Een oppositieleider die vastzit in een Tadzjiekse gevangenis |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Nieuwsuur over een oppositieleider die vastzit in een Tadzjiekse gevangenis?1
Ja.
Kunt u (nogmaals) bevestigen dat de heer Gadojev is opgepakt door de Russische autoriteiten en nu in een Tadzjiekse gevangenis zit?
Betrokkene heeft Tadzjikistan verlaten en is teruggekeerd naar Nederland. Aan betrokkene is consulaire bijstand verleend, waar hij als houder van een Nederlands vluchtelingenpaspoort voor in aanmerking komt. Omdat Nederland geen vertegenwoordiging heeft in Tadzjikistan, is deze bijstand op Nederlands verzoek verleend door de Duitse ambassade in Doesjanbe.
Heeft Nederland naar aanleiding van dit incident contact gezocht met de Russische en/of de Tadzjiekse autoriteiten? Zo ja, wat is daar uitgekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen kan Nederland ondernemen om te achterhalen waarom de heer Gadojev is opgepakt en om hem te helpen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke verantwoordelijkheid heeft Nederland om de heer Gadojev te helpen en te beschermen gelet op zijn vluchtelingenstatus in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe onderzoekt het Ministerie van Buitenlandse Zaken of en hoe bijstand verleend kan worden aan de heer Gadojev? Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de Tadzjiekse regering de heer Gadojev in zijn hoedanigheid als oppositieleider op de lijst van gezochte misdadigers van Interpol heeft gezet?
De constitutie van Interpol stelt duidelijk dat interventies van politieke, militaire, religieuze of racistische aard strikt verboden zijn. De Nederlandse regering onderschrijft deze bepalingen vanzelfsprekend volledig en stelt zich op het standpunt dat de regels waar alle deelnemende landen aan Interpol zich aan hebben verbonden, strikt moeten worden nageleefd. Ik kan echter niet speculeren over de toedracht in individuele casussen die op de Interpol-lijst staan. Het Interpol-secretariaat (IPSG) heeft de mogelijkheid om bij verzoeken tot signalering niet tot publicatie over te gaan, of gepubliceerde signaleringen in te trekken, als wordt vermoed dat deze om politieke redenen via de Interpol-kanalen worden verspreid. In de afgelopen jaren zijn aanvullende maatregelen genomen om de toets op naleving van de regels voor gegevensverwerking te versterken. Een volledige garantie kan echter niet worden gegeven. Daarom moeten zowel het IPSG als de Interpollanden daar alert op blijven. De Nederlandse politie neemt actief deel aan de bestuursorganen (Executive Committee en het Interpol European Committee) van Interpol. Tevens neemt het korps deel aan de in 2018 door de algemene jaarvergadering geactiveerde werkgroep voor de revisie van de Interpolregels voor gegevensverwerking. In al deze gremia wordt het vraagstuk t.a.v. het integer gebruik van Interpolsystemen, producten en diensten aan de orde gesteld. Ik verwijs voor de maatregelen om misbruik tegen te gaan verder naar de antwoorden van 4 maart 2019 van de Minister van Justitie en Veiligheid op de Kamervragen van het lid Den Boer2. Mensenrechten zijn een prioriteit voor de Nederlandse regering. Zowel in bilaterale gesprekken, als bijeenkomsten in multilateraal verband, komen mensenrechten regelmatig aan de orde.
Deelt u de mening dat Interpol niet bedoeld is om politieke tegenstanders uit de weg te ruimen?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre kunt u landen, zoals Tadzjikistan, erop aanspreken dat zij oppositieleiders of andere critici van de autoriteiten op deze lijst plaatsten?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er meer namen bekend die op de gezochte misdadigerslijst van Interpol staan die daar enkel staan omdat ze oppositieleider zijn of op een andere manier kritisch zijn op de autoriteiten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid dit met uw Europese collega’s te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat bedrijven websites als MijnBelastingdienst hebben ontdekt als jachtgrond voor persoonlijke gegevens |
|
Jessica van Eijs (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bedrijven hebben websites als MijnBelastingdienst ontdekt als jachtgrond voor persoonlijke gegevens»?1
Ja.
Aan welke eisen moeten verhuurders of makelaars voldoen wat betreft de hoeveelheid gegevens die gevraagd mogen worden van een potentiele huurder of koper?
Verhuurders of makelaars moeten voldoen aan de eisen die de AVG stelt aan de verwerking van persoonsgegevens. Dit betekent onder andere dat zij niet meer gegevens aan huurders of kopers mogen vragen dan nodig is voor de beoordeling van de situatie en deze niet langer mogen bewaren dan daarvoor nodig is.
Verder moeten zij zich houden aan regels in sectorale wetgeving die bepalen welke gegevens gevraagd mogen worden voor het beoordelen van een situatie van een huurder of koper.
Wat is uw mening over de huidige situatie waarin mensen aan tal van verhuurders grote hoeveelheden gegevens moeten aanleveren als zij op zoek zijn naar een woning?
Ik maak mij daar zorgen over, ook omdat huurders of kopers zich gezien de huidige, gespannen woningmarkt vaak in een zodanige afhankelijkheidsrelatie met de verhuurder of makelaar bevinden dat zij zich gedwongen voelen om meer gegevens te verstrekken dan zij eigenlijk willen. Daar komt bij dat huurders of kopers, in tegenstelling tot verhuurders en makelaars, vaak niet precies op de hoogte zijn van wat wettelijk mag en moet. Het risico is dat verhuurders en makelaars daar misbruik van maken. Daarom zijn huurders en verhuurders, op initiatief van de Minister van BZK, met elkaar in gesprek gegaan om de screening van huurders te standaardiseren. Dit moet dergelijke excessen tegengaan.
Acht u het wenselijk om additionele eisen te stellen aan de gegevens die verhuurders of makelaars mogen vragen?
De AVG biedt hiervoor een duidelijk kader en de Autoriteit Persoonsgegevens houdt hierop toezicht.
Tegelijkertijd gaat het hier om nieuwe, innovatieve toepassingen die burgers in staat stellen om door de overheid vastgelegde persoonsgegevens digitaal te delen met organisaties buiten de overheid. Dat kan een verhuurder of makelaar zijn, maar ook een zorginstelling, schuldhulpverlener, kinderopvanginstelling, sportvereniging of kerkgenootschap. Het kabinet heeft in het regeerakkoord aangegeven de burger meer regie op zijn persoonsgegevens te willen geven en de ontwikkeling van dergelijke initiatieven te willen stimuleren. Daar horen, aanvullend op de AVG, waarborgen bij dat burgers geen nadeel ondervinden van het delen van hun gegevens. Ik onderzoek momenteel of hiervoor nadere (juridische) kaders nodig zijn. Ik zal de Kamer vóór de zomer nader informeren over de kabinetsvoornemens met betrekking tot regie op persoonsgegevens, zoals toegezegd in het nota-overleg van 26 november jl. over de initiatiefnota van de leden Middendorp en Verhoeven inzake online identiteit en regie op persoonsgegevens.
Specifiek als het gaat om de woningmarkt onderzoeken sectorpartijen (makelaars, verhuurbemiddelaars, vastgoedmanagers en belangenverenigingen van huurders en woningzoekenden) in het kader van de aanpak Goed Verhuurderschap (Kamerstuk 32 847, nr. 439) zelf hoe zij hun informatiebehoefte zo efficiënt mogelijk kunnen invullen, conform de geldende kaders.
Mogen bedrijven, zoals Huurpaspoort en Ockto, de data die zij ontvangen via MijnOverheid, MijnBelastingdienst of MijnUWV doorverkopen aan derden of gebruiker voor advertenties? Zo ja, acht u dit een wenselijke situatie?
Zij mogen deze gegevens niet zonder toestemming van de betrokkene doorverkopen of anderszins verder verwerken.
Waar ik mij, zoals hierboven aangegeven, zorgen over maak is dat huurders of kopers zich in een zodanige afhankelijkheidsrelatie bevinden dat zij zich gedwongen voelen om hier mee in te stemmen en/of niet op de hoogte zijn van wat wettelijk mag en moet. Het risico is dat verhuurders en makelaars daar misbruik van maken en dat is onwenselijk.
Bent u van mening dat het controleren van dergelijke gevoelige gegevens ook middels een overheidsportal zou moeten kunnen geschieden, waardoor mensen de gegevens zelf niet hoeven te overhandigen, maar simpelweg gecontroleerd kan worden of iemand aan bepaalde (inkomens)eisen voldoet?
Conform de AVG mogen niet meer gegevens worden verwerkt dan nodig is. Een oplossing waarbij niet het concrete inkomen wordt gevraagd, maar slechts een indicatie of het inkomen boven of onder een bepaald drempelbedrag ligt, heeft daarom inderdaad de voorkeur. Deze oplossing is (technisch) echter nog niet overal toepasbaar.
De vraag of het delen van gegevens altijd door middel van een overheidsportal moet plaatsvinden, is een andere. Waar het om gaat is dat een toepassing voor het delen van gegevens met organisaties buiten de overheid voldoet aan de gestelde eisen als vastgelegd in de AVG en eventuele aanvullende kaders (als bedoeld in het antwoord op vraag 4). Een overheidsportal is dus niet per definitie een noodzakelijk onderdeel van de oplossing.
Specifiek als het gaat om de woningmarkt loopt er momenteel een verkenning naar het digitaliseren van de inkomenstoetsing door woningcorporaties, waarbij gebruik wordt gemaakt van de overheidsportal MijnOverheid. De ervaringen die hiermee opgedaan worden kunnen mogelijk ook breder worden toegepast dan de sociale huursector.
Het bericht ‘Vrouwelijke IS’er wil naar Nederland’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrouwelijke IS’er wil naar Nederland?»1
Ja.
Kunt u zo snel mogelijk duidelijk maken dat de bewuste IS’er nooit, maar dan ook nooit een verblijfsvergunning en ook nooit de Nederlandse nationaliteit zal krijgen en altijd toegang tot Nederland zal worden geweigerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals u weet ga ik niet op individuele zaken in. Wel kan ik in zijn algemeenheid aangeven dat vreemdelingen op verschillende manieren Nederlander kunnen worden; van rechtswege (door geboorte of erkenning), door optie of naturalisatie. Hiervoor gelden aparte voorwaarden. In het geval een vreemdeling getrouwd is met een Nederlander kan de vreemdeling genaturaliseerd worden als het huwelijk reeds drie jaar heeft geduurd én sprake is van onafgebroken samenwoning. Daarnaast geldt dat het moet gaan om een in Nederland wettelijk gesloten huwelijk of een buiten Nederland gesloten huwelijk dat volgens het Nederlands internationaal privaatrecht kan worden erkend. Een alleen kerkelijk, religieus of anderszins ceremonieel gesloten huwelijk, ongeacht waar dat is gesloten, wordt niet erkend. Tegen het verblijf van de verzoeker in Nederland mogen geen bedenkingen bestaan. De vreemdeling mag geen gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid zijn.
Ten aanzien van de verlening van een Nederlandse verblijfsvergunning voor niet EU-burgers gelden voorwaarden zoals, in geval van verblijf bij partner, een inkomenseis, een inburgeringsvereiste en een leeftijdseis van 21 jaar. Daarnaast dient sprake te zijn van een huwelijk, geregistreerd partnerschap of een duurzame en exclusieve relatie. Ook hier geldt dat de vreemdeling geen gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid mag zijn.
Wat betreft de voorwaarden voor vreemdelingen om toegang te krijgen tot het Schengengebied, zijn deze opgenomen in de Schengengrenscode. Zo behoort het hebben van geldige reisdocumenten tot een van de voorwaarden. Daarnaast kan aan de vreemdeling de toegang tot Nederland worden geweigerd in geval deze een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid vormt.
Het niet goed aansluiten van strafmaxima bij delicten omtrent het nalaten van hulpverlening bij levensgevaar |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving omtrent de zaak van de vorig jaar overleden Rotterdamse tiener Orlando, een zaak die laat zien hoe in dit soort gevallen de strafmaxima in het strafrecht wellicht niet helemaal goed op elkaar aansluiten?1 2
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichtgeving omtrent deze zaak.
Op elke burger rust de morele plicht om een ander persoon te helpen wanneer die ander in levensgevaar verkeert. Die morele plicht wordt een rechtsplicht ingeval de hulpbehoevende in levensgevaar verkeert en de burger in staat is de nodige hulp te verlenen. Het nalaten van het verlenen van die hulp is in artikel 450 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) als overtreding strafbaar gesteld. Alleen het nalaten van het verlenen van hulp is strafbaar is gesteld; de rechter hoeft zich niet in te laten met de vraag wat de dader heeft bewogen tot zijn verzuim (aantekening bij artikel 450 Sr, Noyon, Langemeijer en Remmelink). De wet vereist aldus geen bewijs van het opzettelijk nalaten, reden waarom het feit als een minder ernstig delict wordt beschouwd en met een betrekkelijk lichte sanctie wordt bedreigd.
