Afschaffing slavernij |
|
Gert-Jan Segers (CU), Arie Slob (CU) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat 2 december de Internationale dag voor de afschaffing van slavernij is?
Ja.
Bent u bekend met de VN-declaratie: «Convention for the Suppression of Traffic in Persons and of the Exploitation of the Prostitution of Others», die ten grondslag ligt aan deze dag?
Ja.
Welke argumenten zijn er opgevoerd om deze VN-declaratie, anders dan veel andere landen, zoals onder meer ons buurland Belgie, destijds niet te ondertekenen?
Het verdrag is door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen op 2 december 1949. Op dit moment zijn 82 landen partij bij dit VN-verdrag. Binnen Europa zijn er meerdere landen geen partij bij het Verdrag waaronder Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.
Op het terrein van mensenhandel bestaat een aantal verdragen. In het Verdrag tot bestrijding van de handel in mensen en de exploitatie van prostitutie zijn een drietal oude verdragen verwerkt: het Verdrag van Parijs van 1910 tot bestrijding van de zogenaamde handel in vrouwen en meisjes, het Verdrag van Genève van 1921 ter bestrijding van de handel in vrouwen en minderjarigen en het Internationaal Verdrag van Genève van 1933 ter bestrijding van de handel in meerderjarige vrouwen. Nederland is geen partij bij het VN-verdrag van 1949, omdat dit verdrag ook verplicht tot strafbaarstelling van uitbating van meerderjarige personen die zich vrijwillig prostitueren. Nederland is wel partij bij het op 11 oktober 1933 te Genève totstandgekomen Internationaal Verdrag ter de bestrijding van de handel in meerderjarige vrouwen.
Bent u van plan om deze declaratie alsnog te ondertekenen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nederland is niet van plan partij bij het VN-Verdrag te worden. In Nederland is ervoor gekozen de prostitutiesector te reguleren en niet te criminaliseren. Met het reguleren van de sector, door onder andere het stellen van strenge eisen aan exploitanten van seksbedrijven op het gebied van hygiëne en het behoud van het zelfbeschikkingsrecht van prostituees, worden misstanden – waaronder mensenhandel – in de sector tegengegaan. Ook de ruime beschikbaarheid van hulpverlening voor prostituees en het reguliere toezicht van gemeenten en politie op de sector spelen hierbij een grote rol. Momenteel wordt dit in de grotere gemeenten per Algemene Plaatselijke Verordening geregeld. Met de voorgenomen inwerkingtreding van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche zal de sector conform landelijke richtlijnen worden gereguleerd. Wanneer Nederland partij zou worden bij het VN-Verdrag dan zou dat betekenen dat Nederland het exploiteren van een prostitutiebedrijf strafbaar moet stellen. Dit zal leiden tot een verplaatsing van de exploitatie van prostitutie naar de illegaliteit, waar regulering onmogelijk is en misstanden zich makkelijker kunnen voordoen.
Hoe verhoudt de VN-declaratie zich tot het huidige beleid inzake prostitutie en de bestrijding van moderne slavernij in deze sector?
Zie antwoord vraag 4.
Welke doelstellingen heeft u voor volgend jaar voor het bestrijden van mensenhandel?
Ook het komende jaar krijgt het bestrijden van mensenhandel bijzondere aandacht. Een van de doelstellingen in dit kader is het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden in 2014 te hebben verdubbeld ten opzichte van 2009. Begin 2014 loopt de tweede termijn van de Task force aanpak mensenhandel af. De Task force heeft mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie recent geadviseerd de instelling van de Task force met een derde termijn te verlengen. Voor het werk in de derde termijn zal door de Task force een agenda worden opgesteld, waarover de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer in april 2014 nader zal informeren.
Daarnaast wordt op dit moment door een interdepartementale projectgroep gewerkt aan een voorstel voor een nationaal verwijzingsmechanisme voor slachtoffers van mensenhandel. Doel van het verwijzingsmechanisme is onder meer de verbinding tussen de zorgketen en de strafrechtketen te verstevigen en slachtoffers van mensenhandel meer maatwerk te kunnen leveren. In april 2014 zal de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer ook hierover informeren.
Hoe kijkt u terug op de vieringen dit jaar in het kader van 150 jaar afschaffing slavernij?
