De plannen voor een tv-serie over pleegkinderen die hun pleegouders kiezen |
|
Renske Leijten (SP), Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
|
|
|
Hoe oordeelt u over de plannen die Talpa en Jeugdzorg Nederland hebben om een tv-serie1 te maken waarin kinderen hun pleegouders gaan kiezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb mij laten informeren door de verantwoordelijke partijen. Ik heb begrepen dat het bestuur van Jeugdzorg Nederland van mening is dat het huidige format – waarin een jeugdige publiekelijk voor een pleegouder kiest – onvoldoende waarborgen biedt en daarom niet passend is. Hieruit blijkt voor mij dat ik erop kan vertrouwen dat Jeugdzorg Nederland zorgvuldig omgaat met de positie van pleegkinderen en extra aandacht heeft voor hun privacy. Overigens hebben Jeugdzorg Nederland en ik ook kennis genomen van recente berichten in de media dat de plannen van Talpa van de baan zouden zijn. Dit bericht kon echter nog niet bevestigd worden.
Bent u van mening dat kinderen die pleegouders nodig hebben in een fortuinlijke positie zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
In principe horen kinderen op te groeien in het eigen gezin en zijn ouders eerst verantwoordelijke voor het opvoeden en verzorgen van hun kinderen. Soms zijn ouders niet of onvoldoende in staat om deze verantwoordelijkheid te dragen. Als het kind niet meer thuis kan wonen, is pleegzorg het beste alternatief omdat het kind dan in een normale gezinssituatie terecht komt. Pleegzorg is een second best oplossing waarin kinderen in de regel gezond en evenwichtig opgroeien tot volwaardige burgers in de samenleving. Ik zou dat niet als een fortuinlijke positie omschrijven.
Is er sprake van een vrije keuze voor dit programma van de deelnemende kinderen? Zo ja, welke vrije keuze hebben zij om niet opgevoed te kunnen worden door hun eigen ouders? Zo neen, wat vindt u ervan dat Jeugdzorg Nederland deze kinderen inzet voor het werven van pleegouders?
Pleegzorgaanbieders zetten regelmatig kinderen in om pleegouders te werven. Een voorbeeld was de Sire-reclame met de slogan «Je mag van een kind niet verwachten dat het zichzelf opvoedt als de ouders dat even niet kunnen». Pleegzorgaanbieders plaatsen ook regelmatig advertenties met kinderen in lokale bladen, als een manier om nieuwe pleegouders te werven. Er zijn veel nieuwe pleegouders nodig en daarvoor is inzet van brede media vereist om een grote groep mensen te kunnen bereiken. Uiteraard houden pleegzorgaanbieders altijd rekening met de integriteit van het kind.
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven is Jeugdzorg Nederland in gesprek met Talpa over een aangepast format. Ik kan over de opzet van het programma dus nog geen uitspraken doen.
Is de procedure van drie keer een weekend logeren ook gebruikelijk voor kinderen die zonder het tv-format van Talpa pleegouders zoeken? Zo neen, wat vindt u ervan dat deze situatie gecreëerd wordt?
Afhankelijk van de leeftijd en het ontwikkelingsniveau wordt een pleegkind zoveel als mogelijk bij het proces van matching betrokken. Bij voorkeur biedt de pleegzorgaanbieder de mogelijkheid om te kiezen uit meerdere pleeggezinnen. Deze pleeggezinnen zijn dan wel eerst via een zorgvuldig traject voorgeselecteerd door de pleegzorgaanbieder. Bij deze voorselectie houdt de pleegzorgaanbieder rekening met alle relevante omstandigheden rondom het pleegkind. Als een pleegkind kan kiezen uit voorgeselecteerde pleeggezinnen is de kans op een geslaagde matching namelijk veel groter. Dit gebeurt door het bezoeken van de geselecteerde pleeggezinnen of door een weekend bij hen te logeren. Zoals gezegd kan ik nog geen oordeel vellen over het programma aangezien het format nog niet vast staat.
Bent u van mening dat het vinden van pleegouders via een tv-programma de zorgvuldigheidseisen van een procedure om een kind te koppelen aan pleegouders bevordert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie ook mijn antwoord op vraag 4. Aan het matchen tussen pleegkind en pleeggezin worden hoge zorgvuldigheidseisen gesteld. Daarnaast moet zorgvuldig omgegaan worden met de privacy van kind en pleegouders. Het lijkt mij niet eenvoudig om een format te vinden waarin aan beide elementen recht wordt gedaan, maar ik kan pas een oordeel hebben over het tv-format als dat definitief vorm heeft gekregen.
Is het mogelijk dat de privacy van de kinderen geschonden wordt, en mogelijk ook voor de toekomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik hecht eraan dat de privacy van de kinderen gerespecteerd wordt. Normaal gesproken hebben ouders een rol in de bescherming van de privacy van hun kind. Als ouders deze rol onvoldoende of niet kunnen vervullen, dient de pleegzorgaanbieder dit voor het pleegkind scherp voor ogen te houden. Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, vertrouw ik erop dat Jeugdzorg Nederland zeer zorgvuldig omgaat met de positie van pleegkinderen en voldoende aandacht heeft voor hun privacy.
Deelt u de stelling dat kinderen die in een kwetsbare positie verkeren tentoongesteld worden ten behoeve van kijkcijfers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid er voor te zorgen dat kinderen die pleegouders nodig hebben niet tentoongesteld worden in een tv-serie van Talpa? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven gaat Jeugdzorg Nederland in gesprek met Talpa om te komen tot een aangepast format zodat het belang van de kinderen gewaarborgd is. Het huidige format – waarin een jeugdige publiekelijk voor een pleegouder kiest – biedt onvoldoende waarborgen en is daarom niet passend. Zoals ik hiervoor heb aangegeven is er een tekort aan pleeggezinnen en is door betrokkenen beoogd pleegzorg op een positieve manier via een TV-programma onder de aandacht te brengen. Ik kan geen oordeel geven over het tv-programma zolang het definitief format niet bekend is.
Hoe oordeelt u over de bereidheid van Bureau Jeugdzorg om deel te nemen aan een programma waarin kinderen publiekelijk moeten kiezen voor hun pleegouders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u van mening dat Jeugdzorg Nederland het belang van kinderen in de jeugdzorg dient, wanneer zij bereid is ze in tv-series te laten kiezen voor pleegouders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat er naar een andere wijze gekeken moet worden voor het oplossen van de wachtlijstproblematiek dan het werven van pleegouders via televisie? Zo ja, welke andere middelen gaat u inzetten om de wachtlijsten aan te pakken? Zo neen, waarom niet?
De werving en selectie van pleegouders is een verantwoordelijkheid van de pleegzorgaanbieders. Zij gebruiken verschillende media om de werving van pleegouders kracht bij te zetten, onder andere de mogelijkheid van televisie. Televisie is een sterk medium met een groot bereik dat bij goede inzet de beeldvorming over pleegzorg kan versterken en een bijdrage kan leveren bij de werving van nieuwe pleegouders.
Bent u van mening dat Talpa dit programma maakt voor kinderen of voor kijkcijfers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben niet de aangewezen persoon om een uitspraak te doen over de beweegredenen van Talpa in deze kwestie.
Tv-uitzending waarin kinderen hun toekomstige pleegouders kunnen kiezen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving1 over het Mediabedrijf Talpa dat, samen met Spirit, voorbereidingen treft voor een tv-uitzending waarin kinderen hun toekomstige pleegouders kunnen kiezen?
Ja. Overigens hebben Jeugdzorg Nederland en ik ook kennis genomen van recente berichten in de media dat de plannen van Talpa van de baan zouden zijn. Dit bericht kon echter nog niet bevestigd worden.
Deelt u de mening dat het proces van matching van een kwetsbaar kind een zorgvuldig proces is, dat ook emotionele druk legt op het kind?
Pleegzorgaanbieders streven naar goede matching tussen pleegkind en pleeggezin. Bij voorkeur biedt de pleegzorgaanbieder de mogelijkheid om te kiezen uit meerdere pleeggezinnen. De kans op een geslaagde matching is dan namelijk veel groter. Afhankelijk van de leeftijd en het ontwikkelingsniveau wordt een pleegkind zoveel als mogelijk bij dit proces van matching betrokken. Het pleegkind wordt daarbij begeleid door professionals om emotionele druk zoveel mogelijk te beperken. Er zijn echter regio’s waar een tekort is aan pleeggezinnen waardoor kinderen niet in een pleeggezin geplaatst kunnen worden, laat staan dat ze kunnen kiezen. Daarom blijft het nodig om op allerlei manieren, dus ook via de media, aandacht te vragen voor het belang van pleegzorg.
Deelt u voorts de mening dat het proces van matching van een kwetsbaar kind met (potentiële) pleegouders zich daarom niet leent voor vulling van een amusementsprogramma?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven willen Jeugdzorg Nederland en Talpa het onderwerp pleegzorg op een positieve manier via een TV-programma onder de aandacht brengen. Een belangrijke reden hiervoor is het tekort aan pleeggezinnen. Het doel van een TV-programma is om dit probleem onder de aandacht te brengen. Dit onderwerp leent zich naar mijn mening niet voor een amusementsprogramma. Dat is ook de mening van Jeugdzorg Nederland, die tot de conclusie is gekomen dat het format niet strookt met de voorwaarden voor daadwerkelijke uitzending, zoals het waarborgen van de integriteit van de deelnemers en de belangen van het pleegkind.
Kunt u toezeggen dat u zich in deze kwestie zult mengen en grenzen zult stellen aan dit «commercieel exploiteren van kinderleed»? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mij laten informeren door de verantwoordelijke partijen. Ik heb begrepen dat het bestuur van Jeugdzorg Nederland van mening is dat het huidige format – waarin een jeugdige publiekelijk voor een pleegouder kiest – onvoldoende waarborgen biedt en daarom niet passend is. Ik vertrouw erop dat Jeugdzorg Nederland zeer zorgvuldig omgaat met de positie van kwetsbare jongeren en extra aandacht heeft voor hun privacy.
Wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitkomst van uw bemoeienis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het belangrijk is om meer pleegouders te krijgen en dat het een goede manier is om kinderen op te vangen?
Het is voor een kind beter om op te groeien in een normale gezinssituatie. Ik hecht daarom grote waarde aan pleegzorg als alternatief voor kinderen die niet in hun eigen gezin kunnen opgroeien. Als pleegzorg mogelijk is, vind ik dit een betere oplossing dan een residentiële instelling. Er is helaas nog steeds een groot tekort aan beschikbare pleeggezinnen. Ik hecht eraan om veel aandacht te besteden aan werving van pleegouders. Daarom is in 2011 de nieuwe campagne «Ontdek de pleegouder in jezelf» gestart. Vanaf 1 januari 2012 heeft Jeugdzorg Nederland deze campagne overgenomen. De campagne moet ertoe leiden dat meer pleegouders geworven worden.
Op welke wijze wilt u een bijdrage leveren aan het vergroten van animo om pleegouder te zijn?
Momenteel ligt het wetsvoorstel Verbetering positie pleegouders ter behandeling in de Eerste Kamer. In het wetsvoorstel zal de rechtspositie van pleegouders worden verbeterd. Daarnaast regelt het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2012 dat pleegvergoeding ongeacht het aantal pleegkinderen in het gezin expliciet vrijgesteld wordt van belasting.
Het pubergesprek |
|
Karen Gerbrands (PVV), Willie Dille (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
|
|
|
Hoe bent u gekomen tot het actieplan om pubers jaarlijks te laten praten met een arts?1
In het kader van het begrotingsakkoord 2013 investeert VWS extra in het bevorderen van een gezonde leefstijl van de jeugd. De middelen zullen worden ingezet op het versterken en intensiveren van bestaande programma’s, zoals JOGG, de gezonde schoolaanpak en de buurtsportcoaches. Dit wordt gecombineerd met een extra contactmoment voor adolescenten.