Dit geldt in vergelijkbare zin voor artikel 474 Sr. Strafbaarstelling van het opzettelijk nalaten van het verlenen van hulp aan hulpbehoevenden heeft de wetgever beperkt tot specifieke situaties. Zo bedreigt het misdrijf van artikel 414 Sr de kapitein of schipper met straf indien deze opzettelijk zijn wettelijke verplichtingen tot hulpverlening niet nakomt. En artikel 255 Sr betreft het misdrijf van het opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen of laten. Deze strafbepalingen kennen duidelijk hogere wettelijke strafmaxima. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever verdergaande strafbaarstellingen van het opzettelijk niet nakomen van morele (hulp)verplichtingen buiten de strafwet willen houden: «Slechts waar men krachtens de wet of overeenkomst tot verzorging verpligt was en het verzaken van dien pligt den hulpbehoevende in gevaar brengt, heeft de staat het regt, daartegen straf te bedreigen.» (Smidt 1891/1892, p. 381).
Dit samenstel van strafbaarstellingen betreffende het al dan niet opzettelijk nalaten van het verlenen van hulp aan hulpbehoevenden acht ik wat betreft de wettelijke strafmaxima, ook vanuit het onderscheid tussen misdrijf en overtreding, nog steeds een logisch en consistent geheel.
Bij artikel 450 Sr gaat het om situaties waarin de overtreder wordt geconfronteerd met een reeds aanwezige levensgevaarlijke toestand waarin de hulpbehoevende verkeert. De strafbepaling ziet als gezegd op diegenen die om welke reden dan ook in een dergelijke situatie niet handelen. Daarbij is van belang dat de hulpbehoevende niet door toedoen van de overtreder in die situatie is terecht geraakt. Indien die relatie wel bestaat en het slachtoffer komt vervolgens te overlijden, vormt het misdrijf van artikel 307 Sr (dood door schuld) het juiste spoor voor het openbaar ministerie om te vervolgen. Het gaat er dan om dat de dood van een ander is te wijten aan de schuld van de verdachte. Juist dat rechtstreeks aan het dodelijk gevolg gerelateerde handelen of nalaten van de verdachte rechtvaardigt het verschil tussen de strafmaat van artikel 450 Sr en van artikel 307 Sr. Ik zie dan ook geen aanleiding om op dit punt een wetswijziging te initiëren.
Bent u van mening dat het terecht is dat het nalaten van het verlenen van hulp aan iemand die in direct levensgevaar verkeert, wanneer de dood daarop volgt, niet als misdrijf wordt aangemerkt, maar slechts als overtreding? Acht u dit voor alle denkbare gevallen wenselijk? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het grote verschil in strafmaat tussen artikel 450 Wetboek van Strafrecht (Sr.) (nalaten hulpverlening bij levensgevaar) en artikel 307 Sr. (dood door schuld), te rechtvaardigen is? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Geeft de strafmaat van maximaal drie maanden hechtenis van artikel 450 Sr. op dit moment wel voldoende ruimte aan de strafrechter om in concrete gevallen een passende straf op te leggen? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, bent u bereid om te overwegen of de strafmaat van artikel 450 Sr. niet verhoogd zou moeten worden?
Zie antwoord vraag 1.
Het data-lek bij het ziekenhuis OLVG waardoor onbevoegde studenten medische dossiers hebben ingezien |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Patiëntdossiers in te zien door lek bij ziekenhuis OLVG»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met het bewuste artikel. Ik vind het zorgelijk als medische gegevens van patiënten in verkeerde handen vallen. Patiënten moeten te allen tijde kunnen vertrouwen op het veilig beschermen en delen van hun gegevens. Zorgaanbieders zijn in eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de informatieveiligheid van hun patiënten. Ze moeten passende maatregelen nemen om ongeoorloofde inzage in patiëntendossiers te voorkomen en adequaat handelen wanneer een datalek zich voordoet.
Het OLVG heeft mij als volgt gemeld. Het OLVG heeft melding gemaakt van een datalek bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en er zijn maatregelen genomen. Men heeft mij ook gemeld dat de autorisatie van medewerkers tot de EPD-systemen verder is aangescherpt en dat privacy een nadrukkelijker plek in het inwerkprogramma voor werkstudenten en voor alle andere medewerkers binnen het OLVG krijgt. Het OLVG doet onderzoek naar de dossiers die onrechtmatig zijn ingezien door onbevoegde werkstudenten. Betrokken patiënten en de AP zullen over de resultaten van het onderzoek worden geïnformeerd.
Is al bekend hoeveel en welke dossiers het betreft en zijn de betreffende patiënten op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben onbevoegde werkstudenten nog steeds toegang of is het data-lek inmiddels waterdicht?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u al een actieplan klaarliggen om deze en andere data-lekken in de zorgsector aan te pakken?
Zoals ik in de beantwoording op vragen 1, 2 en 3 heb aangegeven valt informatiebeveiliging in de eerste instantie onder de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf. Zorgaanbieders moeten zich reeds onder meer houden aan een aantal zorgbrede Nederlandse normen voor informatieveiligheid in de zorg (NEN-normen) en de voorschriften van de Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG). Datalekken of andere ICT-incidenten moeten worden gemeld bij de AP.
Gezien het belang van informatieveiligheid ondersteunt VWS de zorgsector hierbij in toenemende mate. Zoals ik in mijn Kamerbrief over «Elektronische gegevensuitwisseling in de zorg» van 20 december 2018 jl. heb aangekondigd, wil ik toewerken naar wettelijke verplichting om onder andere veiligheidsbelemmeringen in elektronische gegevensuitwisseling in de zorg aan te pakken. Daarnaast is met ondersteuning van VWS het Computer
Emergency Response Team (Z-CERT) voor de zorgsector opgezet en in januari 2018 officieel gestart. Deze organisatie helpt aangesloten zorginstellingen bij monitoring, preventie en reparatie van ICT-incidenten. VWS ziet Z-CERT als het cybersecuritycentrum voor de zorg en draagt bij aan de doorontwikkeling ervan.
Ik vind dat alle zorginstellingen aangesloten zouden moeten zijn bij een organisatie als Z-CERT. Zoals toegezegd op de aangenomen motie Ellemeet2 onderzoek ik het verplichtstellen van de deelname van zorginstellingen aan Z-CERT zal tevens de publieke rol ten aanzien van informatieveiligheid in de zorg herijken. Ik zal uw Kamer hierover in de loop van dit jaar informeren.
Tot slot hebben zorgkoepels in samenwerking met VWS een Actieplan Verhoging bewustzijn informatiebeveiliging Patiëntengegevens opgesteld en hiermee de verhoging van bewustwording van informatiebeveiliging zelf opgepakt. Het Actieplan is uitgebreid en verbreed naar alle zorgbranches. Het actieplan wordt geleid door Brancheorganisaties Zorg (BoZ). Voor het zomerreces wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het actieplan.
Deelt u de mening dat we moeten stoppen met het delen van complete medische dossiers en dit moeten beperken tot een basisset waar de patiënt zelf de regie over voert? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat niet één basisset van gegevens die op zichzelf voldoet in alle uitwisselingen van informatie die in het kader van behandeling plaatsvinden. Elke overdracht en uitwisseling vereist een andere set gegevens die noodzakelijk is voor de (vervolg)behandeling van een patiënt.
Regie voor de patiënt omarm ik van harte. Ik vind het van groot belang dat patiënten weten waar hun gegevens zich bevinden en weten en mee kunnen bepalen wat ermee gebeurt. In de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (de WGBO) is geregeld dat gegevens uit een medisch dossier alleen met toestemming van de patiënt aan anderen kunnen worden verstrekt. Uit de WGBO volgt echter ook een aantal uitzonderingen op deze regel. Zo is expliciete toestemming niet nodig voor het verstrekken van noodzakelijke inlichtingen aan degene die rechtstreeks betrokken is bij de behandelrelatie en degene die optreedt als vervanger van de hulpverlener.
De blog ‘Een minister voor Rechtsbescherming is meer dan ooit nodig’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de blog van Anno Huisman «Een Minister voor Rechtsbescherming is meer dan ooit nodig»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Zijn bijdrage laat zien hoe wezenlijk de rol van een advocaat in het strafproces is én dat er nog winst te behalen is daar waar de overheid zelf kan bijdragen aan vroegtijdige oplossing van juridische kwesties.
Wat is uw reactie op de vier gegeven voorbeelden?
Op de individuele voorbeelden zal ik niet in gaan. In geval van opsporing en vervolging maken professionals in het strafproces afwegingen op basis van de hen ter beschikking staande informatie. Hierbij worden de verschillende kanten van een zaak binnen een vaak korte termijn afgewogen. Daarbij wordt een efficiënte en effectieve strafrechtspleging nagestreefd, die recht doet aan een ieders rechten en belangen. Daarbij zijn de kosten voor rechtsbijstand geen zelfstandig afwegingscriterium.
Deelt u de mening dat in ieder geval uit deze vier geschetste zaken blijkt dat het de verdediging was die probeerde de advocaatkosten laag te houden door de zaak niet langer dan nodig voort te laten duren? Denkt u dat dit uitzonderlijke voorbeelden zijn of zou dit vaker voorkomen?
Op de individuele voorbeelden zal ik niet ingaan. Het is in een ieders belang er met elkaar voor te zorgen dat zaken niet onnodig lang voortduren. Het is goed dat ook advocaten daar oog op houden.
Wat is uw reactie op de conclusie van de auteur dat het in ieder geval in deze vier zaken door de overheid komt dat de advocaatkosten in deze zaken relatief hoog zijn? Deelt u de mening dat dit niet uitzonderlijk is, maar juist vaker voorkomt?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Kunt u puntsgewijs reageren op de volgende hartenkreten van de auteur:
Mede in reactie op de aangehaalde hartenkreten van de auteur, ben ik ervan overtuigd dat ook in het strafproces eenvoudige kwesties voorkomen die zonder onnodige rompslomp, laagdrempelig en effectief kunnen worden afgedaan.
In het rapport van onder meer Commissie- Wolfsen2, en in navolging daarvan de Commissie Van der Meer3, is naar voren gekomen dat het huidige stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand een onnodige prikkel tot procederen bevat. De doorgaans coöperatieve opstelling van advocaten doet daar niet aan af. Zoals ik in mijn brief van 9 november 20184 heb aangegeven, ben ik met alle betrokken partijen bezig om een goedwerkend vernieuwd stelsel voor rechtshulp in te richten. Van vingerwijzen is wat mij betreft geen sprake.
Bent u bekend met het bericht «Ondernemers dupe van torenhoge opzegboetes zakelijke energiemarkt»?1
Ja.
In hoeverre verschillen de rechten van consumenten en mkb’ers bij het aangaan van contracten op de energiemarkt?
In de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet worden afnemers onderverdeeld in kleinverbruikers en grootverbruikers op basis van technische vereisten aan de aansluiting waar zij over beschikken. Hierdoor kunnen mkb’ers afhankelijk van hun aansluiting aangemerkt worden als kleinverbruikers of grootverbruikers.2 De in deze wetten geregelde consumentenbescherming geldt (met uitzondering van de keuzevrijheid aangaande een energieleverancier) alleen voor de kleinverbruiker, omdat zij doorgaans minder juridische kennis of hulpmiddelen hebben bij het aangaan van contracten dan grootverbruikers. Grootverbruikers zijn veelal grotere bedrijven met meer hulpmiddelen hiertoe. Voor zover zakelijke verbruikers beschikken over een kleine aansluiting en daarmee volgens deze wetten kwalificeren als een kleinverbruiker, genieten zij dus de daarin voorziene consumentenbescherming.
Daarbij geldt dat de voorwaarden verbonden aan een leverings-of transportovereenkomst transparant, eerlijk en vooraf bekend zijn. Ook is in deze wetten verboden dat energieleveranciers kleinverbruikers op een zodanige wijze benaderen dat onduidelijkheid bestaat over het feit dat er een contract is afgesloten, over de contractduur, de verlengingsvoorwaarden en contractbeëindiging, het bestaan van een recht op opzegging en de voorwaarden van opzegging. De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) ziet toe op de naleving van deze voorschriften voor alle kleinverbruikers, ongeacht of zij particulier of zakelijk zijn.
Naast de consumentenbescherming op grond van deze wetten staat het generieke consumentenrecht dat is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het BW biedt bescherming aan consumenten zoals bedoeld in artikel 7:5, eerste lid, BW, namelijk natuurlijke personen die niet handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Mkb’ers vallen niet onder dit generieke consumentenrecht voor zover zij als een professionele partij beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Dit is niet het geval indien zij een overeenkomst sluiten voor doeleinden die in de privé sfeer liggen. Hun positie is dan vergelijkbaar met die van consumenten. Dit geldt ook bij overeenkomsten die deels binnen en deels buiten hun privé sfeer liggen én het beroep- of bedrijfsmatig karakter ervan zo beperkt is dat het niet overheerst. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen zij dan in aanmerking komen voor de bescherming die consumenten op grond van het BW genieten. Dit kan voor hen van betekenis zijn bij het aangaan van energiecontracten. In veel gevallen zal het aangaan van dergelijke contracten hetzij voor privédoeleinden zijn dan wel overwegend in die sfeer liggen. Zij zullen in die situatie ook de bescherming genieten die een consument heeft. Consumenten genieten op grond van het BW onder andere bescherming tegen oneerlijke handelspraktijken. Ook geldt bij hen het schriftelijkheidsvereiste bij telefonische werving. Mkb’ers die als een professionele partij beroeps- of bedrijfsmatig handelen, hebben – anders dan consumenten – geen bedenktijd van veertien dagen bij verkoop op afstand en verkoop buiten de verkoopruimte. De ACM kan optreden als leveranciers de rechten van consumenten niet eerbiedigen. Mkb’ers die niet onder de generieke consumentenbescherming vallen kunnen naar de zakelijke geschillencommissie energie gaan.
