verdiend kan worden met het opkopen en van de beurs halen van die Nederlandse onderneming. De huidige portfolioaandeelhouders betalen dividendbelasting (voor zover zij in het buitenland gevestigd zijn en niet kunnen verrekenen). De kopende partij zal echter waarschijnlijk een dusdanig groot belang verkrijgen, dat deze geen dividendbelasting verschuldigd is.3 Hierdoor kan de Nederlandse onderneming meer waard zijn voor de koper dan voor een deel van de huidige portfolioaandeelhouders.4 Afschaffing van de dividendbelasting voorkomt dat en kan zo de kans op overnames van beursgenoteerde bedrijven vanuit deze motieven verkleinen.
De huidige lage rente maakt dat een overname financieren met vreemd vermogen goedkoper is. Dat zou voor meer overnames kunnen zorgen. Overigens gaan lage rentestanden in de regel gepaard met hogere beurskoersen.
Is het waar dat u de dividendbelasting mede af wil schaffen, omdat de rentestand momenteel laag is?3
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven waarom u denkt dat deze lage rentestand een groter overnamerisico oplevert voor Nederlandse bedrijven dan voor niet-Nederlandse bedrijven?
Een algemeen onderscheid tussen Nederlandse en niet-Nederlandse bedrijven ligt in dit geval niet direct voor de hand. Wel kan, zoals hiervoor is beschreven, onderscheid worden gemaakt tussen een in Nederland gevestigd bedrijf en een bedrijf dat is gevestigd in een land zonder dividendbelasting.
Verwacht u dat de rentestand voor een jarenlange periode laag zal blijven, aangezien het afschaffen van de dividendbelasting een permanente maatregel is?
Het kabinet heeft geen visie op de renteontwikkeling.
Is het mogelijk de dividendbelasting weer opnieuw in te voeren op het moment dat de rente hoger is?
De lage rentestand is voor het kabinet geen doorslaggevende reden om de dividendbelasting af te schaffen. Daarom zal dit kabinet de dividendbelasting ook niet opnieuw invoeren op het moment dat de rente hoger is.
Is het waar dat u naar aanleiding van de maatregelen van de toenmalige Minister van Economische Zaken, de heer Kamp4, in respons op de vijandelijke biedingen op Akzo en Unilever door zowel buitenlandse beleggers5 als bestuurders van enkele grote Nederlandse multinationals, gewezen bent op het gevaar dat aandelen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen door deze maatregelen structureel ondergewaardeerd zouden kunnen worden in vergelijking met buitenlandse concurrenten?
Na het versturen van de betreffende kamerbrief (Kamerstukken II 29 826, nr. 70) hebben er gesprekken met een dertigtal stakeholders over de maatregelen uit de brief plaatsgevonden. Hierbij is ook gesproken met (vertegenwoordigers van) buitenlandse beleggers. Een weergave van de gesprekken is opgenomen in de brief die de Minister van Economische Zaken en Klimaat 29 maart 2018 aan uw Kamer heeft toegezonden (Kamerstukken II 29 826, nr. 97). Zoals in die brief geschetst, is de exacte vormgeving voor veel stakeholders cruciaal voor hun beoordeling van de proportionaliteit en effectiviteit. De argumentatie voor het afschaffen van de dividendbelasting kunt u vinden in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel «Wet bronbelasting 2020» dat u inmiddels heeft ontvangen.
Is het waar dat het afschaffen van de dividendbelasting een maatregel is die bedoeld is om de negatieve waarderingseffecten van deze maatregelen van Minister Kamp weer op te heffen?
Nee.
Het bericht dat het afschaffen van de dividendbelasting veel meer kost dan de 1,4 miljard euro die in het regeerakkoord voorzien was |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u van plan zich aan begrotingsregels van de Startnota 20171 te houden? Zo nee, waarom niet?
Ja
Zijn er nog andere relevante regels of wetten die van toepassing kunnen zijn op onderstaande vragen?
Nee
Moet elke euro die de dividendbelasting vanaf 2020 jaarlijks meer had opgeleverd dan de 1,4 miljard euro, zoals die aanvankelijk in het budgettaire overzicht van het regeerakkoord voorzien was, worden gezien als een extra, niet voorziene, lastenverlichting? Zo nee, waarom niet?
Ten tijde van de Juniraming van het CPB (kMEV 2019) is de raming van de afschaffing van de dividendbelasting herijkt. Elk verschil tussen de oorspronkelijk raming bij de Startnota en deze herijkte raming is lastenrelevant. De geraamde opbrengst van de dividendbelasting in 2020 is bij de herijking hoger dan ten tijde van het regeerakkoord en de Startnota. Deze hoger geraamde opbrengst betekent dat het afschaffen van de dividendbelasting meer kost dan voorzien ten tijde van het regeerakkoord, waardoor de hogere opbrengst in het inkomstenkader wordt gezien als een extra lastenverlichting.
De raming voor de dividendbelasting ten tijde van het regeerakkoord was overigens € 1,5 miljard in termen van het inkomstenkader, omdat de maatregelen in het Regeerakkoord voor het inkomstenkader altijd worden geïnfleerd naar jaar van invoering.
Zo ja, moet deze lastenverlichting volgens begrotingsregels uit de Startnota gecompenseerd worden? Zo nee, waarom niet?2
Volgens Startnota moet ieder verschil tussen de raming in de Startnota en de raming in het Belastingplan gecompenseerd worden. Aangezien de hogere kosten van het afschaffen van de dividendbelasting in het inkomstenkader wordt gezien als lastenverlichting is compenserende lastenverzwaring noodzakelijk.
Zo ja, welke mogelijkheden heeft u om deze lastenverlichting te compenseren?
Zie antwoord op vraag 6.
Is het waar dat het geld voor deze lastenverlichting niet bij burgers, maar bij het bedrijfsleven zal worden gehaald (in de vorm van een lastenverzwaring)?3
Dat is juist, de lastenverlichting door de hoger geraamde opbrengst van de dividendbelasting is volledig gedekt door compenserende lastenverzwaring bij het bedrijfsleven. Meer specifiek is (alleen) het hoge vpb-tarief minder verlaagd dan beoogd bij het regeerakkoord, zodat winsten tot € 200.000 niet worden geraakt waardoor het mkb grotendeels wordt ontzien.
Zullen deze lastenverzwaringen voor het bedrijfsleven als bedrijfskosten via de keten uiteindelijk ook niet worden afgewenteld op de «betalende huishoudens en burgers», zoals Minister Wiebes de Kamer al eens, in het kader van andere stijgende bedrijfskosten, voorspiegelde?4 Zo nee, kunt u aangeven door wie u denkt dat deze lastenverzwaringen uiteindelijk dan wel betaald zullen worden?
Of en op wie een lastenverzwaring voor het bedrijfsleven wordt afgewenteld is niet eenduidig te bepalen. De mate van afwenteling is afhankelijk van de markt- of onderhandelingsmacht van het bedrijf. Het deel dat niet afgewenteld wordt komt (uiteindelijk) voor rekening van de aandeelhouders in de vorm van lagere dividenden of lagere koerswinsten bij verkoop van aandelen. Deze compenserende lastenverzwaring komt voor een deel terecht bij bedrijven met veel buitenlandse aandeelhouders die de dividendbelasting niet kunnen verrekenen; de bedrijven waarvan aandeelhouders voordeel hebben van het afschaffen van de dividendbelasting.
In het geval van een lastenverlichting, kunt u bevestigen dat deze extra lastenverlichting direct ten goede komt aan buitenlandse overheden en buitenlandse aandeelhouders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Indien dit betekent dat deze lastenverlichting binnen het inkomstenkader door middel van een lastenverzwaring gecompenseerd wordt, is het waar dat dit een extra lastenverzwaring inhoudt voor Nederlandse burgers en bedrijven, ten gunste van een lastenverlichting voor buitenlandse overheden en buitenlandse aandeelhouders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 7.
Is de onduidelijkheid, die volgens het FD nu gerezen is over een eventuele lastenverzwaring, niet juist schadelijk voor het vestigingsklimaat?5 Zo nee, kunt u dit toelichten?
Conform de begrotingsregels sluit het kabinet het lastenkader. Aangezien de compenserende lastenverzwaring volledig bij bedrijven valt blijft de lastenontwikkeling voor bedrijven gelijk aan de in de Startnota gepresenteerde lastenontwikkeling op basis van de maatregelen uit het regeerakkoord en eerder genomen maatregelen.
Klinkt er ook bij u teleurstelling over de weinige steun die er in de media voor de afschaffing van de dividendbelasting is6? Ontbreekt er volgens u een «Oranjegevoel» bij met name financieel journalisten, die toch zouden moeten begrijpen dat de maatregel goed is voor de internationale concurrentiepositie van Nederland?
Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over wijze van verslaglegging van financieel journalisten over de afschaffing van de dividendbelasting.
Het bericht dat het afschaffen van de dividendbelasting nog meer gaat kosten dan eerder werd aangenomen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht in het Algemeen Dagblad dat het afschaffen van de dividendbelasting nog duurder gaat uitvallen?1
Ja.
Kloppen de berichten dat het afschaffen van de dividendbelasting niet 1,4 miljard euro maar mogelijk zelfs meer dan 2 miljard euro gaat kosten? Gaat het hier om structureel geld?
De kosten van het afschaffen van de dividendbelasting worden nu hoger geraamd dan tijdens het vaststellen van het regeerakkoord. De € 1,4 miljard was ingeschat op basis van de raming van de (bruto) opbrengst van de dividendbelasting zoals op dat moment in de begrotingsstukken opgenomen in combinatie met een verrekeningspercentage op basis van de toen beschikbare aangiftegegevens. In de Startnota is de € 1,4 miljard aangepast naar prijzen 2020, waardoor voor het lastenkader een bedrag van € 1,5 miljard relevant is. Vooral door fors hogere kasrealisaties in 2017 en 2018 valt de geraamde brutoopbrengst van de dividendbelasting hoger uit. Verder is de raming bijgesteld door verbeteringen in de raming (recentere gegevens over de verrekening in de IB en de Vpb en volumeontwikkeling). De kosten van het afschaffen worden daardoor geraamd op € 1,9 miljard, hetgeen € 0,4 miljard meer is dan in het lastenkader ingeboekt was. De € 1,9 miljard betreft een structureel bedrag, ingaande per 2020.
Hoe legt u uit dat de laagste inkomens er volgend jaar op achteruit dreigen te gaan en dat dit kabinet in tijden van groei en overschotten kiest voor multinationals in plaats van voor mensen?
Voorafgaand aan Prinsjesdag is besloten om in 2019 nog aanvullende koopkrachtmaatregelen te nemen bovenop de in het regeerakkoord afgesproken lastenverlichting voor burgers. Dit juist om de koopkracht van de laagste inkomens een extra impuls te geven. Hierdoor gaat ook de groep laagste inkomens er volgend jaar in grote meerderheid op vooruit (92%) en is de mediane koopkrachtgroei van deze groep 1,1% in 2019.
Hoeveel extra agenten, verpleegkundigen en leraren zouden er bij kunnen komen voor twee miljard euro per jaar?
Binnen de genoemde beroepsgroepen bestaan grote verschillen in loonkosten, bijvoorbeeld als gevolg van functie, opleiding of ervaring, maar ook door het al dan niet betrekken van opleidingsbudget en materieel budget. Als bandbreedte kan worden aangehouden dat de gemiddelde loonsom tussen de 50.000 en 85.000 euro ligt voor een agent, verpleegkundige of leraar (PO of VO). Daarbij is nog geen rekening gehouden met aanvullende kosten die gemaakt worden om extra personeel aan te nemen, zoals bijvoorbeeld kosten voor het aantrekken, opleiden en inzetbaar maken van personeel.
Bent u bereid om alle adviezen over de dividendbelasting nu wel openbaar te maken, aangezien dit onzalige plan steeds duurder wordt?
Het kabinet heeft – in aanloop naar het debat met uw Kamer op 25 april 2018 – bij brief van 24 april 2018 stukken geopenbaard die betrekking hebben op de afschaffing van de dividendbelasting. In die brief is ook aangegeven welke stukken die betrekking hebben op het formatieproces niet kunnen worden geopenbaard. Overigens merk ik op dat het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat op donderdag 7 september 2018 besluiten hebben genomen op meerdere verzoeken om openbaarmaking van stukken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur die betrekking hebben op de voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting. De daarop betrekking hebbende stukken zijn inmiddels ook gepubliceerd.
Deelt u de mening dat dit geld veel beter zou kunnen worden besteed aan goed onderwijs, veilige buurten, betaalbare woningen en liefdevolle zorg?
De afschaffing van de dividendbelasting is gericht op het behouden én het aantrekken van hoofdkantoren van internationaal opererende bedrijven. Het vertrek van hoofdkantoren heeft gevolgen voor de mensen die bij deze hoofdkantoren werken en voor de mensen die werken in de hieraan gerelateerde dienstverlenende sector, zoals taxichauffeurs en de medewerkers in hotels. Hoofdkantoren zijn van belang voor de concurrentiekracht van de Nederlandse economie. Het kabinet kiest voor deze maatregel omdat het van mening is dat hiermee, in combinatie met de andere fiscale maatregelen gericht op het bedrijfsleven, het algemene belang het beste is gediend. Een aantrekkelijk
Nederlands vestigings- en investeringsklimaat zorgt voor investeringen en banen in Nederland, zodat we kunnen blijven investeren in goed onderwijs, veilige buurten, betaalbare woningen en liefdevolle zorg.
Deelt u de mening dat dit onzalige plan om de dividendbelasting af te schaffen zo snel mogelijk van tafel moet en dat dit geld in de Nederlandse samenleving geïnvesteerd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om gezamenlijk op zoek te gaan naar alternatieven voor dit peperdure, nutteloze en onbegrijpelijke plan – alternatieven waar niet buitenlandse beleggers en buitenlandse overheden maar alle Nederlanders van kunnen profiteren?
Nee. Zie antwoord op vraag 6.
Het bericht ‘Geen reactie op uitstelverzoek door storing bij fiscus’ |
|
Helma Lodders (VVD), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat er tussen 10 april en 20 juli 2018 een aantal bevestigingen en/of afwijzingen op een uitstelverzoek door een technische storing bij de Belastingdienst niet zijn verstuurd?1
Ja.
Wanneer is deze technische storing aan het licht gekomen en wanneer is deze opgelost?
Nog in de eerste helft van april is geconstateerd dat er sinds 10 april bij de verzoeken om uitstel geen schriftelijke reacties werden verzonden. Voor dit probleem is op 20 juli een oplossing gerealiseerd in de ICT-omgeving. Voor de tussenliggende periode is een handmatig proces ingericht om er voor te zorgen dat de reacties toch werden verzonden. Medio juli bleek echter dat in deze tussenliggende periode, ondanks het handmatige proces, een groot aantal schriftelijke reacties toch niet is verstuurd. Het betrof hier de verzoeken om uitstel voor de middelen inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, erfbelasting en uitstel voor de opgaaf wereldinkomen (zie ook antwoord op vraag 3). De verzoekers (particulieren en intermediairs) zijn of worden op korte termijn middels een excuusbrief geïnformeerd inclusief een toelichting op de verlate verzending. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de gehele periode intermediairs via elektronische weg wel een terugkoppeling van hun verzoek hebben gehad (het zogenaamde SBU bericht).
Kunt u aangeven om welke aantallen bevestigingen en/of afwijzingen het gaat? Zo nee, waarom niet?
Onderstaande tabel geeft het aantal aanvragen voor uitstel per middel weer voor de tussenliggende periode zoals bedoeld in het antwoord op vraag 2. Van de 29.203 verzoeken gaat het om 380 afwijzingen. Van het totaal aantal verzoeken zijn er 4.931 ingediend door intermediairs.
Inkomensbelasting
21.205
Vennootschapsbelasting
6.836
Niet in Nederland belastbaar inkomen (NINBI)
280
Erfbelasting
882
Wat vindt u ervan dat de Belastingdienst de mensen in deze kwestie voor vragen heeft verwezen naar de BelastingTelefoon, terwijl de BelastingTelefoon ervan uitging dat er minder telefoontjes zouden plaatsvinden?
Bij een verstoring staat het belang van de belastingplichtige voorop. De BelastingTelefoon is dan een van de kanalen die kan worden ingezet om belastingplichtigen te informeren. De leiding van de BelastingTelefoon wordt meegenomen in de verstoring en past indien noodzakelijk en mogelijk de capaciteit aan.
Bij een dergelijke verstoring wordt een melding gedaan in het verstoringenhoekje op de website om belastingplichtigen te informeren. In het verstoringenhoekje is met betrekking tot deze verstoring op 3 augustus de volgende tekst opgenomen:
Intermediairs hebben doordat zij via de BelastingTelefoon direct worden doorverbonden met de afdeling geen extra wachttijden ervaren.
Heeft de betreffende afdeling van de Belastingdienst waar de technische storing is opgetreden voorafgaand aan de doorverwijzing naar de BelastingTelefoon contact opgenomen met het dienstonderdeel BelastingTelefoon? Zo nee, waarom niet?
Nadat gebleken was dat een groot aantal schriftelijke reacties niet was verzonden is dit als «damage» aangemerkt en is, als onderdeel van de bijbehorende procedure, contact geweest met het onderdeel klantinteractie en services (KI&S) waar de BelastingTelefoon en de website onderdeel van uitmaken om de communicatie af te stemmen. Dit heeft geleid tot het verstoringenbericht dat op 3 augustus is geplaatst. Voor een omschrijving van deze procedure verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 6.
Hoe is de procedure in voorkomende gevallen vastgelegd (bijvoorbeeld: afdeling x van de Belastingdienst constateert een storing of fout en verwijst mensen naar de BelastingTelefoon, op welke wijze gebeurt dit, welke maatregelen worden getroffen, wordt er extra personeel ingezet, enzovoorts)?
De procedure die in werking treedt bij een verstoring is de damageprocedure. Een damage is een verstoring in het primaire proces die leidt tot ongewenste effecten bij stakeholders van de Belastingdienst. Deze procedure richt zich op het voorkomen van (nog meer) foutproductie,- het herstel van het proces en nazorg om gevolgschade te herstellen. De procedure start bij de melding van een incident door een medewerker. Zodra een melding wordt gedaan treedt het incidentmanagementproces in werking. Na kwalificatie als verstoring wordt een regisseur benoemd. Deze formeert een tafel waaraan alle betrokken afdelingen en disciplines aanschuiven. Deze tafel analyseert de verstoring en formuleert oplossingsvoorstellen voor de beslisser. De beslisser overlegt met de ketenmanagers over de te volgen route en de keuze voor een oplossingsrichting. In het gehele proces is aandacht voor de communicatie richting belastingplichtigen. Onderdeel van de procedure is dat de storing wordt gemeld op de website van de Belastingdienst in het Verstoringenoverzicht. Indien de ernst of de omvang van de verstoring daar om vragen wordt de Staatssecretaris geïnformeerd via een spoednotitie. Deze afweging wordt gemaakt in overleg met de DG.
Kunt u aangeven of de afdeling Centrale Verwerking Uitstelregeling (CVU) met wachttijden te maken heeft?
De afdeling Centrale Verwerking Uitstelregeling (CVU) heeft met wachttijden te maken. Deze afdeling is geen onderdeel van de BelastingTelefoon. De wachttijden bij de CVU zijn relatief kort.
In onderstaande tabel is de gemiddelde wachttijd per maand voor intermediairs die bellen naar de afdeling CVU weergegeven:
januari 2018
1.495
268
0:57
februari 2018
1.691
201
0:45
maart 2018
2.843
308
0:56
april 2018
2.747
285
0:55
mei 2018
2.430
317
1:02
juni 2018
3.227
311
1:05
juli 2018
3.936
382
1:02
Kunt u per maand een overzicht geven van de wachttijden bij de BelastingTelefoon voor belastingadviseurs?
In onderstaande tabel is de gemiddelde wachttijd per maand voor intermediairs opgenomen:
01–2017
15
02–2017
18
03–2017
17
04–2017
19
05–2017
18
06–2017
17
07–2017
18
08–2017
16
09–2017
14
10–2017
13
11–2017
15
12–2017
17
01–2018
17
02–2018
21
03–2018
19
04–2018
19
05–2018
27
06–2018
37
Deze wachttijd is kort omdat de intermediairs via de BelastingTelefoon via een speciale toegangscode rechtstreeks worden doorverbonden.