De vraag naar een extra adolescenten-contactmoment met een jeugdarts of jeugdverpleegkundige wordt breed gedragen. De Tweede Kamer heeft meermalen aangegeven belang te hechten aan een dergelijk contactmoment en ook in het veld is het nut hiervan onderstreept.
Deelt u de mening dat ouders verantwoordelijk zijn voor het welzijn van hun kinderen?
Ouders zijn primair verantwoordelijk voor het welzijn van hun kinderen. Daarnaast kunnen ook anderen, zoals de school of de jeugdgezondheidszorg hierin een belangrijke rol vervullen.
Bent u van mening dat de al bestaande voorlichting over drugs, drank en fast-food tekort schiet?
Op dit moment werk ik, samen met relevante partijen, aan een omslag in het leefstijlbeleid. Ik wil preventie-activiteiten meer laten aansluiten bij de vraag en de belevingswereld van jongeren en meer de nadruk leggen op maatwerk in de adviezen in plaats van collectieve voorlichting. Daarom heb ik er ook voor gekozen om de massamediale campagnes te stoppen en zet ik via de «Impuls gezonde leefstijl jeugd» in op het vergroten van het bereik onder jongeren via sociale media voor het bevorderen van een gezonde leefstijl. Advies en voorlichting via een extra contactmoment met de jeugdgezondheidszorg sluit aan bij deze benadering.
Is een arts wel de geschikte persoon om met pubers te praten over problemen met ouders, vrienden en verliefdheid? Zo ja, waar baseert u dit op?
Jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen zijn speciaal opgeleid om ouders en jongeren van 0–19 jaar te ondersteunen bij het opgroeien en de opvoeding.
Bent u ervan op de hoogte dat negen van de 10 pubers geen problemen hebben? Waarom moeten die toch op gesprek? Waarom niet adequate hulp bieden voor die ene puber die het nodig heeft?
Adolescenten ondergaan grote en snelle fysieke en sociaal-emotionele veranderingen. Adolescenten moeten in deze periode steeds vaker zelf verantwoordelijkheid nemen en leren omgaan met verleidingen in het dagelijks leven. Overgewicht en andere gewichtsgerelateerde problemen komen juist in deze leeftijdsfase vaker voor en de omgang met alcohol is bij een grote groep rond deze leeftijd zorgwekkend. Een extra contactmoment met een jeugdarts of jeugdverpleegkundige kan adolescenten ondersteunen bij de problemen of vragen die zij hebben, onder meer waar het gaat om hun leefstijl. Hiermee kan veelal worden voorkomen dat kleine vragen uitgroeien tot ernstige problemen. Laagdrempelige toegang voor iedere jeugdige en afstemming op de behoeften die er zijn, vind ik daarbij belangrijk. Waar grotere problemen blijken te spelen, is natuurlijk (aanvullende) adequate hulp belangrijk.
Er bestaat overigens geen verplichting tot deelname.
Bent u bereid dit actieplan te stoppen, en de € 26 miljoen beter te besteden door deze in te zetten om de loophulpmiddelen in het pakket te houden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet bereid om dit actieplan te stoppen. Het stimuleren van een gezonde leefstijl bij de jeugd is een goede investering in een betere gezondheid op latere leeftijd. De problemen die in deze leeftijdsfase vaker spelen, zoals gewichts-gerelateerde problemen en alcoholgebruik, rechtvaardigen extra aandacht.
Het maakt onderdeel uit van de brede set afspraken in het kader van het begrotingsakkoord 2013.
Het terugdringen van alcoholmisbruik door jongeren |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «gemeenten niet klaar voor drank- en horecawet»?1
Ja.
Is het waar dat gemeenten nog onvoldoende voorbereid zijn «op de taken die op ze afkomen met de nieuwe Drank- en horecawet», en dat «veel gemeenten geen idee hebben wat ze over een halfjaar moeten gaan doen»? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat gemeenten wel in staat zijn om vanaf januari 2013 drankmisbruik door jongeren in het kader van de handhaving van de wet tegen te gaan? Zo nee, waaruit blijkt dan wel dat gemeenten klaar zijn om de nieuwe taken op grond van de Drank- en horecawet te gaan uitvoeren?
Nee, dat is niet correct. De Eerste Kamer heeft eind mei het wijzigingsvoorstel van de Drank- en Horecawet aanvaard. Deze wijziging treedt in werking op 1 januari 2013. Er is dus nog tijd genoeg voor gemeenten om zich voor te bereiden op de nieuwe taken en bevoegdheden. Om gemeenten daarin zo goed mogelijk te faciliteren krijgen alle gemeenten binnenkort een handreiking, waarin de wijzigingen van de wet worden toegelicht. Daarnaast is er een opleiding beschikbaar voor de lokale toezichthouders en is er een website www.handhavingdhw.nl, waar gemeenten zich kunnen wenden met vragen over de wijziging van de Drank- en Horecawet.
Hoeveel gemeenten hebben een verordening met betrekking tot de verkoop van alcohol in sportkantines, buurthuizen en verzorgingshuizen(paracommercie) en hoeveel gemeenten niet?
De meeste gemeenten hebben in een lokale verordening vastgelegd dat geen sterke drank mag worden verkocht in sportkantines, buurthuizen, etc. Daarnaast hebben de meeste gemeenten ook regels vastgesteld over de sluitingstijden. Die regels zijn ook van toepassing op sportkantines, buurthuizen, etc.
Hoeveel gemeenten beschikken er over een facultatieve verordening, waarin bijvoorbeeld bepalingen staan over» toelatingstijden in de horeca, prijsacties in supermarkten of een tijdelijk verbod op alcoholverkoop bij verkoop aan te jonge kinderen»?
Deze bevoegdheden komen toe aan gemeenten op grond van de gewijzigde Drank- en Horecawet. Die wet treedt in werking op 1 januari 2013. Indien gewenst kunnen gemeenten vanaf dat moment de (bestaande) lokale verordening aanpassen.
Deelt u de mening dat bovengenoemde facultatieve verordeningen belangrijk kunnen zijn in het tegengaan van alcoholmisbruik? Zo ja, hoe gaat u gemeenten stimuleren dergelijke verordeningen op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Door verschillende partijen worden reeds modelverordeningen beschikbaar gesteld voor gemeenten, o.a. door de VNG en het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid. Gemeenten wordt geadviseerd daar gebruik van te maken.
Deelt u de mening van het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid STAP dat het voor gemeenten moeilijk is om een verordening te maken en dat een modelverordening daarbij kan helpen? Zo ja, op welke wijze kunt u een rol spelen bij het tot stand komen van een dergelijke modelverordening? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kent u het onderzoek van integraal toezicht jeugdzaken (dit voorjaar) waaruit naar voren komt dat gemeenten in preventiebeleid tekort schieten en geen samenhangend beleid voeren, waardoor preventie onvoldoende effectief is? Hoe gaat u gemeenten steunen in de verbetering hiervan?
Ja. In de landelijke nota gezondheidsbeleid «gezondheid dichtbij» zijn de landelijke prioriteiten op het gebied van preventie benoemd. Een van de speerpunten is het tegengaan van schadelijk alcoholgebruik. Daarnaast kunnen gemeenten zich wenden tot het Centrum Gezond Leven, dat lokale professionals ondersteuning biedt die gericht is op het versterken van de lokale gezondheidsbevordering.
Het bericht dat Bureaus Jeugdzorg en rechtbanken afspraken hebben gemaakt over automatisch verlengen indicatiebesluiten |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de verschillende uitspraken van het Gerechtshof Arnhem1 inzake het niet overleggen van een geldig indicatiebesluit bij verlenging machtiging uithuisplaatsing? Is het waar dat er afspraken zijn gemaakt tussen de provincie Overijssel, zorgaanbieders en rechtbanken in het ressort Arnhem dat de aanspraak op zorg automatisch wordt verlengd en dat er geen nieuw indicatiebesluit behoeft te worden genomen na het verstrijken van de geldigheidsdatum van het aanvankelijke indicatiebesluit?
Ik heb kennisgenomen van de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem inzake het niet overleggen van een geldig indicatiebesluit bij verlenging machtiging uithuisplaatsing.
Eerdere brieven van de toenmalige Minister voor Jeugd en Gezin d.d. 26 maart 2010, de Provincie Utrecht d.d. 25 oktober 2010, de Gedeputeerde Staten Utrecht d.d. 24 juni 2011 en van de Staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie d.d. 30 september 2011 hebben ertoe geleid dat Bureau Jeugdzorg de duur uit het indicatiebesluit heeft gelaten dan wel een duur heeft bepaald die de wettelijke termijn overschrijdt. De toenmalige minister en ik hebben dit geaccepteerd gelet op de aangekondigde wetswijziging om de duur uit het indicatiebesluit te schrappen, teneinde de bureaucratie in te perken.
Het voorstel om de duur van de zorg uit het indicatiebesluit te schrappen is bij nota van wijziging van 6 mei 2010 opgenomen in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het herstel van enige wetstechnische gebreken en andere wijzigingen van ondergeschikte aard (voorheen wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen) (31 977). Dit wetsvoorstel is niet controversieel verklaard en is gereed voor plenaire behandeling in de Tweede Kamer.
Rechtbanken binnen het ressort Arnhem hebben in navolging hiervan en anticiperend op dit wetsvoorstel de indicatiebesluiten zonder geldige termijn geaccepteerd. De kinderrechters hebben de verzoeken tot verlenging uithuisplaatsing wel altijd op inhoudelijke gronden getoetst, namelijk of het voortduren van de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van de geestelijk of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige (zie ook bij antwoord2.
Er zijn hierover geen landelijke afspraken gemaakt. Provincies hebben op verschillende wijze geanticipeerd op het in werking treden van het wetsvoorstel waarmee de duur van het indicatiebesluit komt te vervallen. Het is aan individuele kinderrechters hoe zij daarmee omgaan.
Zo ja, is het u bekend waarom rechtbanken deze afspraken hebben gemaakt? Weet u welke rechtbanken het betreft?
Zie antwoord vraag 1.
Welke andere provincies hebben deze afspraak ook gemaakt? Zijn er landelijke afspraken gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn deze afspraken voor zowel het vrijwillige als het gedwongen kader gemaakt?
De zaken, verzoeken tot verlenging machtiging uithuisplaatsing, die bij de kinderrechter dienen, betreffen zaken in het gedwongen kader.
Bent u van mening dat het indicatiebesluit een puur formeel, «bureaucratisch» vereiste voor financiering van zorg is? Zo nee, hoe verklaart u de afspraak die rechtbanken in het ressort Arnhem zouden hebben gemaakt met provincie en zorgaanbieders dat er geen einddatum meer op de aanspraak voor zorg genoemd wordt in het indicatiebesluit, waarmee de wet buiten toepassing wordt gelaten?
Het voorstel om de duur te schrappen is niet gebaseerd op de gedachte dat dit een puur formeel vereiste zou zijn, maar op het volgende. De duur betreft het aantal weken of maanden van de voorziene zorg. De zorgaanbieder waarbij een cliënt zijn aanspraak geldig maakt, is gehouden de in het indicatiebesluit aangegeven zorg te bieden. Zolang de in het indicatiebesluit opgenomen duur niet is verstreken of zolang geen besluit is genomen dat de aanspraak vervalt, is de provincie gehouden om de door bureau jeugdzorg vastgestelde en door de zorgaanbieder geleverde zorg volledig te financieren. Deze systematiek geeft onvoldoende prikkel tot een doelmatige, doeltreffende zorg op maat door de zorgaanbieders. Door het laten vervallen van de verplichting om in het indicatiebesluit de duur van de jeugdzorg op te nemen, kunnen deze problemen worden weggenomen.
