Het bericht ‘Ondanks ophef wijzen meer reformatorische scholen homohuwelijk af’ |
|
Mariëlle Paul (VVD), Paul van Meenen (D66) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Ondanks ophef wijzen meer reformatorische scholen homohuwelijk af»?1
Ja.
Klopt het dat in de meest recente online schoolgidsen en identiteitsprofielen 36 van de 161 scholen seksuele relaties tussen twee mensen van hetzelfde geslacht nog steeds afkeuren? Zo ja, gaat u met de betreffende scholen in gesprek om hier verandering in te brengen en wat doet u nog meer om dit in de toekomst te voorkomen?
Ja, er zijn schoolgidsen en identiteitsverklaringen die seksuele relaties tussen twee mensen van hetzelfde geslacht afkeuren. Ik vind het niet wenselijk dat scholen zich op deze manier uitspreken. Scholen hebben de wettelijke verplichting om een vrij en veilig schoolklimaat te creëren waar leerlingen zich (sociaal) veilig voelen. De Inspectie houdt hier toezicht op en zal niet schromen om in te grijpen wanneer scholen zich niet aan deze wettelijke verplichting houden. Ik informeer uw Kamer in de loop van dit jaar over het mogelijk verbieden van (bepaalde vormen van) identiteitsverklaringen in reactie op de motie-Kwint c.s. en de motie-Gündoğan/Simons.2 Daartoe doe ik eerst zorgvuldig onderzoek. In die reactie zal ik nader ingaan op dit punt.
Hoe verklaart u dat er sprake is van een toename in plaats van een afname, mede gelet op alle stappen die de Inspectie en u de afgelopen tijd hebben gezet om de sociale veiligheid te waarborgen en het aandringen van de Kamer om dit onderwerp te prioriteren?
Ik heb geen pasklaar antwoord op de vraag waarom meer reformatorische scholen het huwelijk voor echtparen van hetzelfde geslacht afwijzen. Of een gemeenschap een specifieke overtuiging heeft is op zich niet relevant. Binnen artikel 23 GW mag deze opvatting ook bestaan, maar mag niet leiden tot onveiligheid. Dat laatste staat voor mij buiten kijf.
Het gaat er om dat scholen verplicht zijn om te zorgen voor de sociale veiligheid van leerlingen en medewerkers, en daarnaast vorm te geven aan burgerschapsonderwijs waarin de basiswaarden van de democratische rechtstaat centraal staan. Belangrijker nog: ook de schoolcultuur moet in overeenstemming zijn met die basiswaarden. Daar ziet de inspectie ook op toe.
Hoe duidt u daarbovenop de woorden van de voorzitter van de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs dat «alle reformatorische scholen een homoseksuele relatie afwijzen»2?
De voorzitter van de VGS gaat over zijn eigen woorden. Net als in reactie op vraag 3 gaat het erom dat scholen deze opvatting mogen hebben, maar dat dit niet mag leiden tot onveiligheid. Ik zie ook dat dit soms op gespannen voet staat met elkaar. Daarom zijn scholen bovenal verplicht om zorg te dragen voor een veilig schoolklimaat. Iedere leerling in Nederland heeft het recht om zichzelf te zijn, los van zijn of haar seksuele gerichtheid. Daar doen de opvattingen van de voorzitter van de VGS niets aan af. Daar waar scholen verzuimen om ervoor te zorgen dat elke leerling zich veilig en geaccepteerd weet, zal de inspectie ingrijpen. Dat is ook één van de speerpunten van mijn beleid. Ik beraad mij momenteel op de mogelijkheden om dit ook in navolging van oproepen uit uw Kamer verder te verduidelijken.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de afspraak uit het coalitieakkoord, die het volgende stelt: «Onderscheid bij toelating vanwege de grondslag van de school mag niet tegelijk direct onderscheid inhouden op grond van ras, nationaliteit, seksuele geaardheid of burgerlijke staat.»?
Scholen hebben de wettelijke taak om te zorgen voor een veilig schoolklimaat voor alle leerlingen. Scholen mogen geen leerlingen discrimineren op grond van ras, nationaliteit, seksuele gerichtheid etc. Daar waar scholen dat wel doen zal de Inspectie daarop toezien en waar nodig handhaven. Halverwege 2023 ontvangt u de beleidsreactie op het Onderwijsraadadvies «Grenzen stellen, ruimte laten». In die reactie zal ik verder ingaan op dit punt.
Wanneer is de Inspectie gereed om sneller te handelen inzake gevallen van sociale onveiligheid in lijn met de gemaakte afspraken in het coalitieakkoord?
Het inspectietoezicht is gebaseerd op wet- en regelgeving. Waar het coalitieakkoord een wijziging van wet- of regelgeving vraagt, bepaalt de herziening daarvan ook de herziening van het inspectietoezicht. Waar het gaat om aanpassing van het toezicht binnen bestaande wet- en regelgeving en daarop gebaseerde toezichtkaders, kan aanpassing van de werkwijze sneller worden gerealiseerd. Dit betreft onder meer de respons op signalen of risico’s. Afhankelijk van de situatie is reeds nu sprake van aangescherpt optreden bij signalen van sociale onveiligheid. In mijn brief «Samen voor beter onderwijs, duidelijk over kwaliteit»4 beschrijf ik welke maatregelen de inspectie en ik nemen om het toezicht verder aan te scherpen. Zie hiervoor uitgebreider ook het antwoord op vraag 10.
Zoals ik in de Kamerbrief «Vrij en veilig onderwijs»5 heb aangekondigd houdt de inspectie op basis van de sectorwetgeving toezicht op de sociale veiligheid op scholen. Zo ontvangt zij van iedere school de resultaten van de verplichte jaarlijkse schoolmonitor en pakt zij signalen op afkomstig van besturen, schoolleiders, docenten, ouders en leerlingen. Dit toezicht is met ingang van dit schooljaar geïntensiveerd. Dit betekent dat tekortkomingen rond de uitvoering van de jaarlijkse monitoring van de sociale veiligheid, signalen, en de reactie van de school op risico’s en incidenten, sneller zullen leiden tot onderzoek en handhavend optreden door de inspectie. Daarnaast zijn de beslisregels rond herstelopdrachten aangescherpt door de standaard «Veiligheid» zwaarder te laten wegen, en wordt er door de inspectie een specifieke escalatieladder uitgewerkt voor sociale veiligheid. Dit kader helpt bij het bepalen van de soort maatregel, die passend is bij de zwaarte van een tekortkoming.
Wat vindt u ervan dat organisaties die opstaan tegen seksuele diversiteit en de «homolobby» gastcolleges geven op middelbare scholen?
Ik heb al aangegeven dat scholen een belangrijke verantwoordelijkheid hebben om zorg te dragen voor een veilig schoolklimaat en het welzijn van al hun leerlingen. Verder zijn scholen verplicht om te zorgen dat al het onderwijs, ook dat van gastlessen, voldoet aan wettelijke eisen en dat het van goede kwaliteit is.
Scholen hebben veel vrijheid bij het inrichten van hun onderwijs en hun grondslag en overtuigingen kunnen daarvoor een belangrijke basis vormen. Zo mogen scholen gastlessen organiseren die aansluiten bij hun grondslag of identiteit. Wel moeten leerlingen in het onderwijs worden begeleid om zelfstandig een mening te vormen, ook als die mening niet overeenkomt met die van de school. Daarbij is het van belang dat zij gedegen en correcte informatie aangereikt krijgen. Indien leerlingen doelbewust onjuist geïnformeerd worden, is dat onacceptabel. Het maakt niet uit welke opvatting dan ook wordt verkondigd, als die eenzijdig of onjuist is en desinformatie betreft is dat niet in de haak. Als er naar aanleiding van gastlessen klachten komen, kan dit voor de inspectie een signaal zijn om hier in hun toezicht aandacht aan te geven. Hier ga ik bij vraag 9 verder op in.
Bent u van mening dat dergelijke gastcolleges zorgen voor een veilig schoolklimaat waarin elke leerling het gevoel heeft dat hij of zij zichzelf kan zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Wordt toezicht gehouden op welke gastcolleges scholen organiseren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de lessen, en daarmee ook voor de kwaliteit van gastlessen. Ook dat onderwijs moet namelijk voldoen aan de wettelijke eisen en van goede kwaliteit zijn. Dat betekent bijvoorbeeld dat er een veilig schoolklimaat is en de inhoud van de lessen feitelijk juist is. Ook begeleiding van kritische meningsvorming en het maken van eigen keuzes vallen daaronder. De inspectie houdt toezicht op het bestuur, en daarmee indirect ook op gastlessen.
De inspectie ziet in het algemeen onder meer toe op de manier waarop scholen invulling geven aan de kerndoelen en de bevordering van burgerschap. Het bestuur is te allen tijde verantwoordelijk voor de inhoud en kwaliteit van onderwijs, voor alle onderdelen daarvan, dus ook voor gastlessen. Als sprake is van signalen, ongeacht waarop deze betrekking hebben, betrekt de inspectie ook deze bij haar toezicht. Waar nodig spreekt de inspectie besturen aan, doet zij onderzoek en treedt zij handhavend op. Als er specifieke zorgen zijn is het altijd mogelijk om contact op te nemen met de inspectie. Dat kan via het contactformulier van de inspectie6.
Kunt u toelichten wat de laatste stand van zaken is omtrent de motie van het lid Van Meenen die oproept de Inspectie van het Onderwijs opdracht te geven altijd werk te maken van individuele meldingen en signalen van onveiligheid (Kamerstuk 31 289, nr. 484)? Is al meer duidelijk over de inrichting van het klantcontact bij de Inspectie?
Aandacht voor meldingen, signalen en risico’s zijn een vast onderdeel van het toezicht en worden altijd betrokken bij de bepaling van de manier waarop het toezicht in concrete situaties wordt ingevuld. De ernst en urgentie van een signaal of risico, en de situatie en context spelen daarbij een belangrijke rol. Als het signaal daartoe aanleiding geeft, kan dat zo nodig leiden tot directe opvolging van het signaal in de vorm van onderzoek en zo nodig handhaving door de inspectie. In andere situaties kan er bijvoorbeeld sprake van zijn dat de inspectie zich op een andere wijze van de situatie op de hoogte stelt, een bestuur opdracht geeft tot het verstrekken van nadere informatie, een opdracht geeft tot herstel en toezicht houdt op de naleving daarvan, of het signaal betrekt bij toezichtactiviteiten op een later moment.
Omdat het toezicht van de inspectie voor een deel risicogestuurd is ingericht, spelen meldingen, signalen en risico’s daarbij op bovengenoemde manier stelselmatig een rol en bepalen mede de inrichting daarvan. De invulling daarvan is in de afgelopen periode al aangescherpt en zal nog verder worden versterkt.
De al gerealiseerde aanscherpingen hebben betrekking op achtereenvolgens de volgende punten. De meldingsroute op de website van de inspectie is verduidelijkt. Dit maakt het voor melders gemakkelijker snel de juiste weg te vinden en verlaagt de drempel contact te zoeken. Het informeren van melders over de opvolging die aan een melding gegeven wordt is eveneens versterkt. Op die manier wordt de transparantie van het proces vergroot en het inzicht van melders in de acties die ondernomen worden. Signalen worden eveneens betrokken bij het toezicht gebaseerd op de jaarlijkse monitoring van de sociale veiligheid door scholen. De aanscherping van dit toezicht draagt daarmee eveneens bij aan verscherping van de opvolging van signalen, en is een vast onderdeel van de jaarlijkse risicoanalyse die de inspectie uitvoert voor alle scholen. Ten slotte worden signalen en meldingen structureel in het toezicht, bijvoorbeeld bij het bestuursbezoek, meegenomen.
Het feit dat veel reformatorische scholen nog altijd homoseksualiteit afwijzen en identiteitsverklaringen hanteren |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Lisa Westerveld (GL), Peter Kwint |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de KRO-NCRV Pointer aflevering «Religieuze strijd tegen homoseksualiteit»?1
Ja, dat heb ik.
Hoe verhoudt de recente uitspraak van de Inspectie dat de Gomarus Scholengemeenschap «nu veilig» is en het aanvullend toezicht beëindigd is zich tot het feit dat deze school een identiteitsverklaring hanteert waarin staat: «Omdat we beseffen dat ons veel vergeven is en moet worden, willen we aan de ene kant mild zijn tegenover leerlingen/studenten en collega’s. Tegelijk brengt de realiteit van het kwaad ons ertoe grenzen te stellen en tegen te gaan wat verkeerd is. (.) In een klimaat waarin geleefd wordt uit genadebesef, wordt kwaad kwaad genoemd en is altijd plaats voor vergeving. Deze houding verwachten wij van iedereen in de gemeenschap van onze scholen.»?2 Klopt het dat deze identiteitsverklaringen nog altijd ondertekend moeten worden? Bent u van mening dat een dergelijke houding duidt op een veilig schoolklimaat en gelijke behandeling voor iedereen wanneer «wat verkeerd is» de seksuele oriëntatie van jongeren kan betreffen?
U verwijst in uw vraag naar het identiteitsdocument van het Gomarus College, een onderwijsinstelling gesitueerd in Groningen, Assen, Drachten en Leeuwarden (bestuursnummer 41789). Dat betreft dus een andere onderwijsinstelling dan Gomarus Scholengemeenschap, gesitueerd in Gorinchem en Zaltbommel (bestuursnummer 42556).
Het klopt dat deze school (Gomarus College) vraagt om de ondertekening van een identiteitsverklaring. Dat is nu niet wettelijk verboden. Daarnaast staat het scholen vrij om, naast het objectief informeren over de Nederlandse samenleving, normen, waarden en regels, een specifieke visie te geven op bijvoorbeeld het huwelijk.
Maar ik vind het niet wenselijk dat scholen zich op deze wijze uitdrukken en toelating voorwaardelijk maken op het ondertekenen van zo’n verklaring. Hier schuren het recht op vrije meningsuiting en het recht op onderwijsvrijheid met het recht op gelijke behandeling.
Of een gemeenschap een specifieke overtuiging heeft is op zich niet relevant. Het gaat erom dat scholen verplicht zijn om te zorgen voor de sociale veiligheid van leerlingen en medewerkers, en daarnaast vorm te geven aan burgerschapsonderwijs waarin de basiswaarden van de democratische rechtstaat, waaronder gelijkwaardigheid en tolerantie, centraal staan. Belangrijker nog, ook de schoolcultuur moet in overeenstemming zijn met die basiswaarden. Daar ziet de inspectie ook op toe.
In de loop van dit jaar ontvangt u de reactie op de motie-Kwint c.s. en de motie-Gündoğan/Simons, waarin ik nader inga op het al dan niet verbieden van identiteitsverklaringen. Ik vind het belangrijk om dit gepaard te laten gaan met een zorgvuldig traject.
Kunt u in dit licht ook reflecteren op de gezamenlijke verklaring waarin gereformeerde scholen benadrukken dat volgens hen «seksualiteit thuishoort in een relatie tussen één man en één vrouw»?3 Hoe verhouden dergelijke uitspraken van door de staat gefinancierde scholen zich tot onze democratische en rechtstatelijke beginselen?
Ik ben van mening dat iedere leerling in Nederland recht heeft op vrij en veilig onderwijs. Scholen moeten daar dus te allen tijde voor zorgen. Daartoe is ook recent de burgerschapsopdracht aan scholen aangescherpt. Via het in juli opgerichte Expertisepunt Burgerschap kunnen scholen hiertoe ook ondersteuning krijgen.
Tegelijkertijd staat het scholen vrij om eigen opvattingen te hebben, ook over huwelijk, relaties en seksualiteit, zolang dat niet indruist tegen de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Die staat voor mij voorop. Leerlingen moeten zich te allen tijde veilig en geaccepteerd weten. Daar waar dit niet het geval is, zal de Inspectie ingrijpen. Maar ik heb al aangegeven dat ik het niet wenselijk vind dat scholen zich op deze wijze uitdrukken en toelating voorwaardelijk maken op het ondertekenen van zo’n verklaring. Hierop kom ik terug in de eerder genoemde brief.
Bent u van mening dat de sociale veiligheid van LHBTI+ jongeren volledig kan worden gewaarborgd wanneer de Inspectie in haar laatste rapport concludeert «Het beleid over het gewenste pedagogisch handelen van docenten ten aanzien van leerlingen die vragen hebben over hun seksuele identiteit is nu nog vooral gericht op de individuele leerling of op het gesprek in de mentorklas. Er zijn nog geen afspraken over hoe docenten door hun pedagogisch handelen kunnen bijdragen aan een leerklimaat waarin de mogelijke spanning tussen de visie van de school en de persoonlijke belevingswereld van leerlingen bespreekbaar wordt. Ook kan duidelijker worden aangegeven hoe dat aansluit bij de wettelijke eisen rond burgerschap. Hier ligt een taak voor bestuur en school.»4 maar toch het additionele toezicht heeft beëindigd?
Het bestuur van de school heeft zich welwillend getoond om te blijven werken aan een sociaal veilige omgeving voor alle leerlingen. Dat vraagt om een stevige inspanning voor deze school. De herstelopdrachten van de inspectie zijn opgepakt. Hoewel het specifieke toezicht vanwege de eerdere voorvallen om die reden beëindigd is, betekent dit niet dat de inspectie de situatie niet volgt en de school zo nodig opnieuw zal aanspreken. Daar hecht ik ook aan.
Bent u van mening dat de sociale veiligheid en gelijke behandeling op iedere school voor leerling en leraar zoals uiteengezet in het coalitieakkoord wordt behaald wanneer er zelfs meer scholen dan twee jaar geleden afwijzend staan tegenover relaties tussen mensen van hetzelfde geslacht en ouders en leerlingen opdragen die visie te delen en ondertekenen? Zo nee, welke concrete actie gaat u ondernemen om deze gang van zaken uit te bannen?
Zoals in vraag 3 gezegd staat voorop dat iedere leerling en medewerker recht heeft op een veilige leer- en werkomgeving. Dat is ook wettelijk vastgelegd. In mijn beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad «Grenzen stellen, ruimte laten» en mijn brief over de uitwerking van de motie-Kwint c.s. en de motie-Gündoğan/Simons kom ik hierop terug5.
Hoe is het mogelijk dat dergelijke identiteitsverklaringen nog bestaan nadat de motie Kwint c.s. over het verbieden van identiteitsverklaringen in het onderwijs5 in september 2021 werd aangenomen? Wat is de status van de uitwerking van deze motie? Hoe gaat u zo snel mogelijk werk maken van deze motie opdat niet nog meer LHBTI+ jongeren onveilig hoeven te zijn op school?
De wijze waarop een school zijn identiteit uitdraagt mag nooit een inbreuk vormen op de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat, waaronder het recht van kinderen zich vrij te voelen om zich te uiten, te kunnen zijn wie ze willen zijn en een relatie te mogen hebben met degene van wie zij houden. Leerlingen moeten zich te allen tijde veilig en geaccepteerd weten. Het afwijzen of veroordelen van leerlingen op basis van seksuele gerichtheid, genderidentiteit, genderexpressie of geslachtskenmerken (en het daarnaar leven) is wat mij betreft onacceptabel. Ook in identiteitsverklaringen is daarvoor geen ruimte.
Indien een school een verklaring gebruikt waarin leerlingen expliciet worden afgewezen zal de inspectie direct ingrijpen en er door middel van een herstelopdracht en indien nodig bij het uitblijven van herstel door middel van sancties voor zorgen dat de school de identiteitsverklaring met dergelijke passages niet meer gebruikt. Op dit moment onderzoek ik op welke manier ik uitvoering kan geven aan de motie-Gündoğan/Simons, net als aan de motie-Kwint c.s., die oproepen tot het verbieden van (bepaalde vormen van) identiteitsverklaringen in het onderwijs. Dat doe ik zorgvuldig. Hierover informeer ik uw Kamer in de loop van het jaar.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Beschouw de burger als volwaardige gesprekspartner' |
|
Mark Strolenberg (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Beschouw de burger als volwaardige gesprekspartner»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat er meer gedaan moet worden om de burger te betrekken bij het maken van keuzes over grote maatschappelijke opgaven, nu er vanuit de maatschappij steeds vaker de roep klinkt om burgerraden waarbij inwoners veel eerder en beter betrokken kunnen worden bij complexe opgaven die impact hebben op de hele maatschappij? Zo ja, hoe wilt u de burger meer betrekken bij het maken van zulke keuzes? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zie de urgentie om de invloed en zeggenschap van burgers op maatschappelijke vraagstukken die ons allemaal raken te vergroten. Denk aan de strijd om de ruimte, de klimaatverandering, energietransitie en de woningbouwopgave die daar samen komen. Het kabinet wil burgers bijvoorbeeld actief betrekken bij het klimaatbeleid, zoals we in het coalitieakkoord aangeven.
Ik werk aan het wetsvoorstel Versterking participatie op decentraal niveau. Met dit wetsvoorstel wil het kabinet decentrale overheden stimuleren om bij verordening heldere kaders over zeggenschap en invloed op decentraal niveau te scheppen, zodat inwoners, maatschappelijke organisaties en decentrale besturen weten waar ze aan toe zijn. Decentrale overheden kunnen in de verordening keuzes maken over hoe zij hun democratie inrichten en welke vormen zij daarbij willen gebruiken. De ene gemeente zal burgers een stem willen geven met een burgerberaad, de ander met het uitdaagrecht. Om decentrale overheden te helpen bewust keuzes te maken bieden we ondersteuning. Zo heeft BZK samen met ProDemos een afwegingskader voor participatie ontwikkeld. Deze «Participatiewijzer» helpt gemeenten kiezen voor de juiste mix van participatiemethoden in de verschillende fasen van het beleidsproces.
Op welke manier denkt u dat burgerberaden kunnen bijdragen aan het beter betrekken van de burger bij het oplossen van maatschappelijke problemen?