De nationale herdenking op 1 juli jl. in het Oosterpark was een waardige bijeenkomst, die luister is bijgezet door de aanwezigheid van de Koning en de Koningin. In zijn toespraak namens de regering heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid spijt betuigd voor de Nederlandse rol bij slavernij in het verleden en heeft hij de hoop uitgesproken dat we erin zullen slagen gezamenlijk te strijden om nimmer meer dergelijke praktijken te tolereren, ook door discriminatie en racisme aan te pakken. Ook op andere plekken in het land is het slavernijverleden herdacht. Er was veel publieke aandacht voor de herdenking. Onder andere in het persmedium Metro is in een aparte bijlage uitgebreid aandacht besteed aan de herdenking. Op 17 juni jl. is de website www.Slavernijenjij.nl gelanceerd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Op die website wordt informatie verstrekt over de slavernij in het verleden en het belang van de afschaffing daarvan.
Op welke wijze wordt in het huidige beleid van het kabinet prioriteit gegeven aan de problemen die volgens de nazaten van de slavernij voortvloeien uit de naweeën van slavernij, waaronder discriminatie en racisme en feitelijke achterstelling op de arbeidsmarkt?
Discriminatie, in welke vorm dan ook, is onacceptabel en wordt met kracht bestreden. Dit geldt ook voor racisme. Voor actiepunten op dit terrein wijs ik u op de kabinetsreactie op het rapport van de European Commission against Racism and Intolerance (Kamerstukken II 2013/14, 30 950, nr. 62) en het Nationaal Actieplan Mensenrechten dat op 10 december jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd. Ten aanzien van het voorkomen en bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt heeft het kabinet de Sociaal Economische Raad (SER) om een advies gevraagd. De SER publiceert naar verwachting in het voorjaar van 2014 haar advies.
Deelt u de mening dat aandacht voor het slavernijverleden van Nederland verdere doorgang moet vinden?
Ja. Jaarlijks zal op 1 juli de afschaffing van de slavernij worden herdacht en gevierd. Het onderwerp slavernijverleden maakt voorts onderdeel uit van de canon voor het Nederlands onderwijs, zodat ook scholieren daarmee in aanraking blijven komen.
Op welke wijze wordt volgend jaar aandacht geschonken aan het slavernijverleden van Nederland?
Zoals gebruikelijk zal op 1 juli 2014 de afschaffing van de slavernij worden herdacht en gevierd in samenspraak met betrokken maatschappelijke organisaties.
KPMG en de steekpenningenaffaire van Ballast Nedam |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «KPMG betrokken bij omkoping»1 en het artikel «KPMG liet Ballast los na overleg na AFM»?2
Ja.
Klopt het dat KPMG zelf de steekpenningenaffaire bij Ballast Nedam op tafel heeft gelegd bij het Openbaar Ministerie en de AFM? In hoeverre klopt de claim van KPMG dat het slechts gaat om een accountant die betrokken was bij de omkoping?3
De aangehaalde berichtgeving meldt niet dat KPMG de steekpenningenaffaire bij Ballast Nedam op tafel heeft gelegd bij het Openbaar Minister en de AFM, maar dat KPMG bij de AFM heeft gemeld dat het OM een strafrechtelijk onderzoek bij Ballast Nedam was begonnen. KPMG heeft de AFM begin 2011 inderdaad hiervan op de hoogte gebracht. Verder kan ik melden dat het nog lopende strafrechtelijke onderzoek zich richt op drie verdachte accountants van KPMG.
Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van KPMG bij de steekpenningenaffaire? Wat vindt u van het handelen van de AFM in deze zaak? Deelt u het oordeel van AFM-bestuurder Everts: «het is de ergste vorm van hoe een accountant zijn rol niet goed invult»?
Het staat voorop dat accountants bij het uitvoeren van hun werkzaamheden dienen te voldoen aan regels ter zake van hun vakbekwaamheid, objectiviteit en integriteit waarvan bij wet is bepaald dat deze op hen van toepassing zijn. Ook hebben accountants bij het uitvoeren van hun werkzaamheden bij controlecliënten een belangrijke rol waar het gaat om het signaleren van fraude. Integriteit is dan ook een van de meest wezenlijke normen waarvan verwacht mag worden dat accountants deze hoog in het vaandel hebben staan. Sterker nog, een accountant moet per definitie integer zijn om zijn taak als vertrouwensman van het maatschappelijk verkeer waar te maken. Het oordeel van AFM-bestuurder Everts brengt dit goed tot uitdrukking. Ook het OM heeft bij zijn strafrechtelijke beoordeling van deze zaak de sleutelpositie van de accountant in het stelsel van financiële verantwoording in aanmerking genomen en spreekt mede om die reden over ernstige strafbare feiten. De AFM heeft technische bijstand verleend inzake de maatregelen die onderdeel zijn van de schikking die het OM met KPMG heeft getroffen. Daarnaast heeft de AFM in de loop van 2012 meegedacht aan een wijze waarop de controle van de jaarrekening 2012 van Ballast Nedam kon worden afgerond in samenwerking met een andere accountantsorganisatie. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Is er sprake geweest van omkoping van overheidsfunctionarissen in Saudi-Arabië? Was er sprake van valse contracten, schuilnamen, geheime betalingen via Zwitserland en smeergeldbetalingen? Klopt het dat daar enorme hoeveelheden geld, tot honderden miljoenen, mee gemoeid waren? Deelt u de mening dat, als dat waar is, er sprake is van witteboordencriminaliteit die hard moet worden bestreden? Is er civiel- en/of strafrechtelijk opgetreden? Hoe is het mogelijk dat de zaak speelde tot 2004 en pas tien jaar later naar buiten is gekomen? Wat zegt dat over het optreden tegen witteboordencriminaliteit de afgelopen jaren door toezichthouders en Openbaar Ministerie?