Klopt het dat een op de vier belastingadviseurs afhaakt vanwege de lange wachtrij? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Nee dit klopt niet. Op de website belastingdienst.nl publiceren wij open data, waaronder een bestand met geaggregeerde informatie over onze wachttijden. Deze data is door de media gebruikt voor een artikel over wachtrijen bij de BelastingTelefoon. Dit artikel bevatte een op basis van deze data juiste analyse van de ontwikkeling van de wachttijden op diverse werkstromen. Hierdoor is het beeld ontstaan dat ca. 250.000 intermediairs (één op de vier) zijn afgehaakt in de wachtrij. Na publicatie van het artikel is een analyse gedaan van de cijfers die zijn gebruikt. De conclusie is dat er sinds maart onjuiste data in het open databestand zat die de wachttijden van de werkstroom intermediairs betrof. De feitelijke situatie op basis van de juiste informatie is dat er ca. 24.000 intermediairs zijn afgehaakt in de wachtrij. De wachttijden die in het antwoord op vraag 7 en 8 zijn vermeld laten tevens zien dat dit niet aan de orde is.
Hoe wilt u de bereikbaarheid voor belastingadviseurs die particulieren en kleine ondernemers bijstaan verbeteren?
Zoals uit mijn antwoord op vraag 9 blijkt is er feitelijk geen situatie dat de bereikbaarheid bij de intermediairs om extra maatregelen vraagt. In mijn beantwoording van de Kamervragen van 9 juli jl. heb ik aangegeven dat ik 160 fte extra capaciteit beschikbaar stel om de bereikbaarheid van de BelastingTelefoon weer op het niveau te brengen van de 1e helft 2017 en 50 fte voor het verbeteren van de kwaliteit van beantwoording van de wet- en regelgevingsvragen.2
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Vaststellingsovereenkomsten tussen de belastingdienst en multinationals |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Hoe verhoudt uw antwoord, gegeven in het debat over de dividendbelasting op 26 juni 2018, dat er in principe vaststellingsovereenkomsten kunnen bestaan die een looptijd hebben van 100 jaar zich tot de beantwoording van Kamervragen op 22 juni en 8 juni 2018 waarin wordt aangegeven dat de langste looptijd van een vaststellingsovereenkomst 10 jaar betreft?1 2 3
Ter beantwoording van deze vraag dient onderscheid te worden gemaakt tussen vaststellingsovereenkomsten in zijn algemeenheid en vaststellingsovereenkomsten die het karakter hebben van een APA of ATR4, waaraan specifieke vereisten met betrekking tot de looptijd zijn gekoppeld. Dit kan als volgt worden toegelicht.
Een vaststellingsovereenkomst is een overeenkomst als bedoeld in artikel 7:900 Burgerlijk Wetboek. In een vaststellingsovereenkomst binden partijen elkaar, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt. In het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (BFB) is opgenomen dat vooroverleg tussen belastingplichtige en de Belastingdienst kan leiden tot een vaststellingsovereenkomst.5
Indien belastingplichtige en de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst sluiten, schrijft het BFB voor aan welke eisen een dergelijke vaststellingsovereenkomst moet voldoen. Zo is met betrekking tot de looptijd opgenomen dat uit de vaststellingsovereenkomst moet blijken voor welke periode de overeenkomst geldt en dat de overeengekomen periode niet stilzwijgend kan worden verlengd. De beperking van de looptijd ligt bovendien in het feit dat altijd moet worden opgenomen dat een vaststellingsovereenkomst vervalt indien wet- of regelgeving wijzigt. Hierdoor is het theoretisch niet onmogelijk om een vaststellingsovereenkomst voor 100 jaar aan te gaan maar praktisch gezien zal een vaststellingsovereenkomst nooit voor een dergelijke periode gelden.
Een vaststellingsovereenkomst ziet niet alleen op situaties waarin zekerheid vooraf wordt gegeven, een vaststellingsovereenkomst kan ook zien op de beëindiging van een fiscaal geschil over het verleden. Een ruling geeft alleen zekerheid over de fiscale gevolgen van toekomstige rechtshandelingen of van rechtshandelingen voordat de aangifte is ingediend.6 Niet alle vaststellingsovereenkomsten zijn dus rulings; rulings in de vorm van vaststellingsovereenkomsten zijn een deelverzameling van de vaststellingsovereenkomsten.
Met betrekking tot de looptijd van rulings gelden de eisen die gelden voor alle vaststellingsovereenkomsten zoals hiervoor beschreven. Voor rulings met een internationaal karakter heb ik eerder in antwoord op uw Kamervragen van 15 juni jl. toegezegd dat ik een beperking van de looptijd tot in principe 4 tot 5 jaar conform APA’s en ATR’s zal meenemen in de door mij aangekondigde herziening van de rulingpraktijk.7
Een APA of ATR is een specifieke ruling over in het APA- en ATR-besluit genoemde internationale onderwerpen. Hieruit blijkt dat niet iedere ruling een APA of ATR is. De APA’s en ATR’s zijn dus weer een deelverzameling van de rulings.
In het APA- respectievelijk het ATR-besluit is opgenomen dat de looptijd van een APA of ATR in beginsel vier tot vijf jaar bedraagt. In deze besluiten is vastgelegd dat uitzonderingen mogelijk zijn, bijvoorbeeld bij langlopende contracten. Indien de feiten en omstandigheden dit rechtvaardigen, bijvoorbeeld bij een langdurige investering waarbij ook langlopende contracten worden aangegaan, wordt daarom soms een langere looptijd overeengekomen, in dat kader heb ik eerder tien jaar genoemd. In die gevallen wordt in zijn algemeenheid een evaluatie halverwege die langere termijn opgenomen om te beoordelen of de feiten en omstandigheden gelijk zijn gebleven. Een APA/ATR heeft altijd een vaste looptijd. Er zijn geen APA’s of ATR’s voor onbepaalde tijd afgesloten.
Kunt u alsnog antwoord geven op de vraag of er vaststellingsovereenkomsten bestaan met een looptijd voor onbepaalde tijd en hoeveel dat er zijn?
Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt zit er altijd een beperking in de looptijd door het feit dat steeds in de vaststellingsovereenkomst moet worden opgenomen dat een deze vervalt indien wet- of regelgeving wijzigt dan wel de feiten en omstandigheden wijzigen. Het kan in incidentele gevallen voorkomen dat er geen specifieke einddatum wordt overeengekomen bijvoorbeeld omdat de vaststellingsovereenkomst ziet op een eenmalige transactie.
Denkt u dat aandeelhouders van een multinational «zekerheid vooraf» van onze Belastingdienst zo ervaren als een vaststellingsovereenkomst een einddatum zou kennen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer er een specifieke einddatum in een vaststellingsovereenkomst opgenomen wordt, geeft deze vaststellingsovereenkomst zekerheid voor de duur van deze overeenkomst. Ook zekerheid voor 4 tot 5 jaar is voor bedrijven van belang omdat ze voor deze periode weten hoe het recht moet worden toegepast. Hoewel aandeelhouders van multinationals over het algemeen geen partij zijn bij de vaststellingsovereenkomst kan zekerheid vooraf voor 4 tot 5 jaar voor de vennootschap waarin zij direct of indirect aandeelhouder zijn, van belang zijn. Wanneer de einddatum is bereikt kan er op verzoek van belastingplichtige en na beoordeling daarvan door de Belastingdienst overigens een nieuwe vaststellingsovereenkomst worden gesloten.
Hoe verhoudt uw antwoord, gegeven in hetzelfde debat over de dividendbelasting, dat er geen aannames (second-guessen) over een te vormen constructie worden gemaakt door de belastinginspecteur over de reden of oorzaak van een aangevraagde vaststellingsovereenkomst, zich tot eerdere beantwoording van Kamervragen dat er weldegelijk eisen aan (toekomstige) werkgelegenheid kunnen worden gesteld?4
In het debat heb ik aangegeven dat ik denk dat voor een belastinginspecteur in het wegen van een feitencomplex het in Nederland of juist buiten Nederland plaatsen van een hoofdkantoor geen rol speelt. De inspecteur toetst het aangeleverde en beoordeelde feitencomplex aan fiscale wet, beleid en jurisprudentie. Het al dan niet aantrekken of verliezen van Nederlandse werkgelegenheid maakt de toepassing van fiscale wet, beleid of jurisprudentie niet anders.
Bij het aanvragen van ATR’s en bij dienstverleningslichamen gelden uiteraard wel substance-eisen voor belastingplichtigen. Een belastingplichtige moet over voldoende gekwalificeerd personeel voor de adequate uitvoering en registratie van de door de rechtspersoon af te sluiten transacties beschikken om in aanmerking te komen voor een ATR.
Is het mogelijk dat een multinationaal bedrijf wil fuseren en om de fusie te kunnen voorleggen aan zijn aandeelhouders toch een vaststellingsovereenkomst krijgt over de feiten en omstandigheden die in de toekomst liggen?
Ja. Een ruling over de fiscale gevolgen van een voorgenomen fusie is mogelijk. Een ruling kan immers worden gesloten over een rechtshandeling die zich in de toekomst nog moet gaan voordoen.
Hoe vaak is er een vaststellingsovereenkomst afgegeven over een geplande bedrijfsconstructie van een multinational?
Wat moet worden verstaan onder «een geplande bedrijfsconstructie» is mij niet duidelijk. Wel kan ik opmerken dat zekerheid vooraf kan worden verkregen over de toepassing van alle fiscale wet- en regelgeving. Indien dit leidt tot een ruling met een internationaal karakter zal deze worden uitgewisseld met buitenlandse belastingdiensten. In de uitwisselingscijfers is opgenomen hoeveel rulings met een internationaal karakter er de laatste jaren zijn afgegeven.10
Hoeveel vaststellingsovereenkomsten zijn er sinds 2004 afgegeven over de dividendbelastingaspecten van een dividendtoegangsmechanisme, het zogenoemde dividend acces mechanism?
Of en hoeveel vaststellingsovereenkomsten worden afgegeven over de dividendbelastingaspecten van een dividendtoegangsmechanisme is niet systematisch bijgehouden.
Hoeveel vaststellingsovereenkomsten zijn er sinds 2004 afgegeven over de dividendbelastingaspecten van een dividendtoegangsmechanisme waarbij de moedermaatschappij – afgezien van een bijzonder dividendtoegangsaandeel – alle aandelen houdt in de buitenlandse (klein)dochtermaatschappij(en)?
Of en hoeveel vaststellingsovereenkomsten zijn afgegeven over de dividendbelastingaspecten van een dividendtoegangsmechanisme waarbij de moedermaatschappij – afgezien van een bijzonder dividendtoegangsaandeel – alle aandelen houdt in de buitenlandse (klein)dochtermaatschappij(en) wordt niet systematisch bijgehouden.
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van de sinds 2004 gesloten vaststellingsovereenkomsten over de fiscale behandeling van dividendtoegangsmechanismen?
Of en hoeveel vaststellingsovereenkomsten zijn afgegeven over de fiscale behandeling van dividendtoegangsmechanisme is niet systematisch bijgehouden. Ook de looptijd van vaststellingsovereenkomsten is niet systematisch bijgehouden.
Hoeveel vaststellingsovereenkomsten met multinationals zijn buiten het rulingteam om gesloten?
Het totaal aantal gesloten vaststellingsovereenkomsten wordt niet systematisch centraal bijgehouden. Het APA/ATR-team is competent voor het afgeven van rulings zoals genoemd in het APA- en ATR-besluit.11 Dit betreft bepaalde specifieke, vaak internationale onderwerpen. Het aantal jaarlijks door het APA/ATR-team afgegeven rulings wordt systematisch bijgehouden en jaarlijks gepubliceerd.12 Andere onderwerpen waarvoor zekerheid vooraf wordt gevraagd worden behandeld door de lokale inspecteur. Bij sommige onderwerpen worden kennis- of coördinatiegroepen van de Belastingdienst betrokken. Vaststellingsovereenkomsten kunnen ook zien op de beëindiging van een geschil. Deze vaststellingsovereenkomsten, niet zijnde rulings, worden in principe door de lokale inspecteur (met eventueel een kennis- of coördinatiegroep) behandeld. De Belastingdienst kan vaststellingsovereenkomsten sluiten met alle belastingplichtigen, niet alleen met multinationals. Voor rulings met een internationaal karakter geldt dat informatie over deze rulings wordt uitgewisseld met buitenlandse belastingdiensten. De informatie over de uitwisseling wordt jaarlijks gepubliceerd.13
Kunt u uitleggen uit welke wet het kunnen gebruiken van een dividendtoegangsmechanisme volgt?
Alle gevolgen voor de dividendbelasting van (voorgenomen) rechtshandelingen vloeien voort uit de Wet op de dividendbelasting 1965.
Kunt u voorts aangeven hoe er helderheid of duidelijkheid wordt verkregen over een rechtsvraag als een multinational gebruik maakt van zo een dividendtoegangsmechanisme? Wat wordt er concreet getoetst en hoe gebeurt dat?
Bij de uitvoering van de Wet op de dividendbelasting 1965 beoordeelt de Belastingdienst of er sprake is van een «opbrengst van aandelen». In artikel 3 van deze wet is geregeld wat tot de opbrengst behoort. De inspecteur betrekt daarbij alle relevante feiten en omstandigheden. De aanwezigheid van een dividendtoegangsmechanisme is een mee te wegen omstandigheid. Indien de inspecteur bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden op een niet eerder beantwoorde rechtsvraag stuit legt hij deze vraag voor aan een kennisgroep. Indien dit een rechtsvraag betreft die ziet op de consequenties voor de dividendbelasting van bepaalde (voorgenomen) rechtshandelingen, zal deze rechtsvraag worden voorgelegd aan de kennisgroep Dividendbelasting. Er zal dan worden getoetst hoe de fiscale wet- en regelgeving in de visie van de kennisgroep uitwerkt in een bepaalde situatie. Bij de kennisgroep Dividendbelasting zal in essentie de vraag worden beantwoord of al dan niet dividendbelasting verschuldigd is in een specifieke situatie.
Kunt u aangeven hoe uw uitleg in het debat over de dividendbelasting van 26 juni 2018, dat de dividendbelastingaspecten van een dividendtoegangsmechanisme niet in het verzamelbesluit «Dividendbelasting», of elders, zijn gepubliceerd omdat de hierover gesloten vaststellingsovereenkomst uit de wet voortvloeit en er dus geen onhelderheid of onduidelijkheid over is zich verhoudt met het voorschrift in het Besluit fiscaal procesrecht dat vaststellingsovereenkomsten alléén worden gesloten ter voorkoming van onzekerheid of geschil?5 6
In het BFB16 is het volgende opgenomen over beleidsbesluiten:
De fiscale duiding van een dividendtoegangsmechanisme is niet opgenomen in een beleidsbesluit omdat hieromtrent geen beleid is ontwikkeld dat niet terug te vinden is in de wet en jurisprudentie. Een belastingplichtige kan onzeker zijn over de fiscale uitwerking van een rechtshandeling in zijn geval. In die gevallen kan zekerheid vooraf worden gekregen. Het is echter niet zo dat iedere vaststellingsovereenkomst zal leiden tot een beleidsbesluit.
Wanneer is in het algemeen sprake voor de heffing van dividendbelasting van een middellijke winstuitdeling in de zin van artikel 3 lid 1 onderdeel a Wet op de dividendbelasting 1965?
In het algemeen is sprake van een middellijke winstuitdeling in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de dividendbelasting 1965 indien een vennootschap het voordeel niet rechtstreeks doet toekomen aan haar aandeelhouder, maar aan een derde, zulks om de aandeelhouder te gerieven. Hiervan is ook sprake indien de aandeelhouder niet rechtstreeks door de vennootschap maar door een gelieerd lichaam of persoon wordt bevoordeeld.
Is er sprake van een middellijke winstuitdeling voor de heffing van de dividendbelasting indien een in Nederland gevestigde moedermaatschappij de mogelijkheid heeft om alle winstreserves van haar buitenlandse (klein)dochtermaatschappij aan haarzelf toe te laten komen, maar daarvan afziet ten gunste van haar eigen aandeelhouders?
Voor de heffing van dividendbelasting is van belang of de aandeelhouder gerechtigd is tot de opbrengst van de aandelen. Indien een in Nederland gevestigde moedermaatschappij de mogelijkheid heeft om alle winstreserves van haar buitenlandse klein(dochtermaatschappij) aan haarzelf toe te laten komen, maar daarvan afziet ten gunste van haar eigen aandeelhouders, kan er sprake zijn van een middellijke winstuitdeling die als opbrengst van aandelen moet worden aangemerkt. Het is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van de concrete situatie of hiervan sprake is.
Klopt het dat de Hoge Raad het leerstuk van de middellijke winstuitdeling heeft toegepast in het arrest HR 14 maart 1979, nr. 19023, BNB 1979/153? Kunt u de casus van dit arrest en de beslissing van de Hoge Raad omschrijven? Klopt het dat dit arrest wordt beschouwd als het standaardarrest over middellijke winstuitdelingen?
Dit arrest kan niet worden beschouwd als het standaardarrest over middellijke winstuitdelingen, maar als het standaardarrest over middellijke inkoop van aandelen. De Hoge Raad heeft in het arrest van 14 maart 1979 geoordeeld dat in het geval van een middellijke inkoop van aandelen sprake is van een vermogensverschuiving van de vennootschap naar de aandeelhouder.18 In dit arrest kocht de dochtermaatschappij aandelen en voorkeursrechten in de moedermaatschappij van de aandeelhouders van die moedermaatschappij. Kort gezegd oordeelde de Hoge Raad dat het door de dochtermaatschappij aan de aandeelhouders van de moedermaatschappij betaalde bedrag onderworpen is aan de heffing van dividendbelasting, omdat zich een vermogensverschuiving van de moedermaatschappij naar haar aandeelhouders heeft voorgedaan. Hierbij overwoog de Hoge Raad dat in het algemeen ingekochte eigen aandelen geen reëel vermogensactief vormen en dat dit eveneens geldt in het geval waarin de moedermaatschappij niet zelf in het bezit is van haar eigen aandelen maar deze aandelen in het bezit zijn van een dochtermaatschappij waarin zij alle aandelen heeft. Er is dan immers sprake van een moedermaatschappij die door middel van haar dochtermaatschappij aandelen in zichzelf bezit. Daardoor daalt voor de moedermaatschappij de waarde van de deelneming in de dochtermaatschappij en dientengevolge het vermogen van de moedermaatschappij met het bedrag dat de dochtermaatschappij ter verwerving van de aandelen in de moedermaatschappij aan de verkopers van die aandelen betaalt.
Hoe wordt er geoordeeld als uit openbare bronnen helder is dat een dividendtoegangsmechanisme een puur fiscale reden van bestaan heeft? Kunt u uw antwoord helder toelichten?
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad vloeit voort dat een belastingplichtige bij de belastingheffing voor het bereiken van een bepaald resultaat vrij is een weg te kiezen die voor hem fiscaal het minst belastend is. 19 De grens van die vrijheid wordt bereikt wanneer er geen enkel reëel belang is zodat er in strijd gehandeld wordt met doel en strekking van de wet. In dat geval kan de inspecteur bij de aanslagregeling het leerstuk «fraus legis» toepassen. De inspecteur hoeft op basis van het BFB bovendien niet in te gaan op vooroverleg indien:
Kunt u aangeven hoeveel beleidsbesluiten er zijn afgegeven omtrent de «rulingpraktijk» en welke wettelijke onduidelijkheden werden verhelderd voor de belastinginspecteurs en de belastingadvieswereld?
Het geheel van fiscale wet-, beleid en jurisprudentie geldt ook voor de «rulingpraktijk». Dit betekent dat allerlei beleidsbesluiten ook van belang kunnen zijn voor de rulingpraktijk. Een aantal beleidsbesluiten zien specifiek op de APA/ATR-praktijk. Voor een overzicht van beleidsbesluiten die relevant zijn voor de APA/ATR-praktijk verwijs ik u naar de bijlage bij mijn brief van 23 mei 2017.20
Kunt u aangeven wanneer het rulingteam of een ander onderdeel van de Belastingdienst precies vaststelt of er aan fiscale grensverkenning wordt gedaan?
Als sprake is van fiscale grensverkenning zet de Belastingdienst het vooroverleg niet voort en wordt er geen inhoudelijk standpunt ingenomen. Van fiscale grensverkenning is sprake als de inspecteur in het vooroverleg een standpunt inneemt, de vragensteller zich hier niet in kan vinden en vervolgens probeert de casus, door telkens (kleine) wijzigingen aan te brengen, fiscaal net aanvaardbaar te presenteren. Dit beleid is opgenomen in het BFB. De Belastingdienst bekijkt van geval tot geval of hier sprake van is.
Wat is het gemiddeld aantal bijeenkomsten en/of contactmomenten tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige voor een vaststellingsovereenkomst wordt vastgesteld? Met wat voor soort informatie mag een aanvrager van een vaststellingsovereenkomst nog een keer (of meerdere keren) terugkomen?
