De civielrechtelijke regeling naar aanleiding van standrechtelijke executies in het voormalige Nederlands-Indië |
|
Sadet Karabulut |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de civielrechtelijke regeling naar aanleiding van standrechtelijke executies in het voormalige Nederlands-Indië?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de huidige stand van zaken betreffende de behandeling van de claims van nabestaanden van slachtoffers van standrechtelijke executies in voormalig Nederlands-Indië?
Er zijn in totaal 59 claims van weduwen onder de in de Staatscourant gepubliceerde bekendmaking ingediend. In 15 gevallen is de vergoeding van € 20.000 uitgekeerd. De overige claims voldoen op dit moment niet aan de voorwaarden.
Bent u bereid de termijn voor indiening van een verzoek om schadevergoeding, die op korte termijn afloopt, opnieuw te verlengen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In 2015 heeft het kabinet besloten de oorspronkelijke indieningsperiode te verlengen met een periode van twee jaar. Sinds 11 september 2015 zijn er tien nieuwe claims van weduwen ontvangen: vijf in de 2e helft van 2015, vijf in 2016 en geen in 2017. Op het moment dat de bekendmaking op 11 september 2017 eindigt, hebben weduwen 4 jaar de tijd gehad een claim in te dienen. Dit is een ruime termijn voor het indienen van claims. Gezien de bijzondere aard van de zaak ziet het kabinet echter aanleiding de termijn voor indiening nog eens met twee jaar te verlengen.
Bent u tevens bereid de civielrechtelijke regeling uit te breiden zodat niet alleen weduwen, maar ook kinderen van standrechtelijk geëxecuteerden in aanmerking kunnen komen voor een schadevergoeding? Zo nee, waarom niet?
Nee. Een aantal zaken van de kinderen loopt nu bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank heeft, in afwijking van haar eerdere oordeel in de Rawagede-zaak, in een tussenuitspraak geoordeeld dat de Staat ook ten opzichte van de kinderen geen succesvol beroep op verjaring kan doen. In overleg tussen partijen wordt er op aangestuurd om over de verjaring versneld in hoger beroep een oordeel van het gerechtshof te krijgen.
Het bericht ‘Tbs’er pleegt zedenmisdrijf tijdens verlof’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Vindt u het feit dat u in uw antwoorden op eerdere vragen veroordeelde tbs'ers «patiënten» noemt niet een schoffering van echte patiënten?1 Zo nee, waarom niet?
Nee. Een patiënt is iemand aan wie medische hulp wordt geboden in geval van letsel, ziekte of een aandoening. Constaterende dat bij tbs-gestelden is vastgesteld dat zij lijden aan één of meer psychische stoornissen en daarvoor medisch worden verpleegd en behandeld, zijn zij patiënt.
Bent u bereid voortaan in uw beleidsstukken en communicatie over tbs’ers niet meer te spreken over «patiënten» maar over «veroordeelde criminelen»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De doorberekening van kosten van toezicht en tuchtrecht aan deurwaarders en schuldenaren |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Op welke manier moeten deurwaarders volgens u opdraaien voor de kosten die voortvloeien uit de wetswijziging naar aanleiding van het wetsvoorstel Doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht (Kamerstukken 34 145)? Is het nu juist wel of juist niet uw bedoeling dat deze kosten doorbelast zullen worden aan schuldenaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is – zoals ook in de parlementaire behandeling van de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht uiteen is gezet – aan de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (KBvG) te bepalen op welke wijze de kosten die de KBvG aan de Staat dient te voldoen worden doorbelast aan de leden. De wet laat de KBvG daar vrij in. Het is niet aan mij daarin voor te schrijven wat de juiste wijze van doorberekening is. Wel hecht ik er aan te benadrukken dat de wet geen grondslag biedt voor het doorbelasten van de kosten aan de schuldenaren. In de bekostigingssystematiek van gerechtsdeurwaarders bestaat formeel enkel een relatie tussen de opdrachtgever en de gerechtsdeurwaarder, niet tussen laatstgenoemde en de schuldenaar. De bedragen die de gerechtsdeurwaarder voor zijn handelingen namens de schuldeiser aan een schuldenaar in rekening mag brengen liggen vast in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (het Btag). Daarin heeft de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht geen verandering gebracht.
In hoeverre klopt het dat onder andere het notariaat deze kosten wel vergoed krijgt? Op welke manier wordt er invulling gegeven aan het principe gelijke monniken, gelijke kappen, zoals tijdens de behandeling van het wetsvoorstel is onderschreven door uw voorganger?1
Ook de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) dient wanneer de wet in werking is getreden de kosten voor toezicht en tuchtrecht aan de Staat te voldoen. De KNB kan dat verhalen op haar leden. Hoe dat gebeurt is aan de KNB. Net als gerechtsdeurwaarders kunnen notarissen die kosten verwerken in hun prijsstelling. Daarin bestaat geen verschil tussen notarissen en gerechtsdeurwaarders. Wel zal in het geval van de notarissen – zoals ook bij de parlementaire behandeling van de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht is aangekondigd door mijn ambtsvoorganger – een wetsvoorstel worden ingediend dat er mede toe strekt de mogelijkheid te bieden de financiering via een fonds te laten verlopen.
Waarom geldt een tegemoetkoming in de kosten niet voor deurwaarders? Bent u ervan op de hoogte dat de beroepsgroep een forse financiële strop boven het hoofd hangt als zij deze kosten zelf moeten betalen?
Er geldt geen tegemoetkoming in de kosten voor anderen, noch voor de gerechtsdeurwaarders. Voor het overige verwijs ik u naar de parlementaire behandeling van de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht.
Klopt het dat de doorberekening van de kosten aan deurwaarders er in de praktijk op neer zal komen dat ofwel de schuldenaars ofwel de opdrachtgevers ofwel allebei opdraaien voor de betaling hiervan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre vindt u dat proportioneel?
Nee, het komt niet ten laste van de schuldenaren. In Nederland worden vaste schuldenaarstarieven gehanteerd voor ambtshandelingen. Hierin zijn de kosten doorberekening niet meegenomen en deze kunnen door de vaste tarieven ook niet via een andere weg ten laste komen van schuldenaren. Of en hoe het ten laste komt van de schuldeisers, is aan de gerechtsdeurwaarders. Ik verwijs u hieromtrent naar de parlementaire behandeling van de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht waarbij deze vraag uitgebreid aan de orde is geweest.
Op welke manier wordt uitvoering gegeven aan artikel 57 lid 3 Gerechtsdeurwaarderswet waarin staat dat bij verordening regels worden gesteld betreffende de inrichting van een algemene klachten- en geschillenregeling voor gerechtsdeurwaarders, waaronder de instelling van een geschillencommissie? Wordt de beroepsgroep daarvoor gecompenseerd? Zo nee, waarom niet? Zal dit dan betekenen dat ook deze kosten doorbelast worden aan de schuldenaren?
De KBvG wordt niet gecompenseerd voor het voldoen aan de wettelijke verplichtingen (zoals deze ex. art. 57 lid 3 Gdw). Gerechtsdeurwaarders zijn niet gerechtigd rechtstreeks kosten door te berekenen aan schuldenaren. De schuldenaarstarieven die de schuldenaar (via de gerechtsdeurwaarder) aan de schuldeiser betaalt voor de handelingen die de gerechtsdeurwaarder verricht en de kosten die deze maakt, staat opgesomd in het Btag. Deze kosten dienen rechtstreeks samen te hangen met het verrichten van een ambtshandeling. Ik verwijs u hieromtrent ook naar het antwoord op vraag 1.
Wat zijn de gevolgen van een mogelijke financiële strop voor de deurwaarders voor het instellen van een geschillencommissie?
Er is voor de KBvG een wettelijke verplichting om een geschillencommissie in te richten (art 57, derde lid van de Gerechtsdeurwaarderswet). De KBvG is daar mee bezig. De kosten worden meegenomen in de jaarlijkse begroting van de KBvG. Deze begroting wordt aan de leden voorgelegd en vastgesteld in de ALV.
In hoeverre acht u het proportioneel dat wetsvoorstel doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht volgens de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) tot een lastenverhoging van € 3.867 leidt voor een gemiddelde gerechtsdeurwaarder en tot een lastenverhoging van € 70 voor een advocaat?2 Kunt u uw antwoord cijfermatig toelichten?
Ik verwijs u hieromtrent naar de parlementaire behandeling van de wet waarbij deze vraag uitgebreid aan de orde is geweest.
Hoe beoordeelt u het feit dat de recent ingevoerde wettelijke maatregelen leiden tot fors hogere kosten voor de beroepsgroep en dus voor de schuldenaren en opdrachtgevers? Wat zijn volgens u de precieze of gemiddelde financiële effecten? Vindt u dit redelijk en wenselijk? Zo niet, op welke wijze gaat u dit voorkomen?
Anders dan de vraag suggereert zal de invoering van de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht niet leiden tot hogere lasten voor schuldenaren. De financiële effecten die de wet te weeg zou gaan brengen zijn meegewogen door het kabinet bij de indiening van het wetsvoorstel. Ook op dit punt verwijs ik u naar de parlementaire behandeling ervan.
Het bericht dat Google gebruikersgegevens in buitenlandse datacentra moet overhandigen aan de VS |
|
Maarten Hijink , Ronald van Raak |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u, nu u aangeeft antwoorden op eerdere vragen dat het UWV (UItvoerigsorgaan werknemersverzekeringen) een contract heeft met IBM, garanderen dat data van Nederlandse inwoners die bij het UWV bekend zijn niet in handen kunnen komen van de Amerikaanse overheid?1 2
UWV heeft maatregelen genomen om te borgen dat de persoonsgegevens die IBM verwerkt zodanig zijn beveiligd dat wordt voldaan aan de privacyregelgeving. Zo is IBM contractueel verplicht zich te houden aan de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Verder heeft UWV een beveiligingsovereenkomst met IBM gesloten waarbij alle klantspecifieke beveiligingsafspraken tot in detail zijn vastgelegd. Daar waar vereist heeft UWV een European Model Contract gesloten met IBM. In dergelijke modelcontracten (waarvan de tekst is vastgesteld door de Europese Commissie) worden passende waarborgen gegeven voor de bescherming van persoonsgegevens die in lijn zijn met de Europese kaders. Nederland heeft echter geen directe invloed op wetgeving van buiten de EU die de privacyregelgeving zou kunnen doorkruisen. Van een volledige garantie kan dan ook geen sprake zijn (zie ook het antwoord onder 2).
Momenteel loopt een aanbestedingstraject om de datacenterdienstverlening bij UWV opnieuw te verwerven. In de aanbesteding worden uitgebreide, concrete eisen opgenomen over beveiliging. Een beveiligingsovereenkomst gebaseerd op de geldende standaarden vormt onderdeel van de contractset en deze wordt (zoals nu ook bij IBM het geval is) in concrete afspraken uitgewerkt. Ook heeft UWV, op basis van een uitgebreide analyse, waarbij onder meer gebruik is gemaakt van beschikbare rijksbrede kaders, besloten tot het beleggen van de datacenterdiensten binnen de Europese Economische Ruimte. Hiermee borgt UWV dat ook bij een nieuw contract voor datacenterdienstverlening een passend beschermingsniveau van persoonsgegevens en een afdoende algemeen beveiligingsniveau wordt geboden.
Kunt u garanderen dat de persoonsgegevens van Nederlandse burgers, of dat nu via het UWV of een andere overheidsinstantie is, niet in handen kunnen komen van de Amerikaanse overheid? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
Nee, die garantie kan ik niet geven. Er bestaat immers een aantal rechtsgrondslagen om persoonsgegevens aan de Amerikaanse overheid te verstrekken. Een voorbeeld hiervan is de samenwerking op strafrechtelijk gebied, waarbij in het kader van opsporingsonderzoeken gegevens kunnen worden doorgegeven aan de overheden van derde landen, waaronder de Verenigde Staten. Dit kan ook gegevens aangaande Nederlandse burgers betreffen. Deze verstrekking geschiedt in beginsel slechts indien een verdrag met het desbetreffende land daarvoor een adequate grondslag biedt. Toepassing van rechtshulpverdragen tussen Nederland en het desbetreffende land is voor strafrechtelijke samenwerking de meest in aanmerking komende oplossing. Met de Verenigde Staten bestaat een dergelijk verdrag. Ook op andere terreinen, zoals bijvoorbeeld de belastingheffing, bestaan verdragen die voorzien in de doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen.