Burgerfora zijn geen «democratisch wondermiddel», maar een nuttige aanvulling op de representatieve democratie. De vertegenwoordigende democratie blijft het vertrek- en eindpunt. We kunnen tussen de verkiezingen in zorgen voor meer en betere invloed en zeggenschap van mensen bij grote opgaven die hen raken. Een burgerforum kan een brede en diverse vertegenwoordiging van burgers betrekken bij besluitvorming. Het kan daarmee nieuwe perspectieven, creatieve en praktische oplossingen naar voren brengen. In een recent advies van het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL) in opdracht van het Ministerie van BZK wordt gesteld dat een burgerberaad kan leiden tot oplossingen die ambitieuzer zijn of beter aansluiten omdat ze door de samenleving bedacht of gedragen worden. Een burgerforum kan bovendien de afstand tussen burger en overheden verkleinen en bijdragen aan vertrouwen en legitimiteit van de beslissingen, zo stelt de commissie Brenninkmeijer. De staatscommissie Parlementair Stelsel adviseert in haar onderzoeksrapport Lage drempels, Hoge dijken om aan de slag te gaan met een burgerforum op nationaal niveau.
Van cruciaal belang is dat bij het organiseren van een burgerforum aan essentiële randvoorwaarden wordt voldaan. In de brief van de Minister van BZK (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 95) en de bijbehorende bijlage «Participatie en maatschappelijk initiatief in een meervoudige democratie» zijn uitgangspunten voor behoorlijke participatie geformuleerd. Ze betreffen maatwerk, ruimte voor maatschappelijk initiatief, ruimte voor zeggenschap en beïnvloeding, een duidelijk en transparant proces en oog voor representativiteit en inclusiviteit. Zo worden ook mensen gehoord die niet meteen zelf hun vinger opsteken of misschien al zijn afgehaakt. Dat vraagt een open, uitnodigende en samenwerkende houding van de overheid. Burgerfora vragen een stevige politieke inbedding in de parlementaire besluitvorming. Ze leveren geen bindend advies, het parlement heeft de beslissende stem. Het is aan volksvertegenwoordigers zelf om helderheid te scheppen over hoe zij zich tot het advies van burgerfora verhouden en hier opvolging aan geven.
Bent u bekend met de brief d.d. 25 november 2020 van de voormalige Minister van Economische Zaken en Klimaat over de uitvoering van de motie Agnes Mulder c.s. waarin wordt opgeroepen onderzoek te doen naar de toepassing van burgerberaden bij het klimaatbeleid?2
Ja. In het najaar van 2020 heeft een brede meerderheid van uw Kamer via de motie Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 578) verzocht om een onderzoek naar de mogelijkheden om burgerfora in te stellen rond het klimaat- en energiebeleid. Een onafhankelijke commissie onder leiding van wijlen prof. dr. Alex Brenninkmeijer heeft dit op verzoek van het vorige kabinet onderzocht. Het rapport is vóór de verkiezingen van 2021 aan uw Kamer aangeboden. Later dat jaar is door mijn ambtsvoorganger nog een brief gestuurd met de overwegingen en keuzes die ten aanzien van burgerfora moeten worden gemaakt. In het beleidsprogramma Klimaat en Energie van de Minister voor Klimaat en Energie wordt, mede naar aanleiding hiervan, een brief aangekondigd die nader ingaat op het onderwerp burgerfora.
Welke lessen trekt u uit het rapport van het onderzoek «Betrokken bij klimaat: Burgerfora aanbevolen» dat door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is uitgevoerd naar aanleiding van de moties van Agnes Mulder, Harbers, Dik-Faber en Sienot?3
De commissie Brenninkmeijer stelt dat burgerfora een krachtige aanvulling kunnen zijn op onze representatieve democratie, zolang aan bepaalde randvoorwaarden wordt voldaan. Zo moet een burgerforum representatief zijn, moet de politiek zich duidelijk uitspreken over het doel van het burgerforum en wat er met de uitkomsten wordt gedaan vooraf ingebed in de politieke besluitvorming, en moet het in verbinding staan met de rest van de samenleving. Burgerfora moeten niet louter gericht zijn op het vergroten van draagvlak, maar burgers écht een stem geven en ruimte bieden voor hun kennis en ideeën. Die voorwaarden onderschrijf ik. Ze zijn in lijn met de uitgangspunten voor behoorlijke participatie, zoals geformuleerd in de brief van de Minister van BZK (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 95) en de bijbehorende bijlage «Participatie en maatschappelijk initiatief in een meervoudige democratie».
Ik deel daarnaast de visie van de commissie Brenninkmeijer dat zorgvuldige kennisopbouw over burgerparticipatie in den brede, en burgerfora in het bijzonder, van belang is. Belangrijk is dat er ruimte is voor leren van fouten en leren in netwerken. Het Ministerie van BZK initieert en ondersteunt daarom op verschillende manieren onderzoek naar burgerfora. Het SCP heeft dit jaar op verzoek van BZK een maatschappelijke verkenning gedaan naar de thema’s die zich lenen voor een burgerberaad in Draagvlak voor het burgerforum. Een verkenning van de Nederlandse publieke opinie. Het rapport laat zien dat er maatschappelijk steun is voor het idee van een burgerforum op nationaal niveau. De woningmarkt en het woonbeleid, klimaatverandering, onderwijs, gezondheidszorg en het versterken van de Nederlandse democratie zijn thema’s die zich volgens ondervraagden goed zouden lenen voor een burgerforum.
Op welke wijze is er naar de ervaringen met burgerberaden in het binnen- en buitenland gekeken? Welke lessen zijn er getrokken en wat neemt u mee om de burgerparticipatie in Nederland te verbeteren?
Het kabinet volgt de recente lokale en internationale ervaringen met burgerfora met belangstelling. Inmiddels zijn er in onder meer Oostenrijk, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Duitsland, Ierland en Frankrijk nationale burgerfora georganiseerd over (onderdelen van) het klimaat- en energiebeleid. Met hulp van het internationale kennisnetwerk Knowledge Network On Climate Assemblies (KNOCA) vonden reeds enkele kennissessies met betrokken experts in het buitenland plaats. Op decentraal niveau zien we al dat overheden werken met vormen van burgerfora. Goede voorbeelden daarvan zijn Súdwest Fryslân, Tilburg, Zeist, Groningen en Gelderland.
BZK verzamelt en benut de kennis en lessen in binnen- en buitenland. Op verzoek van BZK brachten prof. Frank Hendriks en andere experts in kaart wat er te leren valt van relevante initiatieven in Nederland en het buitenland in de essaybundel Nationale burgerfora. Verkenning van nationale burgerfora als democratisch gereedschap. Het invloedrijke OESO-rapport Catching the Deliberative wave (2020) bracht wereldwijd bijna 300 deliberatieve praktijken in kaart. Lokale kennis en ervaringen met burgerfora die is opgedaan in het samenwerkingsprogramma Democratie in Actie blijft het kabinet actief onder de aandacht brengen via het kennisplatform www.lokale-democratie.nl. BZK experimenteert met partners in de lokale praktijk, zoals de burgertop Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ). Het samen leren van participatietrajecten is belangrijk, omdat we die kennis kunnen benutten voor het verbeteren van (toekomstige) participatieprocessen.
De ervaringen in binnen- en buitenland leren ons dat een landelijk of lokaal burgerforum onder de juiste randvoorwaarden de potentie heeft om de creativiteit van de samenleving te benutten en politieke patstellingen te doorbreken. Een goed voorbeeld van hoe dit kan werken is Ierland. Daar liepen discussies over het homohuwelijk en abortus langs de gebruikelijke politieke weg vast. De inbreng van burgers via burgerfora leidden tot voorstellen die vervolgens via de vertegenwoordigende democratie en referenda zijn bekrachtigd.
Tegelijkertijd kan een burgerforum voor teleurstelling zorgen. Bijvoorbeeld als de randvoorwaarden niet geborgd zijn en met (een deel van) de uitkomsten weinig of niets wordt gedaan. De Franse ervaring met de «Convention citoyenne pour le climat» laat dit zien. Dit klimaatberaad wordt over het algemeen geprezen om haar ontwerp en ambitie, maar biedt lering wat betreft de politieke inbedding. Heldere afspraken over de opvolging van de adviezen door regering en parlement in de parlementaire besluitvorming hadden teleurstelling bij deelnemers wellicht kunnen voorkomen. Ook deskundigen uit andere landen zijn, ondanks diverse punten voor verbetering, positief over de ervaringen met het burgerforum.
In hoeverre bent u voornemens om burgerberaden vorm te geven, bijvoorbeeld in de vorm van een pilot, waarbij lessen en best practices uit binnen- en buitenland worden meegenomen? Zo ja, hoe wilt u dit vormgeven en wat is het tijdspad? Zo nee, waarom niet?
Veel weten we al over burgerfora, het is vooral een kwestie van oefenen. Al doende leren en al lerende doen. Belangrijk is dat bij het organiseren van een burgerforum aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan. Bijvoorbeeld de juiste vraagstelling, duidelijke kaders, een duidelijke en stevige inbedding vooraf in de politieke besluitvorming en oog voor de representativiteit. Ik bekijk daarom per vraagstuk en thema hoe een burgerforum de representatieve democratie kan versterken. Bijvoorbeeld op de klimaat- en energietransitie, de woonopgave en stedelijke vernieuwing. Daarbij adviseer en ondersteun ik vanuit BZK collega-departementen en decentrale overheden bij hoe zij de invloed en zeggenschap van burgers kunnen versterken, onder andere via burgerberaden. Zo werk ik samen met de Minister voor Klimaat en Energie aan de opvolging van het advies van de commissie Brenninkmeijer. Door de Minister voor Klimaat en Energie is toegezegd binnenkort uw Kamer te informeren over de mogelijkheden voor burgerfora rond het klimaat- en energiebeleid.
Welke concrete andere stappen worden gezet om burgers beter bij het wetgevingsproces te betrekken, naast de bestaande instrumenten van burgerparticipatie, zoals internetconsultaties? Wat is de stand van zaken hiervan?
De website voor Internetconsultatie is inmiddels een vanzelfsprekende stap in het wetgevingsproces. Het kabinet zet in op verdere verbetering van deze website, die is ontwikkeld in 2009. Het doel is om de website bij de tijd brengen en gebruiksvriendelijker te maken. Begin dit jaar is actie ondernomen om de begrijpelijkheid van de consultaties te verbeteren (Pilot B1 taalgebruik). Nog dit jaar zal een gebruikersonderzoek plaatsvinden, onder meer naar de mogelijkheid om de website meer af te stemmen op de specifieke interesses van de bezoekers. De (aanstaande) verbeteringen van de website dragen bij aan de transparantie van het wetgevingsproces, de betrokkenheid van het bredere publiek bij dat proces en aan de kwaliteit van wetgeving. Bij de voorbereiding van wetgeving wordt, afhankelijk van het onderwerp en de doelgroep van een voorstel, ook gebruik gemaakt van andere mogelijkheden (naast Internetconsultatie) om burgers te betrekken. Bijvoorbeeld door een inspraakbijeenkomst te organiseren of een enquête te houden, maar dit is maatwerk.
Op welke manier is de subsidie ter ondersteuning van burgerparticipatie en maatschappelijke initiatieven op lokaal niveau in buurten, wijken en dorpen besteed, die de burgercollectieven Landelijke Vereniging Kleine Kernen (LVKK) en Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners (LSA) ontvingen? Op welke manier worden nieuwe initiatieven en projecten ten aanzien van burgerparticipatie in de toekomst gefinancierd?
De subsidies ter ondersteuning van burgerparticipatie en maatschappelijke initiatieven op lokaal niveau worden besteed in nauwe samenwerking met burgercollectieven zelf zoals de LSA en de LVKK. Deze subsidies worden besteed aan projecten ter versterking van de lokale democratie en bevordering van de mogelijkheden van bewoners om invloed uit te kunnen oefenen op de eigen woon- en leefomgeving. Een goed voorbeeld is de ABCD-methode (Asset Based Community Development) waarbij de LSA wijkopbouw ondersteunt en gemeenschapszin versterkt. Ook deze kabinetsperiode zal het kabinet subsidies en opdrachten verstrekken ter versterking van participatie en maatschappelijke initiatieven op lokaal niveau. BZK ondersteunt gemeenten bij de uitvoering van het Wetsvoorstel participatie op decentraal niveau. De LVKK en LSA blijven hierbij een belangrijke partner.
Het bericht ‘Megaclaim in de maak voor schade door droogte: waterbedrijven voor 300 miljoen aangeslagen.’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Megaclaim in de maak voor schade door droogte: waterbedrijven voor 300 miljoen aangeslagen»?1
Ja.
Bent u het eens met de vragensteller dat het onwenselijk is dat er met deze claim een conflict lijkt te komen tussen schoon en betaalbaar drinkwater enerzijds, en de landbouw anderzijds?
De claim komt voort uit een financiële regeling in de Waterwet om schade die ontstaat als gevolg van vergunde onttrekking van grondwater te compenseren. Er is dus geen sprake van een conflict.
Kunt u aangeven wat de mogelijke gevolgen zijn van dit soort claims voor de drinkwatervoorziening, in het bijzonder in tijden waarin drinkwaterbedrijven al aangeven tegen de grenzen van hun capaciteit aan te lopen?
Deze claim heeft geen gevolgen voor de drinkwatervoorziening. De drinkwaterbedrijven kunnen blijven voldoen aan de leveringsplicht. Wel zorgt het eventueel toekennen van een claim, na positieve beoordeling door de onafhankelijke AdviesCommissie Schade Grondwater (ACSG), voor extra financiële lasten voor de drinkwaterbedrijven.
Kunt u nader duiden wat de juridische grondslag is van deze claims?
In de financiële bepalingen van de Waterwet (hoofdstuk 7, paragraaf 3) is een regeling opgenomen voor schade die optreedt als gevolg van vergunde grondwateronttrekkingen, zowel voor drinkwater als andere toepassingen.
Het kan daarbij gaan om schade aan gewasopbrengst, maar ook om schade aan gebouwen, woningen en natuur. De vergunninghouder is verantwoordelijk voor het vergoeden van die schade.
Verwacht u een toename van dit soort claims, gezien de tijd waarin we leven en waar we door klimaatverandering waarschijnlijk steeds vaker te maken gaan krijgen met dergelijke perioden van droogte? Is het systeem van verhaling van schade zoals dit nu gebeurt volgens u houdbaar?
Deze regeling is bedoeld om schade als gevolg van vergunde onttrekkingen te compenseren. Bij de beoordeling van een claim wordt vastgesteld welk aandeel van de schade aan het gewas is toe te delen aan het neerslagtekort en welk aandeel aan de vergunde grondwateronttrekking. De regeling is daarmee niet bedoeld om schade als gevolg van klimaatverandering en droogte te compenseren.
Dat deze bestaande regeling meer bekendheid krijgt, kan er ook voor zorgen dat er meer claims ingediend gaan worden bij de provincies.
Bent u van mening dat de verdringingsreeks op dit moment voldoende toekomstbestendig is, gelet op situaties zoals deze, waar er steeds vaker competitie dreigt tussen twee belangen? Moet deze bijvoorbeeld worden aangepast, of breder inzetbaar zijn dan alleen voor situaties van watertekort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u deze aanpassingen aan de Kamer doen toekomen?
Ja, de verdringingsreeks is op dit moment voldoende toekomstbestendig. De verdringingsreeks geeft een prioriteitsvolgorde van maatschappelijke en economische behoeften die bij watertekorten of dreigende watertekorten bepalend is voor het verdelen van het beschikbare oppervlaktewater door de waterbeheerder.
Er is op dit moment geen aanleiding om de verdringingsreeks aan te passen. Er is, conform de aanbeveling van de beleidstafel droogte, in 2020 een nieuwe handleiding2 opgesteld voor de nationale verdringingsreeks. Deze wordt door de zoetwaterregio’s regionaal uitgewerkt.
Voorziet u, door de hierboven aangegeven problematiek, juridische herzieningen om te zorgen voor een systeem waarin de belangen van zowel boeren als drinkwaterbedrijven voldoende geborgd zijn in tijden van droogte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u deze herzieningen door te voeren?
Met het huidige systeem zijn de belangen van partijen die schade ondervinden door vergunde onttrekkingen voldoende geborgd. Er is op dit moment geen intentie om dit systeem aan te passen.
Kunt u deze vragen voor het aankomende commissiedebat Water op 7 juni 2022 beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Toezichthouder onderzoekt meldingen torenhoge kosten schuldhulp' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Toezichthouder onderzoekt meldingen torenhoge kosten schuldhulp»?1
Ja.
Klopt het er bedrijven zijn die schuldbemiddeling tegen betaling verrichten, ondanks dat dit bij wet verboden is?
Helaas komt dit voor. Ik wil daarom het toezicht en de handhaving verbeteren. Ik heb u op 14 maart 2022, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, geïnformeerd over de stappen die we zetten.2
Klopt het dat er bedrijven zijn die dit verbod omzeilen door samen te werken met advocaten, bewindvoerders of curatoren? Zo ja, hoeveel van deze bedrijven zijn er actief?
We beschikken niet over statistieken over het omzeilen van het verbod op schuldbemiddeling. Uit het recente onderzoek «Aanbieders Schuldbemiddeling» komen als overtredingen naar voren, dat sommige mensen schuldbemiddeling aanbieden via een andere organisatie of persoon, bijvoorbeeld een advocaat, of zich onterecht profileren als bevoegde partij, bijvoorbeeld als een bewindvoerder.3
Jaarlijks wordt een aantal malafide aanbieders strafrechtelijk vervolgd. We verwachten dat de handhaafbaarheid van het verbod op schuldbemiddeling verbetert door de mogelijkheden van bestuursrechtelijke handhaving. Hierbij kan sneller worden opgetreden, bijvoorbeeld met een bestuurlijke boete, naar aanleiding van gegronde klachten. Ik werk samen met de Minister voor Rechtsbescherming aan een wetsvoorstel dat deze bestuursrechtelijke handhaving mogelijk maakt. Ik wil daarnaast een meldpunt inrichten waar zowel professionals als burgers terecht kunnen met signalen over malafide schuldbemiddeling en waar zij advies krijgen wat te doen. Samen met de VNG zal ik de communicatie verbeteren over wie mag schuld bemiddelen en wie niet. Verder wil ik het verbod aanscherpen, zodat bepalend is wie de werkzaamheden feitelijk uitvoert als dit omzeiling van het verbod kan voorkomen. Daarnaast zetten we ons onverminderd in om mensen met financiële problemen naar de juiste ondersteuning te leiden, bijvoorbeeld via Geldfit.nl en de vroegsignalering van schulden door gemeenten.
Wat is de reden dat advocaten, bewindvoerders en curatoren uitgezonderd zijn van het verbod op schuldbemiddeling?
Advocaten, curatoren en bewindvoerders, notarissen, deurwaarders, registeraccountants en accountant-administratieconsulenten hebben in de uitoefening van hun beroep te maken met personen en ondernemingen met financiële problemen. De Wet op het consumentenkrediet (Wck), waarin het verbod op schuldbemiddeling en de uitzonderingen destijds zijn geregeld, zondert naast gemeenten daarom deze gereguleerde beroepen uit. Deze beroepen vallen onder het toezicht- en tuchtrecht. Er is dus controle op de beroeps- en gedragsregels. Zo kunnen mensen rekenen op goede hulp. Wel verken ik de mogelijkheden om kwaliteitseisen aan te scherpen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Zijn de eisen die aan gemeentelijke schuldhulpverlening zijn verbonden ook van toepassing op schuldbemiddeling door advocaten, bewindvoerders of curatoren en zo nee welke controle vindt er dan plaats op deze praktijk?
Nee, voor de gereguleerde beroepen, die op grond van de Wck mogen schuld bemiddelen, gelden specifieke kwaliteitseisen met specifieke toezichthouders. Zo oefent het landelijk kwaliteitsbureau CBM het toezicht uit op beschermingsbewindvoerders en curatoren, Bureau Wsnp op Wsnp-bewindvoerders en vindt toezicht en handhaving door de deken plaats bij de advocatuur. De kwaliteitseisen voor beschermingsbewindvoerders en curatoren zijn vastgelegd in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, bewindvoerders en mentoren. De kwaliteitseisen voor Wsnp-bewindvoerders zijn vastgesteld in onder meer de Beleidsregels voor inschrijving bewindvoerders Wsnp en bewindvoerdersorganisaties Wsnp in het register en de Gedragscode bewindvoerder Wsnp.
Zoals afgesproken in het coalitieakkoord ga ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming strengere eisen stellen aan beschermingsbewindvoerders. Daarnaast bekijk ik hoe de taak van de schuldbemiddelaar verder gereguleerd kan worden in het wetsvoorstel schuldbemiddeling.
Bent u van mening dat deze werkwijze via advocaten, bewindvoerders of curatoren in strijd is met de geest van het verbod op commerciële schuldbemiddeling?
Ja, de werkwijze waarbij een advocaat, bewindvoerder of curator alleen in naam betrokken is bij de schuldbemiddeling, maar die niet zelf uitvoert, vind ik in strijd met de geest van de wet. Ik wil het verbod op schuldbemiddeling en de uitzonderingen op het verbod verduidelijken en opnemen in het wetsvoorstel zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. Mensen met schulden moeten kunnen rekenen op goede hulp. Het uitgangspunt is daarbij dat de kosten voor de schuldbemiddeling de financiële problemen niet mogen vergroten.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe deze omzeilen van het verbod op schuldhulpbemiddeling gestopt kan worden?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 6.
Op welke wijze kunnen mensen momenteel een melding doen als zij te maken krijgen met een malafide schuldbemiddelaar en welke gevolgen kunnen daaraan gegeven worden door het Bureau Economische Handhaving?
Op dit moment worden overtredingen van het verbod op schuldbemiddeling voornamelijk gemeld door gemeenten en bonafide uitvoerders van gemeentelijke schuldhulpverlening. Dit komt ook naar voren uit het eerdergenoemde onderzoek «Aanbieders schuldbemiddeling». De toezichthouder, het Bureau Economische Handhaving, doet de opsporing en het strafrechtelijk onderzoek. Overtredingen van het verbod op schuldbemiddeling worden strafrechtelijk gehandhaafd door het OM.4
Op welke wijze zullen de aanbevelingen van Bureau Bartels om de toegankelijkheid van het melden van misstanden bij het Bureau Economische Handhaving te verbeteren worden opgevolgd?