Zoals aangegeven in het antwoord op de eerste drie vragen hebben de rechtbanken binnen het ressort Arnhem, anticiperend op het wetsvoorstel waarmee de duur van het indicatiebesluit komt te vervallen, de indicatiebesluiten zonder geldige termijn geaccepteerd.
Bent u met het Gerechtshof van mening dat hier sprake is van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, namelijk het recht op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven?
Het is niet aan mij om te treden in een uitspraak van de rechter.
In algemene zin ga ik in op het belang van toetsing aan internationale verplichtingen, waaronder die aan artikel 8 EVRM, dat ziet op het recht op respect voor het gezinsleven en privéleven. Toetsing aan dit artikel voorafgaand aan besluitvorming over uithuisplaatsing is een belangrijke waarborg voor de rechtspositie van de ouders. Zowel het kind als de ouders moeten er op kunnen rekenen dat besluitvorming over ingrijpende beslissingen, zoals een uithuisplaatsing, zorgvuldig tot stand komt. Immers, dat ouders en kinderen in elkaars gezelschap kunnen verkeren is een fundamenteel onderdeel van het uitoefenen van het familieleven. Een uithuisplaatsing vormt een inmenging in dit recht, maar kan na een zorgvuldige afweging van alle concrete omstandigheden gerechtvaardigd zijn voor het veilig en onbedreigd opgroeien van het kind. Bij besluitvorming over uithuisplaatsing moet er dan ook sprake zijn van krachtige en zware overwegingen in het belang van het kind, die een uithuisplaatsing onder de omstandigheden noodzakelijk maakt.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor de rechtspositie van ouders?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor het vertrouwen van ouders in de rechterlijke macht en in de jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor de zorgconsumptie en het motiveren van ouders en kinderen om het beter te doen?
De afspraak om geen omvang en geen duur meer in het indicatiebesluit op te nemen is overeenkomstig voorgestaan rijksbeleid. Dat moet ervoor zorgen dat de zorg beter op de behoefte van de cliënt afgestemd kan worden. De zorgaanbieder moet de concrete duur van de zorg immers in onderling overleg en na instemming van de cliënt en in overleg met bureau jeugdzorg bepalen. De verwachting is dat dit ook ouders en kinderen motiveert.
Is het u bekend of de bovengenoemde afspraken inmiddels zijn beëindigd? Bent u voornemens maatregelen te nemen?
Naar aanleiding van de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem accepteren de gerechten niet langer indicatiebesluiten waarin geen duur is bepaald of waarin een duur is bepaald die de wettelijke termijn overschrijdt.
Ik ben voornemens om met het IPO in overleg te treden om tot een pragmatische oplossing te komen. Hierbij zal ik het voorstel van de provincie Overijssel betrekken om in geval van een «machtiging uithuisplaatsing» de duur van de indicatiestelling hieraan gelijk te stellen.
De werkinstructie indicatiestelling voor jeugd -GGZ 2012 |
|
Sabine Uitslag (CDA), Jack Biskop (CDA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de wijziging, per 1 januari 2012, in de werkinstructie indicatiestelling voor jeugd -GGZ 2012, waarin wordt aangegeven dat alleen bij volledige vrijstelling van onderwijs, AWBZ-zorg mogelijk is?
Ja, de werkinstructie is gewijzigd.
Waarom is de werkinstructie gewijzigd? Wat vindt u van deze wijziging?
De beleidsinstructie is aangepast van «gedeeltelijke leerplichtontheffing» naar «volledige leerplichtontheffing» om de ontstane verwarring bij indicatiestellers en cliënten op te lossen. Hierop is de werkinstructie jeugd-GGZ voor 2012 aangepast, zodat deze ook weer in de pas loopt met de indicatiewijzer CIZ. Dit betekent dat een kind tijdens school wel gewoon aanspraak kan maken op de functie Persoonlijke Verzorging, de functie Verpleging en de functie Begeleiding Individueel. De (volledige) leerplichtontheffing is alleen nodig voor het afgeven van een indicatie voor (max.) 9 dagdelen Begeleiding Groep ter vervanging van onderwijs.
Is het waar dat kinderen die intramuraal verblijven wel gebruik kunnen maken van de combinatie onderwijs-AWBZ- zorg?
Ook als kinderen intramuraal verblijven in een GGZ-instelling is het mogelijk deze zorg te combineren met onderwijs. Het eerste jaar behandelzorg plus verblijf is voor rekening Zvw. Daarna is behandelzorg plus verblijf voor rekening van de AWBZ. Het is aan de school en de zorginstelling om daarover afspraken te maken.
Heeft u inzicht in hoeveel kinderen die thuis wonen met wijziging van de werkinstructie geen gebruik meer kunnen maken van de combinatie onderwijs-AWBZ-zorg?
Nee, noch het CIZ, noch jeugdzorg registreren welke kinderen op welke wijze gebruikmaken van AWBZ- of jeugdzorg tijdens dagdelen onderwijs.
Deelt u de mening dat voor een bepaalde groep kinderen met een zware handicap/chronische ziekte, die bij hun ouders wonen, juist de combinatie van een aantal uur onderwijs in de week en een aantal uren AWBZ-zorg mogelijk moet zijn?
Ja, die mening deel ik. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef, is het nog steeds mogelijk om tijdens onderwijsuren aanspraak te maken op AWBZ-zorg. Op basis daarvan kunnen ouders, school en zorginstelling afspraken maken over de combinatie van onderwijs en zorg.
De situatie van kinderen in Gaza |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gaza water too contaminated to drink», waarin wordt verwezen naar het onlangs gepubliceerde rapport van Medical Aid for Palestinians en Save the Children «Gaza’s Children: Falling Behind»?1
Ja.
Deelt u de mening in dit rapport dat de Gaza-blokkade een negatieve impact heeft op de gezondheid van kinderen? Indien nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel Nederland als de EU pleit voor «onmiddellijke, permanente en onvoorwaardelijke openstelling van de grensposten voor de toevoer van humanitaire hulp, commerciële goederen en personen van en naar de Gazastrook». Dat zal de leefomstandigheden ten goede komen. (Raadsconclusies 14 mei 2012).
Bent u van mening dat de Nederlandse overheid, mede door het ratificeren van het VN-Kinderrechtenverdrag, de verantwoordelijkheid heeft zich in te spannen om het welzijn van kinderen te bepleiten bij de Israëlische regering en de Palestijnse Autoriteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
Verdragspartijen kunnen elkaar aanspreken op de verplichtingen onder het verdrag. Zo kunnen kinderrechten onderwerp zijn van discussie in de reguliere EU-mensenrechtendialogen met Israël en de Palestijnse Autoriteit. Het VN-Kinderrechtenverdrag legt niet een plicht op andere landen dan Israël zelf om de rechten van minderjarigen in Israël te beschermen.
Heeft u tijdens uw bezoek aan de regio de situatie van kinderen en de impact van de blokkade op de situatie van kinderen met uw Israëlische en Palestijnse ambtgenoten besproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de inhoud van het gesprek en welke afspraken zijn hieruit voortgekomen?
Tijdens de gesprekken heb ik de mensenrechtensituatie bij herhaling aan de orde gesteld. Tijdens het bezoek is verder onder meer gesproken over «economy building measures». Deze beogen de leefomstandigheden van de Palestijnse bevolking, onder wie ook kinderen, te verbeteren. Concrete afspraken zijn gemaakt over de financiering door Nederland van een containerscanner bij de grensovergang tussen de Westelijke Jordaanoever en Jordanië om goederentransport van en naar de Palestijnse Gebieden te vergroten en aldus de Palestijnse economie te stimuleren.
Het risico dat er binnen vrijwillersorganisaties en sportclubs ontucht met kinderen kan worden gepleegd |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht ««Foute» jeugdtrainer blijft uit beeld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het bijzonder zorgwekkend is dat het nog steeds mogelijk blijkt dat personen, die eerder ontucht met kinderen hebben gepleegd, toch in staat zijn weer dat bij een andere sportvereniging te doen? Zo ja, wat gaat u hier concreet tegen doen? Zo nee, waarom niet? Acht u het in het bericht genoemde voorbeeld van de schaakvereniging dan niet ernstig genoeg?
Zoals aangegeven in de antwoorden op eerdere vragen van het lid Arib (PvdA) van uw Kamer2, vind ik het absoluut onwenselijk dat ontuchtplegers als vrijwilliger met kinderen kunnen werken. Ik heb daarbij aangegeven dat mijn ambtgenoot van VWS en ik de op- en inrichting van een tuchtcollege voor de vrijwilligerssector en het gebruik van een referentielijst faciliteren. Op deze referentielijst komen personen die gedragsregels hebben overtreden en hiervoor tuchtrechtelijk zijn gesanctioneerd. Doel hiervan is te voorkomen dat zij bij een (andere) vrijwilligersorganisatie aan de slag kunnen gaan. Ik houd de ontwikkelingen van dit systeem nauwlettend in de gaten en verwacht eind 2012 een bruikbaar registratiesysteem, dat gevuld gaat worden met tuchtrechtveroordelingen. Naast dit systeem heeft de sport een eigen registratiesysteem. Het voornemen bestaat om beide referentielijsten in 2014 aan elkaar te koppelen.
De bovengenoemde zaken vormen mijn inziens een stevig pakket aan preventiemaatregelen om het risico op seksueel misbruik van kinderen binnen het vrijwilligerswerk te beperken.
Over welke mogelijkheden beschikken vrijwilligersorganisaties en sportclubs om te voorkomen dat iemand die eerder ontucht met kinderen heeft gepleegd bij hun organisatie komt werken? Acht u deze mogelijkheden afdoende? Zo ja, hoe kan het dan toch gebeuren dat ontuchtplegers opnieuw aan de slag kunnen? Zo nee, aan welke mogelijkheden ontbreekt het dan?
Een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) heeft de mogelijkheid om het justitiële verleden van een vrijwilliger te screenen en veroordeelde ontuchtplegers te weren. Zoals ik eerder in mijn beantwoording heb aangegeven is er geen wettelijke basis om de VOG voor vrijwilligers verplicht te stellen.3 Daarbij ben ik van mening dat met een dergelijke wettelijke maatregel de verantwoordelijkheid in volle omvang zou verschuiven naar de overheid, terwijl dat juist primair hoort te (blijven) liggen bij de clubs die activiteiten voor kinderen organiseren. Om vrijwilligersorganisaties in de kosten van de VOG-aanvraag tegemoet te komen, kan vanaf 1 januari 2012 de VOG gratis worden aangevraagd door een grote groep vrijwilligers die met kinderen werken als jeugdtrainer de sport, bij scouting of als begeleider van het Steunpunt KinderVakanties.4
Kan een verplichte Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor een ieder die met kinderen werkt, ook als vrijwilliger, eraan bijdragen dat het risico kleiner wordt dat iemand die eerder ontucht met kinderen heeft gepleegd dat weer opnieuw kan doen? Zo ja, waarom bestaat een dergelijke verplichting dan nog niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zou het in het artikel genoemde voorbeeld van een man die na het eerder plegen van ontucht toch weer bij een andere sportclub aan de slag kon, niet voorkomen kunnen worden als de man in kwestie een VOG had moeten overleggen? Zo nee, waarom niet?
Voor de geschetste situatie in het artikel geldt dat de sportclub de beoogde vrijwilliger kan vragen een VOG te overleggen. Een veroordeelde pedoseksueel zou voor de functie van vrijwilliger die met kinderen werkt, geen VOG hebben gekregen. Als de vrijwilliger geen VOG krijgt kan de club besluiten hem niet te laten functioneren binnen haar organisatie.