Is het mogelijk eveneens het mkb beter te beschermen tegen de in het artikel genoemde opzegboetes? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Het artikel gaat over opzegboetes waar ZZP’ers door overvallen zijn, na niet goed geïnformeerd te zijn over de voorwaarden van hun leverings- en transportovereenkomst voor energie. Dit is onwenselijk en de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet bevatten daarom beschermingsbepalingen die hierop toezien in de energiesector. Voor zover de ZZP’er is gekwalificeerd als kleinverbruiker (zie het antwoord op vraag 2) vallen zij onder deze beschermingsbepalingen. Bij het tussentijds beëindigen van een contract van bepaalde duur is het de energieleverancier toegestaan een redelijke vergoeding op te nemen in de algemene voorwaarden. Bij overeenkomsten van onbepaalde duur is een dergelijke vergoeding niet toegestaan.
Specifiek voor opzegvergoedingen heeft de ACM «Richtsnoeren Redelijke Opzegvergoedingen Vergunninghouders» opgesteld. Deze gelden sinds 1 april 2013. In deze richtsnoeren wordt een onderscheid gemaakt tussen opzegvergoedingen voor (klein)zakelijke en niet-zakelijke afnemers (consumenten). Hierbij geldt de overweging dat een zakelijke aanbieder zijn langdurige zakelijke contracten financieel moet kunnen verantwoorden. De risico’s van deze langdurige contracten, onder andere de tariefschommelingen, dekt de aanbieder af met een zakelijke opzegvergoeding. Energieleveranciers zijn verplicht aan alle kleinverbruikers duidelijk te maken hoe hoog de opzegvergoeding is, ongeacht of zij particulier of zakelijk zijn.
De ACM is een onderzoek gestart naar de naleving van de voorschriften omtrent de opzegvergoedingen. Geen enkele kleinverbruiker mag overvallen worden door opzegvergoedingen na niet goed geïnformeerd te zijn over de voorwaarden bij het aangaan van het energiecontract. Daarom beziet de Minister van Economische Zaken en Klimaat samen met de ACM na afronding van dit onderzoek of verdere maatregelen noodzakelijk zijn om kleinzakelijke afnemers beter te beschermen.
In hoeverre ziet u mogelijkheden om het aanbieden van gas- en elektriciteitscontracten op de zakelijke markt net als voor consumenten zodanig te standaardiseren, zodat prijzen en contractvoorwaarden transparanter zijn en daarmee een weging van verschillende aanbiedingen van leveranciers beter mogelijk wordt?
Elk aanbod aan consumenten om over te stappen van energieleverancier moet begrijpelijk en vergelijkbaar zijn. Alleen dan kunnen zij kiezen voor het aanbod dat het beste bij hen past. De Elektriciteitswet 1998 en Gaswet bepalen dan ook dat energieleveranciers er voor zorgen dat alle kleinverbruikers, ongeacht of zij particulier of zakelijk zijn, te allen tijde transparante informatie kunnen verkrijgen over de geldende tarieven en voorwaarden voor levering en transport van energie.
Is het mogelijk om de einddatum van een contract alsmede de opzegtermijn verplicht te vermelden op de jaarafrekening en voorschotnota’s? Zo ja, bent u bereid om dit te verplichten? Zo nee, waarom niet?
Het is wenselijk dat alle afnemers voordat zij een energiecontract aangaan helder worden geïnformeerd over voorwaarden zoals de einddatum van een contract en de opzegtermijn. Het is niet wenselijk dat afnemers worden overvallen door dit soort informatie op het moment dat een energiecontract al is afgesloten. De Elektriciteitswet 1998 en Gaswet borgen daarom dat afnemers te allen tijde bij dit soort informatie kunnen. De huidige energiewetgeving ziet erop dat de voorwaarden verbonden aan een leverings-of transportovereenkomst met kleinverbruikers transparant, eerlijk en vooraf bekend zijn. De voorwaarden worden voor het sluiten van de overeenkomst verstrekt en zijn gesteld in duidelijke en begrijpelijke taal. In de voorwaarden staat ook voor hoe lang een energiecontract wordt afgesloten, op welk moment de contractperiode ingaat en de opzegtermijn. De nieuwe Elektriciteitsrichtlijn3 die binnenkort definitief vastgesteld zal worden, ziet ook op factureringseisen. De richtlijn bevat ook voorschriften met betrekking tot de einddatum van het contract (bij bepaalde tijd contracten). Deze voorschriften zullen naar alle waarschijnlijkheid leiden tot een aanscherping van het huidige regime. Bij de implementatie van de richtlijn zal uiteraard worden gestreefd naar een goede balans tussen het beperken van administratieve lasten en het waarborgen van de bescherming van de kleinverbruiker. Indien kleinverbruikers nu klachten hebben over de transparantie van hun contractvoorwaarden, kunnen zij terecht bij toezichthouder ACM, ik zal hierover met ACM in overleg blijven.
Hoe en op welke termijn geeft u invulling aan uw toezegging om bij ondernemers zonder rechtspersoonlijkheid te regelen dat zij straks alleen nog telefonisch benaderd mogen worden als zij daar expliciet toestemming voor hebben gegeven via een zogenoemd opt-insysteem en aan de motie-Amhaouch/Worsdörfer (Kamerstuk 32 637, nr. 333) over het afschermen van het woonadres bij ondernemers zonder rechtspersoonlijkheid?
Op 6 februari jl. heb ik met uw Kamer gesproken over een toestemmingsvereiste voor telefonische direct marketing gericht op natuurlijke personen. Ik ga het wetvoorstel om de telecommunicatiewet op dit punt te wijzigen nu voorbereiden. Ik streef ernaar dit zo snel mogelijk, maar uiterlijk begin volgend jaar naar uw Kamer te sturen.
Zoals eerder toegezegd zal ik u in het voorjaar informeren over de wijze waarop ik invulling zal geven aan de motie Amhaouch (CDA) en Wörsdörfer (VVD) over het standaard afschermen van het woonadres (Kamerstuk 34 687, nr. 10).
Hoe kijkt u aan tegen de oproep van de Consumentenbond voor een totaalverbod voor telefonische verkoop?2
In het krantenartikel wordt gesteld dat de Consumentenbond pleit voor een totaalverbod op telemarketing. In tegenstelling tot deze berichtgeving heb ik van de Consumentenbond begrepen dat dit genuanceerder ligt. Zij hebben bij mij aangegeven niet voor een totaalverbod op telemarketing te zijn. Dit wordt ondersteund door berichtgeving op de website waarin de Consumentenbond aangeeft dat het aangekondigde opt-in regime bijdraagt aan het effectief bestrijden van misleidende telefonische verkoop5. Ik ben blij dat de Consumentenbond de door mij ingezette weg steunt.
Hoe kijkt u aan tegen de waarschuwing van toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM) voor zes incassobureaus die consumenten onder druk zetten om onterechte rekeningen te betalen voor bedrijven als Happy Numbers, Buy2Fly en Euro Loterij? Worden mkb’ers ook onder druk gezet door incassobureaus? Wat kan er worden gedaan om dit soort praktijken van incassobureaus in de toekomst te voorkomen?
Ik vind het goed dat de ACM consumenten waarschuwt tegen incassobureaus waarvan zij signalen hebben dat zij wet- en regelgeving overtreden. Consumenten kunnen hierop anticiperen en van dergelijke praktijken melding maken bij Consuwijzer of aangifte doen bij de politie. Het is niet uitgesloten dat ook mkb’ers door deze incassobureaus onder druk zijn gezet. Doel van het – in het regeerakkoord aangekondigde – incassoregister is de gehele branche naar een hoger niveau te tillen. De Minister voor Rechtsbescherming heeft onder andere over het incassoregister, mede namens mij, op 8 februari jl. een brief naar uw Kamer gestuurd over de markt voor private incasso’s. In deze brief worden verschillende maatregelen aangekondigd om misstanden bij incassobureaus aan te pakken en in de toekomst te voorkomen, onder meer door kwaliteitseisen te stellen aan incassobureaus (Kamerstuk 24 515, nr. 465).
De Nederlandse betrokkenheid bij EUROGENDFOR |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen of de European Gendarmerie Force (EUROGENDFOR) betrokken was bij het neerslaan van de demonstraties van de gele hesjes in Parijs (en andere Franse plaatsen), zoals beelden doen vermoeden? Zo ja, hoeveel functionarissen zijn hierbij tot nu toe betrokken geweest? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit kan ik niet bevestigen. De EUROGENDFOR is een multinationale verdragsorganisatie die is opgericht om op geïntegreerde wijze inzet van gendarmerie-type politiecapaciteit en expertise van de deelnemende lidstaten in crisis- en conflictgebieden mogelijk te maken. De EUROGENDFOR beschikt niet over eigen troepen en inzet van de EUROGENDFOR kan alleen plaatsvinden na een unaniem besluit van de EUROGENDFOR-lidstaten. De EUROGENDFOR is alleen in derde landen actief.
Hoeveel Nederlandse functionarissen zijn actief bij EUROGENDFOR?
Er zijn vier Nederlandse functionarissen werkzaam op het EUROGENDFOR Permanent Headquarters in Vicenza, Italië. Daarnaast zijn er vier functionarissen onder EUROGENDFOR-vlag werkzaam voor de NAVO-missie Resolute Support in Afghanistan.
Bent u van mening dat er door de Macron-regering buitensporig is opgetreden?
Het is niet aan mij om over een interne Franse aangelegenheid te oordelen.
Het bericht dat vliegmaatschappijen privédata van passagiers gaan delen met de overheid |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vliegmaatschappijen gaan privédata passagiers delen met de overheid»?1
Ja.
Klopt het, zoals we in de berichtgeving kunnen lezen, dat het bestellen van halal-maaltijden door passagiers in dit Passagiersnamen Register (PNR) als informatie kan worden opgeslagen? Zo ja, waarom is het relevant om te ontdekken welke passagiers halal-maaltijden bestellen in het kader van het bestrijden van terrorisme en ernstige criminaliteit?
De kwestie van halal-maaltijden is niet relevant voor het wetsvoorstel ter implementatie van de PNR-richtlijn. De term halal komt in het geheel niet voor in het wetsvoorstel. Informatie over maaltijdvoorkeuren zoals het bestellen van een halal-maaltijd wordt niet verstrekt aan de passagiersinformatie-eenheid (Pi–NL) en dus ook niet opgeslagen. De PNR-gegevens die verzameld worden staan limitatief opgesomd in bijlage 1 bij het wetsvoorstel gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven. Maaltijdvoorkeuren behoren daartoe niet. In het geval dat een luchtvaartmaatschappij abusievelijk andere gegevens aan de Pi-NL verstrekt dan de passagiersgegevens opgenomen in bijlage 1 bij het wetsvoorstel, worden deze gegevens onmiddellijk en definitief vernietigd (artikel 20, eerste lid, onderdeel b, van het wetsvoorstel). Betreffende gegevens zoals gereserveerde maaltijd kunnen daardoor nooit ingezien worden door medewerkers van Pi-NL, omdat deze niet in het systeem worden geregistreerd.
Klopt het dat er geen bijzondere persoonsgegevens, zoals godsdienst en etnische afkomst, mogen worden verwerkt volgens het wetsvoorstel?
Het is niet toegestaan bijzondere persoonsgegevens te verwerkt door de Pi-NL volgens de PNR-richtlijn. Dit is ook expliciet vastgelegd in artikel 19 van het wetsvoorstel. Het gaat om persoonsgegevens waaruit bijvoorbeeld iemands godsdienst of levensovertuiging, ras of etnische afkomst, politieke gezindheid of gezondheid blijkt. In het geval dat de Pi-NL abusievelijk bijzondere persoonsgegevens ontvangt, worden deze gegevens onmiddellijk en definitief vernietigd en dus niet verwerkt (artikel 19, tweede lid, van het wetsvoorstel). Een onafhankelijk gepositioneerde functionaris voor gegevensbescherming binnen de Pi-NL ziet toe op de naleving van de wet. Bovendien is de Pi-NL onderworpen aan het toezicht van de Autoriteit persoonsgegevens.
Bent u bekend met het feit dat halal een islamitische term is waarmee wordt aangegeven wat is toegestaan voor moslims?
De kwestie van halal-maaltijden is niet relevant voor het wetsvoorstel ter implementatie van de PNR-richtlijn. De term halal komt in het geheel niet voor in het wetsvoorstel. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3, worden gegevens waaruit iemands godsdienst of levensovertuiging blijkt, zoals bepaalde maaltijdvoorkeuren, alsmede andere bijzondere gegevensgegevens niet aan de Pi-NL verstrekt en dus ook niet door de Pi-NL verwerkt.