Zowel mensen met problematische schulden als hulpverleners hebben behoefte hebben aan een duidelijk meldpunt waar zij terecht kunnen met hun signalen over potentiële overtreders. Ook willen zij advies over wat ze het beste kunnen doen, zoals aangifte doen en begeleiding naar een goede schuldbemiddelaar. In lijn met de aanbevelingen van Bureau Bartels in het onderzoek «Aanbieders schuldbemiddeling» wil ik daarom een meldpunt inrichten waar zowel professionals als burgers terecht kunnen met signalen over malafide schuldbemiddeling en waar zij advies kunnen krijgen wat te doen.
Wat gaat u doen tegen partijen die zich profileren als schuldbemiddeling maar alleen budgetbeheer doen?
Budgetbeheer valt niet onder de uitzonderingen op het verbod op schuldbemiddeling. Het is dan ook verboden om schuldbemiddeling aan te bieden onder de noemer van budgetbeheer of in combinatie met budgetbeheer. Dit blijft ook verboden. De stappen die ik heb aangekondigd moeten deze praktijk nog verder terugdringen en maken het opleggen van een bestuursrechtelijke boete mogelijk.
Bent u van mening dat het wettelijk kader rondom betaalde schuldbemiddeling aanscherping behoeft en op welke wijze gaat u dit aanpakken?
Ja, zoals aangekondigd in antwoord op vraag 2, 5 en 6 gaan we het toezicht en de handhaving verbeteren. Ik wil naast het strafrechtelijke traject, bestuursrechtelijke handhaving mogelijk maken. Op die manier kan met een boete sneller opgetreden worden en kan erger voorkomen worden. De mogelijkheid van bestuursrechtelijke handhaving sluit natuurlijk niet uit dat in ernstige gevallen alsnog voor het strafrechtelijke traject gekozen kan worden. Ik wil daarnaast zorgen dat mensen die getroffen worden door een malafide aanbieder worden doorgeleid naar de juiste hulp. We gaan strengere eisen stellen aan beschermingsbewindvoerders en we bezien hoe we de taak van de schuldbemiddelaar verder kunnen reguleren. De communicatie over wie mag schuld bemiddelen gaan we verbeteren. En er komt een meldpunt om overtredingen te melden.
Wat kunnen de mensen doen als hun schuldenlast is verergerd door een malafide schuldbemiddelaar en hoe kunnen ze dit verhalen?
Het is belangrijk om te weten dat een overeenkomst met een malafide schuldbemiddelaar niet geldig is.5 Dat betekent dat je niet gehouden kunt worden aan die overeenkomst, omdat de overeenkomst juridisch gezien nooit heeft bestaan. Dit gevolg treedt in bij het sluiten van de overeenkomst en hiervoor is geen tussenkomst van een rechter nodig. Dit volgt al uit de jurisprudentie.
Omdat de overeenkomst nietig is, kunnen gedupeerden betalingen die zij aan de malafide schuldbemiddelaar hebben gedaan van die schuldbemiddelaar terugvorderen, vermeerderd met wettelijke rente. Als zij daarnaast schade hebben geleden, kunnen zij die schade volgens de regels van het burgerlijk recht op de schuldbemiddelaar verhalen. Voor juridisch advies daarbij kunnen mensen terecht bij onder meer het Juridisch Loket, Sociaal Raadslieden en de Rechtswinkel.
Wat betreft het gevolg voor de malafide schuldbemiddelaar geldt dat deze een economisch delict begaat dat strafrechtelijk vervolgd kan worden. Wanneer het OM de malafide schuldbemiddelaar strafrechtelijk vervolgt, kan de gedupeerde schuldenaar zich in het strafproces voegen en om een schadevergoeding vragen. Wanneer de rechter de verdachte schuldig verklaart kan deze de veroordeelde schuldbemiddelaar opdragen de schade de vergoeden. De veroordeelde betaalt in dat geval het bedrag aan de Staat, die dat bedrag vervolgens uitkeert aan het slachtoffer.
Welke inzet zal er gepleegd worden om actief malafide aanbieders van schuldhulpverlening op te sporen en te vervolgen?
Het vergroten van de handhaafbaarheid, het inrichten van een meldpunt en het verbeteren van de communicatie zullen bijdragen aan het aanpakken van malafide aanbieders. De toezichthouder zal, als onderdeel van het wetgevingsproces, een uitvoeringstoets doen zodat de (nieuwe) wettelijke mogelijkheden bij het toezicht benut kunnen worden.
De uitgaven ten aanzien van discriminatiebestrijding |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het laatste plenaire debat over discriminatiebestrijding: «In de vorige periode, vorig jaar nog, is er 12 miljoen structureel extra vrijgemaakt voor de aanpak van discriminatie, om ervoor te zorgen dat we nu ook stappen met elkaar kunnen zetten en de nationaal coördinator wat extra steun kunnen geven om zijn taak goed uit te voeren»?
Ja.
Kunt u een uitsplitsing geven, zo nauwkeuring mogelijk en per jaar vanaf de ingezette intensivering, waar de 12 miljoen euro (structureel) aan wordt uitgegeven, hoeveel van dit bedrag reeds aan maatregelen wordt uitgegeven, voor hoe lang, en hoeveel van deze 12 miljoen euro ter beschikking staat voor de uitvoering van nieuw beleid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb een uiteen splitsing van het totaal bedrag in onderstaand tabel opgenomen.
Wat bedoelt u precies met uw uitspraak: «ik realiseer me ook dat we daar op de langere termijn natuurlijk niet mee klaar zijn, (...) als we verdere stappen met elkaar moeten zetten en als dat nodig is, moet er daarbij ook altijd voor gezorgd worden dat plannen en middelen met elkaar samenlopen»? Erkent u hiermee dat er op dit moment onvoldoende middelen beschikbaar zijn voor nieuw beleid? Zo ja, zijn er al plannen voor extra middelen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van discriminatie is een aanpak van de lange adem. De plannen die het kabinet nu maakt en aan het uitvoeren is, zijn van dekking voorzien, maar ik heb nu geen zicht op kosten die zich in de toekomst zullen voordoen. De plannen voor de inzet van de extra € 12 miljoen die sinds 2021 beschikbaar zijn, liggen er en zijn onderdeel van het Nationaal Programma. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich uw uitspraak «natuurlijk zit er in het nationaal programma een financiële paragraaf»? Hoeveel middelen worden er voor het nationaal programma uitgetrokken en waaruit worden deze gedekt?
U ontvangt rond de zomer van mij het Nationaal Programma dat momenteel wordt opgesteld onder coördinatie van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme. In de begeleidende brief zal ik in gaan op het verzoek dat gedaan is in de motie-van Baarle/Simons (Kamerstuk II, 2021/22, 35925-VII-35) en dus niet in het Nationaal Programma zelf. In de motie wordt de regering verzocht te bezien hoe de financiële verantwoording van de uitgaven die de regering doet in het kader van discriminatiebestrijding verbeterd kan worden, teneinde het overzicht van uitgaven aan discriminatiebestrijding te verhelderen, en in de voortgangsbrieven over discriminatiebestrijding voortaan een financieel totaaloverzicht op te nemen. Bij het Nationaal Programma zelf zal geen financieel overzicht zitten, ook omdat een aantal voornemens verweven zijn met andere beleidsterreinen. De middelen zijn dan niet primair gelabeld als middelen voor het Nationaal Programma van de NCDR, maar de uitvoering zal wel bijdragen aan de bestrijding van discriminatie.
Kunt u uw uitspraak «De plannen die we nu maken, hebben financiële dekking» voorzien van een uitsplitsing met de plannen die komen en de bijbehorende gereserveerde middelen, almede waar deze middelen vandaan komen? Zo nee, waarom niet?
In de begeleidende brief bij het Nationaal Programma zal ik in gaan op de financiële verantwoording, met daarbij de kanttekening dat als nieuwe plannen geld kosten, we daar ook financiële middelen bij moeten zoeken. Anders blijven het bij plannen. En in deze fase van de aanpak van discriminatie is het belangrijk dat we niet alleen nieuwe plannen maken, maar die ook uitvoeren.
Als de plannen gedekt worden vanuit de genoemde structurele 12 miljoen euro en andere bestaande gereserveerde middelen voor discriminatiebestrijding, kunt u dan ook aangeven of dit ten koste gaat van reeds ingezet beleid? Zo nee, waarom niet?
In het Nationaal Programma worden bestaande plannen gecombineerd met nieuwe plannen en worden beleidsvoornemens samengebracht. De insteek van het kabinet is om een stevig beleid neer te zetten, met uitvoerbare en financieel gedekte plannen. Dat betekent dat het kabinet ook zal onderzoeken bij nieuwe plannen wat nodig is om tot uitvoering over te gaan. Daar hoort ook de vraag bij wat plannen kosten.
De situatie van de Jezidi’s |
|
Jasper van Dijk |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Jezidi's in Noord-Irak: «Jezidi's in tentenkampen in Noord-Irak: «Wij gaan van genocide naar suïcide»»1 en op de radiouitzending «Jezidi trauma’s onbehandeld»2?
Ik heb kennis genomen van het artikel «Jezidi’s in Noord-Irak: wij gaan van genocide naar suïcide» en de radiouitzending «Jezidi trauma’s onbehandeld». Het is verschrikkelijk wat de Jezidi-gemeenschap is overkomen: IS heeft zich schuldig gemaakt aan vreselijke misdrijven tegen verschillende groepen, waaronder Jezidi’s. Het artikel bevestigt dat deze misdaden diepe en blijvende sporen hebben nagelaten in de Jezidi-gemeenschap, met name bij vrouwen en kinderen. Het kabinet is zich bewust van de voortdurende problematiek en blijft zich daarom inzetten voor de bescherming van deze kwetsbare minderheid in Irak. Tevens hecht het kabinet grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid en de opsporing, vervolging en berechting van IS-strijders. Tijdens mijn bezoek aan Irak heb ik het belang van samenwerking met Irak op deze onderwerpen benadrukt in mijn gesprekken met Iraakse autoriteiten.
Deelt u de zorgen dat het in Sinjar ontbreekt aan basisvoorzieningen voor een menswaardig bestaan?
Het kabinet deelt de zorgen. Sinjar is één van de Iraakse regio’s die het zwaarst is getroffen door en in de strijd tegen ISIS. De significante vernielingen, het tekort aan economisch perspectief en de snel veranderende veiligheidssituatie belemmeren de terugkeer van de Jezidi gemeenschap naar Sinjar en de verlening van basisvoorzieningen. Volgens UNDP verblijven momenteel nog ongeveer 40.000 Jezidi’s in de vaak schrijnende ontheemdenkampen in Duhok. Tijdens mijn reis aan Irak heb ik een bezoek gebracht aan een ontheemdenkamp en gesproken met vrouwen uit de Jezidi-gemeenschap over de uitdagingen om hun levens op een menswaardige manier weer te hervatten. Nederland blijft zich daarom inzetten voor duurzame oplossingen voor ontheemden om een toekomstperspectief te bieden, bijv. via IOM Durable Solutions en het Prospects partnerschap.
Hoe waardeert u de psychologische hulp aan de Jezidi’s? Hoe beoordeelt u in dit kader de vele suïcides?
Nederland maakt zich hard voor geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun (MHPSS), zowel op mondiaal niveau als in specifieke gebieden in Irak. Het integreren van MHPSS in (post-)conflictrespons is cruciaal om deze noden te lenigen en draagt bij aan de weerbaarheid en de veerkracht van individuen en gemeenschappen. Daarnaast kan MHPSS bijdragen aan het herstellen van sociale banden binnen en tussen gemeenschappen.
In dat kader werkt Nederland intensief met Norwegian People’s Aid (NPA) om dienstverlening voor Jezidi’s op het gebied van ondersteuning bij seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) en psychosociale hulp te verbeteren, en hun rechtsbewustzijn en economische re-integratie te bevorderen. Tijdens mijn bezoek aan een ontheemdingskamp in Khanke in april ben ik in gesprek gegaan met Jezidi vrouwen die begunstigden zijn van NPA’s psychosociale hulp. Het was indrukwekkend om de veerkracht van deze vrouwen te zien. Tegelijkertijd zag ik dat de psychologische hulp die wordt geboden aan de Jezidi gemeenschap onvoldoende toereikend is. Daarom zet het Kabinet zich internationaal en binnen de VN in voor de voortzetting en opschaling van psychosociale hulp aan Jezidi vrouwen en kinderen. In dit kader heb ik tijdens mijn bezoek een uitbreiding van het NPA programma getekend van 1.1 miljoen euro, waardoor het totaalbudget van het programma op 5.5 miljoen euro uitkomt.
Hoeveel geld voor de wederopbouw van Sinjar is door Nederland uitgegeven en hoe wordt erop toe gezien dat het geld op de juiste plekken terecht komt?
Nederland is als donor van het UNDP Funding Facility for Stabilisation (FFS) nauw betrokken bij de wederopbouw van basisvoorzieningen zoals ziekenhuizen, scholen, wegen en huizen in de meest getroffen gebieden in de strijd tegen ISIS, waaronder Sinjar. Sinds 2016 heeft Nederland 92 miljoen euro bijgedragen aan de FFS. Om de organisatie zoveel mogelijk flexibiliteit te bieden zijn de bijdragen aan de FFS ongeoormerkt. Hierdoor kan UNDP gebruik maken van nodenanalyses om te identificeren welke herstelwerkzaamheden noodzakelijk zijn in de op ISIS veroverde gebieden. Als gevolg is het niet mogelijk exact te identificeren hoeveel procent van de Nederlandse bijdragen aan FFS naar Sinjar zijn gegaan. Belangrijke behaalde resultaten van FFS in het Sinjar district zijn o.a. het herstel van de cementfabriek, de aanleg van 45 kilometer hoogspanningsleiding, herstel en inrichting van het ziekenhuis, landbouw- en onderwijsinstelling en het herstel van politiebureaus.
Ook heeft Nederland in 2021 een meerjarige bijdrage van 7.4 miljoen euro aan NonViolent PeaceForce geleverd voor community security activiteiten in Sinjar. Dit project richt zich o.a. op lokale verzoening en integratie van Jezidi vrouwen. Tot slot is Nederland een actieve donor van de International Commission on Missing Persons (ICMP) met een bijdrage van drie miljoen euro in de afgelopen drie jaar. ICMP zet in op capaciteitsopbouw van medische, onderzoeks-, juridische en gerechtelijke sectoren in Sinjar.
De uitvoering en resultaten van de projecten worden nauw gemonitord. Bij aanvang van de projecten zijn strikte Monitoring Evaluation and Learning-verplichtingen opgesteld waar de organisaties zich aan behoren te houden. De rapportages worden op de gebruikelijke wijze geanalyseerd en beoordeeld.
Bent u alsnog bereid, vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder genocide, een apart asielprogramma op te zetten zodat een aantal kwetsbare Jezidi’s naar Nederland kan komen, in navolging van Frankrijk, Duitsland en Canada?
Nederland kent geen beleidskader voor de overbrenging van mensen uit hun land van herkomst voor asiel in Nederland en heeft dus ook geen beleid voor de overbrenging van Jezidi’s. Dat is anders voor de genoemde landen.
Indien u niet bereid bent een apart programma in te stellen, in hoeverre komen Jezidi’s dan in aanmerking voor hervestiging binnen het UNHCR-hervestigingsprogramma en is de regering bereid hierop aan te sturen?
Hervestiging binnen het UNHCR-hervestigingsprogramma ziet uitsluitend op vluchtelingen, dat wil zeggen mensen die hun thuisland hebben verlaten. Dit is niet het geval bij Jezidi’s in (Noord-)Irak.
Voor zover Jezidi’s buiten (Noord-)Irak verblijven, is hervestiging mogelijk wanneer UNHCR oordeelt dat zij in aanmerking komen om te worden voorgedragen voor hervestiging. UNHCR maakt die beoordeling in het licht van de situatie in het opvangland en welke vluchtelingen zich aldaar in een kwetsbaarder positie bevinden dan de andere vluchtelingen.
De UNCHR toetst of er sprake is van vluchtelingschap. Vervolgens selecteert UNHCR vanuit de totale vluchtelingenpopulatie personen die vanwege individuele kwetsbaarheden vallen binnen de zeven voordrachtcategorieën (o.a. legal and/or physical protection needs, survivors of torture and/or violencetorture, medical needs, women and girls at risk) en in aanmerking komen om te worden voorgedragen voor hervestiging. Jezidische slachtoffers en in het bijzonder vrouwen en kinderen die slachtoffer zijn van seksueel geweld, kunnen binnen meerdere van deze categorieën vallen. UNHCR beoordeelt daarnaast ook welk hervestigingsland, gelet op de individuele omstandigheden, het meest aangewezen is om een persoon aan voor te dragen. Nederland hecht er aan om die keuze over te laten aan UNHCR, aangezien UNHCR vanuit haar positie het beste in staat is te bepalen voor welke personen hervestiging het meest noodzakelijk en passend is. Vervolgens is een enkele voordracht door UNHCR nog niet voldoende om in aanmerking te komen voor hervestiging naar Nederland. De IND beslist uiteindelijk op basis van het geldende Nederlandse asielbeleid (alsmede aan de hand van informatie van UNHCR en COA) welke van de door UNHCR voorgedragen kandidaten in aanmerking komen voor hervestiging en een asielvergunning in Nederland.
Het bericht ‘België wil verbod op gokreclames: Gokken is het nieuwe roken’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «België wil verbod op gokreclames: Gokken is het nieuwe roken»?1
Ja.
Herkent u zich de uitspraak van de sociaal-liberale Minister van Justitie Van Quickenborne (Open VLD) die zei: «Gokken is het nieuwe roken en iedereen is het er ook over eens dat tabaksreclame er beter niet meer is»?
Ik herken mij niet volledig in de uitspraak van Minister van Quickenborne. Van roken weten we dat iedere sigaret slecht is voor de gezondheid. Kansspelen zijn voor veel mensen een vorm van vrijetijdsbesteding en leiden voor een heel groot deel van de mensen niet tot problemen. Wel kennen kansspelen risico’s. Vanwege die risico’s is het van belang dat spelers goed beschermd worden. Dat gebeurt bij legale aanbieders, die zich moeten houden aan strenge regels. Zoals ook in mijn brieven van 17 maart en 21 april 2022 aangegeven, hou ik scherp in de gaten of de bescherming voldoende geborgd is en de regels hiervoor voldoende kaders bieden.2 Enige vorm van kansspelreclame is vervolgens nodig om mensen te leiden naar die vergunde aanbieders. Tegelijk zie ik dat door overvloedige reclames en het brede ongerichte bereik ervan de waarborgen met betrekking tot kwetsbare groepen in gevaar komen. Daarom tref ik aanvullende maatregelen. Zo is het gebruik van rolmodellen voor risicovolle kansspelen vanaf 30 juni 2022 niet meer toegestaan.3 Op dit moment wordt voorts gewerkt aan een verbod op ongerichte reclame voor risicovolle kansspelen, zoals aangekondigd in de brieven aan uw Kamer van 17 maart en 21 april 2022.4 Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op Kamervragen van de leden Van Nispen en Bikker pas ik hiertoe het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen aan en heb ik het voornemen dit voor de zomer in consultatie te geven.5
Deelt u de mening dat het een zeer zorgwekkende ontwikkeling is dat er sinds de legalisering van online gokken in Nederland een toename van meer dan 50 procent gespeelde uren per maand geconstateerd is ten opzichte van het aantal uren dat voor 1 oktober 2021 aan gokken werd besteed? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Het addendum bij het jaarverslag van de Ksa laat zien dat het aantal uren dat mensen doorbrachten op websites van legale aanbieders sinds 1 oktober 2021 is toegenomen.6 Dat betekent niet automatisch dat het totaal aantal gespeelde uren is toegenomen. Hier zitten bijvoorbeeld bezoeken bij van mensen die alleen de website hebben bezocht, maar die geen spelersaccount hebben (aangemaakt).
De constatering dat het aantal uren dat mensen doorbrachten op websites van legale aanbieders is toegenomen plaats ik in de context van het kansspelbeleid. Het is geen doel geweest om de deelname aan kansspelen te vergroten. Het is ook geen doel geweest om dit op hetzelfde niveau te houden. Het doel van het kansspelbeleid is ervoor te zorgen dat als mensen spelen, dit zo veilig mogelijk gebeurt. Daarbij moeten we oog hebben voor de risico’s van verslaving en voorkomen dat kwetsbare mensen, zoals jongeren, naar kansspelen worden geleid. De bescherming van kwetsbaren is juist bij de legale aanbieders beter geborgd dan bij illegale aanbieders. Daar waar nog een betere bescherming nodig blijkt, zoals bij reclame voor kansspelen het geval is, tref ik maatregelen.
In het najaar komt de Kansspelautoriteit met een nieuwe meting. Ik zal uw Kamer informeren over de ontwikkelingen van de online kansspelmarkt, op basis van de dan beschikbare gegevens.
Herinnert u zich dat u in uw brief van 17 maart jl. schrijft dat u sinds de invoering van de Wet kansspelen op afstand «in de beschikbare gegevens een trend ziet dat met name jongeren interesse in gokken tonen»? Hoe groot is precies de toename van het aantal jongeren dat is gaan gokken naar aanleiding van de legalisering van het online gokken?
