Het artikel ‘Ondertiteling voor slechthorenden ontbreekt vaak: Vorm van uitsluiting’ |
|
Daan de Kort (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ondertiteling voor slechthorenden ontbreekt vaak: Vorm van uitsluiting»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat vijftien jaar geleden minimumnormen voor ondertiteling zijn vastgesteld en deze hierna nooit meer zijn aangescherpt? Zo ja, bent u van mening dat deze minimumnormen nog steeds actueel zijn?
Goede toegankelijkheid van programma’s is van belang voor alle bevolkingsgroepen van de Nederlandse samenleving. Dat geldt zeker ook voor kwetsbare groepen als personen met een auditieve of visuele beperking. Om dit te waarborgen zijn een aantal bepalingen verankerd in de Mediawet. Voor de landelijke publieke omroep geldt de verplichting om ten minste 95 procent van het Nederlandstalig media-aanbod te voorzien van ondertiteling voor personen met een auditieve beperking. Voor de commerciële omroepen is dit ten minste 50 procent.2
Ook dit kabinet streeft ernaar dat het media-aanbod zoveel mogelijk toegankelijk is voor personen met een auditieve of visuele beperking; zeker waar het gaat om het aanbod van de NPO.3 Dat laat onverlet dat waar aanleiding én ruimte is voor verbetering deze zal moeten worden opgepakt. In dat licht is per 1 juli 2022 in de Mediawet 2008 ook de verplichting verankerd om progressie te laten zien op toegankelijkheid en het Commissariaat voor de Media hierover jaarlijks te rapporteren.4 Deze bepaling geldt voor zowel de publieke omroepen als commerciële omroepen en streamingsdiensten die vallen onder de Nederlandse jurisdictie.
Ik verwacht dat de eerder in de wet opgenomen percentages voor ondertiteling én de verplichting voor zowel omroepen als streamingsdiensten om jaarlijks progressie te tonen, voldoen om te zorgen voor betere en toenemende toegankelijkheid van het media-aanbod. Het is aan het Commissariaat om hierop toe te zien. Dit laat onverlet dat ik de werking die uitgaat van de huidige wetgeving nauwlettend blijf volgen en zal bespreken met zowel de sector als organisaties die het belang van de personen met een auditieve en visuele beperking behartigen, zoals Ieder(in).
Voldoen de huidige minimumnormen in uw ogen nog aan de wens en behoefte van de hedendaagse samenleving en kunt u uitleggen waarom deze in uw ogen wel of niet voldoen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat televisie, films en streamingdiensten nog altijd niet voldoen aan de (voor hen weliswaar niet dwingende) minimumnorm voor doven en slechthorenden in Nederland? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
De lineaire publieke en commerciële omroepen, voldoen al jaren aan de wettelijk vastgestelde minimumnormen voor het ondertitelen van hun het Nederlandstalig media-aanbod dat op hun zenders wordt uitgezonden. Het Commissariaat rapporteert hier tweejaarlijks over op haar website.5
Voor streamingsdiensten geldt geen wettelijk minimum, maar vanaf 1 juli 2022 geldt wel een rapportageverplichting over toegankelijkheid van hun media-aanbod (zie antwoord op vraag 2 en 3).
Hoe apprecieert u de opvatting van Ieder(in) dat ook commerciële mediaanbieders een verplicht percentage van hun content moeten voorzien van Ondertiteling voor Doven en Slechthorenden (ODS)?
Het belang en urgentie van een adequate toegankelijkheid van media-aanbod voor iedereen en dus ook personen met een auditieve beperking, deel ik met Ieder(in). Voor lineaire commerciële omroepen geldt reeds een minimumnorm van 50 procent voor ondertiteling. Aanvullend hierop geldt sinds 1 juli 2022 voor alle commerciële media-aanbieders (zowel lineair als on demand) een rapportageverplichting waarbij een stijgende lijn moet worden aangetoond op toegankelijkheidsmaatregelen. Omdat deze wetswijziging pas sinds een jaar van kracht is, wil ik eerst de werking die daarvan uitgaat afwachten. Als blijkt dat de genomen toegankelijkheidsmaatregelen onvoldoende vorderingen laten zien zal ik alsnog normstellende wetgeving overwegen.
Bent u op hoogte van het feit dat het Commissariaat voor de Media enkel controleert of zenders «gewone» ondertiteling aanbieden? Kunt u inzicht geven in hoeveel tv-programma’s en -films voorzien zijn van ODS? Zo niet, ziet u mogelijkheid om ODS-registratie voor tv-programma’s in de toekomst mogelijk te maken zodat deze vorm van ondertiteling op nauwkeurige wijze gemonitord kan worden?
Deze constatering is juist. De Mediawet maakt geen onderscheid tussen «gewone» ondertiteling en ODS en spreekt uitsluitend van ondertiteling ten behoeve van personen met een auditieve beperking. Het Commissariaat maakt een dergelijk onderscheid dan ook niet en merkt elke vorm van Nederlandse ondertiteling bij Nederlands- en Friestalige programma’s aan als ondertiteling in de zin van artikel 2.123, Mediawet 2008. Dit betekent dat het Commissariaat niet in kaart brengt welk percentage van de ondertiteling bij Nederlandstalige films en programma’s bestaat uit ODS, of andere vormen van ondertiteling die specifiek zijn bedoeld voor mensen met een auditieve beperking.
Ik vind het belangrijk om een beter inzicht te krijgen in deze cijfers. Ik ga daarom met het Commissariaat bespreken hoe publieke omroepen, commerciële omroepen en streamingdiensten inzicht kunnen verschaffen in het percentage ODS-ondertiteling in hun Nederlandstalige programma’s en films. Mogelijk bieden de huidige bepalingen over ondertiteling ten behoeve van personen met een auditieve beperking, of de eerdergenoemde rapportageverplichting over toegankelijkheid hiertoe ruimte.
Bent u op de hoogte van het feit dat commerciële televisiezenders en streamingdiensten geen inzage willen geven in hun aanbod dat voorzien is van ODS? Wat is uw reactie hierop?
Het Commissariaat vraagt rapportages op over het aandeel ondertiteling van Nederlands- en Friestalige producties en doet dat ook bij de commerciële omroepen die vallen onder de Nederlandse jurisdictie. Het Commissariaat rapporteert over de uitkomsten hiervan via een tweejaarlijkse rapportage. Deze is te vinden op de website van het Commissariaat.
Voor mediadiensten die niet onder de Nederlandse jurisdictie vallen is er geen wettelijke grondslag om inzage in deze informatie te geven. Deze media-instellingen zijn onderworpen aan de wetgeving en het toezichthoudend orgaan van het desbetreffende land waar zij in juridische zin onder vallen.
Zoals vermeld in antwoord op vraag 4 geldt voor streamingsdiensten geen wettelijke minimumnorm. Streamingdiensten zijn dan ook niet verplicht om inzage te geven in het aandeel van hun media-aanbod dat is voorzien van ondertiteling.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de commerciële televisiezenders en streamingdiensten om te onderzoeken of zij in de toekomst openheid kunnen geven over het percentage content dat voorzien is van ODS? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tijdens het debat op 22 maart 2023 over het wetsvoorstel over de investeringsverplichting voor commerciële mediadiensten op aanvraag heeft uw Kamer aandacht gevraagd voor audiodescriptie bij streamingsdiensten. In reactie hierop heb ik uw Kamer toegezegd hierover het gesprek met hen aan te gaan. Ik zal het aandachtspunt over inzage in het aandeel dat is voorzien van ondertiteling ten behoeve van personen met een auditieve beperking daarin meenemen. Het gesprek met de streamingsdiensten zal ik in september voeren. Over de uitkomsten van dit gesprek en de vervolgstappen zal ik uw Kamer informeren.
De stappen die hij op korte termijn gaat nemen om de knelpunten in de sociaal advocatuur te verbeteren |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reactie die de Vereniging Sociaal Advocatuur Nederland (VSAN) heeft opgesteld en naar de Kamer heeft gestuurd als reactie op de Kamerbrief die u op 20 april 2023 heeft gestuurd over het plan van aanpak betreffende de sociale advocatuur (Kamerstuk 31 753, nr. 269)?1
Ja.
Kunt u ingaan op de uitspraak van de VSAN dat de maatregelen uit uw brief «volstrekt onvoldoende» zijn om op korte termijn een verbetering te bewerkstelligen in de daling van het aantal sociaal advocaten?
De brief die ik in april 2023 aan uw Kamer heb gestuurd bestaat uit een overzicht van diverse oplossingsrichtingen om de sociale advocatuur te versterken, die de komende periode samen met de partners verder worden geconcretiseerd. Het plan van aanpak is een doorlopend initiatief waarop oplossingsrichtingen kunnen worden aangepast, met elkaar worden verbonden of toegevoegd. Ik kijk daarbij nadrukkelijk naar de korte, de middellange en de langer(re) termijn. Een voorbeeld van een oplossingsrichting waar ik direct mee aan de slag ben gegaan is het onderzoek door studenten dat afgelopen maand is gestart naar de doorstroom vanuit de studie naar de sociale advocatuur. In de 9e Voortgangsrapportage Stelselvernieuwing rechtsbijstand heb ik uw Kamer bovendien geïnformeerd over een aantal andere acties, waaronder de herijking van de vergoedingen.2
Bent u het eens met de stelling dat de recente Kamerbrief zich voornamelijk focust op oplossingen voor de lange termijn voor het tekort in de sociale advocatuur terwijl er ook op korte termijn maatregelen nodig zijn om dit tekort te verhelpen?
Nee, mijn plan van aanpak focust zich zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 op zowel korte, middellange en lange(re) termijn oplossingen. Voor een overzicht en verdere uitwerking van de verschillende oplossingsrichtingen verwijs ik naar de bijlage bij de Kamerbrief en de 9e Voortgangsrapportage Stelselvernieuwing rechtsbijstand. De VSAN is betrokken geweest bij de voorstellen en de genoemde Kamerbrief over de sociale advocatuur.
Wat kunnen volgens u de gevolgen zijn van het feit dat waar werknemers bij andere juridische beroepen zoals in de rechterlijke macht kunnen rekenen op een loonsverhoging van 7 procent, de gemiddelde verhoging van de vergoedingen in de sociaal advocatuur slechts 0,67 procent is?
In mijn plan van aanpak heb ik onder meer aangegeven dat ik ga onderzoeken hoe meer synergie kan worden gecreëerd tussen de verschillende partijen binnen het rechtsbestel. Dit is een traject van een lange adem. De genoemde beroepsgroepen kennen een andere wijze van financieren die niet één op éen met elkaar te vergelijken valt. Zie ook de antwoorden op vraag 6 en 7.
Ziet u hierbij ook het gevaar van een waterbedeffect waarin de scheefgroei in arbeidsvoorwaarden kan zorgen voor meer interesse in het ene toga-beroep ten koste van het andere toga-beroep?
Ik zie dat er een zekere wisselwerking kan bestaan tussen de verschillende togaberoepen. Tegelijkertijd zie ik echter ook verschillen tussen bijvoorbeeld de rechterlijke macht, het openbaar ministerie en de sociale advocatuur. Daardoor zie ik niet direct het gevaar van een waterbedeffect.
Bent u het eens met de constatering van de VSAN dat deze achterblijvende indexering ervoor zorgt dat de eerdere maatregelen van januari 2022 om de financiële positie in de sociaal advocatuur te verbeteren, teniet worden gedaan?
Nee, dat beeld deel ik niet. Met de invoering van scenario 1 van de commissie-Van der Meer zijn de vergoedingen voor toevoegingszaken weer in lijn gebracht met de gemiddelde tijdsbesteding voor die zaken. Voor de meeste zaaksoorten zijn hierdoor de vergoedingen verhoogd, voor een aantal zijn deze gelijk gebleven en voor enkele verlaagd. Gemiddeld genomen over alle toevoegingen zijn de vergoedingen door invoering van scenario 1 met meer dan 30% gestegen. Deze substantieel verhoogde vergoedingen vormen de basis voor verdere jaarlijkse indexeringen. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om te kijken naar het voorstel van de VSAN om de vergoedingen zo snel mogelijk wél te indexeren?
Ik houd vast aan het reguliere indexeringsmoment per 1 januari 2024. De wettelijke indexeringsregeling uit het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) kent geen afwijkingsmogelijkheden. De indexering in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand is gebaseerd op de ontwikkeling van de CAO-lonen, de volumemutatie van de toegevoegde waarde en de ontwikkeling van de consumentenprijsindex, in de twee jaar voorafgaand aan het vaststellen van het indexeringspercentage. Het percentage voor 2023 is gebaseerd op de ontwikkeling van deze indices tussen 2020 en 2021. De hoge inflatie vanaf 2022 is hier dus niet in meegenomen, maar zal wel onderdeel zijn van de berekening van de indexering per 1 januari 2024. De hoogte van de indexering per 1 januari 2024 wordt, aan de hand van CBS-cijfers, in het najaar bepaald.
Bent u bereid om te kijken naar het idee van de VSAN om de voorschotregeling, zoals deze in het verleden ook van toepassing was, weer nieuw leven in te blazen?
Advocaten kunnen een voorschot per kwartaal ontvangen als zij voldoen aan een aantal voorwaarden. Deze staan vermeld in de artikelen 35, 36 en 37 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Ik bezie momenteel al of de voorschotregeling nieuw leven in kan worden geblazen.
Bent u het met de constatering van de VSAN eens dat de huidige subsidie voor de kosten voor de beroepsopleiding onvoldoende is om alle kosten te dekken die een kantoor moet maken voor het opleiden van een advocaat-stagiair?
Ja. De subsidie voor de beroepsopleiding dekt de kosten voor de beroepsopleiding advocatuur. De subsidie dekt geen andere kosten, zoals bijvoorbeeld loonkosten. De subsidieregeling is weer verlengd vanaf 1 maart 2023 (met terugwerkende kracht), zodat nogmaals 175 advocaat-stagiaires een beroep op de regeling kunnen doen.
Gaat u zich inzetten om middelen vrij te maken voor de sociaal advocatuur om op korte termijn plannen voor duurzame verbeteringen van de aanwas van sociaal advocaten te bewerkstelligen?
Per 1 januari 2022 is al structureel € 154 miljoen extra beschikbaar gesteld voor de sociale advocatuur. Op de korte termijn zijn daarbovenop geen extra financiële middelen beschikbaar.
Het nieuws dat een onterecht veroordeelde man opnieuw achter de tralies is beland mede door toedoen van de Nederlandse overheid |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerder vragen die ik heb gesteld over een man die 2,5 jaar onterecht in een cel heeft gezeten waarbij ook het gerechtshof oordeelde dat er sprake was van machtsmisbruik van de Nederlandse overheid?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden waarin u erkende dat de Nederlandse Staat onrechtmatig heeft gehandeld en waarin u ook de gang van zaken betreurde?2
Ja.
Kunt u in dit licht ingaan op het nieuws van de Volkskrant waaruit blijkt dat deze man nu in Spanje is opgepakt voor datgene waarvoor hij in Nederland gratie had verkregen?3
Ik heb kennisgenomen van het nieuwsbericht. Ik ga niet in op individuele zaken.
In het algemeen wordt over een behandelbaar gratieverzoek advies gevraagd aan de rechter die de straf of maatregel heeft opgelegd en, bij uitspraken van een meervoudige kamer, ook aan het Openbaar Ministerie. Ook kunnen inlichtingen worden ingewonnen bij andere relevante partijen. Op basis van alle informatie wordt het gratieverzoek vervolgens beoordeeld, waarbij het advies van de rechter in beginsel leidend is. Een gratieverzoek kan worden afgewezen en toegewezen, waarbij ook kan worden beslist dat gratie wordt verleend onder voorwaarden (bijvoorbeeld niet recidiveren). Ook kan, alvorens een beslissing te nemen op het gratieverzoek, de veroordeelde in de gelegenheid worden gesteld om een werkstraf te verrichten.
Kunt u specifiek ingaan op de analyse van de Volkskrant dat Nederland hier een negatieve rol in heeft gespeeld omdat Nederland cruciale informatie achterwege heeft gelaten richting de Franse autoriteiten wat mede heeft geleid tot deze arrestatie?
Ik kan u hierover geen gedetailleerde informatie verschaffen zonder in te gaan op de bijzonderheden van de individuele casus.
In het algemeen geldt dat het betreffende land wordt geïnformeerd over de tenuitvoerlegging van een in dat land opgelegde straf in Nederland. In dat kader wordt het land in kwestie in het bijzonder geïnformeerd over de periode die een veroordeelde in Nederland in detentie heeft ondergaan en de reden(en) voor het beëindigen van de tenuitvoerlegging. In het geval een buitenlandse straf in Nederland niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd, kan het betreffende land beslissen de straf verder ten uitvoer te leggen.
Hoe is het mogelijk dat er door de Nederlandse autoriteiten niet is doorgegeven dat de man in kwestie al een gratieverzoek had gekregen waardoor er geen straf meer was om uit te zitten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat zo’n kapitale fout normaal al niet zou moeten gebeuren, maar al helemaal verwerpelijk is in deze casus aangezien deze man al eerder ten onrechte een straf heeft moeten uitzitten van 2,5 jaar?
Het is zeer ingrijpend als iemand ten onrechte heeft vastgezeten. Daarbij betreur ik ten zeerste de gang van zaken die tot het oordeel van het gerechtshof Den Haag hebben geleid. In die eerdere procedure heeft de Nederlandse staat erkend dat ze onrechtmatig heeft gehandeld door betrokkene aan een tweede procedure van strafoverdracht te onderwerpen. Zoals hierboven aangegeven kan ik uit het oogpunt van privacy niet nader ingaan op individuele zaken.
Kunt u zich de verbijstering van de advocaten van de man in kwestie voorstellen dat er opnieuw zo’n grote fout wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om deze man zo snel mogelijk vrij te laten komen uit Spanje?
Ik kan u hierover geen gedetailleerde informatie verschaffen zonder in te gaan op de bijzonderheden van de individuele casus.
In het algemeen geldt dat buitenlandse autoriteiten verder worden geïnformeerd over de tenuitvoerlegging van een buitenlandse straf in Nederland als dat nodig is.
Bent u bereid zo snel als mogelijk de Franse en Spaanse autoriteiten te voorzien van de juiste informatie en de wens deze man vrij te laten?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke manier bent u van plan om deze man te compenseren voor het onrecht dat hem wederom door toedoen van de Nederlandse overheid is aangedaan?
In het algemeen geldt dat buitenlandse autoriteiten verder worden geïnformeerd over de tenuitvoerlegging van een buitenlandse straf in Nederland als dat nodig is. Indien blijkt dat in deze zaak niet adequaat is gehandeld, dan zal op dat moment naar bevind van zaken worden gehandeld.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer zal gebeuren?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
De schadeafhandeling van het beleggingsproduct Sprintplan door AEGON |
|
Caroline van der Plas (BBB), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u zich er van bewust dat er nog steeds gedupeerden zijn die geen compensatie hebben ontvangen van AEGON?
Ja. De afgelopen jaren is veelvuldig individueel en collectief tegen Aegon geprocedeerd over het Sprintplan-product (een type aandelenlease-product dat van 1997 tot en met 2002 werd aangeboden). Om een eind aan die procedures en de situatie van rechtsonzekerheid voor partijen te maken, heeft Aegon in 2021 een schikking getroffen met ConsumentenClaim en Leaseproces. Deze schikking is getroffen met de consumenten die aangesloten zijn bij Leaseproces en ConsumentenClaim, maar ook andere consumenten die in het bezit zijn van deze producten die zich meldden bij Aegon hebben een vergelijkbaar aanbod gekregen.
Aegon heeft mij desgevraagd laten weten dat volledige uitbetaling van het schikkingsbedrag heeft plaatsgevonden. De consumenten die met de schikking hebben ingestemd, hebben dus van Aegon compensatie ontvangen. Aegon heeft mij bovendien laten weten dat op deze afwikkeling een accountantscontrole heeft plaatsgevonden.
Niet iedere consument heeft het schikkingsvoorstel aanvaard. Van Aegon begrijp ik dat er nog één individuele gerechtelijke procedure loopt. Ik ben niet bekend met het exacte aantal consumenten dat het eerdere schikkingsvoorstel niet heeft aanvaard. Naast de consumenten die zich in een eerder stadium rechtstreeks tot de rechter of het Kifid gewend hebben en wier vermeende claim is afgewezen, is het enkel deze groep consumenten die nog geen compensatie heeft ontvangen.
Consumenten die in het verleden een Sprintplan hebben afgesloten en niet hebben ingestemd met de schikking, kunnen bij twijfel over hun mogelijkheden (juridisch) advies inwinnen.
Deelt u de mening dat de afhandeling te lang duurt? Zo ja, bent u bereid om AEGON aan te spreken om snelle financiële afhandeling van dit dossier? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 schreef, heeft Aegon mij laten weten dat de uitbetaling van de schikking is afgewikkeld.
In mijn eerdere beantwoording van de vragen van het lid Nijboer, die ik aan uw Kamer aanbood op 25 april 2022, gaf ik aan dat buiten de generieke schikking in enkele gevallen sprake was van een aangepaste, hogere schikking. Dat betrof volgens Aegon schrijnende gevallen. In een deel van de dossiers was bijvoorbeeld sprake van verkoop aan minderjarigen. Aegon heeft mij laten weten dat ook deze zaken zijn afgewikkeld.
Ik verwacht van Aegon dat zij zich ook constructief opstelt ten opzichte van consumenten die het schikkingsvoorstel niet hebben geaccepteerd.