Deelt u de mening dat het opslaan van data op buitenlandse servers de kans vergroot dat deze data in handen komen van buitenlandse overheden, zeker nu Google de gebruikersgegevens moet afstaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u maatregelen nemen om dit onmogelijk te maken?
Indien gegevens op servers in het buitenland staan, is er sprake van een verhoogde kans op bemoeienis van buitenlandse overheden. Vanzelfsprekend vallen gegevens op servers welke in het buitenland zijn geplaatst onder de jurisdictie van het desbetreffende land. De kans is daarbij aanwezig dat deze gegevens, in zijn algemeenheid en met inachtneming van de ter zake geldende wetgeving in dat land, door instanties in dat land kunnen worden opgevraagd.
Ik ben niet van plan extra maatregelen te nemen om het opslaan van data op buitenlandse servers onmogelijk te maken. Van welke dienstverleners gebruik wordt gemaakt is een afweging die binnen de kaders van wet- en regelgeving wordt gemaakt. Voor staatsgeheime data en privacygevoelige data leidt deze afweging tot een andere uitkomst dan voor bijvoorbeeld open data. Overheden die data willen afschermen tegen onbevoegde inzage staan verschillende maatregelen ter beschikking. Het afdwingen van de opslaglocatie is een mogelijke maatregel, maar goede encryptie is bijvoorbeeld ook een optie. De aard van de data en de risico’s die hier verbonden aan zijn, bepalen de mix van deze maatregelen.
Waarop baseert u dat op dit moment volgens u de Nederlandse inwoners voldoende beschermd zijn tegen het meekijken van buitenlandse mogendheden?
Zoals reeds aangegeven in de beantwoording van eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2149) kan niet worden uitgesloten dat er op dit moment buitenlandse diensten en/of mogendheden zijn die data verzamelen over Nederlandse inwoners. Het kabinet spant zich maximaal in om de Nederlandse bewoners te beschermen tegen het eventueel meekijken van buitenlandse diensten en/of mogendheden. Indien er geconstateerd wordt dat het geval is neemt het kabinet maatregelen.
In zijn brief van 21 juni 2017 (vergaderjaar 2016–2017, Kamerstuk 26 643, nr. 477) bij de aanbieding van het Cybersecuritybeeld Nederland 2017 (CSBN 2017) gaf de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan dat de grootste dreiging in het digitale domein blijft uitgaan van beroepscriminelen en statelijke actoren.
Hoewel overheid, bedrijfsleven, wetenschap en burgers in Nederland veel inspanningen verrichten om de digitale weerbaarheid te vergroten laat het CSBN 2017 ook zien dat het bijhouden van de groeiende kwetsbaarheid van de maatschappij als geheel een grote uitdaging blijft. Het beeld laat zien dat investeren in de toekomst nodig zal blijven voor de digitale weerbaarheid.
De mogelijke uitlevering van Saïd C. |
|
Sadet Karabulut , Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Marokkaanse activist aangehouden na uitleveringsverzoek»?1
Wat is de feitelijke gang van zaken geweest? Waarom is na aanvankelijke weigering nu wel tot aanhouding overgegaan?
Welke garanties zijn er precies gegeven door Marokko en hoe weegt u deze? Is uitgesloten dat de verdachte een eventuele straf in Marokko moet uitzitten? Wordt een eerlijk proces gegarandeerd?
Hoe ziet Nederland erop toe dat de garanties worden nagekomen?
Deelt u de grote zorgen van onder meer Amnesty International over marteling van gevangenen door de Marokkaanse autoriteiten?2
Bij de beoordeling van het uitleveringsverzoek zal alle voorhanden zijnde informatie worden meegewogen. Ik loop daarop niet vooruit.
Heeft Nederland ook de mogelijkheid zelf tot vervolging over te gaan op basis van de verdenking van de genoemde strafbare feiten? Zo ja, waarom wordt daar dan niet voor gekozen?
Nederland heeft rechtsmacht over de feiten die in het uitleveringsverzoek worden genoemd. Wanneer Nederland door een ander land om uitlevering wordt verzocht, is het niet gebruikelijk dat in reactie op het verzoek het OM uit eigen beweging een zelfstandige vervolging start. Het land dat om uitlevering vraagt, doet dat immers met reden. Er loopt in dat land een onderzoek in het kader waarvan bewijs is verzameld en de keuze is gemaakt om tot vervolging over te gaan. In een dergelijk geval is vervolging in de aangezochte staat pas aan de orde wanneer uitlevering niet kan plaatsvinden en het verzoekende land bereid is de strafvervolging over te dragen.
Bent u bereid deze vragen spoedig te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het bericht dat de Autoriteit Consument & Markt een rekenhulp introduceert voor roamingkosten |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Autoriteit Consument & Markt introduceert rekenhulp voor roaming»?1
Ja.
Bent u van mening dat consumenten voldoende ingelicht worden over de beperking van de nieuwe roamingafspraken, aangezien de nieuwe roamingafspraken in media veelal worden betiteld als «roam-like-at-home» terwijl er in de praktijk toch beperkingen bestaan? Wat doet u om ervoor te zorgen dat consumenten zich bewust zijn van de beperkingen?
In de EU-regelgeving is vastgelegd dat de klant bij roaming in een andere EU-lidstaat zijn binnenlandse tarief betaalt (roam-like-at-home), binnen de grenzen van redelijk gebruik van roaming. Telecombedrijven mogen een fair use policy hanteren om te voorkomen dat er misbruik of afwijkend gebruik wordt gemaakt van roaming voor andere doelen dan periodiek reizen in de EU. Ook mogen telecombedrijven de hoeveelheid dataroaming zonder toeslag beperken op basis van een afgesproken formule, en bij wijze van uitzondering alsnog een toeslag vragen voor roaming als zij tegenover hun toezichthouder kunnen aantonen de kosten van roaming niet te kunnen terugverdienen. Deze beperkingen zijn bewust toegestaan om te voorkomen dat telecombedrijven te hoge kosten maken als gevolg van roamende klanten en genoodzaakt zijn hun binnenlandse tarieven te verhogen ter compensatie van die kosten. Het staat telecombedrijven vrij om geen gebruik te maken van de beperkingen. Ik ben van mening dat consumenten op grond van de roamingregels in de EU voldoende worden ingelicht over deze beperkingen. Telecombedrijven zijn verplicht hun klanten te informeren over eventuele beperkingen ten aanzien van het roam-like-at-home principe in hun contract. Daarnaast moeten zij de klant hierover informeren iedere keer dat hij de grens passeert (per sms of e-mail), tenzij de klant heeft verzocht dat niet meer te doen. Bovendien moet een telecombedrijf zijn klant waarschuwen als deze het maximum aantal gigabytes dat hij mag verbruiken voor het thuistarief – voor zover een maximum wordt gehanteerd – heeft opgebruikt. De overheid informeert de consument over zijn rechten middels de website consuwijzer.nl.
Overigens valt bellen vanaf het thuisnetwerk naar een ander netwerk in de EU niet onder het begrip roaming zoals de EU-wetgeving dat hanteert, zodat ik dit niet beschouw als een beperking ten opzichte van het roam-like-at-home principe. Deze vorm van bellen wordt internationaal bellen genoemd en is niet gereguleerd. De roamingafspraken hebben alleen betrekking op bellen of sms-en vanaf een ander netwerk in de EU dan het thuisnetwerk (naar een nummer in de EU), op het ontvangen van een telecomgesprek of sms op een ander netwerk in de EU dan het thuisnetwerk, en op internetten op een ander netwerk in de EU dan het thuisnetwerk.
Bent van mening dat de kosten die telecomproviders voor bellen naar het buitenland binnen de EU (in Nederland tarieven tot soms 90 cent per minuut, en in andere lidstaten tot zelfs 1,99 euro per minuut) in rekening brengen in verhouding staan tot de kostprijs van een minuut bellen binnen de EU?2
De kostprijs voor bellen naar een andere lidstaat in de EU bestaat uit het opbouwen van het gesprek op het thuisnetwerk, een vergoeding voor de internationale transit naar het buitenlands netwerk en een vergoeding aan het buitenlandse netwerk voor het afwikkelen van het gesprek. De laatste twee componenten kunnen zorgen voor een hogere kostprijs vergeleken met bellen binnen Nederland. Het is niet mogelijk om een generieke uitspraak te doen over de vraag of het tarief voor bellen naar een andere EU-lidstaat in verhouding staat tot de kostprijs. De tarieven zijn de uitkomst van vrije prijsvorming en hoeven de kostprijs niet te weerspiegelen. Het tarief verschilt bovendien van aanbieder tot aanbieder en per aanbieder soms van abonnement tot abonnement.
Bent u ermee bekend dat 150 Europarlementariers de Europese Commissie gevraagd hebben een voorstel te doen om ook het bellen naar buitenlanden binnen de EU te gaan reguleren om zo excessieve prijzen voor data, telefonie en sms te beperken?3
Ja.
Deelt u de mening dat het wat kosten betreft binnen de EU niet zou moeten uitmaken naar welke Europese lidstaat men belt en dat de vrijheid binnen data-, bel- en sms-bundels ook zou moeten gelden voor bellen en sms’en vanuit het thuisland?
De mogelijkheid om vanuit het thuisland tegen het binnenlands tarief te bellen naar elk land binnen de EU is aantrekkelijk voor de consument, maar heeft nadelen. Het vraagt om EU-regulering die telecombedrijven verplicht voor alle gesprekken vanaf het thuisnetwerk naar een netwerk in de EU het binnenlands tarief te rekenen. Telecombedrijven kunnen het tarief voor internationaal bellen dan niet langer gebruiken als middel om zich te onderscheiden van hun concurrenten in de markt. Ze zouden de gederfde inkomsten door lagere tarieven voor internationaal bellen bovendien kunnen compenseren door hogere binnenlandse tarieven te vragen. Ondertussen lijkt de noodzaak van dit type regulering te zijn ingehaald door de markt. Consumenten die een redelijk tarief willen betalen voor internationaal bellen, kunnen gebruik maken van telecombedrijven en abonnementsvormen die een lager tarief rekenen, van speciale 0900-nummers met lage tarieven voor internationaal bellen4 of zonder kosten bellen over het internet (bijvoorbeeld via Skype, Facetime of Whatsapp). Er is dus keuze op de markt voor internationaal bellen, waar prijsbewuste consumenten gebruik van kunnen maken.
Bent u bereid om u hiervoor in te zetten door aan te sluiten bij de oproep van de 150 Europarlementariërs en in de Europese Raad en de Raad voor het concurrentievermogen te pleiten voor het reguleren van telefonie, sms-verkeer en datagebruik binnen de EU?
Om de redenen genoemd in mijn antwoord op vraag 5 vind ik het niet wenselijk om in raadsverband te pleiten voor het reguleren van internationaal bellen binnen de EU. Mocht de Europese Commissie besluiten het initiatief te nemen tot een wetgevend voorstel, wat niet in de lijn der verwachting ligt, dan zal ik dat beoordelen op zijn merites en uw Kamer hierover informeren.
Het bezoek van minister-president Modi van India aan Nederland |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bereid – mede gezien uw uitspraken hierover in antwoord op eerdere vragen1 – om bij Minister-President Modi van India indringend aandacht te vragen voor het weren en tegenwerken van mensenrechten- en andere maatschappelijke organisaties, onder meer via de restrictieve Foreign Contribution Regulation Act, waardoor Nederlandse ontwikkelingsorganisaties grote problemen ondervinden bij het financieren van hun Indiase partnerorganisaties?
Ja.
Bent u bereid om met Minister-President Modi te bespreken dat een aanzienlijk aantal mensen en organisaties in Nederland problemen ondervindt bij het aanvragen van een visum voor India, onder meer omdat zij zich kritisch uitlaten over problemen in de Indiase samenleving en/of het beleid van de Indiase regering? Wilt u er bij hem op aandringen om dit restrictieve visumbeleid te veranderen en in overstemming te brengen met democratische waarden die India uitdraagt?