In mijn brief van 21 april 2022 heb ik over het aantal jongeren dat deelneemt aan kansspelen opgemerkt dat de groep spelers in de leeftijdscategorie 18 tot 24 oververtegenwoordigd is in de populatie Nederlanders met een spelersaccount. Dit blijkt uit het addendum bij het jaarverslag 2021 van de Kansspelautoriteit: circa 17 procent van de accounts is aangemaakt door spelers in de leeftijdscategorie 18- tot 24-jarigen. Demografisch gezien maakt deze groep 11 procent van de bevolking uit. Jongvolwassenen zijn dus oververtegenwoordigd in de populatie Nederlanders met een spelersaccount. Het is niet te zeggen in hoeverre jongeren zijn gaan gokken naar aanleiding van de legalisering van online kansspelen. Dat komt voor een groot deel doordat er geen volledig beeld is van het aantal jongeren dat deelnam aan (online) kansspelen voor de opening van de online kansspelmarkt. Dat neemt niet weg dat jongeren een kwetsbare groep betreft, die ik beter wil beschermen.
Herkent u zich in het beeld dat Minister van Quickenborne schetst dat «reclame off- en online als een brandversneller heeft gewerkt om gokverslaafd te worden»?
Ik kan niet spreken voor de situatie in België. In Nederland is reclame toegestaan met het oog op het behalen van kanalisatie naar legaal aanbod. De Nederlandse speler die online wil gokken moet dit in een legale en veilige omgeving kunnen doen. Daarbij blijft het beschermen van kwetsbare groepen
mijn prioriteit. Er zijn geen cijfers voorhanden waaruit blijkt wat de ontwikkelingen zijn in aantallen gokverslaafden. Wel zijn er signalen dat de bescherming van kwetsbare groepen, zoals jongeren en mensen met een verslavingsproblematiek door overvloedige reclames en het brede ongerichte bereik ervan in gevaar kan komen. Dat is de reden waarom ik de in het antwoord op vraag 2 omschreven maatregelen tref.
Heeft u al een concreet beeld van hoe omvangrijk het verbod op ongerichte reclames voor online gokken gaat zijn? Wat zal hiermee precies verboden gaan worden en hoe wordt voorkomen dat niet juist jongeren – die veel online actief zijn – ontvanger gaan worden van online gerichte dan wel ongerichte reclame voor online gokken?
Het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen wordt op dit moment aangepast. In dit Besluit zijn regels opgenomen over reclame en de gerichtheid daarvan. Het beoogde verbod op ongerichte reclame voor risicovolle kansspelen kan naar verwachting in grote mate met een aanpassing van het Besluit ingevuld worden. Daarbij is ook aandacht voor de bescherming van jongeren in de online omgeving. Het concept wordt momenteel uitgewerkt en ligt op koers om voor de zomer in consultatie te worden gegeven. Beoogd wordt om gelijktijdig de voorhangprocedure te starten. Daarna zal ik bezien in hoeverre de wet op de kansspelen nog aanvullend wijziging op dit punt behoeft.
Acht u het, met het oog op de stijging van het aantal gokkers en verslaafde gokkers zoals hiervoor aangehaald, wenselijk om tot een algeheel verbod te komen van reclame voor risicovolle kansspelen, dus op zowel gerichte als ongerichte reclame en zowel online als offline? Zo nee, waarom niet?
Ik acht een algeheel verbod op reclame voor risicovolle kansspelen niet wenselijk. Dat de hoeveelheid ongerichte reclame enorm is toegenomen na de opening van de online markt in oktober 2021 en dat ik dat risicovol vind staat buiten kijf. Daarom worden nu ook maatregelen genomen om ongerichte reclame voor risicovolle kansspelen te verbieden. Een algeheel reclameverbod gaat echter veel verder en zou de ingezette kanalisatie in gevaar brengen. Naast onverkorte handhaving op illegale aanbieders is het van belang om een concurrerend legaal aanbod onder de aandacht van de spelers te kunnen brengen. Daarmee wordt voorkomen dat deze spelers mogelijk worden geleid naar illegale partijen waar geen waarborgen zijn voor bescherming.
Klopt het dat Staatsbedrijven Holland Casino Online en TOTO sinds de legalisering van online gokken met afstand het grootste aandeel in het aantal reclames voor online gokken hebben en dat dit eerder onderbouwd is met het doel dat daarmee beter zicht op gokverslaving kon worden gehouden? Wordt dit doel tot op heden behaald? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, bent u van plan hier maatregelen op te treffen zodat dit niet leidt tot een groeiende gokmarkt?
Als twee van de eerste tien vergunde aanbieders hebben Holland Casino online en TOTO in het begin van de marktopening voor online gokken een groot aandeel in het aantal reclames voor online gokken gehad. Met de komst van nieuwe aanbieders op de markt zijn de aandelen in reclames meer gespreid. Wie in totaal welk aandeel heeft is niet eenduidig vast te stellen en wisselt. Alle vergunde aanbieders is het toegestaan om reclame te maken om spelers te kunnen leiden naar het legale aanbod. Binnen dit legale aanbod gelden maatregelen om onder andere verslaving te voorkomen.
Het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) is een belangrijke bron om de aard en omvang van de hulpvraag in de verslavingszorg in Nederland te monitoren. LADIS is momenteel niet operationeel, omdat deze niet voldoet aan de vereisten van de AVG. Over het aantal mensen met een gokverslaving zijn om die reden sinds 2015 geen gegevens beschikbaar. De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft een wetsvoorstel ingediend waarmee de benodigde wettelijke grondslag voor de gegevensverwerking wordt gecreëerd. De inwerkingtreding van de wet zal naar verwachting op 1 juli 2022 plaatsvinden. De gegevensverzameling kan dan weer van start gaan. In het najaar is weer zicht op de omvang van de hulpvraag in de verslavingszorg op het gebied van gokken en komen de cijfers met terugwerkende kracht vanaf 2015 weer beschikbaar.
Wat gaat u concreet doen behalve de aangekondigde regelgeving, en voorafgaand aan de invoering daarvan, om het stijgend aantal gokverslaafden als gevolg van de legalisering van online gokken te bereiken, in te dammen en van goede verslavingszorg te voorzien?
Of de legalisering van de online kansspelmarkt ervoor heeft gezorgd dat er meer mensen zijn met een kansspelverslaving is niet te zeggen. Op dit moment zijn geen cijfers bekend over het aantal mensen in Nederland die voor een kansspelverslaving in behandeling zijn. Zoals in antwoord op vraag 8 gemeld, worden deze cijfers in het najaar verwacht. Daarbij teken ik aan dat het doorgaans langer dan een paar maanden duurt voordat een verslaving zichtbaar wordt en het daarna ook een tijd kan duren voordat dit leidt tot een hulpvraag.
Met de wet Kansspelen op afstand is beoogd om spelers beter te beschermen dan bij illegale aanbieders waar geen waarborgen zijn. Er zijn strenge maatregelen opgenomen om kansspelverslaving te voorkomen en spelers tijdig naar de juiste hulp te verwijzen. Indien duidelijke signalen daartoe nopen kan de wet- en regelgeving worden bijgestuurd. Dat gebeurt nu ook op het gebied van reclame. Daarnaast doe ik onderzoek naar mogelijkheden om speellimieten aan te scherpen, zoals ik heb aangegeven in mijn brief van april 2022.7
Het opstappen van een raadslid vanwege ‘doodsbedreigingen’. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Raadslid Peter van der Velden stapt op na «doodsbedreigingen»: «Ik wil niet als Fortuyn eindigen»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat elke volksvertegenwoordiger, ongeacht zijn of haar partijkleur, veilig moet kunnen werken? Zo ja bent u de bereid om de situatie in Nissewaard te laten onderzoeken? Graag een gedetailleerd antwoord over hoe u de onderste steen boven water krijgt en welke vervolgstappen gezet gaan worden.
Ja, iedere volksvertegenwoordiger moet veilig zijn of haar ambt kunnen uitoefenen. Op 8 maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de inspanningen die ik pleeg voor een weerbaar bestuur.
Deelt u de mening dat burgemeester Foort van Oosten met de opmerking «kennis te hebben genomen van het bericht van de heer Van der Velden», wel erg koeltjes heeft gereageerd? Gaat u hem aanspreken en betrekken bij het onderzoek naar de door het raadslid gestelde «doodsbedreigingen»? Graag een gedetailleerd antwoord.
De gemeente is hier zelf aan zet en zou desgevraagd een beroep op de commissaris van de Koning (als rijksorgaan) kunnen doen.
Het bericht ‘Israëlische ordetroepen gebruiken geweld bij begrafenis Al Jazeera-journalist’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het gegeven dat Israëlische veiligheidstroepen de rouwstoet van de gedode Al Jazeera-journalist Shireen Abu Akleh met geweld hebben verstoord? Deelt u de opvatting dat hier sprake is van een grievende provocatie vanuit de Israëlische veiligheidstroepen?1
Het kabinet is allereerst geschokt door de dood van de journalist Shireen Abu Akleh en veroordeelt de verstoring van de rouwstoet op de dag van haar begrafenis. Het optreden van de Israëlische veiligheidstroepen was die dag buitensporig. Familieleden en rouwenden hebben het recht om waardig afscheid te kunnen nemen. Ik verwelkom de aankondiging – en acht het noodzakelijk – dat de Israëlische politie onderzoek doet naar het eigen optreden. Nederland zal dit blijven volgen.
Kunt u zich voorstellen dat de dood van Shireen Abu Akleh en vervolgens het inzetten van geweld tijdens de respectievelijke rouwstoet, het Israël-Palestina conflict nog verder op scherp zet?
In mijn brief (ref. 2021Z07817) over actuele ontwikkelingen en mijn bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden ga ik in op de recente spanningen waarbij meerdere dodelijke slachtoffers vielen aan zowel Palestijnse en Israëlische zijde, waaronder ook de journalist Shireen Abu Akleh. Tijdens mijn bezoek heb ik richting beide partijen mijn grote zorg hierover uitgesproken.
Bent u bereid om het optreden van de Israëlische veiligheidstroepen streng te veroordelen en in gesprek te treden met de Israëlische autoriteiten over deze grievende provocatie?
Zie het antwoord op vraag 1. Ik heb hiervoor ook persoonlijk aandacht gevraagd bij mijn Israëlische en Palestijnse collega’s tijdens mijn recente bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden.
Welke manieren ziet u – naast het Palestijnse voornemen om de zaak van deze door geweld omgekomen journaliste aan te kaarten bij het Internationaal Strafhof – om ervoor te zorgen dat er een onafhankelijk onderzoek totstandkomt en verantwoordelijken worden vervolgd?
Nederland is voorstander van een gezamenlijk onderzoek en heeft beide partijen met klem opgeroepen deze verantwoordelijkheid op zich te nemen. Indien dit behulpzaam is en beide partijen hiervoor openstaan dan zou een internationale derde partij het onderzoek kunnen ondersteunen. Het kabinet verwelkomt het aanbod van de Israëlische Minister van Defensie Gantz om een onderzoek met internationale actoren uit te voeren.
Bent u bereid alle mogelijkheden te verkennen en ervoor te ijveren dat de meest kansrijke onderzoeksopzet ook wordt ingezet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Onteigening |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Zou u mij alle documenten vanaf 2012 (waaronder maar niet gelimiteerd tot gespreksverslagen) van de ministerraad en de Ministeriele commissie crisisbeheersing (Mccb) willen toezenden waarin het onderwerp onteigening of in andere woorden het schenden van het eigendomsrecht wordt behandeld?
In de periode 2012 tot heden is er in de Ministeriele commissie crisisbeheersing (MCCb) in het kader van de aanpak van crises waarbij de nationale veiligheid in het geding is, niet gesproken over het onderwerp onteigening.
In de MCCb over de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne van 22 april 2022 zijn verkenningen van verschillende scenario’s rond de toename van het aantal ontheemden ten opzichte van beschikbare opvangcapaciteit ter informatie ingebracht. Er is ambtelijk geïnventariseerd welke escalatiemogelijkheden er kunnen zijn. Een onderdeel hiervan was de mogelijkheid van het activeren van de mogelijkheid tot vorderen op grond van artikel 7, Wet verplaatsing bevolking (Wvb), als uiterste redmiddel. Over de inzet van dit uiterste redmiddel is inhoudelijk niet gesproken in de MCCb en derhalve ook niet doorgeleid naar de ministerraad.
Verslagen van de MCCb en de ministerraad kunnen niet openbaar worden gemaakt. In verslagen van de MCCb en ministerraad staat informatie die het functioneren van de Staat of andere overheden in gevaar zou kunnen brengen. Ik vind dat dit belang zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarheid, omdat het vertrouwelijk beraadslagen in de ministerraad is voor de bestuurbaarheid van Nederland op de lange termijn van cruciaal belang, vanwege de functie van de ministerraad binnen het gehele staatsbestel. De beraadslagingen van de ministerraad vormen binnen dit bestel het schakelpunt tussen de individuele ministeriële verantwoordelijkheid en de collectieve verantwoordelijkheid van het kabinet als geheel. Voor het ordentelijk verloop van besluitvormingsprocessen en voor de kwaliteit van besluiten is het van groot belang dat alle relevante invalshoeken in de beslotenheid van de ministerraad aan de orde kunnen komen. Ten aanzien van de notulen van de ministerraad geldt dat openbaarmaking daarvan tot gevolg zou hebben dat meningen van individuele bewindspersonen naar buiten komen, waardoor de eenheid van het regeringsbeleid in gevaar zou komen. Om deze redenen worden de notulen standaard voorzien van de rubricering staatsgeheim, zeer geheim.
Parallel aan uw Kamervraag wordt door mijn ministerie een vergelijkbaar verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) behandeld. De door u verzochte documenten vallen binnen de reikwijdte van dit verzoek. De documenten waar u om verzoekt en welke ik openbaar kan maken zijn tevens beoordeeld in het kader van genoemd Woo-verzoek en zijn als bijlage bij het desbetreffende Woo-deelbesluit aan de verzoeker toegezonden en geplaatst op rijksoverheid.nl. Daarbij merk ik op dat de uitzonderingsgronden uit de Woo er eveneens aan in de weg staan dat verslagen van de MCCb en de ministerraad openbaar worden gemaakt.
Een lijst van 6000 mensen die het regime van de Russische president Poetin steunen, gepubliceerd door de gevangen oppositiepoliticus Navalny |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat er door medestanders van Navalny een lijst is opgesteld van mensen die direct te linken zijn aan Poetin, maar toch niet onder het bereik van de sancties vallen?1
Ja.
Hoe waardeert u de stelling dat een groep van 6.000 mensen die in relatie staan tot de president Poetin, buiten de scope van de sancties vallen? Kunt u deze stelling bevestigen?
Voor het plaatsen van personen op de Europese sanctielijsten dient te worden voldaan aan de listingcriteria van het desbetreffende sanctieregime. Voor het sanctieregime betreffende ondermijningen of bedreigingen van de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne gaat het onder andere om het materieel of financieel bijdragen aan dergelijke acties en het materieel of financieel steun verlenen aan, of profijt trekken van, de regering van de Russische Federatie. Nederland is binnen de EU op doorlopende basis in gesprek over het toevoegen van personen en entiteiten aan deze sanctielijst, is voorstander van listings indien deze aansluiten bij de listingcriteria en bijdragen aan de doelstellingen van het bredere beleid waar sancties onderdeel van uitmaken: de prijs voor de invasie zo hoog mogelijk te maken en de capaciteiten van Rusland tot oorlogvoering in te perken. Verschillende groepen personen op deze lijst, zoals alle leden van de Russische Veiligheidsraad, de Doema en de Federatieraad, zijn om deze redenen reeds geplaatst op de EU-sanctielijst. Nederland is in gesprek met partners zowel binnen als buiten de EU over het toevoegen van namen aan de sanctielijst, waarbij ook gekeken wordt naar suggesties aangedragen door derde partijen, inclusief deze lijst.
Bent u bereid het sanctiepakket zo uit te breiden dat deze groep wel onder het bereik van de sancties valt? Waarom wel of niet? En, zo ja, hoe wilt u dit doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om samen met andere landen op te trekken en andere landen zo nodig aan te sporen actie te ondernemen om deze mensen onder het bereik van de sancties te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Hoe ‘pro-anacoaches’ kwetsbare meisjes misbruiken' en de uitvoering van de motie Van der Graaf c.s. (31015-197) |
|
Mirjam Bikker (CU), Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe «pro-ana coaches» kwetsbare meisjes misbruiken»?1
Ja.
Deelt u onze grote woede over het feit dat tot op de dag van vandaag heel kwetsbare minderjarige meisjes worden uitgebuit door daders die de eetstoornis van deze meisjes misbruiken voor eigen seksueel gewin?
Ik deel de woede en zorgen over de uitbuiting van kwetsbare minderjarigen. Seksueel misbruik is in alle gevallen onacceptabel, zeker wanneer sprake is van minderjarige slachtoffers met een psychische aandoening. De verbetering van de veiligheid en bescherming van potentiële slachtoffers, waaronder die van kwetsbare minderjarige slachtoffers, is en blijft een van mijn prioriteiten.
Bent u met ons van mening dat gezien de specifieke combinatie van eetstoornis en seksuele uitbuiting bij deze groep die niet of lastig zelf slachtofferschap zal melden, specifieke interventies nodig zijn omdat generieke interventies deze doelgroep lastig zullen bereiken?
Ik stel voorop dat seksueel misbruik in alle gevallen onacceptabel is en effectief dient te worden aangepakt. Elk slachtoffer van seksueel misbruik is er één te veel. Effectieve (generieke) interventies, zowel in het preventie- en opsporingskader als op het gebied van hulpverlening, zijn daarom van essentieel belang. Het is mij echter bekend dat minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting in veel gevallen geen aangifte doen of er wellicht langer over doen deze stap te nemen. Dit bleek onder andere uit een onderzoek van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (hierna: CKM) en meer recent uit een rondvraag van Pointer bij verschillende politie-eenheden. Ik onderken dan ook de noodzaak van een doeltreffende meersporige aanpak van seksueel misbruik van minderjarige of kwetsbare slachtoffers. Zie voor een beschrijving van alle generieke én specifieke acties op het gebied van bewustwording, hulpverlening, preventie en opsporing verder de beantwoording van vraag 4.
Kunt u uiteenzetten welke acties zijn ingezet sinds de eerste publicatie van het Centrum Kinderhandel Mensenhandel (CKM) in 2019 over het seksueel misbruik van meisjes met een eetstoornis door pro-anacoaches? Kunt u hierbij ingaan op acties die zijn ingezet op het gebied van hulpverlening, opsporing, bewustwording en preventie en aangeven waar het generieke acties betroffen en waar het acties betroffen die specifiek op deze groep zijn gericht?2
Sinds de eerste publicatie van het CKM zijn verschillende acties ondernomen, zowel specifiek gericht op slachtoffers met een eetstoornis als generiek gericht op (minderjarige of jongvolwassen) slachtoffers van seksueel misbruik. Ik zal eerst ingaan op de specifieke ofwel op slachtoffers met een eetstoornis gerichte acties.
Het Ministerie van VWS heeft, in samenwerking met verschillende relevante stakeholders, een gezamenlijke pro-ana actieagenda opgesteld gericht op preventie, bewustwording en hulpverlening3. Patiëntenvereniging WEET heeft als één van de acties uit die agenda een website opgezet voor jongeren die op zoek gaan naar pro ana (-coaches). Op deze website worden ervaringsverhalen gedeeld over pro ana (-coaches) en het gebruik van sociale media. Daarnaast is er een zelftest voor jongeren om te toetsen of zij een eetstoornis hebben en wordt doorverwezen naar helpende websites en fora. Ook is een mediaprotocol ontwikkeld met tips om op een goede manier te berichten over eetstoornissen om te voorkomen dat mediaberichten «triggerend» werken. Als derde actie uit de actieagenda heeft het Kenniscentrum voor Jeugd en Psychiatrie een handreiking opgesteld voor jeugdhulpverleners die werken met jongeren met eetproblemen. In de handreiking vinden hulpverleners aanwijzingen over hoe zij zorgelijke signalen kunnen herkennen, tips om het gesprek met jongeren aan te gaan en een beschrijving van mogelijke vervolgstappen.
Vanuit de ketenaanpak Eetstoornissen (hierna: K-EET) worden acties ondernomen om te zorgen dat er een meer realistisch beeld ontstaat rondom eetstoornissen. Doel daarvan is het doorbreken van het taboe rondom eetstoornissen, zodat het makkelijker wordt voor jongeren om openlijk over hun eetstoornis te praten. Zo is onder andere de website First EET Kit ontstaan4, voor mensen met een eetstoornis of die iemand kennen met een eetstoornis. Ook professionals kunnen op deze website informatie vinden. Ook heeft KEET een telefoonlijn opgezet (KEETi), waar eerstelijns professionals, zoals huisartsen, in contact kunnen komen met een expert op het gebied van eetstoornissen.
Op het gebied van hulpverlening en preventie wordt verder ingezet op de proactieve benadering van slachtoffers door middel van een «online outreach traject». Het Ministerie van Justitie en Veiligheid financiert een deel van dit traject, waarbij het CKM een proef uitvoert om online in contact te komen met mogelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting. Stichting Achmea Slachtoffer en Samenleving financiert de pilot, die specifiek is gericht op pro-ana problematiek. In deze pilot wordt een getraind team van zorgprofessionals uitgerust met de technische tools om proactief in contact te komen met mogelijke slachtoffers. Het door het CKM opgezette Online Outreach Team, bestaande uit professionals uit de hulpverlening, (software)techniek en OSINT-onderzoek, zal hulp en bescherming bieden aan (potentiële) online slachtoffers van seksuele uitbuiting. Dit team is uitgerust met de tools om snel, effectief en proactief in contact te komen met kwetsbare groepen en (mogelijke) slachtoffers die zich bevinden op internet en sociale media met het doel hen te signaleren en te beschermen. In de pilot zijn inmiddels de eerste slachtoffers benaderd. Momenteel vindt er ook een evaluatie van de pilot plaats.
Daarnaast zijn verschillende (generieke) acties ondernomen in de strafrechtelijke aanpak tegen seksuele uitbuiting (in algemene zin) en de seksuele uitbuiting van minderjarigen of jongvolwassenen in het bijzonder. Deze acties, die ik hieronder toelicht, sorteren ook effect op de slachtoffers van seksuele uitbuiting met een eetstoornis.