Kunt u aangeven in hoeverre consumenten recht hebben op volledige compensatie van kosten wanneer aanbieders van financiële producten niet duidelijk zijn geweest over de aard en risico’s van het product? Zou dit wat u betreft het uitgangspunt moeten zijn?
In hoeverre gedupeerde consumenten recht hebben op (volledige) compensatie van de aan de aanbieder van een financieel product betaalde kosten hangt af van de concrete omstandigheden van het geval en van de vordering die zij hebben ingesteld. Het is daarbij aan de rechter om te bepalen in hoeverre consumenten daar recht op hebben.
In de onderhavige casus is een schikking getroffen, waarmee de consumenten hebben ingestemd met de aan hen toegekende compensatie. Het was daarbij aan de consumenten zelf om te beoordelen of de vergoeding passend is voor hun situatie en of zij daarmee akkoord wilden gaan.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat het voor individuele burgers tijdrovend en duur is om te procederen om geleden schade vergoed te krijgen? Zou het gezien deze hoge drempel niet makkelijker moeten zijn voor gedupeerde om geleden kosten vergoed te krijgen?
In mijn eerste appreciatie van het evaluatierapport «Collectief schadeherstel: kan het sneller en slimmer?», die ik aanbood aan uw Kamer op 17 mei 2022, merkte ik reeds op dat het van belang is dat gedupeerden snel tot een geschikte oplossing komen bij onzorgvuldig handelen door financiële dienstverleners. Ik onderschrijf dan ook de noodzaak dat (grote groepen) consumenten tijdig en zonder onnodige drempels gecompenseerd kunnen worden bij zorgplichtschendingen bij financiële dienstverlening.
In de appreciatie van het evaluatierapport heb ik toegezegd om, samen met de Minister voor Rechtsbescherming, op zoek te gaan naar mogelijke verbeteringen in compensatietrajecten in de financiële sector. Momenteel loopt dit onderzoek naar verbetermogelijkheden. Op korte termijn zal ik uw Kamer in een afzonderlijke brief informeren over de uitkomsten en beoogde vervolgstappen.
Wat acht u een wenselijke termijn waarbinnen openstaande schade van gedupeerde vergoed dient te worden? Bent u bereid om dit richting AEGON te communiceren?
Ik verwijs graag naar mijn antwoorden op vraag 1 en 2. Ik vind niet passend om mij uit te laten over een wenselijke termijn waarbinnen openstaande schade vergoed dient te worden. Er kunnen tal van redenen zijn waarom het langer duurt dan alle betrokkenen wensen voordat een schikking kan worden getroffen.
Ik wijs bovendien graag op de conclusie uit het rapport «Collectief schadeherstel: kan het sneller en slimmer?», dat de overheid op afstand moet blijven van private compensatietrajecten. Wanneer de overheid zich mengt in een compensatietraject is niet langer sprake van scheiding van het civiele en het toezichtdomein. Die scheiding vind ik belangrijk.
Bent u bereid te bezien of schadeafhandeling richting consumenten wanneer zij gedupeerden zijn van financiële producten, gestroomlijnd kan worden en de belasting (qua tijd en geld) bij burgers verminderd kan worden?
De afhandeling van klachten over financiële producten, de naar aanleiding daarvan gevoerde procedures en mogelijkheden voor gedupeerden hebben mijn continue aandacht. Ik verwijs daarvoor naar het reeds lopende traject waarin ik zoek naar verbetermogelijkheden voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting in gevallen van massaschade, zoals reeds genoemd in mijn antwoord op vraag 4.
De geblokkeerde herbenoeming van klokkenluiders bij het College voor de Rechten van de Mens |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat uw afwegingen zijn geweest om wél te oordelen dat er sprake is van klokkenluiders binnen het College voor de Rechten van de Mens (hierna: het College), maar niet te voorzien in hun bescherming? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Op 13 januari 2023 is een vertrouwelijk gesprek gevoerd door de Centrale Coördinator Integriteit van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met de melders. Op basis van dat gesprek is op 20 januari jl. door de melders, met tussenkomst van de Centrale Coördinator Integriteit, een formele melding gedaan van een vermoeden van een misstand in de zin van artikel 1 van de Wet bescherming klokkenluiders.
Aan de melding is opvolging gegeven conform de Wet bescherming klokkenluiders en de procedure die is vastgelegd in hoofdstuk 13 en bijlage 14 van de CAO Rijk. Op 21 februari 2023 hebben melders namens mij een brief ontvangen, met een bevestiging van de inhoud en strekking van hun melding en de gewenste afscherming van hun identiteit. In deze kennisgeving is aangegeven dat hen bescherming tegen benadeling toekomt. Ook is in de brief aangegeven dat onafhankelijk onderzoek zou worden ingesteld naar de mogelijke misstand.
Melders mogen door niemand benadeeld worden als gevolg van een melding van een vermoeden van een misstand als bedoeld in de Wet bescherming klokkenluiders. In mijn antwoorden op de vragen 4 en 5 ga ik in op de bescherming van de positie van melders.
Erkent u dat het blokkeren van de herbenoeming van de klokkenluiders als leden van het College gezien moet worden als het benadelen van de klokkenluiders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb kennisgenomen van de beslissing van de Raad van Advies van het College die op 3 april 2023 is gedeeld met de leden van het College en met het ministerie. De beslissing komt erop neer dat de Raad van Advies, die met het advies omtrent de herbenoeming is belast, tot nader overleg geen enkele voordracht tot herbenoeming van leden van het College steunt. De Raad van Advies acht het in het belang van het College dat hiermee de weg wordt vrijgemaakt voor een nieuwe lichting Collegeleden. Ik kan op dit moment op basis van de mij beschikbare informatie niet objectief vaststellen of er een causaal verband is tussen deze beslissing van de Raad van Advies en de melding die door de melders is gedaan.
Kunt u stap voor stap aangeven wat u heeft gedaan om de klokkenluiders van de maatschappelijke misstand bij het College te erkennen en beschermen in hun positie?
Zoals hierboven toegelicht, is op 13 januari 2023 een vertrouwelijk gesprek gevoerd door de Centrale Coördinator Integriteit van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met de melders. Op basis van dat gesprek is op 20 januari jl. door de melders, met tussenkomst van de Centrale Coördinator Integriteit, een formele melding gedaan van een vermoeden van een misstand in de zin van artikel 1 van de Wet bescherming klokkenluiders. Uit onderzoek moet blijken of in dit geval daadwerkelijk sprake is van een maatschappelijke misstand.
Op 21 februari 2023 hebben melders namens mij de hierboven genoemde brief ontvangen, met een bevestiging van de inhoud en strekking van hun melding en de gewenste afscherming van hun identiteit.
Vanwege de aard van de meldingen is vervolgens begin maart besloten een breed samengestelde onafhankelijke commissie te vragen onderzoek te doen. Mevrouw mr. W. Sorgdrager werd vervolgens bereid gevonden als voorzitter te fungeren. Het samenstellen van de commissie nam enkele weken in beslag. Deze commissie is op 13 april jl. gestart met haar werkzaamheden. De commissie heeft als opdracht zich in eerste instantie een feitelijk beeld te vormen van de melding en na te gaan of naar het oordeel van de commissie specifieke interventies en randvoorwaarden mogelijk zijn om tot herstel van verhoudingen en een goed functioneren van het College te komen. Dat onderzoek loopt nu.
Over dit onderzoek zijn betrokkenen geïnformeerd en hen is medewerking aan dit onafhankelijke onderzoek verzocht. Over het onderzoek van de commissie heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.2 In mijn antwoorden op de vragen 4 en 5 ga ik verder in op de bescherming van de positie van melders.
Op 8 juni jl. heb ik met leden van de Raad van Advies gesproken over de gevolgen van deze situatie voor het College, het bureau van het College en de werkzaamheden. Daarin heb ik mijn zorgen geuit over de continuïteit van het College. Over de maatregelen die zijn en worden getroffen om de continuïteit van het College te waarborgen, heb ik uw Kamer geïnformeerd bij brief van 15 juni 2023.3
Kunt u aangeven wie nu verantwoordelijk is voor de bescherming van de klokkenluiders? Erkent u dat dit onmogelijk de voorzitter van het College kan zijn en ook niet de Raad van Advies die de herbenoeming heeft geblokkeerd?
Melders mogen door niemand benadeeld worden als gevolg van een melding van een vermoeden van een misstand als bedoeld in de Wet bescherming klokkenluiders. Voordat vastgesteld kan worden dat van benadeling sprake is en, zo ja, hoe deze opgeheven dient te worden, is het van belang dat de feiten en omstandigheden objectief worden vastgesteld. De uitkomsten van het onafhankelijke onderzoek door de commissie Sorgdrager moeten daarvoor worden afgewacht.
Bent u bereid om per ommegaande het besluit om de herbenoeming van de melders te blokkeren ongedaan te (laten) maken, teneinde het College te behoeden voor leegloop? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die mogelijkheid heb ik niet. Het College voor de Rechten van de Mens is een onafhankelijk zelfstandig bestuursorgaan. (Her)benoeming van Collegeleden geschiedt op grond van de Wet College voor de rechten van de mens door de Minister voor Rechtsbescherming, op voordracht van de Raad van Advies in overeenstemming met het College. Op grond van de Wet College voor de rechten van de mens heb ik niet de bevoegdheid om een dergelijke beslissing van de Raad van Advies noch het College ongedaan te maken. De Wet College voor de rechten van de mens biedt mij niet de ruimte om zonder advies van de Raad van Advies in overeenstemming met het College, een lid voor te dragen voor herbenoeming. Dat zou ook in strijd zijn met de Paris Principles die in VN-verband overeen zijn gekomen om de onafhankelijke status van nationale mensenrechteninstituten te waarborgen. Derhalve is het niet aan mij eenzijdig het genoemde besluit van de Raad van Advies ongedaan maken. Dat schaadt de onafhankelijkheid van het College, ook in internationaal verband.
Wanneer bent u geïnformeerd over de maatschappelijke misstand? Wanneer heeft u hierover contact gehad met de Raad van Toezicht en hoe heeft u het onderzoek door mevrouw Sorgdrager aangekondigd? Kunt u een heldere tijdlijn geven?
Op 13 januari 2023 vond een gesprek plaats tussen de Centrale Coördinator Integriteit van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met de melders. Op 13 april jl. is de commissie Sorgdrager gestart met haar werkzaamheden. Over dit onderzoek zijn direct betrokkenen geïnformeerd en hen is vooraf medewerking aan dit onafhankelijke onderzoek verzocht.
Op 8 juni 2023 is met de Raad van Advies gesproken over de continuïteit van het College en de gevolgen van de situatie voor het College.4 Voor de verdere tijdlijn verwijs ik u kortheidshalve naar het antwoord 3.
Erkent u dat de Raad van Toezicht kennis had van de meldingen en ook van wie de meldingen had gedaan op het moment dat zij besloten de herbenoeming van melders te blokkeren? Kunt u dit besluit buiten de orde verklaren?
Uit de voor mij op dit moment beschikbare informatie, kan ik niet met zekerheid opmaken de Raad van Advies kennis had van de meldingen en de identiteit van de melders op het moment van haar besluit. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoorden op vragen 2, 4 en 5.
Kunt u aangeven hoe u tot het onderzoek door mevrouw Sorgdrager bent gekomen en waarom de Kamer hierover niet is geïnformeerd? Waarom oordeelt u dat de meldingen ernstig genoeg zijn om onderzoek te laten doen, maar dat dit niet ernstig genoeg is om de Kamer in te lichten?
Op 12 mei 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de door mijn ministerie ontvangen melding van een vermoeden van een misstand en waarom een onafhankelijke commissie is gevraagd de melding te onderzoeken.5 In de brief heb ik toegelicht dat de ontstane situatie mij in een dilemma heeft gebracht met betrekking tot het informeren van uw Kamer. Vanwege het waarborgen en respecteren van de privacy van betrokkenen en om de ingestelde commissie de kans te geven in rust haar werk te verrichten, heb ik ervoor gekozen om dat in een eerder stadium nog niet te doen. Gezien de berichtgeving in de media heb ik daar een andere afweging in gemaakt en uw Kamer hierover ingelicht.
Vindt u het wenselijk dat na uw bemoeienis de situatie zo is dat de klokkenluiders hun positie verliezen, maar dat degene waar het onderzoek zich nu op richt nog vol in functie is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het in de vraag geschetste beeld deel ik niet. Ik vind het van belang dat richting alle betrokkenen zorgvuldig wordt gehandeld, dat goed gevolg wordt gegeven aan de gedane meldingen, dat de melders geen benadeling ondervinden van hun melding, en dat het College voor de rechten van de mens gedurende het onderzoek van de commissie Sorgdrager en daarna zo goed mogelijk blijft functioneren. Hierop zijn mijn handelingen – met inachtneming van de bijzondere onafhankelijke positie van het instituut – gericht. Zoals ik al toelichtte brengt die wettelijk geborgde onafhankelijke positie met zich mee dat ook anderen hierin autonome bevoegdheden en verantwoordelijkheden hebben. Ik verwijs u hieromtrent naar de antwoorden op de vragen 4 en 5 en mijn brieven aan uw Kamer van 12 mei 2023 en 15 juni 2023.6
Overigens merk ik op dat de huidige voorzitter van het College zich wegens ziekte op 7 juni jl. tijdelijk heeft teruggetrokken. Op voorstel van de Raad van Advies en met instemming van de individuele Collegeleden is een interim- voorzitter aangetrokken. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.7
Het lekken van cijfers over misbruik in de danswereld |
|
Jeanet van der Laan (D66), Mirjam Bikker (CU), Michiel van Nispen (SP), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Begrijpt u het verdriet en de verontwaardiging bij onder andere Kim Koumans, de klokkenluider in het dossier dansmisbruik, over het voortijdig naar buiten komen van cijfers uit het onderzoek naar misbruik in de danswereld?1
Ja en ik deel deze verontwaardiging dat de cijfers naar buiten zijn gelekt voordat de dansers zijn geïnformeerd. Ik weet hoe belangrijk het is de dansers te informeren om zo bij te dragen aan de erkenning van slachtoffers en te voorkomen dat slachtoffers verder worden geschaad. Hier heb ik mij samen met de betrokken partijen voor ingezet. Ik betreur het ten zeerste dat de cijfers onaangekondigd naar buiten zijn gebracht.
Klopt het dat behalve de onderzoekers alleen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over deze cijfers die nu zijn gelekt beschikte? Zo niet, op welke plek of plekken lagen deze cijfers?2
Verinorm heeft een samenvatting van de concept conclusies en resultaten gedeeld met het Ministerie van VWS. Aangezien de Staatssecretaris van OCW en ik gezamenlijk met een beleidsreactie komen, heeft ook het Ministerie van OCW inzage gekregen in deze concept conclusies.
Wat is uw reactie op de verontwaardiging bij de auteur van dit onderzoek?3
Ik deel met de auteur van het onderzoek het ongeloof en verontwaardiging dat dit vroegtijdig naar buiten is gekomen. Het is een omvangrijk onderzoek waar veel tijd in heeft gezeten bij de onderzoekers. Ook zijn er veel slachtoffers betrokken bij het onderzoek die moedig hun verhaal hebben durven vertellen aan de onderzoekers. Ik heb de auteur van het onderzoek daar ook persoonlijk over gesproken.
Waarom heeft u er eigenlijk voor gekozen al inhoudelijk te reageren op een (mogelijk door uw ministerie) gelekt onderdeel van een belangrijk onderzoek dat nu niet volledig en vroegtijdig naar buiten komt?
Ik heb nog niet inhoudelijk gereageerd, maar vind het wel belangrijk om aan te geven dat mijn zorg uitgaat naar de slachtoffers.
Het onderzoek is nog niet uitgebracht en ik heb het nog niet kunnen inzien. Mijn ministerie heeft een concept van de conclusies en aanbevelingen gekregen. Op 22 mei publiceert Verinorm de definitieve uitkomsten van het onderzoek naar de cultuur, de aard en omvang van grensoverschrijdend gedrag in de danssector.
Als ik het rapport heb bestudeerd zal ik hierop samen met de Staatssecretaris van OCW reageren.
In mijn reactie op de mediaberichten heb ik aangegeven dat mijn zorg uitgaat naar de slachtoffers. Daarnaast heb ik vermeld dat de danssector voorbereidingen treft om gezamenlijk te werken aan een sociaal veilige danssector. Evenals het belang van melden van grensoverschrijdend gedrag en het onlangs aangekondigde integriteitscentrum. Ik vond het belangrijk om te reageren om de slachtoffers een hart onder de riem te steken en om deze gang van zaken af te keuren.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor a.s. 22 mei, beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘WhatsApp en Signal dreigen VK te verlaten vanwege breken encryptie’ van AG Connect |
|
Anne Kuik (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «WhatsApp en Signal dreigen VK te verlaten vanwege breken encryptie»?1
Ja.
Wat regelt het wetsvoorstel Online Safety Bill in het Verenigd Koninkrijk precies?
Het gaat hier om een wetsvoorstel uit het Verenigd Koninkrijk dat nog niet volledig is behandeld in het Britse parlement. Terughoudendheid bij de beoordeling daarvan is derhalve gepast. In grote lijnen kan worden aangegeven wat dit voorstel behelst, voor zover nu bekend. In de Online Safety Bill worden regels en zorgplichten gesteld voor internetdiensten rondom de aanpak van online illegale inhoud en de bescherming van kinderen, journalisten en democratische waarden. Een apart hoofdstuk is ingericht over het rapporteren van online materiaal van seksueel kindermisbruik (CSAM) en een hoofdstuk rondom de verplichtingen die internetdiensten hebben op het gebied van online pornografie. Tenslotte krijgt the Office of Communications, OFCOM, de rol van handhaver op het gebied van de Online Safety Bill.
Hoe beoordeelt u dit wetsvoorstel?
Zoals ik onder vraag 2 heb geschetst is dit wetsvoorstel nog in behandeling en is het lastig om een definitieve beoordeling te geven van de waarde hiervan. Vooral omdat nog niet bekend is wat de eventuele effecten van dit wetsvoorstel voor Nederland zullen zijn, als die er al zijn. Voor zover op dit moment het beoordeeld kan worden, komt de voorgestelde regelgeving grotendeels overeen met de regels die zijn gesteld in de Digital Services Act, die voor Nederland in februari 2024 in werking zal treden. Ook hier worden regels opgelegd aan tussenhandeldiensten rondom transparantie en het modereren op illegale inhoud. Voor online materiaal van seksueel kindermisbruik onderhandelen lidstaten momenteel in de Europese Unie over een verordening die hier specifieke regelgeving op maakt (CSAM-verordening). Zonder teveel op de inhoud in te gaan, kan het worden toegejuicht dat ook het Verenigd Koninkrijk, net als de Europese Unie, stappen neemt in het beter reguleren van tussenhandeldiensten en online illegale inhoud. Het internet is niet gebonden aan landsgrenzen en overheden hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om het schoon en veilig te houden.
Ziet u het nut van de mogelijkheid om chatapps te kunnen scannen op materiaal van kindermisbruik om makers en verspreiders daarvan te kunnen opsporen, vervolgen en te bestraffen?
Interpersoonlijke communicatiediensten worden steeds vaker gebruikt om materiaal van seksueel kindermisbruik te verspreiden.2 Juist deze diensten maken vaak gebruik van end-to-end encryptie. Zoals gezegd vinden in Brussel momenteel onderhandelingen plaats over een verordening om de verspreiding van online kinderpornografisch materiaal tegen te gaan. Een onderdeel uit deze concept-Verordening betreft het voorstel voor het instellen van een zogeheten «detectiebevel». Op basis van dit detectiebevel kunnen bedrijven – onder meer aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten, zoals Whatsapp en Signal – onder voorwaarden worden verplicht om op hun diensten te scannen op de aanwezigheid van materiaal van online seksueel kindermisbruik.
Zoals ik onder andere in mijn brief van 2 februari 2023 aan uw Kamer heb weergegeven, is het detectiebevel een maatregel die inbreuk maakt op verschillende grondrechten.3 Voor Nederland staat bij de onderhandelingen voorop dat die inbreuk moet kunnen worden gerechtvaardigd. Uw Kamer is daar reeds uitgebreid over geïnformeerd. In alle gevallen geldt dat voorstellen die end-to-end encryptie onmogelijk maken niet kunnen worden ondersteund, conform de in juli 2022 door de Tweede Kamer aangenomen motie-Van Raan c.s.4
Wat vindt het kabinet ervan dat encryptie wordt gebruikt om materiaal van kindermisbruik te kunnen delen en te verspreiden?
Het is juist dat interpersoonlijke communicatiediensten die gebruik maken van end-to-end encryptie, in toenemende mate worden misbruikt voor het delen van materiaal van kindermisbruik.5 Dit vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Er moet worden voorkomen dat criminelen op deze diensten vrij spel hebben bij het verspreiden van online materiaal van seksueel kindermisbruik. We hebben het vaak over «online materiaal», «beelden», of «video’s». Maar achter dit digitale materiaal gaat een verschrikkelijke fysieke waarheid schuil waar we onze ogen niet voor mogen sluiten. Ik zal mij blijvend inzetten om, binnen de grenzen van de motie Van Raan c.s., te zoeken naar mogelijkheden (zie antwoord 4) om de omloop van dit verwerpelijke materiaal te stoppen.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid om berichtendiensten te kunnen scannen op materiaal van kindermisbruik zwaarder moet wegen dan het recht van aanbieders om volledige encryptie aan te bieden aan gebruikers?