Deelt u de mening dat een zwarte lijst van eerdere ontuchtplegers bij sportclubs en vrijwilligersorganisaties van nut kan zijn bij het voorkomen van herhaling van een misdrijf? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om deze organisaties te helpen bij het tot stand brengen van een dergelijke lijst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht over zelfdoding onder Hindostaanse meisjes |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het boek «Azijn in mijn aderen» over de hoge zelfdoding onder Hindostaanse meisjes?1
Ja.
Herinnert u zich mijn eerdere schriftelijke vragen over zelfmoorden onder Hindostaanse, Turkse en Marokkaanse meisjes2 en suïcidaal gedrag van jonge migrantenvrouwen in Nederland3?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat ondanks eerdere antwoorden op mijn schriftelijke vragen, namelijk dat er voldoende aandacht is voor deze problematiek, uit het boek blijkt dat dit niet waar is? Wat is uw mening over het ontbreken van voorlichting, deskundigheid en hulp inzake zelfdoding bij Hindostaanse meisjes?
Wat ik zorgelijk vind is dat deskundigen naar aanleiding van dit boek aangeven dat Hindoestaanse meisjes grote prestatiedruk en gebrek aan affectie en geborgenheid in de directie omgeving ervaren. Ik vind echter niet dat er te weinig voorlichting en deskundigheid is op het gebied van suïcidepreventie. Zoals ik al eerder in antwoorden op Kamervragen heb aangegeven is afgelopen jaren, sinds het verschijnen van de Beleidsagenda Suïcidepreventie (TK, 2010–2011, 22 894, nr. 296, pag. 6), meer geïnvesteerd in suïcidepreventie en verbetering van kwaliteit van zorg. Niet specifiek voor deze doelgroep maar voor alle doelgroepen. Uit de Trendrapportage GGZ 2008 blijkt dat allochtone vrouwen sterk emanciperen wat betreft zorggebruik bij psychische problemen. Via (anonieme) e-mental health, websites voor informatie en hulp (bijvoorbeeld www.suicidaalgedrag.nl die informatie geeft aan jonge migrantenvrouwen) en stichting 113-online kunnen deze meisjes op een laagdrempelige manier terechtkomen bij de hulpverlening. GGD Den Haag heeft in maart dit jaar samen met het Trimbosinstituut een toolbox suïcidaal en zelfbeschadigend gedrag ontwikkeld. De toolbox helpt hulpverleners om te gaan met jongvolwassenen en adolescenten die dit gedrag vertonen.
Is het waar dat scholen geen of nauwelijks aandacht schenken aan de problematiek rondom de hoge zelfdoding onder jonge migrantenvrouwen in Nederland? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, waaruit blijkt het tegendeel dan?4
Er is geen landelijk beeld of scholen aandacht besteden aan de problematiek rond zelfdoding onder jonge migrantenvrouwen. Hierdoor is het lastig om uitspraken voor scholen te doen ten aanzien van deze thematiek. Wel vind ik de situatie zodanig ernstig, dat ik de sector via de VO-raad zal wijzen op de beschikbare informatie en hulp, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3.
Niettemin ga ik ervan uit dat als de noodzaak hiertoe is voor scholen bijvoorbeeld als er sprake is geweest van zelfdoding van een (migranten)leerling(e), of als er spanningen en signalen hiertoe zijn, dat scholen met dit gegeven – vanuit hun zorgplicht- hier iets mee doen. Scholen kunnen de ruimte in het onderwijs benutten om naar eigen (professioneel) inzicht en vanuit hun eigen identiteit te bepalen hoe zij hieraan in het onderwijs vormgeven.
Deelt u de mening dat een doelgroepspecifieke aanpak en voorlichting op middelbare scholen hard nodig is, naast adequate reguliere hulpverlening en toegankelijke geestelijke gezondheidszorg, om de hoge zelfdoding onder Hindostaanse meisjes en andere jonge migrantenvrouwen tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze gaat u deze problematiek aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Beschikt u over recente landelijk cijfers betreffende het suïcidaal gedrag van jonge migrantenvrouwen in Nederland? Zo ja, om hoeveel meisjes gaat het? Onder welke bevolkingsgroepen doet dit verschijnsel zich voor? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te laten verrichten?
Er zijn geen recente landelijke cijfers beschikbaar van het aantal suïcidepogingen onder bepaalde groepen migranten jonge vrouwen. Voor wat betreft het aantal suïcides en suïcidepogingen verwijs ik naar de jaarrapportage Vermindering suïcidaliteit 2011, die ik op 10 februari 2012 naar de Kamer heb gestuurd (TK 2011–2012, 22 894, nr. 309). Suïcidaliteit doet zich voor onder verschillende leeftijdsgroepen van de bevolking en dus ook onder jongeren bij jongeren. Uit de HBSC-studie naar schoolgaande jeugd (11–17jaar) uit 2002 bleek dat 11,2% er in het laatste half jaar wel eens over dacht een eind aan het leven te maken: 6,6% van de jongeren gaf aan dat zij zich in deze periode opzettelijk hadden verwond of een suïcidepoging hadden gedaan.
Is het waar dat suïcide, na verkeersongelukken, de meest voorkomende doodsoorzaak onder jongeren is? Zo ja, welke oorzaak ligt daaraan ten grondslag? Zo nee, waaruit blijkt dat?
In 2010 hebben 1 600 inwoners van Nederland een eind aan hun leven gemaakt. Zelfdoding concentreert zich in toenemende mate in de middelbare leeftijdsgroep. Voor 15–30 jarigen is het de belangrijkste doodsoorzaak. Van de 136 058 sterfgevallen in 2010, overleden er 211 in de leeftijd van 15 tot 20 jaar. Daarvan overleden er 46 als gevolg van wegverkeersongevallen en 49 als gevolg van suïcide (Bron: CBS). Dat suïcide een belangrijkere oorzaak is dan vroeger komt vooral door de flinke daling van andere doodsoorzaken, zoals kanker en verkeersongevallen. Er is niet één bepaalde oorzaak voor suïcide onder jongeren aan te geven. Naast psychologische factoren kunnen ook ingrijpende levensgebeurtenissen (echtscheiding, ziekte, seksueel misbruik) ondermeer een rol spelen.
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat er bredere aandacht komt rondom zelfdoding binnen het onderwijs opdat jongeren geleerd kan worden om te gaan met deze problematiek en het onderwerp bespreekbaar wordt? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat veel professionals van hulpverleningsinstanties, zoals de jeugdzorg en de geestelijke gezondheidszorg, nog steeds onvoldoende geëquipeerd zijn om passende en verantwoorde zorg te bieden aan jonge migrantenvrouwen en met name Hindostaanse meisjes die te maken hebben met deze problematiek? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om professionals beter te equiperen om de hoge zelfdoding onder deze vrouwen en onder jongeren in het algemeen te beteugelen? Zo nee, waarom niet?
Het verbeteren van de hulpverlening aan allochtone groepen is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf. Het ZonMw programma «Diversiteit in het jeugdbeleid» versterkt middels onder andere academische werkplaatsen, handreikingen en praktijkprojecten, de kennis en vakmanschap in de praktijk van de preventieve ontwikkelingsgerichte jeugdsector. De eerder genoemde toolbox is specifiek gericht op suïcidaal en zelfbeschadigend gedrag. Het kenniscentrum Mikado adviseert en helpt bij het toegankelijk maken van de zorg aan migranten. Zeer binnenkort verschijnt ook de, door het veld, ontwikkelde multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling suïcidaal gedrag. De richtlijn zal een tevens een bijdrage leveren in het verbeteren van de hulpverlening van mensen met suïcidaal gedrag.
De sluiting van Klaver 6 |
|
Nine Kooiman (SP), Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de sluiting van Klaver 6, waardoor de zorg voor kinderen met een intensieve zorgvraag in gevaar komt? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik heb de uitzending over «Klaver 6» gezien. Het gaat om zes zwaar- gehandicapte kinderen met een zeer intensieve zorgvraag. Philadelphia, de zorgaanbieder waar «Klaver 6» onderdeel van uitmaakt, is van plan de zorg voor deze kinderen anders te organiseren dan nu. De zorg dient niet in gevaar te komen. Dat hoeft ook niet bij een andere manier van organiseren.
Hoe neemt u de angst van de ouders weg die bang zijn dat de kwaliteit van leven van hun kinderen achteruit gaat in een grootschalige instelling? Wilt u uw antwoord toelichten?
In de uitzending is door mevrouw Prins, bestuursvoorzitter van Philadelphia, aangegeven dat het concept van kleinschalige zorg wordt gehandhaafd. De zorg wordt alleen – zo is het streven – op een andere locatie, kleinschalig bij elkaar en dus efficiënter, georganiseerd. De ouders zou ik willen meegeven ook met dit in het achterhoofd naar de voorstellen van Philadelphia te kijken. Ik zie op voorhand geen reden om ervan uit te gaan dat de kwaliteit van leven van de kinderen achteruit zou gaan. Bovendien ziet de inspectie er op toe dat er verantwoorde zorg wordt geleverd. Ik vraag de IGZ om extra alert te zijn gezien de emoties op dit moment.
De keuze om «Klaver 6» te sluiten en de zorg op een andere manier te organiseren is een besluit van de aanbieder. De Raad van Bestuur van Philadelphia is daar uiteindelijk verantwoordelijk voor. Ik benadruk dat deze keuze niet het gevolg is van een (aangekondigde) bezuinigingsmaatregel. In mijn beleid van bekostiging naar zorgzwaarte komen voor deze zorgintensieve kinderen gelden eerlijker beschikbaar dan voorheen, op basis van een «gemiddelde bedprijs».
Garandeert u dat deze kinderen goede zorg blijven behouden, zodat de kwaliteit van leven niet achteruit gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de sluiting van Klaver 6 tegen te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat juist de kleinschaligheid bijdraagt aan de menselijke maat van de zorg die deze kinderen krijgen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Kleinschaligheid kan inderdaad bijdragen aan zorg met menselijke maat. Dat kan op verschillende manieren gestalte krijgen. Het is mogelijk het concept kleinschalige zorg in een andere setting te handhaven door bijvoorbeeld meerdere kleinschalige woongroepen te clusteren. In elke woongroep kan dan de zorg zo georganiseerd zijn dat de menselijke maat bewaard blijft. Uit de woorden van mevrouw Prins maak ik op dat dit laatste de bedoeling is bij het anders organiseren van de zorg.
Erkent u dat juist het vaste team van medewerkers rust brengt bij de kinderen op Klaver 6? Wat gaat u doen om zorgaanbieder Philadelphia te stoppen met het uit elkaar halen van het vaste team? Kunt u uw antwoord toelichten?
Stabiliteit binnen een team van medewerkers is uiteraard van groot belang, zeker als het om een groep kwetsbare kinderen gaat. Het is bij uitstek een verantwoordelijkheid van zorgaanbieders om dit te realiseren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van G. Prins dat de intensieve zorg die Klaver 6 biedt te duur is? Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat Philadelphia op intensieve zorg wil bezuinigen? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Mevrouw Prins heeft niet gezegd dat de zorg op zichzelf beschouwd te duur is. Het is ook niet zo dat Philadelphia op intensieve zorg gaat bezuinigen. Mevrouw Prins heeft aangegeven dat het aantal cliënten op de locatie te klein is voor een rendabele exploitatie. Daarom wil Philadelphia de zorg efficiënter organiseren, met behoud van het concept kleinschalige zorg. Dit zoals de zorg voor vergelijkbare cliënten in een kleinschalige setting in de instelling is georganiseerd.