Zo is in 2021 een proeftuin gestart bij politie, samen met het CKM, om de aangiftebereidheid van slachtoffers van seksuele uitbuiting met een leeftijd tot 25 jaar te vergroten. Om de drempels die het slachtoffer ervaart te adresseren, wordt binnen de proeftuin aangiftebereidheid geëxperimenteerd met een werkwijze om de angst te verkleinen en veiligheid te vergroten. Binnen de proeftuin wordt onder andere verkend of een veiligheidscoördinator van betekenis kan zijn in het strafrechtelijk proces van slachtoffers van seksuele uitbuiting. Een rapportage over de opbrengsten van de proeftuin wordt eind 2022 verwacht. Ik zal uw Kamer over deze opbrengsten en de mogelijke vervolgacties informeren in de jaarlijkse voortgangsbrief van het Programma Samen tegen Mensenhandel.
Er wordt verder daadkrachtig ingezet op de aanpak van online seksueel misbruik van kinderen in het opsporingskader. Zo is de aanpak van online seksueel kindermisbruik wederom onderdeel van de nieuwe Veiligheidsagenda. In de Veiligheidsagenda wordt beschreven waar de focus in de aanpak en opsporing van online seksueel kindermisbruik ligt en zijn jaarlijkse resultaatafspraken neergelegd, waarbij de nadruk ligt op het ontzetten van slachtoffers van acuut misbruik. De focus ligt onverminderd op het identificeren van slachtoffers, misbruikers, vervaardigers en keyplayers binnen (online) netwerken. Daarnaast heb ik toegezegd met de politie in gesprek te gaan over het ontwikkelen van een online opsporingsstrategie.5
Daarnaast is in de afgelopen jaren de nodige wetgeving aangescherpt. Sinds 1 maart 2019 maakt de wet Computercriminaliteit III de inzet van de lokpuber mogelijk. Per 1 januari 2020 is het wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen, met daarin de zelfstandige strafbaarstelling van misbruik van seksueel beeldmateriaal (waaronder wraakporno), in werking getreden. Verder wordt op mijn departement gewerkt aan het wetsvoorstel seksuele misdrijven. Na het verwerken van het advies van de afdeling advisering van de Raad van State dat op 8 juni jl. is uitgebracht, zal het wetsvoorstel, naar verwachting in de loop van de zomer, bij uw Kamer worden ingediend. In het wetsvoorstel worden de diverse strafbaarstellingen geactualiseerd, wordt de strafbaarstelling gericht op seksueel kindermisbruik «online proof» gemaakt, wordt onder andere sexchatten met kinderen expliciet strafbaar gesteld en worden de strafmaxima voor sommige delicten die zien op seksueel misbruik van kinderen, zoals aanranding en verkrachting, verhoogd.
Kunt u aangeven hoeveel zaken sinds de eerste berichten in 2019 in onderzoek zijn genomen? Wat vindt u van dit aantal?
Het aantal sinds 2019 onderzochte zaken van seksueel misbruik van minderjarige slachtoffers met een eetstoornis in het bijzonder is niet te specificeren. De politie registreert de zaken in onderzoek op basis van (mogelijk) gepleegde strafbare feiten ofwel wettelijke delictsomschrijvingen, en niet op basis van de specifieke fenomenen waarop de opsporingsinzet wordt gepleegd.
Waarom is 2 jaar na dato nog steeds geen uitvoering gegeven aan de motie Van der Graaf c.s. die opriep een online opsporingsstrategie te ontwikkelen waarin specifieke kwetsbare groepen worden aangemerkt als prioriteit, slachtoffers van pro-anacoaches als zodanig aan te merken en tevens aan te geven in hoeverre capaciteitsgebrek hierbij een knelpunt is?3
Ik stel voorop dat de politie en het Openbaar Ministerie, ook sinds de inwerkingtreding van de Wet Computercriminaliteit III, reeds verschillende vormen van online opsporingsmiddelen toepassen, waaronder de inzet van een lokprofiel of lokpuber. Deze inzet vindt telkens plaats na toetsing en weging door de Officier van Justitie. Per zaak wordt gekeken naar welke inzet het meest succesvol kan zijn, mede gegeven de beschikbare capaciteit en de hoeveelheid zaken die voorradig zijn. Daarnaast heb ik, om gevolg te geven aan mijn toezegging daaromtrent, het openbaar ministerie en de politie gevraagd een online opsporingsstrategie te ontwikkelen. Over de uitvoering daarvan zal ik uw Kamer nog voor de zomer nader informeren in de voortgangsbrief aanpak online seksueel kindermisbruik en zeden.
Kunt u aangeven wat de voortgang is in het overleg van u, CKM en politie over deze opsporingsstrategie? Wanneer kan de Kamer deze verwachten?
Zie voor de beantwoording het antwoord op vraag 6.
In hoeverre is in deze strategie ook oog voor andere kanalen dan pro-anasites zoals verschillende sociale media? Welke lessen vallen hierbij te leren uit onderzoeken in landen zoals Groot-Bittannië?4 Bent u bereid nader onderzoek te laten uitvoeren hoe ook in Nederland misbruik van pro-anacoaches via deze kanalen plaatsvindt en kan worden bestreden? Deelt u de overtuiging dat de strafrechtelijke aanpak van deze «coaches» geen dag kan wachten? Waaruit blijkt dat?
De online opsporingsstrategie die wordt ontwikkeld ziet op een effectieve aanpak in het gehele digitale opsporingsdomein, dus zowel op websites als op social mediaplatforms. Zie verder voor een uitgebreide beschrijving van de strafrechtelijke aanpak de beantwoording van vraag 4.
Bent u het eens dat ook wanneer meisjes en jongens niet ten prooi vallen aan seksueel misbruik, het bezoek van online kanalen waar eetstoornissen en buitensporig afvallen worden verheerlijkt en aangemoedigd nog steeds zeer schadelijk voor hen is?
Ik verwerp de verheerlijking van eetstoornissen op sociale media, websites of anderszins. Ik ben het eens dat het voor jongeren, die al kampen met psychische problemen en gevoelig zijn voor een eetstoornis, schadelijk kan zijn om websites te bezoeken waarop zij worden aangemoedigd om (verder) af te vallen. Daarom is mijn beleid nadrukkelijk gericht op preventie, bewustwording en hulpverlening, en is er vanuit het Ministerie van VWS in samenwerking met andere betrokken partijen onder andere de pro-ana actieagenda opgezet, zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u tot een verbod te komen voor pro-anasites, «thinfluencers» en «thinspo»-platformen? Op welke wijze geeft u uitvoering aan de motie Westerveld-Kuiken te voorzien in aanpassing(en) van het Wetboek van Strafrecht om gedragingen strafbaar te stellen die zich welbewust richten op het beschadigen van de lichamelijke en geestelijke gezondheid van kwetsbare jongeren en jongvolwassenen?5 Overweegt u nadere stappen? Zo ja, welke en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Een algeheel (strafrechtelijk) verbod op pro-ana websites, platformen en thinfluencers acht ik niet opportuun. Een dergelijk verbod zal zich immers ook (in hoofdzaak) richten tegen personen die zelf een eetstoornis hebben en die dergelijke websites of platforms bezoeken en hosten. Dat vind ik onwenselijk. Mensen die aan anorexia lijden, ervaren schaamte en hebben de indruk in een sociaal isolement te verkeren. Een dergelijk verbod zou het stigma rondom anorexia en ondergewicht juist bevestigen en de zoektocht van jongeren met een eetstoornis naar hulp kunnen belemmeren. Ook experts, onderzoeken en ervaringsdeskundigen geven aan dat een strafbaarstelling juist averechts kan werken en dat de focus zou moeten liggen op de psychische klachten die mensen met een eetstoornis hebben. Mijn beleid is daarom, naast hulpverlening aan bezoekers en hosters van dergelijke websites en platforms (waarvan de verschillende actielijnen reeds in de beantwoording van vraag 4 zijn beschreven), gericht op het snel offline halen van illegale content op dergelijke pro-ana websites en social media platforms. Het in de beantwoording van vraag 4 aangehaalde wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal biedt aan de daarin aangewezen bestuursrechtelijke autoriteit de mogelijkheid bestuursrechtelijk in te grijpen indien sprake is van kinderpornografisch materiaal dat na een verzoek daartoe niet snel van de server wordt verwijderd.
Over de uitvoering van de motie Westerveld-Kuiken zal ik uw Kamer nog voor de zomer informeren in de voortgangsbrief aanpak online seksueel kindermisbruik en zeden.
Zolang een verbod niet van kracht is, welke andere mogelijkheden ziet u om meisjes en jongens die gebruik maken van en zoeken naar deze sites en platforms te wijzen op mogelijkheden voor hulpverlening?
Zie voor de meersporige inzet die wordt gepleegd op het gebied van hulpverlening het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid in gesprek te gaan met social mediaplatforms over pro-anakanalen en groepen op hun platform, het weren hiervan, en in ieder geval het doorverwijzen naar hulpverlening voor mensen die gebruik maken van dan wel zoeken naar deze kanalen?
Er wordt reeds een continue dialoog gevoerd met de branche. Deze dialoog wordt onverminderd voortgezet.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ik heb (daargelaten enkele aanvullende verwijzingen) alle vragen behalve vragen 7 en 11 afzonderlijk beantwoord.
De brandbrief van de NVvR over de werkdruk rechtspraak en OM |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brandbrief van de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak (NVvR) aan de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) over de hoge werkdruk bij de rechtspraak en het Openbaar Ministerie (OM)?1
Dat de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie te kampen hebben met een hoge werkdruk is bekend en is al geruime tijd onderwerp van gesprek tussen het ministerie en de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal. De Raad voor de rechtspraak heeft de brief van de NVvR zo snel mogelijk schriftelijk beantwoord en heeft hierover op 30 mei jl. met de NVvR gesproken. Daar is met de NVvR gedeeld dat ook de Raad van mening is dat het huidige overwerkniveau te hoog is; er heeft een daling plaatsgevonden, maar die is nog te gering. De Raad heeft onder de aandacht gebracht welke acties in gang zijn gezet. Het College heeft ook een reactie gestuurd aan de NVvR en het onderwerp geagendeerd voor het eerstkomende bestuurlijk overleg.
Wat vindt u van de volgende constatering van de NVvR: «Het tekort aan rechters of het tekort aan financiering voor de rechtspraak om voldoende rechters aan te stellen wordt nog steeds opgelost door meer van rechters te vragen dan waarvoor zijn worden betaald en dit ten koste van de duurzame inzetbaarheid. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor de uitstroom van rechters en op de aantrekkelijkheid van werken bij de rechtspraak.»2 Deelt u de mening dat dit zo niet langer kan?
Ik onderschrijf de constatering dat er hoge eisen worden gesteld aan rechters en officieren van justitie. Zij doen zeer verantwoordelijk werk met soms grote gevolgen voor partijen in een omgeving die steeds complexer wordt en steeds meer specialisatie en maatwerk vraagt. Het OM en de Rechtspraak zijn zich zeer bewust van de risico’s die het hoge niveau van overwerk en werkdruk met zich meebrengt en nemen daartoe de benodigde maatregelen. Zie hiervoor het antwoord op vragen 5, 6 en 7.
Welke risico’s brengt dit volgens u met zich mee voor de kwaliteit van het cruciale werk van de zittende en de staande magistratuur?
De Rechtspraak en het Openbaar Ministerie zorgen ervoor dat de kwaliteit van het werk op het benodigde hoge peil blijft. Wel heeft de personeelskrapte gevolgen voor het aantal uren dat wordt gewerkt en voor de doorlooptijden waarmee rechtszaken kunnen worden afgehandeld. Ik waardeer zeer dat het verantwoordelijkheidsgevoel, de loyaliteit en bevlogenheid van de medewerkers van de Rechtspraak en het OM groot is, maar erken ook dat dit soms op gespannen voet kan staan met de duurzame inzetbaarheid en vitaliteit van individuele medewerkers. Het langdurig voortbestaan van een hoog niveau van overwerk en werkdruk is niet wenselijk. Voor elke werkgever geldt daarom dat ze waakzaam moet zijn voor overbelasting van medewerkers. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 hebben het OM en de Rechtspraak de problematiek van het overwerk en de werkdruk al geruime tijd op de agenda en worden daartoe maatregelen getroffen. Zie hiervoor het antwoord op vragen 5, 6 en 7.
Deelt u de mening dat er sprake is van structureel overwerk en dat dit onaanvaardbaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol kent u uzelf toe om de capaciteit van de opleidingen te vergroten en te zorgen voor voldoende opleiders?
Zoals aangegeven is het gesprek over werkdruk gaande. De Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal hebben de werkdrukproblematiek binnen de Rechtspraak en het OM al geruime tijd geleden op de agenda gezet en zij hebben de ambitie om maatregelen te treffen om de werkdruk te verlagen. Daarnaast spreken de Rechtspraak en het OM de verwachting uit om binnen de bestaande en de nieuwe middelen innovatiever en efficiënter te gaan werken om zaken praktischer maar kwalitatief net zo verantwoord af te doen. De rol van de Minister van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming ten aanzien van het OM en Rechtspraak bestaat eruit de randvoorwaarden te scheppen om Raad en College in staat te stellen de noodzakelijke maatregelen en voorzieningen te treffen. Zoals aangegeven in de zogenoemde hoofdlijnenbrief (9 februari 2022, Kamerstukken II, 35 925 VI, nr. 132 wordt aan de Rechtspraak en het OM structureel extra budget toegekend om de organisaties toekomstbestendig te maken, onder meer in termen van capaciteit, wendbaarheid, kwaliteit van de informatievoorziening, digitalisering en innovatie en voor verbetering van de ketensamenwerking.
Om de werkdruk te verlagen is het OM bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie reeds vorig jaar gestart met het laten instromen en opleiden van 100 extra officieren. Daarbij zijn nieuwe methoden ingezet om – gegeven de krappe arbeidsmarkt – kandidaten te werven en te selecteren. Ook is de wijze van opleiden gemoderniseerd en zijn loopbaanpaden geconcretiseerd om het werken bij het OM aantrekkelijker te maken. Met officieren van justitie die werken in management- en beleidsfuncties is afgesproken dat zij een vastgesteld aantal uren per maand op strafzaken worden ingezet.
Uit recent tijdsbestedingsonderzoek van het OM is gebleken dat officieren van justitie relatief veel tijd moeten besteden aan werkzaamheden die niet in direct verband staan met het behandelen van strafzaken. Het gaat hier onder meer om beleidsoverleggen met ketenpartners. Het College heeft de ambitie het volume van deze indirecte werktijd terug te dringen. Zo zullen vaker medewerkers met een ander type functie, zoals beleidsmedewerkers en interventiespecialisten, voor dit type werk worden ingezet. Eén van de oorzaken van de hoge werkdruk bij het OM is haperende ICT. Het OM is een programma gestart om de continuïteit van de ICT te waarborgen en het aantal verstoringen is de laatste maanden afgenomen.
Aan de Raad voor de rechtspraak worden extra middelen toegekend om onder meer de personele capaciteit op orde te krijgen. Over de precieze uitwerking daarvan wordt u de komende maanden nader geïnformeerd. De prijsbesprekingen met de Raad voor de rechtspraak voor de periode 2023–2025 zijn momenteel gaande. De Raad investeert onder andere in een uitbreiding van de opleidingscapaciteit. Waar eerst 80 nieuwe rechters per jaar werden aangetrokken en opgeleid, zijn dat er momenteel 130. Daarnaast worden meer juridisch medewerkers aangetrokken, wordt de ICT ondersteuning verbeterd en worden niet-rechters ingezet als projectleiders en/of teamvoorzitters. Het verminderen van de werkdruk is een expliciet aandachtspunt in de leiderschapscursussen en in het Medewerkerswaarderingsonderzoek. Ook is er de mogelijkheid om een Mental Heath Check aan te vragen en vinden jaarlijkse evaluatiegesprekken plaats waarin aandacht wordt besteed aan de werkdruk. Onder Tijdige rechtspraak wordt gewerkt aan de verbetering van het roosteren en plannen. Dit brengt, naast het doel van het terugdringen van de doorlooptijden, meer rust en regelmaat – en daarmee werkplezier – in de agenda. Tot slot zal de werkdruk en het overwerk aan de orde komen in de visitatie gerechten die dit jaar wordt uitgevoerd. De visitatie ziet hoofdzakelijk op de invoering van de professionele standaarden, die voor een deel zijn ingezet om de werkdruk te verminderen.
Wat gaat u doen om het bredere probleem van de werkdruk te bespreken en bij te dragen aan oplossingen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u in ieder geval bereid om met de RvdR, het OM en de NVvR hierover in gesprek te gaan en de Kamer te informeren over de maatregelen die u kunt nemen om de werkdruk te verminderen en de kwaliteit te waarborgen?
Zie antwoord vraag 5.
Een aangevallen Joods voetbalteam. |
|
Gert-Jan Segers (CU), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Joods voetbalteam aangevallen in Amstelveen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een voetbalteam wordt aangevallen, hoogstwaarschijnlijk vanwege het feit dat het voetbalteam een Joods voetbalteam is?
Elke vorm van antisemitisme is onacceptabel in onze maatschappij. In Nederland moet je kunnen zijn wie je bent. Iedereen moet zich veilig kunnen voelen, uiteraard ook tijdens voetbalwedstrijden. De bestrijding van discriminatie en racisme in het voetbal, waaronder antisemitisme, wordt serieus ter hand genomen. Dit doen we aan de hand van het plan van de KNVB en rijkoverheid «Ons Voetbal is voor Iedereen». In het plan is veel aandacht voor het voorkomen van dergelijke incidenten. Meldingen van discriminatie en racisme in het betaald- en amateurvoetbal kunnen eenvoudig worden gemeld via de app Discriminatiemelder of via de website van RADAR. Als toch sprake is van racisme of discriminatie tijdens een voetbalwedstrijd, wordt hard opgetreden door de KNVB. Aan toeschouwers kunnen bijvoorbeeld boetes worden opgelegd, en aan individuele spelers en teams kunnen, naast boetes, bijvoorbeeld ook schorsingen worden opgelegd.
Hoe beoordeelt u de omstandigheid dat rondom deze mishandeling de Hitlergroet gebracht is?
Ik vind het uitbrengen van de Hitlergroet in elke context en op ieder moment verwerpelijk. Omdat de zaak nog in onderzoek is, kan ik mij over dit specifieke geval niet uitlaten.
Wat vindt u ervan dat iemand in Nederland de Hitlergroet brengt, juist in de week dat in Nederland wordt stil gestaan bij de slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog?
Zoals ook bij vraag 3 gesteld, vind ik dit op ieder moment verwerpelijk. Ik kan bovendien mij heel goed voorstellen dat dit incident extra emoties oproept in de week waarin wij de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog herdenken. Ik keur dit met de sterkst mogelijke bewoordingen af.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de voetbalclub waar de daders voor spelen? Wat vindt u in dit verband van verplichte educatie voor de daders, naast het strafrecht, door hen bijvoorbeeld kamp Westerbork of Vught te laten bezoeken?
Er is een strafrechtelijk onderzoek gestart en de politie is in gesprek met beide voetbalclubs. Daarnaast is de onafhankelijk aanklager van de voetbalbond een onderzoek gestart. Voetbalclub Macabbi heeft richting de KNVB aangegeven over twee weken een verklaring in te sturen.
Uit de onderzoeken en gesprekken moet blijken wat er zich precies heeft afgespeeld tijdens deze zaalvoetbalwedstrijd. Vooralsnog wacht ik af wat er uit de onderzoeken en gesprekken komt. Wel roep ik alle voetbalclubs die te maken hebben met antisemitische en discriminatoire uitlatingen op om altijd een officiële melding te maken bij het meldpunt discriminatie van de KNVB en hiervan aangifte te doen bij de politie.
De Anne Frank Stichting ondersteunt clubs bij het ontwerpen en opzetten van een Spreekkorenproject. Dit educatieve traject zet in op bewustwording van het kwetsende effect van discriminerende uitingen op de voetbaltribune. Supporters die zich schuldig maken aan kwetsende leuzen, kunnen deelnemen aan het Spreekkorenproject van de club. Binnen dit project zijn er twee routes voor deelname daaraan:
De Anne Frank Stichting heeft op basis van de eerdere succesvolle educatieve aanpakken van antisemitische spreekkoren bij Feyenoord en FC Utrecht ook een aanpak gericht op racistische uitingen ontwikkeld. Binnen een pilot bij FC Den Bosch wordt samengewerkt met het Nationaal Monument Kamp Vught en Radar Den Bosch om de spreekkorenaanpak geschikt te maken voor de lokale situatie.
Hoe beoordeelt de huidige opvolging van ernstige antisemitische incidenten en/of strafbare feiten?
Het is belangrijk om antisemitische incidenten te herkennen en op een juiste manier op te volgen. In de afhandeling van strafbare feiten, nemen de politie en het Openbaar Ministerie maatregelen om te waarborgen dat er bij de opsporing en vervolging niet alleen oog is voor het commune delict, maar ook juist voor een eventueel discriminatieaspect. Om dit te bevorderen zet de politie in op het professionaliseren van het Netwerk Divers Vakmanschap, zodat de nodige specialistische kennis beschikbaar wordt voor de politiemensen die zich bezighouden met discriminatie en racisme. In 2019 is aan het Joods Politie Netwerk, in het kader van de aanpak van antisemitisme, zoals voorgesteld door de ChristenUnie en de VVD, een bedrag van 50.000 euro beschikbaar gesteld. Hiermee wordt het netwerk onder andere in staat gesteld om voorlichting te realiseren in alle politie-eenheden.