Encryptie stelt de opsporing voor grote uitdagingen. In opsporingsonderzoeken blijkt het in veel gevallen zeer lastig en soms onmogelijk om gegevens die nodig zijn om criminelen op te sporen te verkrijgen. Tegelijkertijd is sterke encryptie van groot belang voor het beschermen van de vertrouwelijkheid van communicatie als grondrecht en de beveiliging van communicatie. Het vinden van oplossingen die voldoende recht doen aan alle betrokken belangen is lastig. Ik zie de absolute noodzaak om het bestaan en de verspreiding online van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik te voorkomen, en daarmee de grondrechten van deze kinderen te beschermen. Maar tegelijkertijd is het de absolute noodzaak om grondrechten, zoals eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en bescherming van het telecommunicatiegeheim, te eerbiedigen. Met client-side scanning bestaat de mogelijkheid om binnen interpersoonlijke communicatiediensten te scannen op bestaand materiaal van seksueel kindermisbruik zonder dat end-to-end encryptie onmogelijk wordt gemaakt, zoals ook toegelicht in mijn brief van 2 februari 2023.6 Het blijft van belang om bij de mogelijkheden die Nederland ziet steeds aandacht te besteden aan de noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit ervan en daarbij steeds een weging te maken van alle betrokken belangen.
Zo ja, is het kabinet voornemens het Britse voorbeeld te volgen en te komen met een Nederlandse versie van de Online Safety Bill?
Zoals gezegd zal in Nederland de Digital Services Act van toepassing zijn vanaf februari 2024. Specifiek voor de handhaving op het gebied van online materiaal van seksueel kindermisbruik heb ik onlangs de wet bestuursrechtelijke bevoegdheden aanpak online kinderpornografisch materiaal naar uw Kamer verzonden en onderhandel ik momenteel in Brussel over de reeds aangehaalde CSAM-Verordening.7
Bent u het eens met de bewering van Ciaran Martin, de voormalige baas van het Britse Cyber Security Centre tegen Politico dat «Client-side scanning lijkt, ondanks de claims van tegenstanders, wel een bepaald niveau van toegang te omvatten, een soort mogelijkheid om te sorteren en te scannen»2, waardoor opsporings- en veiligheidsdiensten wel degelijk delen en verspreiden van online kindermisbruik kunnen aanpakken?
In mijn brief van 31 januari jl. aan uw Kamer heb ik client-side scanning expliciet als optie benoemd om materiaal van seksueel misbruik te onderkennen wanneer deze worden verstuurd via diensten die gebruik maken van end-to-end encryptie.9 Met client-side scanning kunnen berichten die zijn verstuurd binnen de desbetreffende interpersoonlijke communicatiediensten op het apparaat van de verzender worden geanalyseerd op materiaal van seksueel kindermisbruik vóórdat dit materiaal wordt versleuteld en verzonden. De end-to-end versleuteling van het bericht tijdens het transport naar de ontvanger blijft dan ongemoeid, waardoor het bericht niet kan worden onderschept door derden. Uitgangspunt bij het nemen van dergelijke maatregelen is steeds respect voor fundamentele rechten, data-protectiewetgeving en behoud van cybersecurity. Ook wordt scherp gekeken of het middel proportioneel is ten aanzien van het doel dat wordt nagestreefd. Zo acht het kabinet het niet proportioneel wanneer dit middel wordt ingezet om tekstberichten te scannen, maar wel indien enkel wordt gescand op bestaand beeldmateriaal. Dat wil zeggen, materiaal waarvan reeds is vastgesteld dat dit materiaal betreft van seksueel kindermisbruik, en waarvan het bezit dus strafbaar is. Omdat bij het gebruik van client-side scanning het communicatiegeheim moet worden gewaarborgd, beziet het kabinet verder zeer kritisch welke nadere waarborgen aan het bevel moeten worden verbonden, met name ten aanzien van de vraag wat er met gedetecteerde informatie moet gebeuren.
Is het kabinet van mening dat de mogelijkheid om berichtendiensten te scannen op materiaal van kindermisbruik zwaarder moet wegen dan een dreigend vertrek van WhatsApp en Signal uit Nederland, wanneer blijkt dat het breken van encryptie een effectieve manier is om online kindermisbruik tegen te gaan?
Nederland steunt geen Europese voorstellen die end-to-end encryptie onmogelijk maken, in lijn met de door uw Kamer aangenomen motie-Van Raan c.s. De strijd tegen online seksueel kindermisbruik blijft desalniettemin van essentieel belang, zeker gelet op de grote rol van Nederland als het gaat om het hosten van online materiaal van seksueel kindermisbruik.10 Ik voel daarom een grote verantwoordelijkheid voor het vormgeven van een effectieve bestrijding van seksueel kindermisbruik, binnen het kader van de motie-Van Raan c.s., waarbij alle grondrechten worden geëerbiedigd. Zoals onder de vragen 4 en 8 weergegeven, lijkt client-side scanning de enige manier waarop de maatregelen in de verordening ten aanzien van interpersoonlijke communicatiediensten kunnen worden uitgevoerd zonder end-to-end encryptie onmogelijk te maken. Het is daarbij belangrijk dat berichtendiensten – zoals Whatsapp of Signal – niet buiten de reikwijdte van de verordening vallen.
Desinformatie |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat complottheorieën gevuld met desinformatie een gevaar vormen voor de democratische rechtsorde in Nederland zoals is gebleken uit het jaarverslag van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)? Kunt u op dit onderdeel uw eigen reflectie geven?1
De ontwikkelingen die de AIVD signaleert, geven inderdaad reden tot zorg. Het kwaadaardig elite-narratief is een directe aanval op mensen die in de politiek, de rechterlijke macht of de pers werken. Het is ondermijnend voor de democratische rechtsorde als mensen systematisch het gezag van deze instituties verwerpen op basis van ernstige verdachtmakingen waar geen feitelijk bewijs voor is. Het belemmert de versterkende werking van deze instituties, nog los van de uitwassen van extreme haat, intimidatie en bedreigingen die mensen in publieke functies over zich heen krijgen. Voor verdere reflectie op dit onderwerp wijs ik u graag op de aanbiedingsbrief bij de recentelijke publicatie «Anti-institutioneel-extremisme in Nederland»2 en de Kamerbrief Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie.3
Hoe worden artikelen 137d, 131 en 132 in het Wetboek van Strafrecht toegepast op het moment dat een persoon desinformatie verspreidt aangezien de definitie van desinformatie zegt dat de verspreider de informatie opzettelijk rondstuurt?
Bij het bepalen of er bij de betreffende desinformatie sprake is van een strafbaar feit als gevolg van overtreding van bijvoorbeeld artikel 131, 132 of 137d van het Wetboek van Strafrecht gaat het om de intentie waarmee de verspreider de informatie opzettelijk heeft verstuurd. Indien de verspreiding van de desinformatie gericht is op opruiing tot strafbare feiten of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag, kan dat leiden tot een vervolging. Hetzelfde geldt voor artikel 137d Sr: als de intentie van de desinformatie gericht is tot het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie, dan kan dat mogelijk leiden tot een vervolging.
Kunt u voorbeelden vanuit de praktijk opnoemen waar deze artikelen werden toegepast?
Het is lastig om specifieke voorbeelden te noemen waar deze artikelen zijn toegepast in relatie tot het verspreiden van desinformatie, omdat deze artikelen op zichzelf staand een strafbaar feit bevatten en desinformatie op zichzelf staand niet. Wel is recentelijk een man veroordeeld voor opruiing (artikel 131 Wetboek van Strafrecht) omdat hij o.a. opriep tot geweld tegen het toenmalige hoofd van het RIVM. De rechtbank concludeerde hier dat de voorwaarden voor artikel 131 Sr bewezen zijn. Daarnaast concludeerde de rechtbank dat de verdachte niet op grond van een accurate feitelijke basis heeft gehandeld en geen betrouwbare en precieze informatie heeft gegeven in overeenstemming met de journalistieke ethiek.4
Wat is uw mening over algoritmes en isolerende echokamers?
Aanbevelingsalgoritmen kunnen ervoor zorgen dat websites en zoekmachines hun resultaten afstemmen op eerder online zoekgedrag. Doordat bijvoorbeeld een tijdlijn, aanbevelingen of zoekresultaten worden gepersonaliseerd, krijgt iemand informatie te zien die beter aansluit bij persoonlijke interesses. Een echokamer verwijst naar het principe dat iemands eigen ideeën bevestigd worden, als die persoon zich enkel omringt door mensen die op dezelfde manier denken. In dit kader gaat het om het verschijnsel waarbij websites en zoekmachines hun resultaten afstemmen op iemands (eerdere) online zoekgedrag en daarna voornamelijk of zelfs enkel gelijksoortige content aanbieden. Het gevaar van zo’n echokamer is dat dergelijke personalisatie ertoe kan leiden dat mensen eenzijdig worden geïnformeerd door de beperkte informatie die binnen een groep gedeeld wordt, en niet door algoritmen ook breed informatie krijgen aangeboden vanuit diverse perspectieven uit andere groepen.
Zo kunnen mensen enkel nog informatie te zien krijgen die dezelfde ideeën bevestigd, waardoor het wereldbeeld kan verengen. Dat is extra risicovol wanneer het om extremistische of emotionele berichten gaat5. Zo kan deze algoritmische sturing ervoor zorgen dat wanneer iemand recent een extremistisch of emotioneel bericht heeft gelezen, of wanneer gebruikers voorafgaand aan het bezoek van een platform veel van deze berichten lezen en delen, iemand dan alleen maar gelijkaardige artikelen te zien krijgt. Dit kan grote persoonlijke of maatschappelijke impact hebben.
Deelt u de mening dat het aanbod op sociale mediaplatforms meer pluriform gemaakt zou moeten worden zodat gebruikers minder snel slachtoffer worden van eenduidige tijdlijnen? Bent u bereid te pleiten voor algoritmevrije tijdlijnen?
Ja die mening deel ik. De Digital Services Act (DSA artikel6 verplicht alle online platformen om gebruikers beter te informeren over de belangrijkste parameters die in hun aanbevelingssystemen worden gebruikt. Tevens dienen zij transparant te zijn over eventuele opties voor afnemers van de dienst om deze parameters te wijzigen of te beïnvloeden. Als gebruikers de mogelijkheid hebben om het aanbevelingssysteem aan te passen, dan moet die functionaliteit makkelijk toegankelijk zijn.
Op grond van artikel 38 DSA moeten zogenaamde zeer grote online platforms en zoekmachines – zoals TikTok, Instagram, YouTube en Google – hun gebruikers verder ten minste één optie aanbieden waarmee ze de dienst kunnen gebruiken zonder dat deze gebruik maakt van profilering voor het doen van aanbevelingen. Gebruikers van deze platformen en zoekmachines krijgen dus de mogelijkheid om dit soort gepersonaliseerde aanbevelingssystemen uit te zetten en in plaats daarvan gebruik te maken van een aanbevelingssysteem dat niet gebaseerd is op profilering. Eind augustus van dit jaar dienen de zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines al aan deze bepalingen te voldoen. Vanaf dat moment worden eenduidige tijdlijnen dus een stuk beter aangepakt en hebben gebruikers meer keuzevrijheid. Wanneer zeer grote online platformen en zoekmachines niet voldoen aan de verplichtingen uit de DSA, dan kan de Europese Commissie handhaven en onder meer een boete opleggen. De Europese Commissie zal hierop als toezichthouder controleren, maar ook wij zullen scherp monitoren of platformen aan deze verplichtingen voldoen. Bij eventueel geconstateerde gebreken zullen wij bij de aangewezen instanties melding doen.
Bent u zich ervan bewust dat uit onderzoek is gebleken dat sociale mediabedrijven winst maken met hun algoritmes en kunt u hierop reflecteren?2
Ja, hiervan ben ik mijzelf bewust. In de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie benoem ik daarom dat sociale media platformen een verdienmodel hebben gebaseerd op het personaliseren van hun diensten per individu. Dankzij de werking van de onderliggende aanbevelingssystemen wordt desinformatie soms zelfs beloond met een prominente plek op het platform. Daarbij raakt betrouwbare informatievoorziening ondergesneeuwd.8
Doeltreffende regelgeving en handhaving zijn daarom noodzakelijk om de risico’s en de maatschappelijke en economische schade die kunnen ontstaan effectief in kaart te brengen en te beperken. Zoals hierboven toegelicht, bevat de DSA onder meer regels over aanbevelingssystemen. De DSA verplicht aanbieders van zeer grote onlineplatforms en van zeer grote onlinezoekmachines verder om de zogenaamde systeemrisico’s te beoordelen die voortvloeien uit het ontwerp, de werking en het gebruik van hun diensten. De DSA verplicht hen passende maatregelen te nemen om deze risico’s te beperken met inachtneming van de grondrechten. Bij de risicobeoordeling moeten aanbieders rekening houden met de ernst van de potentiële systeemrisco’s en de waarschijnlijkheid daarvan. Daarvoor is bijvoorbeeld relevant of een potentieel risico een groot aantal personen kan betreffen, of dat risico potentieel onomkeerbaar is, en hoe moeilijk het is om het risico, wanneer dit zich verwezenlijkt, te herstellen. Voornoemde zorgplicht maakt dat deze online platformen hun diensten niet enkel meer kunnen vormen om een winstmodel, maar tevens in lijn moeten brengen met maatschappelijke belangen zoals gedefinieerd in de DSA.
In hoeverre vindt u dat sociale mediabedrijven om deze reden minder snel hun verantwoordelijkheid zullen nemen om desinformatie terug te dringen als hierop onvoldoende wordt gecontroleerd?
Zoals hierboven aangegeven zijn algoritmen vaak geoptimaliseerd op een verdienmodel en niet op het bestrijden van desinformatie. Controle en handhaving op bovengenoemde regelgeving uit de DSA is dan ook noodzakelijk. De digitale dienstencoördinator en één of meer andere bevoegde autoriteiten in het land van vestiging en de Europese Commissie zijn de (wettelijk) aangewezen autoriteiten om hierop te controleren. Indien sociale mediabedrijven niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen kan hen een boete worden opgelegd van maximaal 6% van hun wereldwijde jaaromzet.
In hoeverre deelt u de overtuiging dat de toezeggingen in de brief over desinformatie te vrijblijvend zijn gebleken?3
Op dit moment bestaat inderdaad het beeld 10 dat platformen nog ruimte voor verbetering hebben. De platformen voldoen niet aan alle toezeggingen zoals geformuleerd in de Code of Practice on Disinformation en Twitter heeft zich onlangs zelfs teruggetrokken uit deze praktijkcode. Daarom is er de afgelopen jaren in Europees verband ook verplichtende wetgeving gemaakt. De toezeggingen die de online platformen hebben gedaan in de EU Code of Practice on Disinformation zijn allemaal op vrijwillige basis gedaan. Met ingang van 25 augustus 2023 treedt de DSA in werking voor zeer grote online platformen die verplichtingen oplegt. Maar ook vrijwillige toezeggingen zijn niet vrijblijvend en ik ben daarom in gesprek met de verschillende partijen. Het is belangrijk dat grote online platformen hun verplichtingen en toezeggingen nakomen. Op 12 juni 2023 heb ik een ronde tafel georganiseerd waarbij onder andere wordt gesproken over de nakoming van de toezeggingen en de aankomende verplichting onder de DSA rondom datadeling met wetenschappers. Eind 2023 zullen we uw Kamer informeren over de voortgang van de uitvoering van de Rijksbrede strategie.
Kunt u toezeggen dat er door u concrete afspraken worden gemaakt met sociale mediabedrijven om desinformatie en isolerende algoritmes tegen te gaan?
Zoals hierboven uiteengezet is er belangrijke wetgeving tot stand gekomen (de DSA) en zijn er reeds concrete afspraken, namelijk de code of practice, om desinformatie en isolerende algoritmes tegen te gaan. Met ingang van 25 augustus 2023 treden de bepalingen vanuit de DSA ten aanzien van de zeer grote online platforms en zoekmachines in werking en moeten zij gaan voldoen aan deze wettelijke bepalingen. Alle overige tussenhandeldiensten moeten met ingang van februari 2024 aan de DSA voldoen. Wij gaan dat nauwlettend volgen en zorgen ervoor dat wij aan onze kant alles doen om een zo soepel mogelijke implementatie en toezicht te organiseren. Hiertoe heb ik onder andere op 12 juni a.s. aan de ronde tafel met een vertegenwoordiger van de Europese Commissie gesproken.
Welke rol hebben traditionele media in het tegengaan van desinformatie?
Een pluriform aanbod van nieuws en informatie is onmisbaar voor democratisch burgerschap. Voor het vertrouwen van burgers in het nieuws is het noodzakelijk dat het onafhankelijk geproduceerd wordt en dat daarbij deugdelijke journalistieke principes gevolgd worden. Op deze manier dragen traditionele media bij aan het beperken van de voedingsbodem voor de negatieve effecten op de samenleving. Meer concreet kunnen zij bijdragen door het publiceren van fact-checks, het maken van betrouwbare journalistiek of door gedegen onderzoek te doen naar aspecten van desinformatie.11 De staatsecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap investeert in onderzoeksjournalistiek door het bestaande budget voor onderzoeksjournalistiek (à € 4,9 miljoen) te verhogen met een aanvullend budget vanuit het huidige coalitieakkoord. Deze aanvullende middelen bedroegen in 2022 € 2,4 miljoen en in 2023 € 3,7 miljoen. In de Visiebrief lokale omroepen is toegelicht hoe met een structurele investering van € 16 miljoen en een wijziging van het bestel gewerkt wordt aan de versterking van lokale omroepen.
Bent u bekend met het gegeven dat desinformatie gepaard gaat met manipulatie? Kunt u met deze gedachte in het achterhoofd uiteenzetten waarom u ervoor hebt gekozen om veel van de verantwoordelijkheid omtrent het tegengaan van desinformatie bij de burger te leggen?
Daar ben ik zeker mee bekend. De rijksoverheid definieert desinformatie als het doelbewust, veelal heimelijk, verspreiden van misleidende informatie, met het doel schade toe te brengen aan het publieke debat, democratische processen, de open en kenniseconomie of volksgezondheid. Het is een vorm van schadelijk, maar vaak legaal, gedrag. Desinformatie kan een combinatie zijn van feitelijke, onjuiste of deels onjuiste informatie, maar heeft altijd de intentie om te misleiden en te schaden.
De vrijheid van meningsuiting is een kernwaarde van democratie. Daarom blijft het uitgangspunt dat het bestempelen van desinformatie als zodanig en factchecken primair geen taak is van overheden. Een terughoudende opstelling van de overheid is op dit gebied gewenst om voldoende ruimte te laten voor kritiek en het publieke debat. Het adresseren van desinformatie is primair een taak van journalistiek en wetenschap, al dan niet in samenwerking met internetdiensten. De overheid bepaalt niet wat wel of niet betrouwbare informatie is. Daar zijn burgers en onafhankelijke platforms en media in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor. Daarom zet het kabinet in op het versterken van de weerbaarheid van burgers. Daar waar het gaat om het verminderen van de invloed van desinformatie neemt de overheid ook zelf maatregelen, afhankelijk van de inhoud van desinformatie, de producent of verspreider, of de verantwoordelijkheden van traditionele en sociale media. Regulering van online platformen om uitwassen te voorkomen valt hier ook onder. Voor een meer gedetailleerde uitleg van de kabinetsaanpak verwijs ik u naar de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie12. Tegelijkertijd blijven we de ontwikkelingen op dit gebied volgen zodat we het beleid kunnen aanpassen waar nodig. Eind 2023 zullen we uw Kamer hier over informeren in de voortgangsbrief van de Rijksbrede strategie.
Hoe bent u van plan om burgers – en met name jongeren – mediawijs te maken? Hoe zal dit er in de praktijk uit gaan zien en hoe worden burgers die al in de greep van desinformatieverspreiders worden gehouden bereikt?
Het kabinet hecht groot belang aan mediawijsheid en aan een mediawijze samenleving. Daartoe financiert de overheid het Netwerk Mediawijsheid. Een mediawijze burger kan meer dan alleen knoppen bedienen of internet gebruiken, een mediawijze burger kan passief, actief, interactief en effectief omgaan met media. De uitdagingen op dit thema zijn veelzijdig. Het gaat om grote thema’s die de hele samenleving aangaan. Denk bijvoorbeeld aan cybercrime, gezondheid, online bedreigingen, racisme, inclusie, desinformatie of de impact van sociale media in onze samenleving.
De kracht van het Netwerk, bestaande uit meer dan 1300 netwerkpartners, ligt op kennisdeling en samenwerking. Zo is er een serious game voor de groepen 7 en 8 in het primair onderwijs, waar ongeveer de helft van alle basisschoolleerlingen aan meedoet. Ook zijn er diverse informatieve websites (www.mediawijsheid.nl of www.hoezomediawijs.nl), met jaarlijks zo’n 400.000 bezoeken. Via goed gewaardeerde netwerkevenementen en inhoudelijke congressen worden netwerkpartners aangemoedigd mee te doen met de missie van het netwerk: «Iedereen mediawijs». Kinderen en jongeren zijn van oudsher een belangrijke doelgroep voor het Netwerk. Nu steeds meer scholen in het funderend onderwijs aandacht voor mediawijsheid opnemen in hun lesprogramma’s, heeft het Netwerk de horizon verbreed naar een volwassen doelgroep.
Erkent u dat slachtoffers van desinformatie het vertrouwen in de overheid sneller kwijt zijn en daardoor naar waarschijnlijkheid ook geen vertrouwen zullen hebben in initiatieven als www.crisis.nl of www.isdatechtzo.nl die vanuit de overheid naar hen zijn gericht?