Eind 2012 is het strafrechtelijke onderzoek tegen Ballast Nedam met een transactie afgesloten. Het strafrechtelijke onderzoek tegen enkele voormalige leidinggevenden van Ballast Nedam, die ervan worden verdacht dat zij persoonlijk voordeel hebben genoten uit de betalingen aan buitenlandse agenten, is nog niet afgerond. Om dit nog lopende onderzoek niet te schaden kan ik de specifieke vragen die u stelt nu niet beantwoorden. Uiteraard deel ik de mening dat witteboordencriminaliteit effectief moet worden bestreden.
Wat vindt u van het besluit van de AFM dat KPMG de controle mocht afronden, terwijl het accountantskantoor zelf volgens de berichtgeving het betalen met steekpenningen faciliteerde door een schaduwboekhouding op te zetten?
De AFM heeft in de loop van 2012 meegedacht aan een wijze waarop de controle van de jaarrekening 2012 kon worden afgerond in samenwerking met een andere accountantsorganisatie. Naar de inschatting van alle betrokkenen zou het belang van het maatschappelijk verkeer niet zijn gediend met het door KPMG van de ene op de andere dag neerleggen van deze werkzaamheden. De controle zou dan immers halverwege een toch al turbulent jaar halsoverkop moeten worden overgenomen door een geheel nieuwe accountantsorganisatie. Om de onafhankelijke uitvoering van de controle over het jaar 2012 zoveel mogelijk te waarborgen is besloten om een tweede accountantsorganisatie gelijktijdig aan te laten haken. Hiermee is een soepele overgang naar een nieuwe accountantsorganisatie mogelijk gemaakt. Gelet op de omstandigheden en het te dienen maatschappelijke belang lijkt dit een passende maatregel.
Welke relatie ziet u tussen deze casus en de eerdere rapporten van de AFM dat de accountantsverklaringen nog steeds onder de maat zijn?4 Hoe beziet u deze casus in het licht van de aangehouden motie Nijboer om de signaleringsfunctie van accountants te verbeteren door de eisen aan de accountantsverklaring te verscherpen?5
Het onafhankelijk toezicht van de AFM op het werk van accountants is in 2006 met de invoering van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) geïntroduceerd. De onderhavige casus speelde zich af in een periode daarvoor. In die zin is er geen direct verband tussen de casus waarop u doelt en de rapporten die de AFM de afgelopen jaren heeft uitgebracht in verband met de kwaliteit van de accountantscontrole. Uit de opeenvolgende rapporten van de AFM blijkt in ieder geval dat de wettelijke controle over het geheel genomen nog van onvoldoende kwaliteit is. Er is binnen de accountantssector dan ook nog behoorlijk wat werk aan de winkel.
In de door hem aangehouden motie pleit het lid Nijboer voor het verbeteren van de signaleringsfunctie van accountants en het hiertoe uitbreiden van de eisen die artikel 2:393 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek stelt aan de inhoud van de accountantsverklaring. Wanneer een accountant zelf betrokken is bij malversaties lijkt het evenwel niet voor de hand te liggen dat dezelfde accountant hiervan in een door hem of haar te verstrekken verklaring kond doet. Dergelijke gevallen zullen met behulp van andere, bestaande regelgeving worden aangepakt.
Welke stappen bent u voornemens te nemen om te zorgen dat de accountantsverklaring toelichtende paragrafen over risico-inschattingen en onzekere situaties bevat, zodat situaties zoals bij KPMG eerder aan het licht komen en kunnen worden worden vermeden?
De voornoemde motie van het lid Nijboer is aangehouden in afwachting van een schriftelijke reactie op deze motie. Wij verwachten deze reactie spoedig aan uw Kamer te kunnen sturen. De onderhavig casus speelde zich af in een periode voor de introductie van de Wet toezicht accountantsorganisaties. Sinds de introductie van deze wet oefent de AFM onafhankelijk toezicht uit op accountantsorganisaties. Zo ziet de AFM erop toe dat accountantsorganisaties voldoende maatregelen nemen om te komen tot de noodzakelijke verbetering van de kwaliteit van de accountantscontrole. Accountants moeten bij het uitvoeren van hun werkzaamheden integriteit voorop hebben staan. De huidige wet- en regelgeving laten hierover geen misverstand bestaan.