De zorg is nu op (grote) afstand van andere locaties georganiseerd. Dat heeft belangrijke nadelen; zo kan bijvoorbeeld de nachtwacht niet gedeeld worden met aangrenzende groepen. De cliënten beschikken over een indicatie voor een passend ZZP, zodat aan hun zorgvraag tegemoet kan worden gekomen.
Hoe is te verklaren dat deze zorg te duur is, mede in het licht van het op kostprijs brengen van de ZZP’s (Zorgzwaartepakketten)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de kostenberekening van Philadelphia, en wat zijn de inkomsten? Bent u van mening dat de berekening reëel is?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het een voormalig zorgmanager van het jaar passen om kinderen en hun ouders die passende en menselijke zorg geregeld hebben, zo in onzekerheid te storten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Wat is het eigen vermogen van Philadelphia?
Het eigen vermogen bedraagt volgens de laatste jaarrekening € 38 759 281.
Erkent u dat Philadelphia in de afgelopen jaren het eigen vermogen heeft opgekrikt via de gelden die ze krijgen voor zorgverlening? Hoe oordeelt u over het niet besteden van zorggelden aan direct zorg, maar aan de vermogenspositie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is voor iedere organisatie belangrijk een gezonde vermogenspositie op te bouwen. Dat geldt dus ook voor zorgorganisaties.
Het eigen vermogen van Philadelphia als percentage van de opbrengst (de solvabiliteit) is 11,5% en daarmee lager dan de 15–20% die het Waarborgfonds voor de zorg adviseert.
Wat is het zogenaamde «vulpercentage» van de indicaties bij Philadelphia? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Het vulpercentage is de term voor het percentage van een geïndiceerde klasse dat daadwerkelijk geleverd c.q. gebruikt wordt. Bij ZZP’s is er geen sprake van een vulpercentage daar er niet wordt geïndiceerd op uren, maar op bredere «pakketten». Het is aan de zorgkantoren om binnen de contracteerruimte afspraken te maken met zorgaanbieders die recht doen aan de indicaties van zorgvragers.
Hoeveel kleinschalige locaties binnen Philadelphia worden op dit moment bedreigd door het uiteen halen van het vaste team, dan wel het onderbrengen van bewoners in grootschaligere settings?
Op dit moment speelt dit alleen bij «Klaver 6», zo heeft Philadelphia mij laten weten.
Is u bekend hoeveel andere kleinschalige zorginstellingen, die intensieve zorg voor kinderen bieden, in gevaar zijn? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is mij niet bekend. Ik heb tot dusver geen signalen ontvangen dat er andere kleinschalige zorginstellingen voor kinderen worden opgeheven.
Het is een eigen verantwoordelijkheid en keuze van zorgaanbieders om de zorg voor hun cliënten (binnen de kaders van de vigerende wet- en regelgeving) vorm te geven. Ex ante onderzoek lijkt me daarom niet opportuun.
Vermijdbare sterfte in de zorg en het Kinderformularium |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat het Kinderformularium per 1 juli 2012 gaat verdwijnen omdat overheid, ziekenhuizen en zorgverzekeraars dit project niet meer willen financieren?1
Ik heb gehoord van het mogelijk opheffen van het Kinderformularium per 1 juli as. Mijn ministerie is hier echter niet rechtstreeks bij betrokken, aangezien er vanaf het verlenen van de subsidie in 2008 slechts sprake is geweest van een startsubsidie. Mijn ambtsvoorganger heeft daarbij aangegeven dat het Nederlands Kenniscentrum voor Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK) zelf financiering zou zoeken voor de continuering van het Kinderformularium. Ziekenhuizen zijn tot nu toe niet betrokken geweest bij de financiering van het formularium. Zorgverzekeraars alleen incidenteel (zie antwoord op vraag 1).
Hoe vaak wordt het Kinderformularium per jaar geraadpleegd? Door wie?
Kinderartsen en ziekenhuisapothekers raadplegen dit formularium het meest. Anderen onder wie openbare apothekers, andere medische specialisten en huisartsen raadplegen het formularium eveneens. Het Kinderformularium wordt dagelijks (op werkdagen) ongeveer 4000 keer geraadpleegd en op jaarbasis ongeveer 800 000 keer. Deze gegevens zijn afkomstig van het Nederlands Kenniscentrum voor Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK).
Hoe wordt het Kinderformularium nu precies gefinancierd? Kunt u aangeven welke argumenten worden gebruikt om de financiering stop te zetten?
Tot nu toe heeft het Ministerie van VWS het Kinderformularium gefinancierd met een subsidie ter hoogte van € 950 000 in totaal over een reeks van jaren. De afspraak was, vanaf het begin van de verlening van deze subsidie, dat het een projectsubsidie of startsubsidie betrof en dat het NKFK voor de continuering andere partijen zou zoeken. Het in totaal uitgegeven bedrag is € 1,3 miljoen. Het verschil wordt veroorzaakt doordat in 2010 en 2011 het Innovatiefonds Zorgverzekeraars en de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS) financieel hebben bijgedragen.
Is het waar dat een bedrag van € 300 000 voldoende is om het voortbestaan van het Kinderformularium mogelijk te maken?
Volgens de gegevens van het NKFK is het benodigde bedrag € 200 000.
Welk deel van de medische missers betreft kinderen? Welk deel daarvan betreft medicatiefouten, verkeerde doseringen of elkaar nadelig beïnvloedende medicatie (interacties)? Deelt u de mening dat het waarschijnlijk is dat dit soort fouten vaker voor zal gaan komen als het Kinderformularium verdwijnt?
Ik heb geen kwantitatieve gegevens over medicatiefouten, verkeerde doseringen of nadelige interacties tussen de verschillende geneesmiddelen die aan kinderen worden voorgeschreven. Het is een logische veronderstelling dat de kans op het ontstaan van deze fouten zal toenemen indien het Kinderformularium verdwijnt.
Deelt u de mening dat het Kinderformularium onmisbaar is voor veilige medicatie? Zo ja, vindt u dat het voortbestaan van het Kinderformularium een noodzakelijke bijdrage levert aan uw beleid om het aantal medische missers met 50 procent te reduceren?
Ik ben het met u eens dat dit formularium onmisbaar is voor het veilig voorschrijven van geneesmiddelen aan kinderen en bijdraagt aan het terugdringen van medicatiefouten.
Bent u bereid om zo snel mogelijk in overleg met de convenantpartijen achter het Kinderformularium (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers (NVZA) en Nederlands Kenniscentrum Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK) in overleg te treden en tot een oplossing te komen? Welke bijdrage wilt u zelf leveren aan het voortbestaan van het Kinderformularium?
Ambtelijk overleg hierover heeft al eerder dit jaar plaatsgehad met de genoemde partijen (met uitzondering van de NVZA). Daarnaast heeft ook ambtelijk overleg plaatsgevonden met ZN, met individuele zorgverzekeraars en met de NFU. De KNMP heeft, als enige partij tot nu toe, financiële steun toegezegd. Het NKFK overlegt nu verder met de bovengenoemde en nog enkele andere partijen.
Deelt u de mening dat het benodigde bedrag van € 300 000 eenvoudig betaald zou kunnen worden uit bijvoorbeeld de in het Budgettair Kader Zorg (BKZ) veel te hoog geraamde kosten voor geneesmiddelen voor 2012, die dankzij preferentiebeleid en uit patent lopen van geneesmiddelen veel lager uitvallen dan werd verwacht? Zo ja, wilt u toezeggen het voortbestaan van het Kinderformularium te garanderen en de Kamer daarover berichten? Zo nee, waarom bent u niet bereid een relatief kleine bijdrage te leveren aan een veilige medicatie voor kinderen?
Ik ben bereid tot een financiering van het NKFK gedurende de overbruggingstijd die nodig is om de partijen met elkaar tot overeenstemming te laten komen over hoe zij onderling gaan afspreken het voortbestaan van het Kinderformularium te garanderen. Ik geeft partijen hiertoe tot maart 2013 de tijd. Ik ben geen voorstander van een structurele financiering door de overheid omdat er dan een instellingssubsidie wordt gecreëerd. De verantwoordelijkheid voor het veilig voorschrijven van geneesmiddelen aan kinderen ligt primair bij de beroepsgroepen, maar is in feite ook van groot belang voor de zorgverzekeraars en de zorginstellingen. Deze partijen hebben laten weten dat zij het Kinderformularium een belangrijk instrument vinden bij het veilig voorschrijven. Ik ga ervan uit dat zij bereid zijn onderling afspraken te maken over het garanderen van het voortbestaan van het Kinderformularium.
Het bericht dat kinderen elkaar misbruiken in Almelose jeugdinstelling |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat kinderen elkaar misbruiken in een Almelose jeugdinstelling?1
Ja.
Is het waar dat in de leefgroepen van jeugdzorginstelling Commujon in Almelo nog steeds sprake is van seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen minderjarige kinderen? Zo ja, hoe is dat mogelijk? Zo nee, waar blijkt dat uit?
LSG Rentray, de Inspectie Jeugdzorg en ook mijn ministerie beschikken niet over recente signalen over seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen minderjarige kinderen in de instelling Commujon.
In 2009 heeft de Inspectie Jeugdzorg diverse meldingen ontvangen over seksueel getinte incidenten in de leefgroepen van Commujon die aanleiding gaven tot onderzoek. De inspectie concludeerde naar aanleiding van haar onderzoek dat de leegroepen onvoldoende veilig waren. De instelling werd in 2010 met onmiddellijke ingang onder verscherpt toezicht geplaatst. In 2011 is het verscherpt toezicht opgeheven.
Recentelijk heeft LSG Rentray melding gedaan bij de IJZ over een seksueel getint incident van twee jongeren van Commujon in de thuissituatie. Over de zaak is aangifte gedaan; de aangifte heeft niet geleid tot vervolging.
Herinnert u zich eerdere vragen over de uitzending van Zembla waaruit blijkt dat jeugdzorginstellingen klachten van seksueel misbruik negeren en daarmee kwetsbare kinderen ernstig in gevaar brengen2? Zo ja, hoe beoordeelt u het dat kinderen die onder toezicht van de overheid in een pleeggezin of jeugdzorginstelling zijn of worden geplaatst, niet veilig zijn?
Ik ben bekend met de eerdere vragen over de uitzending van Zembla. Ik heb uw Kamer toen geantwoord dat de veiligheid van het kind binnen de jeugdzorg altijd voorop moet staan. In de Wet op de jeugdzorg is opgenomen dat zorgaanbieders verantwoordelijk zijn voor het bieden van verantwoorde zorg. De Inspectie Jeugdzorg ziet toe op de kwaliteit en de veiligheid. De inspectie kan ingrijpen indien zij daar aanleiding toe ziet, bijvoorbeeld omdat de kwaliteit van de zorg onder de maat is of omdat er sprake is van onveilige situaties. Dit gebeurt in de praktijk ook. Commujon is in 2010 onder verscherpt toezicht geplaatst.
Deelt u de mening dat het de verantwoordelijkheid van professionals in de jeugd- en pleegzorg is om seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en dit een halt toe te roepen? Zo ja, welke maatregelen zult u treffen om incidenten als deze in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Professionals hebben een grote verantwoordelijkheid als het gaat om het signaleren en het stoppen van grensoverschrijdend gedrag. Zij moeten scherp zijn op signalen en op basis daarvan handelen, zodat grensoverschrijdend gedrag zo vroeg mogelijk kan worden gestopt. Incidenten kunnen helaas nooit helemaal worden voorkomen, maar de risico’s op incidenten moeten zo klein mogelijk worden gehouden. Om professionals in de jeugdzorg te ondersteunen en te faciliteren zijn er op dit moment twee instrumenten: een voorgenomen verplichte meldcode huiselijke geweld en kindermishandeling en een meldplicht voor geweld gepleegd door professionals.