De weerbaarheid van burgers kan versterkt worden door ze mediawijs te maken, zodat ze zelf media beter kunnen beoordelen. Op bijvoorbeeld isdatechtzo.nl en op Crisis.nl kunnen burgers informatie en tips over aspecten van desinformatie vinden. Hiermee dragen deze initiatieven bij aan het verminderen van de voedingsbodem voor desinformatie. Daarnaast heeft de wijze waarop (overheids-)instituties communiceren directe invloed op het toenemen of wegnemen van wantrouwen bij burgers.13 Daarmee kan goede communicatie dus ook bijdragen aan het verminderen van de voedingsbodem voor desinformatie.
Samenwerking met betrokken partners blijft cruciaal, juist omdat deze partners verschillende groepen in de samenleving kunnen bereiken. Ook bibliotheken, musea en andere maatschappelijke organisaties ondernemen daarom activiteiten om mensen bewuster te maken van de werking en het herkennen van desinformatie. Het kabinet verwelkomt zulke maatschappelijke initiatieven van harte. Naast de inzet op bewustwording over online desinformatie, werkt de Staatssecretaris van Cultuur en Media samen met het Netwerk Mediawijsheid aan een bewustwordingstraject om kennis en vaardigheden over de waarde van de journalistiek in de samenleving te vergroten. Het versterken van de weerbaarheid van burgers is niet voorbehouden aan de rijksoverheid. Ook het maatschappelijk middenveld, media en wetenschap dragen hieraan bij.14
Wat vindt u ervan dat Elon Musk een nieuw beleid heeft geïntroduceerd omtrent Twitter Blue waarin hij alleen gebruikers die zijn geabonneerd bij het platform in de «For You» pagina worden weergegeven? In hoeverre is dit volgens u in strijd met de Digital Services Act?4, 5, 6
Hoewel Twitter zich onlangs heeft teruggetrokken uit de Code of Practice on Disinformation, moet Twitter zich met ingang van 25 augustus 2023, net als alle andere VLOPs, wel houden aan de DSA. Twitter is echter een privaat bedrijf en kan in dit kader ook eigen bedrijfsregels en/of algemene voorwaarden vaststellen voor de gebruikers op dit platform. Het enkel laten verschijnen van Tweets in de for you tijdlijn, om zogezegd op deze manier desinformatie door bots tegen te gaan, is niet in strijd met de DSA of een andere wet.
Kunt u toezeggen dat deze vragen voor het commissiedebat Desinformatie en online platformen van de vaste Kamercommissie voor Digitale Zaken op 14 juni 2023 zijn beantwoord?
Ja.
Het document ‘Bestuursrecht en verklaring omtrent het gedrag’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het document «Bestuursrecht en verklaring omtrent het gedrag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat mensen met een historie van seksuele intimidatie en/of misbruik geen kinderen mogen coachen of training mogen geven?
Seksueel grensoverschrijdend gedrag is onacceptabel. Via het Sportakkoord stimuleer ik sportclubs en gemeenten te werken met vier basiseisen voor een sociaal veilige sport, waaronder het gebruik maken van de Regeling Gratis Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). Via deze regeling kunnen vrijwilligers, die werken met kwetsbare personen zoals minderjarigen, gratis een VOG aanvragen.
Organisaties kunnen bij het CIBG2 toelating vragen tot de Regeling Gratis VOG als hun veiligheids- en integriteitsbeleid aan de voorwaarden voldoet. Vanaf toelating door het CIBG kunnen vrijwilligers die bij deze vrijwilligersorganisaties werkzaam willen zijn, gratis een VOG aanvragen. Op deze manier kunnen mensen die een justitieel verleden hebben dat aan de werkzaamheden van de vrijwilliger in de weg staat, worden geweerd. Om te bevorderen dat zoveel mogelijk geloofsgemeenschappen, verenigingen en sportclubs veiligheids- en integriteitsbeleid maken en vervolgens toelating vragen tot de regeling, krijgen het Interkerkelijk Contact on Overheidszaken (CIO), de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) en NOC*NSF meerjarig subsidie voor voorlichtingsactiviteiten.
Bent u bekend met het feit dat het landelijk register Seksuele Intimidatie en het Justitieel documentatiesysteem niet aan elkaar gekoppeld zijn, en dat dit betekent dat tuchtrechtelijke uitspraken niet worden meegenomen bij de beoordeling voor de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)?2
Ja.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat tuchtrechtelijke uitspraken vanuit het Instituut Sportrechtspraak (ISR) en Sportbonden op het vlak van seksuele intimidatie en/of misbruik in de sport op geen enkele wijze kunnen worden meegenomen bij het beoordelen van VOG-aanvragen vanuit de sport?
Het is reeds eerder verkend of tuchtrechtelijke uitspraken ook meegenomen zouden kunnen worden bij de VOG screening. Daarbij zijn zowel praktische als inhoudelijke overwegingen meegenomen. Uit die analyse is naar voren gekomen dat de tuchtrechtelijke bronnen inhoudelijk en praktisch niet geschikt zijn voor het betrekken bij de VOG screening. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid, verantwoordelijk voor de VOG screening, acht het niet wenselijk tuchtrechtelijke uitspraken te betrekken bij de VOG screening omdat het tuchtrecht buiten het strafrecht valt. De systematiek van de VOG gaat uit van strafrechtelijke gegevens, onder meer om de rechtsbescherming van betrokkenen te waarborgen.
Welke oplossingen zijn er mogelijk om, bij personen die wegens seksuele intimidatie in de sport een tuchtrechtelijke uitspraak hebben opgelegd gekregen, het doel te realiseren dat dit op enigerlei wijze wordt meegewogen bij een VOG-beoordeling in de sport? En bent u bereid deze oplossingen uit te werken en daartoe indien nodig wet- en regelgeving aan te passen?
Zoals in antwoord 4 aangegeven acht het Ministerie van Justitie en Veiligheid, verantwoordelijk voor de VOG screening, het niet wenselijk tuchtrechtelijke uitspraken te betrekken bij de VOG screening. Ik verwijs naar antwoord 7 voor het antwoord op de vraag of het register op een andere manier kan worden geopend.
Wat vindt u ervan dat het landelijk register Seksuele Intimidatie, waarin tuchtrechtelijke uitspraken in de sport werden bijgehouden, per 1 januari 2023 is gesloten?
NOC*NSF heeft mij meegedeeld dat zij is gestopt met het register seksuele intimidatie waar mensen op stonden die tuchtrechtelijk zijn veroordeeld voor seksuele intimidatie vanwege het ontbreken van een rechtmatige grondslag voor het register. Ik begrijp de keuze van NOC*NSF en ik ben met NOC*NSF in overleg hoe ontuchtplegers het beste geweerd kunnen worden uit de sport.
Bent u voornemens in overleg te treden met het Centrum Veilige Sport Nederland om te bezien hoe het landelijk register Seksuele Intimidatie op een andere manier kan worden vormgegeven zodat het register weer kan worden geopend?
In de brief over een veilige en integere sport van 28 maart 2023 heb ik aangegeven toe te werken naar een onafhankelijk integriteitscentrum, waar de taken van het huidige Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) worden ondergebracht.4 Voor het integriteitscentrum ben ik aan het uitzoeken hoe het werken met persoonsgegevens het beste te verankeren is. Daar neem ik dit vraagstuk in mee.
De zaak De Mos |
|
Wybren van Haga (BVNL), Geert Wilders (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat de stad Den Haag door het Openbaar Ministerie (OM) al 3,5 jaar politiek gegijzeld wordt, door een strafrechtelijk onderzoek naar de oud-wethouders Richard de Mos en Rachid Guenaoui, oud-raadslid Nino Davitualiani en betrokken ondernemers?
Ik ben bekend met het strafrechtelijk onderzoek naar de door u genoemde personen.
Bent u bekend met het bericht «Haagse oud-wethouder De Mos vrijgesproken van corruptie», waarbij alle betrokkenen volledig zijn vrijgesproken en het Openbaar Ministerie met een klip en klaar vonnis een oor wassing heeft gekregen van de Rotterdamse Rechtbank die de vloer heeft aangeveegd met de verdenkingen die het OM tegen de betrokkenen had?1
Ik ben bekend met het vonnis van de Rechtbank Rotterdam waarin vrijwel alle verdachten zijn vrijgesproken.
Deelt u de mening dat de zaak De Mos een politiek proces is geworden omdat Hart voor Den Haag in 2019 ten onrechte uit het college is gezet, de zaak over de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 is getild, Hart voor Den Haag als winnaar van die verkiezingen vanwege de zaak buiten de coalitie is gehouden en het nu maar afwachten is of de aangerichte schade wordt hersteld en Hart voor Den Haag volledig wordt gerehabiliteerd? Graag een gedetailleerd antwoord.
Deze mening deel ik niet. Onder een politiek proces versta ik een proces waarin beslissingen over opsporing, vervolging of berechting door politieke motieven zijn ingegeven. In ons land heeft het Openbaar Ministerie (hierna: OM) een eigenstandige bevoegdheid als het gaat om beslissingen in individuele strafrechtelijke onderzoeken. Het OM gaat over de eigen proces(planning) en neemt daar eigenstandige besluiten, waaronder instellen van het hoger beroep. Dergelijke beslissingen dienen te worden genomen door het OM zonder politieke inmenging, zoals dat hoort in een democratische rechtsstaat. Het OM heeft ook in deze zaak eigenstandig besloten om over te gaan tot een strafrechtelijke vervolging en het (voorlopig) instellen van het hoger beroep.
Het is verder niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op overwegingen van politieke partijen op gemeentelijk niveau die zien op coalitievorming. Die overwegingen zijn aan de lokale gemeentelijke politiek.
Deelt u de mening2 dat deze zaak veel te lang duurt en als een zwaard van Damocles boven de stad Den Haag hangt? Graag een gedetailleerd antwoord.
Indien hiermee wordt bedoeld dat de strafzaak mede door de lange duur een grote impact heeft gehad op de stad Den Haag, dan deel ik die mening. Van deze impact is ook het OM zich bewust en het OM heeft getracht om zo voortvarend mogelijk te werk te gaan in deze strafzaak. Tegelijkertijd is dit een omvangrijke en complexe zaak door het aantal verdachten, de functie van twee van de verdachten en de aard van de verdenkingen. Een zorgvuldige voorbereiding en behandeling van een dergelijke strafzaak kost tijd. Dat geldt voor alle partijen: het OM, de verdachten en de rechtbank. Het OM heeft mij laten weten dat – zoals vaker het geval is bij complexe zaken – naast het strafrechtelijk onderzoek ook de onderzoekswensen van de verdediging, het horen van getuigen en de zittingscapaciteit bij de rechtbank invloed op de duur van de zaak hebben gehad. Ook de uitbraak van de coronapandemie heeft op de gehele strafrechtketen en dus ook deze zaak impact gehad.
Bent u bekend met de uitspraken van scheidend OM-topman Van der Burg, die heeft gesteld niet blind en doof te zijn voor de signalen uit de samenleving?3 Zo ja, hoe duidt u dan het klip en klare vonnis van de Rotterdamse Rechtbank (volledige vrijspraak) tegenover het twijfelde OM, dat na jarenlang onderzoek niet verder komt met een voorlopig Hoger Beroep? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik ben bekend met de uitspraken van de heer Van der Burg. Het is echter niet aan mij om een vonnis te duiden.
De heer Van der Burg heeft in hetzelfde programma ook gezegd dat het invoelbaar is dat bij de heer De Mos en andere verdachten veel frustraties loskwamen en dat zij boos zijn op het OM. Verder heeft hij toegelicht dat het OM 180 graden anders kijkt naar de feiten dan de rechtbank en dat het OM niet over één nacht ijs is gegaan bij het instellen van vervolging. In deze uitspraken zie ik dat het OM zich juist rekenschap geeft van de signalen uit de samenleving en de beslissing om al dan niet het hoger beroep door te zetten, goed wil wegen. Het OM heeft aangegeven daar meer tijd voor nodig te hebben.
Bent u bekend met het feit dat de Haagse samenleving in een peiling van Maurice de Hond4 een duidelijk signaal heeft afgegeven, waarbij 64 procent van de Hagenaars Hart voor Den Haag terug wil in het college en nog eens 70 procent van de inwoners wil dat het OM afziet van het hoger beroep?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek dat is verricht door peil.nl in opdracht van Hart voor Den Haag op 5 en 6 mei.
Deelt u de mening dat de zaak De Mos lang genoeg heeft geduurd en enorm schadelijk is voor het democratische proces in de Hofstad, waarbij het vertrouwen in zowel de politiek als in de rechtsstaat smelt als sneeuw voor de zon? Zo ja, heeft u de bereidheid om gebruik te maken van uw aanwijzingsbevoegdheid en het OM op te leggen per direct met de zaak De Mos te stoppen, zodat het (democratische) helingsproces in de Hofstad kan aanvangen en de volledig vrijgesprokenen niet langer hoeven te bungelen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Voor de beantwoording van de eerste deelvraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Los daarvan, ben ik niet bereid gebruik te maken van mijn bijzondere aanwijzingsbevoegdheid, zoals bedoeld in artikelen 127 en 128 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Met deze bevoegdheid moet uiterst terughoudend worden omgegaan.
In het algemeen geldt dat ministeriële bemoeienis in individuele strafzaken op gespannen voet staat met het strafrechtelijk systeem van onze rechtsstaat waarin vervolgingsbesluiten zijn toegekend aan het OM. Hiervoor is juist gekozen om, onder andere, politieke beïnvloeding van vervolgingsbeslissingen te voorkomen.
Het mogelijke vernietigen van adoptiedossiers door de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden en de rechten van geadopteerden in Nederland |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Is in het verleden sprake geweest van vernietiging van adoptiedossiers door vergunninghouders of de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden?
De adoptiedossiers van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (hierna: Centrale autoriteit) worden centraal beheerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De Centrale autoriteit is in 1998 opgericht en draagt afgesloten adoptiedossiers over naar het archief van het departement, waar deze dossiers verder worden beheerd en worden vernietigd op basis van vooraf vastgestelde nota’s of zogenoemde selectielijsten (conform de archiefwet). Er zijn in 1983 en in 1999 bij het Ministerie van Justitie adoptiedossiers1 vernietigd. Vernietiging van dossiers is geen continu proces. Er wordt periodiek vernietigd als een termijn is verstreken. Het waren afgesloten dossiers uit een periode voordat de Centrale autoriteit was opgericht. Tot aan publicatie van een nieuwe selectielijst in 20062 werd binnen het Ministerie een bewaartermijn gehanteerd van vijf jaar voor adoptiedossiers waarin adoptie heeft plaatsgevonden.3 Na 1999 gold het uitgangspunt deze dossiers niet meer te vernietigen in verband met de voorbereiding voor het veranderen van deze bewaartermijn. Desondanks is er in 2011 een dossier per abuis vernietigd.
De bestaande vergunninghouders die al voor 1998 actief waren, geven aan geen dossiers te hebben vernietigd. Over sommige niet meer bestaande bemiddelaars uit het verleden is wel bekend dat de administratie niet altijd zorgvuldig is geweest. Dit staat ook beschreven in het rapport uit 2021 van de Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie. Het is niet bekend in hoeverre sprake is geweest van vernietiging van dossiers bij dergelijke bemiddelaars.
Bent u bereid uit te zoeken of er, en zo ja, hoeveel adoptiedossiers vanaf 1999 zijn vernietigd en of dit wel in lijn was met de wetgeving die ook toen van toepassing was?
Er is bekend dat er ongeveer 50 meter aan dossiers in 1999 zijn vernietigd, onbekend is om hoeveel dossiers het hierbij ging. Dat is ook niet meer na te gaan. Het betreft dossiers die zijn in te delen in 3 categorieën:
Het is niet te achterhalen in hoeveel van die dossiers het gaat om een afgeronde adoptie. De vernietiging in 1999 gaat om (een deel van de) dossiers waarin aspirant adoptiefouders de eerste aanvraag hebben gedaan in de periode 1971–1979.
Voor cijfers over de aantallen afgeronde adopties verwijs ik u naar paragraaf 2.5.1 van het rapport van de Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie in het verleden.
Graag licht ik toe wat de taak van het Ministerie was in de adoptieprocedure van dossiers die in 1999 vernietigd zijn. In die periode had het Ministerie een beperkte taak. Die taak betrof het afgeven van de beginseltoestemming (voordat er een kind in beeld is) en regeling van het verblijf van het kind in Nederland. De dossiers bevatten destijds alleen gegevens over de adoptiefouders en mogelijk inreisgegevens4 van het kind. Het is zeer onwaarschijnlijk dat in die dossiers afstammingsgegevens van het kind waren opgenomen. Dit beeld wordt bevestigd bij inzage in andere, niet vernietigde dossiers uit die tijd.
De kaders voor het bewaren van dossiers bij het Ministerie worden bepaald door de archiefwet in combinatie met zogenoemde vernietigings- of selectielijsten. De vernietiging in 1999 is gebaseerd op een vernietigingslijst uit 1978 waarin een bewaartermijn van 5 jaar staat. De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed doet nog nader onderzoek naar de rechtmatigheid van deze vernietiging in 1999 en zal zijn bevindingen begin juli publiceren. Pas daarna kan ik meer duidelijkheid geven over of vernietiging heeft mogen plaatsvinden volgens de toen geldende richtlijnen.
De dossiers zijn vanwege achterstanden later vernietigd dan voorgeschreven in de kaders. Zoals aangegeven is de vernietiging van adoptiedossiers in 1999 gebaseerd op de bewaartermijn (van 5 jaar) die destijds werd gehanteerd.
Graag benadruk ik dat adoptiewetgeving sinds 1998 regelt dat vergunninghouders dossiers met informatie over afstand en achtergrond van het kind gedurende dertig jaar5 dienen te bewaren. Uw Kamer is eerder geïnformeerd over de huidige praktijk waarin vergunninghouders zich aan een bewaartermijn van tenminste vijftig jaar houden, conform hetgeen gesteld in het Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen en het kwaliteitskader voor vergunninghouders. Verlenging van de bewaartermijn wordt meegenomen in de aanpassing van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie.6
Onlangs is in een geval gebleken dat in 2011 een adoptiedossier bij het Ministerie per abuis in strijd met de geldende bewaartermijn is vernietigd. Ook al zijn bijv. afstammingsgegevens uit dat dossier in principe bij de vergunninghouders opvraagbaar, betreur ik uiteraard zeer dat dit is voorgevallen. In 2011 hadden alleen dossiers vernietigd mogen worden waarin geen sprake was van een afgeronde adoptieprocedure.
Op welk herstel kan een geadopteerde rekenen als blijkt dat dossiers in het verleden, ten onrechte, dus ook tegen toenmalig geldende wetgeving in, zijn vernietigd? Wat gaat u voor hen doen?
Ik realiseer me dat de vernietiging van dossiers voor geadopteerden voelt als een extra leemte in de zoektocht naar hun afstammingsgegevens. Daarom herhaal ik dat de dossiers – voor zover nu is te achterhalen – destijds geen afstammingsgegevens bevatten. Dergelijke gegevens werden en worden primair door de bemiddelende organisaties verzameld en bewaard.
De geadopteerde waarvan bekend is dat de vernietiging van het dossier in strijd is geweest met de geldende bewaartermijn zal persoonlijk bericht ontvangen vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Geadopteerden kunnen met de komst van het expertisecentrum voor interlandelijke adoptie – hierna INEA – worden ondersteund. Het centrum vormt een centraal loket in Nederland waar kennis en expertise samenkomt en interlandelijk geadopteerden terecht kunnen met vragen over hun adoptie en afkomst. Geadopteerden kunnen bij INEA terecht voor begeleiding bij het vinden en inzien van dossiers, voor ondersteuning bij zoektochten in landen van herkomst, voor juridische informatie en voor psychosociale ondersteuning. Voor het begeleiden bij het vinden en inzien van dossiers betekent dit dat er informatie beschikbaar is over mogelijke vindplaatsen waar geadopteerden aanvullende informatie kunnen vinden rondom hun adoptiedossier. Op www.inea.nl zal informatie en uitleg komen over diverse dossierhoudende instanties over heel Nederland. Tevens wordt er (indien gewenst) psychosociale ondersteuning geboden tijdens en na het inzien van een dossier. Meerdere keren per jaar biedt INEA een driedelig zoekevent aan waarbij geadopteerden tips en tricks krijgen over zoeken en wordt er persoonlijke begeleiding geboden.
Bent u het met mij eens dat een adoptiedossier zonder voorbehouden toebehoort aan de geadopteerde, dat deze altijd inzage en/of een afschrift moet krijgen indien diegene daarom vraagt en dat deze nooit vernietigd zouden mogen worden? Op welke wijze is dat inmiddels gewaarborgd?
Het is niet mogelijk te stellen dat een adoptiedossier toebehoort aan de geadopteerde omdat het dossier altijd over meerdere personen gaat. Nu het gaat om gegevensverwerking, gelden bij het geven van inzage/afschrift van dossiers onder meer de regels van de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit betekent dat er bij een verzoek tot inzage een afweging moet plaatsvinden tussen de verschillende belangen van betrokkenen van wie persoonsgegevens in het dossier zijn opgenomen. In beginsel weegt het recht op afstammingsgegevens zwaar; dit is erkend en afgebakend in nationale en internationale jurisprudentie.7 Dit neemt niet weg dat inzage kan worden geweigerd als de belangen van anderen worden geschaad.8
Het is van belang dat geadopteerden waar mogelijk inzage krijgen, ondersteund worden en bovenal dat de dossierstukken blijvend worden bewaard. De dossiers van afgeronde adoptieprocedures bij het Ministerie worden blijvend bewaard. De bewaartermijn voor dossiers van afgeronde adoptieprocedures bij vergunninghouders is sinds 1998 dertig jaar en sinds 2009 tenminste vijftig jaar.