Deelt u de mening dat hiermee een stigmatiserende en generaliserende omweg benut wordt om toch te registreren tot welke religie een passagier behoort?
De kwestie van halal-maaltijden is niet relevant voor het wetsvoorstel ter implementatie van de PNR-richtlijn. De term halal komt in het geheel niet voor in het wetsvoorstel. Bijzondere persoonsgegevens waaruit bijvoorbeeld iemands godsdienst of levensovertuiging blijkt, worden door de Pi-NL niet geregistreerd en dus ook niet verwerkt, zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om de registratie van het benutten van halal-maaltijden onmogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 5.
De eindeloze strijd voor een schadevergoeding via de rechtsbijstandsverzekering |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de zaak waarbij een vrouw van 60 al vijf en een half jaar wacht op haar schadevergoeding via haar rechtsbijstandverzekering? Wat is uw reactie op het artikel «Eindeloze strijd voor schadevergoeding via rechtsbijstandsverzekering»?1
Ja. Voor mijn reactie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 tot en met 5.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat deze vrouw door haar letsel niet meer in staat is te werken, daardoor een groot deel van haar inkomen mist, ze al veel geld kwijt is aan advocaten en aan alle aanpassingen die ze heeft moeten aanbrengen door haar opgelopen letsel en ze tot nu toe, vijf en een half jaar later, nog steeds schadevergoeding heeft gekregen?
Als Minister treed ik niet in de beoordeling van individuele geschillen tussen verzekerden en verzekeraars. Verzekerden die ontevreden zijn over de dienstverlening van hun verzekeraar kunnen gebruik maken van de interne klachtenprocedure van de verzekeraar. Heeft de verzekerde de interne klachtenprocedure doorlopen en heeft dit niet tot een oplossing van de klacht geleid, dan kan men zich wenden tot het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) of de rechter.
De Geschillencommissie van het Kifid en De Letselschade Raad kunnen een klacht over een verzekeraar ook doorverwijzen naar de Tuchtraad Financiële
Dienstverlening als het gedrag van de verzekeraar zich mogelijk niet verhoudt
met de voor verzekeraars geldende gedragsnormen. De Tuchtraad beoordeelt of de verzekeraar zich behoorlijk jegens het slachtoffer heeft gedragen. De Tuchtraad adviseert het Verbond van Verzekeraars over de sanctie die de verzekeraar kan worden opgelegd. Als sanctie kan worden gedacht aan een waarschuwing of een royement uit het Verbond van Verzekeraars.
Hoe kan het nou dat deze vrouw zo lang op haar vergoeding moet wachten terwijl de aansprakelijkheid al erkend en ondertekend is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de rol van rechtsbijstandsverzekeraar Achmea in deze kwestie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat deze zaak niet op zichzelf staat en dat het veel vaker voorkomt dat mensen zo lang moeten wachten op hun schadevergoeding en dat mensen ontevreden zijn over hun rechtsbijstandsverzekeraar?
Het belang van slachtoffers bij een correcte en voortvarende schadeafhandeling in het geval van letselschade heeft al langer mijn aandacht. Begin vorig jaar heb ik hierover met De Letselschade Raad en een aantal schadeverzekeraars gesproken. Bij De Letselschade Raad zijn verschillende partijen betrokken die werkzaam zijn in de letselschadepraktijk. Het gaat onder meer om belangenbehartigers, verzekeraars, schaderegelaars en -experts. Het doel van De Letselschade Raad is de afwikkeling van letselschades te verbeteren. Hoewel er de afgelopen jaren al veel is bereikt, en het merendeel van de zaken gelukkig in goede harmonie wordt afgewikkeld, dient in het belang van slachtoffers altijd te worden gezocht naar mogelijke verbeteringen. Naar aanleiding van ons gesprek vorig jaar doet De Letselschade Raad daarom op dit moment onderzoek naar de oorzaken van langlopende letselschadezaken.2 De Letselschade Raad verwacht dit onderzoek voor de zomer te kunnen afronden. Ik zie dit onderzoek met interesse tegemoet en zal u daarover nader berichten.
Vindt u het nog steeds een goed idee rechtsbijstandsverzekeraars zoals Achmea een grotere rol te laten spelen in het nieuwe stelsel?
Het nieuwe stelsel moet voorzien in laagdrempelige, effectieve en zoveel mogelijke integrale geschiloplossing voor rechtzoekenden. Meer toegankelijke informatie en advies aan de voorkant zijn daar onderdeel van. Betere triage aan de voorkant, waarbij integraal en ook naar de achterliggende problematiek wordt gekeken, moet leiden tot betere en duurzame oplossingen voor problemen. Waar dat nodig is, wordt juridisch hulp ingezet in de vorm van rechtshulppakketten.
Deze voorzien in een integrale behandeling van een probleem voor een integrale prijs. Aanbieders van rechtshulppakketten kunnen coöperaties van sociaal advocaten zijn, maar ook andere juridische adviseurs, verzekeraars, mediators of nieuwe toetreders tot de markt. Ik laat op dit moment een verkenning uitvoeren om meer inzicht te krijgen in de manier waarop aanbieders zich zullen gaan organiseren.
De praktijk van het opleggen van een strafbeschikking door het OM |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u in aanvulling op uw eerdere antwoorden op schriftelijke vragen over het opleggen van strafbeschikkingen door het openbaar ministerie (OM) aangeven aan welke medewerkers van het OM een officier van justitie (OvJ) mandateert? Kunt u in uw antwoord onderscheid maken naar functie-, opleidings- en ervaringsniveau?1
Hoe ziet deze mandaatregeling van het OM er nu uit? Zijn er verschillen tussen het verleende mandaat aan medewerkers, bijvoorbeeld onderscheiden naar functie-, opleidings- of ervaringsniveau?
Op welke manier houdt een OvJ toezicht op een daartoe gemandateerde medewerker? Kunt u uiteenzetten op welke wijze en hoe vaak een OvJ de medewerker in zijn werkzaamheden controleert?
Zijn er eisen, regels of richtlijnen voor het toezicht dat de OvJ in dat verband moet houden?
Wat moet verstaan worden onder «die voor die afdoeningsbeslissing zijn aangesteld» (antwoord op vraag negen van de genoemde eerder gestelde schriftelijke vragen)?
Hoe vaak is de afgelopen drie jaar ten onrechte aan medewerkers van het OM gemandateerd? Hoeveel van die medewerkers waren niet «voor die afdoeningsbeslissing» aangesteld?
In de afgelopen drie jaar zijn geen gevallen bekend waarin ten onrechte aan medewerkers van het OM is gemandateerd. Zoals in het antwoord op de vragen 1 tot en met 5 aangegeven wordt mandaat verleend in verband met de functie waarvoor de betreffende functionaris is aangesteld. Als gevolg daarvan zal de betreffende functionaris geen strafzaken beoordelen waartoe deze niet bevoegd is.
De rol van verzekeraars, Achmea in het bijzonder, bij het proces tot stelselherziening rechtsbijstand en de invloed op het ministerie |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het feit dat verzekeraars er op uit zijn ook op andere manieren dan slechts op verzekeringsbasis rechtshulp te verlenen?
Sommige rechtsbijstandsverzekeraars bieden rechtzoekenden zonder rechtsbijstandsverzekering al enkele jaren de mogelijkheid van hun dienstverlening gebruik te maken op basis van zogeheten «prepaid rechtshulp». De rechtzoekende betaalt dan een vast bedrag voor bijvoorbeeld hulp bij het bepalen van zijn rechtspositie of het onderhandelen met de wederpartij.
Heeft u kennisgenomen van het paper van het Verbond van Verzekeraars over de toekomst van rechtsbijstandsverzekeringen uit 2017 waarin reeds geconcludeerd wordt dat: «alleen rechtsbijstand blijven verlenen op basis van de traditionele rechtsbijstandverzekering is onvoldoende om in 2025 nog een grote rol te spelen bij de toegang tot het recht. Er zijn nieuwe producten, maar zeker ook nieuwe vormen van juridische dienstverlening nodig.»?1
Ik heb van het paper kennis genomen. Hierin lees ik dat de branche verkent op welke wijze rechtsbijstandsverzekeraars onder veranderende marktomstandigheden, zoals het grotere aanbod aan juridische informatie die rechtzoekenden online kunnen vinden, ook op langere termijn hun relevantie kunnen behouden. Dat de branche nadenkt over haar toekomst vind ik een goede zaak. Ook de Nederlandse Orde van Advocaten en mijn ministerie verkennen, elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, hoe zij omgaan met de veranderingen in de markt voor juridische dienstverlening.
Heeft u, dan wel uw ministerie, contact gezocht met Achmea voor het vormgeven van de pilot met consumentenrechtelijke geschillen of heeft Achmea met u, dan wel uw ministerie contact opgenomen? Als u contact heeft gezocht met Achmea, waarom heeft u dit specifiek met Achmea gedaan? Als Achmea contact heeft gezocht met u, dan wel uw ministerie, wanneer vond dit eerste contact dan plaats?
De pilot consumentenrechtelijke geschillen is een pilot die tot stand is gekomen op initiatief van de Raad voor Rechtsbijstand en die onder de verantwoordelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand wordt uitgevoerd. Bij de keuze voor LegalGuard (initiatief van Achmea) als dienstverlener in het kader van deze pilot hebben noch ikzelf noch mijn ambtenaren enige betrokkenheid gehad.
Hoe vaak heeft u gesprekken gehad met verzekeraars, en Achmea in het bijzonder, sinds uw aantreden, en waarover gingen deze gesprekken?
Zowel mijn ambtenaren als ik zijn continue in gesprek met organisaties en professionals in en rond het stelsel om gezamenlijk tot gedragen voorstellen voor verbetering te komen. In 2018 zijn er in het kader van het programma Rechtsbijstand een aantal ontwerpsessies en themabijeenkomsten georganiseerd. Bij deze ontwerp en themasessies waren ook professionals afkomstig uit de verzekeringswereld aanwezig. Daarnaast heeft periodiek hoog ambtelijk overleg plaatsgevonden met bestuurders van het Juridisch Loket, de Raad voor Rechtsbijstand, de NOvA en met andere organisaties, zoals de Raad voor de rechtspraak, het OM, en het Verbond van Verzekeraars. Omdat ik groot belang hecht aan het mij breed laten informeren op diverse terreinen door verschillende partijen heb ik ook een reeks werkbezoeken afgelegd, waaronder aan Stichting Achmea Rechtsbijstand. Het belang dat ik voor ogen had bij het afleggen van dit werkbezoek was om mij te informeren over de werkzaamheden van grote juridische dienstverleners.
Welke rol ziet u voor verzekeraars, en Achmea in het bijzonder, in het nieuwe stelsel van rechtsbijstand?
In het nieuwe stelsel wil ik rechtzoekenden toegang geven tot een effectieve, laagdrempelige en zoveel mogelijk integrale oplossing voor hun geschil. Daarom verken ik op welke wijze verschillende aanbieders van rechtshulp hieraan kunnen bijdragen. Daarbij kijk ik ook naar rechtsbijstandsverzekeraars, nu zij beschikken over ruime ervaring met de afdoening van juridische geschillen die mogelijk bij de vormgeving van het nieuwe stelsel van rechtsbijstand kan worden benut.
Op dit moment wordt een marktverkenning uitgevoerd, die onder andere duidelijkheid moet geven over de vraag hoe de markt gaat bewegen met voorgestelde stelselwijziging. De vraag of en zo ja welke producten door rechtsbijstandsverzekeraars kunnen worden geleverd kan ik daarom nog niet beantwoorden. Mocht Stichting Achmea Rechtsbijstand in de toekomst aan de rechtshulpverlening in het stelsel willen bijdragen, dan zal het aan dezelfde selectiecriteria moeten voldoen als andere belangstellende partijen.
In welk opzicht is de pilot voor consumentenrechtelijke geschillen van de raad voor rechtsbijstand met LegalGuard anders dan de manier waarop LegalGuard zelf reeds haar commerciële bedrijf voert? Als er geen verschil is, waarom noemt u dit dan toch een pilot?
De pilot heeft tot doel om ervaring op te doen met andere wijzen van verlening van rechtsbijstand aan rechtzoekenden dan door een advocaat op basis van een toevoeging, bijvoorbeeld ten aanzien van klanttevredenheid, doorlooptijden, passendheid van oplossingen en kostenefficiëntie. De doelstelling van de pilot is niet het beproeven van een aanpak voor de behandeling van geschillen die afwijkt van de reguliere behandelingswijzen van LegalGuard.
Wat vindt u zelf van het feit dat u eerst een reclamefilmpje maakte voor Achmea, daarna met uw contourennota voor de rechtsbijstand de rode loper uitrolde voor verzekeraars in het stelsel voor rechtsbijstand en weer daarna, nog voordat het debat met de Kamer was afgerond, een onderdeel van Achmea al de eerste opdracht gaf om te gaan experimenteren binnen de door u vastgestelde contouren?