De Commissie Samson brengt in oktober 2012 haar rapport uit. Zij doet onafhankelijk onderzoek naar seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in instellingen of pleeggezinnen zijn geplaatst. Ik zal op basis van het rapport bezien of nadere maatregelen nodig zijn.
Acht u de sancties die worden verbonden aan het niet naleven van de reeds bestaande meldplicht voor situaties waarbij hulpverleners zich schuldig maken aan seksueel misbruik van kinderen voldoende? Zo ja, hoe verklaart u het geringe aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij de Inspectie Jeugdzorg? Zo nee, welke aanvullende maatregelen zijn nodig?
De Wet op de jeugdzorg verbindt geen aanvullende sancties aan het niet naleven van de meldplicht. De instelling is zelf verantwoordelijk voor eventuele acties bij het niet naleven van de meldplicht.
Op grond van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet op de jeugdzorg, ziet de Inspectie Jeugdzorg toe op de naleving van de wet, en dus ook op naleving van de bovenbedoelde meldplicht.
Als het rapport van de Commissie Samson gereed is, wil ik in het licht van dat rapport bekijken of er maatregelen nodig zijn om de uitvoering van de wet te verbeteren.
Deelt u de mening dat er, naast de wettelijke meldplicht voor professionals om (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag van hulpverleners jegens jeugdigen te melden, ook een meldplicht moet komen om (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag van andere volwassen jegens jeugdigen en van jeugdigen onderling te melden, opdat jeugd- en pleegzorginstellingen incidenten van seksueel misbruik niet langer in de doofpot kunnen stoppen teneinde imagoschade te voorkomen?
Ik deel die mening niet. Voor het melden van geweld van andere volwassenen jegens jeugdigen en van jeugdigen onderling zal de voorgenomen wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling gelden. Ik ben van mening dat een meldcode bij geweld in huiselijke kring effectiever is dan een meldplicht, ook bij seksueel grensoverschrijdend gedrag. Bovendien is het voor professionals verwarrend als zij bij seksueel grensoverschrijdend gedrag in huiselijke kring moeten werken met een meldplicht, terwijl zij voor andere vormen van geweld in huiselijke kring de stappen van de meldcode moeten doorlopen. De discussie over mijn keuze voor een meldcode in plaats van een meldplicht ga ik graag met u aan tijdens de behandeling van het wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Hoeveel aangiftes van seksueel misbruik van kinderen zijn er sinds 2002 bij de politie gedaan door het bestuur van een jeugdzorginstelling naar aanleiding van het amendement van de leden Arib en Van der Vliet met betrekking tot de wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de advies en meldpunten kindermishandeling?2
Ik beschik niet over de cijfers van het aantal aangiftes gedaan door jeugdzorginstellingen. Iedere jeugdzorginstelling doet namelijk aangifte bij politie in de eigen stad of regio. Aangiftes worden niet centraal geregistreerd. Om de contacten tussen de bureaus jeugdzorg en de politie te intensiveren, hebben genoemde partijen in 2011 een samenwerkingsconvenant getekend. Het convenant geeft de mogelijkheid om een melding te doen bij de politie. Er hoeft dan niet direct aangifte te worden gedaan, maar de informatie is wel bekend bij de politie. In een latere fase van het onderzoek kan dan alsnog aangifte worden gedaan. De politie kan de zaak dan snel oppakken omdat zij reeds beschikt over de nodige informatie.
Vermeend seksueel misbruik bij Commujon in Almelo |
|
Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op de verwante artikelen «Massaal misbruik in Almelo» en «Alles in de doofpot»?1
Veiligheid en kwaliteit zijn sleutelwoorden bij het bieden van verantwoorde zorg aan kinderen. Mijn beleid is er op gericht mogelijke risico’s voor de veiligheid zo klein mogelijk te houden. Na het verschijnen van de berichtgeving over de onveiligheid bij Commujon heb ik de betreffende krant een brief gestuurd met het verzoek om hun bronnen te wijzen op de Inspectie Jeugdzorg. De bronnen kunnen, desgewenst anoniem, hun verhaal doen bij de inspectie die vervolgens via de gebruikelijke procedures kan besluiten of de gesprekken aanleiding geven tot een vervolgonderzoek.
Welke maatregelen zijn genomen door de Inspectie Jeugdzorg en de instelling, nadat in 2009 bekend werd dat 15 kinderen onder de 11 jaar seksueel overschrijdend gedrag vertoonden gedurende geruime tijd in de instelling Commujon te Almelo?2
Indien zich een calamiteit voordoet, dient een instelling dit altijd te melden bij de Inspectie Jeugdzorg. Direct nadat de incidenten bij Commujon in 2009 aan het licht waren gekomen, heeft de instelling contact opgenomen met de Inspectie Jeugdzorg. Tegelijkertijd met de melding van de calamiteit kondigde de directeur van LSG-Rentray een intern onderzoek aan naar de gebeurtenissen, uit te voeren door extern bureau Van Montfoort. Naar aanleiding van het rapport van Van Montfoort heeft Commujon een plan van aanpak opgesteld ter verbetering van structurele tekortkomingen. De inspectie bracht in december 2009 een toezichtbezoek aan Commujon. Het toezichtbezoek resulteerde erin dat de instelling met onmiddellijke ingang onder verscherpt toezicht werd geplaatst. Reden hiervoor was het feit dat het leefklimaat in vier leefgroepen onvoldoende veilig was.
Tijdens het verscherpte toezicht heeft intensief contact tussen Commujon en de inspectie plaatsgevonden. Bij de hertoets in maart 2011 was het leefklimaat in de vier leefgroepen voldoende veilig en werd het verscherpt toezicht opgeheven.
Wat waren de uitkomsten van de hertoets uit 2011 van de Inspectie Jeugdzorg waardoor het verscherpt toezicht na 2 jaar werd opgeheven, hoewel de Inspectie wel constateerde dat «er nog verbetering nodig was in de manier waarop de instelling omging met seksueel en fysiek grensoverschrijdend gedrag van bewoners»?3
Volgens de hertoets was de situatie bij Commujon in mei 2011 «voldoende verbeterd», wat inhoudt dat volgens de inspectie tenminste aan de minimale voorwaarden voor veiligheid is voldaan. De eerder door de inspectie geconstateerde risico’s waren in voldoende mate verlaagd en hierdoor kon het verscherpt toezicht worden opgeheven. De inspectie zag echter nog wel een aantal belangrijke verbeterpunten, die met voorrang moesten worden gerealiseerd om te kunnen spreken van een voldoende stabiele situatie voor de lange termijn.
Bij de inspectie zijn het laatste jaar geen meldingen, klachten of signalen binnengekomen die maken dat dit beeld zou moeten worden bijgesteld.
Is het waar dat een meisje, dat is misbruikt door een jongen uit dezelfde instelling, nog steeds op dezelfde school zit als de jongen, hoewel de instelling de jongen wel heeft overgeplaatst naar een andere instelling? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit meisje niet meer geconfronteerd hoeft te worden met deze jongen?
Ik ben niet bekend met de feiten uit de door u genoemde melding en treed niet in individuele zaken.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat hulpverleners, kinderen en ouders zich veilig en serieus genomen voelen om melding te maken van een vermoeden van misbruik of seksueel overschrijdend gedrag bij de instelling?
Ouders en kinderen kunnen met hun zorgen en klachten terecht bij de vertrouwenspersoon van de instelling. Daarnaast heeft elke instelling een onafhankelijke klachtencommissie. Voor informatie en mogelijke ondersteuning bij het indienen van een klacht kunnen ouders contact opnemen met het Advies en Klachtenbureau Jeugdzorg of met Zorgbelang.
Eind van het jaar komt de commissie Samson met haar eindrapport. Ik zal te zijner tijd bezien of het rapport van de commissie aanleiding geeft om te komen tot een aanscherping van het klachtenbeleid. Mocht uit tussentijdse berichten van de commissie blijken dat er eerder actie nodig is, dan zal ik die direct in gang zetten.
Bent u bereid de Inspectie Jeugdzorg extra onderzoek te laten doen bij deze betreffende instelling gericht op de problemen betreffende het seksueel overschrijdend gedrag? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Jeugdzorg heeft in het kader van een regulier inspectiebezoek in het eerste kwartaal van 2012 nog een bezoek gebracht aan Commujon. Hieruit kwam een positief beeld naar voren.
LSG-Rentray, de Inspectie Jeugdzorg en ook mijn ministerie beschikken niet over recente signalen over seksueel misbruik die aanleiding geven tot directe actie.
Het bericht dat er weer meer comazuipers zijn |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Weer meer comazuipers in 2011»?1
Er is helaas al een paar jaar een stijgende lijn in het aantal jongeren dat met alcoholvergiftiging in het ziekenhuis belandt. Ook in 2011 is er weer een stijging. Tegelijkertijd laat onderzoek zien dat kinderen minder vroeg beginnen met drinken en onder de 16 gemiddeld minder drinken dan voorheen. Mijn beleid is gericht op het voortzetten van deze positieve trend en tegelijkertijd de stijging van het aantal jongeren dat met een alcoholvergiftiging op de poliklinieken belandt om te zetten in een daling. Mijn beleid bestaat uit het veel strikter handhaven van de wet- en regelgeving en het aanscherpen van de Drank- en Horecawet. Deze is op 22 mei jl. door de Eerste Kamer aangenomen. Alcoholpoliklinieken behandelen de meest extreme alcoholproblemen bij jongeren. VWS is vanaf het begin betrokken geweest bij de opzet van deze poliklinieken. Ik neem daarnaast maatregelen waarmee het brede probleem van jongeren en alcoholgebruik wordt aangepakt. Zo bevat de Drank- en Horecawet verschillende maatregelen om alcoholgebruik door jongeren tegen te gaan. Ook zijn er effectieve voorlichtingsprogramma’s over middelengebruik, van de bovenbouw van de basisschool tot en met het MBO. Ouders worden daarbij betrokken. Op school zijn er ook de Zorg advies teams die tijdig signaleren en waar kinderen en leraren terecht kunnen met gezondheidsvragen. Ook buiten school is er voorlichting voor jongeren en informatie en ondersteuning voor hun ouders, bijvoorbeeld via de alcohol en drugsinfolijn, via www.watdrinkjij.nl en www.hoepakjijdataan.nl voor ouders.
Voor de zorg en de jeugdgezondheidszorg is een protocol ontwikkeld voor signalering, screening en kortdurende interventie van risicovol alcoholgebruik door jongeren.
Ik heb in mijn begroting voor 2012 € 1 mln. extra uitgetrokken voor jeugd, bestemd voor preventie op scholen en sterkere inzet van social media. Ik werk hierbij samen met de leefstijl instituten, zoals het Trimbos-instituut. Voor de jaren 2013 en 2014 heb ik € 2,5 mln. per jaar voor deze intensivering gereserveerd.
Wat is uw verklaring voor de stijging van jongeren die met een acute alcoholvergiftiging in het ziekenhuis belanden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Enerzijds neemt het aantal jongeren dat alcohol drinkt af en neemt de leeftijd toe. Tegelijkertijd stijgt het aantal extreme gevallen ook. Op basis van de huidige registraties zijn echter geen harde conclusies te trekken: niet overal wordt goed geregistreerd en ziekenhuizen zien niet alle gevallen van alcoholvergiftiging.
Kunt u aangeven hoe het staat met de landelijke uitrol van het aantal alcoholpoli’s in Nederland? Hoeveel alcoholpoli’s zijn er inmiddels, en hoeveel komen er nog? Wilt u uw antwoord toelichten?