Wat vindt u ervan dat allerlei papieren en documenten betreffende adopties uit het buitenland bij zoveel verschillende instanties zijn te vinden in Nederland wat zorgt voor verwarring en een zoektocht bij geadopteerden?
Zie antwoord op vraag 7 en 11.
Waar kunnen geadopteerden terecht als het gaat om het vinden van dossierstukken en afstammingsinformatie? Waarom is op geen enkele (overheids)website hierover duidelijke informatie te vinden?
Geadopteerden kunnen als eerste stap terecht bij INEA. INEA beschikt over een overzichtspagina waar alle informatie staat over waar adoptiedossiers liggen en hoe deze ingezien kunnen worden. Onlangs is de website van INEA gelanceerd: www.inea.nl. Het centrum is in opbouw en vele diensten zoals het begeleiden bij het krijgen van toegang tot dossiers, worden al aangeboden. Ik zal ervoor zorgen dat er via de rijksoverheid een verwijzing naar INEA komt. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat eigendom, beheer en inzage van adoptiedossiers bij verschillende instanties niet goed gereguleerd is waardoor geadopteerden afhankelijk zijn van anderen, bijvoorbeeld de vergunninghouder of de goedkeuring van adoptieouders, ook als volwassene? Wat vindt u daarvan?
De betrokkenheid van verschillende instanties kan ervoor zorgen dat het voor geadopteerden niet altijd duidelijk is waar dossiers beheerd worden en zijn in te zien. Het is echter niet zo dat eigendom, beheer en inzage van adoptiedossiers niet goed gereguleerd is. Verschillende organisaties binnen de adoptieketen zijn verantwoordelijk voor een onderdeel in het adoptieproces en hebben daarin hun eigen rol en taak. Hierdoor heeft elke organisatie in de adoptieketen dus een dossier. Elke organisatie heeft ook de verplichting om zorgvuldig dossiers aan te leggen en deze te bewaren op basis van de geldende wet- en regelgeving. Zoals gezegd heeft INEA nu een overzichtspagina waar alle informatie staat over waar adoptiedossiers liggen en hoe deze ingezien kunnen worden.
Wel is het zo dat bij inzage van adoptiedossiers altijd de belangen van andere betrokkenen dienen te worden gewogen, zoals die van de adoptieouders. Ik ben hier in het antwoord op vraag 4 al op ingegaan.
Bent u op de hoogte van het feit dat geadopteerden in hun leven duizenden tot tienduizenden euro’s kwijt kunnen zijn om hun afstammingsgegevens te achterhalen en om hun identiteit, familiebanden en culturele binding te herstellen? Wat vindt u daarvan?
Ik realiseer me dat het achterhalen van afstammingsgegevens en identiteit kosten met zich meebrengt. Om geadopteerden hierin bij te staan is, in lijn met de aanbeveling van de Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie, INEA opgericht. Zo biedt INEA onder meer informatie over zoektochten, een goede begeleiding gedurende het traject en een land-specifieke aanpak in samenwerking met belangenorganisaties. Dit betreft een investering in het ondersteuningsaanbod in Nederland om alle geadopteerden, nu en in de toekomst, te ondersteunen bij vragen over hun adoptie, afstamming en identiteit. Deze diensten zijn kosteloos. Zoals ook eerder met uw Kamer gedeeld is er niet gekozen voor het tegemoet komen in individuele kosten die bij ondersteuningsbehoeften kunnen spelen.
Wat zouden de kosten voor de Staat zijn voor een kosteloos herstel van naam, geboortedatum, geboorteplaats, geboorteakte voor geadopteerden alsmede eenvoudige en heldere procedures hiervoor alsook voor geslachtsnamen van nakomelingen van de geadopteerde? Bent u bereid met voorstellen te komen om op deze gebieden aan de behoeften van geadopteerden tegemoet te komen?
Een geadopteerde kan bij de dienst Justis terecht voor het herstellen van de achternaam. De kosten bedragen per persoon 835 euro exclusief de eventuele advocaatkosten.
Hoezeer ik de behoefte kan begrijpen van geadopteerden, is er binnen de rijksbegroting niet voorzien in het kosteloos herstellen van naam, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteakte voor geadopteerden. Zoals met uw kamer besproken, heeft dit kabinet besloten, in navolging op de aanbeveling van commissie Joustra, om een duurzaam expertisecentrum (INEA) op te bouwen waar alle interlandelijk geadopteerden terecht kunnen en is er niet gekozen voor individuele tegemoetkomingen.
Op welk herstel of welke ondersteuning van overheidswege kan een geadopteerde rekenen die, als gevolg van misstanden bij diens adoptie, geen zekerheid kan verkrijgen over diens naam, geboortedatum en/of geboorteplaats?
Zoals hiervoor al aangegeven is INEA ingericht als centraal loket in Nederland, waar kennis en kunde samenkomt en ondersteuning wordt geboden. Naast ondersteuning bij het inzien en krijgen van toegang tot adoptiedossiers, biedt dit centrum ook ondersteuning op psychisch en juridisch vlak. Hiermee komt het centrum tegemoet aan veelgehoorde behoeften die leven onder de doelgroep.
Naast de ondersteuning vanuit INEA ondersteun en versterk ik de belangenorganisaties voor interlandelijk geadopteerden. Zij zijn waardevolle netwerkpartners in aanvulling op INEA, in het bijzonder bij de begeleiding van zoektochten, vanwege hun expertise, netwerken en ervaring in specifieke landen van herkomst. Per oktober 2022 is daarom een subsidieregeling in werking getreden. Hiermee kunnen belangenorganisaties zelf worden versterkt en kunnen er projectplannen worden ingediend en gesubsidieerd om bijvoorbeeld te faciliteren bij zoektochten.
Bent u bereid u in te zetten voor beschikbaarheid en inzage in volledige adoptiedossiers door geadopteerden en hun partners en nakomelingen, gereguleerd door de overheid op één centrale plek?
Deze wens is begrijpelijk en al eerder onderzocht. Het samenvoegen van alle archieven op één centrale plek is zeer bewerkelijk gebleken en tot nu toe is er geen oplossing voor gevonden. Dit omdat er voor elke organisatie verschillende regels gelden en de privacyregels in acht moeten worden genomen. Daar komt bij dat de bronhouder vaak zelf ook het beste in staat is ondersteuning en begeleiding te bieden bij de inzage.
Wel komt er zoals gezegd bij INEA een overzichtspagina beschikbaar waar alle informatie staat over waar adoptiedossiers liggen en hoe deze ingezien kunnen worden. Dit maakt het zoeken efficiënter en toegankelijker. Verder onderzoek ik in het kader van de transformatie van het interlandelijk adoptiesysteem, waar de afgeronde dossiers van vergunninghouders die met de komst van een centrale bemiddelingsorganisatie worden afgebouwd, het beste kunnen worden opgeslagen. Ik streef ernaar dit zo centraal mogelijk te doen.
De uitsluiting van de rechtstoegang voor mensen die op papier een hoger inkomen hebben dan de grens van de Wet op de rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Kunt u ingaan op de alarmerende constatering van het Juridisch Loket dat veel mensen met een middeninkomen die bij het Juridisch Loket om hulp vragen niet geholpen kunnen of mogen worden en daarmee verstoken blijven van rechtsbijstand of rechtshulp en daarmee in feite worden beperkt in hun toegang tot het recht?1
Ik heb de brief van het Juridisch Loket ontvangen en de signalen die zij in de brief geven neem ik serieus. Dat de financiële situatie van veel mensen de afgelopen tijd is veranderd onder invloed van onder andere stijgende prijzen staat buiten kijf. Hoeveel mensen hierdoor de genoemde problemen en daarmee mogelijk belemmeringen ervaren in de toegang tot rechtshulp of rechtsbijstand is nog niet goed in te schatten.
Wat vindt u ervan dat veel schuldenaren die op papier wel een middeninkomen hebben maar niet zijn toegelaten tot de schuldsanering ook volledig tussen wal en schip belanden in het huidige stelsel?
Schuldenaren die niet formeel zijn toegelaten tot de schuldsanering kunnen inderdaad geen aanspraak maken op rechtshulp of rechtsbijstand. Voor deze rechtzoekenden is er wel de mogelijkheid om sociale raadslieden of rechtswinkels te bezoeken. Ook kunnen zij gratis gebruik maken van de informatie op de website van het Juridisch Loket. Daarnaast zijn er in de «aanpak geldzorgen, armoede en schulden» (juli 2022) verschillende maatregelen genoemd om schuldenaren passende hulp te bieden, gericht op het voorkomen van (verdere) schuldenproblematiek.2 Ik erken echter wel dat er schrijnende voorbeelden zijn, waarbij mensen in sommige gevallen extra schulden aan moeten gaan voor de toegang tot rechtshulp.
Bent u het met de constateringen van het Juridisch Loket eens dat dit zorgt voor een vicieuze cirkel omdat deze schuldenaren voor rechtshulp meer schulden moeten aangaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met mij eens dat het onrechtvaardig is dat alle zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) per definitie zijn uitgesloten van rechtsbijstand ook al komt het vaak genoeg voor dat het inkomen van een zzp’er wél binnen de inkomensgrenzen ligt van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb)?
ZZP’ers kunnen inderdaad voor hun zakelijke juridische problemen geen aanspraak maken op rechtshulp of rechtsbijstand. Wanneer de ZZP’er een inkomen heeft onder de Wrb-grens kan deze voor persoonlijke zaken aanspraak maken op gefinancierde rechtshulp of rechtsbijstand. Voor zakelijke geschillen kunnen zij een rechtsbijstandsverzekering afsluiten. Het ondernemerschap brengt bepaalde risico’s met zich mee en het hoort bij ondernemen om te zorgen dat die risico’s zijn afgedekt, hetzij door een rechtsbijstandsverzekering hetzij door een financiële spaarpot om hulp in te kunnen schakelen. Ik realiseer mij daarbij dat zelfstandig ondernemen niet voor iedereen een keuze is.
Bent u het daarnaast met mij eens dat zzp’ers voor wat betreft hun inkomen een meer precaire groep is en het zijn van een zzp’er ook in veel gevallen geen keuze is?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u, met mij, dat alternatieven zoals een rechtsbijstandverzekering, de vakbond of sociale raadslieden voor veel mensen niet een waterdicht alternatief is onder andere omdat het niet voor iedereen betaalbaar is of niet in alle regio’s aanwezig is?
Een rechtsbijstandsverzekering, lidmaatschap van een vakbond of sociaal raadslieden zijn voor veel mensen een goede optie. Ik ben het wel met u eens dat deze alternatieven niet voor iedereen en voor alle rechtsgebieden een oplossing bieden.
Bent u het eens met de constatering dat, op basis van het hierboven genoemde, voor een aanzienlijke groep middeninkomens er sprake is van rechtsongelijkheid en een verstoorde balans in rechten op basis van financiën?
Het stelsel voor rechtshulp en gesubsidieerde rechtsbijstand is bedoeld om mensen met een lager inkomen toegang tot juridische hulp te bieden. Om het stelsel betaalbaar te houden, zijn er inkomensgrenzen vastgesteld om te bepalen wie aanspraak kan maken op rechtshulp en gesubsidieerde rechtsbijstand. Daarmee is het onvermijdelijk dat er ook een groep rechtzoekenden (net) boven die grens zit. Het is wel van belang om te blijven kijken naar de maatschappelijke realiteit – met het oog op hoge energieprijzen en inflatie – en de toegang tot rechtshulp die mensen in de praktijk hebben.
Ziet u, met mij, dat zoals het Juridisch Loket ook constateert, het wettelijk kader en de financiële realiteit te ver uit elkaar liggen?
De financiële realiteit is voor veel mensen de afgelopen tijd ingrijpend veranderd en dat kan mede invloed hebben op de mate waarin mensen hulp kunnen krijgen bij een juridisch probleem. Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 1 is het nu niet duidelijk welke (groep) mensen welke (mate van) problemen ervaart als gevolg hiervan en om hoeveel mensen het gaat. Daarom ga ik daar eerst nader onderzoek naar doen, om vervolgens goed onderbouwde keuzes te kunnen maken om mensen die tussen wal en schip vallen daadwerkelijk te helpen.
Wat gaat u de komende tijd ondernemen om de groepen die in het huidige stelsel tussen wal en schip vallen hun toegang tot het recht te verbeteren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het Juridisch Loket om na te denken op welke wijze de toegang tot het recht voor de groepen kan worden verbeterd en de Kamer daarover te informeren?
Ja. De groep rechtzoekenden die door de gestelde grenzen geen toegang heeft tot rechtshulp en rechtsbijstand is voor mij een wezenlijk punt van zorg. Er worden op ambtelijk niveau momenteel al gesprekken gevoerd met het Juridisch Loket over dit onderwerp om te bezien of en hoe we dit probleem zouden kunnen oplossen. Deze gesprekken zet ik graag voort.
Bent u bekend met de twee recente uitspraken van de Almelose en Rotterdamse rechtbanken die in civiele zaken oordeelden dat de Staat onrechtmatig handelde jegens ouders in de toeslagenaffaire?1, 2
Ja.
Hoeveel rechtszaken lopen er momenteel en is bekend wanneer hier uitspraken over worden verwacht?
Er is nog een drietal rechtszaken aanhangig bij de civiele rechter, waarin de ouders om een verklaring voor recht hebben verzocht. De Staat zal in deze zaken erkennen dat onrechtmatig is gehandeld inzake besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. Wanneer eisers in verband hiermee de zaken intrekken zal het vermoedelijk niet van een uitspraak komen.
De zitting van 11 mei jl. bij de rechtbank Breda is niet doorgegaan, omdat de eiseres de zaak heeft ingetrokken nadat de Staat jegens eiseres erkend heeft dat Belastingdienst/Toeslagen in het verleden onrechtmatig heeft gehandeld voor de besluiten waarvoor de UHT in deze individuele casus compensatie heeft geboden.
Zijn de uitspraken van toepassing op alle gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire of een specifiek deel?
Uitspraken zijn – per definitie – alleen van toepassing op de partijen die de procedure voeren. Desalniettemin zal de Staat niet proberen aan te tonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel bij besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. De Staat zal voor deze en soortgelijke toekomstige zaken dan ook de onrechtmatigheid van het besluit erkennen.
Klopt het dat de rechter hiermee een nieuwe weg naar schadevergoeding voor toeslagouders heeft gebaand, namelijk via een civiele procedure in plaats van de hersteloperatie en de bestuursrechter?
Ouders hebben altijd het recht gehad om naar de civiele rechter te stappen. Dat maken deze uitspraken niet anders. Het uitgangspunt bij de bestuursrechtelijke weg was en is nog steeds dat er ruimhartig wordt gecompenseerd en de volledige schade wordt vergoed.
Is er al duidelijkheid wat deze uitspraken betekenen voor de schadevergoeding die ouders in deze zaken krijgen?
De Staat erkent tegenover deze ouders dat er onrechtmatig is gehandeld met betrekking tot de beschikking waar de UHT compensatie voor heeft afgegeven. Daarvoor wenst de Staat de volledige schade te vergoeden, zoals zij dat doet voor alle besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. Met (de gemachtigden van) de ouders zal contact worden opgenomen om het vervolg te bespreken. De ouders in deze zaken zullen ook in deze zaken volgens het kader van de CWS aannemelijk dienen te maken wat hun schade is geweest.
Waar zit volgens u precies het verschil tussen de uitspraken van de civiele rechtszaak in relatie tot hoe tot nog toe tegen schadevergoeding van de gedupeerde ouders werd aangekeken?
Via de Hersteloperatie Toeslagen kunnen gedupeerde ouders op een laagdrempelige manier ruimhartig gecompenseerd worden en de volledige schade vergoed krijgen. In de hersteloperatie wordt voor het vaststellen ook aangesloten bij het civiele schadevergoedingsrecht. In het civiele recht ligt de bewijslast voor of er schade is en de omvang daarvan bij de gedupeerde ouder. De gedupeerde ouder dient dan de causaliteit aan te tonen, evenals de toerekenbaarheid en de relativiteit. In de hersteloperatie wordt hier ruimhartig mee omgegaan.
Kunt u in kaart brengen wat de mogelijke gevolgen van deze uitspraken voor gedupeerde ouders zijn en hoe dit de hersteloperatie kan beïnvloeden?
Toeslaggerechtigden hebben altijd de mogelijkheid gehad om de Staat aansprakelijk te stellen voor een bepaald handelen. Dat maakt deze uitspraken niet anders. Voor het compenseren van gedupeerde ouders is de hersteloperatie opgezet, waarbij de volledige schade zal worden vergoed. Voor gedupeerde ouders is het niet noodzakelijk om de Staat ook aansprakelijk te stellen via het civiele recht.
Bieden deze uitspraken volgens u ook kansen om een meer gestroomlijnde schadevergoeding in te stellen op basis van het civiele recht?
In beginsel zal ieder schadeverzoek op zijn eigen merites moeten worden beoordeeld. Deze uitspraken maken dat niet anders. Wel wordt er continu gekeken hoe het bieden van aanvullende schadevergoeding binnen de hersteloperatie versneld kan worden. Daarnaast wordt er bij de Hersteloperatie Toeslagen gewerkt conform de kaders van de Commissie Werkelijke Schade; dat biedt al een gestroomlijnde vergoeding.
Is het mogelijk om deze vragen voor 18 mei a.s. te beantwoorden zodat ze betrokken kunnen worden bij het commissiedebat «Ongekend Onrecht» van 23 mei a.s.?
Ja.
Het aan banden leggen van ChatGPT in Italië vanwege privacyzorgen en de consequenties hiervan voor Nederland |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «ChatGPT banned in Italy over privacy concerns»?1
Ja.
Klopt het dat de Italiaanse toezichthouder besloten heeft tot het aan banden leggen van ChatGPT omdat het bedrijf erachter (OpenAI) mogelijk de Europese privacywetgeving overtreedt?
Voor informatie over het handelen van de Italiaanse privacytoezichthouder ben ik aangewezen op openbare bronnen. Blijkens de website van deze toezichthouder, de «Garante per la Protezione dei Dati Personali» (hierna: de Garante) heeft zij aan OpenAI laten weten dat ChatGPT voorlopig geen gegevens van Italiaanse gebruikers mocht verwerken, vanwege zorgen over de naleving van de privacyregels.2 Deze zorgen zagen op de informatie die aan betrokkenen wordt verstrekt wanneer hun persoonsgegevens worden verwerkt, welk mechanisme voor leeftijdsverificatie wordt toegepast, of de door ChatGPT verwerkte persoonsgegevens voldoen aan het beginsel van juistheid en actualiteit (artikel 5, lid 1, onder d van de AVG) en tot slot op basis van welke rechtsgrondslag persoonsgegevens worden verzameld en verwerkt ten behoeve van het trainen van het onderliggende algoritme.
ChatGPT is sinds 28 april jl. weer beschikbaar in Italië. De Garante heeft daarover op haar website geschreven dat OpenAI maatregelen en verbeteringen heeft getroffen in het licht waarvan het verbod is opgeheven voor Italiaanse gebruikers. De Garante spreekt de hoop uit dat OpenAI de komende weken zal voldoen aan de verdere verzoeken van de Garante. Dat ziet op de implementatie van een leeftijdsverificatiesysteem en het verzorgen van een communicatiecampagne om alle Italianen te informeren over wat er is gebeurd en over de mogelijkheid om zich te verzetten tegen het gebruik van hun persoonlijke gegevens om een algoritme te trainen. De Garante schrijft dat zij zal doorgaan met het vooronderzoek dat is gestart tegen OpenAI en met het werk dat zal worden uitgevoerd door de taskforce die is opgericht binnen het Europees Comité voor gegevensbescherming (European Data Protection Board, (EDPB)). Zie hierover het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat er een Europese taskforce is opgericht? Wat is de status en bevoegdheid van zo’n taskforce? Is de Nederlandse toezichthouder daar ook bij betrokken? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft mij geïnformeerd dat het samenwerkingsverband van Europese privacytoezichthouders (EDPB) op 13 april heeft besloten om, naar aanleiding van het Italiaanse optreden tegen OpenAI inzake ChatGPT, een taskforce in te stellen. Deze taskforce heeft tot doel de samenwerking en informatie-uitwisseling over mogelijke handhavingsmaatregelen te bevorderen. Alle Europese privacytoezichthouders zijn in dit samenwerkingsverband vertegenwoordigd, dus ook de AP. Generatieve AI, zoals het grote taalmodel artificiële intelligentie (AI) systeem ChatGPT, is een grensoverschrijdend fenomeen dat vraagt om een geharmoniseerde aanpak. Daarom hecht de AP grote waarde aan een effectief gezamenlijk optreden van de Europese privacytoezichthouders.
Hoe worden de beide Kamers geïnformeerd over de werkzaamheden en uitkomsten van de taskforce?
De EDPB publiceert nieuwsberichten op haar website, zo ook in dit geval.3 Wanneer er op het gebied van de taskforce (beleids)ontwikkelingen zijn, zullen deze daar worden geplaatst. Daarnaast zal de AP hierover bij gelegenheid berichten laten uitgaan.
Weet u welke persoonsgegevens worden verzameld en verwerkt door ChatGPT (OpenAI) in Nederland? Is dat ook bekend voor de gebruikers?