Op dit moment werk ik de contouren van het stelsel verder uit waarover ik uw Kamer vóór de zomer van 2019 nader informeer. Vervolgens ga ik graag met uw Kamer het gesprek hierover aan. De pilot van de Raad voor Rechtsbijstand duurt tot uiterlijk 1 maart 2020 en loopt niet vooruit op enige besluitvorming over de inrichting van het nieuwe stelsel.
Zoals hiervoor opgemerkt in mijn antwoord op vraag 3 heb ik geen betrokkenheid gehad bij de keuze van de Raad voor Rechtsbijstand om samen te werken met LegalGuard. De veronderstelling dat ik Achmea opdracht zou hebben gegeven tot een experiment is dan ook niet juist.
Voor de volledigheid merk ik op dat ik reeds eerder ben in gegaan op het filmpje bij Achmea bij eerder beantwoorde Kamervragen2.
Klopt het dat verzekeraars steeds meer en intensiever samenwerken met het ministerie, zoals te lezen valt op de website van het Verbond van Verzekeraars?2
Het is juist dat er met enige regelmaat contact is tussen mijn ministerie en rechtsbijstandsverzekeraars, het Verbond van Verzekeraars of het Platform Rechtsbijstand. Dat er contacten zijn met rechtsbijstandsverzekeraars ligt voor de hand, nu een groot deel van de Nederlandse bevolking voor rechtsbijstand is verzekerd. Het aantal polissen werd in 2014 geschat op 3,2 miljoen.4
In hoeverre komen de vijf aanbevelingen de voorzitter van het Platform Rechtsbijstand, zoals hij deze deed tijdens het rondetafelgesprek gesubsidieerde rechtsbijstand, overeen met uw plannen zoals geformuleerd in de contourennota herziening stelsel gesubsidieerde rechtsbijstand?3
Bij de totstandkoming van de contourennota zijn veel partijen geraadpleegd. Verschillende partijen hebben zelf stukken geschreven en hebben expliciet aanbevelingen gedaan.
De aanbevelingen van de voorzitter van het Platform Rechtsbijstand over het vroegtijdig bieden van een oplossing en van het betrekken van hulpverleners uit aanvullende disciplines sluiten goed aan bij de uitgangspunten voor het nieuwe stelsel. De hulpvraag van rechtzoekenden wordt beter in kaart gebracht en zal belangrijk zijn voor de vormgeving van de toegang tot informatie, advies en hulp. Het stelsel moet duurzaam zijn, het moet aansluiten op de huidige behoeften en ook ruimte bieden voor ontwikkelingen in de toekomst. Dat betekent onder andere dat het stelsel openstaat voor technologische en andere ontwikkelingen.
Klopt het dat het Platform Rechtsbijstand van het Verbond voor Verzekeraars het ministerie helpt bij de beantwoording van Kamervragen, zoals valt te lezen op haar website? Zo ja, hoe vaak en bij welke vragen is dat precies gebeurd en tot welke wijzigingen heeft dat geleid? Heeft zij ook geholpen bij het beantwoorden van de vragen over het verspreiden van een filmpje over een commerciële verzekeraar?4
Om een zorgvuldige en feitelijk juiste beantwoording van Kamervragen te waarborgen maakt afstemming met partijen waarop de vraagstelling ziet, of die een bijzondere deskundigheid hebben die voor een correcte beantwoording nodig is, deel uit van het beantwoordingsproces. Over beantwoording van bepaalde Kamervragen is om deze reden ook contact met het Verbond van Verzekeraars.
Wat vindt u van deze steeds groter wordende invloed van verzekeraars op het ministerie en op het stelsel van rechtsbijstand, zeker ook gezien in samenhang met het feit dat (sociaal) advocaten aangeven zich niet door u gehoord te voelen?
Ik herken het geschetste beeld van de toenemende invloed niet. Bij het ontwerpen van het stelsel vind ik het belangrijk om met alle partijen in het veld in gesprek te gaan zodat er met verschillende kennis en expertise naar vraagstukken gekeken wordt. Ik acht het van belang dat er naast advocaten en mediators ook gekeken zal worden naar de mogelijkheid dat andere rechtsbijstandverleners, die aan kwaliteitseisen voldoen, actief betrokken kunnen zijn.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de politiebonden woedend zijn over verbod politieactie |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de burgemeester van Den Haag de voorgenomen pensioenacties van de politiebonden (gedeeltelijk) tegenhoudt?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer kwalijk is dat de burgemeester van Den Haag deze demonstratie (gedeeltelijk) verbiedt zonder daar een reden voor te geven?
Naar inmiddels is gebleken zal de demonstratie doorgang vinden zoals aangekondigd. Van een situatie als verondersteld in vraag 2 is dus geen sprake. In algemene zin geldt dat het stellen van beperkingen aan of het verbieden van een demonstratie altijd zal moeten worden gemotiveerd door het bevoegde gezag (de burgemeester). Voor contact tussen mij en de burgemeester van Den Haag hierover bestaat thans geen aanleiding.
Bent u bereid met de burgemeester van Den Haag in contact te treden om te kijken of de demonstratie toch doorgang kan vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de geplande actie op maandag 11 februari 2019?
Ja.
Nieuw onderzoek in de zaak-Poch |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u zich uw antwoorden herinneren op de eerder gestelde Kamervragen inzake de zaak-Poch?1
Ja.
Kunt u zich uw brief herinneren van 18 januari 2019, waarin u stelde dat «een onafhankelijk persoon vragen inzake het aanvullend onderzoek wil stellen naar de volledigheid van het dossier, mede tegen de achtergrond van de in de media gedane uitingen»?2
In de brief waaraan u refereert heb ik aangegeven dat ik een onafhankelijk persoon zal vragen aanvullend onderzoek in te stellen naar de volledigheid van het dossier, mede tegen de achtergrond van de in de media gedane uitingen.
In navolging op die brief kan ik u melden dat ik de heer Machielse, oud Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad, heb gevraagd om het bovengenoemde onderzoek in te stellen. De heer Machielse heeft deze onderzoeksopdracht aanvaard.
Bent u bereid de eerder gestelde schriftelijke vragen inzake de zaak-Poch, die niet door u beantwoord zijn, in het aanvullend onderzoek alsnog mee te nemen en te beantwoorden?
De onderzoeksopdracht is zo breed mogelijk gesteld, zie ook het antwoord op vraag 5. De onderzoeker heeft zelf de ruimte om te bepalen of hij de betreffende onbeantwoorde vragen daarbij meeneemt en zo ja, op welke wijze. Ik zal de beantwoording van beide sets vragen doen toekomen aan de heer Machielse.
Is het onderzoek reeds gestart? Zo nee, op welke termijn zal dit gebeuren?
Het onderzoek is nog niet gestart, maar het ligt in de rede dat het onderzoek binnen zeer afzienbare termijn zal starten.
Welk mandaat heeft de onafhankelijke onderzoeker en hoe wordt deze geselecteerd?
De onderzoeker heeft tot taak onderzoek te verrichten met het oog op de beantwoording van in ieder geval de volgende vragen:
Bovenstaande, open geformuleerde, vragen moeten in onderlinge samenhang worden onderzocht, waarbij mede de informatiepositie op basis waarvan (politieke) besluitvorming heeft plaatsgevonden relevant is. Het staat de onderzoeker vrij om andere feiten te signaleren die hem in het licht van de onderzoeksvragen relevant voorkomen en kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding.
De onafhankelijk onderzoeker is geselecteerd op basis van een aantal selectiecriteria. Er is onder meer gekeken naar volstrekte onafhankelijkheid, de betreffende persoon mag niet eerder betrokken zijn geweest bij het dossier Poch. Daarnaast is ook gekeken naar praktijkervaring ten aanzien van strafrechtelijke dossiers van het hoogste kwalitatieve niveau.
Op welke termijn kan de Kamer de uitkomsten van het onderzoek verwachten?
De onafhankelijk onderzoeker is niet aan een termijn gebonden. Ik zal uw Kamer te gelegener tijd nader informeren.
Het bericht ‘Cyberaanval kopen lijkt kattenkwaad, maar is een misdaad’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Cyberaanval kopen lijkt kattenkwaad, maar is een misdaad»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre u bekend bent met de geschetste problematiek omtrent platformcriminaliteit waar illegale diensten (zoals malware, exploitkits en DDoS-aanvallen) worden aangeboden? Is het strafbaar om deze diensten aan te bieden dan wel om deze te gebruiken? Welke activiteiten ondernemen politie, justitie, het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en andere (overheids)diensten om te voorkomen dat deze diensten worden aangeboden dan wel om op te treden tegen dit soort aanbieders?
Het is bekend dat technisch vaardige cybercriminelen hun criminele diensten en/of software waarmee criminaliteit kan worden gepleegd, op internet aanbieden. Dit fenomeen wordt aangeduid als cybercrime-as-a-service («CaaS») en wordt onder meer genoemd in het Cyber Security Beeld Nederland 2018. Het aanbieden en het gebruiken van dergelijke diensten of technische hulpmiddelen, of enkel het vervaardigen, verwerven of voorhanden hebben van bepaalde software is onder voorwaarden (bijvoorbeeld dat de software in objectieve termen is aan te merken als geschikt tot plegen van een misdrijf in de zin van artikel 138ab, eerste lid, 138b of 139c of artikel 138ab, tweede of derde lid) strafbaar indien het oogmerk van het plegen van strafbare feiten aanwezig is (art. 139d, tweede en derde lid Sr). Naast het vervaardigen, voorhanden hebben of aanbieden van dergelijke middelen zijn de feiten die daarmee vervolgens worden gepleegd ook strafbaar.2 De aanbieders van de middelen zijn vervolgens (als medeplegers/medeplichtigen) tevens strafbaar voor die feiten, naast de gebruikers van hun diensten.
De politie en het Openbaar Ministerie voeren opsporingsonderzoeken uit naar aanbieders en gebruikers van strafbare diensten of hulpmiddelen. Een betrouwbare inschatting van het aantal aanbieders en gebruikers in Nederland is niet goed mogelijk, mede gelet op de eenvoud waarmee dergelijke diensten mondiaal kunnen worden geproduceerd en aangeboden. Strafrechtelijk optreden is mogelijk door opsporing en vervolging, en door het ontoegankelijk maken van online marktplaatsen, websites of delen daarvan. Een veel voorkomende complicatie voor de politie en het Openbaar Ministerie is dat dergelijke websites en aanbieders door anonimiseringstechnieken, het routeren van internetverkeer door meerdere landen of het gebruikmaken van virtuele servers, vaak zeer lastig of helemaal niet zijn op te sporen. Desalniettemin boeken de politie en het Openbaar Ministerie successen, veelal met internationale partners en Europol.
Het aantal opsporingsonderzoeken naar cybercrime is de afgelopen jaren gestaag gegroeid. De aanpak van cybercrime is ook in de nieuwe Veiligheidsagenda een prioriteit. Met de additionele middelen die in het Regeerakkoord zijn vrijgemaakt voor de politie en de strafrechtketen wordt de komende jaren onder meer geïnvesteerd in kennis en capaciteit bij de politie en het Openbaar Ministerie voor de aanpak van cybercrime. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) levert als informatieknooppunt en expertisecentrum voor cybersecurity ondersteuning en advies aan Rijkoverheids- en vitale organisaties. Het NCSC werkt samen met overheden, bedrijven en de wetenschap om kennis over DDoS-aanvallen en de bescherming daartegen uit te wisselen.3
Welk beeld heeft u van de laagdrempeligheid en toegankelijkheid van dergelijke diensten die worden aangeboden door cybercriminelen aan de gewone burger? Bestaan er in de regelgeving voldoende barrières om het gebruik van deze illegale diensten tegen te gaan?
De regering staat voor een open, vrij en veilig internet. Dat biedt vele economische en maatschappelijke kansen en mogelijkheden. Tegelijk kunnen criminelen die openheid en vrijheid ook misbruiken, bijvoorbeeld door het aanbieden van criminele diensten, anoniem en vanaf een onbekende plek in de wereld. Door de hoogwaardige Nederlandse digitale infrastructuur en snelle internetverbindingen is het zeer aannemelijk dat infrastructuur waarmee criminele activiteiten worden gepleegd, zich ook in ons land bevindt. Zelfreguleringsinitiatieven leveren een belangrijke bijdrage om crimineel gebruik van de Nederlandse infrastructuur zo veel mogelijk te voorkomen.4
Cybercrime-as-a-service maakt technisch complexe criminele handelingen voor minder technisch onderlegde daders gemakkelijk bereikbaar, terwijl de opsporing zeer lastig is.
Welke mogelijkheden biedt de wet Computercriminaliteit III om platformcriminaliteit tegen te gaan en de aanbieders van dergelijke platformen(strafrechtelijk) aan te pakken?