Het is het kabinet bekend dat organisaties en personen in een aantal gevallen problemen ondervinden met het aanvragen van een visum voor India. Het is daarbij niet altijd duidelijk wat precies de onderliggende redenen zijn. Het aantal reisbewegingen tussen India en Nederland is de afgelopen jaren – in beide richtingen – sterk toegenomen. Het verder faciliteren van reizigersstromen is onderwerp van overleg tussen beide landen. Het kabinet onderstreept in contacten met de Indiase overheid voortdurend het belang van maatschappelijke organisaties voor een goed functionerende democratische rechtsstaat. Het kabinet zet zich er voor in dat medewerkers van organisaties die opereren conform lokale wetgeving, in staat worden gesteld hun maatschappelijke activiteiten uit te voeren. Dit is ook aan de orde gekomen tijdens het bezoek van Minister-President Modi.
Bent u bereid om gezien de veelvuldige schendingen van arbeidsrechten, waaronder kinderarbeid en moderne slavernij, die vóórkomen in diverse productieketens van Nederlandse bedrijven die in India actief zijn – in o.m. de kleding2, zaden3 en natuursteensector4 –, met Minister-President Modi nadere afspraken te maken over het gezamenlijk aanpakken van deze problemen?
Uit verschillende rapporten komt een schrijnend beeld naar voren van het dagelijks leven van veel arbeiders in India: lage lonen, extreem lange werktijden en discriminatie van vrouwelijke werknemers. Ook kinderarbeid komt helaas nog steeds voor.
Positief is dat het Indiase parlement recent goedkeuring heeft gegeven voor de ratificatie van twee conventies tegen kinderarbeid van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO): conventie 138, betreffende minimumleeftijd voor werk, en conventie 182, die beoogt kinderen onder de 18 jaar geen werk te laten verrichten dat schadelijk of gevaarlijk is voor de lichamelijke of geestelijke gezondheid. Vanzelfsprekend gaat het vervolgens om concrete implementatie van de conventies. Daarin kunnen naast de overheid, ook bedrijven en maatschappelijke organisaties een rol spelen. Het kabinet steunt ook organisaties die op deze terreinen actief zijn.
Toezicht op de naleving van lokale wet- en regelgeving, zoals het minimumloon en goede arbeidsomstandigheden, is een verantwoordelijkheid van de lokale Indiase overheid en van bedrijven die overeenkomsten afsluiten met toeleveranciers. In het kader van de OESO-richtlijnen worden bedrijven geacht toe te zien op naleving van lokale wetgeving bij hun toeleveranciers. India valt daarnaast onder het toezichtmechanisme van de ILO. Dit betekent dat Indiase vakbonden een klacht tegen hun overheid in kunnen dienen bij deze organisatie bij schending van de arbeidswetgeving.
Het kabinet benadrukt in contacten met de Indiase regering het belang van inclusieve duurzame ontwikkeling, inclusief een goed functionerende rechtsstaat en respect voor mensenrechten. Duurzame ontwikkeling en een goed functionerende rechtsstaat zijn nauw met elkaar verbonden. Dit is niet alleen bilateraal opgebracht tijdens het bezoek van premier Modi maar is ook onderwerp van gesprek in multilateraal verband.
Bent u tenslotte bereid om de positie van veelal gediscrimineerde en achtergestelde groepen zoals Dalits en moslims aan de orde te stellen, mede in het licht van het toenemend aantal gewelddadige uitingen tegen hen van extremistische hindoe-groepen rond het verbannen van rundvlees?5
De Nederlandse overheid zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten en de rol van non-gouvernementele organisaties, hetzij bilateraal, hetzij in EU en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten voor een ieder, waaronder religieuze en andere minderheden, voor een goed functionerende democratische rechtsstaat en de bevordering van duurzame ontwikkeling.
Tijdens het bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan zijn Indiase ambtgenoot Swaraj op 9 mei 2017 heeft hij het thema mensenrechten vanzelfsprekend aan de orde gesteld. Ook tijdens het bezoek van Minister-President Modi van India aan Nederland is het belang van mensenrechten aan de orde gekomen.
Bent u bereid het toenemende geweld tegen christelijke minderheden, zoals blijkt uit een rapport van de All India Christian Council, aan de orde te stellen?6
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen vóór het bezoek van Minister-President Modi voorzien op 27 juni a.s. beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Tbs’er pleegt zedenmisdrijf tijdens verlof’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tbs’er pleegt zedenmisdrijf tijdens verlof»?1
Ja.
Wordt deze dader vervolgd voor zijn daad? Zo nee, waarom niet?
De patiënt in kwestie wordt verdacht van verkrachting en bedreiging. Hij is begin dit jaar aangehouden en is reeds gedagvaard door het Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat deze tbs’er nooit verlof toegewezen had mogen krijgen omdat hij hier blijkbaar totaal niet aan toe was? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe heeft dit dan toch kunnen gebeuren?
Het feit dat een tbs-gestelde wordt verdacht van het plegen van nieuwe strafbare feiten, betekent niet dat de beoordelaars toen zij verlof verleenden, verkeerd hebben gehandeld. Het voorspellen van menselijk gedrag is complex. Elke verlofaanvraag wordt, conform de regels, grondig getoetst door een interne verloftoetsingscommissie van een Tbs-kliniek en vervolgens door het Adviescollege Verloftoetsing Tbs (AVT), dat bestaat uit deskundigen en geheel onafhankelijk is. Bij de toetsing vooraf is, met behulp van risicotaxatie, geoordeeld en geadviseerd dat het verlof kon worden verleend, waarna de Minister van Veiligheid en Justitie daartoe heeft besloten. Mede dankzij de zorgvuldige procedure van verloftoekenning en -monitoring verloopt het overgrote deel van het verlof succesvol.
Deelt u de mening dat degenen die hebben beslist dat deze tbs’er op verlof mocht op zoek moeten naar een andere baan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom vindt u tbs’ers die op verlof aan hun vrijheid leren wennen belangrijker dan de veiligheid van de maatschappij?
De tbs-maatregel heeft het beschermen van de samenleving tot doel. In het kader van deze maatregel kan de stoornis, die een rol heeft gespeeld bij het strafbare gedrag, worden aangepakt door middel van een intensief behandeltraject. Met als resultaat dat de kans dat iemand op een goede wijze kan participeren in onze maatschappij wordt vergroot. Hiermee wordt de recidivekans verlaagd.
Hoeveel onttrekkingen, ontvluchtingen en strafbare feiten hebben er plaatsgevonden met tbs’ers in 2016 en 2017?
In 2016 vonden 32 onttrekkingen en geen ontvluchtingen plaats. In 2017 is tot en met april sprake geweest van tien onttrekkingen. Het plegen van een nieuw strafbaar feit is een reden, om naast het intrekken van het toegekende verlof, de maatregel één jaar geen verlof toe te passen. DJI heeft mij laten weten dat deze maatregel in 2016 12 maal is toegepast naar aanleiding van een strafbaar feit. Individueel maatwerk moet voorop blijven staan, omdat de ervaring leert dat dit een essentiële succesfactor is in de recidivereductie die met de tbs wordt bereikt.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat tbs’ers die eenmaal een strafbaar feit hebben begaan tijdens hun gevangenisstraf nooit meer op verlof mogen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de tbs afgeschaft moet worden en daders van zedenmisdrijven hoge gevangenisstraffen zouden moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs naar mijn antwoorden op schriftelijke vragen over de hotelmoord2 en hetgeen ik met uw Kamer heb gewisseld in het AO Justitiële Jeugd van 14 juni jl. en het AO Tbs van 22 juni jl.
Bent u bereid deze vragen voor 22 juni a.s. te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Snelheid mag niet ten koste gaan van kwaliteit. Dit is de reden waarom het niet is gelukt de antwoorden op deze vragen binnen enkele dagen aan uw Kamer sturen.
Het bericht 'Waarnemers: maak stembiljet verkiezingen gebruiksvriendelijker' |
|
Corinne Ellemeet (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het OVSE-rapport waarin kritiek wordt geuit op het Nederlandse stembiljet tijdens de verkiezingen van 15 maart? 1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen met een beperking niet adequaat in staat zijn hun stem uit te brengen? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen bij de volgende verkiezingen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat kiezers met een beperking zoveel mogelijk zelfstandig hun stem moeten kunnen uitbrengen. Ik heb in het OVSE-rapport gelezen dat stembureauleden niet altijd toestemming gaven voor hulp in het stemhokje aan kiezers met een lichamelijke beperking. Dat is in strijd met de Kieswet, die in artikel J 28 bepaalt dat aan deze kiezers op hun verzoek wel degelijk hulp moet worden toegestaan. Gemeenten moeten ingevolge artikel E 4, tweede lid, van de Kieswet hun stembureauleden een training geven. Ik zal de gemeenten vragen om daarbij de volgende keer nadrukkelijker aandacht te besteden aan deze regel.
Erkent u de constatering in het OVSE-rapport dat veel medewerkers niet op de hoogte waren van de mogelijkheden voor hulp in het stemhokje voor mensen met een beperking? Hoe gaat u ervoor zorgen dat bij de volgende verkiezingen medewerkers van stemhokjes wel goed op de hoogte zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens om, in lijn met VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap, het vanaf de volgende verkiezingen volledig mogelijk te maken dat alle mensen met een beperking hulp krijgen in het stemhokje om hun stem uit te brengen? Zo nee, waarom niet?
Artikel 29 (a) (iii) van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2016, 105) verplicht ertoe kiezers met een handicap, waar nodig, op hun verzoek ondersteuning toe te staan door een persoon van hun eigen keuze. Echter, het toestaan van hulp in het stemhokje brengt het risico mee van ongewenste beïnvloeding, wat in strijd is met het principe van stemvrijheid. De regering heeft daarom bij de bekrachtiging van het Verdrag een interpretatieve verklaring afgelegd, die inhoudt dat de term «ondersteuning» moet worden opgevat als ondersteuning buiten het stemhokje2. Zoals opgemerkt in mijn antwoord op de vragen 2 en 3, maakt de Kieswet een uitzondering voor kiezers met een lichamelijke beperking. Hulp in het stemhokje aan deze kiezers kan worden geacht niet de zelfstandigheid van het stemmen in gevaar te brengen, maar uitsluitend de handeling sec (het invullen van het stembiljet) te ondersteunen.
Gelet op het potentiële risico van drang of dwang die de eigen vrije keuze aantast, staat de Kieswet geen hulp in het stemhokje aan kiezers met een verstandelijke beperking toe.
Bent u bereid het stembiljet gebruiksvriendelijker te maken voor volgende verkiezingen, bijvoorbeeld met grotere lettertypes en herkenbare partijlogo’s? Zo nee, waarom niet? Zoja, welke verbeteringen ziet u concreet voor zich?
In 2015 heeft de regering een wetsvoorstel ingediend dat experimenten mogelijk had moeten maken met een nieuw model stembiljet. Doel van dat wetsvoorstel was onder meer om waar mogelijk de toegankelijkheid van het stembiljet te verbeteren voor kiezers. Zo zou het gebruik van logo’s van politieke groeperingen het stembiljet toegankelijker kunnen maken voor laaggeletterde kiezers. Ook bood het kleinere formaat van het stembiljet mogelijkheden om hulpmiddelen te ontwikkelen voor het gebruik van het stembiljet door kiezers met een visuele beperking. Het wetsvoorstel heeft helaas niet voldoende steun gekregen in de Tweede Kamer en is verworpen3.
Dat neemt niet weg dat de gebruiksvriendelijkheid van het stembiljet blijvende aandacht vergt. Tijdens het plenaire debat met uw Kamer over de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezing, op 20 juni jl., leek er alsnog steun te zijn voor een wetsvoorstel dat experimenten mogelijk maakt met een toegankelijker stembiljet. Zoals ik heb opgemerkt in mijn brief van 30 juni jl. aan uw Kamer4, ben ik bereid om het wetsvoorstel opnieuw in procedure te brengen.
Kunt u toelichten of, in lijn met de Kieswet, minimaal 25% van de stemhokjes toegankelijk is geweest voor mensen met een beperking? Bent u bereid te onderzoeken of een wijziging van de Kieswet nodig is om toegankelijkheid voor mensen met een beperking te verbeteren, zoals het meenemen van een begeleider in het stemhokje? Zo nee, waarom niet?