Dat is mij niet bekend. Op de website van OpenAI wordt voor gebruikers en niet-gebruikers, zowel binnen als buiten Europa, gemeld welke persoonsgegevens met welke methoden worden verwerkt.4
Indien persoonsgegevens verzameld en verwerkt worden door ChatGPT (OpenAI) in Nederland, op welke wettelijke basis gebeurt dat dan?
Over die informatie beschik ik niet. Op de in antwoord 5 genoemde website noemt OpenAI als rechtsgronden voor het verwerken van persoonsgegevens5 de uitvoering van een overeenkomst (artikel 6, eerste lid onder b AVG),6 het gerechtvaardigde belang (artikel 6, eerste lid onder f AVG) van het tegengaan van misbruik, fraude of veiligheidsrisico’s of van het ontwikkelen, verbeteren of promoten van haar diensten of7 toestemming (artikel 6, eerste lid onder a AVG) voor een specifiek doel dat aan de betrokkene wordt meegedeeld.
Bent u het met ons eens dat verzameling en verwerking van persoonsgegevens altijd een wettelijke basis moet hebben? Zo nee, op welke gronden zou die wettelijke basis afwezig mogen zijn?
Voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens moet een grondslag bestaan. Dit zijn de zes limitatieve grondslagen zoals opgesomd in artikel 6, eerste lid, van de AVG. Wanneer een verwerking niet op een van die grondslagen gebaseerd kan worden, is zij onrechtmatig.
Indien de wettelijke basis voor verzameling en verwerking van persoonsgegevens afwezig mag zijn (en de wettelijke basis is aanwezig), op welke manier voldoet (het werken met) ChatGPT daaraan?
Het is niet aan mij om daarover te oordelen. Dat is veeleer een vraag die door de toezichthouder zal worden beoordeeld.
Klopt het dat er bij ChatGPT ook sprake is geweest van een datalek waarbij gesprekken en betaalgegevens zijn gelekt?2
Van een datalek is sprake wanneer er ongeoorloofde of onbedoelde toegang tot persoonsgegevens heeft plaatsgevonden, maar ook als deze gegevens ongewenst zijn vernietigd, verloren, gewijzigd of verstrekt. Desgevraagd heeft de AP mij laten weten dat bij haar geen melding is gedaan van het lekken van gegevens van Nederlandse gebruikers.
Of een dergelijke melding aan de AP verplicht zou zijn geweest onder de meldplicht datalekken, is afhankelijk van de vraag waar een hoofdvestiging is gevestigd. Wanneer een hoofdvestiging niet in Nederland is gevestigd, maar in een andere lidstaat van de Europese Unie, dan is de toezichthouder in die lidstaat leidend. Een datalek moet dan verplicht bij de leidende toezichthouder worden gemeld, ook al zijn er Nederlandse gebruikers betrokken bij het datalek. Melding aan de AP is vervolgens optioneel en alleen verplicht wanneer de verwerkingsverantwoordelijke twijfelt bij welke toezichthouder gemeld moet worden. In het geval van OpenAI, de verwerkingsverantwoordelijke van ChatGPT, is er geen sprake van een hoofdvestiging in de Europese Unie. Dan zijn alle Europese privacytoezichthouders gelijkelijk bevoegd. Dit betekent dat er alleen bij de AP gemeld moet worden als er Nederlandse ingezetenen bij het datalek betrokken zijn.
Zo ja, zijn hierbij ook gegevens van Nederlandse gebruikers gelekt?
Zie antwoord vraag 9.
Zo ja, is dit datalek gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens, conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de Autoriteit Persoonsgegevens om een spoedadvies te vragen over het blokkeren van ChatGPT? Zo nee, waarom niet?
Onder verwijzing naar antwoord 3 en de daarin genoemde taskforce van de EDPB, waarin ook de AP vertegenwoordigd is, moet ik hierop ontkennend antwoorden omdat de kwestie reeds door de AP mede beoordeeld wordt. Ik vertrouw er bovendien op dat de AP in het kader van haar voorlichtende taak naar buiten zal treden over ChatGPT wanneer daartoe aanleiding bestaat.
Klopt het dat Nederlandse en Italiaanse privacywetgeving – vanwege de gedeelde Europese basis – vergelijkbaar zijn? Zo nee, waarin verschillen de Italiaanse en de Nederlandse interpretatie van de Europese privacywetgeving? Zo ja, deelt u de mening dat Nederland net als Italië zou moeten omgaan met ChatGPT?
In de gehele Europese Unie is sinds 25 mei 2018 de AVG van kracht. Deze verordening kent lidstaten op onderdelen de bevoegdheden en verplichtingen toe om nadere regels te stellen. In Nederland is die ruimte onder meer ingevuld door de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Over kennis inzake de Italiaanse pendant van de UAVG beschik ik niet. De vragen van de Italiaanse toezichthouder met betrekking tot ChatGPT waren evenwel alle rechtstreeks te herleiden tot bepalingen uit de AVG zelf. Ik zie dan ook op voorhand geen verschillen ten aanzien van de regels die Italië en Nederland op ChatGPT worden toegepast.
Op welke manier bent u bereid in Nederland het gebruik van ChatGPT zodanig aan banden te leggen dat de kans op overtreding van AVG minimaal is?
Dit is niet aan mij. De taken en bevoegdheden om op te treden tegen overtredingen van de AVG zijn toegekend aan de toezichthoudende autoriteiten; voor Nederland is dat de AP. Zij kan daartoe handhaven, advies verstrekken, samenwerken met andere toezichthoudende autoriteiten en klachten behandelen over een inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens. Op welke wijze de nationale toezichthoudende autoriteiten de taken prioriteren in de uitvoering is aan henzelf. Zij hebben eigen beoordelings- en beleidsvrijheid.
Welke andere gevaren ziet u, naast het ongeoorloofd verzamelen en verwerken van persoonsgegevens, van het gebruik van ChatGPT of vergelijkbare AI-systemen?
Het afgelopen half jaar zijn de capaciteiten van en de aandacht voor generatieve AI sterk toegenomen. Dit was sneller dan verwacht. We hebben het afgelopen half jaar al gezien dat deze AI-systemen zowel kansen bieden als risico’s hebben. In de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer is het kabinet al ingegaan op een aantal van deze risico’s.9 Deze effecten kunnen voortkomen uit de werking van de tool, waar het ondanks ingebouwde waarborgen mogelijk is om bevooroordeelde of discriminerende antwoorden te krijgen. Ook kunnen deze systemen gebruikt worden voor schadelijke doeleinden zoals phishing en desinformatie. Verder heeft de introductie van deze AI-systemen impact op onder meer het onderwijs en de arbeidsmarkt.
De snelheid waarmee generatieve AI zich afgelopen half jaar heeft ontwikkeld brengt onzekerheden met zich mee. Er zijn nog veel vraagtekens over de precieze impact en de gevaren. Het is van belang dat we daar meer kennis over opdoen. Het kabinet werkt daarom momenteel aan een kabinetsvisie op nieuwe AI-systemen zoals generatieve AI. In deze visie zal het kabinet nader ingaan op de risico’s van deze AI-systemen.
Zijn er soortgelijke bedrijven en/of vergelijkbare AI-systemen die op eenzelfde of andere manier de wet lijken te overtreden? Bent u bijvoorbeeld bekend met de AI van Snapchat die probeert kinderen tot een fysieke afspraak te bewegen?3 Voorziet u dat dit mis kan gaan?
Het is aan de AP om toezicht te houden op de verwerking van persoonsgegevens door bedrijven en signalen op te pikken wanneer de regels worden overtreden. Het kabinet houdt vanzelfsprekend de ontwikkelingen in de gaten en is bekend met het AI-systeem van Snapchat. In de beantwoording van schriftelijke vragen van het Kamerlid Kathmann en van de Kamerleden Stoffer en Drost gaat het kabinet daar nader op in.11 Het is van belang dat de AI-verordening waarin in Europa aan gewerkt wordt niet te lang op zich laat wachten. In de AI-verordening zijn AI-systemen onderverdeeld in verschillende categorieën. Afhankelijk van de categorie waarin een AI-systeem valt, gelden zwaardere of minder zware regels. Aanbieders van AI-systemen die voor interactie met natuurlijke personen zijn bedoeld (zoals chatbots), moeten ervoor zorgen dat die systemen zodanig worden ontworpen en ontwikkeld dat natuurlijke personen worden geïnformeerd dat zij met een AI-systeem te maken hebben, tenzij uit de omstandigheden en gebruikscontext al blijkt dat sprake is van een AI-systeem.
Is de Autoriteit Persoonsgegevens bereid hier sectorbreed op te handhaven, ook op toekomstige (geavanceerdere) AI-systemen? Zo ja, wanneer kunnen zij hiermee starten? Zo nee, waarom willen zij dat niet?
De AP is toezichthouder op de naleving van de bescherming van persoonsgegevens; dus ook als deze gegevens worden verwerkt in algoritmes en AI-systemen in verschillende sectoren. De AP houdt de ontwikkelingen van generatieve AI-systemen, zoals large language models, scherp in de gaten. Bovendien ziet de AP dat generatieve AI onderdeel uitmaakt van het wetgevingsproces rond de AI-verordening. Daarnaast is binnen de AP begin 2023 een nieuw organisatieonderdeel opgericht: de directie Coördinatie Algoritmes (DCA). In 2023 pakt de DCA als activiteiten op:
Deze coördinerende rol is een nieuwe taak voor de AP die de komende jaren nader vorm zal krijgen. Een van de uitgangspunten in de uitvoering van haar activiteiten is dat het bestaande toezicht op algoritmes en AI intact blijft. Dit toezicht, en daarmee de handhavingsbevoegdheid, ligt bij verschillende colleges, markttoezichthouders en rijksinspecties. De AP vindt het van belang om meer te grip krijgen op een verantwoorde ontwikkeling en inzet van algoritmes. Een door de DCA gecoördineerde aanpak draagt bij aan de harmonisatie en effectiviteit van het gedeelde toezicht op algoritmes en AI. Op 24 maart hebben de leden van het Samenwerkingsplatform Digitale Toezichthouders (SDT) besloten om twee zogeheten Kamers op te richten voor het afstemmen van toezicht op online platforms en op algoritmes en AI.12 De algoritmes en AI Kamer zal bijdragen aan de activiteiten van de DCA.
Op welke manier is de Autoriteit Persoonsgegevens voorbereid op de exponentiële groei van de capaciteit en dus ook de risico’s van het gebruik van ChatGPT of vergelijkbare AI-systemen? Beschikt ze naar uw mening over voldoende kennis en capaciteit? Zo nee, hoe gaat u dat oplossen?
De AP heeft voldoende expertise om toezicht te houden op de bescherming van persoonsgegevens, ook indien die verwerkt worden door AI-systemen zoals ChatGPT. Daarnaast zet de DCA van de AP zich in om de samenwerking tussen toezichthouders te versterken, domein overstijgende signalen op te vangen en kennis te delen over het toezicht op algoritmes. De wijze waarop de AP de middelen die hen ter beschikking worden gesteld verdeelt over deze afzonderlijke taken is uitsluitend aan de AP, als onafhankelijke toezichthouder. Daarnaast investeert het kabinet in de AP om haar taken uit te voeren, oplopend tot structureel 8 miljoen euro per jaar vanaf 2025. Hierdoor kan de AP verdere stappen zetten, onder andere op het gebied van AI-systemen.
In de Kamerbrief over toezicht in het digitale domein van 24 mei 2023 is nader ingegaan op het toezicht op algoritmes en AI.13 Daarin wordt ook ingegaan op de vraag of de AP over voldoende kennis beschikt.
De recente rechterlijke uitspraken aangaande het toeslagenschandaal en het verzoek niet in hoger beroep te gaan |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uw reactie geven op het oordeel van de rechtbanken Overijssel en Rotterdam dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van mensen in het toeslagenschandaal en aansprakelijk is voor de geleden schade?1, 2
Ja, dat kan. Het uitgangspunt van de Hersteloperatie Toeslagen is om de gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden. De Hersteloperatie Toeslagen is er niet alleen voor ouders als er onrechtmatig is gehandeld, maar ook in situaties waarin mogelijk rechtmatig is gehandeld maar bijvoorbeeld de wetgeving te hard uitpakte voor deze ouders. Daarmee is het niet nodig dat de onrechtmatigheid van een besluit vaststaat, voordat een gedupeerde ouder volledig wordt gecompenseerd.
Beide rechtbanken hebben voor recht verklaard dat bij de totstandkoming van verschillende kinderopvangtoeslag-besluiten (KOT-besluiten) in het verleden door de Staat onrechtmatig is gehandeld. De rechtbanken hebben geoordeeld dat de Staat onvoldoende heeft aangetoond dat Dienst Toeslagen in het verleden bij de totstandkoming van KOT-besluiten voldoende rekening heeft gehouden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel.
De Staat verenigt zich met het oordeel van de rechtbank Rotterdam en erkent daarmee de aansprakelijkheid voor besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. De Staat verenigt zich niet volledig met het vonnis van de rechtbank Overijssel. De Staat is het ermee eens dat hij onvoldoende kan aantonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel jegens de gedupeerde ouders voor de besluiten waarvoor de UHT compensatie biedt. Dit geldt echter niet voor de besluiten waarvoor de UHT geen compensatie biedt. Voor die besluiten wordt de lijn van de rechtbank Overijssel niet gevolgd. Terugvorderingen in die jaren kunnen – in het algemeen – bijvoorbeeld als oorzaak hebben dat ouders een wijziging van hun inkomen hebben doorgegeven, of wanneer er geen kinderopvang werd genoten. Zo zijn er nog meer situaties waarin de UHT geen compensatie afgeeft. Gegeven de sterke wens om niet tegenover de gedupeerde ouder in de rechtszaal te staan, wordt echter tegen dit vonnis van de rechtbank Overijssel geen hoger beroep ingesteld. De Staat heeft ervoor gekozen om in eventuele toekomstige zaken op dit specifieke punt het verweer wel te voeren waarbij aansluiting zal worden gezocht bij de lijn van de rechtbank Rotterdam, en zo nodig zal de Staat dan in hoger beroep gaan.
Kunt u aangeven op welke punten de rechtbanken oordelen dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld? Hoe reageert u op die punten?
Ja. De rechtbank Overijssel heeft geoordeeld dat de Staat bij de besluiten in het kader van de kinderopvangtoeslag onrechtmatig tegenover de ouders heeft gehandeld. De ouders hebben de Staat aansprakelijk gesteld voor de jaren 2005, 2006 en 2008 t/m 2015.
De rechtbank Overijssel heeft, kort samengevat, overwogen dat de Staat (achteraf) niet heeft aangetoond dat in het verleden bij de totstandkoming van de besluiten er voldoende rekening is gehouden met het evenredigheidsbeginsel op grond waarvan strijdigheid met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is aangenomen. De Staat heeft daarmee in het verleden onrechtmatig gehandeld bij de besluitvorming
De rechtbank Rotterdam heeft geoordeeld dat de Staat bij de terugvorderingsbeschikkingen in het kader van kinderopvangtoeslag, onrechtmatig jegens de ouders heeft gehandeld. De eisers hebben de Staat aansprakelijk gesteld voor de jaren 2009 t/m 2012. Ten aanzien van het jaar 2012 is de aansprakelijkheid afgewezen, maar ten aanzien van de jaren 2009 t/m 2011 is dat wel toegewezen.
De rechtbank Rotterdam heeft, kort samengevat, overwogen dat de Staat in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld en baseert het onrechtmatig handelen onder meer op de uitlatingen van de Staat over de problemen bij de kinderopvangtoeslag.
Zoals hierboven aangegeven, volgt de Staat de redenering van de rechtbank Rotterdam. De Staat volgt de redenering van de rechtbank Overijsel ten dele, namelijk alleen voor de jaren waarvoor UHT compensatie heeft gegeven. Voor een verdere duiding op deze punten verwijs ik u naar de Kamerbrief van 9 mei jl.3
Waarom heeft de Landsadvocaat in deze zaken bepleit dat bij toekenning van de vordering deze civiele rechtsgang de hersteloperatie (gestoeld op bestuursrechtelijke leest) doorkruist? Kunt u aangeven of u (of anderen namens u of de Nederlandse Staat) akkoord is gegaan met deze lijn van pleiten?
De civiele rechtsgang legt extra druk op de uitvoering van de hersteloperatie die is bedoeld om gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden. Die ruimhartige compensatie is vormgegeven door forfaitaire bedragen, het aannemelijk maken – en niet stellig bewijzen – van schade, een schuldenaanpak en brede hulp van gemeenten. Dit waarborgt dat via de bestuursrechtelijke route ten minste, maar naar verwachting meer, wordt voldaan aan de schadevergoeding via het civiele recht.
De Staat is in deze civielrechtelijke zaken vertegenwoordigd door advocaten van Pels Rijcken. Zij bepleiten dan ook het standpunt van de Staat en de door de Staat gemaakt keuzes over het wel of niet voeren van verweer en de aard van dat verweer.
Waarom heeft de Landsadvocaat gesteld dat de ouders geen belang hebben bij hun vordering? Kunt u aangeven of u (of anderen namens u of de Nederlandse Staat) akkoord is gegaan met deze lijn van pleiten?
Het uitgangspunt van de Hersteloperatie Toeslagen is om de gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden. Gedupeerde ouders kunnen via de herstelregelingen hun schade laten beoordelen en vergoeden, hun schulden worden opgelost, en zij krijgen brede hulp van gemeenten. De ouders in deze zaken zijn erkende gedupeerden zodoende is de gang naar de civiele rechter niet noodzakelijk om hun schade volledig vergoed te krijgen.
De Staat is in deze zaken vertegenwoordigd door advocaten van Pels Rijcken. Zij bepleiten dan ook het standpunt van de Staat en de door de Staat gemaakt keuzes over het wel of niet voeren van verweer en de aard van dat verweer.
Kunt u reageren op de overweging van de rechtbank dat de rechtsgang bij de bestuursrechter onvoldoende rechtsbescherming bood, waardoor deze ouders bij de civiele rechter alsnog om rechtsbescherming kunnen vragen?
U vraagt of er wordt erkend dat de gedupeerde ouders in het verleden onvoldoende rechtsbescherming genoten via de bestuursrechtelijke weg. De Staat berust in het oordeel van de rechtbank Rotterdam en is het ermee eens dat in het verleden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onvoldoende werd getoetst. Er is in het verleden veel fout gegaan bij de kinderopvangtoeslag. De uitvoering, rechtspraak en wetgever hielden onvoldoende rekening met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In oktober 2019 heeft de Raad van State de desbetreffende wetsbepalingen anders uitgelegd. Zij overweegt:
De Raad van State erkent dat zij ouders die in de problemen zijn gekomen niet de rechtsbescherming heeft geboden waar zij op mochten rekenen en opgemerkt dat hij in zijn rechtspraak eerder had moeten overgaan tot het «inlezen» van de evenredigheidstoets in de Wko en Awir. Volgens de Raad van State had dat eerder gekund en eerder gemoeten. Daar sluit de Staat zich bij aan.
Erkent u het gebrek aan rechtsbescherming via de bestuursrechtelijke weg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het oordeel van de rechters in de civiele rechtszaken te accepteren en niet in hoger beroep te gaan? Zo nee, welke procesbelang heeft de Staat nog richting deze gezinnen die erkend gedupeerd zijn?
De Staat zal in beide zaken met betrekking tot het onrechtmatig handelen niet in hoger beroep gaan. Voor toekomstige zaken zal de Staat geen verweer voeren in jaren waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. Hij zal daarbij aangeven het vonnis van de rechtbank Rotterdam te volgen. Voor verdere duiding en weging van deze beslissing wordt u verwezen naar de begeleidende Kamerbrief en de Kamerbrief van 9 mei jl.4
Kunt u uitgebreid de keuze weergeven waarom er wél in hoger beroep moet worden gegaan?
Niet van toepassing.
Kent u de uitspraken in de bestuursrechtelijke zaken Midden Nederland en de zaak Rotterdam?
Ja.
Kunt u aangeven welk oordeel van de rechter in de bestuurszaken u gaat volgen als het gaat om de beslistermijnen?3, 4, 5
Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt over de lijn die rechters hanteren in het kader van beroepen niet-tijdig beslissen. De huidige situatie waarin twee rechtbanken verschillende termijnen hanteren is onwenselijk voor de ouders. Het gevolg hiervan is namelijk dat er verschillen ontstaan voor de beslistermijnen bij (gedupeerde) ouders, enkel op basis van een geografische ligging. Zo zal, los van het moment van aanmelding, een gedupeerde ouder die in Utrecht woont op basis van een gerechtelijke uitspraak minder snel behandeld worden dan een gedupeerde ouder in Rotterdam. Zoals aangegeven in eerdergenoemde brief van 9 mei jl., is daarom tegen beide uitspraken hoger beroep ingesteld. In het kader van de uitspraak van rechtbank Rotterdam wordt tevens om een voorlopige voorziening gevraagd. Dat laat onveranderd dat de besluitvorming in de betrokken zaken voortvarend ter hand wordt genomen en er zo snel mogelijk wordt beslist.
Zowel de ouders als de UHT hebben baat bij een uniform beleid met betrekking tot de termijnen. Beide rechtbanken betrekken bij de oordeelsvorming de achterstanden in het kader van de hersteloperatie, maar hanteren daarbij een andere balans. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland laat meer ruimte om zaken op volgorde van binnenkomst te behandelen. In hoger beroep zal de Afdeling bestuursrechtspraak worden gevraagd zich daarover uit te laten. In toekomstige zaken zal de UHT rechtbanken verzoeken om aan te sluiten bij de termijn die de rechtbank Midden-Nederland heeft geboden.