De wet Computercriminaliteit III bevat een bevoegdheid voor de politie tot het heimelijk en op afstand binnendringen in geautomatiseerd werk. Vervolgens kunnen aan dat geautomatiseerde werk of aan de daarin opgeslagen digitale gegevens onderzoekshandelingen worden verricht. Het ontoegankelijk maken van gegevens is daarbij een mogelijkheid waarin de wet voorziet. Die bevoegdheid kan worden ingezet voor de opsporing van strafbare feiten met een strafbedreiging van 8 jaar of meer en strafbare feiten die in het Besluit Onderzoek in Geautomatiseerd Werk5 zijn aangewezen. Cybercrime-as-a-service betreft veelal strafbare feiten die in het Besluit zijn aangewezen, zoals bijvoorbeeld computervredebreuk (art. 138ab Sr), al dan niet gericht tegen de vitale infrastructuur, DDoS-aanvallen (art. 138b Sr) en het opzettelijke vernielen van een geautomatiseerd werk (art. 161sexies Sr). Daarnaast bevat de wet een verheldering van de bevoegdheid tot het vorderen van het ontoegankelijk maken van gegevens (art. 125p Sv). Deze bevoegdheid kan onder meer worden toegepast voor het ontoegankelijk maken van een website die illegale diensten of technische hulpmiddelen aanbiedt.
Kunt u aangeven in hoeverre het een obstakel vormt voor de opsporing dat aanbieders van dergelijke platformen anoniem op het darkweb opereren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat gebruikers van dergelijke platformen eenvoudiger op te sporen zijn dan de aanbieders? Biedt het wetboek of de richtlijnen van het Openbaar Ministerie mogelijkheden om aanbieders strenger te straffen dan gebruikers van deze platformen?
Het gebruik van digitale anonimiseringstechnieken of versleutelde communicatiediensten is voor individuele gebruikers net zo eenvoudig als voor de aanbieders van CaaS-platformen. De vaardigheden van de gebruikers of aanbieders, ook wel de «human factor», is vaak van doorslaggevend belang bij een succesvolle opsporing en vervolging.
De «richtlijn voor strafvordering cybercrime»6 van het Openbaar Ministerie geeft aanknopingspunten voor een hogere strafreis bij verdachten die meermalen strafbare feiten hebben gepleegd, veelal in georganiseerd verband en in combinatie met andere strafbare feiten. Bij aanbieders zal doorgaans vaker van (één van) deze strafverzwarende factoren sprake zijn dan bij gebruikers. Daarbij wordt ook een onderscheid gemaakt tussen first offenders en gevallen van recidive. Een onderscheid tussen aanbieders en gebruikers als zodanig maakt de richtlijn echter niet.
De praktijk van verhuur van «virtuele serverruimte» zorgt ervoor dat de eigenaar van een datacentrum vaak niet weet welke klanten welk deel van de servercapaciteit huurt, waardoor het opsporen van aanbieders (van bijvoorbeeld CaaS-platformen) zeer lastig is. De eigenaar van een datacentrum of de reseller van servercapaciteit daarbinnen hebben beiden geen verplichting om een klantenregister bij te houden.
Het bericht 'Boetes voor verstoren natuur op Waddenzee worden niet meer uitgedeeld' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Boetes voor verstoren natuur op Waddenzee worden niet meer uitgedeeld»?1
Ja.
Klopt het dat er geen boetes meer uitgedeeld worden bij verstoring, vernieling en dergelijke van de natuur in het Natura 2000-gebied Waddenzee? Zo ja, waarom worden deze boetes niet uitgedeeld?
In het Natura 2000-beheerplan Waddenzee is beschreven welke activiteiten, onder welke voorwaarden mogen plaatsvinden. Nieuwe activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor de Natura 2000-doelstellingen moeten getoetst worden aan de Wet natuurbescherming (Wnb).
Op de Waddenzee zijn meerdere toezichthouders en handhavers actief. Hun inspanningen zijn erop gericht om verstoring van de natuur te voorkomen.
De Waddenunit van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) ziet toe op de naleving van de Wnb en de Visserijwet 1963. Het afgelopen jaar heeft de Waddenunit geen processen-verbaal specifiek voor verstoring op grond van de Wnb opmaakt, op basis waarvan het Openbaar Ministerie kan besluiten een boete op te leggen. Wel heeft de Waddenunit een negental processen-verbaal opgemaakt voor het zich bevinden in gebieden die gesloten zijn op grond van de Wnb.
Onder de Wnb is één-op-één aangesloten op de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, hetgeen betekent dat onder de Wnb opzettelijke verstoring van vogels, alleen verboden is voor zover de verstoring van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende soort. Wel geldt te allen tijde de algemene zorgplicht van de Wnb, die bestuursrechtelijk kan worden gehandhaafd.
Klopt het dat er ook op andere terreinen, zoals snelvaren en de blackbox bij de garnalenvisserij, problemen zijn rondom de handhaving in het Natura 2000-gebied Waddenzee?
Bij de handhaving van snelvaren dient de snelheidsovertreding ter plekke fysiek (op heterdaad) te worden waargenomen. De praktijk op een open water zoals de Waddenzee, met z’n specifieke morfologische kenmerken, is dat de overtreders de handhavers van ver zien aankomen. Dit is een algemeen bekend probleem.
In het kader van de visserijakkoorden VIBEG (Noordzeekustzone) en VISWAD (Waddenzee) zijn er afspraken gemaakt over de invoering van blackboxsystemen in de garnalenvisserij. De afspraken zijn opgenomen in de Natura 2000-vergunning die op 1 januari 2017 aan de garnalensector is verleend. Er zijn problemen vastgesteld bij het functioneren van de blackboxsystemen die de garnalensector heeft aangeschaft. Als gevolg hiervan kunnen de producentenorganisaties in de garnalenvisserij nog geen invulling geven aan de afspraken die zijn gemaakt over co-management. Ik ben in overleg met de betrokken partijen om tot een adequate oplossing te komen.
Klopt het dat de blackboxsystemen, en de daaraan gekoppelde systemen van co-management in de garnalenvisserij dat sinds 1 januari 2017 verplicht is volgens de natuurbeschermingswetvergunning van de garnalenvisserij, nog altijd niet afdoende operationeel zijn en kunt u aangeven welke bevoegdheden u kunt en wilt toewijzen aan de visserij-product organisatie's om het co-management van het blackboxsysteem adequaat te laten uitvoeren?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) momenteel een audit uitvoert op het technisch functioneren van de blackboxsystemen om te zien of ze betrouwbaar genoeg zijn? Zo ja, wanneer worden de conclusies uit deze audit bekend, betekent dit dat er nu feitelijk niet gecontroleerd wordt op visserij in gesloten gebieden en wat doet u daaraan?
De NVWA heeft een audit naar het functioneren van de blackboxsystemen onlangs afgerond. Ik werk momenteel met betrokken partijen aan de verbeteracties die nodig zijn voor het volledig werkend krijgen van de blackboxsystemen.
De NVWA voert haar controlerende taak uit zonder gebruik te maken van de blackboxsystemen. Daarmee is de controlerende taak niet in het geding.
Hoeveel boetes en dergelijke werden er jaarlijks op basis van de Wet natuurbescherming uitgedeeld in het Natura 2000-gebied Waddenzee voor de invoering van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 en hoeveel daarna? Kunt u dit specificeren naar de soort overtreding (verstoring/vernieling, snelvaren, visserij enz.) en kunt u eventuele verschillen verklaren?
Het aantal handhavende acties, waaronder het opmaken van processen-verbaal, dat in 2018 in de Waddenzee is uitgevoerd door de Waddenunit en Rijkswaterstaat, is op grond van de:
In 2017 heeft de Waddenunit van LNV op grond van de Visserijwet 1963 18 processen-verbaal opgemaakt, 38 officiële waarschuwingen gegeven en 45 bestuurlijke rapportages opgemaakt.
Mij is gebleken dat de verantwoordelijke instanties geen volledige gegevens beschikbaar hebben over de jaren vóór invoering van de Wnb. Wel kan uit de aan mij verstrekte informatie door de betrokken instanties opgemaakt worden dat de inzet vóór en na invoering van de Wnb als vergelijkbaar verondersteld mag worden.
Deelt u de mening dat de Wet natuurbescherming zo geïnterpreteerd kan worden dat handhaving ook op basis van voorwaardelijke opzet mogelijk is en kunt u toelichten of dit betekent dat mensen die verstoren terwijl ze zich in een Natura 2000-gebied bevinden per definitie een boete kunnen krijgen, omdat ze bij het betreden van een Natura 2000-gebied op de hoogte worden geacht te zijn over hoe ze verstoring kunnen voorkomen?
De Wnb voorziet in regels om de bescherming in voorkomend geval te waarborgen. In de eerste plaats het Natura 2000-regime. Het besluit tot aanwijzing van de Waddenzee als Natura 2000-gebied bevat voor de gewone zeehond, de grijze zeehond en diverse wadvogels instandhoudingsdoelen. Wanneer een bezoeker in het Waddengebied door zijn handelen een zodanige verstoring teweeg brengt dat de staat van instandhouding van één of meer van de betreffende diersoorten in het geding kan komen, dan handelt hij in strijd met het verbod om zonder vergunning handelingen te verrichten met een mogelijk significant verstorend effect (artikel 2.7, tweede lid).
Het opzettelijk verstoren van vogels is bovendien verboden op grond van artikel 3.1, vierde lid, van de Wnb, tenzij de verstoring geen wezenlijke invloed heeft op de staat van instandhouding van die soort. Onder «opzettelijk verstoren» wordt niet alleen verstaan het willens en wetens verstoren van vogels, maar ook de handelingen waarbij iemand bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat zijn gedraging leidt tot een verstoring, de zogenoemde «voorwaardelijk opzet». Zeker wanneer een bezoeker op voorhand is geïnformeerd over de verstorende gevolgen die het dichtbij benaderen van vogels met zich brengt, zal hij zich er niet op kunnen beroepen dat hij de door hem veroorzaakte verstoringen niet zo had bedoeld. Op activiteiten die de grijze zeehond of de gewone zeehond verstoren is de zorgplicht (artikel 1.11) van toepassing, aangezien de Wnb zelf niet voorziet in een expliciet verbod op het verstoren van dieren van deze soorten. Artikel 3.10, eerste lid, verbiedt het doden, vangen van dieren van deze in de bijlage bij de wet genoemde soorten en het opzettelijk beschadigen of vernielen van hun vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Door middel van actieve voorlichting kan aan bezoekers duidelijk worden gemaakt dat in het Waddengebied de zorgplicht met zich brengt dat zij op afstand moeten blijven van rustende dieren als zeehonden en vogels.
Overtreding van de artikelen 2.7, tweede lid, en 3.1, vierde lid, van de Wnb kan strafrechtelijk worden gesanctioneerd op grond van de Wet op de Economische Delicten, onder meer met een boete. De zorgplicht (artikel 1.11 van de Wnb) kan bestuursrechtelijk worden gehandhaafd, met bestuursdwang of een last onder dwangsom. Het hangt van het type en de aard van de verstoring in een Natura 2000 gebied af of er boetes kunnen worden opgelegd.
Als de Waddenzee wordt aangewezen als een beperkt toegankelijk gebied op grond van artikel 2.5 van de Wet natuurbescherming, waarbij eenieder het gebied mag betreden als hij/zij zich houdt aan de Erecode voor wadliefhebbers, kan er dan wel gehandhaafd worden bij verstoring, vernieling e.d. van de natuur? Zo ja, bent u van plan de Waddenzee als zodanig aan te wijzen? Zo nee, waarom niet en op welke manier gaat u het huidige probleem aanpakken?2
De vigerende maatregelen in het kader van Natura 2000 fungeren in wezen als een toegang beperkend besluit onder voorwaarden. Het aanwijzen van gebieden als te sluiten middels een Toegang Beperkend Besluit op grond van de Wnb dient gericht en op ecologische gronden te gebeuren.
Mensen die het Waddengebied bezoeken komen daar om dit bijzondere Nederlandse gebied te beleven. Het is van belang dat burgers, voordat zij het Waddengebied betreden, goed en actief worden voorgelicht. Dit is een taak van de overheden, in goede samenwerking met de in het gebied opererende beheerders, belangenorganisaties en gebruikers. De Erecode «ik pas op het Wad» die actief onder de aandacht wordt gebracht is daarvan een goed voorbeeld.
Voor de bescherming van natuur in de Waddenzee zijn de regimes voor gebiedsbescherming (Natura 2000) en voor soortenbescherming van de Wnb van belang. Om verstoring tegen te gaan zijn er gebieden in de Waddenzee waar een Toegang Beperkend Besluit geldt op grond van de Wnb (artikel 2.5) ter bescherming van vogels en zeehonden. Betreding van die gebieden is gedurende het jaar al dan niet tijdelijk verboden.
Regulering van activiteiten middels het Beheerplan, Toegang Beperkende Besluiten en separate vergunningen zijn instrumenten vanuit de gebiedsbescherming. De Erecode is opgenomen in het Beheerplan.
Op dit moment ben ik met de Waddenprovincie(s) en het Functioneel Parket in overleg om te bezien op welke wijze op grond van het huidige beschermingsregime opzettelijk verstorende activiteiten aangepakt kunnen worden. Naar verwachting zal ik uw Kamer hierover binnen een half jaar kunnen informeren.
Daarnaast houdt Rijkswaterstaat als coördinator van de handhaving op de Waddenzee samen met handhavers van mijn ministerie en de provincies de problemen van het handhaven op het snelvaren tegen het licht.
Wie is er verantwoordelijk voor handhaving van natuurwet- en regelgeving in het Natura 2000-gebied Waddenzee?