Het is lastig aan te geven of in te schatten hoeveel bijeenkomsten en/of contactmomenten er zijn tussen de Belastingdienst en een belastingplichtige voor een vaststellingsovereenkomst wordt gesloten. Het aantal bijeenkomsten en/of contactmomenten is per geval verschillend. Het kan zijn dat een verzoek van een belastingplichtige om een vaststellingsovereenkomst over een relatief eenvoudige situatie vergezeld gaat van alle relevante informatie om een oordeel te vellen. In dat geval heeft de inspecteur weinig contactmomenten of correspondentie nodig om een vaststellingsovereenkomst te kunnen sluiten. Bij complexe situaties zal een inspecteur over het algemeen meerdere, al dan niet fysieke contactmomenten hebben met de belastingplichtige. Een inspecteur wil dan bijvoorbeeld aanvullende informatie, een opheldering van de gepresenteerde feiten of heeft vragen over een opgesteld Transfer Pricing rapport. Indien de belastingplichtige bijvoorbeeld aanvullende informatie aanlevert over de feiten en omstandigheden en/of deze worden toegelicht en verduidelijkt kan dit leiden tot meerdere contactmomenten. Dit draagt bij aan de informatiepositie van de inspecteur.
Is er een verschil te zien in het gemiddelde aantal keren contact over de vaststellingsovereenkomst met en zonder dividendtoegangsmechanisme?
In zijn algemeenheid geldt dat het aantal keren contact over een vaststellingsovereenkomst niet systematisch centraal wordt bijgehouden.
Klopt het dat de Belastingdienst geen vaststellingsovereenkomst over een dividendtoegangsmechanisme mag afsluiten indien een belastingplichtige tijdens het (voor)overleg, door steeds telkens (kleine) wijzigingen aan te brengen, een dividendtoegangsmechanisme fiscaal net aanvaardbaar beoogt te presenteren?
Ja. Voor alle vaststellingsovereenkomsten waarin de belastingdienst zekerheid vooraf geeft geldt het beleid uit het BFB, inclusief de bepaling over fiscale grensverkenning zoals toegelicht in antwoord 19.
Is het mogelijk om een bedrijf als een geconsolideerde groep te behandelen voor de jaarverslaggeving, en dat er tegelijkertijd door een meegeconsolideerde dochter een dividendtoegangsaandeel is uitgegeven ten behoeve van buitenlandse aandeelhouders in de moedermaatschappij? Kunnen de resultaten van de dochter dan nog wel door de moeder worden meegeconsolideerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het al dan niet meeconsolideren van de financiële gegevens van een onderneming ten behoeve van de jaarverslaggeving is in zijn algemeenheid niet relevant voor fiscale vraagstukken. Ingevolge het ondernemingsrecht is het al dan niet meeconsolideren afhankelijk van het antwoord op de vraag of de moedermaatschappij (het hoofd van de groep) de overwegende zeggenschap of de centrale leiding over de dochtervennootschap heeft.21 De wijze waarop een dochter dividend uitkeert, is niet relevant voor de consolidatieplicht voor de moedervennootschap.
Is er recent, pakweg na 16 juni 2018, door de Europese Commissie met Nederland contact gezocht, al dan niet informeel, met het verzoek om één of meerdere vaststellingsovereenkomsten of rulings met bedrijven in te zien?
Zoals mijn ambtsvoorganger in zijn brief van 19 september 2013 aangaf, ontvangt Nederland geregeld van de Europese Commissie op allerlei terreinen, waaronder belastingen, verzoeken om informatie in het kader van (voor)onderzoeken naar staatssteun en oneerlijke concurrentie.22 De in het kader van deze verzoeken tussen de Commissie en Nederland gewisselde stukken plegen vertrouwelijk te zijn en worden derhalve niet openbaar gemaakt. Indien de Commissie een vermoeden van staatssteun heeft, kan zij de formele onderzoeksprocedure openen. Deze procedure is openbaar.
Onder welke omstandigheden dient een bedrijf voor verslaggevingsdoeleinden een verplichting tot terugbetaling van staatsteun in de jaarrekening op te nemen, al dan niet als een niet uit balans blijkende verplichting of in de toelichting?
Wanneer het op de balansdatum voor de rechtspersoon vaststaat of waarschijnlijk is dat hij op enig moment in de toekomst staatssteun moet terugbetalen, maar nog niet bekend is wat daarvan de omvang is of wanneer dat moet gebeuren, dan moet hij daarvoor een voorziening opnemen in de balans.23
Klopt het dat een selectieve vrijstelling van bronheffing, bijvoorbeeld een dividendbelasting, ongeoorloofde staatssteun kan zijn aan het bedrijf dat de bronheffing in principe ten laste van de aandeelhouders had moeten inhouden? En klopt het dat de Europese Commissie een dergelijke vorm van indirecte staatssteun kan terugvorderen bij het inhoudingsplichtige bedrijf? Klopt het dat de Europese Commissie de vrijstelling van bronheffing in de Luxemburgse 1929-holdingzaak als ongeoorloofde staatsteun kwalificeerde aan de desbetreffende holdingvennootschappen?7
Het zou mogelijk kunnen zijn dat een selectieve vrijstelling van bronheffing, indien voldaan wordt aan alle voorwaarden voor kwalificatie, een steunmaatregel is in de zin van artikel 107, lid, 1, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).
De Europese Commissie gelast in geval van een negatief besluit staatssteun, conform artikel 16 van de Procedureverordening staatssteun25, de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen. Of een inhoudingsplichtig bedrijf door de Commissie als begunstigde kan worden beschouwd, zal in een eindbesluit door de Commissie vastgesteld moeten worden.
De Europese Commissie heeft in haar beschikking van 19 juli 2006 de Luxemburgse fiscale regeling op basis van de wet van 31 juli 1929 ten behoeve van de vrijgestelde holdings als onverenigbare steun aangemerkt. Het niet onderworpen zijn aan de normale inhouding aan de bron van door de vrijgestelde holdings uitgekeerde dividenden en royalty’s aan niet-ingezeten begunstigden (punt 65) was een onderdeel van deze regeling.
Kunt u deze vragen stuk voor stuk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘bescherm de rechten van belastingbetalers beter’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «bescherm de rechten van belastingbetalers beter»1?
Ja
Kunt u ingaan op de bewering dat de hoge belastingrente burgers en bedrijven afschrikt om bezwaar te maken? Zijn er gevallen bekend van belastingplichtigen die geen bezwaar (durfden te) maken vanwege de hoge belastingrente?
Mij zijn geen gevallen bekend van belastingplichtigen die geen bezwaar durfden te maken vanwege de hoge belastingrente. Het bezwaar maken tegen een belastingaanslag heeft als zodanig geen invloed op de hoogte van de belastingrente. Die wordt namelijk bepaald door het bedrag van de belastingaanslag in combinatie met het tijdstip van de vaststelling. Als de belastingplichtige de bezwaarprocedure verliest leidt dat dus niet tot een hogere belastingrente. Als de belastingplichtige de bezwaarprocedure wint wordt eventueel in rekening gebrachte belastingrente verminderd of teruggegeven.
Bij het maken van bezwaar kan de invorderingsrente een rol spelen. Deze rente is verschuldigd als de betalingstermijn van de belastingaanslag is verstreken en het verschuldigde bedrag dan nog niet is betaald. In de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6 wordt nader op de invorderingsrente ingegaan.
Wat zouden de kosten zijn als de belastingrente verrekend wordt bij eventueel aangetekend bezwaar of wanneer er gekozen wordt voor een andere termijn, bijvoorbeeld door het belastingrenteloos maken van de betalingstermijn?
Het is niet helemaal duidelijk hoe het eerste deel van deze vraag moet worden geïnterpreteerd. Als bedoeld is te vragen wat het zou kosten als de eerder in rekening gebrachte belastingrente zou worden verminderd of teruggegeven bij een ingediend bezwaar dat heeft geleid tot een verlaging van de belastingaanslag, dan is daarop het antwoord dat dit niet tot extra kosten leidt omdat dit nu al standaard gebeurt.
Voor wat betreft het antwoord op het tweede deel van deze vraag verwijs ik naar het onderzoek naar het systeem van de belastingrente dat ik op 5 juli jl. naar Uw Kamer heb gezonden.2 Daarin wordt concreet ingegaan op deze situatie en de kosten die hiermee gemoeid zijn.
Kunt u ingaan op het commentaar dat er een gebrek aan wederkerigheid is ten aanzien van de belastingrente? Wat zijn de precieze rentepercentages die de Belastingdienst nu hanteert voor vorderingen en verschuldigde bedragen bij verschillende belastingplichtigen? Waarom is er geen sprake van evenredigheid?
In het commentaar wordt naar mijn mening gedoeld op een gebrek aan wederkerigheid op het punt van de regeling invorderingsrente. Ook voor deze regeling geldt dat die is gebaseerd op de verzuimgedachte. Kort samengevat houdt de regeling in dat als een belastingschuldige zijn belastingaanslag niet binnen de daarvoor geldende betalingstermijn betaalt de ontvanger van de Belastingdienst na het verstrijken van die termijn invorderingsrente in rekening brengt. Als anderzijds de ontvanger van de Belastingdienst een belastingteruggaaf niet uitbetaalt binnen de daarvoor geldende termijn wordt na het verstrijken van die termijn invorderingsrente vergoed. De invorderingsrente bedraagt 4% voor alle belastingmiddelen. Dit percentage geldt zowel voor de in rekening te brengen als de te vergoeden invorderingsrente.
Invorderingsrente wordt ook in rekening gebracht als de belastingaanslag niet op tijd wordt betaald in afwachting van een bezwaarprocedure. Als de belastingaanslag als gevolg daarvan wordt verminderd tot een lager bedrag dan wordt er in principe geen invorderingsrente vergoed, ook niet als het oorspronkelijke bedrag van de belastingaanslag al zou zijn betaald. Volgens het commentaar wringt de regeling invorderingsrente om die reden met de wederkerigheid.
De reden dat in verband met bezwaar op te veel betaalde belasting in principe geen invorderingsrente wordt vergoed is dat de belastingplichtige die bezwaar indient tegen de belastingaanslag uitstel van betaling krijgt. Hij hoeft de belastingaanslag dus niet te betalen vooruitlopend op de uitkomst van de procedure. Als hij uitstel van betaling heeft gekregen en de procedure wint heeft hij ook geen economisch nadeel geleden. Er wordt dan ook alleen invorderingsrente gerekend voor zover er op dat moment nog sprake is van een openstaand bedrag. Alleen in de gevallen waarin er door de ontvanger geen uitstel van betaling zou zijn verleend terwijl daar wel om is verzocht en de belastingplichtige geen andere keuze heeft dan de belastingaanslag te betalen, wordt invorderingsrente wel vergoed als de betaalde belastingaanslag naderhand wordt verminderd tot een lager bedrag.
Het evenredig maken van de regeling invorderingsrente in die zin dat invorderingsrente steeds wordt vergoed over te veel betaalde belasting zou naar schatting tot € 200 miljoen aan budgettaire derving leiden op de begroting.
Hiervoor is geen budgettaire ruimte zoals ik ook aangegeven heb in de Kamerbrief van 5 juli jl. Naast het feit dat het standaard vergoeden van rente in deze situaties weer aanleiding zou kunnen geven tot sparen bij de fiscus, zou een dergelijke fundamentele aanpassing van de structuur van de regeling invorderingsrente een ingrijpende aanpassing van het inningssysteem vergen met een minimale implementatietermijn van 2 jaar. Om deze redenen ben ik er geen voorstander van.
Vindt u het rechtvaardig dat de rente die de Belastingdienst hanteert voor zichzelf anders is dan de rente die de Belastingdienst hanteert voor belastingplichtigen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zouden de kosten zijn als de gehanteerde belastingrente evenredig wordt gemaakt? Zou u er voorstander van zijn om dit evenredig te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ingaan op de beschreven situatie waarbij particulieren rente betalen over geld dat al op de rekening van de fiscus heeft gestaan? Vindt u dit rechtvaardig? Bent u bereid hier iets aan te doen? Wat zouden de kosten hiervan zijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het onderzoek naar het systeem van de belastingrente dat ik op 5 juli jl. naar Uw Kamer heb gezonden waarin uitgebreid wordt ingegaan op deze situatie.
Kunt u ingaan op de beschreven situatie waarbij de fiscus geen rente uitkeert wanneer de Belastingdienst teveel belasting heeft geïnd? Vindt u dit rechtvaardig? Bent u bereid hier iets aan te doen?
In het antwoord op de vragen 4, 5 en 6 ben ik al ingegaan op deze vragen.
Vindt u het rechtvaardig dat de belastingrente wordt gebruikt om «gaten in de begroting te dichten», zoals gesteld wordt in het artikel? Bent u bereid om, los van het aan de Kamer gestuurde onderzoek, structureler onderzoek te doen naar de modernisering van de regeling rond de belastingrente, zodat deze onrechtvaardigheden in de toekomst mogelijk kunnen worden opgelost?
De belastingrente wordt niet gebruikt om «gaten in de begroting te dichten». Zoals beschreven in het onderzoek naar de regeling belastingrente zijn de wettelijke ondergrenzen voor de rentepercentages destijds mede ingevoerd om te voorkomen dat de geraamde opbrengst van de regeling belastingrente niet zou worden gerealiseerd. Deze percentages waren bij de invoering van de regeling gebaseerd op de wettelijke rente voor (niet)-handelstransacties. Hoewel de budgettaire opbrengst niet het doel is van de renteregeling, achtte het kabinet het noodzakelijk de geraamde opbrengst te realiseren. Dit is nog steeds zo. Het belang van deze realisatie is terug te voeren op de begrotingssystematiek; zoals ik in mijn brief over het onderzoek naar het systeem van de belastingrente heb aangegeven zou het afschaffen van deze ondergrenzen met grote budgettaire gevolgen gepaard gaan waarvoor geen budgettaire ruimte bestaat. Het invoeren van structurele aanpassingen van de systematiek van de regeling belastingrente zou daarnaast ingrijpende uitvoeringsgevolgen hebben voor de Belastingdienst.
Het Belastingplan 2019 zal wel maatregelen bevatten om voor wat betreft de inkomstenbelasting en de erfbelasting de regeling belastingrente beter te doen aansluiten op het uitgangspunt dat de belastingplichtige die tijdig een correcte aangifte doet niet met belastingrente te maken krijgt. Mijn inzet is om dit ook te gaan veranderen voor de vennootschapsbelasting mits hiervoor dekking kan worden gevonden en het uitvoerbaar is.
Bent u bereid om op kleinere schaal te zoeken naar oplossingen om de belastingrente, zij het niet nu dan wel in de toekomst, rechtvaardiger te maken, bijvoorbeeld door aanpassingen binnen een bepaalde belasting in plaats van het geheel?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u, in het licht van bovenstaande vragen, antwoord geven waarom u, zoals gesteld in antwoord op de eerdere schriftelijke vragen van Lodders2, een Handvest met de Rechten van Belastingbetalers «geen meerwaarde» vindt hebben? Denkt u niet dat een handvest een betere opsomming van de rechten van de belastingbetaler kan zijn dan een grote hoeveelheid technisch geformuleerde belastingwetgeving?
In Nederland is er een democratisch proces ingericht om te komen tot evenwichtige wetgeving. De rechten en plichten van belastingplichtigen worden in samenhang verankerd in wet- en regelgeving, zowel op nationaal niveau als in internationale verdragen die Nederland erkend heeft.
In mijn antwoorden op de eerder gestelde schriftelijke vragen heb ik aangegeven dat er in het geval er een rechtstekort zou bestaan of er anderszins aanleiding zou zijn om rechten van de belastingbetalers aan te passen, aanpassing van wetgeving daarvoor de aangewezen weg is.
De wijze waarop het wetgevingsproces in Nederland is ingericht, met advies van Hoge Colleges van Staat en in debat met het parlement, borgt dat sprake is van een zorgvuldige belangenafweging en analyse.
Ik zie geen aanleiding om naast dit wetgevingsinstrumentarium nog te gaan werken met een document als een handvest. Een handvest doorloopt immers niet dit wetgevingsproces, heeft een onduidelijke status en schept verwachtingen richting belastingplichtigen die niet noodzakelijkerwijs terecht zijn. Vanuit deze optiek brengt het vaststellen van een handvest voor burgers mijns inziens geen duidelijkheid met zich, maar roept het wel veel vragen op.
Voor zover het noodzakelijk zou zijn om in eenvoudiger taalgebruik aan belastingplichtigen voorlichting te geven over hun rechten en plichten, ligt het in de rede om deze voorlichting en uitleg vormvrij op te nemen op de website van de Belastingdienst. Gelet op het voorgaande, vind ik het weinig zinvol om het aangehaalde handvest per artikel tegen de vigerende regelgeving aan te houden.
Kunt u reageren op het beschreven handvest van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB)? Kunt u voor elke van de artikelen en de «fundamental principles» aangeven in welk wetsartikel dit recht of deze verantwoordelijkheid gewaarborgd is? Bent u van mening dat al deze principes afdoende gewaarborgd zijn?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat het van het grootste belang is dat de rechten en plichten van belastingbetalers altijd zo duidelijk en begrijpelijk mogelijk moeten zijn voor de belastingplichtige?
Uiteraard deel ik de opinie dat het van belang is dat belastingplichtigen begrijpen wat hun rechten en plichten zijn. Ik denk echter niet, zoals hiervoor ook toegelicht, dat invoering van een handvest hiervoor de aangewezen weg is. Zelf hecht ik meer belang aan heldere wetteksten gecombineerd met, waar nodig, voorlichting en nadere uitleg op de website van de Belastingdienst.
Deelt u de mening dat een dergelijk handvest wél toegevoegde waarde kan hebben, zelfs al zijn veel rechten nu al juridisch gecodificeerd? Bent u dan ook alsnog bereid een dergelijk handvest op te stellen en te publiceren?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht ‘Belastingtelefoon slecht bereikbaar’ |
|
Helma Lodders (VVD), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Herkent u zich in het bericht dat de BelastingTelefoon slecht bereikbaar is?1
Ja, de bereikbaarheid is slechter dan normaal en slechter dan ik zou willen.
Over welke periode heeft de Nationale ombudsman opmerkelijk veel klachten gehad over de slechte bereikbaarheid van de BelastingTelefoon?
De Nationale ombudsman spreekt in zijn brief aan mij van 20 juli jl. over de afgelopen maanden2.
Bent u bereid om de communicatie van de Nationale ombudsman met de Kamer te delen?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er de afgelopen maanden (juni en juli) per week zijn binnen gekomen over de bereikbaarheid en dienstverlening van de BelastingTelefoon? Kunt u aangeven wat de aard van de klachten betrof?
Van 1 juni tot en met 31 juli zijn er 141 klachten ontvangen over de bereikbaarheid. Dat is gemiddeld zo'n 15 per week. De aard van de klachten betreft met name de lange wachttijden en het niet toegelaten worden tot de wachtrij.
Hoe vaak komt het voor dat iemand de BelastingTelefoon belt, alle keuzemenu’s doorloopt en er dan uitgegooid wordt? Hoe telt deze situatie mee in de statistieken?
In onderstaande tabel is voor 2018 inzicht gegeven op maandniveau van het aantal bellers dat na het doorlopen van het keuzemenu niet is toegelaten tot de wachtrij. De geweigerde telefoongesprekken tellen niet mee als aangenomen telefoongesprekken. Deze geweigerde gesprekken worden meegenomen in de bereikbaarheidscijfers en beïnvloeden deze in negatieve zin. Het aantal geweigerde telefoongesprekken is hoger dan de afgelopen jaren en hoger dan ik zou willen.
Januari
72.096
Februari
74.491
Maart
86.229
April
75.249
Mei
190.496
Juni
123.717
Op 9 juli2 (en op 17 juli vervolgvragen)3 hebben de leden Lodders en Omtzigt schriftelijke vragen gesteld naar aanleiding van berichtgeving dat de BelastingTelefoon slecht bereikbaar was. Welke stappen zijn er in de tussenliggende periode gezet?
In mijn beantwoording van de Kamervragen van 9 juli jl. heb ik aangegeven dat ik 160 fte extra capaciteit beschikbaar stel om de bereikbaarheid weer op het niveau te brengen van de eerste helft 2017 en 50 fte voor het verbeteren van de kwaliteit van beantwoording van de wet- en regelgevingsvragen.5 De werving loopt en het opleidingsplan is gereed. De eerste vijf klassen starten volgende week en het opstarten van nieuwe klassen zal tot eind 2018 worden doorgezet. De instroom is afgestemd op het maximaal beschikbare opleidingsaanbod en de maximale opleidingscapaciteit.