Erkent u dat het meest zorgvuldig is om de uitspraak van Rotterdam te volgen als het gaat om de beslistermijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De huidige situatie waarin twee rechtbanken verschillende termijnen hanteren is onwenselijk voor de ouders. Het gevolg hiervan is namelijk dat er verschillen ontstaan voor de beslistermijnen bij (gedupeerde) ouders, enkel op basis van een geografische ligging. Zo zal, los van het moment van aanmelding, een gedupeerde ouder die in Utrecht woont op basis van een gerechtelijke uitspraak lager op de stapel komen dan een gedupeerde ouder in Rotterdam. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland laat meer ruimte om zaken op volgorde van binnenkomst te behandelen. Ondertussen wordt in beide zaken waarover de rechtbanken zich hebben uitgelaten zo voortvarend mogelijk een beslissing genomen. In het kader van de uitspraak van rechtbank Rotterdam is een voorlopige voorziening gevraagd, omdat de opgelegde beslistermijn niet kan worden gehaald.
Bent u bereid om de hersteloperatie zo te herzien dat mensen sneller worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Er wordt continu gekeken naar verdere maatregelen om de hersteloperatie te versnellen. In de afgelopen VGR zijn verschillende maatregelen aangekondigd om de integrale beoordelingen en de bezwaar afhandeling significant te versnellen. UHT werkt hard om deze maatregelen te implementeren en ouders zo snel mogelijk herstel te bieden. Tegelijkertijd wordt er ook gekeken of de processen voor schadeafhandeling, bezwaren, en dossierverstrekking. De toetssteen is en blijft of maatregelen betekenen dat het proces voor ouders uiteindelijk sneller is afgerond. Over versnellingsmaatregelen wordt uw Kamer periodiek geïnformeerd in voortgangsrapportages of zo nodig tussentijds.
Bent u bereid om de hersteloperatie zo te herzien dat mensen sneller een beslissing over geclaimde werkelijke schade krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het proces van het vaststellen van werkelijke schade vergt een individuele beoordeling en veel maatwerk. Het vergt ook de nodige expertise die de hersteloperatie heeft verkregen via de Commissie Werkelijke Schade. Er wordt continu gekeken – in lijn met de Kamerbrief van de Minister-President van 31 maart jl. – om het proces van werkelijke schade te versnellen voor de ouders, zoals ook het proces rondom dossiers of het proces in bezwaar. De toetssteen van iedere maatregel blijft of deze het proces voor ouders versneld en uitvoerbaar is.
Klopt het dat de Belastingdienst/Toeslagen het hoger beroep rond het volledig verstrekken van een dossier heeft geschikt?6
Voorafgaand aan de beantwoording van deze vraag en de vragen 15 t/m 17 wordt opgemerkt dat het beleid is om niet in te gaan op (de inhoud van) individuele zaken.
Uitgangspunt dat er altijd vanuit Dienst Toeslagen wordt gezocht naar een optie om er samen met ouders uit te komen. Bij het verstrekken van dossiers wordt dan ook contact opgenomen met de verzoeker om te kijken waar de informatiebehoefte ligt. In het algemeen kan worden gezegd dat het uitgangspunt is om niet te procederen tenzij. Een voorbeeld hiervan is dat het verstrekken van dossiers ook kan raken aan de veiligheid van medewerkers of andere derden.
Wat was de reden om deze zaak na bijna vier jaar toch met een schikking af te sluiten?
Als er een werkbare optie is om een juridische procedure te vermijden dan zal die optie voor Dienst Toeslagen de voorkeur hebben. Partijen blijven dan ook met elkaar in gesprek en uiteindelijk is er een werkbare optie gekomen waar beide partijen zich in konden vinden.
Kunt u aangeven wat het procesbelang van de Belastingdienst/Toeslagen in dit hoger beroep was?
De wens van Dienst Toeslagen is om zo transparant mogelijk te zijn bij het verstrekken van dossiers. Daarbij is ze gebonden aan de geldende wet- en regelgeving zoals privacywetgeving of de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dienst Toeslagen wil daarnaast ook de veiligheid (online) garanderen van haar medewerkers en andere derden. Daarmee zit er een grens aan wat er kan worden verstrekt in een dossier.
Wat is de reden dat dit hoger beroep bijna vier jaar «op de plank» heeft gelegen bij de Raad van State? Heeft de Belastingdienst/Toeslagen oorzaak gegeven voor vertraging, zo ja welke?
Nee, een juridische procedure vergt tijd, zeker als dit ingewikkeld is en er meerdere stappen moeten worden gezet bij de Raad van State.
Wat zijn de kosten van de Landsadvocaat in de vijf bovengenoemde zaken?
De kosten voor de Landsadvocaat inzake het onrechtmatig handelen bedragen respectievelijk 72 duizend en 77 duizend euro.
De bestuursrechtelijke procedures die zien op beroepen niet tijdig beslissen zijn in één verzameldossier gedeclareerd. Dit is in 2019 zo afgesproken. Dit houdt dus in dat er algemeen gedeclareerd wordt op deze dossiers. Het is dus ook niet te achterhalen wat voor kosten de Landsadvocaat heeft gemaakt voor deze zaak.
Gerechtigheid voor de Yezidi-gemeenschap |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Alexander Hammelburg (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de petitie «Gerechtigheid voor de Yezidi's, uw bijdrage daaraan»? (Kamerstuk 2023D14987)
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat Nederland een morele verantwoordelijkheid heeft de Yezidi-gemeenschap te helpen, gegeven de gruweldaden die hen door IS zijn aangedaan en het grote deel Nederlandse uitreizigers dat daar onderdeel van uitmaakte?
Het kabinet veroordeelt de gruwelijke wandaden die door IS tegen hen zijn gepleegd. Etnische en religieuze minderheden, waaronder Yezidi’s, hebben zwaar geleden in de door IS gecontroleerde gebieden. Het leed van de slachtoffers is immens en de slachtoffers verdienen onze volledige steun.1 Om deze reden zet het kabinet zich in om de Yezidi-gemeenschap te ondersteunen en te helpen met het streven naar gerechtigheid, het overkomen van hun trauma en rehabilitatie en re-integratie. In de verdere beantwoording van deze vragen kunt u lezen op welke manieren Nederland hieraan bijdraagt. Ook wordt verwezen naar recente Kamerbrieven die ingaan op de Nederlandse inzet op dit terrein.2
Kunt u aangeven op welke manieren Nederland hulp biedt aan Yezidi’s die op dit moment in vluchtelingenkampen verblijven? Levert Nederland een bijdrage aan hulp in de kampen Mam Rashan en Isyan, waar een deel van de vrouwen die deze petitie heeft aangeboden nu leeft?
Zowel direct als indirect ondersteunt Nederland projecten en programma’s om de situatie van de Yezidi-gemeenschap te verbeteren. Nederland heeft verschillende programma’s gefinancierd die daaraan op directe wijze bijdragen, waaronder programma’s die gericht zijn op Yezidi’s die op dit moment in vluchtelingenkampen verblijven. De meeste hiervan worden ook genoemd in de Kamerbrief van 2 juni jl. waarin wordt gereageerd een petitie van Yezidi-vrouwen3, maar in het kader van de beantwoording van deze vraag worden ze hierna uitgebreider beschreven.
In de eerste plaats draagt Nederland bij aan het meerjarige Yezidi Resilience-programma van Norwegian People’s Aid, dat zich richt op verbeterde dienstverlening op het gebied van seksueel en gender gerelateerd geweld, psychosociale hulp, bevordering van rechtsbewustzijn en economische re-integratie en actieve deelname van vrouwen in de publieke sfeer. Een meerderheid van de deelnemers bevindt zich in vluchtelingenkampen. Het gaat hierbij om vrouwen en kinderen die slachtoffer zijn geworden van IS, in het bijzonder Yezidi’s.
Daarnaast levert Nederland sinds 2021 een meerjarige bijdrage aan de Nonviolent Peaceforce voor community security activiteiten in Sinjar. Dit project richt zich onder andere op lokale verzoening en integratie van Yezidi-vrouwen. Sinds 2022 steunt Nederland de Internationale Organisatie voor Migratie met een programma dat zich richt op de implementatie van de Yezidi Survivors Law. Steun wordt onder meer geleverd aan het lokale kantoor van de Directeur-Generaal voor Yezidi Affairs van het Ministerie van Migratie en Ontheemding in Sinjar en aan Yezidi-organisaties die zich bezig houden met capaciteitsopbouw.
Als donor van de Funding Facility for Stabilization van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) is Nederland verder ook nauw betrokken bij de wederopbouw van basisvoorzieningen, zoals ziekenhuizen, scholen, wegen en huizen in de meest getroffen gebieden in de strijd tegen IS, waaronder Sinjar (de regio waar veel Yezidi’s zich bevinden).
Ook steunt het kabinet het United Nations Investigative Team to Promote Accountability for Crimes Committed by Da’esh/ISIL (UNITAD).4 Dit VN-bewijsvergaringsmechanisme werkt volgens internationale standaarden en verzamelt bewijsmateriaal van internationale misdrijven begaan door IS, wat vervolgens beschikbaar kan worden gesteld aan nationale en internationale gerechten. Met de steun aan UNITAD levert Nederland daarom een belangrijke bijdrage aan het bewerkstelligen van gerechtigheid voor IS-misdrijven begaan tegen een breed scala aan slachtoffergroepen, waaronder tegen de Yezidi-gemeenschap. Tijdens de reis van de Minister van Justitie en Veiligheid naar Irak in mei 2022 heeft zij een additionele bijdrage van 250.000 euro toegezegd ten behoeve van bewijsvergaring en psychologische ondersteuning aan de Yezidi-gemeenschap; deze is in november 2022 overgemaakt.
Tot slot is Nederland momenteel niet actief binnen de kampen Mam Rashan en Isyan, maar levert het zoals eerder beschreven via Norwegian People’s Aid en andere partners wel een bijdrage aan hulp in de kampen Chammishko, Bajd Kandala, Shariya, Khanke, Darkar en Qadia.
Wat is toe nu toe het resultaat geweest van de inzet van dit kabinet internationaal en binnen de Verenigde Naties (VN) voor de voortzetting en opschaling van psychosociale hulp aan Yezidi vrouwen en kinderen?1
Zoals hierboven beschreven bij het antwoord op vraag 3 zet het kabinet via verschillende wegen in op het bieden van ondersteuning, inclusief psychosociale hulp, aan Yezidi-vrouwen en kinderen. Zo steunt het kabinet het Yezidi Resilience-programma van Norwegian People’s Aid met financiële middelen. Door dit programma is reeds aan 619 vrouwen en tienermeisjes psychosociale hulp en activiteiten geleverd.
Daarnaast ligt de focus van de Nederlandse steun aan UNITAD op slachtofferondersteuning en getuigenbescherming.6 Hierdoor kon de Witness Protection and Support Unit worden opgericht, die binnen UNITAD psychologische hulp biedt aan slachtoffers en getuigen van IS-misdrijven. Ook steunt het kabinet de NonViolent PeaceForce, die zich inzet om de veiligheid van burgers te bevorderen in Ba’aj en Sinjar, en de Internationale Organisatie voor Migratie voor de implementatie van de Yezidi Survivors Law. Mede hierdoor zijn op grond van deze wet eerder dit jaar de eerste 24 herstelbetalingen uitbetaald door de Iraakse overheid aan overlevenden van IS. Met Nederlandse financiering heeft de Internationale Organisatie voor Migratie een netwerk kunnen opzetten ten behoeve van dienstverlening op het gebied van mentale gezondheid en psychosociale steun in Sinjar en de omliggende regio.
Zoals ook toegezegd door de Minister van Buitenlandse Zaken in het gesprek met de groep Yezidi-vrouwen op 1 april jl. in De Balie7, blijft Nederland in nationale en internationale fora – onder andere in de Raad Buitenlandse Zaken – pleiten voor gerechtigheid voor de Yezidi-gemeenschap, en voor het belang van socio-economische ontwikkeling voor deze specifieke groep.
Hoeveel Yezidi’s verblijven er op dit moment in kamp Al Hol?
Het is voor het kabinet niet mogelijk om vast te stellen hoeveel Yezidi’s verblijven in kamp Al Hol. Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie over aantallen.
Zijn er signalen bekend dat er Yezidi’s worden vastgehouden en misbruikt als sekslaven door IS’ers in Al Hol en andere opvangkampen waar IS-strijders worden vastgehouden? Zo ja, wat kan Nederland doen om deze wanpraktijken, veroorzaakt door voornamelijk Nederlandse en andere West-Europese uitreizigers, tegen te gaan?
De humanitaire en veiligheidssituatie in Al Hol baart grote zorgen. Het is bekend dat mensenrechtenschendingen, voornamelijk gepleegd door IS-aanhangers, met regelmaat voorkomen. Het is voor het kabinet niet mogelijk vast te stellen of er momenteel Yezidi’s worden vastgehouden en misbruikt in Al Hol of andere opvangkampen waar IS-strijders worden vastgehouden.
Meer in algemene zin kan worden aangegeven dat tegen iedere onderkende uitreiziger uit Nederland strafrechtelijk onderzoek is of wordt gedaan. Daarbij wordt steeds scherp gekeken of er – naast lidmaatschap van een terroristische organisatie en het plegen van terroristische misdrijven – ook signalen zijn voor individuele strafrechtelijke betrokkenheid bij internationale misdrijven. Van IS heeft de rechter immers reeds eerder vastgesteld dat het (ook) een organisatie betreft met het oogmerk tot het plegen van deze ernstige internationale misdrijven.8
De slachtoffers van deze misdrijven, waaronder de Yezidi’s, verdienen onze volledige steun. Hier wordt vanuit Nederland op verschillende manieren op ingezet, zowel nationaal als internationaal. Ook steunt Nederland bewijsvergaringsmechanismen zoals UNITAD en IIIM (voluit het International, Impartial and Independent Mechanism, dat zich richt op internationale misdrijven gepleegd in de Syrische burgeroorlog).9
Kunt u bevestigen dat er nog ongeveer 2.700 Yezidi’s worden vermist en mogelijk gevangengehouden in IS-gezinnen?
Uit verschillende openbare bronnen, waaronder verklaringen van Yezidi-overlevenden van de gruweldaden van IS, is bekend dat er nog veel Yezidi’s vermist zijn. Er is geen zicht op exacte aantallen, maar naar schatting gaat het inderdaad om ongeveer 2.700 personen.
Wat doet u om ontvoerde Yezidi’s met hun familie te herenigen? Herinnert u zich de toezegging, gedaan tijdens het debat over het terug naar Nederland halen van IS-vrouwen, om steun aan het kantoor voor de redding van de ontvoerde Yezidi’s te verkennen? Hoe is daar uitvoering aan gegeven?
Wat betreft de inspanningen ten aanzien van Yezidi’s die nog gevangen worden gehouden in gebieden onder controle van IS, is bij het commissiedebat van 15 december 2022 in antwoord op een vraag van het lid Van der Lee aangegeven dat Nederland probeert bij te dragen aan versterking van de Iraakse veiligheidssector en daarmee indirect aan operaties tegen IS.10
Daarnaast voert Nederland een specifiek landgebonden asielbeleid voor Irak, waarbij Yezidi’s zijn aangemerkt als een kwetsbare minderheidsgroep, zoals ook al wordt beschreven in de Kamerbrief van 2 juni jl.
Yezidi’s die in Nederland als vluchteling zijn erkend kunnen in het kader van gezinshereniging een beroep doen op het nareisbeleid. Nederland erkent het belang van gezinshereniging van gezinsleden die, al dan niet door de vlucht, van elkaar zijn gescheiden en stelt zich daarbij zo flexibel mogelijk op. Bij de behandeling van de nareisaanvraag wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met de situatie waarin gezinsleden verkeren en daarmee ook wat redelijkerwijs van hen verwacht kan worden bij het aannemelijk maken van de identiteit en gezinsband.
Tegen welke belemmeringen loopt Nederland nog aan in de bewijsvergaring voor de misdaden die tegen de Yezidi-gemeenschap zijn begaan? Welke belemmeringen ondervindt het Team Internationale Misdrijven van de politie? Zijn alle functies die erbij zijn gekomen met de uitbreiding van 32 fte tot 43 fte naar aanleiding van de motie-Sjoerdsma c.s., nu ook daadwerkelijk vervuld? (Kamerstuk 29 754, nr. 514) (Kamerstuk 29 628, nr. 1071)
Een belangrijke uitdaging voor het vergaren van bewijs in deze onderzoeken is dat het Nederlandse Openbaar Ministerie en het Team Internationale Misdrijven van de politie in de regel niet zelf ter plaatse onderzoek kunnen doen; daarvoor zijn zij veelal afhankelijk van internationale bewijsvergaringsmechanismes als UNITAD (zie hieromtrent ook het antwoord op vraag 11).
Voor wat betreft de onderzoekscapaciteit wordt in de Kamerbrief van 2 juni jl. ook al aangegeven dat de uitbreiding van het Team Internationale Misdrijven van 32 tot 43 fte daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Medio 2023 lijkt deze capaciteit nog altijd toereikend. Uiteraard kan dat anders worden bij toekomstige ontwikkelingen. Dit wordt dan zo nodig via de geëigende wegen aangekaart.
Op welke manier zorgt u ervoor dat slachtoffers meer proactief worden benaderd, om zo meer bewijs te vergaren en daarmee meer succesvolle rechtszaken te realiseren?
In de brief van 26 januari 2022 van de Ministers van Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid gezamenlijk wordt ook reeds aangegeven dat politie en Openbaar Ministerie in Nederland ernaar streven dat slachtoffers en getuigen van Nederlandse IS-strijders hun weg naar het gespecialiseerde Team Internationale Misdrijven van de politie goed weten te vinden. Zij zijn daarom al langere tijd bezig om bekendheid, begrip en vertrouwen op te bouwen binnen de Yezidi-gemeenschap, onder meer via het bestaande netwerk van ngo’s.11
Welke mogelijkheden biedt het Memorandum of Understanding (MoU) dat u heeft getekend met UNITAD (Investigative team to promote accountability for crimes committed by Da’Esh/ISIL in Iraq and Syria) voor de (vergemakkelijking) van het verstrekken van politiegegevens en justitiële gegevens? Kunt u toelichten wat het Verdrag dat u voornemens bent te sluiten om de samenwerkingsmogelijkheden met UNITAD nog meer te benutten inhoudt?2
In de Kamerbrief van 2 juni jl. evenals de rapportagebrief Internationale Misdrijven13 wordt aangegeven dat het Memorandum of Understanding deling van (politiële) informatie ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek vergemakkelijkt. Als het gemakkelijker is om informatie uit te wisselen in het kader van onderzoeken naar internationale misdrijven, wordt daarmee de kans op opsporing en vervolging van deze misdrijven vergroot. De volgende stap is het toewerken naar de sluiting van verdragen met bewijsvergaringsmechanismen zodat ook de justitiële samenwerking kan worden uitgebreid. Dit proces loopt en de werkzaamheden gericht op de totstandkoming hiervan zijn aangevangen. Te zijner tijd wordt u hieromtrent nader geïnformeerd.
Hoe staat het met het overleg tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Openbaar Ministerie en UNITAD om te bezien of Nederland expertise aan UNITAD kan leveren? Is Nederland in staat forensische experts te leveren voor het zoeken naar massagraven en de identificatie van gevonden lichamen? (Kamerstuk 29 754, nr. 649)
Dit proces is nog gaande en op dit moment wordt nog onderzocht of en hoe Nederland expertise aan UNITAD kan leveren. Te zijner tijd zal u hieromtrent nader geïnformeerd worden.
Kunt u toelichten hoe het staat met het Joint Investigation Team (JIT) dat zich richt op misdrijven gepleegd tegen de Yezidi’s door Europese uitreizigers? (Kamerstuk 27 925 nr. 886)
Er vindt al geruime tijd nauwe samenwerking plaats tussen het JIT enerzijds en het Nederlandse Openbaar Ministerie en het Team Internationale Misdrijven anderzijds. Momenteel wordt gewerkt aan een intensivering van deze samenwerking.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat terrorisme/extremisme op 24 mei?
Het commissiedebat is zoals bekend verplaatst naar 7 juni a.s., vandaar dat is gestreefd naar tijdige beantwoording voor de nieuwe datum.
Herinnert u zich dat de Kamer in juli 2019 (nog voordat de parlementaire ondervraging ingesteld werd) de motie-Omtzigt c.s. (Kamerstuk 31 066, nr. 503) unaniem heeft aangenomen die stelt: «De Kamer, … constaterende dat de Belastingdienst onrechtmatig gehandeld heeft, … verzoekt de regering, gedupeerde ouders zo spoedig mogelijk individueel schadeloos te stellen…»?
Ja.
Herinnert u zich dat die motie «Oordeel Kamer» kreeg van het kabinet?
Ja.
Kunt u aangeven waarom het kabinet daarna vier jaar lang gedaan heeft alsof er niet onrechtmatig gehandeld zou zijn, terwijl de parlementaire ondervragingscommissie als conclusie had «De commissie constateert dat bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden» (Kamerstuk 35 510, nr. 2) en het kabinet zelf een overzicht van 13 wetten naar de Kamer stuurde die jarenlang waren geschonden?
De Staat heeft in de hersteloperatie erkend dat er fouten zijn gemaakt met als gevolg gedupeerde ouders in sommige situaties veel schade hebben geleden. Het is duidelijk dat er in sommige situaties ook onrechtmatig is gehandeld. Echter, dit vergt – als vermeld in eerdere Kamerbrieven – een beoordeling per individu. De hersteloperatie is opgezet om breder dan alleen in situaties van onrechtmatig handelen, gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige individuele schade te vergoeden. In de zaken die zijn uitgesproken door de rechtbanken erkent de Staat de aansprakelijkheid voor de besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden en niet voor de besluiten waarvoor de UHT geen compensatie heeft geboden.