Op grond van de Wnb zijn zowel het Ministerie van LNV als de provincie(s) bevoegd gezag voor handhaving van de natuurregelgeving in de Waddenzee. In het kader van de Samenwerkende Inspectiediensten Waddenzee wordt er samengewerkt met alle beherende en inspecterende organisaties in de Waddenzee. Toezicht en handhaving is onder te verdelen in een drietal delen, te weten handhavingscommunicatie, preventieve aanwezigheid en controle/opsporing & inspectie. Zichtbare aanwezigheid in het gebied zorgt voor een geringer aantal overtredingen.
Voor wat betreft het aantal uren dat beschikbaar is voor toezicht en handhaving op de Waddenzee voor natuurregelgeving geldt:
Daarnaast gaat er een preventieve werking uit op het optreden van overtredingen door de aanwezigheid van de Waddenunit op de Waddenzee in het kader van haar andere taken. Door de beschikbare capaciteit effectief in te zetten en samen te werken op het terrein van toezicht en handhaving kan mijns inziens de schade aan de natuur in voldoende mate worden voorkomen.
Hoeveel capaciteit is er beschikbaar voor handhaving van natuurwet- en regelgeving in Natura 2000-gebied Waddenzee (uren per jaar, per organisatie, per type activiteit)?
Zie antwoord vraag 9.
Is de beschikbare capaciteit voor handhaving voldoende om (significante) schade aan de natuur te voorkomen?
Zie antwoord vraag 9.
Welke bevoegdheden heeft de beheerautoriteit nodig om het geschetste handhavingsprobleem op te lossen?
De genoemde zaken staan los van de wijze van organiseren en de te kiezen vorm van een beheerautoriteit Waddenzee.
In het regeerakkoord is opgenomen dat er één beheerautoriteit komt voor de Waddenzee, die een integraal beheerplan uitvoert. De verkenning die in opdracht van de Ministers van IenW en LNV wordt uitgevoerd, is vrijwel afgerond. Binnenkort maak ik samen met de Minister van IenW een keuze hoe de Beheerautoriteit wordt ingevuld.
Het sluiten van een contract voor een pilot met rechtshulppakketten |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat u reeds een eerste contract heeft gesloten voor een pilot met rechtshulppakketten?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn brief d.d. 6 februari 2019 over de pilot rechtsbijstand.
Is het waar dat u met een onderdeel van verzekeraar Centraal Beheer Achmea, een contract heeft gesloten om 1200 sociale zekerheidszaken te laten uitvoeren? Zo ja, waarom is hierover de Kamer niet geïnformeerd, en waarom is hierover niet met alle betrokken partijen overleg gevoerd om ook de huidige rechtshulpverleners te betrekken, zoals toegezegd? Zo nee, wat zijn dan wel precies de ontwikkelingen en de planning op dit gebied?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen nog voor het debat over het verslag van het algemeen overleg (VAO) gesubsidieerde rechtsbijstand (6/2/2019) beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Deskundigen adviseren jeugd-tbs voor verdachte (19) geruchtmakende verkrachtingszaak De Esch’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Deskundigen adviseren jeugd-tbs voor verdachte (19) geruchtmakende verkrachtingszaak De Esch»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze levensgevaarlijke Gerson F., die meerderjarig was op het moment dat hij afgelopen zomer op zeer gewelddadige wijze een meisje heeft verkracht en haar geprobeerd heeft te vermoorden, niet volgens het jeugdstrafrecht berecht moet worden, maar volgens het volwassenstrafrecht, zodat hij de hoogst mogelijk straf opgelegd kan krijgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op individuele gevallen. Uiteraard ben ik van mening dat een jongvolwassene die een ernstig delict heeft gepleegd hiervoor een passende straf moet krijgen. Het jeugdstrafrecht biedt de mogelijkheid om jeugd-tbs (PIJ-maatregel) op te leggen voor een maximum van 7 jaar, waarna deze indien nodig kan worden omgezet in een tbs-maatregel.
Het besluit of een jongvolwassene in het kader van het adolescentenstrafrecht (ASR) via het jeugdstrafrecht wordt veroordeeld is aan de rechter. Onder bepaalde condities kan de rechter besluiten om een 18- tot 23-jarige volgens het jeugdstrafrecht te sanctioneren (artikel 77c Wetboek van Strafrecht). Deze condities zijn: de «persoon van de dader» en «omstandigheden waaronder een delict is gepleegd». Bij toepassing van het adolescentenstrafrecht is er sprake van maatwerk. De reclassering, het NIFP en het OM wegen af of een jongvolwassene voor het jeugdstrafrecht in aanmerking komt en adviseren de rechtbank hierover. Uitgangspunt hierbij is dat het gekozen strafrecht de best passende interventie biedt om recidive bij een specifieke jongvolwassene te voorkomen. Bij deze afweging spelen de ernst van de het delict, de delictgeschiedenis en reeds ingezette interventies ook een rol.
Bent u bekend met het feit dat Gerson F. in zijn jeugd ook al is veroordeeld voor een geweldsdelict? Deelt u de mening dat het jeugdstrafrecht dus blijkbaar geen enkele indruk op hem heeft gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat volwassendaden ook volwassen berecht en gestraft moeten worden, ongeacht de adviezen van psychologen en psychiaters die de dit soort tuig het liefst als zielige patiënt behandeld ziet worden? Zo nee, waarom komt u steeds op voor de belangen van gruwelijke misdadigers en beschermt u niet de slachtoffers van ernstige geweldsmisdrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u als verantwoordelijke Minister voor het openbaar ministerie (OM) bereid het OM te instrueren dat deze zeer gewelddadige en gevaarlijke verkrachter gewoon volgens het volwassenstrafrecht berecht en gestraft wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het OM is onafhankelijk in het al dan niet vorderen van het jeugdstrafrecht in het kader van ASR en in het advies aan de rechtbank om een verdachte in voorlopige hechtenis te houden. Ook bij deze afweging spelen de ernst van het delict en de bescherming van slachtoffers een belangrijke rol.
Kunt u toezeggen dat deze crimineel tot in elk geval het einde van de rechtszaak in voorarrest blijft zitten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Kritiek op Booking.com om aanbieden van bedden in Israëlische nederzettingen’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kritiek op Booking.com om aanbieden van bedden in Israëlische nederzettingen» (NRC, 29 januari 2019) en het rapport van Amnesty International van 30 januari 2010 «Destination: Occupation»?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever volgens internationaal recht illegaal zijn?
Op grond van het internationaal recht erkennen Nederland en de EU de Israëlische soevereiniteit over de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden niet, en beschouwen zij deze gebieden niet als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht en een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Dit standpunt is ook vastgelegd in EU-Raadsconclusies en is in lijn met VN Veiligheidsraad-resolutie 2334 (2016).
Deelt u de mening zoals verwoord in het rapport van Amnesty International dat Booking.com met het huidige beleid bijdraagt aan mensenrechtenschendingen jegens Palestijnen? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven hebben een eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid mensenrechten te respecteren. Het kabinet verwacht dan ook van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Hierover moeten bedrijven tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Het kabinet doet geen uitspraak over specifieke casussen. Partijen kunnen een melding doen van vermeende schendingen van de OESO-richtlijnen door bedrijven bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP).
Bent u van mening dat de huidige werkwijze van Booking.com voldoet aan de UN Guiding Principles on Business and Human Rights? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u contact gehad met (één van de) vier mensenrechtenorganisaties die de Nederlandse website Booking.com in een brief hebben opgeroepen geen hotelkamers en appartementen in Israëlische nederzettingen aan te bieden? Zo nee, op welke termijn denkt u dat te doen? Zo ja, bent u bereid deze organisaties te ondersteunen in hun contact met Booking.com?
Het kabinet onderhoudt regelmatig contact met diverse mensenrechtenorganisaties, waaronder ook (sommige van) de organisaties in kwestie. De organisaties hebben zelf contact met booking.com gehad, dat ook gereageerd heeft op de vragen die deze organisaties gesteld hebben. Daar is ondersteuning vanuit het kabinet niet voor nodig.
Welke sanctie instrumenten heeft u om bedrijven die misleidende informatie verstrekken aan te pakken?
Het kabinet vindt het belangrijk dat consumenten op basis van volledige en juiste informatie hun beslissing kunnen nemen. De regels over oneerlijke handelspraktijken (afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) gebieden handelaren om transparant en volledig te zijn in de informatieverstrekking. Ook is het handelaren op grond van deze wetgeving niet toegestaan om consumenten te misleiden over bestemming van een reis. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is belast met het toezicht op deze regels.
Kunt u zich voorstellen dat niet voor iedereen vanzelfsprekend duidelijk is dat accommodaties met als locatieaanduiding «West Bank, Israël» of Kfar Adumim en Ofra, zich in bezet gebied bevinden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de bewustwording omtrent illegale Israëlische nederzettingen en de schending van het internationaal recht onder de aandacht te brengen? Zo nee, waarom niet?
Booking.com heeft in reactie op de rapporten van Amnesty International en Human Rights Watch te kennen gegeven voortaan de aanduiding «Israeli settlement» te gebruiken ten aanzien van accommodaties in Israëlische nederzettingen. Het is van belang dat dit consequent wordt door gevoerd om, in lijn met VN Veiligheidsraad-resolutie 2334 (2016), het onderscheid tussen Israël en de bezette gebieden te verduidelijken en helderheid te verschaffen richting consumenten. Het is immers goed voorstelbaar dat locatieaanduidingen niet altijd vanzelfsprekend en duidelijk zijn. Dit sluit aan bij het standpunt van het kabinet. Zie ook de antwoorden op de vragen 3, 4 en 6.
Bent u bereid Booking.com, met het hoofdkantoor in Nederland, aan te spreken op haar rol in het vergroten van het toerisme naar de illegale nederzettingen en Booking.com er op te wijzen dat er sprake is van misleiding van klanten door niet duidelijk aan te geven dat het betreffende aanbod zich bevindt in Israëlische nederzettingen? Zo ja, op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3, 4, 6 en 7. Het is aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en daar verantwoording over af te leggen, en Booking.com heeft al te kennen gegeven voortaan de aanduiding «Israeli settlement» te gebruiken ten aanzien van accommodaties in Israëlische nederzettingen. Indien een bedrijf vragen heeft over het Nederlandse beleid omtrent Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) kan het daarover met het Ministerie van Buitenlandse Zaken in gesprek gaan.
De constatering dat het nog altijd eenvoudig is om identiteitsfraude te plegen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Rambam van 10 januari 2019?1
Ja.
Welke gegevens moeten banken verifiëren voor zij overgaan tot het openen van een rekening? Welke methoden van verificatie zijn toegestaan?
Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) hebben banken de verplichting om, voordat de zakelijke relatie ontstaat en de dienstverlening aanvangt, onderzoek te verrichten naar hun cliënten. Dit cliëntenonderzoek stelt de instelling in staat om de cliënt te identificeren en zijn of haar identiteit te verifiëren. Bij het identificeren verstrekt de cliënt gegevens over zijn identiteit. Bij het verifiëren van de identiteit dient de bank vast te stellen of de opgegeven identiteit overeenkomt met de werkelijke identiteit. De Wwft vereist dat de verificatie plaatsvindt aan de hand van documenten, gegevens of inlichtingen uit betrouwbare en onafhankelijke bron. De Uitvoeringsregeling Wwft bevat een niet limitatieve lijst van documenten die hiervoor gebruikt kunnen worden. Dat zijn, indien de cliënt een natuurlijk persoon is, een geldig paspoort, een geldig(e) Nederlandse identiteitskaart of Nederlands rijbewijs, een geldig identiteitsbewijs of rijbewijs dat is afgegeven door het gezag in een andere lidstaat en dat is voorzien van een pasfoto en de naam van de houder, reisdocumenten voor vluchtelingen en vreemdelingen en vreemdelingendocumenten die zijn afgegeven op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Een bank kan andere documenten, inlichtingen of gegevens accepteren ten behoeve van de verificatie van de identiteit van een natuurlijk persoon, mits deze afkomstig zijn uit een betrouwbare en onafhankelijke bron. Als het documenten betreft die niet afkomstig zijn van overheidsinstanties of rechterlijke instanties, moet de bank zich afvragen of de documenten wel voldoende betrouwbaar zijn. Documenten waarvan niet vaststaat dat daaraan een adequate identificatie en verificatie vooraf is gegaan, zoals studentenpassen, volstaan over het algemeen niet om de identiteit te verifiëren. Of een bepaald document kan volstaan ter verificatie is uiteindelijk aan de bank zelf om te beoordelen. Dit is afhankelijk van het risico dat de cliënt met zich brengt. Een bank moet vastleggen welke documenten, inlichtingen of gegevens acceptabel zijn en waarom.