Klopt het dat er bij de BelastingTelefoon nauwelijks medewerkers vertrokken zijn als gevolg van de vertrekregeling? Kunt u aangeven hoeveel er vertrokken zijn?
Dit is juist. Als gevolg van de vertrekregeling zijn bij de BelastingTelefoon acht medewerkers vertrokken in 2016 t/m de eerste helft 2018. Naar verwachting zullen de komende jaren nog 12 medewerkers als gevolg van de vertrekregeling bij de BelastingTelefoon vertrekken.
Klopt het dat er bij de BelastingTelefoon geen daling van het aantal medewerkers zou plaatsvinden in 2017 en 2018? Kunt u de getallen geven?
Formatief ziet het beeld er als volgt uit. In 2017 was het formatieve kader voor de BelastingTelefoon bepaald op een inzet van 1.430 fte. In 2018 daalde dit kader naar 1.249 fte.
De bezetting ziet er als volgt uit. Voor 2017 bedroeg de gemiddelde jaarinzet 1.398 fte, waarvan 609 fte vast personeel en 789 fte uitzendkrachten. Deze inzet komt overeen met ca. 97% van het formatieve kader van 1.430 fte. Over het eerste halfjaar van 2018 bedroeg de gemiddelde inzet 1.504 fte, waarvan 717 fte vast personeel en 787 fte uitzendkrachten. Deze gemiddelde inzet lag hoger dan het formatieve kader van 1.249 fte.
Enerzijds is de inzet in het eerste halfjaar standaard hoger (meer pieken in werkzaamheden), anderzijds is tijdens de IH-campagne extra uitzendcapaciteit ingezet vanwege oorzaken, die ik heb beschreven in mijn antwoorden op de Kamervragen van de leden Lodders en Omtzigt van 9 juli jl. Hierin heb ik reeds toegezegd dat de capaciteit van de Belastingtelefoon verder wordt versterkt.6 De verwachte inzet in het tweede halfjaar is 1.426 fte.
Binnen de Belastingtelefoon worden voortschrijdende detailplanningen gemaakt, op dag,- week-, maand- en jaarniveau. Gedurende het afgelopen jaar is gebleken dat de bereikbaarheid onder steeds meer druk zou komen te staan. In de hiervoor genoemde antwoorden op de Kamervragen van 9 juli jl. heb ik aangegeven welke maatregelen voor de korte en langere termijn zijn genomen.
Kunt u aangeven hoeveel mensen er bij de BelastingTelefoon werkten in 2017 en 2018 (vast, flexibel en uitzendkracht) en hoe zich dat verhoudt tot de planning?
Zie antwoord vraag 8.
Waarop was de verwachting gestoeld dat er minder mensen zouden bellen, zoals aangegeven door een woordvoerder van het Ministerie van Financiën tegen de NOS? Was deze verwachting realistisch, zeker nadat men de afgelopen periode juist meer telefoontjes ontving? Ging men er daadwerkelijk van uit dat het aantal telefoontjes lager zou zijn, omdat er meer informatie op de website van de Belastingdienst was te vinden?
De wijze waarop de Belastingtelefoon het aantal aangeboden telefoongesprekken (calls) raamt wordt in het antwoord op vraag 11 beschreven. Deze wijze van plannen wordt continue geëvalueerd en waar nodig aangescherpt. Voor 2018 was een lichte daling van het aanbod telefonie voorzien t.o.v. 2017. Die verwachting leek realistisch, ook gelet op de daling van het aantal calls dat zich vanaf 2014 met 15,2 mln. calls naar 10,5 mln. calls in 2017 heeft voorgedaan.
In mijn antwoorden op de Kamervragen van 9 juli jl. ben ik ingegaan op een aantal oorzaken. Het gaat dan onder meer om (1) het scherp inplannen van de capaciteit van de BelastingTelefoon, (2) het niet plaatsvinden van een verwachte extra daling van aantal telefoontjes, (3) tekort aan capaciteit voor de afhandeling van ingekomen telefoontjes. Hierdoor is het aanbod, door de langere wachttijden en door bellers die niet toegelaten werden tot de wachtrij, toegenomen door het zogenoemde herhaalverkeer. De huidige capaciteitsproblemen zijn echter niet het gevolg van het onjuist prognosticeren van unieke bellers.
De website bevat vooral informatie over wet- en regelgeving en hoe fiscale en toeslagprocessen verlopen. De website bevat geen persoonsgebonden informatie. Omdat ca. 10% van de vragen de wet- en regelgeving betreffen is een klein deel van de verwachte daling van het aanbod telefonie het gevolg van de verbeteringen op de website.
Hoe wordt het aantal te verwachten telefoontjes in algemene zin geraamd? Is die verwachting aan herijking toe?
De planning van het aantal bellers en de afhandeltijd bij de Belastingtelefoon heeft als basis een trendanalyse op realisatiedata van de afgelopen jaren. De realisatiedata zijn de historische gegevens van het kanaal telefonie. Dit betreft specifiek de historische gegevens over de afhandeltijd, callaanbod, aannamepercentage(s), afhakers en geweigerde bellers. Bij het laatste wordt zoals bekend onderscheid gemaakt naar bellers die geen toegang krijgen tot het keuzemenu van de Belastingtelefoon (vanwege grote drukte) en bellers die na het doorlopen van het keuzemenu niet tot een wachtrij worden toegelaten, omdat de verwachte wachttijd onacceptabel lang is. Daaraan wordt vervolgens de impact van ontwikkelingen toegevoegd die zich in een bepaald contactthema zal voordoen. Voorbeelden hiervan zijn:
Deze wijze van plannen wordt continue geëvalueerd en waar nodig doorontwikkeld.
Ik merk hierbij op dat in het geval de Belastingtelefoon een (langere) periode minder goed bereikbaar is door een tekort aan capaciteit, het aantal calls zal toenemen omdat door bellers nogmaals geprobeerd wordt te bellen (het zgn. herhaalverkeer). Hetzelfde is van toepassing indien de Belastingtelefoon wel bereikbaar is maar met langere wachttijden. Bellers zullen dan sneller ophangen in de wachtrij en later terugbellen. Indien dit in grote mate plaatsvindt, weerspiegelt het aanbod aan telefonie niet meer het aantal reguliere bellers dat een vraag wil stellen (de zogenoemde unieke beller). Het model gaat uit van unieke calls met 5% herhaalverkeer. Het model gaat verder uit van de norm voor bereikbaarheid om de benodigde capaciteit vast te stellen. Het logistieke uitgangspunt is vervolgens dat voor alle te onderscheiden contactthema’s er voldoende capaciteit beschikbaar is voor het verwachte aanbod unieke bellers inclusief het reguliere herhaalverkeer.
Bij technische storingen zal er altijd extra herhaalverkeer ontstaan. Indien er voldoende buffer qua capaciteit zit in de periode na de storing kan de bereikbaarheid zich redelijk snel herstellen tot het normale niveau. Indien die buffer er niet is ontstaat juist het tegenovergestelde en zal een dalende bereikbaarheid zich voortzetten.
Waar zijn de mensen gebleven die werkzaam zijn geweest en niet meer werkzaam zijn bij de BelastingTelefoon?
Vanaf 2017 t/m het 1e halfjaar 2018 zijn er in totaal 61 vaste medewerkers bij de Belastingtelefoon vertrokken. Hiervan zijn er vier medewerkers met pensioen gegaan, 14 medewerkers doorgestroomd naar andere onderdelen binnen de Belastingdienst en 43 medewerkers extern naar andere organisaties en/of bedrijfsleven uitgestroomd.
Herinnert u zich dat de BelastingTelefoon tot 90% statusvragen krijgt? Hoe staat het met het ervoor zorgen dat mensen zelf de status kunnen controleren op hun portal, zoals de bedoeling was bij de hervorming?
Ik herinner mij dat ik heb aangegeven dat de tot 90% statusvragen krijgt. In de interactiestrategie van de Belastingdienst is de volgende ambitie opgenomen: «De Belastingdienst maakt interactie makkelijk en persoonlijk via een integraal digitaal persoonlijke omgeving met statusoverzicht».
Om dit mogelijk te maken zijn er het afgelopen jaar al diverse ontwikkelingen geïntroduceerd. Voorbeelden zijn:
Aan de integrale en digitale persoonlijke omgeving wordt nu verder gewerkt. De eerste stap is maart 2018 operationeel geworden, namelijk een voorziening voor het digitaal indienen van een bezwaarschrift inkomensheffing. In deze voorziening kan men ook bijlagen digitaal meesturen, en tevens inzien wat de status van het bezwaarschrift is.
De volgende stappen waaraan gewerkt wordt zijn het inzien van de stand van zaken van vorderingen inkomensheffing en Zorgverzekeringswet (te betalen beschikkingen), waarna later andere middelen toegevoegd worden en het indienen van een aangifte BPM door particulieren. Om tot een portaal te komen dat alle statusvragen kan beantwoorden is meer tijd nodig. Er wordt nu wel steeds nieuwe informatie toegevoegd die op termijn moet leiden tot een compleet portaal.
De invloed van accountantskantoren Deloitte, KPMG, EY en PwC (Big Four) op Europees niveau op belastingbeleid en belastingontwijking |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kunt u reageren op het uitgebreide onderzoek van Corporate Europe Observatory (CEO) over de wijze waarop de vier grootste accountantskantoren (Deloitte, KPMG, EY en PwC) het beleid van de EU beïnvloeden?1
Het rapport van de Corporate Europe Observatory stelt in grote lijnen dat de accountantskantoren Deloitte, KPMG, EY en PwC (aangeduid als de «Big Four») niet de mogelijkheid moeten hebben om onderzoeken te verrichten of adviezen uit te brengen voor de beleidsbepaling en besluitvorming van de Europese Commissie (hierna: de Commissie) op het gebied van het bestrijden van belastingontwijking.
Het rapport schetst het beeld dat er een draaideur bestaat van mensen die in de belastingadviespraktijk werken en vervolgens bij de Commissie gaan werken of andersom. Het komt natuurlijk wel voor dat accountants of fiscalisten bij een van de genoemde kantoren een carrièreoverstap maken om bij de Commissie te gaan werken. De omgekeerde situatie is ook denkbaar. Dit geldt niet alleen voor medewerkers van grote kantoren, maar ook voor medewerkers van belastingdiensten en andere organisaties. Het fiscale werkveld is dynamisch en overstappen tussen adviespraktijk, beleid, wetgeving en wetenschap is mogelijk en gebeurt. Van belang is dat enkel het arbeidsverleden van een medewerker niets zegt over zijn integriteit, objectiviteit of onafhankelijkheid.
Ik vind het belangrijk dat bij de vormgeving van fiscaal beleid en bij de totstandkoming van fiscale wetgeving, zowel internationaal als nationaal, gesproken wordt met partijen die met het beleid en de wetgeving in de praktijk in aanraking komen, zoals adviseurs, bedrijfsleven, niet-gouvernementele organisaties en burgers en bij hen advies wordt ingewonnen, bij voorkeur door tussenkomst van overkoepelende organisaties. In Nederlandse fiscale wetsvoorstellen wordt in de paragraaf «Advies en consultatie» aangegeven voor welke maatregelen advies is ingewonnen of overleg heeft plaatsgevonden met externe organisaties. Waar dit het geval is, wordt dit toegelicht bij de toelichting van de desbetreffende maatregelen. Ook kunnen externe partijen geconsulteerd worden door middel van een internetconsultatie. Deelname aan een internetconsultatie geschiedt op vrijwillige basis en niet in opdracht van het Ministerie van Financiën. Van belang is dat geen enkele externe partij een doorslaggevende stem heeft bij de vormgeving van fiscaal beleid of bij de totstandkoming van fiscale wetgeving. Dat externe partijen opkomen voor een deelbelang is op zichzelf niet bezwaarlijk. Een dergelijk deelbelang hoeft niet overeen te komen met het algemeen belang (dat kan uiteraard wel). Uiteindelijk is het de verantwoordelijkheid van het kabinet om een belangenafweging te maken op welke wijze het algemene belang het beste wordt gediend. De Eerste Kamer en de Tweede Kamer hebben altijd de mogelijkheid om het kabinet hierop aan te spreken en hebben in elk geval het laatste woord bij wetgeving.
Herkent u het beeld uit het onderzoek van CEO dat er een enorme draaideur bestaat van mensen die eerst belastingadvies geven aan multinationals namens een accountantskantoor om vervolgens als beleidsmaker bij de Europese Commissie te gaan werken (of andersom)? Bestaat deze draaideur in Nederland ook?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat de belastingadvieskantoren voor multinationals ook als adviseur worden ingehuurd door de Europese Commissie zelf, vaak via miljoenencontracten? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Bij overheidsopdrachten volgt de Commissie de regels van de Financiële Verordening (Vo. (EU) 2015/1929 en uitvoeringsverordening Vo. (EU) 2015/2462). Die lijken sterk op de regels voor aanbestedingsprocedures zoals die gelden voor de lidstaten op basis van richtlijn 2014/24/EU en daarop gebaseerde nationale regelgeving. Deze procedures beogen zorgvuldigheid en transparantie te creëren. Om die transparantie te bevorderen worden opdrachten van de Commissie, net als aanbestedingen door de lidstaten, gepubliceerd op het Europese systeem Tenders Electronic Daily (TED). De uiteindelijke selectie van de meest geschikte partij in een concreet geval is aan de Commissie. Die selectie doet zij op basis van vooraf vastgestelde, openbare criteria. Belastingadvieskantoren worden niet per definitie uitgesloten van overheidsopdrachten op basis van het enkele feit dat ze ook voor partijen uit het bedrijfsleven werkzaam zijn. Als de Commissie van oordeel is dat er sprake is van conflicterende belangen kan zij, op basis van de voor haar geldende financiële verordening, de inschrijving terzijde leggen met als argument dat het kantoor niet over de vereiste beroepsbekwaamheid beschikt.
Erkent u dat er in grote mate sprake is van belangenconflicten omdat de vier grote accountantskantoren grote internationale ondernemingen adviseren over belastingconstructies en tegelijkertijd de Europese Commissie adviseren over belastingontwijking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat accountantskantoren die betrokken zijn bij (veel) fraudezaken of belastingontwijkingszaken noch invloed moeten kunnen kopen op beleidsvorming, noch als «experts» moeten worden erkend op de terreinen waarop zij een flinke scheve schaats rijden of hebben gereden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er kan nooit sprake zijn van het kopen van invloed op beleidsvorming. Een onderzoek of advies op een specifiek terrein door een kantoor dat op dat gebied een flinke scheve schaats heeft gereden dient naar mijn mening kritisch beoordeeld te worden.
Erkent u dat het, na Lux Leaks, Panama Papers, Paradise Papers en vele andere voorbeelden van belastingontduiking door multinationals, gewoon bekend is dat juist de vier grootste accountantskantoren tot op hun nek betrokken zijn bij belastingconstructies die het daglicht niet kunnen verdragen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De gepubliceerde documenten in de Lux Leaks, de Panama Papers, de Paradise Papers en andere onderzoeken bevestigen het belang dat het kabinet hecht aan de bestrijding van belastingontduiking en belastingontwijking. Er is internationaal al een groot aantal maatregelen getroffen om belastingfraude en belastingontwijking tegen te gaan, onder meer in OESO-, VN- en EU-verband. In dit verband wijs ik op de recentelijk aangenomen richtlijn voor verplichte automatische uitwisseling van informatie op het gebied van belastingen ten aanzien van potentieel agressieve belastingstructuren (mandatory disclosure). Het doel van deze richtlijn is het verkrijgen van meer inzicht in grensoverschrijdende mogelijk agressieve belastingstructuren waarbij financiële tussenpersonen een belangrijke rol spelen. Op grond van deze richtlijn worden intermediairs, waaronder de genoemde kantoren, verplicht potentieel fiscaal agressieve belastingstructuren te melden bij de belastingdienst. Daarnaast stelt het kabinet maatregelen voor om belastingontduiking en belastingontwijking aan te pakken.4
Hoe kwalificeert u vervolgens de 10,5 miljoen euro die dit jaar is toegekend aan PwC, Deloitte en KPMG door the European Commission’s Directorate-General for Taxation and Customs Union voor studies over «verschillende belasting- en douanekwesties»? Wat gaat u eraan doen om dit soort opdrachten te weigeren?
Dit zijn opdrachten die via de reguliere aanbestedingsprocedures zijn verleend. Zoals bij het antwoord op de vragen 3 en 4 is uiteengezet, is het aan de Commissie om in een concreet geval op een transparante wijze de opdrachtnemer te selecteren dan wel te weigeren, op basis van vooraf vastgestelde criteria. De Commissie beschikt over juridische mogelijkheden om belangenverstrengeling bij dit soort opdrachten te voorkomen, zoals hierboven in antwoord op de vragen 3 en 4 is aangegeven.
Vindt u het antwoord van de Commissie: «De Commissie vraagt regelmatig om onderzoek van adviesbureaus over de hele wereld. Dit zijn slechts vier van de duizenden bedrijven die studies voor ons uitvoeren» ook ernstig naïef? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het antwoord van de Commissie moet in bredere context worden opgevat. De Commissie schakelt een groot aantal bedrijven in voor onderzoek en advies, zonder dat één of enkele van deze bedrijven een doorslaggevende stem heeft in de beleidsvorming van de Commissie. Ik ga ervan uit dat de Commissie de vier grote accountantskantoren op dezelfde wijze behandelt als andere bedrijven en organisaties.
Wat gaat u ondernemen om in Brussel duidelijk te maken dat het afgelopen moet zijn met de ernstige belangenverstrengeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om actie te ondernemen in Brussel. Ik vertrouw op de deskundigheid, onafhankelijkheid en integriteit van de Commissie en de procedures die belangenverstrengeling tegengaan en transparantie bevorderen. In dit verband wijs ik op het systeem voor financiële transparantie en het zogenoemde transparantieregister van de Europese Commissie en het Europese parlement dat een overzicht geeft van de activiteiten van belangenvertegenwoordigers die actief zijn in Brussel. Op belastinggebied heeft de Commissie haar uiterste best gedaan om ervoor te zorgen dat in het Platform for Tax Good Governance, waarin ontwikkelingen rond en maatregelen tegen belastingontduiking en belastingontduiking worden besproken, naast de EU-lidstaten zowel maatschappelijke organisaties als vertegenwoordigers van het bedrijfsleven participeren.
Kunt u een overzicht geven van de opdrachten die het Ministerie van Financiën verleend heeft aan de Big Four, de hiervoor genoemde kantoren, in de afgelopen acht jaar, alsmede van de gemaakte kosten voor die onderzoeken?
Voor zover ik heb kunnen achterhalen, heeft het Ministerie van Financiën in de afgelopen acht jaar geen betaalde opdrachten gegeven voor onderzoeken op fiscaal terrein aan Deloitte, PwC, Ernst&Young of KPMG. Er worden wel werkzaamheden in opdracht van het Ministerie van Financiën verricht door deze kantoren op andere terreinen. Het gaat dan bijvoorbeeld om werkzaamheden op het gebied van ICT, organisatie inrichting of audits.
Het bericht ‘Opmars No Cure, No Pay bureaus bij WOZ-bezwaren’ |
|
Chris van Dam (CDA), Harry van der Molen (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de conclusie van de Waarderingskamer dat in 2018 meer dan 32% van de bezwaren tegen WOZ-beschikkingen worden ingediend door bedrijven die namens belanghebbenden optreden?1 Wat is uw mening over deze groei (in 2017 betrof dit ongeveer 30%)?
Ja, ik ben op de hoogte van de conclusie van de Waarderingskamer. De toename van het aantal bezwaren tegen WOZ-beschikkingen ingediend door bedrijven die namens belanghebbenden optreden, is mij bekend. Net als de Waarderingskamer ben ik voorstander van een laagdrempelige toegang tot bezwaar, waarbij de belanghebbende kan kiezen of hij zelf bezwaar maakt of dit door een gemachtigde laat doen.
De Waarderingskamer heeft aangegeven dat bij bezwaren die zijn ingediend door gemachtigden die werken op basis van «no-cure-no- pay», ongewenste praktijken voorkomen. Deze signalen bereiken mijn ambtgenoten van Financiën en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ook in toenemende mate omdat de problematiek ook raakt aan andere beleidsterreinen, zoals de parkeerbelastingen en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) ingeval van import van gebruikte auto’s. Zowel bij het niet betalen van parkeerbelasting als de import van gebruikte auto’s blijkt een groep ondernemers namens kentekenhouders massaal bezwaar en beroep in te dienen tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting dan wel de (eigen) BPM-aangifte, zelfs in die gevallen waarbij het te behalen belastingvoordeel klein is. Net zoals bij de WOZ is er ook in dit geval een verdienmodel ontstaan. In de brief van de Staatssecretaris van Financiën d.d. 5 juli 2018 is de problematiek ten aanzien van de BPM aan de orde gekomen.