Begin 2016 heeft uw Kamer een amendement5 aanvaard op het wetsvoorstel tot goedkeuring van het eerdergenoemde VN-Verdrag. Het amendement regelt dat alle stemlokalen toegankelijk moeten zijn voor kiezers met lichamelijke beperkingen. Het amendement is zo geformuleerd dat de inwerkingtreding ervan separaat bij koninklijk besluit kan worden geregeld. Dit heeft mij de gelegenheid geboden een onderzoek te laten doen naar de consequenties van het amendement. Ik heb het onderzoeksrapport op 19 juni jl. aan uw Kamer gestuurd6. Het onderzoek brengt ook in kaart hoe het er op 15 maart jl. voorstond met de daadwerkelijke toegankelijkheid van de stemlokalen. Daarbij is nagegaan in hoeverre de onderzochte stemlokalen voldeden aan de criteria die zijn neergelegd in de zogenaamde Checklist toegankelijkheid stemlokalen7. Uit het rapport blijkt dat de gemiddelde toegankelijkheid van de stemlokalen wordt beoordeeld met een 8,2. Deze positieve score blijkt bij volgende verkiezingen nog verder omhoog te kunnen, omdat relatief eenvoudige maatregelen te vaak nog achterwege blijven. Er is echter geen enkel stemlokaal dat voldoet aan alle toegankelijkheidscriteria; de voorgeschreven 25% toegankelijkheid wordt dus niet gehaald. Het is, gelet op de uitvoeringsconsequenties, aan het volgende kabinet om een beleidsreactie te formuleren op de uitkomsten van dit onderzoek.
Bent u bereid medewerkers beter op de hoogte te stellen van de mogelijkheden en rechten voor slechtzienden bij het uitbrengen van hun stem? Deelt u de opvatting van de OVSE dat een vergrootglas alleen niet genoeg is bij het uitbrengen van hun stem? Zo nee, waarom niet?
Kiezers die vanwege een visuele beperking ook met behulp van een vergrootglas niet zelfstandig hun stembiljet kunnen invullen, kunnen op grond van artikel J 28 van de Kieswet assistentie krijgen bij het invullen van hun stembiljet. Een gewoon vergrootglas is voor sommige slechtziende kiezers niet afdoende om het stembiljet te kunnen lezen. Er zijn echter hulpmiddelen voor zeer slechtziende kiezers waardoor het lezen van het stembiljet wel mogelijk wordt. Ik zal met de gemeenten overleg voeren over de inzet van dergelijke hulpmiddelen. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Het bericht ‘Maximaal 2 jaar cel’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Maximaal 2 jaar cel»?1
Ja.
Vindt u ook dat volwassen daden volwassen berecht zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Voor minderjarigen geldt een apart jeugdstrafrecht met als uitgangspunt dat het gedrag van deze jonge verdachten door begeleiding, behandeling en heropvoeding bijgestuurd kan worden. Hoe ouder een minderjarige verdachte is, hoe meer hij of zij strafrechtelijk verantwoordelijk wordt gehouden. Het is mogelijk om bij zestien- en zeventienjarigen het volwassenstrafrecht toe te passen. Het besluit hierover ligt bij de rechter die de zaak tegen de minderjarige behandelt.
Vindt u ook dat het niet uit te leggen is aan de slachtoffers en de maatschappij dat kille moordenaars die nabestaanden levenslang leed hebben toegebracht, slechts maximaal twee jaar jeugddetentie opgelegd kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het leed van nabestaanden is schrijnend. Zij krijgen hun geliefde niet meer terug en er is niets dat dit recht kan zetten. Genoegdoening en vergelding bepalen mede welke straf wordt opgelegd. Daarnaast wordt gekeken op welke wijze de straf kan bijdragen aan het voorkomen van recidive. Een passende reactie voor een jonge dader, voor nabestaanden en voor de maatschappij is – ook bij ernstige delicten – een goede combinatie van straf en behandeling. Uitgangspunt daarbij is dat bij minderjarige daders hun gedrag nog ten goede kan worden gekeerd door behandeling en begeleiding, omdat zij zich nog midden in hun ontwikkeling bevinden. Recidivecijfers laten zien dat detentie maar een zeer beperkt speciaal preventief effect heeft. Daarom is in tegenstelling tot het volwassenstrafrecht in het jeugdstrafrecht de jeugddetentie in duur beperkt en het palet aan maatregelen en begeleiding uitgebreider.
Bij zeer ernstige misdrijven gepleegd door jonge daders, is er vrijwel altijd sprake van complexe achterliggende problematiek. Dan is het van belang om juist die problematiek te adresseren om de maatschappij maar ook de jonge dader te behoeden voor herhaling. De meest intensieve behandeling in een gesloten setting vindt in het jeugdstrafrecht plaats op basis van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen («pij-maatregel»). Deze maatregel wordt opgelegd voor drie jaar en kan telkens met twee jaar worden verlengd. Als de veiligheid van de maatschappij daar om vraagt, kan de rechter beslissen om de maatregel om te zetten in de maatregel tot terbeschikkingstelling uit het volwassenstrafrecht («tbs-maatregel»).
Deelt u de mening dat op veertien- en vijftienjarigen die zeer ernstige misdrijven plegen die tot veel leed en grote maatschappelijke onrust leiden, het volwassenstrafrecht toegepast zou moeten kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak wordt nu gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het volwassenstrafrecht toe te passen bij zestien- en zeventienjarigen?
Uit cijfers van het Openbaar Ministerie blijkt dat er in 2016 in totaal 45 verdachten als zestien- of zeventienjarige volgens het volwassenstrafrecht zijn berecht. Dat is 1,1% van alle misdrijfzaken met een zestien- of zeventienjarige verdachte die in 2016 via de rechter zijn afgedaan.
Deelt u de mening dat voor moorden op jonge meisjes zoals wij helaas afgelopen weekend tweemaal hebben gezien, levenslange gevangenissenstraffen moeten worden opgelegd? Ook als de daders veertien, vijftien of zestien jaar oud zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Uitgangspunt in het jeugdstrafrecht is dat het gedrag van minderjarigen en adolescenten nog positief beïnvloed kan worden. Naast vergelding en genoegdoening is van belang dat toepassing van een straf of maatregel bijdraagt aan een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. Daarom is de duur van jeugddetentie voor minderjarigen tot vijftien jaar maximaal een jaar en voor minderjarigen van zestien en zeventien jaar maximaal twee jaar. Ook als bij een zestien- of zeventienjarige het volwassenstrafrecht wordt toegepast, is de levenslange straf bij wet uitgesloten. Dit is overeenkomstig het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, welke door Nederland zijn geratificeerd en die expliciet de levenslange gevangenisstraf voor minderjarigen uitsluiten. Dat neemt niet weg dat naarmate de complexiteit van de achterliggende problematiek groter blijkt, de veiligheid van de maatschappij zwaarder gaat wegen. De pij-maatregel die inzet op intensieve, gesloten behandeling is dan een geëigende strafrechtelijke maatregel. In dat geval beoordeelt de rechter of de behandelresultaten een veilige terugkeer in de maatschappij kunnen garanderen en of iemand weer vrij komt. In sommige gevallen duurt een dergelijke maatregel langer dan de strafmaxima en kan deze zelfs doorlopen in volwassenheid.
De rechterlijke uitspraak waarin staat dat het Openbaar Ministerie strafrechtelijk onderzoek moet doen naar de aardbevingsschade die is veroorzaakt door de gaswinning van de NAM |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt geoordeeld dat het Openbaar Ministerie strafrechtelijk onderzoek moet doen naar de aardbevingsschade die is veroorzaakt door de gaswinning van de NAM?1
Ja.
Deelt u de mening dat het essentieel is voor het rechtsgevoel van Groningers, voor een degelijke rechtsstaat en ook voor de rechtszekerheid voor bedrijven dat deze zaak uiterst grondig en zorgvuldig voorbereid wordt?
Ja.
Herinnert u zich uw reactie op de uitspraak van de rechter op 1 maart 2017 in de zaak Dijk cs. over aansprakelijkheid voor materiële en immateriële schade door de NAM en de Staat, waarin u zegt niet in hoger beroep te gaan en dat de Staat een bepaalde periode onrechtmatig gehandeld heeft door de gaswinning door te laten gaan?
Ik heb in mijn brief van 19 april 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 333) aangegeven dat de Staat voldoende grond ziet om in hogere instantie op te komen tegen de uitspraak van 1 maart 2017 dat de Staat onrechtmatig gehandeld zou hebben. Naar mijn oordeel kan de door mij in de brief geschetste aanpak redelijkerwijs niet tot de conclusie leiden dat de Staat onrechtmatig gehandeld heeft. Omdat zaken zoals Dijk c.s. en Hommes c.s. – over gevoelens van onveiligheid en teleurstelling in de Staat en NAM – in de praktijk alleen maar verliezers kennen en omdat gerechtelijke procedures wat mij betreft niet de manier zijn om deze problematiek in Groningen op te lossen, heb ik echter besloten om af te zien van het zelf instellen van hoger beroep tegen dit vonnis.
Deelt u de mening dat het Landelijk Parket moet worden aangewezen om de zaak in behandeling te nemen, aangezien het meer afstand tot individuele, plaatselijke en Haagse belangen heeft alsook meer capaciteit? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in goed overleg te realiseren dat niet het Arrondissementsparket Noord-Nederland, maar juist het Landelijk Parket deze zaak in behandeling neemt? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid zo nodig de aanwijzingsbevoegdheid ex artikel 127 van de Wet op de rechterlijke organisatie te gebruiken om het Landelijke Parket een aanwijzing te geven om het door het hof opgelegde onderzoek uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid geen verdere acties te ondernemen die een verdere vertraging zouden kunnen veroorzaken van de zitting van de Raad van State over het gasbesluit van september 2016, die gepland is op 13 juli 2017?
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft onlangs de zittingsdatum voor de behandeling van het instemmingsbesluit van 30 september 2016 inzake het winningsplan voor het gasveld Groningen verzet van 22 mei naar 13 juli 2017. De aanleiding hiervoor was mijn voornemen om het voornoemde instemmingsbesluit te wijzigen. Door het verzetten van de zittingsdatum heeft de Afdeling voorkomen dat er twee maal een gerechtelijke procedure doorlopen zou moeten worden: eenmaal voor het instemmingsbesluit en eenmaal voor het wijzigingsbesluit. Ik ben niet van plan om vóór de nieuwe zittingsdatum het instemmingsbesluit nogmaals te wijzigen.
Het bericht dat docenten van het Zandvlietcollege in Den Haag Geert Wilders en de PVV demoniseren |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het Voorburgs Dagblad waaruit blijkt dat docenten van het Zandvlietcollege in Den Haag scholieren voorhouden dat de partijleider van de Partij voor de Vrijheid Geert Wilders de nieuwe Hitler is?1
Ik ben bekend met de door u aangehaalde column Komst «Politiek Meldpunt Voortgezet Onderwijs» noodzaak op de website van het Voorburgs Dagblad waarin wordt gesteld dat een docent van het toenmalige Zandvlietcollege, het huidige Christelijk Lyceum Zandvliet, Geert Wilders heeft vergeleken met Hitler. Hierbij wordt verwezen naar berichtgeving op Twitter.
Deelt u de mening dat deze manier van lesgeven gekwalificeerd moet worden als indoctrinatie en demonisering? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van uw vragen is vanuit het Ministerie van OCW contact opgenomen met de rector van het Christelijk Lyceum Zandvliet. Deze heeft aangegeven zich niet te herkennen in het beeld dat in de bovengenoemde bronnen is geschetst. Mij hebben ook geen signalen bereikt die het geschetste beeld bevestigen. Ook de inspectie geeft aan zulke signalen niet te hebben ontvangen.
In algemene zin verwacht ik van docenten dat zij zorgvuldig zijn in hun uitingen en dat hun lessen actief burgerschap en sociale integratie bevorderen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met het schoolbestuur van het Zandvlietcollege en erop aan te dringen dat het alles in het werk stelt om per onmiddellijk een einde te maken aan alle vormen van indoctrinatie en demonisering van welke democratisch gekozen politicus of partij dan ook? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding voor een gesprek met het bestuur van deze school.