In 2012 zal volgens de planning een polikliniek voor jeugd en alcohol in Zeeland, Limburg, Drenthe, Friesland, Noord-Brabant, Noord-Holland en Zuid-Holland te vinden zijn. De participerende ziekenhuizen liggen in regio's die actief zijn op het gebied van preventie van alcoholmisbruik bij jongeren waardoor een goede samenwerking tot stand kan worden gebracht tussen de verschillende organisaties. De pilot loopt tot en met 2013 en ook volgend jaar zal er nog een aantal poliklinieken bij komen. De geboden zorg is verzekerde zorg. Hoeveel poliklinieken jeugd en alcohol er uiteindelijk zullen zijn, wordt vooral bepaald door de ontwikkeling van het aantal alcoholintoxicaties onder jongeren, de regionale spreiding daarvan en de bereidheid van ziekenhuizen om de nazorg te organiseren.
Wat is uw reactie over de jonge leeftijd waarop jongeren een acute alcoholvergiftiging oplopen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat zorgelijk en aanleiding om met alle betrokkenen te zoeken naar maatregelen om dit tegen te gaan. Vandaar dat ik op 11 april j.l. een ronde tafelgesprek heb gevoerd met verschillende betrokken partijen (o.a. gemeenten, politie, GGD, ambulancedienst, verslavingszorg en betrokken bedrijfsleven) om samen te kijken welke stappen snel en welke stappen op de middellange termijn nodig zijn. Deze ronde tafel was bedoeld als een aftrap. Voor de zomer krijgt u van mij voorstellen om extra stappen te zetten in het tegengaan van deze vreselijke trend.
Wat is uw reactie over de verschillen van alcoholvergiftiging in provincies, en bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Volgens de betrokken artsen, komt dit verschil zeer waarschijnlijk door gebrekkige registratie in sommige regio’s. De registratie is een onderdeel van de pilot poliklinieken jeugd en alcohol en moet de komende tijd verbeteren.
Is u bekend wat de verklaring ervoor is dat de gemiddelde duur van de coma door middel van acute alcoholvergiftiging langer duurt dan voorheen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De opgenomen kinderen bleken in 2011 gemiddeld een licht hoger alcoholpromillage te hebben dan in 2010. Er zijn dus niet alleen meer jongeren met een alcoholcoma geweest, die betrokken jongeren hebben gemiddeld ook iets meer gedronken dan het jaar ervoor.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Van der Lely, dat het wachten is op de eerste dode?
Ik kan me zijn zorgen goed voorstellen. Als minister probeer ik het probleem van alcoholmisbruik aan te pakken. Primair ligt de verantwoordelijkheid hiervoor overigens bij de jongere en vooral bij de ouders. Ik wil hen hiervan bewust maken via de eerdergenoemde projecten en informatievoorziening.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om de toename van comazuipers zo ver mogelijk terug te dringen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1 en 4.
Ziekenhuisverplaatste zorg voor kinderen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht over overheveling van ziekenhuisverplaatste zorg voor kinderen vanuit de AWBZ naar zorgverzekeraars?1
Het bericht klopt niet.
Er bestaat op grond van de Zvw aanspraak op ziekenhuisverplaatste zorg aan ernstig zieke kinderen (0–18 jr). Het gaat hierbij om zorg waarvoor de verantwoordelijkheid bij de medisch specialist uit het ziekenhuis ligt, terwijl de uitvoering van de zorg door een (kinder)verpleegkundige plaatsvindt.
Na het advies van de commissie Bekostiging Intensieve Kindzorg (BIKZ), waarover de minister van VWS uw Kamer op 29 april 2010 heeft geïnformeerd2, wordt de bekostiging in de Zvw thans vormgegeven. Dat zal niet eerder zijn dan 1 januari 2014 . In het najaar zal de minister van VWS u berichten over de positionering van de ziekenhuisverplaatste zorg en de bekostiging daarvan, het tijdpad en de te ondernemen stappen. De bekostiging van de ziekenhuisverplaatste zorg aan ernstig zieke kinderen blijft tot die tijd nog via de AWBZ lopen.
Een groot aantal kinderen ontvangt zorg voor de functie begeleiding (al of niet in kinderhospices/verpleegkundige dagverblijven). Het is belangrijk dat dit type zorg voor deze kinderen beschikbaar blijft. De meeste zorg aan deze kinderen wordt op dit moment bekostigd vanuit pgb’s. Voor deze groep mensen met een persoonsgebonden budget blijft de budgetgarantie bestaan, in ieder geval totdat de reguliere bekostiging via de Zvw is vormgegeven (dus in ieder geval tot 1 januari 2014).
Is over de overheveling van ziekenhuisverplaatste zorg voor kinderen al een definitief besluit genomen? Zo ja, wanneer is dit besluit genomen en hoe is de Kamer daarover geïnformeerd? Zo nee, wanneer denkt u hierover een besluit te gaan nemen, en bent u bereid hierover de Kamer te informeren alvorens u dit besluit door gaat zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Is u bekend hoeveel kinderen gebruik maken van ziekenhuisverplaatste zorg? Hoeveel van deze kinderen maken daarvoor gebruik van een persoonsgebonden budget?
Naar schatting van de in 2009 door de Minister van VWS ingestelde adviescommissie «Bekostiging Intensieve Kindzorg» (BIKZ) gaat het in Nederland om circa 1 000 kinderen. De meeste zorg aan deze kinderen wordt op dit moment bekostigd vanuit pgb’s.
Wat is uw reactie op de stelling in het bericht dat deze kinderen en hun ouders de regie over deze zorg verliezen, mede doordat zij na overheveling geen gebruik meer kunnen maken van een persoonsgebonden budget? Was u zich van deze gevolgen van overheveling bewust? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen of wilt u nemen om ervoor te zorgen dat deze kinderen en hun ouders regie over hun zorg kunnen behouden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, zal de bekostiging van de intensieve kindzorg niet per 1 januari 2013 overgaan naar de Zvw. Thans wordt de positionering van de zorg in de Zvw en de bijbehorende bekostiging vormgegeven. Daarbij zal nadrukkelijk ook worden bezien op welke manier kan worden geborgd dat de zorg aan het kind zo goed mogelijk tot stand komt en het gezin adequaat wordt ondersteund.
Op welke manier is maatwerk na eventuele overheveling van ziekenhuisverplaatste zorg voor kinderen gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt deze overheveling of het voornemen daartoe zich tot de budgetgarantie tot 2014 voor mensen die op dit moment een persoonsgebonden budget voor AWBZ-zorg hebben? Blijft die budgetgarantie, ook na eventuele overheveling, nog gegarandeerd tot 2014?
De budgetgarantie blijft in ieder geval bestaan, totdat de reguliere bekostiging via de Zvw is vormgegeven.
Bent u voornemens om de overheveling van ziekenhuisverplaatste zorg te monitoren?
Nadat de bekostiging via de Zvw tot stand is gekomen, zal ik deze zorg tezamen en in overleg met ZN, de NZa, het CIZ, het CVZ en veldpartijen gaan monitoren.
Schizofrenie bij Marokkaanse jongeren en het taboe dat daarop rust |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heb u kennisgenomen van het bericht over het vaker voorkomen van schizofrenie onder Marokkaanse jongens en het taboe dat daarop rust?1
Ja.
Hoeveel hoger is het risico op schizofrenie bij Marokkaanse jongeren in vergelijking tot autochtone jongeren? Heeft u zicht op de omvang van deze groep? Zo neen, waarom niet?
Schizofrenie komt onder Marokkaanse mannen van de tweede generatie vijf tot zeven keer meer voor dan bij autochtonen2. Ik heb geen zicht op de precieze omvang van de doelgroep. Uit het u reeds toegezonden rapport «Psychische problemen en stoornissen bij Marokkaans Nederlandse kinderen en jongeren» blijkt verder dat:
De Gezondheidsraad doet in het kader van de adviesaanvraag «migrantenjeugd en jeugd-ggz» onderzoek naar hetgeen in de wetenschap bekend is over deze problematiek in het bijzonder ten aanzien van jongeren. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Is het waar dat deze groep jongeren vaak nauwelijks hulp krijgt? Zo ja, wat zijn de redenen hiervan?
Het is bekend dat de hulp niet altijd op tijd deze groep jongeren bereikt. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Het probleem ligt hierbij niet uitsluitend bij het zorgaanbod vanuit de ggz, maar ook in de wijze waarop in de Marokkaanse gemeenschap naar psychische problemen en de ggz wordt gekeken. Bij een deel van de Marokkaanse gezinnen en families schaamt men zich voor de psychiatrische problematiek van familieleden. Dit taboe op de psychiatrie werkt drempelverhogend. Ook onbekendheid met psychiatrische stoornissen, onbekendheid over het bestaan van ggz-instellingen, over de vraag of men er voor verzekerd is en welke eigen bijdrage men is verschuldigd en over wat de behandeling precies inhoudt, spelen een rol bij het niet op tijd inschakelen van professionele hulp. Bovendien worden sommige psychische stoornissen gekenmerkt door een gebrek aan ziekte-inzicht waardoor de patiënt, uit de aard van de stoornis, niet of minder geneigd is om zelf hulp te zoeken.
Deelt u de mening dat het hier om een kwetsbare groep gaat die adequaat geholpen en begeleid dient te worden? Deelt u de mening dat de geestelijke gezondheidszorg (ggz) hier een belangrijke taak in heeft? Zo ja, wat heeft de ggz tot nu toe ondernomen om deze groep te bereiken? Vindt u de inspanningen van de ggz richting deze groep voldoende? Zo neen, wat moet er volgens u gebeuren om de geestelijke hulpverlening aan deze jongeren te verbeteren?
Ja, ik deel de mening dat het hier om een kwetsbare groep gaat die adequaat geholpen en begeleid dient te worden. Verder ben ik ook van mening dat de ggz hier een belangrijke taak in heeft. Patiënten moeten tijdig de hulp krijgen die zij nodig hebben, ongeacht de etnische achtergrond.
Binnen de GGZ-sector lopen verschillende initiatieven om migranten beter te bereiken. Hiervoor verwijs ik u graag naar de brief over de stand van zaken van het programma Diversiteit in het Jeugdbeleid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 001, nr. 96. Deze brief gaat ook in op de ondervertegenwoordiging van migrantenjongeren in de ggz.
Daarnaast is de Gezondheidsraad bij brief van 30 maart 2010 gevraagd advies uit te brengen over de wijze waarop de ggz voor de migrantenjeugd verbeterd kan worden alsook de geestelijke gezondheid van deze jeugdigen. De Gezondheidsraad is gevraagd om inzicht te verschaffen in het vóórkomen van psychische problematiek onder migrantenjeugdigen, in de signalering, doorverwijzing en in de zorg houden van migrantenjeugdigen en in de eventuele knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen daarbij. Het advies van de Gezondheidsraad zal waarschijnlijk na de zomer gereed zijn. Op dit advies zal een kabinetsreactie komen. Naar aanleiding van de aanbevelingen in dit advies zal ik mij beraden op eventuele, concrete maatregelen. In afwachting van dit advies wil ik hier nog niet op vooruit lopen.
Deelt u de mening dat er sprake is van een taboe op psychische aandoeningen binnen allochtone gemeenschappen en dat ook het gebrek aan kennis daarbij een rol speelt? Zo ja, op welke manier zou er voor gezorgd kunnen worden dat de kennis wordt vergroot en het taboe wordt opgeheven? Welke maatregelen hiertoe gaat u nemen?
Ja, er zijn signalen uit de gemeenschap en de hulpverleningssector om aan te nemen dat taboes een rol spelen bij het naar verhouding lagere ggz-gebruik van migranten. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de sociale positie van Marokkaanse jongeren stress oplevert en dat dit bij sommige jongeren psychoses kan uitlokken? Op welke wijze zou er meer alert gereageerd kunnen worden op het voorkomen van het ontstaan van psychosen bij Marokkaanse jongeren?