Mijn ambtgenoten en ik zullen de ontwikkeling van de aantallen bezwaren door no cure no pay bedrijven en de in verband daarmee toegekende kostenvergoedingen laten onderzoeken. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal worden bezien welke oplossingen voor de problematiek in de rede liggen.
Bent u voornemens gehoor te geven aan de oproep van de Waarderingskamer om, samen met gemeenten en anderen, een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de stevige groei van de commerciële bezwaarmakers en de misstanden die de Waarderingskamer aantreft? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid in dit onderzoek de vraag naar de bedragen die gemeenten betalen aan proceskostenvergoedingen en de administratieve kosten te betrekken? Bent u bereid (macro) inzichtelijk te maken wat het financiële voordeel is voor de belanghebbende bij een toegewezen bezwaar in relatie tot de vergoeding die het commerciële bedrijf direct of indirect ontvangt?
Zie antwoord vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u nu al om op te treden tegen de door de Waarderingskamer geconstateerde misstand dat belanghebbenden een doorlopende machtiging wordt voorgelegd op basis waarvan ze «no-cure, no-pay» bedrijven? Is er naar uw mening op dit moment sprake van voldoende consumentenbescherming bij dit type dienstverlening?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de gesignaleerde praktijken dat «no-cure, no-pay» bureaus verenigingen sponsoren op basis van het aantal leden dat via hen een bezwaar indient? Welke middelen heeft u om verenigingen te waarschuwen voor dergelijke mogelijk nadelige praktijken en bent u bereid deze in te zetten?
Hierbij benaderen bureaus belanghebbenden en adviseren zij ze om bezwaar te maken tegen de WOZ-beschikking van hun woning. Daarbij wordt belanghebbende de mogelijkheid gegeven om een vereniging op te geven waaraan het bureau bij een gewonnen zaak een deel van de proceskosten zal betalen. Het kan goed zijn dat de vereniging in kwestie op voorhand niet op de hoogte is van de afspraak tussen bureau en belanghebbende. Verenigingen hoeven dit ook niet te weten. Het staat partijen namelijk vrij om afspraken te maken over de voorwaarden waaronder de belanghebbende de opdracht aan het bureau verstrekt. Daarom staan mij geen middelen ter beschikking om hierin te treden.
Is de conclusie gerechtvaardigd, gezien de gestage groei van het aantal «commerciële» WOZ-bezwaren, dat de voorlichtingsactiviteiten die gemeenten uitvoeren op dit vlak geen of onvoldoende effect hebben en dat om die reden nadere actie vereist is? Beschikt u over gegevens over de mate waarin «commerciële» bezwaren effectiever zijn dan bezwaren van belanghebbenden in persoon en kunt u die met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 1.
Welk beeld heeft u van de zorgvuldigheid waarmee gemeenten komen tot WOZ-beschikkingen? Is de doelstelling dat alle Nederlandse gemeenten aangesloten zijn bij de Landelijke voorziening WOZ inmiddels gerealiseerd?
De Waarderingskamer is toezichthouder en controleert in die hoedanigheid periodiek de kwaliteit van de WOZ-waardering door gemeenten. Voordat gemeenten de WOZ-waarden (per WOZ-beschikking) aan belanghebbenden bekend maken, moeten zij de Waarderingskamer vragen hiermee in te stemmen. Voordat de Waarderingskamer instemt beoordeelt zij de resultaten uit verschillende controles die recent bij de gemeente zijn uitgevoerd. Daarnaast worden de conclusies uit de eigen kwaliteitscontroles door gemeenten beoordeeld (bijvoorbeeld op basis van een analyse van kengetallen). Afhankelijk van de grootte van de gemeente, de resultaten uit eerdere controles en op basis van een willekeurige steekproef voert de Waarderingskamer bij een aantal gemeenten in de vorm van een inspectie een meer intensieve beoordeling van de kwaliteit van de taxaties uit.
In de periode december 2017 tot maart 2018 voerde de Waarderingskamer 119 onderzoeken naar de kwaliteit van de taxaties in 100 gemeenten uit. Het totaal aantal WOZ-objecten binnen deze gemeenten bedraagt ongeveer 3,5 miljoen. Nederland telt in totaal ongeveer 8,9 miljoen WOZ-objecten. Bij 7 gemeenten hebben tekortkomingen ertoe geleid dat WOZ-beschikkingen pas na het verstrijken van de wettelijke termijn van 8 weken zijn beschikt.
Het algemene beeld hieruit is aldus dat de waardering op een juiste wijze plaatsvindt. Gemeenten die kwalitatief onvoldoende scoren worden hier door de Waarderingskamer op gewezen en kunnen in het uiterste geval zelfs worden gesanctioneerd door een tijdelijk verbod tot het opleggen van WOZ-beschikkingen. Desalniettemin was in deze gevallen de kwaliteit op orde op het moment dat de WOZ-beschikkingen werden beschikt.
Onlangs is de laatste gemeente aangesloten op de Landelijke Voorziening WOZ. Hierdoor zijn sinds kort alle WOZ-waarden van woningen vrij toegankelijk voor iedereen in het WOZ-waardeloket, waardoor de beoordeling van de WOZ-waarde van een woning door belanghebbenden mogelijk wordt door vergelijking met andere woningen. Hiermee wordt een volgende stap gezet in de kwaliteit van de WOZ-waardering van woningen.
Welke mogelijkheid biedt de invoering van de Omgevingswet om een loket in te richten waar inwoners de gegevens van hun onroerende zaak kunnen inzien en corrigeren? Welke ervaringen zijn op dit vlak opgedaan in individuele gemeenten? Op welke wijze kunt u deze ervaring onder de aandacht brengen van andere gemeenten?
De invoering van een OZB-loket zit niet in de scope van de Omgevingswet en het hierbij behorend Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Naar aanleiding van het BIT-advies2 over het DSO is dit voorjaar in een bestuurlijk overleg met het Rijk, de VNG, het IPO en de UvW een nieuw basisniveauvastgesteld voor het DSO dat gereed moet zijn bij de inwerkingtreding van de wet. Afgesproken is om de voorziene inhoudelijke vulling van het DSO-LV (DSO Landelijke Voorziening) te faseren en zo de complexiteit in de keten te reduceren. Binnen deze stapsgewijze ontwikkeling worden -vanuit dit basisniveau – alleen koppelingen voorzien met de basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) en eventueel de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Het is mogelijk dat in een latere fase van het digitaal stelsel (vanaf 2021) koppelingen worden gelegd met andere basisregistraties, zoals de basisregistratie WOZ.
Via het WOZ-waardeloket (https://www.wozwaardeloket.nl/) kan een inwoner reeds gegevens over een woning bekijken (de (ontwikkeling) van de WOZ-waarde en enkele andere kenmerken). Alle gemeenten zijn hier sinds kort op aangesloten. Inwoners kunnen in het geval van foutieve gegevens contact opnemen met de gemeente om deze te laten corrigeren.
De belastingtelefoon en alternatieve manieren van communiceren met de Belastingdienst |
|
Helma Lodders (VVD), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorgangers in bijvoorbeeld de 16e (pagina 35), 17e (pagina 63), 18e (pagina 26) en 19e halfjaarsrapportage (pagina 46) netjes de volgende cijfers over de belastingtelefoon opnamen:
Ja.
Waarom zijn deze gegevens niet meer opgenomen in de 20e en 21e halfjaarsrapportage, terwijl ze toch buitengewoon relevant bleken te zijn?
De set productietabellen in de 20e en de 21e Halfjaarsrapportage (HJR) bevat de indicatoren uit de begroting IX 2017. De meeste door u genoemde gegevens waren in het verleden (deels tot 2011, deels tot 2016) in de begroting opgenomen indicatoren over de dienstverlening van de Belastingdienst. Vanaf de begroting van 2017 zijn andere, in onze ogen meer relevante indicatoren opgenomen. De bereikbaarheidsindicator biedt bijvoorbeeld enkel inzicht in de bereikbaarheid van de telefonische dienstverlening, terwijl de Belastingdienst via meerdere kanalen diensten verleent. Er zijn andere indicatoren die inzicht geven in deze prestaties: in de begroting 2017 is daarom de KPI «klanttevredenheid» voor de dienstverleningskanalen telefoon, website, en balie opgenomen, die gebaseerd is op de principes van het Canadese ICCS-Client Satisfaction Model (zie ook het antwoord bij vraag 3).
Ook voor de andere «productietabellen» uit de HJR geldt dat vanaf de 20e HJR wordt aangesloten bij de begrotingsindicatoren. Daarmee wordt bereikt dat een duidelijke set indicatoren wordt gepresenteerd die een actueel beeld geeft van de uitvoering in relatie tot de in de lopende begroting geformuleerde doelstellingen en streefwaarden.
Kunt u deze gegeven per half jaar over de afgelopen vijf jaren in een tabel zetten (per half jaar), inclusief de streefcijfers?
Hieronder wordt een overzicht van de gevraagde gegevens weergegeven.
De bereikbaarheid (%) is het aantal geholpen bellers via ofwel een belastingtelefoonmedewerker ofwel via de zogenaamde bestelautomaat voor formulieren, afgezet tegen het aantal binnengekomen telefoontjes. De binnengekomen telefoontjes zijn inclusief bellers die, bijvoorbeeld vanwege grote drukte, geen toegang krijgen tot het keuzemenu van de Belastingtelefoon.
De technische bereikbaarheid (%) betrekt in de bereikbaarheid zowel de bellers die via het keuzemenu zijn geholpen met het aanvragen van uitstel of die anderszins via het keuzemenu voldoende zijn geïnformeerd, als de bellers die zelf het gesprek beëindigen in het keuzemenu (bv. omdat de beller geen BSN bij de hand heeft). De technische bereikbaarheid wordt sinds 2015 gemeten. De technische bereikbaarheid is destijds geïntroduceerd, omdat de Belastingtelefoon bellers door uitbreiding van de technische mogelijkheden via en in het keuzemenu steeds meer kon helpen zonder dat er een gesprek met een belastingtelefoonmedewerker nodig of mogelijk (door het zelf beëindigen van de verbinding door de beller in het menu) was. Voorbeelden van deze vorm van hulp zijn het aanvragen van uitstel, het vermelden van algemene informatie via een eindtekst (bv. datum uitbetaling) of het bestellen van een formulier. De (oorspronkelijke) indicator bereikbaarheid werd daardoor steeds minder representatief als maatstaf voor geholpen bellers.
De methodiek voor de bepaling van de kwaliteit van beantwoording van de wet- en regelgevingsvragen is in 2016 gewijzigd. Sinds die tijd wordt gewerkt met een klanttevredenheidssystematiek, waarvan de gepercipieerde kwaliteit van de beantwoording van fiscale vragen onderdeel uitmaakt. Dit Centraal Klant Tevredenheid Onderzoek (hierna: CKTO) is ingericht volgens de principes van het Canadese ICCS-Client Satisfaction Model. De KPI voor Klanttevredenheid die in de Rijksbegroting sinds 2017 is opgenomen is op deze methodiek gebaseerd. Hiervoor worden bellers- website- en baliebezoekers gevraagd om op een vijfpuntsschaal hun tevredenheid aan te geven. De tabel hieronder geeft de samengestelde cijfers over 2017 weer van de klanttevredenheid over telefonie, website en balie. Daarnaast wordt de klanttevredenheid over het telefoniekanaal separaat weergegeven.
De cijfers van de eerste helft van 2018 over bereikbaarheid laten een wisselend beeld zien. Voor een toelichting op deze cijfers verwijs ik u naar de antwoorden op de Kamervragen van 9 juli jl.1
Zijn er meer relevante tabellen en cijfers uit de halfjaarsrapportages gelaten, die toch essentieel zijn om een inzicht te geven in de problemen en uitdagingen van de Belastingdienst? Zo ja, welke zijn dat dan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u over de afgelopen zes maanden per maand de volgende cijfers geven voor de belastingtelefoon:
In onderstaande tabellen is het ziekteverzuim weergegeven voor 2018 van alle medewerkers die voor de Belastingtelefoon werken, uitgesplitst naar ambtelijk personeel en uitzendkrachten.
In het bovenstaande overzicht zijn voor het ambtelijk personeel zowel het ziekteverzuim per maand als het voortschrijdend 12-maandsgemiddelde weergegeven voor 2018.
De administratie van het ziekteverzuim van uitzendkrachten is een verantwoordelijkheid van de uitzendpartner. Deze registreert het ziekteverzuim per vier weken. Dit is in de tabel weergegeven. De Belastingtelefoon heeft geen beschikking over maandcijfers noch het voortschrijdend 12-maandsgemiddelde.
De Belastingtelefoon past wachtrijmanagement toe om bellers op een zo goed mogelijke manier te bedienen op die momenten dat er veel bellers zijn en de bereikbaarheid beperkt is. Daarbij is de insteek dat bellers alleen tot een wachtrij worden toegelaten als de verwachte wachttijd van een acceptabele lengte is. Veel bellers hangen ook zelf op als zij de wachtrij te lang vinden. Bellers die ophangen worden niet meegenomen in de bereikbaarheid, maar wel in de technische bereikbaarheid.
Bij het toelaten tot de wachtrij wordt een beller geïnformeerd over de verwachte wachttijd. Wanneer een beller niet wordt toegelaten tot de wachtrij, is na het doorlopen van het menu de volgende meldtekst te horen: «Het is op dit moment erg druk. Al onze medewerkers zijn in gesprek en de wachtrij is helaas vol. Probeert u het later nog eens. Informatie kunt u ook vinden op www.belastingdienst.nl. Wij verbreken nu de verbinding.»
Om de wachtrijen te managen, gebruikt de Belastingtelefoon twee soorten instellingen op basis waarvan bellers al dan niet worden toegelaten tot een wachtrij. De Belastingtelefoon kan de lengte van de wachtrij variëren afhankelijk van het aantal beschikbare medewerkers (topic overload protection, TOP) en daarnaast kan worden gevarieerd afhankelijk van de verwachte wachttijd (estimated waiting time, EWT).
De TOP betreft de verhouding tussen het aantal actieve belastingtelefoonmedewerkers in de lijn (met de kennis om deze vraag te beantwoorden) en het aantal toe te laten bellers in de wachtrij. Een hogere waarde houdt in dat de wachtrijen en daarmee wachttijden hoger kunnen oplopen en bellers minder snel worden geweigerd. Een hoge TOP-instelling wordt gekozen om bellers de keuze te geven te wachten of later terug te bellen. Een concreet voorbeeld hiervan: bij een T.O.P.-instelling van 0,5 is het maximaal aantal bellers dat in een wachtrij wordt geplaatst gelijk aan de helft van het aantal actieve informanten in de lijn. Staan er 50 bellers in de wachtrij op een topic waar 100 informanten voor actief zijn, dan is de wachtrij op dat moment vol (er zijn dan 150 bellers op het betreffende topic in het proces) en zullen nieuwe calls middels het mechanisme van de T.O.P. worden geweigerd.
Daarnaast gebruikt de Belastingtelefoon de EWT-hangup instelling. Hiermee worden bellers al dan niet toegelaten tot een wachtrij op basis van de verwachte gemiddelde wachttijd. Concreet voorbeeld hiervan: Een EWT-Hangup die actief wordt bij een drempelwaarde van 7 minuten, zorgt ervoor dat indien de gemiddelde wachttijd op een topic over de voorgaande 10 minuten boven de 7 minuten ligt, een nieuwe beller niet meer tot de wachtrij wordt toegelaten. Dit kan worden ingezet als verfijning van de TOP-instelling. Met een EWT-hangup instelling wordt de lengte van een wachtrij beperkt wanneer de gemiddelde wachttijd over de voorgaande tien minuten de ingestelde waarde overschrijdt.
Voor de contactthema’s binnen de drie grote werkstromen ondernemingen, particulieren en toeslagen zijn de volgende instellingen actief geweest dit jaar:
NB: de genoemde data in bovenstaande tabel zijn data waarop een T.O.P.-instelling en/of EWT-Hangup-instelling zijn gewijzigd. De genoemde instellingen in de tabel zijn dus steeds vanaf die datum actief geweest.
Bij kleinere werkstromen zoals auto en douane is over het algemeen de T.O.P.-instelling 1.0 en de EWT Hangup-instelling niet actief, omdat de wachttijden bij deze werkstromen geen aanleiding geven tot het toepassen van wachtrijmanagement.
In april was de wachttijd weer op niveau waardoor in mei weer meer de keuze bij de beller werd gelaten door de TOP hoger in te zetten. Bij de werkstroom Ondernemingen leiden dit echter tot hoger wachttijden en is de EWT ingezet.
De burger merkt bij beide instellingen de effecten. Bij TOP het al dan niet toelaten tot de wachtrij en bij EWT het al dan niet maximeren. Overigens wordt de beller bij het toelaten tot de wachtrij geïnformeerd over de wachttijd.
In onderstaande tabel is het aantal fte weergegeven van alle medewerkers die voor de Belastingtelefoon werken.
Kunt u uitgebreid toelichten waarom het onmogelijk is om een telefoonnummer achter te laten, zodat mensen die lang in de wachtrij hebben gestaan en niemand te pakken hebben gekregen, maar zelf goed bereikbaar zijn, op een voor de Belastingdienst rustiger moment teruggebeld kunnen worden?
Het is met het huidige telefonieplatform wel mogelijk om een terugbelmogelijkheid in te richten, maar hiervoor is niet gekozen. Een dergelijke terugbelfaciliteit kan namelijk alleen efficiënt gebruikt worden bij tijdelijke pieken, omdat er dan in de dalen teruggebeld kan worden. Tijdens langdurige pieken zoals de IH-campagne (wanneer zich geen dalen voordoen) is dit niet het geval. Mijn streven is om de bereikbaarheid begin 2019 weer op het niveau van de eerste helft van 2017 te brengen.
Acht u het van goed werkgeverschap getuigen dat u constant nieuwe uitzendkrachten aanneemt bij de belastingtelefoon en er niet voor zorgt dat goede uitzendkrachten een vast contract krijgen?
Het telefonieaanbod bij de Belastingtelefoon is onderhevig aan pieken en dalen. Gedurende bijvoorbeeld de aangifteperiode van de IH wordt meer gebeld dan gedurende andere momenten in het jaar. De piekwerkzaamheden worden door uitzendkrachten opgevangen. In de periode 2013–2015 werkte de Belastingtelefoon met ongeveer 70% uitzendkrachten. De Wet werk en zekerheid (hierna: WWZ) en de circulaire over de toepassing ervan binnen de rijksoverheid heeft er toe geleid dat het aandeel uitzendkrachten bij de belastingtelefoon inmiddels is gedaald tot ca. 50%. Hiermee heeft de Belastingtelefoon een verschuiving in de verhoudingen ten gunste van het aantal vaste medewerkers gerealiseerd. In de komende maanden zal dit nog verder dalen, waarbij de doelstelling is om op 1 januari 2019 op een verhouding ambtelijk personeel en uitzendkrachten uit te komen van 68% en 32%.
Als gevolg van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs hebben uitzendkrachten een goede positie bij de werving van vaste krachten, waarvan ook veel gebruik wordt gemaakt. Uit eerdere wervingen blijkt dat vaste vacatures zeer vaak door eerder bij de Belastingtelefoon werkzame uitzendkrachten ingevuld worden. Naast vervulling van deze vacatures zal als gevolg van de verdere toepassing van de circulaire toepassing WWZ de komende maanden nog uitzendkrachtcapaciteit worden omgezet naar ambtelijke formatie, zodat de verhouding ambtelijk personeel en uitzendkrachten per 1 januari 2019 uitkomt op de genoemde verhouding van 68% versus 32%.
Acht u het verstandig om in deze krappe arbeidsmarkt te blijven werken met tijdelijke uitzendkrachten bij de belastingtelefoon?
Piekwerkzaamheden zijn makkelijker op te vangen met flexkrachten. De WWZ en de circulaire toepassing WWZ bij de overheid bieden de mogelijkheid om werk met het karakter van piekwerkzaamheden te laten vervullen door flexkrachten
De Belastingtelefoon hanteert een systematiek waarmee het percentage aan piekwerkzaamheden jaarlijks wordt vastgesteld. Elk jaar wordt opnieuw op basis van dit percentage bepaald in welke verhouding vast personeel en flexwerkers wordt ingezet, zodat voldaan wordt aan de genoemde circulaire. Deze verhouding is, zoals ook bij antwoord op vraag 7 weergegeven, vastgesteld op 68% – 32% in 2019. Dit betekent dat het aandeel vast personeel ten opzichte van uitzendkrachten het komende jaar gaat stijgen.