Deelt u de mening dat de betreffende geschiedenisleraar ongeschikt is voor het onderwijs en per onmiddellijk voor de klas moet worden weggehaald?
Nee, deze mening deel ik niet. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De slechte kwaliteit van NFI-rapporten |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) regelmatig terugkerende problemen kennen?1
Het artikel van rechtspsycholoog professor Van Koppen neemt één specifiek NFI-rapport als voorbeeld. Een deel van de kritiek op dit rapport wordt door het NFI erkend (zie het antwoord op vraag 2 en 4 hieronder). In deze zaak heeft het hof Arnhem de conclusie van dit rapport gevoegd bij het overige bewijs en kwam vervolgens niet tot de overtuiging dat de tengelhamer in kwestie het moordwapen was2. Van Koppen trekt vervolgens conclusies over NFI rapporten in het algemeen en signaleert daarbij zes problemen (pag.1451 uit referentie 1).
Van Koppen’s probleempunten 1, 2 en 3 hebben betrekking op de wens om meer uitleg in het rapport op te nemen. Hoewel dit meestal voldoende gebeurt, wordt binnen het NFI de noodzaak hiervan nogmaals onderstreept naar aanleiding van dit artikel (zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4 hieronder).
Punten 4 en 5 hebben betrekking op de rapportagewijze van het NFI. Deze rapportagewijze maakt duidelijk dat een deskundige zich beperkt tot wat hij kan zeggen op basis van zijn specialistische kennis en het aan hem voorgelegde materiaal. Het is aan de jurist om dat te voegen bij overig bewijs en informatie in de zaak. De werkwijze die Van Koppen voorstelt is wetenschappelijk achterhaald en om meerdere redenen niet werkbaar (zie het antwoord op vraag 5 en 6 hieronder).
Punt 6 en de verkorte rapportages hebben betrekking op het belang van de verdediging. Het NFI is onpartijdig en wil hiermee rekening houden; daarnaast is het NFI ook gehouden aan de juridische kaders en de onderzoeksopdracht (zie het antwoord op vraag 7 en 8 hieronder).
Voor het oplossen van sommige problemen die Van Koppen schetst heeft het NFI al meerdere initiatieven ontplooid (zie het antwoord op vraag 9 en 10 hieronder).
Momenteel wordt door het NFI gewerkt aan een meer uitgebreide inhoudelijke reactie op de kritiek die voor publicatie zal worden aangeboden aan het Nederlands Juristenblad.
Klopt het dat de herkomst van de door het NFI onderzochte spullen niet wordt onderzocht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
Nee, dat klopt niet. Wanneer er onzekerheid bestaat over de herkomst van spullen of wanneer onderzoek naar de herkomst van spullen relevant kan zijn voor de conclusie van het NFI rapport, informeert de NFI-deskundige in beginsel naar de herkomst.
In de door Van Koppen besproken zaak erkent het NFI dat dit onvoldoende is gebeurd. De scans van de schedel die door het ziekenhuis zijn gemaakt zijn wel aanwezig in het medisch dossier van het NFI, maar de informatie daaruit is niet gebruikt. In de bewuste zaak heeft het hof de bewijskracht van het rapport over de tengelhamer gevoegd bij het overige bewijs, waarbij dat overige bewijs de doorslag gaf.
Van Koppen doelt met dit kritiekpunt ook op de situatie waarin het bewijs op een speciale manier geselecteerd is. Een voorbeeld van speciale selectie is de identificatie van een verdachte via een DNA-database zoekactie, hierover is door het NFI gepubliceerd (o.a. referentie 2)3. Als iemand alleen verdachte is geworden op basis van een match in de database kan dat betekenen dat er weinig overig bewijs is of dat overig bewijs in een andere richting wijst. Daarom benadrukt het DNA-rapport expliciet het belang van het in samenhang bezien van alle onderdelen van het bewijs. Er is namelijk geen probleem wanneer zowel de bewijswaarde van het deskundigenrapport als het overige bewijs en informatie door de rechter worden beschouwd (zoals ook in de bewuste zaak gebeurde). In de bovengenoemde reactie in het Nederlands Juristenblad (zie het antwoord op vraag 1) zal nader op dit punt worden ingegaan.
Klopt het dat de consequenties van bevindingen niet door het NFI aan de rechter worden uitgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
Nee, dat klopt niet. De deskundige wordt geacht consequenties uit te leggen, in ieder geval voor wat betreft zijn eigen vakgebied. Het is wenselijk om dat in toenemende mate ook te doen voor consequenties buiten het eigen vakgebied, in die gevallen waarbij verschillende deskundigheidsgebieden samenwerken, zoals dat gebeurt bij interdisciplinair forensisch onderzoek (IDFO). Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 10. Een kanttekening hierbij is dat het niet de bedoeling is dat deskundigen eigenhandig de te onderzoeken vragen verder gaan uitbreiden.
Klopt het dat een deskundige doorgaans niet alles verklaart wat aan hem wordt voorgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
Nee, dat klopt niet. De NFI-deskundige wordt geacht beweringen die in de vraagstelling voorkomen toe te lichten.
Het voorbeeld van Van Koppen heeft betrekking op een «rond gat in de schedel». Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is erkend, zijn de scans niet gebruikt en is zonder toelichting geponeerd dat de opening niet zou zijn ontstaan door geweldsinwerking. Deze toelichting is wel vereist en is dus ten onrechte niet meegenomen.
Klopt het dat het voorkomt dat deskundigen de voorgelegde vraag niet beantwoorden en daarmee in feite de conclusies overlaten aan niet-deskundigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
Ja, dat komt voor. Wanneer een deskundige de voorgelegde vraag niet kán beantwoorden dan zal hij dat niet doen. Hij zal uitleggen waarom hij dat niet kan en zich concentreren op het deel van de vraag dat hij wél kan beantwoorden. In die gevallen is de conclusie over de oorspronkelijke vraag aan een ander, meestal de rechter.
Een DNA-deskundige zal bijvoorbeeld niet de vraag beantwoorden of het DNA-spoor van de verdachte afkomstig is. Hij kan alleen informatie geven over de zeldzaamheid van het DNA-profiel. Het antwoord op de vraag of het spoor van de verdachte afkomstig is, is mede afhankelijk van ander bewijs in de zaak, zoals een verklaring van de verdachte. Dit ligt buiten het expertisegebied van de DNA-deskundige.
De weg die Van Koppen voorstaat is dat de deskundige een eindoordeel geeft over de waarschijnlijkheid van de hypothesen in een zaak. Die weg heeft echter als consequentie dat de deskundige zich een oordeel aanmeet over bewijs en informatie die buiten zijn deskundigheidsgebied vallen. Dat overige bewijs bepaalt immers mede de waarschijnlijkheid van de hypothesen in de zaak. Een deskundige zou zich dus bijvoorbeeld een oordeel moeten aanmeten over het waarheidsgehalte van de verklaring van de verdachte. Deze weg stuit op de volgende moeilijkheden:
Om deze redenen werkt het NFI niet volgens deze weg, maar volgens de huidige wetenschappelijke inzichten en de ENFSI4 Guideline (zie bijvoorbeeld referenties 3 en 4)5 6. Hieruit blijkt dat een deskundige inderdaad slechts een deel van de vraag kan beantwoorden. Het andere deel wordt gevormd door de overige informatie in het strafdossier die niet tot het deskundigheidsgebied behoort.
Klopt het dat het voorkomt dat deskundigen uitspraken doen over niet onderzochte hypotheses? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
Nee, een NFI-deskundige wordt geacht geen ongefundeerde uitspraken te doen. Op basis van gedegen kennis en ervaring van een overkoepelend forensisch gebied kunnen uitspraken worden gedaan over deelgebieden. Zoals een automonteur zijn kennis van auto’s kan toepassen om een defect te vinden van een hem onbekend merk auto, zo kan een forensisch deskundige zijn kennis toepassen op een deelgebied.
Het voorbeeld van Van Koppen heeft betrekking op een tengelhamer. Tengelhamers zijn onderdeel van een overkoepelend gebied «hamers» dat deel uitmaakt van het KIV7-deskundigheidsgebied (in feite is het een klauwhamer met één klauw in plaats van twee). Op basis van uitgebreide kennis van en ervaring met hamers en sporen daarvan in het algemeen, kan ook een uitspraak worden gedaan over het deelgebied tengelhamers. Het is goed om de uitspraak te controleren door ook specifiek enkele tengelhamers te onderzoeken als dat mogelijk is. De deskundige in kwestie heeft dit pas laat in het proces gedaan, maar de conclusie bleef hetzelfde.
Klopt het dat hypotheses alleen in overleg met de politie en het openbaar ministerie worden opgesteld en niet ook met de verdediging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarvan de reden en wat is uw oordeel daarover?
Het NFI is onpartijdig en onderzoekt regelmatig hypothesen die door de verdediging zijn aangedragen, bijvoorbeeld bij reconstructies.
In veel zaken is er echter op het moment van schrijven van het rapport nog geen verdachte in beeld en dus ook geen verdediging of kiest de verdediging ervoor (nog) geen hypothese aan te dragen. Wanneer de verdediging dit wel doet, zal het NFI die altijd willen onderzoeken. De communicatie met de verdediging kan wettelijk niet rechtstreeks plaatsvinden en loopt meestal via de rechter-commissaris. Dit kan soms beperkingen met zich meebrengen, zo wordt bijvoorbeeld niet door het NFI bepaald of de verdediging wordt uitgenodigd voor een FIT8-gesprek.
Voor de volledigheid wijs ik u nog op artikel 150a van het Wetboek van Strafvordering waarin de notificatieplicht voor het OM is opgenomen. Dit artikel beoogt de positie van de verdediging in het vooronderzoek te versterken. Het OM is verplicht om de verdediging te informeren over de aanvraag en de vraagstelling van het deskundigenonderzoek. Dit biedt de verdediging de kans om aanvullend onderzoek te vragen of voorstellen te doen voor de wijze waarop het onderzoek moet worden uitgevoerd.
Wanneer wordt door het NFI gekozen voor het uitbrengen van een verkorte rapportage? Op welke manier wordt daarbij rekening gehouden met het belang van de verdediging, namelijk dat deze dan minder mogelijkheden en informatie heeft om een rapport goed ter discussie te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanwege het belang van tijdige rapportage wordt in een beperkt aantal gebieden een verkorte rapportage aangeboden (o.a. verdovende middelen en chemisch brandonderzoek). Een verkorte rapportage is een rapport waarbij bepaalde onderdelen (administratieve data, informatie over het (voor)onderzoek en de vraagstelling) verkort zijn weergegeven dan wel weggelaten. De term suggereert dat er ook een uitgebreide versie van het rapport is, maar dat is niet het geval.
Het NFI is hiermee begonnen om efficiencyredenen, na overleg met politie en OM. Voor chemisch brandonderzoek wordt al circa 15 jaar verkort gerapporteerd, omdat het chemisch brandonderzoek in eerste instantie vaak een rol speelt in het onderzoek naar de oorzaak van een brand en de conclusie dus snel gewenst is.
Bij de introductie van de verkorte rapporten is afgesproken dat de aanvrager/opdrachtgever altijd kan verzoeken om een aanvullend rapport met additionele informatie. Wanneer de verdediging behoefte heeft aan meer informatie, om bijvoorbeeld de details door een eigen deskundige te laten bekijken, kan het NFI – via de opdrachtgever – die informatie verstrekken.
Wat betreft het verdedigingsbelang ten aanzien van het verstrekken van DNA-profielen nog het volgende. Het standaard opnemen van DNA-profielen in deskundigenrapporten is niet toegestaan. In de Nota van Toelichting van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken van 27 augustus 2001 staat bij de toelichting op artikel 10, tweede lid, dat het DNA-profiel niet in het verslag van de resultaten van het DNA-onderzoek wordt weergegeven. Om privacyoverwegingen wordt dit profiel uitsluitend opgeslagen in de DNA-databank. In latere wijzigingen van het Besluit is daar niet op teruggekomen. Op verzoek van bevoegde autoriteiten zoals de rechter-commissaris en het openbaar ministerie worden de DNA-profielen altijd verstrekt, bijvoorbeeld voor een review door een deskundige van de verdediging.