Vermeldenswaardig is ook de pilot met gespecialiseerde rechercheurs voor de aanpak van discriminatie en antisemitisme. Deze pilot is dit jaar gestart ter uitvoering van de moties Paternotte en Bisschop. Voor deze pilot is meerjarig incidenteel 7 miljoen toegekend. In deze pilot maken gespecialiseerde rechercheurs onderdeel uit van het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie – Politie (ECAD-P) dat politie breed opereert. Het expertisecentrum stelt politiemensen beter in staat om discriminatievraagstukken te herkennen, op te pakken en af te handelen. Het expertisecentrum heeft ook een landelijke informatie- en kennisfunctie die ontwikkelingen in de buitenwereld monitort en expertise op het thema discriminatie ontwikkelt, toepast en onderhoudt. Daarin is ook de taak belegd om jaarlijks de rapportage over discriminatiecijfers samen te stellen die aan uw Kamer wordt toegestuurd. Het expertisecentrum zorgt er ook voor dat kennis over de aanpak van discriminatie wordt geïntegreerd in het politieonderwijs.
Ook het Openbaar Ministerie heeft een Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD). Dit expertisecentrum zorgt onder meer voor een zo goed mogelijke behandeling van discriminatiezaken door het Openbaar Ministerie, vanaf het moment van opsporing en onderzoek tot een uitspraak van de hoogste rechter. Op elk arrondissementsparket is een officier van justitie met de portefeuille discriminatie aangesteld. Officieren en andere medewerkers binnen het Openbaar Ministerie worden door het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie op het gebied van de aanpak van discriminatiezaken geadviseerd en geïnformeerd.
In de Aanwijzing discriminatie is opgenomen dat de politie aangiften betreffende discriminatie in beginsel opneemt en in behandeling neemt, waarbij het uitgangspunt is dat opsporingsonderzoek wordt verricht bij discriminatiefeiten.
In hoeverre heeft u zicht op antisemitische incidenten rondom Joodse sportteams?
Publicaties zoals de Monitor Antisemitische Incidenten 2021 van het CIDI verbeteren het inzicht rondom dit soort incidenten.
Daarnaast worden in het jaarlijkse landelijke cijferrapport van onder andere de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en de politie ook meldingen van antisemitische incidenten geregistreerd. Hieronder vallen ook incidenten gerelateerd aan spanningen tussen voetbalsupporters en het roepen van antisemitische leuzen tijdens wedstrijden. Ook in het landelijke cijferrapport Cijfers in Beeld (het overzicht van discriminatiecijfers vanuit het Openbaar Ministerie) is aandacht voor specifieke discriminatiefeiten en commune feiten met een discriminatieaspect waarbij de grond antisemitisme apart wordt geregistreerd.
Meldingen waarin sprake is geweest van enige vorm van discriminatie (waaronder ook antisemitische meldingen) worden door de KNVB bijgehouden middels een monitoringslijst. Er wordt geen afzonderlijke lijst bijgehouden inzake antisemitische incidenten, dan wel rondom Joodse sportteams.
Wat is er volgens u nodig dit soort ernstige antisemitische incidenten en/of strafbare feiten tegen te gaan en ervoor te zorgen dat de Joodse gemeenschap zich vrij en veilig voelt in Nederland?
Voor antisemitisme is absoluut geen plaats in onze samenleving. Daar blijf ik mij, samen met het kabinet en de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding, sterk voor inzetten.
Het is van belang dat antisemitische incidenten voorkomen worden. Daarom is een preventieve inzet enorm belangrijk. Het kabinet zet in op de bevordering van de dialoog, bewustwording in het onderwijs en de aanpak van antisemitisme in het voetbal.
Met de gelden die door de Tweede Kamer extra zijn toegevoegd aan de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor de jaren 2019–2021 is de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding aangesteld en zijn verschillende projecten gestart. Inmiddels is er ook structureel budget voor de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding. De projecten uit de antisemitismegelden zien toe op capaciteitsopbouw, het versterken van de weerbaarheid van de Joodse gemeenschap en het vergroten van bewustwording.
Het strafrecht is het sluitstuk van de aanpak van discriminatie, waaronder antisemitisme. Zoals ook aangegeven bij vraag 6 is het belangrijk om antisemitische incidenten tijdig te herkennen en op te volgen. De politie en het Openbaar Ministerie nemen maatregelen om te waarborgen dat er bij de opsporing en vervolging aandacht is voor een eventueel discriminatieaspect. Daarnaast is in de Aanwijzing discriminatie van het OM vastgelegd dat als door het OM in een zaak een discriminatieaspect aanwezig wordt geacht, dit door de officier van justitie in het requisitoir wordt benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis wordt meegenomen.»
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de Joodse gemeenschap over de gevolgen van dit ernstige incident en het veiligheidsgevoel van de Joodse gemeenschap? Zo ja/nee, waarom?
Ik spreek regelmatig met de Joodse gemeenschap, zoals ook de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding dat doet, om signalen van onveiligheidsgevoel op te vangen. De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding heeft naar aanleiding van dit incident contact gehad met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap.
De discriminerende rapportages van de NCTV |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Farid Azarkan (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de discriminerende rapportages van de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), waarin bepaalde politieke partijen zoals DENK en BIJ1 worden onderzocht?1
Ja
Deelt u de mening dat het niet de taak is van het NCTV allerlei stigmatiserende (voor)oordelen te plakken op bepaalde politieke stromingen en partijen in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit niet tot het takenpakket van de NCTV hoort? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is de NCTV hiertoe gekomen? Wie heeft de NCTV hiertoe opdracht gegeven?
Het delen van kennis en expertise over fenomenen (zoals extreemrechts of accelerationisme) en maatschappelijke ontwikkelingen die relevant zijn voor de nationale veiligheid is een belangrijke taak voor de NCTV. Om zijn werk goed te kunnen doen, is het daarom belangrijk dat de NCTV vroegtijdig zicht heeft op wat er leeft, of soms broeit, in de samenleving. Om dergelijke ontwikkelingen op het gebied van nationale veiligheid te kunnen signaleren, duiden en tot een geïntegreerd beeld te komen, is bij de oprichting van de NCTV (2005-2011 genaamd NCTb) voorzien in een verantwoordelijkheid hiertoe. De NCTV kreeg naast een functie voor het coördineren op het gebied van nationale veiligheid, ook de verantwoordelijkheid om te komen tot integrale analyses die relevant zijn voor de nationale veiligheid. Dit is opgenomen in het Organisatiebesluit van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Om samenwerkingspartners bewust te maken van (mogelijk) zorgwekkende ontwikkelingen en actuele gebeurtenissen in de samenleving, maakte de NCTV tot maart 2021 Weekberichten Internetmonitoring. De ontvangers, bijvoorbeeld beleidsmedewerkers van gemeenten, konden die Weekberichten gebruiken om inzichten op te doen rond thema’s die relevant waren voor de nationale veiligheid. De NCTV stelde deze Weekberichten niet op in politieke opdracht van het Kabinet of de Minister van Justitie en Veiligheid.
Voor het opstellen van Weekberichten werd gebruik gemaakt van open bronnen die voor een ieder toegankelijk zijn als krantenberichten, wetenschappelijke verhandelingen en open online bronnen, zoals Twitterberichten. Hierbij kwamen ook openbare uitingen van relevante personen die veel aandacht kregen en tot discussies leiden, in beeld. Zo is ook een aantal Kamerleden genoemd in die Weekberichten. In een aantal Weekberichten klonken normatieve stellingnames door over Kamerleden. Dat had niet gemoeten. Analyses en duidingen moeten feitelijk van aard zijn en gericht zijn op relevante ontwikkelingen voor de nationale veiligheid. Hierin is geen ruimte voor persoonlijke meningen, zeker niet over politici.
Klopt het dat uw voorganger aan de Kamer heeft gemeld dat politieke partijen alleen worden gemonitord met het oog op hun eigen veiligheid?
De NCTV heeft geen bevoegdheid om politieke partijen te monitoren. De NCTV monitort dan ook geen politici en/of politieke partijen in het kader van zijn analysetaak. Naar personen in het Rijksdomein, waaronder politici, kan alleen gekeken worden in het kader van het stelsel Bewaken en Beveiligen, waarbij er specifiek gekeken wordt naar de concrete en voorstelbare dreiging jegens deze politici. Deze taak van de NCTV is specifiek verankert in de Politiewet en wordt uitgevoerd door een specifiek hiertoe uitgeruste afdeling binnen de NCTV.
Daarnaast kijkt de analysetak van de NCTV, los van de afdeling die zich bezighoudt met Bewaken en Beveiligen, naar trends en fenomenen op het gebied van de nationale veiligheid. In het discours dat van invloed is op die nationale veiligheid, kunnen ook politici voorkomen die over een onderwerp iets zeggen in de media of op sociale media. In dat kader kan een politicus dus ook voorkomen in de trends fenomenen die de NCTV bekijkt, maar dat is iets anders dan het gericht monitoren van politici en politieke partijen. Dit is naar mijn oordeel in lijn met wat mijn ambtsvoorganger eerder met de Kamer heeft besproken.
Klopt het dus dat de Kamer verkeerd is geïnformeerd? Kunt u dit uitleggen en welke conclusies verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het Kamerlid Kuzu (DENK) door de NCTV is gekenschetst als de «lange arm van Turkije»? Waarom doet de NCTV dit soort discriminerende en aanmatigende uitspraken?
Zoals aangegeven in antwoord op vragen 1, 2 en 3 vind ik dat analyses feitelijk van aard dienen te zijn. De Weekberichten zoals u die heeft gezien keren dan ook niet meer terug. In het wetsvoorstel dat momenteel in behandeling is, is namelijk vastgelegd dat de analysetaak van de NCTV is beperkt tot het signaleren, analyseren en duiden van trends en fenomenen op het gebied van terrorismebestrijding en nationale veiligheid. Daarbij is expliciet bepaald dat het doen van onderzoek dat gericht is op personen en organisaties daar niet bij hoort.
Wat zegt dit over de insteek en benadering van de NCTV?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het niet de taak van de NCTV is een politieke politie te spelen, die niet thuishoort in een democratische rechtsstaat? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat er geen ruimte is in Nederland voor een politieke politie. Naar mijn oordeel speelt de NCTV die rol ook niet. Zoals op verschillende momenten aangegeven zijn er in het verleden Weekberichten verschenen van de NCTV die niet zo opgesteld hadden moeten worden. Sinds maart 2021 worden die ook niet meer gemaakt. Deze Weekberichten keren dan ook niet meer terug. Dit is ook geborgd onder het nieuwe wetsvoorstel.
Welke informatie is er verzameld? Hoe krijgen de betrokken Kamerleden inzicht hierin?
Zoals blijkt uit de Weekberichten zijn open bronnen geraadpleegd die toegankelijk zijn voor een ieder, waaronder sociale media en internetfora, over trends en ontwikkelingen op het gebied van terrorisme, extremisme, radicalisering en polarisatie. Daarbij zijn ook uitingen van een beperkt aantal politici in beeld gekomen. Dat was in verreweg de meeste gevallen omdat personen in de samenleving heftig reageerden op die uitingen, die soms zo ver gingen dat deze in (doods)bedreigingen uitmondden. In een beperkt aantal gevallen worden die uitingen verbonden aan mogelijke effecten op polarisatie en radicalisering in de Nederlandse samenleving. Er is geen andersoortige persoonsgebonden informatie over politici verzameld. Kamerleden die dat wensen kunnen inzage krijgen in de open bronnen waarin zij voorkomen, die door de NCTV zijn verzameld. Iedere burger kan dit ook, door het doen van een AVG-verzoek.
Op basis van welke wetten en regels is deze informatie verzameld?
De heersende opvatting was tot enkele jaren geleden dat er voldoende juridische basis voor internetmonitoring was. Die grondslag was het organisatiebesluit van het Ministerie van JenV. Het Organisatiebesluit, waarin de publieke taak van de NCTV is vastgelegd, is gebaseerd op artikel 3, tweede lid, van het Coördinatiebesluit organisatie, bedrijfsvoering en informatiesystemen rijksdienst, dat weer zijn grondslag vindt in artikel 44 van de Grondwet (dat de instelling van ministeries regelt). Het oordeel was dat de taak internationaalrechtelijk terug te voeren was op de taak voor de NCTV ook terug te voeren was op de op de Nederlandse staat rustende verplichting om het recht op veiligheid te verwezenlijken en de volkenrechtelijke verplichting om terrorisme te bestrijden (o.a. Handvest Verenigde Naties en Raad van Europa-verdragen). Met name artikel 2 EVRM brengt diverse positieve verplichtingen mee voor de Staat.
Op grond van diverse consultaties is het standpunt dat er voldoende grondslag was voor voornoemde activiteiten inmiddels verlaten en is de internetmonitoring zoals die plaatsvonden onmiddellijk gestaakt. Mijn ambtsvoorganger was van oordeel dat er geen twijfel mag bestaan over een dergelijke grondslag en heeft daarom het traject ingezet om te komen tot een wet waarin definitief wordt geregeld wat de NCTV wel en vooral ook niet mag. Ik deel het oordeel van mijn voorganger en ben daarom ook van mening dat een nieuwe wet noodzakelijk is.
Op welke wijze is bij het monitoren van kopstukken van politieke partijen en parlementariërs zorg gedragen dat aan de vereisten van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voldaan is, voor het monitoren van personen in de context van de nationale veiligheid?
Politici zijn, los van de bewaken- en beveilgentaak, niet gemonitord, maar komen zoals eerder gesteld wel voor in het kader van onderzoeken naar trends en fenomenen op het gebied van de nationale veiligheid. Persoonsgegevens worden beschermd als een onderdeel van de persoonlijke levenssfeer in de zin van artikel 10 van de Grondwet en als onderdeel van het privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en artikel 17 van het Internationaal verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten (IVBPR). Een inmenging in het recht op privéleven zoals neergelegd in artikel 8 EVRM is te rechtvaardigen wanneer die inmenging een legitiem doel dient, bij wet is voorzien en noodzakelijk moet is in een democratische samenleving. Hieruit volgt dat de maatregel moet bijdragen aan een dringende maatschappelijke behoefte (pressing social need) en proportioneel moet zijn. De staat moet de publieke belangen afwegen tegen die van de individu en daarin een eerlijke balans vinden.
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 10 was lange tijd de heersende opvatting dat er voldoende juridische basis bestond – op basis van het Organisatiebesluit JenV – voor de verwerking van persoonsgegevens door de NCTV. Daarmee werd verondersteld te hebben voldaan aan het vereiste van legimiteit en het vereiste van voorzienbaarheid. Daarnaast werden de werkzaamheden van de NCTV steeds beschouwd ter uitoefening van een taak van algemeen belang: het versterken van de nationale veiligheid en het bevorderen van de identificatie en de analyse van dreigingen en risico’s op het gebied van terrorisme en nationale veiligheid. Waarmee werd voldaan aan het vereiste van het nastreven van een legitiem doel. Deze werkzaamheden werden bovendien noodzakelijk geacht in de democratische Nederlandse samenleving. Voor wat betreft politici speelde daarbij tevens een rol dat wanneer zij zich met bepaalde politieke opvattingen in de publiciteit profileren (in de media of op hun eigen social media) zij hiermee kennelijk de intentie hadden om dit openbaar te maken. Daarbij werd steeds een balans gezocht tussen het belang van een effectieve bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers (incuslief politici) en het belang bij een adequate bescherming van de nationale veiligheid voor wat betreft de EVRM-vereisten. Desondanks hadden, zoals eerder aangegeven, meningen en normatieve stellingnames over Kamerleden achterwege moeten blijven.
Zijn er naast het volgen van online activiteiten nog andere manieren geweest waarop de NCTV vertegenwoordigers van politieke partijen heeft onderzocht?
Zoals reeds genoemd in de beantwoording van vraag 9 is er is geen andersoortige persoonsgebonden informatie over politici verzameld dan zoals opgenomen in de Weekberichten.
Voor de volledigheid nogmaals het volgende, conform het stelsel Bewaken en Beveiligen treft de NCTV op basis van dreiging en risico, adequate beveiligingsmaatregelen van o.a. nationale politici (bewindspersonen, Kamerleden). In dit kader ontvangt de NCTV dreigingsinformatie van de Politie, AIVD en MIVD. De verwerking van persoonsgegevens binnen het stelsel Bewaken en Beveiligen vindt plaats op basis van de Politiewet.
Met wie is de informatie van de NCTV gedeeld? Met welke afdelingen van de politie en met welke gemeenten? Met welke andere organisaties en personen, in binnen- en buitenland? Betreft dit ook ministeries, en/of al dan niet buitenlandse inlichtingendiensten?
De Weekberichten werden verzonden aan ketenpartners van de NCTV binnen de nationale en lokale overheid. Daartoe behoren diverse afdelingen van de Politie, de I&V-diensten, ministeries en diverse gemeenten met wie de NCTV contacten onderhoudt.
De Weekberichten zijn niet op basis van formele afspraken gedeeld met buitenlandse inlichtingendiensten, maar wel met enkele individuele medewerkers van veiligheidsorganisaties.2 Dit was op basis van onderlinge contacten tussen medewerkers, en de verzendlijst van de Weekberichten is in de loop der jaren op die manier geleidelijk gegroeid. Dit is met name zo gegroeid omdat buitenlandse partners graag meer wilden weten over de jihadistische dreiging in Nederland. De achtergrond hiervan was het vergroten van de internationale kennispositie op de ontwikkeling van het Jihadisme. De Weekberichten zijn overigens altijd in het Nederlands geschreven en nooit vertaald.
Welke gevolgen heeft dit gehad? Welke acties zijn ondernomen door andere partijen op basis van deze informatie? Indien dit onbekend is, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo ja, op welke wijze en met welk tijdspad? Zo nee, waarom niet?
De Weekberichten zijn gedurende langere tijd naar verschillende organisaties en partners verzonden. Het is niet mogelijk om te achterhalen of in een enkel geval actie is ondernomen door partijen op basis van deze informatie.
Eventuele ondernomen acties zou ik ook onwenselijk vinden. Daarnaast benadruk ik ook dat reeds eerder besloten is om het opstellen en verzenden van de weekberichten te staken. Ook het wetsvoorstel maakt het niet mogelijk om dergelijke weekberichten opnieuw op te stellen, waardoor ook eventuele gevolgen niet langer aan de orde zijn.
Welke stappen hebben u en uw voorganger gezet en maatregelen genomen om te voorkomen dat de NCTV intervenieert in het politiek landschap door analyses uit te voeren en te delen waarbij de gegevens van democratisch verkozen volksvertegenwoordigers zijn meegenomen?
Zoals ik schrijf bij het antwoord op de vragen 1, 2 en 3 klonk in een aantal Weekberichten ook normatieve stellingnames door over Kamerleden. Dat had niet gemoeten. Daarom is het opstellen en verzenden van deze Weekberichten gestaakt en keren zij ook niet meer terug. Naar mijn oordeel heeft de NCTV echter niet geïntervenieerd in het politieke landschap.
Wat is uw reactie op het feit dat u door het monitoren van politieke partijen uw bevoegdheden heeft ingezet tegen parlementariërs, wat niet toegestaan is?
Ik ben van oordeel dat er geen sprake is geweest van het monitoren van politieke partijen en/of parlementariërs. Wel zijn trends en fenomenen in kaart gebracht.
Om trends en fenomenen op het terrein van terrorismebestrijding en nationale veiligheid goed in te schatten is het bij internetmonitoring onvermijdelijk gebleken dat openbare uitingen van relevante spelers (personen en organisaties) in beeld komen. Zoals in eerdere antwoorden reeds is aangegeven, kunnen ook uitspraken van politici een reactie teweegbrengen. In dit kader kan het van belang zijn voor de NCTV om dergelijke uitspraken te bezien in relatie tot die reacties en effecten. Dit doet de analyse-afdeling op dit moment in zeer beperkte mate. Gelet op het ontbreken van een wettelijke grondslag, doet de NCTV nu niet aan internetmonitoring. Wel mag informatie die ketenpartners verzenden nog gelezen worden, alsmede kranten en tijdschriften.
Om te voorkomen dat er enige twijfel bestaat over wat de NCTV wel of niet mag, heeft het Kabinet naar aanleiding van debat met de Tweede Kamer en de motie Michon-Derkzen (VVD), ingediend mede namens CDA, SGP, CU en JA213, een wetsvoorstel aan uw Kamer voorgelegd om de NCTV te voorzien van een grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens voor de uitoefening van de taken van de NCTV. Zoals ook eerder gesteld klonk in een aantal Weekberichten normatieve stellingnames door over Kamerleden. Dat had niet gemoeten. Analyses en duidingen moeten feitelijk van aard zijn en gericht zijn op relevante ontwikkelingen voor de nationale veiligheid. Hierin is geen ruimte voor persoonlijke meningen, zeker niet over politici.
Bent u het, in het verlengde van de vorige vraag, eens dat het monitoren van democratisch gekozen volksvertegenwoordigers van politieke partijen als DENK en BIJ1, in het kader van terrorismebestrijding en nationale veiligheid een directe bedreiging vormt voor de democratie in Nederland? Zo ja, welke stappen onderneemt u om deze dreiging terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Wanneer bent u voornemens de onrechtmatige gegevensverzameling van partijen als DENK en BIJ1 te verwijderen?
Sinds december jl. is de NCTV een opschonings- en archiveringstraject gestart, zodat wordt voldaan aan de eisen die de AVG stelt aan het bewaren van persoonsgegevens. Om te voorkomen dat hierdoor gegevens verloren zouden gaan, die niet verloren mogen gaan, zijn de aanwezige bestanden veiliggesteld op een separate schijf, een kloon. Tot deze schijf hebben enkele (juridische) medewerkers van de NCTV toegang. De overige medewerkers van de NCTV hebben die toegang niet. Het opschonings- en archiveringstraject is inmiddels voor een groot deel voltooid, waardoor in de dagdagelijkse werkzaamheden de NCTV voldoet aan de AVG. Ik zal onafhankelijk advies inwinnen over hoe om te gaan met de separate schijf om vast te stellen wat wanneer verwijderd mag worden. Zo wordt enerzijds voldaan aan de eisen die de AVG stelt, maar blijft ook herleidbaar over welke informatie de NCTV in het verleden beschikte. Deze transparantie acht ik van groot belang, mede om uw Kamer zo goed mogelijk te kunnen blijven informeren.