Het is overigens operationeel goed mogelijk om met een hoger percentage vaste of tijdelijk ambtelijke krachten te werken. Omdat ambtelijke krachten minder makkelijk uit te roosteren zijn, is er bij dalingen in het telefonieaanbod meer overcapaciteit. Overigens wordt een wijziging in de verhouding ambtelijk personeel – uitzendkrachten de komende jaren begrensd door gemaakte werkafspraken met een uitzendpartner. Hiermee is een meerjarig contract afgesloten, waarin werkafspraken zijn gemaakt over een benodigde bandbreedte aan in te zetten fte’s uitzendkrachten (250–600 fte in 2019 en 200–500 fte in 2020).
Herinnert u zich nog dat uw ambtsvoorgangers in 2013 en 2016 bevestigd hebben dat de Belastingdienst eraan werkt dat de burger ook elektronisch kan communiceren met de belastingdienst?1
Ja.
Wanneer kan de burger elektronische berichten naar de Belastingdienst sturen en een rechtsgeldig antwoord krijgen, zoals meerdere malen toegezegd?
Het beleid van de Belastingdienst over het gebruik van elektronisch berichtenverkeer is neergelegd in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. E-mailcommunicatie tussen de Belastingdienst en belastingplichtigen is niet opengesteld voor formele berichten. Dit geldt voor alle onderdelen van de Belastingdienst. De reden hiervoor is dat belastingplichtigen niet altijd gebruik maken van een beveiligde internetverbinding, waardoor persoonlijke gegevens openbaar kunnen worden. Het is dan ook niet mogelijk om formele berichten, zoals een belastingaangifte, een aanvraag voor toeslagen of een bezwaarschrift per e-mail bij de Belastingdienst in te dienen. Omgekeerd is het de Belastingdienst ook niet toegestaan om enkel per e-mail een aanslag of beslissingen op bezwaar aan een belastingplichtige te sturen. Dergelijke stukken worden aan particulieren in ieder geval ook per post verzonden en kunnen daarnaast als service via de online Berichtenbox worden verzonden. Wel stelt de Belastingdienst e-mailverkeer open voor individuele zaakgebonden gegevensuitwisseling in de processen van toezicht (inclusief kantoortoetsing), inning en dienstverlening en voor de ondersteuning van facilitaire processen. Het e-mailen is beperkt tot één nauw omschreven zaak en het verstrekken van een e-mailadres is met waarborgen omkleed.
In de interactiestrategie die ik in juni 2018 naar de Tweede Kamer heb gestuurd is aangegeven dat het streven van de Belastingdienst is om digitale interactie op termijn mogelijk te maken. Het betreft een van de ontwikkelopgaven uit de interactiestrategie. Een belangrijke randvoorwaarde is dat dit veilig kan plaatsvinden. Dat is nu nog niet het geval.
Indien een burger een brief wil sturen naar de Belastingdienst met een vraag, waar moet hij die dan naartoe sturen en hoe kan de burger een ontvangstbevestiging krijgen van die brief?
Op de website www.belastingdienst.nl staat een overzicht van de postadressen van de Belastingdienst. Voor een aantal thema’s is een specifiek postadres opgenomen. Overige vragen kunnen worden verzonden naar het dichtstbijzijnde belastingkantoor. Mocht een burger per abuis een brief naar het verkeerde adres sturen, dan wordt de brief intern doorgestuurd.
Bij bezwaar wordt altijd een ontvangstbevestiging gestuurd. Overige vragen worden zo spoedig mogelijk beantwoord. Als beantwoording langer gaat duren wordt ofwel een behandelingsbevestiging gestuurd of wordt telefonisch contact opgenomen met de vrager. Als de vrager zeker wil zijn van een ontvangstbevestiging kan hij zijn schriftelijke vraag bij de balie van een belastingkantoor indienen en vragen om een ontvangstbevestiging.
Binnen hoeveel dagen krijgt een burger antwoord op een brief?
De procedure hangt af van de inhoud van de brief en of het bijvoorbeeld een bezwaar, klacht, WOB verzoek of een overige vraag betreft. De Belastingdienst probeert vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. Als de beantwoording van de vraag langer gaat duren wordt contact opgenomen met de vrager. De Belastingdienst volgt voor zover van toepassing de termijnen zoals die in de Awb/Awr genoemd staan.
Tot welk belastingkantoor kan een burger (of een MKB-bedrijf) zich wenden, indien deze een zogeheten ruling wil hebben en dus rechtszekerheid – die hij bij de belastingtelefoon niet krijgt – en hoe verloopt dan de procedure?
Zowel nationaal en internationaal opererende bedrijven, individuen en kleine ondernemers hebben de mogelijkheid vooraf zekerheid te krijgen over de toepassing van wet- en regelgeving op het gebied van belastingen. De belastingplichtige kan een schriftelijk verzoek opstellen en sturen naar het betreffende belastingkantoor of belastinginspecteur. De inspecteur zal dit verzoek vervolgens beoordelen. Uitgebreide informatie over het aanvragen van een ruling en het verloop van de procedure is te vinden op de website van de Belastingdienst.3
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord. Het is vanwege de recesperiode niet gelukt dit binnen de periode van drie weken te doen.
Het bericht ‘Belastingtelefoon slecht bereikbaar’ |
|
Helma Lodders (VVD), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Belastingtelefoon slecht bereikbaar»?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Hoe komt het dat de Belastingtelefoon slecht bereikbaar is?
Er is een aantal oorzaken te benoemen waardoor de bereikbaarheid van de Belastingdienst in de afgelopen maanden minder goed is geweest. De capaciteit van de Belastingtelefoon is scherp ingepland. Er is al rekening gehouden met een extra daling van het aantal telefoontjes door onder andere verbetering van de website. De capaciteit om het aantal binnenkomende telefoontjes af te handelen bleek de afgelopen maanden niet voldoende.
Het tekort aan capaciteit is opgevangen door de werktijd dat een belastingtelefoonmedewerker telefoontjes afhandelt, te verhogen naar 95% van de tijd dat een belastingtelefoonmedewerker aan de telefoon zit. Vorig jaar was dit 85% van de tijd. De verhoging van de afhandeltijd is gepaard gegaan met een toegenomen ziekteverzuim.
Ook is de afhandeltijd per gesprek gestegen. Door de lagere bereikbaarheid hebben bellers hebben meer tijd nodig om stoom af te blazen vanwege de lange wachttijden of de Belastingtelefoon niet kunnen bereiken.
Daarnaast is de inhuur van uitzendkrachten voor de Belastingtelefoon opnieuw aanbesteed. In de tweede helft van afgelopen jaar is de nieuwe dienstverlener gestart. Dit bracht met zich mee dat er relatief veel nieuwe uitzendkrachten zijn gestart, die moesten worden opgeleid. Dat gaat ten koste van de belcapaciteit. Ook zijn in het najaar 2017 ervaren uitzendkrachten gestopt, omdat zij het maximum aantal contracten hadden bereikt of gingen bereiken. Het verlies aan ervaren belastingtelefoonmedewerkers is tot op heden nog merkbaar. Ook is het effect van een krimpende arbeidsmarkt merkbaar.
Tijdens de aangiftecampagne zijn verlofaanvragen in de maanden maart en april aangehouden. Daarnaast is in deze periode tijdelijk extra capaciteit ingezet. Het uitgestelde verlof is vanaf mei en vooral in juni alsnog toegekend. Ondanks de genomen maatregelen om de beschikbare capaciteit maximaal in te zetten, bleek dit in de maanden mei en juni niet toereikend. Dit had langere wachtrijen en een groter aantal bellers die afhaakten en later weer opnieuw belden tot gevolg.
Hoe vallen de hier beschreven ervaringen te rijmen met de goede kwaliteitcijfers uit de halfjaarsrapportage en zijn deze indicatoren en normen wel valide en betrouwbaar genoeg?
Het kwaliteitscijfer uit de 21e Halfjaarsrapportage2, uitgedrukt in klanttevredenheid over de Belastingtelefoon, was met 77% boven de norm van 70%. In juni 2018 is deze indicator te zijn gedaald naar 73%. Nadere analyse van de daling van het klanttevredenheidscijfer in juni geeft aan dat met name de wachttijd en bereikbaarheid hier debet aan zijn.
Kunt u voor de afgelopen maanden per maand aangeven wat de statistieken waren over bereikbaarheid?
In de navolgende tabel zijn de statistieken opgenomen van wachttijd en bereikbaarheid. Hieronder worden de definities van deze indicatoren nader toegelicht.
2018-01
382
61,0
78,3
2018-02
280
64,9
81,9
2018-03
242
66,9
84,8
2018-04
100
72,7
89,1
2018-05
203
57,2
76,6
2018-06
442
57,4
79,8
Met wachttijd wordt bedoeld de tijd (in seconden) tussen het maken van een keuze in het keuzemenu en het verbinding krijgen met een Belastingtelefoonmedewerker.
De bereikbaarheid (%) is het aantal geholpen bellers via ofwel een belastingtelefoonmedewerker ofwel via de zogenaamde bestelautomaat voor formulieren, afgezet tegen het aantal binnengekomen telefoontjes. De binnengekomen telefoontjes zijn inclusief bellers die, bijvoorbeeld vanwege grote drukte, geen toegang krijgen tot het keuzemenu van de Belastingtelefoon.
De technische bereikbaarheid (%) betrekt in de bereikbaarheid ook de bellers die via het keuzemenu zijn geholpen met het aanvragen van uitstel of die anderszins via het keuzemenu voldoende zijn geïnformeerd.
Kunt u de precieze definitie geven van die bereikbaarheidscijfers?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat er gebeurt in de statistieken met telefoontjes waar mensen niet tot het systeem doordingen, na een tijd uit de wachtrij gegooid worden en of zelf na een tijd ophangen omdat ze te lang wachten?
De genoemde situaties hebben een verschillend effect op eerdergenoemde indicatoren.
Bellers, die geen toegang krijgen tot het platform van de Belastingtelefoon, worden meegeteld in het totaal aantal telefoontjes in de definitie van bereikbaarheid en technische bereikbaarheid. Hoe meer bellers geen toegang krijgen tot een Belastingtelefoonmedewerker, hoe lager de (technische) bereikbaarheid.
Hoe meer bellers niet tot een wachtrij worden toegelaten na het doorlopen van het keuzemenu of die zelf ophangen als ze in een wachtrij zijn geplaatst (met uitzondering van hen die zijn geholpen met het aanvragen van uitstel of die anderszins via het keuzemenu voldoende zijn geïnformeerd), hoe lager de (technische) bereikbaarheid. De perceptie van bellers kan overigens zijn dat de wachtrij al begint met toegelaten worden tot het keuzemenu.
De te kiezen thema’s hebben alle een eigen wachtrij. Als bellers in een wachtrij staan worden ze hier niet uit verwijderd. Wel kan het zo zijn dat bellers indien zij hebben gekozen voor een thema waarvan de wachtrij te lang is, niet tot die wachtrij worden toegelaten. Zij krijgen dan het verzoek om het later nog eens te proberen. Om bellers de mogelijkheid te geven zelf te kunnen kiezen tussen wachten of het later nog eens te proberen, zijn de wachtrij-instellingen in de maanden mei en juni substantieel verhoogd. Dit heeft een bescheiden positief effect op de bereikbaarheidscijfers.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er binnenkomen over de Belastingtelefoon?
In de eerste helft van 2018 zijn er ongeveer 210 klachten binnengekomen die de bereikbaarheid betreffen. In heel 2017 waren dit er ongeveer 70 op het gebied van bereikbaarheid. Bellers die een klacht hebben ingediend krijgen een reactie, waarin de Belastingdienst excuses aanbiedt voor de slechte bereikbaarheid. Er wordt kort toegelicht hoe het systeem werkt en dat er hard aan wordt gewerkt om de bereikbaarheid te verbeteren.
Hoe valt de bewering van de Belastingdienst, dat het slechte resultaat te wijten was aan het «verhoudingsgewijs grotere aantal telefoontjes», te rijmen met de opmerkingen in de 21e halfjaarsrapportage dat het aantal telefoontjes de laatste tijd juist 3 miljoen lager was dan verwacht? Wat verklaart deze stijging?
De daling van 3 miljoen telefoontjes uit de 21e Halfjaarsrapportage betrof het jaar 2017 en is afgezet tegen het in 2017 verwachte aantal telefoontjes. In de begroting voor 2018 was reeds uitgegaan van een extra daling van het aantal telefoontjes, mede vanuit de vernieuwing. Zoals beschreven in mijn brief «Beheerst Vernieuwen» gaat de vernieuwing binnen de Belastingdienst trager dan gehoopt.
Was er te anticiperen op deze stijging in het aantal telefoontjes en is de organisatie van de Belastingtelefoon flexibel genoeg om met een volatiel aantal telefoontjes om te gaan?
Zoals omschreven bij het antwoord bij vraag 2 is de Belastingtelefoon door de scherpe capaciteitsplanning en ondanks de genomen maatregelen minder flexibel dan in voorgaande jaren om met een volatiel aantal telefoontjes om te gaan.
Welke stappen worden gezet om de kwaliteit en de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon structureel te verbeteren?
In mijn brief «Beheerst Vernieuwen»4 kondig ik aan dat er tijdelijk extra capaciteit beschikbaar komt (onder andere bij de Belastingtelefoon), nu het realiseren van werkpakketreductie achterblijft. Het betreft 160 fte voor verbetering van de bereikbaarheid en 50 fte voor het verbeteren van de kwaliteit van beantwoording van de wet- en regelgevingsvragen. Hierdoor kan de Belastingtelefoon stappen zetten om zowel het verbeteren van de bereikbaarheid als het verbeteren van de kwaliteit van de antwoorden op wet- en regelgevingsvragen in gang zetten. Om begin 2019, voor de start van de aangiftecampagne, voldoende capaciteit beschikbaar te hebben zijn nu al wervingsactiviteiten opgestart.
De opleiding om invulling te geven aan de maatregelen om de beantwoording van de wet- en regelgeving vragen via eerste lijns belastingtelefoon medewerkers te behandelen is in gang gezet. Daarnaast is ook de werving gestart voor de tweede lijn. Deze acties zijn er op gericht dat vanaf november 2018 voor een aantal thema’s, onder andere eigen woning en box 3 en heffingskortingen, er een eerste en tweede lijn voor de beantwoording van wet- en regelgevingsvragen van burgers operationeel is.
Welke stappen zijn er gezet sinds de vragen van het lid Edgar Mulder (PVV) over de Belastingtelefoon?2
Zie antwoord vraag 10.
Zijn extra maatregelen noodzakelijk?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe wordt gecontroleerd of de Belastingtelefoon binnenkort informatie van betere kwaliteit levert?
Het inregelen van een aangepast controle- en meetproces op de kwaliteit van de beantwoording van vragen op het gebied van wet- en regelgeving is een onderdeel is van de inrichting van de Belastingtelefoon met eerste en tweede lijns medewerkers. Dit betekent dat de Belastingtelefoon nu ook per thema gaat meten of de kwaliteit van de antwoorden voldoet aan de norm. Tot nu toe was de meting over alle meest gestelde vragen. Ook de kwaliteit van de antwoorden op de tweede lijn wordt straks apart gemeten. Dit controle- en meetproces moet eveneens vanaf november 2018 operationeel zijn.
Is er een «follow-up»-systeem voor mensen die, zoals in dit artikel beschreven, verschillende dagen geen contact kunnen krijgen met de Belastingdienst? Bestaat de mogelijkheid om je telefoonnummer achter te laten zodat er teruggebeld wordt?
Het is helaas niet mogelijk om een telefoonnummer achter te laten zodat de beller kan worden teruggebeld. Ik ben met u van mening dat de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon weer terug moet bewegen naar het niveau van de eerste helft 2017 en dat daarbij de gegeven antwoorden van een voldoende kwaliteit moeten zijn. Zoals in de antwoorden hierboven aangegeven wordt hier aan gewerkt.
Deelt u de mening dat de Belastingtelefoon altijd bereikbaar zou moeten zijn en informatie van goede kwaliteit zou moeten leveren?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht op de website van de belastingdienst getiteld ‘Wat betekent de vergoeding voor aardbevingsschade voor mijn toeslagen?’ |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het ontvangen van schadeloosstelling voor schade door gaswinning geen invloed mag hebben op de te ontvangen zorgtoeslag en kindgebonden budget?1 Kunt u dit toelichten?
Ik deel de mening dat de financiële positie van een persoon na schadeloosstelling hetzelfde (of in elk geval niet slechter) zou moeten zijn als in de situatie waarin die schade niet zou hebben plaatsgevonden. Een schadeloosstelling is bedoeld om alle schade te compenseren die uit een voorval, bijvoorbeeld gaswinning, voortvloeit. Een vergoeding voor gaswinningschade zal in de meeste gevallen niet van invloed zijn op de te ontvangen toeslagen (zie hierna de toelichting). In geval een vergoeding voor gaswinningschade wel tot verlies aan toeslagen leidt, kan dit worden aangemerkt als zogenoemde gevolgschade. Gevolgschade kan bij de TCMG worden geclaimd. Ik licht dit hieronder nader toe.
De vergoeding voor aardbevingsschade is bedoeld voor het materiële herstel van ontstane schade als gevolg van een aardbeving of aardbevingen. De ontvangen vergoeding kan – afhankelijk van de aanwending – op 1 januari (de peildatum) van de kalenderjaren na het jaar van ontvangst van de vergoeding, deel uitmaken van de rendementsgrondslag van box 3. Dit geldt ook voor eventuele subsidies in het kader van de Waardevermeerderingsregeling, waar het lid Beckerman in een recent debat mij naar heeft gevraagd.
Daarnaast kan ook het recht op een schadevergoeding op die datum tot de rendementsgrondslag van box 3 behoren. Indien de rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen in box 3 (in 2018 € 30.000 voor een alleenstaande, € 60.000 voor fiscaal partners), dan is het forfaitaire rendement op het vermogen onderdeel van het verzamelinkomen. Via het verzamelinkomen en de rendementsgrondslag van box 3 werkt dit door naar de inkomensafhankelijke regelingen, waaronder de toeslagen (inkomenstoets en vermogenstoets).
De hiervoor beschreven (wettelijke) grondslag voor het berekenen/vaststellen van het verzamelinkomen kan ertoe leiden dat het recht op een schadevergoeding wegens aardbevingsschade impact heeft op inkomensafhankelijke regelingen, waaronder de toeslagen. Dit is aan de orde onder de volgende specifieke omstandigheden:
De inschatting op basis van bovenstaande criteria is dat voor een zeer beperkt aantal gevallen het ontvangen van een schadevergoeding negatieve invloed heeft op de hoogte van de toeslagen. In deze gevallen gaat het om gevolgschade als gevolg van bodembeweging door de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg. Deze gevolgschade valt onder het Besluit Mijnbouwschade Groningen en wordt door de TCMG vergoed. Ik vraag de TCMG hier actief over te informeren en kijk met hen hoe dit uitvoeringstechnisch het beste kan worden geregeld. De eventuele herberekening van toeslagen als gevolg van de waardevermeerderingsregeling waar mevrouw Beckerman in het genoemde debat naar vroeg geldt niet als gevolgschade, omdat dit een subsidie is en geen schadevergoeding.
Deelt u de mening dat gedupeerden met gaswinningsschade hierdoor dubbel getroffen worden, eerst door schade en vervolgens doordat ze minder toeslagen ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe groot de financiële gevolgen voor gedupeerden kunnen zijn?
De financiële gevolgen bij belastingen en toeslagen zijn afhankelijk van de persoonlijke situatie van betrokkenen. Als het totale vermogen op de peildatum voor box 3 (1 januari) onder het bedrag van het heffingsvrije vermogen blijft zijn er geen gevolgen. Als het recht op schadevergoeding na 1 januari is vastgesteld en uitbetaald en vóór de volgende 1 januari al is besteed zijn er ook geen gevolgen.
Het recht op een schadevergoeding voor materiële schade van € 10.000 voor particulieren met meer vermogen dan € 30.000 (fiscale partners € 60.000) leidt mogelijk tot € 36 per jaar2 minder recht op zorgtoeslag en kindgebonden budget. De extra belasting per jaar in box 3 bedraagt voor dit hypothetische voorbeeld € 603. In uitzonderlijke gevallen kan de toeslaggerechtigde door de vergoeding precies door de vermogensgrens stijgen (€ 113.415 voor een alleenstaande, € 143.415 voor een partnerschap), waarboven het recht op toeslag geheel vervalt.