Bent u bereid de forensisch-technische rapportering en de kwaliteit daarvan systematisch te laten onderzoeken?
De kwaliteit van het onderzoek en de rapportages wordt al systematisch onderzocht. Er zijn al meerdere externe onderzoeken gedaan naar de rapportagewijze van het NFI, bijvoorbeeld het door Van Koppen genoemde onderzoek van De Keijser et al., dat in opdracht van het NFI is uitgevoerd.
Als onderdeel van de periodieke toetsing van elke NFI deskundige worden een aantal (van zijn/haar) rapporten beoordeeld door onder andere een externe vakdeskundige en een forensisch officier van justitie. Ook bij registratie van NFI deskundigen in het NRGD register vindt een toetsing op basis van door de kandidaat geschreven rapporten plaats.
Daarnaast lopen meerdere ketenbrede initiatieven om de begrijpelijkheid van de deskundigenrapportages te verhogen. Voorbeeld hiervan is de nauwe samenwerking met verschillende deskundigheidsgebieden (o.a. DNA en schotresten) met de Forensische Expertise Kenniskring (ZM).
Het NFI heeft een kwaliteitssysteem in werking dat van toepassing is voor alle onderzoeksgebieden. Volgens de NFI-procedure worden deskundigenrapporten «geschaduwd» door een tweede deskundige. Het NFI is door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd als laboratorium voor een groot aantal verrichtingen. Deze accreditatie wordt jaarlijks ge-audit door externe deskundigen. Onderdeel van het kwaliteitssysteem en de accreditatie is deelname aan «ringonderzoeken» (interlaboratorium testen).
Het NFI is zeer actief in de ENFSI (European Network of Forensic Science Institutes). Binnen de ENFSI worden bijvoorbeeld Best Practice Manuals opgesteld en ontwikkelingen in de diverse vakgebieden internationaal besproken. NFI rapportages zijn conform de huidige wetenschappelijke standaarden en de ENFSI Guidelines (zie referentie 3 en 4).
Deskundigen van het NFI worden regelmatig gevraagd om complexe forensische onderzoeken te doen voor buitenlandse opdrachtgevers. Dat is een blijk van extern vertrouwen in de kwaliteit en het niveau van NFI-rapporten.
Tot slot werkt het NFI nauw samen met universiteiten. Ook deze academische connectie is een borging van de kwaliteit van het werk. Bovendien publiceren NFI-ers met grote regelmaat over hun onderzoek in internationale forensische peer-reviewed vakbladen en geven zij presentaties op congressen.
Op welke wijze zal de kwaliteit van de rapportages en de manier van rapporteren aan de orde komen in het nog op te stellen verbeterprogramma dat voor het NFI zal worden opgesteld en uitgevoerd naar aanleiding van het kritische rapport over de organisatie- en managementcultuur en op welke wijze worden de deskundigen en onderzoeksmedewerkers daarbij betrokken? Hoe zal in de gaten gehouden worden dat de kwaliteit van de rapportages zal verbeteren?
Het rapport over de organisatie- en managementcultuur gaat niet in eerste instantie over de NFI rapporten. Aan de verbetering van NFI rapportages wordt voortdurend gewerkt en in de afgelopen jaren zijn al grote stappen voorwaarts gemaakt: zowel voor wat betreft inhoudelijke kwaliteit, taal als structuur. Over de kwaliteit van rapportage en deskundigen is in het antwoord op vraag 9 al één en ander vermeld.
De nieuwe interim- algemeen directeur is recent gestart en zal voorrang geven aan het rapport over de organisatie- en managementcultuur. Hierin is ook de ketensamenwerking een belangrijk aspect. Daarnaast wordt binnen het NFI ook continue aandacht geschonken – met veel betrokkenheid van deskundigen – aan verdere borging en verhoging van de wetenschappelijke kwaliteit.
Het bericht ‘Doodrijder peuter liever in cel dan kliniek’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Doodrijder peuter liever in cel dan kliniek»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er een totaal verkeerd signaal uitgaat naar de maatschappij en de slachtoffers dat het blijkbaar prettiger toeven is in een gevangenis dan in een kliniek? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de gevangenissen drastisch te versoberen? Zo nee, waarom niet?
De regimes zijn ingericht op de verschillende doelen van insluiting in penitentiaire inrichtingen en van opname in psychiatrische behandelinrichtingen. Ik zie in deze casus geen aanleiding om daarin wijzigingen door te voeren.
Bent u bereid maatregelen te nemen om weigeraars van behandelingen in de cel te houden zodat de samenleving beter wordt beschermd tegen deze criminele weigeraars? Zo nee, waarom niet?
Wanneer iemand vóór vonnis bereid is tot het naleven van de voorwaarden, maar na zijn veroordeling de behandeling toch weigert, dan schendt betrokkene zijn voorwaarden en kan de rechter oordelen dat het resterende deel van de straf in detentie wordt uitgezeten. Het is mogelijk om, op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz), een persoon verplicht op te nemen in een psychiatrisch ziekenhuis als sprake is van gevaar voor de samenleving en het gevaar voortkomt uit de aanwezige stoornis.
Deelt u de mening dat achttien maanden cel (waarvan zes maanden voorwaardelijk) een bijzonder lage straf is voor het doodrijden van een kind? Zo nee, waarom niet?
Het past mij niet een oordeel te geven over de uitspraak van een onafhankelijke rechter.
Wanneer gaat u eindelijk eens minimumstraffen invoeren zodat rechters niet meer veel te lage straffen opleggen?
Bij brief van 12 februari 2013 (Kamerstuk 33 151, nr. 10) heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op de hoogte gesteld van de intrekking van het wetsvoorstel omtrent het invoeren van minimumstraffen voor recidive bij zware misdrijven. Deze intrekking vond plaats naar aanleiding van de afspraken die zijn gemaakt in het Regeerakkoord dat aan het huidige kabinet ten grondslag ligt. In lijn daarmee acht ik het invoeren van minimumstraffen onwenselijk.
De afkoop van het regresrecht waardoor letselschadeslachtoffers gedupeerd raken |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het door de verzekeraars afgekochte regresrecht uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) via een tussen het Verbond van Verzekeraars en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gesloten convenant?1
Per 1 januari 2015 kent de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) een regresrecht voor gemeenten voor wat betreft verstrekkingen aan slachtoffers waarvoor een aansprakelijke persoon bestaat. Op grond van artikel 2.4.4. van de Wmo 2015 heeft de VNG de bevoegdheid om namens haar leden een overeenkomst te sluiten met verzekeraars over een door verzekeraars te betalen afkoopsom van dit regresrecht. Het Verbond van Verzekeraars en VNG sloten in 2015 voor het eerst een convenant Wmo waarin het regresrecht van de gemeenten is afgekocht via een jaarlijkse afkoopsom. Dit met als doel het verhaalsproces tussen verzekeraars en het grote aantal individuele gemeenten te vereenvoudigen en te stroomlijnen. Gemeenten hoeven zich hiermee in individuele gevallen niet om het regresrecht te bekommeren. Ik vind het goed dat deze mogelijkheid bestaat. Gemeenten maken uiteindelijk zelf de afweging of zij deelnemen aan deze overeenkomst.
Bent u bekend met de nadelige gevolgen die daaruit zijn voortgevloeid voor letselschadeslachtoffers, namelijk dat aansprakelijke verzekeraars letselschadeslachtoffers niet meer tegemoetkomen in bijvoorbeeld de kosten voor noodzakelijke zorg of aanpassingen in de woning, voordat het slachtoffer een afgewezen verzoek hiertoe op grond van de Wmo heeft ontvangen van de gemeente? Of dat een aansprakelijke verzekeraar het letselschadeslachtoffer altijd eerst naar de gemeente doorverwijst, ondanks dat duidelijk is dat een Wmo-aanvraag kansloos is of het slachtoffer met spoed de zorg of aanpassing aan woning of auto nodig heeft? Kunt u hier uitgebreid op reageren?
Regres speelt zich af in de verhouding tussen verzekeraar en regresnemer. De regresnemer is vrijwel altijd een instantie, vaak een overheidsinstantie. Het slachtoffer speelt geen rol in die verhouding. Het slachtoffer heeft derhalve ook geen last (of voordeel) van het collectief regelen van regres via een convenant. Gemeenten dienen derhalve meldingen door het slachtoffer te behandelen zoals dit wordt voorgeschreven in de wet en zoals zij andere ingezetenen dienen te behandelen die een beroep doen op de Wmo. Dit staat volledig los van het regresrecht en de afgesloten overeenkomst tussen Verbond van Verzekeraars en VNG. Verzekeraars vergoeden geleden schade. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het verstrekken van noodzakelijke Wmo voorzieningen aan letselschadeslachtoffers ter ondersteuning van hun zelfredzaamheid en participatie, als trapliften of rolstoelen. Mocht het zo zijn dat een gemeente besluit op grond van het wettelijke kader, na het in de wet voorgeschreven onderzoek, geen voorziening toe te kennen, dan bekijkt de verzekeraar per situatie wat op grond van het schadevergoedingsrecht nog gedaan kan worden voor het slachtoffer.
Wat vindt u ervan dat letselschadeslachtoffers op deze manier te maken krijgen met onnodige bureaucratie, verschillende soorten regelgeving per gemeente en lang wachten op een noodzakelijke vergoeding waardoor ze niet snel aan de slag kunnen met het regelen van bijvoorbeeld de noodzakelijke zorg of aanpassing aan de woning? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dergelijke gevolgen van de afkoop van het regresrecht uit de Wmo in strijd zijn met het doel van ons aansprakelijkheidsrecht en de afspraken die zijn gemaakt op basis van onder andere de Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL)? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De Gedragscode Behandeling Letselschade ziet op het proces van vaststellen van aansprakelijkheid en schadeomvang tussen slachtoffer en verzekeraar. Er zijn in de gedragscode geen regels over regres opgenomen. Overigens is de gedragscode behandeling letselschade bindend voor verzekeraars. Verzekeraars worden jaarlijks door een onafhankelijke instantie getoetst en daaruit blijkt dat verzekeraars deze gedragscode nakomen.
Op welke manieren gaat u ervoor zorgen dat slachtoffers niet onnodig lang op een vergoeding moeten wachten voor de noodzakelijke zorg of aanpassingen die verband houden met het opgelopen letsel?
Ik deel het belang van een spoedige toekenning van voorziening in die situaties waarin dat aangewezen is. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 aangeef, kunnen slachtoffers zich melden bij hun gemeente die vervolgens binnen de geldende termijnen moet beslissen op een aanvraag.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de letselschadeadvocaten, de VNG en het Verbond van Verzekeraars over de nadelige gevolgen van de afkoop van het regresrecht? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Ik heb op basis van mijn huidige inzicht geen aanleiding om met hen in overleg te treden.
Bent u bereid om vóór 8 juni a.s. te antwoorden in verband met de Algemene ledenvergadering van de VNG op deze dag een besluit neemt over het al dan niet voor onbepaalde tijd verlengen van dit convenant? Zo nee, waarom niet?
Omdat voor de beantwoording van deze vragen afstemming nodig was met VNG en het Verbond van Verzekeraars is het niet gelukt de antwoorden voor 8 juni te versturen. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 aangeef is het afsluiten of verlengen van het convenant door VNG met verzekeraars niet relevant voor de beantwoording van de vraag of en hoe gemeenten moeten omgaan met aanvragen om voorzieningen door ingezetenen met letsel veroorzaakt door derden.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nieuw politieteam moet LHBT'ers in Indonesië opsporen»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de politiechef die het team gaat aansturen, die lesbiënnes, homo's, biseksuelen en transgenders (LHBT'ers) «ziek in hun hart en ziel» noemt, en van het feit dat Indonesië onder meer verdragspartij is bij het Internationale Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR)?
De Nederlandse regering heeft met veel zorg kennisgenomen van de recente ontwikkelingen rondom de positie van de LHBTI-gemeenschap in Indonesië, waaronder ook de aankondiging van de politiechef in West-Java dat hij een politie-eenheid op wil richten om LHBT’ers op te sporen en LHBT-activiteiten te monitoren.2
De aankondiging betreft een voornemen geuit door de politiechef in West-Java, Anton Charliyan, op 23 mei jl. De mondelinge aankondiging is vooralsnog niet gevolgd door concrete stappen tot oprichting van een politieteam. De schriftelijke formele aankondiging die nodig is om de politie-eenheid ook daadwerkelijk operationeel te maken, is (nog) niet verschenen. Dat betekent dat er momenteel in geen enkele provincie in Indonesië een dergelijke politie-eenheid actief is.