Hoe ziet u deze onrechtmatige verzameling van gegevens over politici in het licht van de wens van het kabinet de bevoegdheden van de NCTV juist uit te breiden middels het nieuwe wetsvoorstel?
Er is geen sprake van een uitbreiding van bevoegdheden van de NCTV, eerder een inperking. Het wetsvoorstel verankert een aantal bestaande taken van de NCTV, maar begrenst ook wat wel en niet mogelijk is ter uitvoering van de taken. Zo is in het huidige voorstel vastgelegd dat de analysetaak van de NCTV is beperkt tot het signaleren, analyseren en duiden van trends en fenomenen op het gebied van terrorismebestrijding en nationale veiligheid. Daarbij is expliciet bepaald dat het doen van onderzoek dat gericht is op personen en organisaties daar niet bij hoort.
Maatschappelijke ontwikkelingen die relevant zijn voor de nationale veiligheid moeten we nog wel voldoende in het oog kunnen houden én kunnen begrijpen. Analyses van de NCTV ten aanzien van die dreigingen kunnen hierbij als kompas werken. We moeten met elkaar bekijken hoe we dit het beste vorm geven want het kan wel noodzakelijk zijn kennis en kunde met elkaar te delen.
Deelt u de mening dat de acties van de NCTV passen in de trend bij de overheid, waarin onder meer politie en belastingdienst etnisch profileren en discrimineren? Zo nee, waarom niet?
Nee deze mening deel ik niet. Ik vind wel dat er in een aantal stukken te onzorgvuldige formuleringen hebben gestaan. Niettemin, vind ik het belangrijk dat de NCTV zicht blijft houden op ontwikkelingen en fenomenen die potentieel de nationale veiligheid kunnen schaden en dat zij hierbij het sentiment in de samenleving kunnen bezien, zonder onderscheid des persoons.
Deelt u de mening dat de framing door de NCTV buitengewoon gevaarlijk en discriminerend is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 21.
De toepassing van de strafbeschikking op delicten waarop een maximumgevangenisstraf van meer dan zes jaar staat. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Buiten de rechter om deelde het OM straffen uit voor mishandeling en aanranding»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Openbaar Ministerie (OM) naast haar eigen aanwijzing, ook het Wetboek van Strafvordering niet naleeft, door strafbeschikkingen op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsdelicten waarop meer dan zes jaar gevangenisstraf staat? Hoe kan het dat het OM strafbeschikkingen oplegt zonder een wettelijke grondslag?2 3
Laat ik voorop stellen dat er bij ernstige zeden- en geweldsdelicten altijd hard en adequaat moet worden opgetreden. Slachtoffers moeten worden geholpen. Daders moeten in beginsel worden gestraft. Het is van belang dat via strafrecht op een juiste wijze opvolging wordt gegeven aan dergelijke zaken.
Conform de OM beleidsregels is dagvaarden het uitgangspunt bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven. Dat betekent concreet dat een verdachte van dergelijke delicten in beginsel wordt vervolgd. Onder omstandigheden kan het OM er ook voor kiezen om een zaak af te doen middels een strafbeschikking. Of dat een passende methode is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De wens van slachtoffers speelt daarbij altijd een centrale rol.
Uit de cijfers is niet op te maken wat de reden is geweest om deze zaken met een strafbeschikking af te doen. Om dat inzichtelijk te maken, is OM deze zaken nader aan het onderzoeken door middel van dossieronderzoek. Ik heb hierover gesproken met het College van procureurs-generaal en het College heeft mij verzekerd dat het onderzoek met prioriteit wordt opgepakt. Na de zomer zal ik van het Openbaar Ministerie de resultaten van het dossieronderzoek ontvangen, waarna ik uw Kamer zal informeren.
Is het voorgekomen dat het OM naast artikel 257a Sv (enkel een strafbeschikking opleggen voor delicten waarop zes jaar of minder gevangenisstraf staat), ook artikel 22b Sr (het taakstrafverbod) niet naleeft?
Op dit moment zijn er geen signalen dat het Openbaar Ministerie het taakstrafverbod niet correct zou toepassen. Een eerder onderzoek uit 2018 gaf daar ook geen aanleiding toe. Op dit moment verricht de procureur-generaal van de Hoge Raad een toezichtsonderzoek naar de praktijk van de OM-strafbeschikking. Mochten daar onregelmatigheden met betrekking de toepassing van artikel 22b Sr in naar voren komen, wordt uw Kamer hierover geïnformeerd. Het toezichtsonderzoek zal naar verwachting eind van deze zomer gereed zijn.
Wat vindt u ervan dat het slachtoffer slechter af kan zijn wanneer de zaak niet voor de rechter wordt gebracht, maar met een strafbeschikking van het OM wordt afgedaan? In hoeverre is het slachtoffer betrokken bij de keuze voor afdoening door het OM?
Vooropgesteld moet worden dat het van groot belang is dat ook bij een afdoening met een OM-strafbeschikking slachtofferrechten worden gerespecteerd. Bij de keuze tot een bepaalde afdoening houdt het Openbaar Ministerie, naast de ernst van het misdrijf en de persoon van de verdachte, altijd rekening met de belangen van slachtoffers.
De OM-strafbeschikking heeft onder andere als oogmerk veelvoorkomende criminaliteit snel af te kunnen doen. Ook het slachtoffer is gebaat bij een snelle afhandeling van de zaak. Om het belang van een goede afweging van het slachtofferperspectief te benadrukken heeft het OM ernstige spreekrechtwaardige feiten, zoals ernstige mishandelings- en zedenzaken, waarbij het slachtoffer of nabestaanden te kennen hebben gegeven van het spreekrecht gebruik te willen maken expliciet als contra-indicatie opgenomen in de OM-Aanwijzing Strafbeschikking.
Hoe kan het dat in uw antwoorden op de vragen van het lid Van der Werf en Sneller (beiden D66) het volgende wordt gesteld: «Ook bij ernstige zedendelicten zal het OM altijd overgaan tot dagvaarden van de verdachte(n).», terwijl uit de cijfers van Trouw blijkt dat ook ernstige zedendelicten af worden gedaan met een strafbeschikking?4
Uitgangspunt is inderdaad dat bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven wordt over wordt gegaan op dagvaarden van de verdachte. Zoals in het Trouw-artikel wordt vermeld, heeft het OM aangegeven hier op dit moment geen duidelijke verklaring voor te hebben (mogelijk is er sprake van verkeerde registratie). Zoals ik heb toegelicht bij het antwoord op vraag 2 is het OM deze zaken nader aan het onderzoeken door middel van dossieronderzoek. Naar verwachting zal dit dossieronderzoek na deze zomer worden afgerond en meer informatie hierover opleveren. Na de zomer zal ik uw Kamer hier nader over informeren.
Deelt de u de mening dat capaciteitsgebreken niet mogen leiden tot beperking en/of inperking van de rechten van het slachtoffer? Zo ja/nee, waarom?
Ja. Slachtoffers hebben al genoeg mee gemaakt. De belangen van slachtoffers moeten, voor, tijdens en na een strafproces, nadrukkelijk worden gewaarborgd. Bovendien geldt dat capaciteitsgebreken nooit inbreuk mogen maken op (proces)rechten.
Op grond van het Coalitieakkoord zijn extra middelen beschikbaar voor de versterking van de justitiële keten, met name het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak. Doel hiervan is de organisaties toekomstbestendig te maken, onder meer in termen van capaciteit, wendbaarheid, kwaliteit van de informatievoorziening, digitalisering en innovatie en verbetering van de ketensamenwerking. U wordt later dit jaar geïnformeerd over de precieze besteding van de middelen.
Hoe wordt in de toekomst voorkomen dat het OM delicten, waarop een gevangenisstraf staat van meer dan zes jaar, afdoet met een strafbeschikking?
Volgens de wet mag het OM geen strafbeschikkingen opleggen bij feiten met een strafbedreiging van meer dan zes jaar. Zoals gesteld is, en blijft, daarnaast het uitgangspunt van het OM zelf bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven dat er in beginsel wordt gedagvaard. Dit is verwoord in de Aanwijzing OM-strafbeschikking. Het is van belang dat dit uitgangspunt op de juiste wijze in de praktijk wordt toegepast. Dat neemt niet weg dat de officier van justitie de mogelijkheid heeft om van dit uitgangspunt af te wijken om te komen tot een op de zaak toegesneden afdoening. Dus onder omstandigheden kan het OM ook deze zaken (waarop niet meer dan zes jaar gevangenisstraf staat) met een strafbeschikking af doen. Of dat een passende methode is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Ik vind het belangrijk dat het OM via dossieronderzoek inzichtelijk maakt in welke gevallen er bij deze delicten is afgeweken van het uitgangspunt en de wettelijke vereisten. Naar aanleiding van de resultaten van het dossieronderzoek worden eventuele vervolgacties ondernomen om de praktijk – indien nodig – in overeenstemming te brengen met de wettelijke vereisten en het eigen uitgangspunt.
Misstanden in de turnsport |
|
Lisa Westerveld (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het interview met oud-turnster Stephanie Tijmes uit mei 2021 («Wij hebben geen stem. Toen niet, nu niet») en het recente interview met twee oud-turnsters in NRC («Wij zijn het oefenmateriaal geweest»)?1 2
Ja.
Wat vindt u van de manier waarop de oud-turnsters zijn bejegend door de onderzoekscommissie, afgaande op deze interviews?
Ik vind het vervelend te horen dat oud-turnsters het gevoel hebben onjuist bejegend te zijn. Ik begrijp heel goed dat dit voor de oud-turnsters als de zoveelste tegenslag voelt. Dit trek ik mij ten zeerste aan en daarom ga ik met een aantal oud-turnsters en het Instituut Sportrechtspraak in gesprek.
Bent u het eens dat uit zowel deze interviews als uit de uitspraak van de tuchtcommissie blijkt dat het onderzoek onzorgvuldig was?3
Het ISR verzorgt onafhankelijk tuchtrecht in de sport. Het is aan de onafhankelijke tuchtcommissie van het ISR om een inhoudelijk oordeel te geven en daarmee uitspraak te doen over een individuele casus. Hierbij wordt geoordeeld op basis van de op de casus van toepassing zijnde reglementen van het tuchtrecht. Hier kan ik geen oordeel over uitspreken.
Wel heeft dit mijn aandacht en wil ik mij richten op wat ik wel kan doen. Om die reden wil ik het sporttuchtrecht evalueren als onderdeel van het brede onderzoek naar een veilige en integere sport. Hiervoor is onlangs de offerteaanvraag verzonden, zie ook antwoord 12.
Zo ja, hoe beoordeelt u het dat oud-turnsters al meerdere malen hebben aangegeven dat het onderzoek van het Instituut Sportrechtspraak (ISR) onzorgvuldig verloopt en dit nu ook wordt bevestigd door de tuchtcommissie?
Ik vind het vervelend dat oud-turnsters het gevoel hebben dat het onderzoek onzorgvuldig verloopt. Ik heb hierover gesproken met de KNGU, en ga hier binnenkort over in gesprek met zowel oud-turnsters als het ISR.
Heeft u, of uw ministerie, deze signalen van de oud-turnsters ook gekregen? Zo ja, wat is daarmee gedaan?
Mijn ambtsvoorgangers hebben meerdere malen met een aantal oud-turnsters gesproken. Deze signalen zijn destijds door de oud-turnsters afgegeven. Sinds die tijd is het ISR met ondersteuning van het Ministerie van VWS aan de slag om te professionaliseren en procedures op orde te krijgen. In juni spreek ik persoonlijk met een aantal oud-turnsters over (onder andere) deze signalen.
Hoe kan het dat, terwijl bekend is dat er tekortkomingen zijn bij het ISR en dat ook door uw ministerie is erkend, onderzoeken toch doorliepen en – naar nu opnieuw blijkt – onzorgvuldig zijn afgehandeld? Hoe beoordeelt u dit met de kennis van nu?4
Het vervolg van de tuchtrechtelijke behandeling kan niet zomaar afgebroken worden zonder een besluit van de tuchtcommissie. Het ISR volgt daarin de tuchtreglementen zoals vastgesteld door de sportsector.
Kunt u aangeven hoe het kan dat u een jaar geleden stelde «Daarnaast zijn stappen gezet in het aanscherpen van onderzoeksprotocollen en zijn procedures en reglementen doorgelicht. Ik heb aan het ISR gevraagd om op korte termijn aandacht te besteden aan het verbeteren van de communicatie over en tijdens het tuchtproces» en nu blijkt dat dit nog steeds niet op orde is? Bent u tevreden met de voortgang van het verbeterplan waar u een miljoen euro voor beschikbaar hebt gesteld?5
Het aanscherpen van de reglementen en onderzoeksprotocollen is een zorgvuldig en complex proces wat momenteel nog steeds in volle gang is. Met meerdere partijen, waaronder de sportbonden waar het ISR aan verbonden is, dient afstemming plaats te vinden, alvorens over deze reglementen en onderzoeksprotocollen besluitvorming plaats kan vinden. Ik verwacht dat het ISR de juiste verbeter stappen zet. Ik houd vinger aan de pols en hierover ga ik binnenkort met het ISR in gesprek.
Bent u het ook eens dat onzorgvuldige procedures niet in het belang is van zowel aanklager als beklaagde? Bent u het eens dat een onzorgvuldig proces ook ernstig afbreuk doet aan het vertrouwen in de rechtsstaat?
Ik ben het met u eens dat een zorgvuldig proces van uiterst belang is in het sporttuchtrecht. Daarover ga ik met het ISR in gesprek.
Wat gebeurt er in tussentijd met lopende tuchtzaken? Wilt u lopende zaken een halt toeroepen om verdere schade te voorkomen en om eerst de structuren op orde te brengen? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u dan doen om te zorgen dat onderzoeken in lopende en komende zaken op eerlijke wijze jegens beklaagden en klagers plaats gaat vinden?
Lopende zaken tuchtzaken vinden doorgang, zie antwoord 6. Het ISR geeft aan dat uitspraken van de tuchtcommissie en de commissie van beroep wel altijd worden geëvalueerd. Eventuele aandachtspunten worden onderzocht op toepasselijkheid en zo nodig en mogelijk meegenomen in lopende processen.
Bent u het eens dat dit de zoveelste keer is dat er niet naar de oud-turnsters is geluisterd? Kunt u zich voorstellen dat de oud-turnsters zich in de steek gelaten voelen nu zij niet alleen als kind jarenlang niet gehoord werden, maar ook omdat zowel de schaderegeling, als de tuchtzaak, als goede psychische hulp moeizaam verlopen?
Ik betreur het ten zeerste dat oud-turnsters zich in de steek gelaten voelen. Dit raakt mij en heeft mijn aandacht. Daarover ga ik binnenkort met een aantal oud-turnsters in gesprek.
Wat kunt u doen om de oud-turnsters beter te ondersteunen en te voorkomen dat dit patroon nog jarenlang doorgaat?
Ik realiseer mij dat niets de ernst van het meegemaakte kan wegnemen. Desondanks zet ik mij in voor de oud-turnsters en ook de huidige sporters, door onder andere: de opvolging van de aanbevelingen van «Ongelijke leggers», de tegemoetkoming voor oud-turnsters en hulp voor sporters via Slachtofferhulp Nederland. Alsmede de gespecialiseerde zorg voor oud-sporters die kampen met langdurige psychische gevolgen van grensoverschrijdend gedrag door het UMCG. Het doel is dat ook andere zorginstellingen dit behandelaanbod kunnen gebruiken.
Wat is er precies gedaan met de unaniem aangenomen motie Westerveld c.s., waarin wordt gevraagd om grenzen tussen tucht- en strafrecht te verduidelijken, en te zorgen dat zaken zo snel mogelijk op de juiste plek komen? Met welke instanties bent u in gesprek geweest over de uitvoering van deze motie? Hoe gaat het aangekondigde onderzoek eruit zien, wie voert dit uit en wat is het tijdspad? Wat wordt de onderzoeksopdracht? Kunt u dit precies uiteenzetten?6
In de bijeenkomsten voor tuchtrechters van het ISR is het bespreken van de grens tussen tucht- en strafrecht inmiddels een terugkerend thema. Daarnaast biedt Slachtofferhulp Nederland juridische hulp bij een tucht- of strafzaak.
Na overleg met onder andere het Ministerie van JenV, het ISR en NOC*NSF is besloten de uitvoering van de motie Westerveld c.s. mee te nemen in een breed onderzoek naar een veilige en integere sport. De offerteaanvraag voor dit onderzoek is onlangs verzonden. Er is nog geen uitvoerder bekend. Zodra deze bekend is zal de exacte onderzoeksopdracht nader worden geformuleerd. De verwachte start van het onderzoek is medio juni met een looptijd tot circa einde dit jaar.
Hoeveel aanvragen verwacht u voor de tegemoetkomingsregeling?7
Er zijn inmiddels (stand per 5 mei 2022) 65 aanvragen ingediend voor een tegemoetkoming. De verwachting is dat het aantal aanvragen nog toeneemt. Mede doordat het grensoverschrijdende gedrag lang geleden kan hebben plaatsgevonden is er geen zicht op de exacte aantallen die te verwachten zijn.
Wilt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De aflevering van Undercover in Nederland over uitbuiting en illegale prostitutie |
|
Mirjam Bikker (CU), Raymond Knops (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de misstanden in de prostitutie die worden blootgelegd in de aflevering van Undercover in Nederland, d.d. 1 mei 2022?1
Ja.
Wat kunt u in algemene zin zeggen over de vervolging van uitbuiters, zoals de pooier in de betreffende uitzending, die bekend zijn bij justitie?
Een vorm van mensenhandel betreft seksuele uitbuiting volgens artikel 273f Wetboek van Strafrecht (Sr). Om over te kunnen gaan tot strafrechtelijke vervolging van daders van mensenhandel, moet er sprake zijn van dwang of misbruik van de kwetsbare positie van een slachtoffer. Wanneer er geen sprake is van dwang, is er ook geen sprake van mensenhandel. Gelet op de aard en ernst van de feiten die zich bij mensenhandel voordoen, heeft het onderwerp mensenhandel prioriteit in de veiligheidsagenda.
Over vervolgingscijfers bij justitie inzake mensenhandel-zaken, blijkt uit de dadermonitor van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen dat 3.420 incidenten van mensenhandel bij de politie zijn geregistreerd in de periode van 2015–2019, waarvan 2.305 zaken seksuele uitbuiting betroffen. In diezelfde onderzochte periode zijn in totaal 954 opsporingsonderzoeken gestart, waarvan 784 gericht op seksuele uitbuiting. Vervolgens zijn in totaal 900 zaken bij het OM ingeschreven in de periode 2015–2019. Bij gemiddeld 80% van deze zaken is bekend om welke vorm van uitbuiting het gaat. 64% betreft seksuele uitbuiting en 16% een vorm van niet-seksuele uitbuiting.2 In de periode 2015–2019 heeft de rechter in eerste aanleg 721 mensenhandel zaken afgedaan. Bijna de helft van de afgedane zaken (46%) in voornoemde periode betreft binnenlandse seksuele uitbuiting.3 De gemiddelde opgelegde straf voor mensenhandel zaken in de periode 2015–2019 bedroeg 618 dagen vrijheidsstraf.4 Dit betreft alle vormen van uitbuiting, zowel zaken met minderjarige als meerderjarige slachtoffers. Gemiddeld genomen is in deze periode voor binnenlandse seksuele uitbuiting 620 dagen vrijheidsstraf opgelegd.5
Gemeenten kunnen in hun Algemene Plaatselijke Verordening (APV) regels stellen ten aanzien van de exploitatie van seksbedrijven en sekswerk. Op grond van het gemeentelijke prostitutiebeleid kunnen gemeenten bij constatering van het faciliteren van onvergunde prostitutie op verschillende manieren waarschuwend of handhavend optreden tegen faciliteerders van onvergunde prostitutie. Denk hierbij bijvoorbeeld aan prostitutie die plaatsvindt of gefaciliteerd wordt in een bedrijf zonder vergunning terwijl een vergunning wel verplicht is.
Op welke manier wordt voorkomen dat een pooier die in beeld is, zoals in de uitzending van Alberto Stegeman, zijn uitbuitingspraktijken doorzet in het illegale circuit en het zogenaamde «legale circuit»?
Wanneer, zonder op individuele casuïstiek in te gaan, een mogelijke dader van uitbuiting in beeld is bij de politie zal een strafrechtelijk onderzoek ingesteld worden. Dit betekent niet dat direct een strafrechtelijke aanhouding plaats kan vinden wanneer er nog onvoldoende verdenking(en) zijn. Als de politie genoeg aanwijzingen heeft dat de mogelijke dader de uitbuitingspraktijken doorzet, zal de politie, onder regie van het OM, in het kader van het zogenaamde «doorlaatverbod» ingrijpen. Dit betekent dat in dat geval de verdachte wordt aangehouden. Daarnaast zal de politie zoveel mogelijk doen, al dan niet in samenwerking met andere partners zoals hulpverlening, om het eventuele slachtoffer op een veilige plek onder te brengen, buiten de macht van de mensenhandelaar.
De politie monitort alle signalen en legt deze signalen vast. Als er nieuwe informatie binnenkomt over mogelijke niet vergunde prostitutie met betrekking tot een eerder behandelde zaak of vastgelegde signalen, dan zal nader onderzoek volgen.
Het kabinet zet zich ten volste in om alle mogelijkheden tot misstanden in de seksbranche tegen te gaan. In dit kader wordt ingezet op onder meer betere regulering van de seksbranche. Het Wetsvoorstel regulering sekswerk (Wrs) heeft als doel prostitutie en andere vormen van sekswerk meer uniform te reguleren om zo misstanden in de seksbranche te voorkomen of te verminderen. In de Wrs dient iedereen die in Nederland als prostituee werkzaam is, te beschikken over een prostitutievergunning. In dit wetsvoorstel is een strafbaarstelling van een faciliteerder (art. 206a Sr) opgenomen. Een faciliteerder is strafbaar indien diegene illegale prostitutie faciliteert. De faciliteerder dient via een hit/no hit-systeem met behulp van het vergunningnummer te controleren of dat nummer gekoppeld is aan een geldige vergunning. Die mogelijkheid is van belang, aangezien een faciliteerder die onvergunde prostitutie faciliteert, strafbaar handelt.