Klopt het dat de uitkering van schadeloosstelling aan gedupeerden ook van invloed kan zijn op het recht op en de hoogte van uitkeringen (zoals bijstand en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IAOZ)) van deze gedupeerden?2 Kunt u toelichten welke invloed schadeloosstelling op verschillende uitkeringen kan hebben?
In de Participatiewet is bepaald wat middelen zijn en wanneer een middel inkomen of vermogen is of juist wanneer niet. Zo worden in artikel 7 van de «ministeriële regeling Participatiewet» uitkeringen en vergoedingen voor materiële en immateriële schade genoemd die in ieder geval niet als middelen worden aangemerkt. Op een aantal punten kent de Participatiewet5 in dit kader een beleidsvrijheid aan gemeenten toe. Giften en vergoedingen voor materiële en immateriële schade die niet onder de genoemde ministeriële regeling vallen, kunnen worden vrijgelaten voor zover deze naar het oordeel van het College van Burgemeesters en wethouders uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. Het betreft hier een uitdrukkelijke bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het lokale bestuur. Het vaststellen van het inkomen en vermogen voor uitkeringen (zoals bijstand, IOAW en IOAZ) door gemeenten, staat dus los van de hierboven geschetste vaststelling van het verzamelinkomen door de Belastingdienst. Bij de regelingen IOAW en IOAZ heeft de ontvangst van schadevergoedingen geen gevolgen voor het recht op uitkering.
Kunt u, gelet op het feit dat de Belastingdienst de mogelijkheid biedt om «bijzonder vermogen» niet mee te laten tellen voor de zorgtoeslag of kindgebonden budget, ervoor zorgen dat schadeloosstelling voor gaswinningsschade, net zoals dat kan voor wat betreft een persoonsgebonden budget (PGB), aangemerkt wordt als bijzonder vermogen?3
In de eerdere antwoorden op vragen van het lid Nijboer hierover7 is de Kamer al meegedeeld dat het kabinet niet voornemens is om specifiek fiscaal beleid te treffen voor de gevolgen van deze schadeloosstellingen, omdat dit de uitvoering zeer compliceert. Dat geldt ook als het gaat om het aanmerken van de schadeloosstellingen als «bijzonder vermogen» voor de toepassing van de vermogenstoetsen voor de toeslagen. Voor wat betreft het voor deze vermogenstoetsen in aanmerking te nemen vermogen wordt aangesloten bij het vermogen dat behoort tot de rendementsgrondslag van box 3. De vergoedingen aan gedupeerden door aardbevingen zijn bedoeld als vergoeding van materiële schade en hebben als oogmerk om uit te worden gegeven aan bouwtechnisch herstel van de woningen. Om die reden is de vergoeding vergelijkbaar met bijvoorbeeld uitkeringen na brand.
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 en 2 kan een gedupeerde eventuele misgelopen of lagere toeslagen melden bij de TCMG als gevolgschade.
Deelt u de mening dat het niet is uit te leggen dat de dader (Shell) een deal heeft gesloten met de belastingdienst en daardoor minder (dividend)belasting hoefde te betalen en de slachtoffers nu door diezelfde belastingdienst worden aangeslagen?
Op de vraag hoe wordt omgegaan met het vergoeden van schade aan gedupeerden van de gaswinning, inclusief gevolgschade, ben ik hiervoor al in gegaan. Vanwege artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik geen mededelingen doen over fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de Belastingdienst geen «deals» sluit. De Belastingdienst geeft desgevraagd wel zekerheid vooraf over de fiscale gevolgen van voorgenomen rechtshandelingen. Zekerheid vooraf wordt alleen gegeven binnen de kaders van wet, beleid en jurisprudentie.
Deelt u de mening dat de gedupeerden met schade door gaswinning eveneens recht hebben op een belastingdeal en er niet op achteruit mogen gaan doordat ze schadeloosstelling hebben ontvangen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 3 juli 2018 beantwoorden?
Nee, dat is niet gelukt.
Het gesprek met Shell |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u uitleggen waarom een Staatssecretaris van Financiën een gesprek voert met de grootste multinational van ons land (Shell)?1
Bewindspersonen van het kabinet voeren met enige regelmaat gesprekken met maatschappelijke organisaties, belangengroeperingen en individuele bedrijven. Het voeren van dergelijke gesprekken levert een bijdrage aan de beoordeling van de maatschappelijke impact van voorgenomen kabinetsbeleid. Deze gesprekken geven ook inzicht in relevante maatschappelijke ontwikkelingen. Ook ikzelf voer om die reden zulke gesprekken, waaronder mijn kennismakingsgesprek van 15 maart jl. met mevrouw Van Loon, President-Directeur Shell Nederland. Ik hecht eraan op te merken dat ik bij mijn gesprekken streef naar een zeker evenwicht in de keuze van mijn gesprekspartners en dat ik niet alleen gesprekken voer met multinationals. Verder beoog ik transparantie over dergelijke gesprekken door openbaarmaking van mijn agenda.2 Mijn gesprek met Shell heb ik eveneens op deze wijze publiek bekendgemaakt.
Wie nam het initiatief tot dit gesprek dat op 15 maart 2018 plaatsvond?
Het voorstel voor een gesprek is gekomen van Shell.
Met wie voerde u dit gesprek?
Dit gesprek is gevoerd met mevrouw Van Loon. Zij heeft zich daarbij laten vergezellen door twee van haar medewerkers. Ikzelf ben bij dit gesprek bijgestaan door twee ambtenaren van mijn departement.
Wat waren de onderwerpen tijdens dit gesprek?
Het is staand beleid van het kabinet om documenten die zijn opgesteld voor intern beraad, zoals notities, memo’s en gespreksverslagen geen onderwerp te maken van het politieke debat. Voor het goed functioneren is noodzakelijk dat mogelijk is om in vertrouwelijke sfeer van gedachten te wisselen. Desgevraagd geef ik wel de relevante informatie uit de gevraagde documenten in geobjectiveerde vorm aan uw Kamer. Tijdens het gesprek stonden als onderwerpen geagendeerd: de fiscale beleidsvoornemens van het kabinet zoals verwoord in het regeerakkoord en de impact van internationale ontwikkelingen als de belastingherziening in de Verenigde Staten en de EU-voorstellen voor een grondslagharmonisatie in de vennootschapsbelasting (CCTB en CCCTB). In de notitie is ten behoeve van mijn eigen gedachtevorming (achtergrond)informatie verstrekt over openbare uitlatingen die ik reeds had gedaan over enkele in het regeerakkoord verwoorde fiscale beleidsvoornemens, de CCTB en de CCCTB, de Amerikaanse belastingherziening, dat partijen die als belanghebbenden worden aangemerkt bij een Wob-verzoek de gelegenheid hebben een zienswijze te geven, en de stand van zaken rondom het Groningengas.
Is er een gespreksverslag of notulen gemaakt van dit gesprek? Kunt u deze aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u op grond van artikel 68 van de Grondwet de voorbereidende memo’s en/of notities ten behoeve van het gesprek, alsmede eventuele memo’s en/of notities naar aanleiding van het gesprek openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de dividendbelasting van 26 juni 2018?
Ja.
Een nieuw datalek bij Mossack Fonseca |
|
Henk Nijboer (PvdA), Pieter Omtzigt (CDA), Renske Leijten , Helma Lodders (VVD), Bart Snels (GL), Steven van Weyenberg (D66), Eppo Bruins (CU) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Spil Panama Papers kende meeste eindklanten niet, blijkt uit nieuw datalek»?1
Ja.
Op welke manier, in welke mate en op welke termijn zal de Belastingdienst de nieuwe data gaan gebruiken om de aanpak van belastingontwijking of -ontduiking te intensiveren?
Zodra het openbare bestand van het International Consortium of Investigative Journalists (ICIJ) is aangevuld met de nieuwe data of deze anderszins publiek zijn geworden, wordt door de Belastingdienst – zoals gebruikelijk – direct gestart met het identificatieproces en daarna waar mogelijk met de verdere behandeling van de gegevens.
Klopt het dat de Panama Papers van mei 2016 inmiddels 6,2 miljoen euro aan aanslagen heeft opgeleverd? Hoe verhoudt zich dat tot de kosten, zijnde de personele inspanning om belasting te kunnen heffen? Leidt dit tot een positieve business case?
De informatie uit Panama Papers van 2016 hebben op dit moment inderdaad € 6,2 miljoen aan aanslagen opgeleverd. Het hiervoor binnen de Belastingdienst ingezette aantal medewerkers is globaal genomen 25 fte. De personele inzet is verdeeld over verschillende disciplines en organisatieonderdelen. De totale kosten die hiermee gemoeid zijn worden niet apart geadministreerd. Zoals aangegeven in mijn brief Aanpak Belastingontwijking en Belastingontduiking is in het verleden gebleken dat het zowel ex ante als ex post niet lukt een directe relatie te leggen tussen specifieke investeringen en meer belastingopbrengsten, wat gebaseerd is op de onderzoeken van de Algemene Rekenkamer en Auditdienst Rijk.2 Tijdens onderzoeken kan blijken dat belastingplichtigen correct aangifte hebben gedaan en dan wordt geen opbrengst genoteerd. Deze vaststelling is wel belangrijk in het kader van de handhavende taak van de Belastingdienst. De bate kan er ook zijn in het maatschappelijk effect van de aanpak van verborgen vermogen. Een zichtbare aanpak van ongewenste constructies heeft bovendien een preventieve werking en kan de naleving door belastingplichtigen bevorderen. De relatie tussen de wijze waarop de Belastingdienst zijn capaciteit inzet en de baten ervan vergt daarom een bredere blik. Ik ben daarom niet alleen bezig te onderzoeken in hoeverre een extra investering op dit terrein de belastingopbrengsten ten goede kan komen maar ook de handhavingstrategie van de Belastingdienst in het algemeen. Daar zal ik op Prinsjesdag 2018 uw Kamer over informeren.
Kunt u een meerjarenoverzicht geven van kosten en opbrengsten van data-analyse op het gebied van belastingontwijking of -ontduiking?
Data-analyse is onderdeel van veel processen en projecten. Binnen deze processen en projecten worden de kosten en opbrengsten van data-analyse niet apart geadministreerd. Een meerjarenoverzicht van kosten en opbrengsten is daarom niet te geven.
Wat is de stand van zaken rondom de versterking van de informatiepositie en de opsporingscapaciteit van de Belastingdienst, zoals in het regeerakkoord is afgesproken?
In het regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst is opgenomen dat de informatiepositie en de opsporingscapaciteit van de Belastingdienst worden versterkt. Daartoe nodigt het regeerakkoord uit een business case uit te werken. Ik onderzoek in hoeverre een extra investering op dit terrein de belastingopbrengsten maar ook de handhavingstrategie van de Belastingdienst alsmede de opsporingscapaciteit van de FIOD ten goede kan komen. Die vraag is niet eenvoudig te beantwoorden. Zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag drie is het in verleden gebleken dat het niet lukte om een directe relatie te leggen tussen specifieke investeringen en meer belastingopbrengsten. Ik informeer uw Kamer op Prinsjesdag 2018 in hoeverre een extra investering op het terrein van de versterking van de informatiepositie en de opsporingscapaciteit van de Belastingdienst de belastingopbrengsten en ook de handhavingstrategie van de Belastingdienst ten goede kan komen.
Wanneer stuurt u de Kamer een uitgewerkte business case toe, zoals in het regeerakkoord is afgesproken?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 3 en 5.
Wat zijn de kosten en opbrengsten van de inzet van capaciteit op bestrijding van ontwijken van belasting met behulp van buitenlandse rechtspersonen die zijn opgezet met behulp van Nederlandse adviseurs? Wordt dit werk ook in de business case betrokken?
Een overzicht van kosten en opbrengsten van de door uw Kamer bedoelde inzet is niet te geven, om dezelfde redenen die zijn genoemd in het antwoord op vraag 4. Fenomenen als de Panama en Paradise Papers ontlenen hun bestaansrecht aan internationale contacten die in de meeste gevallen via fiscale dienstverleners verlopen. Het ligt daarom voor de hand dit te betrekken in mijn onderzoek naar de versterking van de informatiepositie en de opsporingscapaciteit van de Belastingdienst.
In hoeverre raakt de uitstroom van personeel bij de Belastingdienst het werk van de data- en informatiespecialisten alsmede de fiscalisten die met dit werk bezig zijn? Kan dit ook in de business case worden meegenomen?
De uitstroom van personeel raakt uiteraard ook het in uw vraag bedoelde werk van de Belastingdienst. Zoals besproken in het Algemeen overleg van 13 juni jongstleden is de Belastingdienst gestart met een actieve wervingscampagne voor nieuw personeel.
Rulings over de dividendbelasting |
|
Helma Lodders (VVD), Steven van Weyenberg (D66), Eppo Bruins (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u een uiteenzetting geven van het volledige rulingbeleid over de dividendbelasting van de afgelopen vijftien jaar in Nederland en daarin ingaan op het aantal afgegeven rulings, de aard en inhoud van de rulings en de maximale geldigheidsduur van rulings? (bron: Besluit DGB 2014/3099)
Belastingplichtigen kunnen zekerheid vooraf vragen over diverse onderdelen van het fiscale recht. Ook over de toepassing van de Wet op de dividendbelasting 1965. Het algemene kader voor het geven van zekerheid vooraf is opgenomen in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (BFB).1 In het ATR-besluit is bepaald wanneer de zekerheid vooraf op het gebied van de dividendbelasting voor bindend advies moet worden voorgelegd aan het APA/ATR-team.2 In alle andere gevallen wordt de zekerheid vooraf behandeld door de bevoegde lokale inspecteur, zonder betrokkenheid van het APA/ATR-team.
In beide gevallen wordt zekerheid vooraf gegeven op basis van de Wet op de dividendbelasting 1965, jurisprudentie en het beleid, zoals dit is neergelegd in het Verzamelbesluit Dividendbelasting3. Er is naast het in dit beleidsbesluit opgenomen beleid geen specifiek rulingbeleid met betrekking tot de dividendbelasting. Daarnaast worden verzoeken om vooroverleg in internationale situaties ook getoetst aan bilaterale belastingverdragen. Indien bij de behandeling van verzoeken tot zekerheid vooraf rechtsvragen opkomen worden deze, evenals rechtsvragen die opkomen bij de aanslagregeling, voorgelegd aan de relevante kennisgroepen in de Belastingdienst.
In de afgelopen 15 jaar zijn er verschillende wijzigingen in wetgeving maar ook in verdragen doorgevoerd die van invloed zijn geweest op de uitvoering van de dividendbelasting in de praktijk. Zonder daarbij uitputtend te zijn noem ik bijvoorbeeld het opnemen van antimisbruikbepalingen in belastingverdragen, de aanpassing van de fiscale positie van de coöperatie in de dividendbelasting en de per 1 januari 2018 aangepaste inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting.
Indien zekerheid vooraf wordt gevraagd over fiscale aspecten bij een internationale houdsterstructuur zoals benoemd in het ATR-besluit, is het APA/ATR-team bevoegd.4 Er wordt in die situaties doorgaans zekerheid gevraagd over verschillende fiscale aspecten. Zoals ook blijkt uit de Beschrijving stand van zaken APA-/ATR-praktijk 2017 die ik heb gevoegd bij mijn brief van 23 mei 2017 aan uw Kamer, betreft het in die gevallen vaak de toepassing van de deelnemingsvrijstelling op voordelen uit de dochtermaatschappij en verzoeken om zekerheid vooraf of sprake is van inhoudingsplicht en/of recht bestaat op een vrijstelling voor de dividendbelasting.5
Sinds 2017 wordt op verzoek van uw Kamer gedetailleerder dan daarvoor bijgehouden over welke onderwerpen door het APA/ATR-team zekerheid vooraf wordt gegeven. Het overzicht over 2017 is opgenomen in het 2017 jaarverslag van het APA/ATR-team.6 Bij de volgende onderwerpen speelt de juiste toepassing van de Wet op de dividendbelasting 1965 ook een rol:
zekerheid over de positie van aandeelhouders (29),
combinatie deelnemingsvrijstelling/aandeelhouder (231),
de behandeling van vangnetverzoeken onder belastingverdragen (30).
Indien sprake is van een verzoek tot zekerheid vooraf dat de bevoegde lokale inspecteur niet hoeft voor te leggen aan het ATR-team, is het de lokale inspecteur die het verzoek behandelt. Het aantal gevallen waarin zekerheid vooraf is gegeven over de toepassing van de Wet op de dividendbelasting 1965 is niet systematisch bijgehouden in de afgelopen 15 jaar. Die informatie kan ik u derhalve niet verstrekken. De aard en inhoud van dergelijke verzoeken is erg divers. Voorbeelden van zekerheid vooraf zijn:
Zekerheid vooraf omtrent de vraag of een aandelenruil, een splitsing of een fusie in overwegende mate is gericht op het ontgaan of het uitstellen van belastingheffing (artikel 3a, zevende lid, Wet DB 1965).
Zekerheid vooraf over een van dividendbelasting vrijgestelde inkoop van aandelen (artikel 4c, vijfde lid, Wet DB 1965).
Zekerheid vooraf over het fiscaal erkend gestorte kapitaal (artikel 13, Wet DB 1965).
Dergelijke zekerheid vooraf kan door de inspecteur worden afgegeven in een voor bezwaar vatbare beschikking.
Daarnaast is het mogelijk dat een inspecteur en belastingplichtige op verzoek een vaststellingsovereenkomst sluiten over een specifiek feitencomplex, zoals in de situatie van een landsgrensoverschrijdende reorganisatie. De APA- en ATR-besluiten bepalen wanneer een verzoek voor bindend advies moet worden voorgelegd aan het APA/ATR-team.7
De voor bezwaar vatbare beschikkingen, zoals de hierboven genoemde voorbeelden, zijn in principe niet gebonden aan een bepaalde tijdsduur. Dit geldt ook voor zekerheid vooraf die ziet op een eenmalige rechtshandeling zoals de overdracht van een bedrijfsmiddel waarbij zekerheid vooraf wordt gevraagd over de waarde van het bedrijfsmiddel. In (de voorlopers van) het Besluit Fiscaal Bestuursrecht is opgenomen dat in elke vaststellingsovereenkomst moet worden opgenomen voor welke periode de overeenkomst geldt en dat de overeengekomen periode niet stilzwijgend kan worden verlengd. Bovendien ligt beperking in de looptijd in het feit dat altijd moet worden opgenomen dat een vaststellingsovereenkomst vervalt indien wet- of regelgeving wijzigt dan wel de feiten en omstandigheden wijzigen. Voor een ATR geldt dat deze een looptijd heeft van 4 tot 5 jaar. Dit is neergelegd in het ATR-besluit. Hierin is opgenomen dat uitzonderingen mogelijk zijn, bijvoorbeeld bij langlopende contracten. In die gevallen wordt over het algemeen wel opgenomen dat een tussentijdse toetsing zal plaatsvinden.
Welke mogelijkheden onder het vigerende rulingbeleid heeft een bedrijf met hoofdkantoor in Nederland om dividend deels/geheel uit te keren in een jurisdictie die geen dividendbelasting kent?
Bij de beoordeling of met betrekking tot dividenduitkeringen door een vennootschap die is opgericht naar het recht van Nederland en/of feitelijk in Nederland is gevestigd, dividendbelasting is verschuldigd, wordt gekeken naar de bepalingen opgenomen in de Wet op de dividendbelasting 1965, het Verzamelbesluit Dividendbelasting8 en – indien van toepassing – een belastingverdrag. Daarbij wordt rekening gehouden met eventuele antimisbruikbepalingen die in de wet en/of het van toepassing zijnde verdrag zijn opgenomen.
Hoeveel rulings die (mede) zien op dividendbelasting zijn er op dit moment?
Hoeveel rulings nog van kracht zijn, wordt niet separaat bijgehouden. Hierboven is ingegaan op de vraag hoeveel rulings door het ATR-team in 2017 zijn afgegeven die mede betrekking hadden op dividendbelasting. Hoeveel gevallen van zekerheid vooraf er buiten het ATR-team zijn afgegeven over dividendbelasting is niet centraal vastgelegd.
Is van alle rulings over de dividendbelasting gecheckt of zij voldoen aan de wet- en regelgeving?
Het afgeven van zekerheid vooraf wordt gedaan door professionele medewerkers van de Belastingdienst, waarbij de vigerende wet- en regelgeving altijd leidend is. Indien nodig worden kennis- en coördinatiegroepen ingeschakeld voor verdere afstemming.