De bevordering en bescherming van gelijke rechten voor LHBTI’s is een prioriteit binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland stelt gelijke rechten voor LHBTI’s wereldwijd aan de orde en zet zich in internationale fora, via het mensenrechtenfonds en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit, het tegengaan van discriminatie en de bevordering van sociale acceptatie van LHBTI’s. Nederland benadrukt in reguliere contacten met de Indonesische overheid dan ook dat mensenrechten voor een ieder gelden, inclusief LHBTI’s, en dat burgers beschermd moeten worden tegen discriminatie en geweld, in lijn met internationale verdragen waar Indonesië partij bij is. De mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan Indonesië van 1 t/m 12 mei 2017 de Nederlandse zorgen over de situatie van de LHBTI-gemeenschap aan de orde gesteld bij de Indonesische autoriteiten.
De Nederlandse regering heeft de kwestie opgebracht in EU-verband. Op 2 juni jl. voerde de EU-vertegenwoordiger in Jakarta een demarche uit namens de EU. Tijdens de demarche werden zorgen over recente ontwikkelingen rondom de positie van de LHBTI-gemeenschap, waaronder de uitspraken van de politiechef in West-Java, besproken met de Indonesische autoriteiten. De Indonesische autoriteiten brachten naar voren dat zij gecommitteerd zijn aan het beschermen en bevorderen van mensenrechten en zich in zullen zetten om een cultuur van straffeloosheid tegen te gaan.
De situatie van de LHBTI-gemeenschap in Indonesië zal later dit jaar ook besproken worden in het kader van de EU-Indonesië mensenrechtendialoog.
Heeft u inmiddels uw zorgen over het instellen van een dergelijke politieteam aan uw Indonesische ambtsgenoot overgebracht? Zo nee, gaat u dat op zeer korte termijn doen? Zo ja, welke stappen gaat de Indonesische regering hiertegen zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inmiddels contact gehad met uw Europese ambtsgenoten over een mogelijke gezamenlijke reactie richting Indonesië over het instellen van een politieteam dat in strijd met de Indonesische wet kan gaan optreden? Zo nee, gaat u dit op korte termijn doen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de situatie in Indonesië waar schijnbaar een grote discrepantie is tussen wat er is voorgeschreven door internationale wetgeving, de Grondwet, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafprocesrecht en hetgeen er in de praktijk gebeurt, en welke mogelijkheden ziet u om dit internationaal aan te kaarten?
Homoseksualiteit is in Indonesië, met uitzondering van Atjeh, niet strafbaar. Daarnaast verbiedt Indonesische regelgeving het zaaien van haat, ook wanneer dit op grond van gender of seksuele oriëntatie geschiedt.
De strafbaarstelling van homoseksualiteit in Atjeh is mogelijk door invoering van lokale wetten op basis van de sharia. Tijdens zijn bezoek aan Indonesië is de mensenrechtenambassadeur specifiek ingegaan op deze discriminerende lokale wetten in gesprekken met de Indonesische autoriteiten.
Op internationaal niveau wordt de positie van LHBTI’s in Indonesië ook besproken in de VN Mensenrechtenraad.
Mensenrechten in de Republiek Suriname |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oppositie Suriname veroordeelt geweld en intimidatie tegen volk»1 met betrekking tot het optreden van de Surinaamse regering in de richting van actievoerders?
Ja.
Deelt u de afkeuring van de gezamenlijke oppositiepartijen in Suriname over inzet van een zwaar bewapende mobiele eenheid tegen de vreedzame acties van burgers, gevolgd door bruut optreden, mishandelingen en arrestaties, waaronder van een vakbondsleider?
Volgens de lokale autoriteiten was geen vergunning aangevraagd voor het houden van een demonstratie op 18 april jl. Eenheden van de politie en mobiele eenheid werden ingezet om de demonstratie te voorkomen. Hierbij heeft de politie hardhandig opgetreden tegen enkele personen. Op 19 april hebben de leiders van de actievoerders, de korpschef van de Surinaamse politie en de districtscommissaris gezamenlijk verklaard dat zaken wederzijds niet correct verlopen zijn en dat deze voorkomen hadden kunnen worden. Er zijn afspraken gemaakt om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen. Het kabinet erkent dat demonstraties dienen plaats te vinden binnen wettelijke bepalingen, zoals het beschikken over een vergunning, maar dat hardhandig en disproportioneel optreden niet te rechtvaardigen is. Het hardhandige optreden van de politie jegens de actievoerders heeft tot grote kritiek geleid in de Surinaamse samenleving.
Bent u tevens bekend met het bericht «Woede om weigering vergunning voor protest in Nickerie»2 met betrekking tot het optreden van de Surinaamse regering in de richting van actievoerders?
Ja.
Welke signalen heeft u ontvangen over schending van elementaire democratische grondrechten en vrijheden?
Democratische grondrechten worden in het algemeen door de Surinaamse staat nageleefd. Het recht om te demonstreren is verankerd in de Surinaamse wet- en regelgeving (waarbij voldaan moet worden aan de voorwaarde dat een vergunning is verleend door de districtscommissaris, conform artikel 49 van de politiestrafwet). De oppositie heeft in De Nationale Assemblee, n.a.v. het optreden op 18 april jl. de Surinaamse regering opgeroepen het democratische recht op vrijheid van meningsuiting en demonstratie te respecteren.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Surinaamse autoriteiten in relatie tot actievoerders; en dan specifiek de actievoerders die zich hebben verenigd in de protestgroep «Wij zijn moe» en vertegenwoordigers van vakbonden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u in het algemeen over de naleving van democratische grondrechten in Suriname door de Surinaamse staat?
Zoals gesteld in antwoord vraag 4, worden democratische grondrechten in het algemeen door de Surinaamse staat nageleefd.
Bent u bekend met het «Human Rights Report 2016»3 van BearingPoint over Suriname?
Ja.
Hoe beoordeelt u de wijze waarop de Surinaamse Staat de onafhankelijke rechtspraak beïnvloedt inzake de juridische afhandeling van de zogeheten Decembermoorden van 1982?
Na aanname van de gewijzigde amnestiewet in 2012 heeft het kabinet steeds gezegd dat deze wet indruist tegen nationaal en internationaal recht, omdat hiermee wordt ingegrepen in een lopend strafproces. Hetzelfde gold voor de toepassing van artikel 148 van de Grondwet in juni 2016 met het doel het proces te stoppen. Het kabinet heeft steeds gezegd dat het 8-decemberstrafproces essentieel is voor waarheidsvinding en doorgang moet vinden. Het kabinet constateert dat het Hof van Justitie op 11 mei jl. in hoger beroep heeft bepaald dat het proces voort dient te gaan. Het kabinet wacht de voortzetting van het proces af, waarna het aan de rechters is om tot hun uitspraak te komen.
Hoe beoordeelt u de andere in het «Human Rights Report 2016» van BearingPoint genoemde vormen van mensenrechtenschendingen door de Suriname en de corruptie bij de overheid die «wijdverspreid» zou zijn?
Het mensenrechtenrapport van BearingPoint benoemt een aantal aandachtspunten die ook met Suriname zijn besproken tijdens de Universal Periodic Review in de Mensenrechtenraad van 2016 en waarover diverse landen aanbevelingen hebben gedaan. Nederland deed aanbevelingen over het vervolgen van de daders van de decembermoorden en het Moiwana-bloedbad en het verbieden van discriminatie van mensen op grond van hun seksuele oriëntatie en genderidentiteit. Volgens Transparency International bezet Suriname op de corruptie-index de 64e plaats van de 176 landen (2016). In 2014 is een concept anti-corruptiewet voorgelegd aan het Surinaamse parlement. Deze is sinds begin dit jaar in behandeling.
Deelt u de mening dat Nederland ook vanuit de zakelijke en betrokken relatie Suriname zou moeten aanspreken op mensenrechtenschendingen?
Nederland blijft aandacht vragen voor de mensenrechtensituatie in Suriname, zowel bilateraal als multilateraal.
Bent u bereid mensenrechtenschendingen door Suriname bilateraal en in multilateraal verband te adresseren? Waarom wel/niet?
Zie antwoord vraag 10.
Het onterecht afwijzen van bevingsschades rond Emmen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Commissie kraakt afwijzen bevingsschades door Witteveen+Bos»?1
Ja.
Klopt het dat de Kamer niet geïnformeerd is over de conclusies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb)? Wie waren op de hoogte van de brief van de Tcbb? Bent u bereid om de brief van de Tcbb alsnog naar de Kamer te sturen?
In bovenstaande heb ik beschreven welke route ik heb gevolgd in het kader van hoor en wederhoor. Bijgesloten treft u de review van de Tcbb aan.2
Wat is uw reactie op de kritiek van de Tcbb op de conclusies van advies- en ingenieursbureau Witteveen+Bos? Wat vindt u van de conclusie dat de gebruikte onderzoeksmethode onvoldoende geschikt is voor de beoordeling of de individuele schades in de verschillende woningen zijn veroorzaakt door een aardbeving? Wat vindt u van de constatering van de Tcbb dat de eindconclusie, dat geen sprake is van aardbevingsschade, «onvoldoende onderbouwd en mogelijk in een aantal individuele gevallen niet juist» is?
Ik neem haar conclusies zeer serieus en zal zoals hierboven al aangegeven samen met de Tcbb bekijken hoe vorm gegeven kan worden aan een verbeterd protocol voor schadeafhandeling, dat als richtlijn kan dienen voor de partijen, die de schade mogelijk veroorzaakt hebben.
Deelt u de mening dat het categoraal afwijzen van schadeclaims geen recht doet aan de individuele schades en dat bovendien niet uit te sluiten valt dat de schade is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten?
Ik volg hierbij de aanbevelingen van de Tcbb. Wel is het van belang daarbij te vermelden dat ingenieursbureau Witteveen+Bos de schades in Emmen gedetailleerd heeft onderzocht, in kaart heeft gebracht en heeft beoordeeld. Witteveen+Bos geeft hierbij aan dat rekening is gehouden met de specifieke omstandigheden van elke woning en de specifieke omgevingskenmerken. Witteveen+Bos stelt dat het onderzoek dat is uitgevoerd in niets afwijkt van het voorstel tot vervolgacties door de Tcbb. Witteveen+Bos heeft daarnaast als aanvulling hierop een reikwijdte studie gedaan en een data-analyse uitgevoerd ter validatie. Per woning zijn specifieke expertise rapportages opgesteld en aangeleverd.
Hoeveel mensen hebben op basis van de uitkomsten van dit onvoldoende onderbouwde rapport een voucher van € 1.500 geaccepteerd, waarbij ze afstand moesten doen van hun recht om de NAM aansprakelijk te stellen?
Het aanbod van NAM om tot een maximum van € 1.500 schade te laten herstellen heeft betrekking op schades die in Groningen onder het oude schadeprotocol zijn gemeld. Het aanbod is bedoeld om straks met een «schone lei» te kunnen starten met het nieuwe schadeprotocol. Het schadeprotocol heeft dus betrekking op de afhandeling van schade aan gebouwen als gevolg van beweging van de bodem door gaswinning uit het Groningenveld en niet op de schades in Emmen, die het onderwerp zijn van uw vraag.
Bent u bereid de aanbevelingen van de Tcbb op te volgen, zoals het doen van nader onderzoek, in het bijzonder onderzoek door schade-experts naar de specifieke omstandigheden bij individuele woningen?
De Mijnbouwwet biedt juist in dit soort situaties aan de gedupeerde de mogelijkheid om de Tcbb in te schakelen voor een «second opinion». Dit kan alleen als de schade eerst bij de NAM is gemeld en de gedupeerde het niet eens is met de conclusies van NAM over de oorzaak van de schade of de hoogte van de schade. De Tcbb bestaat uit experts, die opnieuw de schadeclaim bekijken en op basis daarvan de mogelijke oorzaak en indien nodig de hoogte van het schadebedrag in kaart brengen. NAM houdt zich aan de uitspraak van de Tcbb.