Identificatie en verificatie dienen te zijn afgerond voordat de zakelijke relatie wordt aangegaan met of dienstverlening wordt verleend aan de cliënt. Voor banken geldt dat de verificatie van de cliënt kan plaatsvinden nadat de rekening is geopend, als de bank er in de tussentijd voor zorgt dat de rekening niet gebruikt kan worden. Het is mogelijk en toegestaan om het cliëntenonderzoek niet in persoon maar op afstand te verrichten. In deze gevallen geldt eveneens dat verificatie plaats dient te vinden aan de hand van documenten, gegevens of inlichtingen uit betrouwbare en onafhankelijke bron. Het cliëntenonderzoek op afstand brengt meer risico’s met zich dan een cliëntenonderzoek in persoon. De bank is verplicht om deze risico’s te mitigeren. Dit betekent dat de bank meer inspanningen moet verrichten om er zeker van te zijn dat de opgegeven identiteit correct is, bijvoorbeeld door gebruik te maken van aanvullende gegevens uit betrouwbare en onafhankelijke bron. Cliëntenonderzoek op afstand kan bijvoorbeeld plaatsvinden doordat degene die een bankrekening wil openen zijn paspoort of identiteitskaart inscant, waarna er identificatie en verificatie van de identiteit kan plaatsvinden met behulp van een (live) videoverbinding. Tijdens deze videoverbinding kunnen er eventueel nog aanvullende vragen worden gesteld. Voor de identificatie en verificatie van de cliënt geldt een resultaatsverplichting. Dit betekent dat als de bank één van deze elementen van het cliëntenonderzoek niet kan verrichten, of het cliëntenonderzoek niet leidt tot het juiste resultaat, de zakelijke relatie niet kan worden aangegaan. Dat is bijvoorbeeld het geval als een cliënt een te hoog risico vormt en de bank deze risico’s onvoldoende kan mitigeren, of als de bank het cliëntenonderzoek niet kan afronden omdat noodzakelijke informatie ontbreekt en de bank daardoor niet kan vaststellen wie de cliënt is. DNB houdt toezicht op bovenstaande verplichtingen van banken.
Gelden voor binnenlandse en buitenlandse banken dezelfde regels?
De lidstaten zijn gehouden aan de bepalingen uit de vierde anti-witwasrichtlijn. Deze richtlijn verplicht tot minimumharmonisatie; het is lidstaten dus toegestaan om verdergaande eisen te stellen aan het cliëntenonderzoek. De eisen aan het cliëntenonderzoek die zijn beschreven in het antwoord op vraag 2, vallen binnen het minimale kader dat de richtlijn voorschrijft. Deze eisen gelden dus voor alle lidstaten. Voor een groot aantal derde landen buiten de Europese Unie geldt dat zij over een soortgelijk regelgevend kader beschikken op basis van internationale standaarden, zoals de standaarden van de Financial Action Task Force (FATF). Zowel de FATF als de Europese Commissie stellen een lijst op van derde landen die een hoog risico vormen. Dat zijn landen met strategische tekortkomingen in hun nationale regelgeving ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Deze risico’s dienen door een bank voldoende te worden gemitigeerd. Als een bank te maken krijgt met een cliënt die woonachtig is in een derde-hoogrisicoland, moet een bank daarom verscherpt cliëntenonderzoek toepassen. Een element van het verscherpt cliëntenonderzoek is bijvoorbeeld dat de bank aanvullende informatie vergaart over de cliënt. De bank dient niet alleen bij derde-hoogrisicolanden verscherpt cliëntenonderzoek toe te passen, maar bijvoorbeeld ook als de zakelijke relatie onder ongebruikelijke omstandigheden wordt aangegaan. Een bank dient in ieder geval verscherpt cliëntenonderzoek te verrichten indien de bank aanleiding heeft om te veronderstellen dat een zakelijke relatie of transactie naar haar aard een hoger risico op witwassen en terrorismefinanciering met zich brengt. Deze verplichtingen met betrekking tot het verscherpt cliëntenonderzoek gelden voor alle lidstaten. De internationale standaarden van de FATF bevatten eveneens soortgelijke voorschriften.
Hoe wordt gecontroleerd of banken hun taak ter identificatie van personen serieus nemen?
Op grond van de Wwft geldt dat een bank niet alleen de identiteit van een cliënt moet vaststellen en moet verifiëren, maar ook dat de bank over alle identificatie- en verificatiegegevens en overige gegevens moet beschikken inzake de identiteit van de cliënt. Daarom moet, zoals ook in het antwoord op vraag 2 is aangeven, een bank vastleggen welke procedures worden gevolgd bij het toepassen van cliëntenonderzoek. De Nederlandsche Bank (DNB) houdt toezicht op de naleving van de Wwft door banken, en heeft het voorkomen van betrokkenheid van instellingen bij financieel-economische criminaliteit benoemd als speerpunt van haar toezicht. DNB heeft aangegeven dat bij de uitoefening van het toezicht nadrukkelijk wordt gekeken naar het cliëntenonderzoek dat door de banken wordt verricht. Zij controleert daarbij onder andere of de bank over beleid en procedures beschikt en of dit beleid en deze procedures in overeenstemming zijn met de Wwft. Ook wordt gekeken of de bank intern het beleid en de procedures op een juiste manier naleeft. DNB beoordeelt daarnaast of de cliëntendossiers waarover de bank beschikt in overeenstemming zijn met de Wwft. Als een bank niet in staat is om de juiste of voldoende identificatie- en verificatiegegevens en overige gegevens inzake de identiteit van de cliënt te overleggen, vormt dit aanleiding voor het nemen van handhavingsmaatregelen.
Staat effectieve identiteitscontrole onder druk, nu banken steeds minder vaak over fysieke filialen beschikken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, kan het toepassen van cliëntenonderzoek op afstand, waarbij de cliënt niet fysiek aanwezig is, een hoger risico met zich brengen dan het toepassen van cliëntenonderzoek in persoon. Het is aan de bank om (aanvullende) maatregelen te nemen om deze risico’s te mitigeren. Ook bij een cliëntenonderzoek op afstand geldt een resultaatsverplichting: het cliëntenonderzoek dient de bank in staat te stellen om de cliënt te identificeren en diens identiteit te verifiëren. Als de bank niet over alle identificatie- en verificatiegegevens en overige gegevens inzake de identiteit van de cliënt beschikt, kan de zakelijke relatie niet worden aangegaan. Er is een toenemende vraag naar het op afstand regelen van financiële zaken. DNB houdt toezicht of de Wwft op een juiste manier wordt nageleefd, ook als het cliëntenonderzoek op afstand wordt verricht. DNB heeft daarbij aandacht voor het gebruik van nieuwe technieken of methoden die worden toegepast. Ook binnen FATF-verband is er aandacht voor nieuwe ontwikkelingen. Zo ontwikkelt de FATF momenteel guidance voor het gebruik van een digital identity.
Ziet u verhoogde risico’s als het gaat om fraudedetectie als de identiteitscontrole door banken wordt uitbesteed aan derden?
Gezien de mogelijke risico’s van uitbesteding van het cliëntenonderzoek, zijn in het regelgevend kader in de Wwft aanvullende regels opgenomen om die risico’s te ondervangen. Op grond van de Wwft kan een bank het cliëntenonderzoek door een andere Wwft-instelling laten uitvoeren. Dit wordt ook wel afgeleid cliëntenonderzoek genoemd en houdt in dat een bank in beginsel mag vertrouwen op cliëntenonderzoek dat door een andere Wwft-instelling is verricht. De verantwoordelijkheid voor het cliëntenonderzoek en een juiste naleving van de Wwft ligt echter te allen tijde bij de bank zelf die de cliënt accepteert. Die eigen verantwoordelijkheid geldt niet alleen ten aanzien van de verplichtingen met betrekking tot het cliëntenonderzoek, maar ook met betrekking tot de vastlegging van het cliëntenonderzoek. De bank dient ook als een andere Wwft-instelling het cliëntenonderzoek verricht, zelf over de juiste gegevens te beschikken. Indien die andere Wwft-instelling deze gegevens niet kan verstrekken, of onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan het cliëntenonderzoek, dient de bank alsnog het cliëntenonderzoek te verrichten of aan te vullen. Indien die andere Wwft-instelling bijvoorbeeld vanwege een laag risico vereenvoudigd cliëntenonderzoek heeft toegepast, en de bank meent dat deze beoordeling onterecht is, dan dient de bank of die andere Wwft-instelling te vragen om verdere identificatie- en verificatiegegevens. Omdat de verantwoordelijkheid voor een volledig cliëntendossier bij de bank zelf ligt, moet de bank zich ervan vergewissen dat het cliëntenonderzoek heeft plaatsgevonden conform de Wwft en dat die andere Wwft-instelling over adequate procedures en maatregelen beschikt.
Daarnaast kan de bank het cliëntenonderzoek uitbesteden aan een derde partij, niet zijnde een Wwft-instelling. Ook in dit geval geldt dat de verantwoordelijkheid voor het cliëntenonderzoek en een juiste naleving van de Wwft te allen tijde bij de bank zelf ligt. Het is daarom van belang dat de bank die het cliëntenonderzoek uitbesteedt, niet alleen vastlegt dat die derde partij aan de wettelijke vereisten moet voldoen, maar ook dat de bank dit periodiek controleert en vaststelt. Indien een bank besluit het cliëntenonderzoek uit te besteden, is het zinvol om bij die uitbesteding een risicoafweging te maken met betrekking tot de deskundigheid van en praktische aanpak inzake de naleving van de Wwft door die derde partij. In haar toezicht beoordeelt DNB of een bank die het cliëntenonderzoek uitbesteedt, voldoende controle heeft over de uitbesteding. DNB besteedt in haar toezicht aandacht aan de uitbesteding van taken en waarschuwt voor de risico’s die daarmee gepaard (kunnen) gaan.
Gelden voor het afsluiten van kredieten dezelfde regels als voor het openen van een bankrekening? Zo nee, op welke onderdelen verschillen deze?
Ja, de regels met betrekking tot het cliëntenonderzoek die in de Wwft zijn opgenomen, zijn voor alle financiële instellingen hetzelfde. De eisen aan het cliëntenonderzoek die in de voorgaande vragen zijn beschreven, gelden dus ook voor andere financiële instellingen dan banken die kredieten mogen verlenen.
Wat vindt u ervan dat met een kopie van identiteitsbewijs, dat met simpel knip- en plakwerk enigszins is aangepast, een lening kan worden afgesloten op andermans naam? Komt deze vorm van fraude veel voor?
Om fraude met identiteitsbewijzen te voorkomen vind ik het belangrijk dat de Wwft door banken op een juiste manier wordt nageleefd, omdat dit bijdraagt aan het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. DNB houdt hier toezicht op en treedt handhavend op als een bank zich niet houdt aan de verplichtingen met betrekking tot het cliëntenonderzoek.
In 2018 heeft de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, waar het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude en -fouten is ondergebracht, ruim 3.300 meldingen ontvangen van identiteitsfraude. Bij ruim 500 meldingen is sprake van kwesties met financiële instellingen waarbij een kopie van een identiteitsbewijs is betrokken. Hierbij gaat het in een groot deel van de gevallen om het aanvragen van een financieel product op naam van een ander of een poging daartoe (zoals aanvragen van leningen of credit cards, het openen van een bankrekening en de aanschaf van crypto’s) of het verkrijgen van toegang tot een bankrekening die op naam van een ander staat.
Deelt u de mening dat als het gaat om identiteitscontrole bij financiële zaken altijd persoonlijke controle van het originele identiteitsbewijs plaats zal moeten vinden?
Er is een toenemende vraag naar het op afstand regelen van financiële zaken. Het wettelijke kader biedt aan financiële instellingen de ruimte om een cliëntenonderzoek op afstand toe te passen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, moet de financiële instelling aanvullende maatregelen treffen die de risico’s van een cliëntenonderzoek op afstand voldoende mitigeren. Dat vereist een extra inspanning van de financiële instelling. Als een financiële instelling hiertoe onvoldoende in staat is, mag de zakelijke relatie niet worden aangegaan.
Wat gaat u doen om de mogelijkheden tot identiteitsfraude verder te beperken? Bent u bereid met banken en kredietverstrekkers in gesprek te gaan, zodat alle aanbieders hun verplichtingen serieus gaan nemen?
Het voorkomen van identiteitsfraude is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van burgers, overheid en bedrijfsleven. Burgers moeten alert zijn op identiteitsfraude en voorzichtig omgaan met hun identiteitsdocumenten of met kopieën ervan. De hulp aan slachtoffers van identiteitsfraude valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Er zijn daar verschillende initiatieven ondernomen om identiteitsfraude verder te beperken. Zo is een speciale app ontwikkeld, de KopieIDapp, waarmee burgers een veilige kopie kunnen maken van hun identiteitsdocument door die gegevens door te strepen die de ontvangende partij niet nodig heeft. Er wordt veel van deze app, die binnenkort nog gebruiksvriendelijker wordt, gebruik gemaakt. Daarnaast geeft de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, voorlichting aan burgers om identiteitsfraude te voorkomen en ondersteunt het slachtoffers van identiteitsfraude. DNB heeft bij het uitoefenen van haar toezicht uitdrukkelijk aandacht voor een goede naleving van de verplichtingen met betrekking tot het cliëntenonderzoek. Aan financiële instellingen wordt op verschillende manieren duidelijkheid geboden over hoe de verplichtingen van de Wwft moeten worden ingevuld. Een voorbeeld is de leidraad van DNB, waarvan binnenkort een geactualiseerde versie wordt gepubliceerd.