In hoeverre zijn faciliteerders van illegale prostitutie, zoals in dit geval de eigenaren van de woningen waar de uitbuitingspraktijken plaatsvinden, in beeld en hoe wordt voorkomen dat zij,ook na sluiting van woningen, blijven doorgaan met het faciliteren van deze praktijken?
Voor gemeenten is het in de praktijk niet gemakkelijk om faciliteerders van illegale prostitutie in beeld te krijgen. Uit signalen van gemeenten komt naar voren dat het niet vaak voorkomt dat dezelfde pandeigenaren, na sluiting van een woning, in die hoedanigheid hun illegale praktijken op dezelfde plek continueren. Er kan sprake zijn van dubieuze makelaars, verhuurders en niet KvK geregistreerde verhuurders die actief zijn.
Gemeenten kunnen in hun APV regels stellen ten aanzien van de exploitatie van seksbedrijven en sekswerk. Op grond van het gemeentelijke prostitutiebeleid kunnen gemeenten bij constatering van illegale prostitutie op verschillende wijzen waarschuwend of handhavend optreden tegen faciliteerders van illegale prostitutie. Indien er sprake is van woningonttrekking kan het college bijvoorbeeld handhaven door een bestuurlijke boete op te leggen aan de pandeigenaar. De burgemeester kan een last onder dwangsom opleggen aan faciliteerders van illegale prostitutie, om herhaling te voorkomen. Indien de overtreding niet beëindigd wordt, kan de woning gesloten worden op grondslag van de Algemene Plaatselijke Verordening.
Het gemeentelijk instrumentarium en de lokale handhaving zorgen ervoor dat faciliteerders worden afgeschrikt.
Bent u reeds naar aanleiding van de reportage in gesprek gegaan met de VNG, aangezien dit gemeentelijk beleid betreft, om te voorkomen dat soortgelijke situaties van uitbuiting van kwetsbare vrouwen en mannen kunnen blijven voortbestaan in verschillende gemeenten?
Ik werk nauw samen met de VNG om de gemeentelijke aanpak van mensenhandel te versterken. Gemeenten zijn onmisbaar bij het signaleren van vormen van mensenhandel. Om gemeenten te ondersteunen bij het maken van beleid heeft de VNG het Kompas6 en het Kader Aanpak Mensenhandel7 gepubliceerd. Het Kompas bevat informatie over aard en omvang van mensenhandel, wetgeving en rollen en verantwoordelijkheden van gemeenten. Het Kader biedt bouwstenen bij het formuleren van een aanpak voor mensenhandel. De bouwstenen zien op het verbeteren van het signalerend vermogen van de gemeente, aandacht voor en bewustwording van het fenomeen mensenhandel, samenwerking in de keten en of regio en opvang van en hulpverlening aan slachtoffers en daders.
In het artikel «Gemeenten intensiveren aanpak in strijd tegen mensenhandel, meer aandacht voor zorg aan slachtoffers»2 is te lezen dat in het kader van het project «Aanpak mensenhandel» van o.a. de VNG is besloten in elke gemeente een aandachtsfunctionaris aan te stellen die als centraal intern meldpunt moet fungeren voor mensenhandel c.q. illegale prostitutie, bent u op de hoogte van het aantal gemeenten dat inmiddels een dergelijke functionaris heeft aangesteld en de resultaten c.q. effectiviteit daarvan?
Om het signalerend vermogen van de gemeente te verbeteren stelt de gemeente een aandachtsfunctionaris aan. De functionaris is aanspreekpunt, verzamelt signalen en weet deze signalen aan de juiste partij te koppelen. De gemeente communiceert duidelijk over de interne meldroute en de ingestelde aandachtsfunctionaris. Uit onderzoek van de VNG naar de aanpak mensenhandel blijkt dat 80% van de gemeenten in 2021 een aandachtsfunctionaris heeft aangesteld, een toename ten opzichte van de 70% in 2019.9
De meerderheid van de gemeenten is tevreden over de aanwezigheid van een aandachtsfunctionaris. Een aandachtsfunctionaris draagt bij aan de bekendheid van het thema mensenhandel. Daarnaast wordt door een meerderheid van gemeenten erkend dat verbetering mogelijk is op gebied van duidelijkheid en voortvarendheid als het gaat om het signaleren en melden van signalen van mensenhandel, kennis opbouwen over mensenhandel en de opvolging van signalen van mogelijke mensenhandel.10
Op welke wijze zal ook door gemeenten onderling worden samengewerkt in het kader van voornoemde intensivering van de aanpak, zodat uitwijkmogelijkheden van pooiers naar andere gemeenten voldoende worden belemmerd?
Samenwerking in de keten en of regio wordt in het Kader voor de aanpak van mensenhandel gestimuleerd. Het streven is dat gemeenten een duidelijk beeld hebben welke partijen een rol spelen bij de aanpak van mensenhandel, samenwerkingsafspraken maken en de samenwerking inbedden in bestaande samenwerkingsstructuren. De aanpak van de gemeente is aangesloten op de aanpak binnen de regio, waardoor gemeenten effectief bijdragen aan het verkrijgen van een landelijk dekkend stelsel van zorgcoördinatie voor slachtoffers. Daarnaast is op regionaal niveau een ketenregisseur verantwoordelijk voor de ketenaanpak richting slachtoffer en dader. De ketenregisseur zorgt voor regionale strategische afspraken tussen ketenorganisaties. Hierdoor worden uitwijkmogelijkheden van mensenhandelaren naar andere gemeenten belemmerd.
Worden ook woningbouwcorporaties actief betrokken bij voornoemde aanpak van illegale prostitutie en mensenhandel, zodat zij misbruik van hun woningbestand op de wijze zoals speelt in de reportage effectief kunnen voorkomen en bestrijden?
Woningbouwcorporaties worden als pandeigenaar betrokken indien illegale prostitutie in een woning wordt geconstateerd. In dat geval kan de woning met spoed gesloten worden op grondslag van de Algemene Plaatselijke Verordening. De woningbouwcorporatie ontvangt het besluit en kan daarna eigen maatregelen treffen om herhaling te voorkomen.
Op welke manier denkt u de seksuele gezondheid van mensen in de prostitutie te verbeteren, nu er nog geen sprake is van landelijke wetgeving met een verplicht intakegesprek?
Vanuit de Regeling Aanvullende seksuele gezondheid (onderdeel van de Subsidieregeling Publieke Gezondheid) wordt gratis en anonieme soa-zorg geboden aan specifieke hoog risicogroepen, waaronder sekswerkers. Deze regeling maakt laagdrempelige en gratis toegang tot testen op soa mogelijk en wordt uitgevoerd door de Centra voor Seksuele Gezondheid (CSG’s) van de GGD’en. Veel CSG’s hebben daarnaast ook (online) outreach programma’s om sekswerkers te bereiken met informatie over veilig vrijen en de noodzaak tot het regelmatig testen op soa’s. Ook vanuit Soa Aids Nederland (SANL) is er aandacht voor deze specifieke hoog risicogroep. SANL heeft een programma gericht op sekswerkers met aandacht voor toegang tot hulpverlening in brede zin, met focus op informatie rond soa en hiv-preventie, brede seksuele gezondheid, testen en zorg. Veelal is ook aandacht voor informatievoorziening in verschillende talen, zodat buitenlandse sekswerkers ook geïnformeerd kunnen worden.
Kijkt u in het kader van het nieuwe wetsvoorstel regulering sekswerk naar seksuele gezondheidsrechten waarbij veilige seks een voorwaarde kan zijn?
In het kader van het Wetsvoorstel regulering sekswerk (Wrs) wordt ook gekeken naar seksuele gezondheidsrechten waarbij veilige seks een voorwaarde kan zijn. De seksbranche moet veilig en gezond kunnen functioneren. De verbeterde en meer uniforme regulering zoals opgenomen in de Wrs draagt hieraan bij. Een prostituee wordt bij de aanvraag van een vergunning gewezen op de mogelijkheid van een gesprek bij een zorgpost en ontvangt van de ambtenaren informatie die nodig is om het werk veilig en gezond te kunnen uitoefenen. In het wetsvoorstel is opgenomen dat een sekswerker in ieder geval in de gemeenten waar een prostitutievergunning kan worden aangevraagd, anoniem en kosteloos voorlichting en zorg kan ontvangen.
Tevens is het de exploitant expliciet in de Wrs verboden om in advertenties onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat de voor hem werkzame prostituees vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen, omdat dit verzoeken om onveilige seks uitlokt.
Het breder toepassen van het discriminerende risico-selectiemodel door Toeslagen |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het breder toepassen van het discriminerende risico-classificatiemodel door Toeslagen?
De berichtgeving verwijst naar de Kamerbrief over de analyse van het risicoclassificatiemodel Toeslagen van 21 april 2022 waarin onder andere is ingegaan op het breder gebruik van de risicoscore van het model.1
Waarom heeft uw voorganger eerder aangegeven dat dit risico-selectiemodel door het Speciale Team van Toeslagen (screeningsteam) in het kader van CAF-onderzoeken niet gebruikt werd, terwijl dit wél het geval blijkt te zijn?
Het is belangrijk om met zekerheid te kunnen vaststellen dat alle hierover relevante informatie bekend wordt. Daarom zal een extern onderzoek worden uitgevoerd. Onder andere om te proberen te achterhalen hoe breed het gebruik van de risicoscores van het risicoclassificatiemodel Toeslagen heeft plaatsgevonden, met wie het is gedeeld en welke gevolgen dit voor burgers heeft gehad.
Deze informatie was voor mijn voorganger nog niet bekend. Dit is naar boven gekomen omdat naar aanleiding van recente vragen uit de media verdiepend onderzoek is gedaan naar het breder gebruik van de risicoscores van het risicoclassificatiemodel Toeslagen. Hieruit is gebleken dat de risicoscores van dit model breder zijn gebruikt dan enkel voor het selecteren van aanvragen die voor handmatige behandeling in aanmerking kwamen. Deze nieuwe informatie is op 21 april jl. met uw Kamer gedeeld.2 Daarbij is ook aangegeven dat dit in tegenstelling is tot wat eerder bij brief van 8 december 2021 aan uw Kamer is gemeld.3
Klopt het dat ook de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI), het Financieel Expertise Centrum (FEC), het Intensief subjectgericht toezicht (IST) en Fraudeteams gebruik maakten van het discriminerende risico-classificatiemodel?
Zoals in de brief van 21 april 2021 aan uw Kamer is gemeld werd de risicoscore van het risicoclassificatiemodel Toeslagen toegevoegd aan beoordelingen van het zogenaamde «screeningsteam» van Toeslagen. Dit team beoordeelde signalen van misbruik en oneigenlijk gebruik en was betrokken bij het instellen van een CAF-onderzoek binnen Toeslagen. De informatie kon vervolgens door dit screeningsteam worden gedeeld met de betrokkenen bij CAF-onderzoeken binnen Toeslagen, de handmatige beoordeling binnen Intensief subjectgericht toezicht (IST) en Fraudeteams. De risicoscore van het model werd door Toeslagen ook gebruikt voor de selectie van adressen in het kader van projecten van de Landelijke Stuurgroep Interventieteams en voor eigen onderzoek naar aanleiding van een door het Financieel Expertise Centrum aangedragen zaken ten aanzien van de aanpak van terrorismefinanciering.4
Voor het overige attendeer ik uw Kamer in dit verband op brief van 21 april jl. inzake de analyse van het model en het aangekondigde externe onderzoek naar dit onderwerp.5
Klopt het medewerkers van de Belastingdienst daarbij onder meer onderscheid maakten naar nationaliteit, gezinssamenstelling en de hoogte van het inkomen?
Voor een overzicht van de door de door de jaren heen gebruikte indicatoren voor het model verwijs ik naar de bijlagen bij mijn brief van 21 april jl.6 Uit die bijlagen blijkt kortgezegd dat «nationaliteit», «gezinssamenstelling» en «hoogte van het inkomen» inderdaad indicatoren waren die, naast vele andere indicatoren, onderdeel uitmaakten van het model.
In de brieven van 26 november 2021 en 8 december 2021 is een toelichting gegeven op het model en de werking ervan.7 Onder verwijzing naar die brieven wordt voor nu volstaan met op te merken dat het model elke maand werd ingezet, voorafgaand aan de maandelijkse uitkering van huur- en kinderopvangtoeslagen aan burgers. Voordat het bedrag werd uitbetaald en er daarmee «formeel» werd beschikt, werd tussen 2013 en eind 2019 informatie uit de conceptbeschikkingen ingelezen in het model. Het model bepaalde het risico op onjuistheden in deze beschikkingen aan de hand van vooraf gedefinieerde indicatoren. De conceptbeschikkingen met het hoogste risico op fouten werden maandelijks geselecteerd voor handmatige behandeling. Dit betekende kortgezegd dat het formele beschikmoment en de uitbetaling van de betreffende toeslagen werd uitgesteld, totdat een medewerker de zaak behandeld had. Het model bevatte geen automatische besluitvorming over het recht op toeslag; dit werd altijd gedaan door de medewerkers die de aanvragen beoordeelden. Deze medewerkers kregen de door het model selecteerde zaken aangeboden met als enig kenmerk het burgerservicenummer, op basis waarvan enig onderscheid naar andere kenmerken niet te maken viel. De medewerkers werden niet geïnformeerd over de reden van selectie van de betreffende zaak.
Klopt het dat de Autoriteit Persoonsgegevens dit al als discriminerend heeft bestempeld?
Ten aanzien van het verwerken van de nationaliteit van aanvragers van kinderopvangtoeslag voor een indicator in het risicoclassificatiemodel heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) geconcludeerd dat dit een discriminerende verwerking is en daarmee in strijd met het beginsel van behoorlijkheid in de zin van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) en artikel 6 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp).8
Tot wanneer werd dit risico-selectiemodel door Toeslagen gebruikt? Was dit tot november 2019 of tot juli 2020?
Het model werd van april 2013 tot en met november 2019 elke maand ingezet. In juli 2020 is het gebruik van het model definitief stilgelegd.
In mijn brief van 21 april jl. heb ik u geïnformeerd over het breder gebruik van de risicoscore van het model. Vanaf eind 2019 tot medio juli 2020 werd hiervoor – zover nu bekend is – gebruik gemaakt van de risicoscores van de laatste run van het model eind 2019. Naar het bredere gebruik van de risicoscores zal een extern onderzoek worden uitgevoerd.9
Door welke andere afdelingen van de Belastingdienst is dit risico-selectiemodel gebruikt?
Het risicoclassificatiemodel Toeslagen werd gebruikt om te selecteren welke nieuwe aanvragen dan wel wijzigingen in bestaande toeslagaanvragen, voor een handmatige behandeling in aanmerking kwamen. Dit model is ontwikkeld door en voor Toeslagen.
Bij brief van 21 april 2022 is uw Kamer geïnformeerd over het breder gebruik van de risicoscore van het risicoclassificatiemodel dan enkel voor het selecteren van aanvragen die voor een handmatige behandeling in aanmerking kwamen door Toeslagen. Vooralsnog is de planning om het extern onderzoek hiernaar medio deze zomer te starten zodat begin volgend jaar een onderzoeksrapport met uw Kamer gedeeld kan worden.
Waarom heeft de Belastingdienst Toeslagen zich schuldig gemaakt aan discriminatie?
De AP constateert in haar rapport van 17 juli 2020 dat de handelwijze van Toeslagen bij drie verwerkingen van nationaliteit onrechtmatig was. Toeslagen heeft op deze punten in strijd gehandeld met de Wet bescherming persoonsgegevens en sinds 25 mei 2018 in strijd met de AVG. Ook was bij twee van deze drie verwerkingen sprake van een discriminerende verwerking en daarmee in strijd met het beginsel van behoorlijkheid in de zin van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de AVG en artikel 6 van de Wbp.
Een van deze laatstgenoemde verwerkingen was het gebruik van nationaliteit voor een indicator10 in het risicoclassificatiemodel. Waarom deze indicator is opgenomen, kan niet worden achterhaald. Dit wordt veroorzaakt doordat over de achterliggende keuzes om indicatoren wel of niet aan het model aan te bieden geen vastlegging heeft plaatsgevonden. Uit de analyse op de uitkomsten van het risicoclassificatiemodel blijkt dat ook de indicator «Leeftijd bsn» te linken is aan nationaliteit, hierover is de AP geïnformeerd. Het risicoclassificatiemodel is in juli 2020 definitief stilgelegd.
Risicoselectie in het toezicht blijft tegelijkertijd wel nodig. Door middel van risicoprofielen kan onderscheid worden gemaakt tussen groepen burgers om te bepalen waar extra toezicht of dienstverlening nodig is. Overheidsorganisaties die gebruik maken van risicoprofielen moeten zich ervan bewust zijn dat dit onderscheid het risico van discriminatie met zich meebrengt. Discriminatie is en blijft verboden, maar niet elk onderscheid is discriminerend, wanneer er een rechtvaardigingsgrond voor is.
Alle informatie die op dit moment bekend is, is met uw Kamer gedeeld. Mocht er in de toekomst onverhoopt nieuwe informatie naar boven gaat komen, dan informeer ik uw Kamer hierover vanzelfsprekend.
Wanneer stopt eindelijk deze discriminatie door de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 8.
Op welk moment komt alle informatie over discriminatie eindelijk boven tafel?
Zie antwoord vraag 8.
Gaat het gebruik van het risico-selectiemodel weer leiden tot een nieuwe tegemoetkomingsregeling?
Aan hoeveel tegemoetkomingsregelingen werkt de Belastingdienst inmiddels?
Zowel de Belastingdienst als Toeslagen werken aan verschillende tegemoetkomingsregelingen. Door de Belastingdienst wordt momenteel gewerkt aan een regeling in het kader van FSV.
Bij de Toeslagen wordt uitvoering gegeven aan verschillende tegemoetkomingsregelingen voor de gedupeerden van de problemen met de kinderopvangtoeslag.
Hoe verhoudt het risico-selectiemodel zich tot de Fraudesignaliseringsvoorziening (FSV), andere zwarte lijsten, Risico Analyse Model (RAM), Aanslag Belastingen Systeem (ABS), AKI-1043 en AKI-1044? Welke dwarsverbanden zijn er tussen al deze instrumenten van de Belastingdienst?
Het risicoclassificatiemodel werd gebruikt om te selecteren welke nieuwe aanvragen dan wel wijzigingen in bestaande toeslagaanvragen, voor een handmatige behandeling in aanmerking kwamen. Dit model is ontwikkeld door en voor Toeslagen.
De Fraude Signalering Voorziening (FSV) werd bij Toeslagen op een andere manier gebruikt dan bij de Belastingdienst. FSV had binnen Toeslagen een ondersteunende functie in de afhandeling van fraude-risicosignalen en was daarmee meer een registratiesysteem. FSV kende binnen Toeslagen geen geautomatiseerde systeemkoppelingen met andere applicaties en dus ook niet met het model. Enkel bij de bouw van het risicoclassificatiemodel in 2013 is het model getraind met (gecontroleerde en gecorrigeerde) cases gekozen uit (de voorloper van) FSV als voorbeelden van risicosignalen over toeslagaanvragen.11
RAM en ABS zijn systemen van de Belastingdienst die niet door Toeslagen worden gebruikt. Hetzelfde geldt voor de projectcodes AKI-1043 en AKI-1044 van de Belastingdienst/Particulieren. Toeslagen heeft hier geen relatie mee.
De uitkomsten van het risicoclassificatiemodel zijn voor zover nu kan worden nagegaan nooit gekoppeld aan andere lijsten, RAM en ABS. In mijn brief van 21 april jl. heb ik u geïnformeerd over het breder gebruik van de risicoscore van het model. Omdat het belangrijk is om met zekerheid te kunnen vaststellen dat alle hierover relevante informatie bekend wordt, heb ik Toeslagen opdracht gegeven om extern onderzoek te laten uitvoeren. Onder andere om te proberen te achterhalen hoe breed het gebruik van de risicoscores heeft plaatsgevonden, met wie het is gedeeld en welke gevolgen dit voor burgers heeft gehad. Uw Kamer wordt over dit onderzoek nader geïnformeerd.
Van welke query’s maakte het risico-selectiemodel gebruik?
Een query is een vraag aan een database om een specifieke opdracht uit te voeren. Bijvoorbeeld de vraag: «Wat is het gemiddelde toeslagbedrag van alle aanvragers huurtoeslag in 2022?». Met een query op de database van de huurtoeslag wordt de hoogte van de huurtoeslag van alle aanvragers opgehaald en gedeeld door het aantal aanvragers van de huurtoeslag om het gemiddelde toeslagbedrag te bepalen.
Het risicoclassificatiemodel is een samengestelde set van query’s, waarbij query’s onder andere werden gebruikt bij:
In de brieven van 26 november 2021 en 8 december 2021 is een toelichting gegeven op het model en de werking ervan.12Het doel van het model was om toeslagaanvragers te behoeden voor fouten en oneigenlijk gebruik te voorkomen. Het model bepaalde het risico op onjuistheden in de ontvangen beschikkingen aan de hand van vooraf gedefinieerde indicatoren. Om de inhoud van deze indicatoren vast te kunnen stellen zijn gegevens uit de bronsystemen van Toeslagen en de Belastingdienst gebruikt. Voor een overzicht van de door de door de jaren heen gebruikte indicatoren voor het model verwijs ik naar de bijlagen bij mijn brief van 21 april jl.13
Wanneer zal het externe onderzoek naar de brede inzet van het risico-classificatiemodel worden gestart en wanneer zal het worden afgerond?
Vooralsnog is de planning om het onderzoek medio deze zomer te starten zodat begin volgend jaar een onderzoeksrapport met uw Kamer gedeeld kan worden.