Bij het onderzoek naar de 4.462 rulings waarover ik uw Kamer op 18 februari jl. heb geïnformeerd zijn die 4.462 rulings op procedurele aspecten gecontroleerd. Alleen de gevallen waarbij sprake was van procedurele fouten zijn destijds ook nogmaals op de inhoud gecontroleerd. Een onjuiste fiscaaltechnische inhoud is in 2 gevallen geconstateerd, in 3 gevallen is de inhoud als waarschijnlijk niet juist beoordeeld. Deze 5 gevallen zagen niet op de dividendbelasting.
Zijn er in het verleden rulings ontdekt, die (mede) zien op de dividendbelasting, die niet voldoen aan de geldende wet- en regelgeving? Zo ja, wat is toen met de rulings gedaan?
Zekerheid vooraf is niet meer geldig als deze niet langer in overeenstemming is met geldende wet- en regelgeving. Specifiek voor de dividendbelasting noem ik bijvoorbeeld de implementatie van de gewijzigde moederdochterrichtlijn per 1 januari 2016, waarbij is voorzien in een overgangsregeling voor ATR’s die per 1 januari 2016 zijn vervallen.9 Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4 en 6.
Heeft de onderzoekscommissie over rulings inhoudelijk gekeken naar rulings over de dividendbelasting, die voor 2015 zijn afgegeven?
De onafhankelijke onderzoekscommissie heeft onderzoek gedaan naar de APA’s en ATR’s die in 2017 zijn afgegeven. Ik heb uw Kamer daarover bij de 21e Halfjaarsrapportage van de Belastingdienst geïnformeerd. Uit de rapportage van de onafhankelijke commissie blijkt dat bij de selectie van de te onderzoeken APA’s en ATR’s binnen elke verschijningsvorm de te onderzoeken APA’s of ATR’s aselect zijn getrokken. Dat betekent dat ook ATR’s zijn beoordeeld die (mede) betrekking hadden op de dividendbelasting. Ten aanzien van deze onderzochte ATR’s is geconstateerd dat deze ook voor wat betreft de dividendbelasting zijn afgegeven binnen wet- en regelgeving. De interne onderzoeksgroep die in het voorjaar van 2017 haar verslag heeft uitgebracht heeft wel onderzoek gedaan naar oudere rulings, in dit onderzoek waren ook rulings over de dividendbelasting betrokken.10
Kunt u deze vragen een voor een, uitgebreid, precies en binnen een week beantwoorden?
Ja.
De netto opbrengst van pachtgronden |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Evenwichtig systeem in belang van pachter en verpachter» (boerderij, 5 juni 2018)?
Ja.
Kunt u aangeven hoe hoog de pachtersnormen zijn in 2017 en 2018 en hoeveel rendement een verpachter maximaal mag maken op de waarde van zijn grond? Kunt u aangeven wat het hoogste percentage en het laagste percentage van de waarde van de grond is dat een verpachter als pacht mag vragen (in de verschillende gebieden)?
Een verpachter kan direct rendement (inkomsten uit verschillende pachtvormen) én indirect rendement (via waardestijging van de grond bij verkoop) op zijn grond behalen. Dit zal voor iedere individuele verpachter tot een ander resultaat leiden. Voor het totale rendement geldt geen maximum. Verpachters van grond in langlopende liberale pacht en/of reguliere pacht zijn voor wat betreft het directe rendement gebonden aan het Pachtprijzenbesluit 2007. Dit betekent dat op deze pachtgronden gereguleerde pachtprijzen van toepassing zijn. Deze gereguleerde pachtprijzen («regionormen») worden jaarlijks vastgesteld en zijn in Tabel 1 hieronder weergegeven. Bij toepassing van de regionormen geldt een bovengrens van 2% van de vrije verkeerswaarde van de grond (in onverpachte staat).
Bouwhoek en Hogeland
677
653
Veenkoloniën en Oldambt
743
640
Noordelijk weidegebied
796
586
Oostelijk veehouderijgebied
755
608
Centraal veehouderijgebied
633
467
IJsselmeerpolders
1.049
1.125
Westelijk Holland
653
548
Waterland en Droogmakerijen
414
296
Hollands/Utrechts weidegebied
932
706
Rivierengebied
861
631
Zuidwestelijk akkerbouwgebied
513
505
Zuidwest-Brabant
781
740
Zuidelijk veehouderijgebied
838
550
Zuid-Limburg
878
718
Westelijk Holland
2.714
3.108
Rest van Nederland
1.695
2.071
Kunt u aangeven hoe dit percentage zich verhoudt tot de bij box 3 verwachte opbrengst van 5,39%?
De regionormen en het maximumpercentage van 2% vrije verkeerswaarde uit het Pachtprijzenbesluit 2007 hebben betrekking op het directe rendement van pachtgronden (inkomsten uit pacht). Bij box 3 wordt zowel het directe alsook het indirecte rendement van vermogen geacht te zijn begrepen in de vermogensrendementsheffing. Tot 2017 werd uitgegaan van een voordeel uit sparen en beleggen (forfaitair rendement) van 4%. De vermogensrendementsheffing is met ingang van 1 januari 2017 herzien zodat deze beter aansluit bij de rendementen die door belastingbetalers met eenzelfde vermogensomvang in voorafgaande jaren gemiddeld zijn behaald. Het forfaitaire rendement wordt nu gebaseerd op de gemiddelde verdeling van het box 3-vermogen over spaargeld en beleggingen (de vermogensmix) in combinatie met een in het verleden in de markt gerealiseerd rendement op beide componenten.
Zijn er gebieden in Nederland in 2017 en 2018 waar de netto opbrengst van de pacht lager is dan er aan vermogensrendementsheffing betaald dient te worden in de hoogste schijf? Zo ja, welke gebieden zijn het dan?
Er kunnen inderdaad pachtprijsgebieden zijn in Nederland waar in individuele gevallen de netto opbrengst van de pacht lager is dan de te betalen vermogensrendementsheffing. Dit hangt af van de hoogte van de betaalde pacht, de omvang van het vermogen van de verpachter én de normwaarde van de onverpachte grond1 (de vrije verkeerswaarde) in dat betreffende pachtprijsgebied. De Belastingdienst publiceert jaarlijks de waardering van verpachte gronden in box 3 voor 66 landbouwgebieden2(verdeeld over 14 pachtprijsgebieden). De kans hierop is het grootst in de pachtprijsgebieden met een hoge vrije verkeerswaarde en een lage pachtnorm. Zoals in het voorgaande antwoord al aan de orde kwam wordt in de vermogensrendementsheffing zowel het directe als ook het indirecte rendement van vermogen geacht te zijn begrepen. De individuele uitkomst van het forfaitaire stelsel van de vermogensrendementsheffing zal bovendien nooit exact overeen komen met het werkelijk behaalde rendement van één vermogensbestanddeel omdat het stelsel aansluit bij gemiddeld behaalde rendementen voor mensen met een vergelijkbare vermogensomvang.
Kunt u de vorige vraag beantwoorden voor zowel gebieden met een eenjarige pacht als gebieden met een pacht die langer dan 20 jaar resterende looptijd heeft?
Nee, dat is niet mogelijk. In alle 14 pachtprijsgebieden van Nederland komt zowel kortlopende liberale pacht met vrije prijsvorming voor alsook langlopende pacht (met een looptijd langer dan 20 jaar) met prijsregulering. Generieke conclusies (voor alle pachtvormen) over rendement gerelateerd aan gebieden zijn daarom niet te trekken.
Acht u het aanvaardbaar dat het mogelijk is dat de maximale pachtopbrengst (nog exclusief eigenaarslasten) lager is dan de belasting die daarover betaald moet worden?
Het forfaitaire rendement dat in box 3 voor een belastingplichtige van toepassing is, is afhankelijk van de waarde van zijn totale vermogen en de vermogensschijf die daarbij hoort. Het werkelijke rendement dat belastingplichtige over zijn totale vermogen geniet kan afwijken van het forfaitaire rendement dat voor box 3 in aanmerking wordt genomen. De vergoeding die voor langlopende pacht mag worden gevraagd en dientengevolge het jaarlijkse te behalen werkelijk rendement op verpachte landbouwgronden maximeert hoeft dus, net als werkelijke rendementen van andere individuele vermogensbestanddelen, niet overeen te komen met het forfaitaire rendement dat voor belastingplichtige in box 3 van toepassing is. Het forfaitaire rendement is immers gebaseerd op een gemiddelde vermogensmix van mensen met een vergelijkbaar vermogen en op werkelijk gerealiseerde marktrendementen van de verschillende vermogensbestanddelen. Door de wijzigingen in de vermogensrendementsheffing sluit het stelsel nu beter aan bij het gemiddelde werkelijke rendement. Dat in individuele gevallen verschillen bestaan tussen het forfaitaire rendement voor box 3 en het werkelijke rendement van één vermogensbestanddeel is, zoals in het voorgaande toegelicht, inherent aan een forfaitair stelsel voor vermogensrendementsheffing. Particuliere verpachters kunnen hierdoor in een aantal gevallen een hoge belastingdruk ervaren ten opzichte van de jaarlijks genoten pachtopbrengst. In de vermogensrendementsheffing wordt echter naast de pachtopbrengst ook de waardevermeerdering geacht te zijn begrepen.
Wat is het gemiddelde netto rendement (pacht – box 3) dat een grondeigenaar krijgt in 2017 en 2018?
Het gemiddelde rendement is niet makkelijk uit te rekenen, omdat de omstandigheden die het rendement bepalen per verpachter zullen verschillen. Daarbij komt dat cijfers over het verpachte areaal per soort verpachter niet bekend zijn.
Denkt u dat het op lange termijn aantrekkelijk is voor grondeigenaren om grond te verpachten voor agrarisch gebruik onder deze voorwaarden?
In eerdere brieven3 aan uw Kamer is reeds geconstateerd dat nauwelijks nieuwe pachtovereenkomsten met een gereguleerde pachtprijs overeen worden gekomen. Hier zijn verschillende oorzaken voor.
Wat vindt u van het feit dat de overheid aan de ene kant ervan uitgaat dat een eigenaar 5,39% rendement kan halen en aan de andere kant een veel lager maximum rendement oplegt, zelfs wanneer rekening gehouden wordt met de correctiefactor?
Zie het antwoord op vraag 6.
Op welke wijze zal deze zin het regeerakkoord uitgevoerd worden: «In deze kabinetsperiode zal een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement worden uitgewerkt?» Gaat dit ervoor zorgen dat de werkelijke opbrengst belast wordt bij pacht en in sectoren waar de overheid zelf maximum huurprijzen vaststelt, die ertoe leiden dat het verwachte of feitelijke rendement lager is dan 5,39%?
Aan de brief met het kabinetsstandpunt met betrekking tot box 3 op basis van werkelijk rendement wordt gewerkt. De brief zal naar de Eerste en Tweede Kamer worden gestuurd.
Op welke wijze zorgt u ervoor dat er voldoende rekening gehouden wordt met de feitelijke maximale rendementen zolang er nog geen definitieve oplossing is, bijvoorbeeld via de percentages van de waardering van verpachte gronden in box 3?
Doordat de rendementen op spaargeld en beleggingen jaarlijks worden aangepast aan de hand van de meest actueel beschikbare gegevens sluit het stelsel van de vermogensrendementsheffing vanaf 2017 beter aan bij het gemiddelde werkelijke rendement. De waarde van verpachte landbouwgronden die in box 3 in aanmerking wordt genomen wordt ook jaarlijks aangepast aan de actuele waarden die gerealiseerd zijn bij verkoop. Op deze wijze wordt binnen de mogelijkheden van het stelsel de heffing tussen belastingplichtigen met verschillende vermogensomvang en verschillende vermogensbestanddelen gedifferentieerd.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Tips & tricks bij een vaststellingsovereenkomst met fiscus’ |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kent u het artikel «Tips & tricks bij een vaststellingsovereenkomst met fiscus»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. In het algemeen kan ik zeggen dat ik de mening van de schrijver deel dat vaststellingsovereenkomsten nuttig kunnen zijn voor een belastingplichtige en de Belastingdienst. Bovendien doet het mij deugd om te lezen dat belastingadviseurs wijzen op de bepalingen van het Besluit fiscaal bestuursrecht.
Klopt het dat een vaststellingsovereenkomst zowel voor bepaalde als voor onbepaalde tijd kan worden overeengekomen, zoals de auteur van het artikel stelt? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de antwoorden op vragen over de 21e halfjaarsrapportage Belastingdienst, waarin u zegt dat er geen APA’s of ATR’s voor onbepaalde tijd zijn afgesloten?2
In (de voorloper van) het Besluit Fiscaal Bestuursrecht3 is bepaald dat in elke vaststellingsovereenkomst (ook andere dan APA’s en ATR’s) moet worden opgenomen voor welke periode de overeenkomst geldt en dat de overeengekomen periode niet stilzwijgend kan worden verlengd. Bovendien ligt een beperking in de looptijd in het feit dat altijd moet worden opgenomen dat een vaststellingsovereenkomst vervalt indien wet- of regelgeving wijzigt dan wel de feiten en omstandigheden wijzigen. Voor APA’s en ATR’s geldt dat de looptijd in beginsel vier tot vijf jaar bedraagt. In het APA- en ATR-besluit is vastgelegd dat uitzonderingen mogelijk zijn, bijvoorbeeld bij langlopende contracten.4 Indien de feiten en omstandigheden dit rechtvaardigen, bijvoorbeeld bij een langdurige investering waarbij ook langlopende contracten worden aangegaan, wordt soms een langere looptijd overeengekomen, bijvoorbeeld tien jaar. In die gevallen wordt in zijn algemeenheid een evaluatie halverwege die langere termijn opgenomen om te beoordelen of de feiten en omstandigheden gelijk zijn gebleven.
Klopt het dat de Belastingdienst ermee akkoord gaat om de bepaling dat de belastingplichtige dient te verklaren dat hij geen gebruik zal maken van het recht van bezwaar of beroep, niet op te nemen in een vaststellingsovereenkomst, zoals de auteur stelt? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het Besluit Fiscaal Bestuursrecht, waarin staat dat vaststellingsovereenkomsten in ieder geval de uitdrukkelijke verklaring bevatten dat de belanghebbende ter zake van het overeengekomene geen gebruik zal maken van het recht van bezwaar of beroep?
Het beleid hieromtrent is duidelijk. In het Besluit Fiscaal Bestuursrecht is opgenomen dat een bepaling waarin de belastingplichtige verklaart geen gebruik te maken van het recht van bezwaar of beroep onderdeel uitmaakt van een vaststellingsovereenkomst. Dit blijkt ook uit de bij de brief van 23 mei 2017 bijgevoegde exemplarische voorbeeld APA’s en ATR’s.5 U vindt de bepaling om af te zien van bezwaar en beroep onder paragraaf 8 van elk van de voorbeelden. Ik keur het niet goed maar ik kan niet garanderen dat deze bepaling in 100% van de vaststellingsovereenkomsten is opgenomen. De bepaling moet worden opgenomen omdat een vaststellingsovereenkomst er toe dient beide partijen te binden. Daarom kan hetgeen overeengekomen is niet meer ter toetsing aan de rechter worden voorgelegd.
Zijn vaststellingsovereenkomsten die afwijken van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht nietig? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Nietigheid is een civielrechtelijke begrip. Artikel 7:902 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt: Een vaststelling ter beëindiging van onzekerheid of geschil op vermogensrechtelijk gebied is ook geldig als zij in strijd mocht blijken met dwingend recht, tenzij zij tevens naar inhoud of strekking in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde. Met andere woorden: behoudens uitzonderingen blijft de vaststellingsovereenkomst geldig wanneer er niet wordt voldaan aan de procedures zoals opgenomen in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht.
Verdient het naar uw mening aanbeveling om de maximale looptijd van een vaststellingsovereenkomst vast te leggen in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit vind ik een goede suggestie. Ik neem dit mee in de door mij aangekondigde herziening van de rulingpraktijk. Ik kan mij voorstellen dat we voor rulings met een internationaal karakter aansluiten bij een looptijd van in principe 4 tot 5 jaar conform APA’s en ATR’s. Indien de aard van de transactie echter met zich meebrengt dat een andere looptijd gepast is, bijvoorbeeld vanwege een eenmalige transactie of langlopende contracten kunnen hier uitzonderingen voor worden gemaakt. Bovendien wordt de looptijd van een vaststellingsovereenkomst beperkt door het feit dat altijd moet worden opgenomen dat deze vervalt indien wet of regelgeving wijzigt dan wel de feiten en omstandigheden wijzigen.
Het bericht ‘Echtpaar gooit tuinhuis op Airbnb. Hoe worden de huurinkomsten belast?’ |
|
Steven van Weyenberg (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Echtpaar gooit tuinhuis op Airbnb. Hoe worden de huurinkomsten belast?»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat huizenbezitters alleen op grond van artikel 3:113 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 belasting betalen over de inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning?
Belastingplichtigen met een eigen woning die tijdelijk wordt verhuurd moeten op grond van artikel 3.113 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) 70% van het saldo van de huurinkomsten en de daarmee verband houdende kosten in de aangifte inkomstenbelasting vermelden als «Inkomsten uit tijdelijke verhuur van uw eigen woning». In artikel 3.111, zevende lid, Wet IB 2001 is bepaald dat de tijdelijke verhuur van een woning daaraan niet het karakter van hoofdverblijf ontneemt. De woning blijft een eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, Wet IB 2001 en ook het eigenwoningforfait dient voor het gehele jaar in aanmerking te worden genomen. Afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden van het geval, waarbij onder meer de aard en omvang van de activiteiten in verband met de tijdelijke verhuur een rol spelen, zou ook sprake kunnen zijn van winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden.
Hoe groot is de groep mensen die aangifte doet van tijdelijke verhuur van de eigen woning? Hoe groot zijn de inkomsten uit deze groep? Hoe groot schat u de groep die eigenlijk aangifte zou moeten doen?
In 2016 hebben ongeveer 8.000 huishoudens inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning aangegeven in de aangifte inkomstenbelasting in de rubriek «Inkomsten uit tijdelijke verhuur van uw eigen woning». De aangegeven inkomsten in deze rubriek bedroegen in 2016 in totaal € 24 miljoen (en dit betreft dus 70% van het saldo van de huurinkomsten en de daarmee verband houdende kosten). Het budgettaire belang van deze rubriek is € 10 miljoen.
Uit de administratie van de Belastingdienst is niet af te leiden hoe groot de groep is die inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning moet aangeven in de aangifte inkomstenbelasting.
Deelt u de mening dat niet alleen verhuurders die hun gehele huis tijdelijk verhuren, maar ook verhuurders die een deel van hun huis verhuren belast zouden moeten worden? Zo ja, bent u bereid om maatregelen te nemen om deze groep belastingplichtig te laten worden?
Deze mening deel ik. Vooralsnog ben ik niet voornemens om nieuwe maatregelen te nemen omdat ook de tijdelijke verhuur van een gedeelte van een eigen woning mijns inziens belast is op grond van artikel 3.113 Wet IB 2001. Tegen de uitspraak waarin de rechtbank tot een ander oordeel kwam is de inspecteur inmiddels in hoger beroep gegaan.2
Wordt in dit geval gebruik gemaakt van de kamerverhuurvrijstelling? Zo ja, is de kamerverhuurvrijstelling hiervoor bedoeld?
De kamerverhuurvrijstelling is niet van toepassing. Het gaat bij de kamerverhuurvrijstelling om het anders dan voor korte duur verhuren van een deel van de eigen woning. Een voorwaarde is dan ook dat zowel de eigenaar van de eigen woning als de huurder op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de basisregistratie personen. Bij tijdelijke verhuur aan bijvoorbeeld toeristen wordt niet aan beide voorwaarden voldaan.
Betalen huurders die (al dan niet een deel van) hun woning tijdelijk verhuren via online platforms belasting over de huurinkomsten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het huurrecht van de huurder van een huurwoning behoort tot de rendementsgrondslag van box 3, maar de waarde van dat huurrecht wordt op grond van artikel 5.19, vierde lid, Wet IB 2001 op nihil gesteld. Wanneer die huurder (een gedeelte van) zijn huurwoning tijdelijk (onder)verhuurt, zijn die inkomsten onbelast. Dergelijke huurinkomsten beïnvloeden ook niet het recht op huurtoeslag. Dit is slechts anders als sprake zou zijn van winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Of daar sprake van is, hangt af van de aard en omvang van de activiteiten in verband met de tijdelijke verhuur.
Een huurder die als btw-ondernemer (al dan niet een deel van) zijn woning tijdelijk verhuurt, is hierover btw verschuldigd voor zover sprake is van verhuur in het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden. In dat geval is het verlaagde btw-tarief van 6% van toepassing.