Ja, uit onderzoek komt naar voren dat er een verband is tussen de migratieachtergrond en het voorkomen van psychiatrische stoornissen2. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat dit niet de eerste keer is dat naar buiten wordt gebracht dat het met de psychische gezondheidstoestand van allochtone jongeren, en in het bijzonder Marokkaanse jongeren, niet goed gaat? Herinnert u zich de eerdere vragen over de toename van depressie en het aantal zelfmoorden onder allochtone jongeren en over het vaker voorkomen van schizofrenie bij Marokkaanse jongens?2 Vormen deze ernstige signalen voor u aanleiding met een plan van aanpak te komen om de geestelijke hulpverlening aan allochtone jongeren te verbeteren? Zo neen, waarom niet?
Ondanks de aandacht die reeds aan deze problematiek geschonken wordt – zie mijn antwoord op vraag 4 – zal deze niet in korte tijd verdwenen zijn en kan daarom publiciteit blijven generen. De psychische gezondheidstoestand van allochtone jongeren, en in het bijzonder Marokkaanse jongeren, is dientengevolge vaker onderwerp van discussie en kamervragen geweest. Zoals reeds vermeld in mijn antwoord op vraag 4 is de Gezondheidsraad gevraagd advies uit te brengen over de wijze waarop de geestelijke gezondheidszorg voor de migrantenjeugd verbeterd kan worden alsook de geestelijke gezondheid van deze jeugdigen. Het advies van de Gezondheidsraad zal waarschijnlijk na de zomer gereed zijn. Op dit advies zal een kabinetsreactie komen. Vooralsnog vind ik het niet opportuun om hierop vooruit te lopen.
De ontvoering van een negenjarig meisje |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Getouwtrek om 9-jarige dochter»?1
Bij brief van 3 april 2012 met kenmerk 2012Z06786 zijn door het lid Bontes (PVV) vragen gesteld over de ontvoering van een negenjarig meisje. Deze vragen worden beantwoord zoals aangegeven in de bijlage2 bij deze brief. In verband met de vertrouwelijke inhoud van de beantwoording, wordt de onderhavige brief alleen per post aan uw Kamer toegezonden.
Zijn er door de Nederlandse Centrale Autoriteit stappen ondernomen om het kind naar Nederland terug te geleiden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid maatregelen te nemen tegen de Centrale Autoriteit indien blijkt dat er ernstige fouten in de teruggeleidingsprocedure zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er strafrechtelijke maatregelen genomen tegen de moeder, die zich schuldig heeft gemaakt aan internationale kinderontvoering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen zijn er ondernomen door politie en justitie en welke stappen zullen nog volgen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de uitspraak van de Nederlandse rechter en de Oostenrijkse rechter elkaar hebben gekruist? Zo ja, bent u bereid contact op te nemen met de Oostenrijkse Centrale Autoriteit om duidelijkheid te scheppen in deze ontvoeringszaak?
Zie antwoord vraag 1.
De vergoeding van orthopedische schoenen aan jonggehandicapten |
|
Sadet Karabulut (SP), Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen waarin u jonggehandicapten die naar vermogen werken op de dagbesteding voor noodzakelijke voorzieningen verwijst naar de Zorgverzekeringswet?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Zorgverzekeringwet alleen orthopedische schoenen voor dagelijks gebruik vergoedt en geen orthopedische werkschoenen?
Ik acht het niet wenselijk dat mensen genoodzaakt zijn hun dagbesteding op te zeggen, omdat ze geen vergoeding krijgen voor orthopedische schoenen. Dit is ook niet nodig. Indien er sprake is van dagbesteding geïndiceerd vanuit de AWBZ worden orthopedische schoenen die nodig zijn om in de dagbesteding activiteiten te kunnen verrichten, vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet. Hierbij geldt dat de orthopedische schoenen geschikt moeten zijn om de beperkingen/belemmeringen van verzekerde in aanvaardbare mate te compenseren, en daarbij de concrete feiten en omstandigheden waarin de individuele verzekerde op het gebruik ervan is aangewezen, in aanmerking moeten worden genomen. Dit houdt in dat er rekening wordt gehouden met het gebruik van de schoenen in de dagbesteding.
Acht u het wenselijk dat jonggehandicapten die naar vermogen werken op de dagbesteding noch bij het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), noch bij de zorgverzekering, noch bij de bijzondere bijstand de orthopedische werkschoenen vergoedt kunnen krijgen en hierdoor genoodzaakt zijn om deze dagbesteding op te zeggen? Kunt u aangeven waar jonggehandicapten deze noodzakelijke voorziening vergoedt kunnen krijgen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat jonggehandicapten die naar vermogen werken op de dagbesteding niet achter de geraniums komen te zitten vanwege het ontbreken van noodzakelijke voorzieningen?
Zie antwoord vraag 2.
Jongeren met een licht verstandelijke beperking die geen bijzondere bijstand krijgen |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat jongeren met een licht verstandelijke beperking die net 18 jaar zijn geworden in sommige situaties vier tot zes maanden geen uitkering krijgen, omdat de aanvraag van de Wajong-uitkering nog in procedure is en gemeenten bijzondere bijstand weigeren, omdat de Wajong-uitkering als voorliggende voorziening zou dienen?1
In de Wajong is geregeld dat het recht op arbeidsondersteuning voor jongeren die in de studieregeling of de werkregeling terecht komen, ontstaat op de dag dat aan de voorwaarden hiervoor wordt voldaan, doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag is ingediend. Jongeren die tot deze groep behoren en kort voor of na hun 18e verjaardag een beroep op de Wajong doen, verkrijgen dus in beginsel niet eerder dan zestien weken na datum aanvraag het recht op Wajong. Deze jongeren hebben echter uitdrukkelijk de mogelijkheid om reeds vier maanden vóór hun 18e verjaardag een Wajong uitkering aan te vragen. De Wajong uitkering gaat dan – mits er aan de voorwaarden voor het recht op uitkering wordt voldaan – in op hun 18e verjaardag.
Ten aanzien van het recht op bijzondere bijstand voor personen van 18, 19 of 20 jaar geldt er in de WWB een specifieke regeling. Genoemde personen hebben alléén recht op bijzondere bijstand voor zover hun noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de toepasselijke algemene bijstandsnorm (thans € 230,91 per maand) én zij voor deze kosten géén beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van hun ouders. Zij worden geacht geen beroep op de onderhoudsplicht van de ouders te kunnen doen, indien de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn, of dat zij redelijkerwijs hun onderhoudsrecht jegens hun ouders niet te gelde kunnen maken.
Het is vervolgens aan de gemeente om te beoordelen of en zo ja in welke mate jongeren van 18, 19 of 20 jaar die géén beroep op de onderhoudsplicht van hun ouders kunnen doen, in aanmerking komen voor de verlening van bijzondere bijstand. Het is ook aan de gemeente om bij de beoordeling van het recht op individuele bijzondere bijstand de omstandigheid te betrekken dat de betreffende jongere door vier maanden vóór zijn 18e verjaardag een Wajong uitkering aan te vragen, vanaf zijn 18e verjaardag redelijkerwijs had kunnen beschikken over deze uitkering.
Is het waar dat de Wajong-uitkering als voorliggende voorziening geldt voor jongeren met een licht verstandelijke beperking die net 18 jaar zijn geworden, ook al voldoen zij aan alle criteria om bijzondere bijstand te ontvangen?
Nee, zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven geldt er voor jongeren van 18, 19 of 20 jaar in de WWB een aparte regeling voor de verlening van de bijzondere bijstand. Een Wajong-uitkering geldt daarbij niet als voorliggende voorziening voor het recht op bijzondere bijstand.
Acht u het wenselijk dat deze jongeren met een licht verstandelijke beperking maandenlang geen inkomen ontvangen en hierdoor grote schulden opbouwen, achterstanden in de premiebetaling krijgen en geen traject ontvangen richting werk of school? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om dit te veranderen?
Nee, dat acht ik niet wenselijk, maar het is ook niet nodig dat zo’n situatie ontstaat. Immers zoals in antwoord 1 is aangegeven kunnen deze jongeren zelf door reeds vier maanden vóór de 18e verjaardag een Wajong-uitkering aan te vragen, dit recht daadwerkelijk vanaf hun 18e verjaardag verzilveren.
De indicatie van intramuraal wondende moeders met een verstandelijke beperking |
|
Linda Voortman (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat er moeders met een (licht) verstandelijke beperking wonen in intramurale AWBZ-instellingen samen met hun kind(eren) en dat deze moeders wel een intramurale indicatie hebben en hun kind(eren) veelal niet?
Ja.
Op welke wijze worden de extra kosten die AWBZ-instellingen maken om de moeders met een verstandelijke beperking de benodigde ondersteuning te geven in de verzorging en opvoeding van hun kind(eren) aan de AWBZ-instellingen vergoed?
Als moeders (of ouders) binnen AWBZ-instellingen zorg dragen voor de opvoeding van een kind zonder beperking, dan kan deze plaats bekostigd worden vanuit voorliggende voorzieningen zoals de provinciale jeugdzorg.
De zorg vanuit de AWBZ is namelijk niet bedoeld om de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van het niet AWBZ-geïndiceerde kind te waarborgen. Evenmin is AWBZ-zorg bedoeld om te zorgen voor het voldoende stimuleren van de (normale) ontwikkeling van het kind.
Veiligheid, gezondheid, welzijn en ontwikkelingsstimulering van een niet AWBZ-geïndiceerd kind horen primair tot de verantwoordelijkheid van de ouders. Zij kunnen hierbij worden ondersteund door bijvoorbeeld de centra voor Jeugd en Gezin en MEE. Als de cliëntondersteuning niet afdoende is, dan kan hulp vanuit de Wet op de jeugdzorg zijn aangewezen.
In hoeverre ondersteunt u het voorstel om de indicatie van vrouwen met een verstandelijke beperking altijd te verhogen naar een hoger Zorgzwaartepakket (ZZP 7) op het moment dat zij moeder worden en ondersteund dienen te worden in de verzorging en opvoeding van hun kind(eren)? Indien niet, welke oplossing ziet u dan?
Gelet op het antwoord op vraag 2, zie ik geen aanleiding de indicatie voor moeders met een verstandelijke beperking altijd te verhogen naar een hoger zorgzwaartepakket (ZZP 7). De inhoud van het cliëntprofiel ZZP 7 verhoudt zich daarnaast niet tot de cliëntgroep ouder(s) met een verstandelijke beperking.
Op welke manier en per wanneer gaat u bovengenoemd voorstel nader vormgeven in de indicatiecriteria?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ermee bekend dat intramurale instellingen ook de verantwoordelijkheid dragen voor de kinderen die intramuraal bij hun moeders met een verstandelijke beperking wonen ook als deze kinderen zelf geen intramurale AWBZ- indicatie hebben? Hoe kunnen AWBZ- instellingen deze verantwoordelijkheid naar uw mening het beste vormgeven? Wat gaat u doen om AWBZ-instellingen hierin nader te faciliteren?
Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen het verblijf van het kind enerzijds en de verzorging en opvoeding van het kind anderzijds.
Indien een ouder tezamen met zijn of haar kind in een AWBZ-instelling verblijft, en het kind heeft geen AWBZ-indicatie, dan is de ouder verantwoordelijk voor de kosten van het verblijf van het kind in de instelling. Zo nodig kan zorg vanuit voorliggende voorzieningen aan de orde zijn.
Weet u dat de kinderen van moeders met een verstandelijke beperking vaak een reguliere intramurale plaats innemen? Op welke wijze worden AWBZ-instellingen daarin financieel tegemoet gekomen?
Zie antwoord vraag 5.