Kunt u aangeven waarom alle herstelwetgeving gebaseerd is op compensatie, maar juist niet op onrechtmatig handelen, terwijl toch duidelijk was dat er onrechtmatig is gehandeld?
De Hersteloperatie Toeslagen is er niet alleen voor ouders als er onrechtmatig is gehandeld, maar ook in situaties waarin mogelijk rechtmatig is gehandeld maar bijvoorbeeld de wetgeving te hard uitpakte voor deze ouders. Het uitgangspunt van de Hersteloperatie Toeslagen is om de gedupeerde ouders op een laagdrempelige manier ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden ongeacht de onrechtmatigheid. Daarbij sluit de CWS wel aan bij het civiele schadevergoedingsrecht, maar is de bewijslast bij het vergoeden van de werkelijke schade lichter dan in het civiele recht (aannemelijkheid).
Heeft u kennis genomen van de uitspraken van de rechtbanken in Almelo (ECLI:NL:RBOVE:2023:1459) en Rotterdam die beiden oordeelden dat de Staat onrechtmatig handelde tegen gedupeerde ouders van de toeslagenaffaire?
Ja.
Heeft u kennis genomen van paragraaf 4.17 van de uitspraak: «Verder hebben eisers terecht aangevoerd dat via de herstelregelingen geen erkenning van een onrechtmatige daad van de zijde van de Staat kan worden verkregen. Die erkenning kan alleen via (een declaratoir vonnis van) de rechter worden verkregen, temeer nu de Staat niet wil erkennen dat hij jegens eisers via zijn besluitvorming onrechtmatig heeft gehandeld. Ook om die reden zijn eisers in zoverre ontvankelijk in hun vordering.»?
Juridisch gezien kan via herstelregelingen inderdaad geen erkenning van een onrechtmatige daad van de zijde van de Staat worden verkregen. Dat neemt niet weg dat de Staat al heeft erkend dat er fouten zijn gemaakt in het verleden en in sommige situaties mogelijk onrechtmatig heeft gehandeld. Dit vergt een individuele beoordeling. Voor het ontvangen door de ouder van een volledige schadevergoeding in de Hersteloperatie Toeslagen is het echter niet nodig dat de onrechtmatigheid van handelen van de Staat wordt vastgesteld. In alle situaties waarin UHT oordeelt dat een ouder gedupeerd is, wil de Staat de volledige schade ruimhartig vergoeden evenals eventuele schulden oplossen en bieden gemeenten breder hulp op de vijf leefgebieden.
De Staat wil niet procederen en niet (achteraf) proberen aan te tonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel bij het nemen van besluiten waar de UHT compensatie voor heeft geboden. In de zaken die zijn uitgesproken door de rechtbanken erkent de Staat de aansprakelijkheid voor de jaren waarvoor de UHT compensatie heeft geboden en niet voor de jaren waarin UHT geen compensatie heeft geboden.
Hoe beoordeel u het feit dat de rechtbank dit zo expliciet stelt?
Het is altijd de intentie geweest om deze en ook andere gedupeerde ouders schadeloos te stellen. De wens om voor deze ouders de schade te vergoeden, blijft ook met deze uitspraken onverminderd van kracht en dat zal ook de inzet zijn van de vervolggesprekken.
Zullen ouders die deze zaken gewonnen hebben, een schadevergoeding krijgen?
Toeslaggerechtigden hebben altijd de mogelijkheid gehad om de Staat aansprakelijk te stellen voor een handelen. Dat maakt deze uitspraken niet anders. Voor het compenseren van gedupeerde ouders is de hersteloperatie opgezet, waarbij de volledige schade zal worden vergoed. Voor gedupeerde ouders is het dan ook niet noodzakelijk om de Staat ook aansprakelijk te stellen via het civiele recht.
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak voor de hersteloperatie?
De Staat zal zich focussen op het uitvoeren de hersteloperatie en kan in het algemeen geen uitspraken doen over onrechtmatigheid en aantallen. De Staat wil niet in individuele juridische procedures (achteraf) aantonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden bij het nemen van de besluiten waar de UHT compensatie voor heeft geboden. De Staat kan de volledige schade vergoeden voor gedupeerde ouders.
Hoeveel ouders en kinderen zullen naar uw inschatting recht hebben op een schadevergoeding omdat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld?
Dienst Toeslagen heeft als uitgangspunt om zo transparant mogelijk te zijn. Dat doet zij binnen de geldende wet- en regelgeving. De algemene lijn daarbij is om niet in te gaan op individuele dossiers en deze stukken worden dan ook niet openbaar gemaakt.
In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat ten aanzien van dit punt de Staat heeft verwezen naar de memorie van toelichting bij de wetswijziging van artikel 26 van de Awir (Kamerstukken II 2020–2021, 35 574, nr. 3, p. 28–29).
Kunt u de pleitnota en ingebrachte stukken van de Staat openbaar maken (in de Almelo-zaak), zodat de Kamer kan controleren wat de Staat heeft ingebracht bijvoorbeeld ten aanzien van overweging 4.41 (De Staat stelt voorop dat op grond van de Wko en Awir, ook na de omslag in de rechtspraak van de ABRvS (en overigens ook in het kader van de thans geldende artikelen 13b en 26 Awir), bij onregelmatigheden de herziening en volledige terugvordering van kinderopvangtoeslag het uitgangspunt blijft)?
Zie het antwoord op vraag 10.
Wat heeft de Staat ten aanzien van overweging 4.41 echt ingebracht in de procedure?
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op de vraag van het lid Omtzigt over hoe de compensatieregeling zich verhoudt tot een civielrechtelijke vordering uit onrechtmatige daad, (nota naar aanleiding van het verslag 30 augustus 2022 (Kamerstuk 36 151–7): «Dat neemt niet weg dat het eenieder vrij staat om, om wat voor reden dan ook, alsnog naar de civiele rechter te gaan.?»
Gedupeerde ouders kunnen via de herstelregelingen hun schade laten beoordelen en vergoeden. De Hersteloperatie Toeslagen is er niet alleen voor ouders als er onrechtmatig is gehandeld, maar ook in situaties waarin mogelijk rechtmatig is gehandeld maar bijvoorbeeld de wetgeving te hard uitpakte voor deze ouders. Eventuele gang naar de civiele rechter is daarmee niet noodzakelijk voor het vergoeden van schade, en dit blijft ook de inzet in het vervolg met betreffende ouders.
Waarom is ondanks deze toezegging door de Staat in de procedure het verweer gevoerd: ¨De Staat stelt zich op het standpunt dat eisers als gedupeerden in de kinderopvangtoeslagaffaire via de herstelregelingen die de Staat als gevolg van de toeslagaffaire in het leven heeft geroepen, hun schade kunnen laten beoordelen en vergoeden¨?
Ja.
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam die de Staat houdt aan de 12 weken termijn voor het nemen van een besluit (ECLI:NL:RBROT:2023:3474), terwijl de rechtbank Midden-Nederland een aantal weken daarvoor een ander besluit had genomen?
Het is van groot belang om op korte termijn duidelijkheid te krijgen over de beslistermijnen voor ouders die beroepen niet tijdig indienen. Het is niet eerlijk dat ouders bij de ene rechter een andere beslistermijn krijgen dan bij de andere rechtbank. Om die reden is er hoger beroep ingesteld tegen beide uitspraken. Het is belangrijk dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt in de jurisprudentie over rechterlijke beslistermijnen om te komen tot een uniform beleid.
Gaat u mensen die bij de rechtbank-Rotterdam in beroep gaan en daar een termijn van 12 weken krijgen, anders prioriteren dan mensen die bij de rechtbank-Midden Nederland in beroep gaan en een termijn van meer dan 1 jaar kijgen, voordat hun dossier integraal wordt beoordeeld?
Nee, met de kamerbrief van 9 mei jl. is reeds te kennen gegeven dat dat niet mogelijk was. Deze vragen worden wel binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoord.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Politiegeweld jegens een vreedzame demonstratie in de crisisopvang |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de beelden van politiegeweld bij de crisisopvang in Zuidbroek?1
Ja.
Klopt het dat, zoals aangegeven door betrokkenen, leefgeld wordt/kan worden ingehouden van mensen die demonstreerden en/of politiegeweld filmden? Hoe verhoudt dit zich tot het demonstratierecht en informatievergaring?
Bewoners krijgen de huisregels uitgereikt en hierin staat onder meer dat maatregelen kunnen worden opgelegd bij overtreding van de huisregels. Demonstreren mag, met inachtneming van de huisregels. Bij overtreding van de huisregels kan een maatregel zijn dat een deel van het weekgeld voor een bepaalde tijd wordt ingehouden.
Klopt het dat er, zoals aangegeven door betrokkenen, een gedwongen verplaatsing naar Ter Apel heeft plaatsgevonden nadat een persoon demonstreerde en/of politiegeweld filmde? Hoe verhoudt dit zich tot het demonstratierecht en informatievergaring?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bij zware overtredingen kan het COA een bewoner overplaatsen naar een andere COA-locatie met een strenger regime. Vanwege de privacy van onze bewoners ga ik niet op dit specifieke geval in.
Kunt u aangeven waarom, zoals aangegeven door betrokkenen, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) personeel telefoons afpakt van bewoners als zij mogelijk strafbaar gedrag van personeel vastleggen?
De privacy op COA-locaties is belangrijk, zowel voor bewoners als voor het personeel. Daarom is het verboden om zonder toestemming foto-, video- of geluidsopnamen te maken van medebewoners, medewerkers, bezoekers en andere aanwezigen op locatie. Deze regels gelden voor alle bewoners, medewerkers en bezoekers. Als bewoners de huisregels niet naleven, worden zij daarop aangesproken en volgt een gesprek. Naar aanleiding van het gesprek kan een maatregel worden opgelegd. Zie antwoorden op vragen 2 en 3.
In dit geval zijn geen telefoons afgepakt. Wel zijn bewoners meerdere malen aangesproken op het feit dat filmen niet is toegestaan en is op een gegeven moment de politie ingeschakeld om de rust en veiligheid op de locatie te herstellen.
Welke nazorg biedt COA aan de slachtoffers van politiegeweld?
Het COA gaat altijd in gesprek met een bewoner na een incident, waarbij de bewoner de kans krijgt zijn/haar visie te geven.
Hoe gaat worden gezorgd en gehandhaafd dat COA-personeel in de toekomst demonstraties faciliteert, in plaats van de repressie die wij op deze beelden terugzien?
Het optreden van het COA-personeel en de politie was erop gericht rust en veiligheid op locatie te herstellen, niet bewoners te benemen van hun demonstratierecht.
Politiegeweld jegens een vreedzame demonstratie in de crisisopvang |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de beelden van politiegeweld bij de crisisopvang in Zuidbroek?1
Ik ben bekend met beeldmateriaal op sociale media waarop een deel van het incident te zien is.
Kunt u ingaan op de keuze van de politie om honden en wapenstokken mee te nemen naar een vreedzame demonstratie in een crisisnoodopvang? Wat is daarover uw oordeel?
Het is niet aan mij om op basis van gefragmenteerde beelden te beoordelen welke geweldmiddelen de politie wel of niet bij een bepaald optreden inzet en of het gebruikte geweld tijdens dat optreden proportioneel, subsidiair, redelijk en doelmatig is geweest.
Kunt u ingaan op de keuze om mensen te slaan met wapenstokken, terwijl er duidelijk te zien is dat er zich geen enkele dreigende situatie voordoet? Wat is daarover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden het getoonde gedrag en het ondernomen geweld zich tot het demonstratierecht?
In dit geval is de politie op verzoek van beveiligingsmedewerkers van het COA ter plaatse gekomen in verband met een conflict. Er waren geen aanwijzingen dat sprake was van een demonstratie. In zijn algemeenheid merk ik op dat de politie in het kader van de handhaving van de openbare orde – onder voorwaarden – geweld mag gebruiken. Op basis van de op dat moment beschikbare informatie wordt een risico-inschatting gemaakt.
Bij het politieoptreden staat de-escalatie altijd voorop. Indien noodzakelijk wordt een menigte eerst meermaals gevorderd om zich van een bepaalde locatie te verwijderen. Als daar geen gehoor aan wordt geven, dan is de politie bevoegd om in het uiterste geval geweld te gebruiken om een beoogd doel (bijvoorbeeld verwijdering van een bepaalde locatie) te bereiken.
Het gebruik van geweld is een ultimum remedium en moet – zoals bij elk geweldgebruik door de politie – een legitiem doel dienen en voldoen aan de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. Tot slot moet het geweldgebruik na afloop van het politieoptreden worden gemeld bij de hulpofficier van justitie ter toetsing.
Klopt het dat, zoals aangegeven door getuigen, de politie telefoons afpakte en/of heeft gepoogd deze af te pakken? Hoe verhoudt dit zich tot het eigendomsrecht en informatievergaring?
Ik heb begrepen dat er in de politiesystemen niets is terug te vinden wat op het afpakken van telefoons door de politie wijst. Mochten betrokkenen zich op het standpunt blijven stellen dat hun mobiele telefoon door de politie is afgepakt dan wel dat daartoe een poging is gedaan, dan kunnen zij hierover een klacht indienen bij de politie.
Welke nazorg wordt er naar aanleiding van deze situatie geboden aan de slachtoffers van politiegeweld?
De politie is altijd terughoudend met het aanwenden van geweld. Mocht zij zich toch genoodzaakt zien om geweld te gebruiken, dan wordt dit achteraf altijd getoetst. Als een burger niet tevreden is over het optreden of het gedrag van een politiemedewerker, dan kan hij of zij een klacht bij de politie indienen. In de eerste informele fase van de klachtbehandeling wordt een bemiddelingsgesprek aangeboden. Tijdens dit gesprek kunnen beide partijen hun kant van het verhaal vertellen.
Zijn er consequenties voor de betrokken agenten? Wordt er onderzoek verricht naar het buitensporig handelen? En zo ja, op welke termijn?
Naar aanleiding van het politieoptreden zijn waar nodig meldingen gemaakt van geweldsaanwendingen en deze worden zoals gebruikelijk beoordeeld. Op individuele zaken kan ik verder niet ingaan.
Kunt u te zijner tijd de evaluatie van de politie op basis van deze gebeurtenissen met ons delen?
Het incident wordt niet formeel geëvalueerd. Wel vindt er een gesprek plaats tussen politie en het COA waarin het voorval wordt besproken en eventueel afspraken worden gemaakt voor de toekomst. Indien ik hiertoe aanleiding zie zal ik de uitkomst hiervan delen met uw Kamer.
Antisemitische incidenten en bedreigingen in Limburg |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over antisemitische incidenten in Limburg?1, 2
Ja.
Wat vindt u van de twee incidenten waarbij een Joodse jongen bedreigd en belaagd is en waarbij naar een Joodse jongen «Jahoed, jahoed» en «kankerjood», «Free Palestine» en «Ik maak je dood», geroepen is?
Ik vind het verschrikkelijk en absoluut onacceptabel om te lezen hoe het slachtoffer is benaderd en bejegend. Dit soort gedrag baart mij grote zorgen. Het gevoel van onveiligheid dat hiermee gemoeid gaat veroorzaakt veel leed.
Inwoners van Nederland moeten zich veilig kunnen voelen, al helemaal in hun eigen leefomgeving en op school. In Nederland mag je zijn wie je bent. Geweld gebruiken, fysiek of verbaal, omdat de herkomst, godsdienst, etniciteit, gender, seksuele oriëntatie iemand niet aanstaat, is ontoelaatbaar.
Waarom heeft de lokale politie niet direct aangifte opgenomen?
Ik heb van de politie vernomen dat medewerkers van het basisteam Brunssum-Landgraaf kennis hebben gekregen van het incident en direct actie hebben ondernomen. Zo is de wijkagent meteen vrijgemaakt om in gesprek te gaan met de schoolleiding op beide scholen en hebben gesprekken plaatsgevonden met het slachtoffer, de minderjarigen die het slachtoffer negatief hebben bejegend en met de ouders van deze leerlingen. De ouders van de minderjarigen die het slachtoffer negatief hebben bejegend hebben het gedrag van hun kinderen afgekeurd. Daarnaast is er vanuit de politie een medewerker met expertise op het gebied van culturele verschillen en antisemitisme betrokken bij de casus. De politie heeft meerdere malen de mogelijkheid tot het doen van aangifte besproken met de melder. Hierbij heeft de politie ook met de melder besproken welke acties (nog meer) mogelijk en wenselijk zijn om de incidenten op de school te laten stoppen. De melder heeft aangegeven de gesprekken af te willen wachten om te bezien of dit zou leiden tot een betekenisvolle afdoening. De melder heeft bij de politie aangegeven daarom vooralsnog geen aanleiding te zien om aangifte te doen, maar dat kan altijd alsnog op een later moment.
Waarom behandelt de lokale politie deze incidenten niet als antisemitische incidenten?
Bij de politie is na het contact met de melder meteen aandacht geweest voor de mogelijkheid dat het om meer dan een ruzie/pesterij tussen jongeren zou kunnen gaan, ook gelet op de achtergrond en/of gedachtengoed van betrokken partijen. Om die reden is gebruik gemaakt van kennis uit en advies van het Joods politienetwerk (onderdeel van het Netwerk Divers Vakmanschap) en het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie – Politie bij de behandeling van deze zaak. Zo heeft binnen een week na het incident een interventiegesprek plaatsgevonden tussen de betrokken partijen onder leiding van een politiemedewerker met expertise op het gebied van culturele verschillen en antisemitisme. Daarnaast is direct contact gelegd met de discriminatieofficier van het parket Limburg.
Onderschrijft u dat voor het veiligheidsgevoel van de Joodse gemeenschap het adequaat handelen van de politie in deze situatie essentieel is? Zo ja/nee, waarom?
Ik kan mij goed voorstellen dat deze maar ook andere antisemitische incidenten tot gevoelens van onveiligheid hebben geleid in de Joodse gemeenschap.
Ik erken dat het optreden van de politie en het Openbaar Ministerie in algemene zin het veiligheidsgevoel van de Joodse gemeenschap kan vergroten. Daarbij geldt wel dat de strafrechtelijke vervolging van verdachten het sluitstuk vormt van een lang proces waarbij het delict zich al heeft voorgedaan. Dat is vanuit het slachtoffer of – in dit geval – de Joodse gemeenschap bezien, te laat. Veiligheidsbeleving is gediend met een breed scala aan interventies, waaronder preventieve maatregelen zoals bewustwording en onderwijs en de vergroting van de weerbaarheid.
Dit neemt niet weg dat ook bij de politie en het Openbaar Ministerie veel aandacht is voor het op een correcte wijze afhandelen van aangiften en meldingen van discriminatie. Het uitgangspunt is dat de politie aangiften betreffende discriminatie in beginsel opneemt en in behandeling neemt en dat opsporingsonderzoek wordt verricht. Tevens is het uitgangspunt dat het Openbaar Ministerie, daar waar door middel van een aangifte om vervolging wordt verzocht, bij bewijsbare en strafbare discriminatie – een discriminatiefeit of een commuun delict met een discriminatie-aspect – opportuniteit heeft om tot vervolging over te gaan.3
Bij ingrijpende commune delicten met een discriminatie-aspect, waaronder antisemitisme, is daarnaast het uitgangspunt dat de officier van justitie de strafeis verhoogt met een 100% ten opzichte van het uitgangspunt in de straftoemetingsrichtlijn van het OM betreffende dat delict.4 Vervolgens houdt de officier van justitie ook rekening met andere relevante factoren en omstandigheden, die strafverhogend of strafverlagend kunnen werken.
Welke verantwoordelijkheid heeft de school om een veilige omgeving voor Joodse leerleningen te waarborgen?
Schoolbesturen zijn op basis van de wet Veiligheid op school verplicht om de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen te bevorderen, pesten tegen te gaan, en hier beleid op te voeren. Daarnaast moet de school de veiligheidsbeleving van leerlingen monitoren. Deze verplichting geldt voor alle scholen, en heeft betrekking op alle leerlingen, en dus ook op Joodse leerlingen. De Inspectie van het Onderwijs houdt hier ook toezicht op. Stichting School en Veiligheid ondersteunt scholen desgewenst bij de invulling van deze opdracht.
In aanvulling hierop werkt de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs aan een meldplicht voor ernstige veiligheidsincidenten die scholen verplicht incidenten met ernstige sociale, psychische of fysieke schade aan leerlingen, ouders of onderwijspersoneel, zoals mishandeling, onverwijld te melden aan het bevoegd gezag. Daarmee zullen dus ook ernstige veiligheidsincidenten waar Joodse leerlingen bij betrokken zijn bij de Inspectie gemeld worden die hier op een gepaste manier navolging aan geeft in het toezicht.5
Daarnaast is in 2021 de burgerschapsopdracht aan scholen aangescherpt. Scholen moeten zich inspannen om de basiswaarden van de democratische rechtstaat, zijnde vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit, te bevorderen. Dat betekent ook het bevorderen van tolerantie en verdraagzaamheid, juist voor elkaars levensovertuigingen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Joodse gemeenschap uit Limburg over hun veiligheidsgevoel?
Ik spreek regelmatig met mensen uit de Joodse gemeenschap, zoals ook de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding dat doet, waarbij ook de zorgen voor de veiligheid aan de orde komen. Wij zullen deze gesprekken onverminderd blijven voeren.