Wat vindt u van de suggestie van het laten uitvoeren van contra-expertises als gedupeerden het niet eens zijn met de beslissing over hun schade? Bent u bereid om die mogelijkheid aan bewoners te bieden, inclusief de mogelijkheid om een arbitrageprocedure te starten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om ook contra-expertises mogelijk te maken voor gedupeerden bij de afwijzing door advies- en ingenieursbureau Witteveen+Bos van 1.634 schadeclaims in de buitengebieden van Groningen en Noord-Drenthe?
Over de uitkomsten van het onderzoek naar schademeldingen in het gebied buiten de voormalige schadecontour van het Groningenveld heb ik uw Kamer geïnformeerd bij brief van 13 april jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 330). In deze brief heb ik reeds toegelicht dat bewoners met schade die onder de oude procedure is gemeld, ervoor kunnen kiezen om deze procedure verder te doorlopen, inclusief de mogelijkheid voor een second opinion en een gang naar de arbiter. Dit geldt dus ook voor de 1.634 gevallen waar uw vraag betrekking op heeft.
Daarnaast geldt in heel Nederland dat iedere burger op grond van de Mijnbouwwet de mogelijkheid heeft om de Tcbb in te schakelen (zie ook het antwoord op vraag 6).
De verdubbeling van het aantal datalekken door ziekenhuizen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Nog veel datalekken in ziekenhuizen»?1
Patiënten moeten er op kunnen vertrouwen dat de bescherming van medische informatie is gewaarborgd door de zorginstellingen. Ziekenhuizen dienen zelf zorg te dragen voor passende technische en organisatorische maatregelen om datalekken te voorkomen. Naar aanleiding van het PBLQ rapport2 over beveiliging van patiëntgegevens ben ik gestart met het opstellen van een «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» (zoals aangegeven in mijn brief van 15 december 20163). VWS stelt samen met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), GGZ Nederland en Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN) dit actieplan op. De activiteiten uit het plan moeten leiden tot een structurele verbeteringen in de dagelijkse werkpraktijk bij ziekenhuizen voor wat betreft informatiebeveiliging en privacybescherming daadwerkelijk verbeteren. Het streven is om het actieplan voor de zomer naar de Tweede Kamer te verzenden. Informatiebeveiliging is een doorlopend punt van aandacht en is een onderwerp waar alle partijen zich voor moeten blijven inzetten.
Hoe verklaart u de verdubbeling van het aantal datalekken bij ziekenhuizen?
Ik heb begrepen dat de Autoriteit Persoonsgegevens in 2016 in totaal 451 meldingen van datalekken bij ziekenhuizen heeft ontvangen. In het eerste kwartaal van 2017 kreeg de Autoriteit Persoonsgegevens 161 meldingen van ziekenhuizen. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te verklaren wat de oorzaken zijn van de groei van het aantal datalekken.
Overigens hebben om de awareness te vergroten de Autoriteit Persoonsgegevens en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in maart 2016 per brief4 en later ook in verschillende gesprekken de ziekenhuizen geïnformeerd over en geattendeerd op de meldplicht datalekken. Ook hebben de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en de Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN) met verschillende communicatiemiddelen hun leden gewezen op de meldplicht datalekken.
Deelt u de mening dat medische gegevens uiterst gevoelige informatie bevatten die nooit in verkeerde handen mogen vallen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u optreden tegen menselijke fouten, nonchalance en nalatigheid, waarover de meeste meldingen gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Valt het verliezen van een usb-stick met medische gegevens of het sturen van een medisch dossier naar een verkeerd adres onder ernstige nalatigheid? Zo nee, waarom niet?
Onder «het gevolg van ernstig verwijtbare nalatigheid» wordt verstaan (Kamerstuk 33 662, nr. 16): de overtreding is het gevolg van grof, aanzienlijk onzorgvuldig, onachtzaam dan wel onoordeelkundig handelen.
Of er bij verlies van een USB-stick of het sturen van een medisch dossier naar een verkeerd adres hiervan sprake is hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval en is aan de beoordeling van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u de mededeling van de voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens toelichten dat er alleen waarschuwingen kunnen worden gegeven als er medische gegevens op straat komen te liggen?
De AP is een onafhankelijke toezichthouder. Het is niet aan mij om een toelichting te geven op de uitspraken van de voorzitter van de AP.
Na een datalek kan de AP een waarschuwing geven, daarnaast heeft de AP op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de bevoegdheid een boete of een last onder dwangsom opleggen, dit geldt voor alle persoonsgegevens. Voor het opleggen van een boete moet eerst opzet of ernstig verwijtbare nalatigheid worden aangetoond.
Wat is het nut van de verhoging van de boetebevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens vorig jaar naar maximaal 900.000 euro, als van deze boetebevoegdheid geen gebruik gemaakt wordt?
Vorig jaar is de boetebevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens verhoogd voor telecombedrijven, voor de overige organisaties is dit onveranderd en maximaal € 820.000,–. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te beslissen wanneer deze haar bevoegdheden, waaronder de boetebevoegdheid, inzet.
Welke maatregelen gaat u treffen om het aantal datalekken nog dit jaar drastisch terug te dringen?
Zorgaanbieders zijn op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens zelf verantwoordelijk voor het voldoende nemen van passende technische en organisatorische maatregelen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking.
Ik ben bereid initiatieven op dit terrein te ondersteunen, zoals ik al doe met het bij vraag 1, 3 en 4 genoemde actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens en met het ondersteunen van de oprichting van de sectorale CERT (Computer Emergency Response Team) voor de zorg, de stichting Z-CERT. De Zorg-CERT is een voorziening om bij cyberincidenten snel in actie te kunnen komen, om detectie te versnellen en kennisdeling over informatiebeveiligingsincidenten te vergroten en hiermee de impact van dergelijke incidenten te beperken.
De Nederlandse financiering van mobiele (sharia) rechtbanken in Somalië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het kabinet een cheque heeft uitgeschreven aan Somalië van 2 miljoen euro voor onder meer het ondersteunen van mobiele rechtbanken?1
Het kabinet heeft op de Londen Conferentie over Somalië (11 mei 2017) bekend gemaakt dat Nederland Euro 2 mln. beschikbaar stelt aan het VN Multi Partner Trust Fundvoor hetJoint Rule of Law Programme van de Verenigde Naties in Somalië, incl. Somaliland. Dit bedrag past binnen een eerdere toezegging. Nederland is samen met andere donoren (EU, ZW, DK, VK) actief betrokken bij de programmering en het beheer van dit fonds. Nederland zal zich met de bijdrage voornamelijk richten op programma’s die werken aan toegang tot recht (access to justice) om de invloed van het officieel recht in de regio’s juist te versterken. Vandaar dat de projecten die hiermee gefinancierd worden gericht zijn op de mobiele rechtbanken, rechtsbijstand en grondwetsherziening.
Klopt het dat in de Somalische Grondwet staat dat het shariarecht de basis is van al het recht in Somalië en dat alle wetten en regels met het shariarecht in overeenstemming moeten zijn?2 Zo nee waarom niet?
In de voorlopige Somalische Grondwet staat dat de sharia de basis is van al het recht in Somalië en dat wetten en regels niet tegen de sharia in mogen gaan. Echter, het rechtssysteem van Somalië is veel complexer. Een in 2016 door Nederland betaald onderzoek naar het rechtssysteem in Somalië stelt dat het systeem gebaseerd is op vier primaire juridische tradities: 1. Gewoonterecht, bekend als Xeer, 2. Sharia, en (3 en 4) de formele Italiaanse en Britse rechtsstelsels die uit de koloniale periode zijn geërfd. Hoewel al deze systemen bijgedragen hebben aan de ontwikkeling van het Somalische rechtssysteem, zijn ze nooit volledig geïntegreerd in één formeel rechtssysteem. Rechters en aanklagers passen een combinatie van deze systemen toe op manieren die per regio, rechtbank en individu variëren. Dit draagt bij aan juridische onzekerheid en percepties van willekeur.
Klopt het dat mobiele rechtbanken zich bij uitstek lenen voor lokale geschillenbeslechting, en dat juist bij lokale geschillenbeslechting in Somalië het shariarecht in volle hevigheid wordt toegepast?
Zoals in eerdere antwoorden op kamervragen aangegeven (zie lijst van vragen en antwoorden, vraag 12, Kamerstuk 29 521, nr. 342 dd. 28 feb. 2017) en in vraag twee hierboven uiteengezet, is het Somalische rechtssysteem een combinatie van juridische tradities. Het shariarecht speelt in deze combinatie van systemen een rol, onder andere bij lokale geschillenbeslechting, en dan voornamelijk bij familie- en erfrecht.
Het grootste deel van de Somalische bevolking heeft geen toegang tot formele rechtbanken en richt zich daarom regelmatig tot informele rechtbanken. Dat is ongewenst. Derhalve zal Nederland zich met de bijdrage aan het Joint Rule of Law Programme van de Verenigde Naties voornamelijk richten op programma’s die werken aan toegang tot recht (access to justice), juist om de invloed van het formele recht in de regio’s te versterken. Nederland zoekt de samenwerking op dit thema op met andere donoren die eenzelfde visie hebben ten aanzien van de Rule of Law, mensenrechten en toegang tot het recht voor de burger.
Kunt u nog wel garanderen dat geen cent Nederlands belastinggeld wordt gestoken in rechtbanken waar shariarecht wordt toegepast, of erkent u dat Nederland indirect rechtspraktijken van de donkere middeleeuwen financiert?
Nederland bevordert de stabiliteit en de veiligheid van Somalische burgers door het versterken van het formele recht in Somalië.
Deze versterking beperkt de ruimte voor de sharia. Juist door het disfunctioneren van het formele systeem in Somalië gaan mensen nu naar bijvoorbeeld Al Shabaab rechtbanken. Daarnaast werkt de afwezige rechtsstaat piraterij in de hand. Dat wil Nederland uiteraard tegengaan en daaraan draagt Nederland bij door Euro 2 mln. ter beschikking te stellen voor versterking van de rechtsstaat in Somalië, hetgeen essentieel is voor de stabiliteit van het land.
Het kabinet houdt uiteraard goed toezicht op de besteding van de Nederlandse middelen. Met de huidige bijdrage en Nederland als covoorzitter van de Rule of Law werkgroep binnen het VN Multi Partner Trust Fund bevindt Nederland zich in een goede positie om de programma’s op hun inhoud te beoordelen.
Waarom blijft Nederland de Somalische autoriteiten financieel steunen om de juridische sector op te bouwen, terwijl diezelfde autoriteiten het al jaren nalaten om piraterij strafbaar te stellen?
Nederland draagt bij aan de versterking van de juridische sector in Somalië. Nederland benadrukt het belang van anti-piraterij wetgeving bij de Somalische autoriteiten als co-voorzitter van de Rule of Law werkgroep en door een financiële bijdrage aan het United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) voor de bouw van gevangenissen en gerechtshoven en het trainen van rechters en aanklagers in het maritieme recht. Piraterij is, behalve in Puntland en Somaliland, inderdaad nog steeds niet wettelijk strafbaar gesteld (zie ook de artikel 100-brief (Kamerstuk 29 521, nr. 334)). Kabinetswisselingen, frequente politieke crises en de recente verkiezingen hebben ervoor gezorgd dat de wetgevingsagenda in het Somalische parlement feitelijk heeft stilgelegen. De EU en Nederland zullen bij de nieuwe regering, die op 29 maart jl. is aangetreden, wederom urgente aandacht vragen voor de anti-piraterijwetgeving. Tijdens de Londen Conferentie op 11 mei jl. heb ik het belang van anti-piraterijwetgeving en bestrijding van piraterij bij mijn Somalische collega Yusuf Garaad benadrukt. Daarbij moet worden opgemerkt dat het onder huidige Somalische wetgeving reeds mogelijk is om piraten te vervolgen op andere strafrechtelijke gronden, zoals diefstal en gijzeling.
Bent u bereid de cheque van 2 miljoen euro aan Somalië in te trekken aangezien alle signalen dat dit geld goed besteed wordt op rood staan?
Zie antwoord vraag 4.