De niet opgenomen telefoongesprekken met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in de strafzaak tegen de heer Van Rey |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Waardoor is de storing in het tapsysteem in de strafzaak tegen de heer Van Rey veroorzaakt?
Voor een goed begrip is het van belang de werking van het tapsysteem toe te lichten. Een telefoontap betreft één telefoonnummer en behelst het gedurende een afgebakende periode afluisteren van telefoongesprekken op dat nummer. Het tapsysteem waarmee dit uitgevoerd wordt bestaat uit twee componenten. Een component die binnenkomende gesprekken verwerkt en een component die gesprekken opslaat (opslagcomponent). In het tapsysteem zijn de cruciale componenten dubbel uitgevoerd, waaronder de voeding (stroomvoorziening) van de opslagcomponent. Daarnaast is het systeem ondergebracht in het hoogbeveiligde rekencentrum van de politie wat voorzien is van een UPS (Uninterrupted Power Supply) en een eigen noodstroomvoorziening. Ondanks het feit dat het tapsysteem zeer robuust is uitgevoerd, kunnen storingen niet worden uitgesloten.
Op 20 september 2012 van 13.14 uur tot 14.04 uur deed zich een storing in de voeding van de opslagcomponent voor, waardoor de elektronica niet correct heeft gefunctioneerd. De voeding levert de gestabiliseerde spanning voor het apparaat. Het betrof daarmee geen storing van de externe stroomvoorziening (Stedin).
De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar. Kort na de storing is de voeding van de opslagmodule van het tapsysteem verzwaard en de systeemsoftware vervangen.
De storing in de voeding van de opslagcomponent veroorzaakte dat de verwerkingscomponent stopte met het aannemen van de door providers aangeboden audio- en verkeersgegevens. De getapte gesprekken die gedurende deze 50 minuten hebben plaatsgevonden zijn door de storing geraakt en de betreffende audio- en verkeersgegevens zijn niet opgenomen.
Is het tapsysteem geplaatst in het centrale datacentrum van de politie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Betrof de stroomstoring alleen de voicerecorder of ook de server of zelfs het gehele datacentrum waarin het tapsysteem is opgenomen? Was het door de storing voor de providers ook niet meer mogelijk om data aan te leveren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak treden er verstoringen op in het tapsysteem?
In 2012 en 2013 (t/m 6 december) hebben respectievelijk 10 en 6 storingen met dataverlies plaatsgevonden, waaronder de storing op 20 september 2012. Dit betrof zowel storingen van alle lopende taps als van een enkele tap. In 2012 en 2013 was het tapsysteem respectievelijk 2.354 minuten en 249 minuten volledig onbeschikbaar. Procentueel gezien geeft dit een beschikbaarheidspercentage van het systeem in tijd van 99,55% in 2012 en 99,95% in 2013 (t/m 6 december).
Zijn door de verstoring alle taps verloren gaan of betroffen de gemelde 2000 taps slechts een deel van alle op dat moment lopende taps? Indien het slechts een deel betreft, waarom is dan niet automatisch overgeschakeld naar het nog werkende systeem?
De circa 2.000 telefoontaps waren alle op dat moment lopende telefoontaps.
Is er een risicoanalyse voor het systeem gemaakt? Zo nee, waarom niet, een dergelijk tapsysteem is toch van grote waarde voor opsporingsonderzoek? Zo ja, zijn de opgetreden verstoringen hierin onderkend als kwetsbaarheden van het systeem? Zijn er maatregelen genomen tegen deze kwetsbaarheden? Zo ja, hoe kan het dat deze niet hebben geleid tot het voorkomen van de verstoring? Zo nee, waarom niet? Is er backup voor stroomuitval? Is er backup voor de gegevensopslag?
Op het tapsysteem van de politie is de Regeling Informatiebeveiliging Politie en de daarbij behorende Normstelling Inrichting Interceptiefaciliteiten van toepassing. Een van de eisen daarin is dat tenminste om de drie jaar een externe audit wordt uitgevoerd. In 2007 en 2011 zijn door de Auditdienst BZK (AD) audits ten opzichte van de Normstelling Interceptiefaciliteiten uitgevoerd.
Een samenvatting van de audit van de AD in 2007 is opgenomen in het onderzoek van de Inspectie VenJ van 2007 naar informatiebeveiliging bij de politie (Tweede Kamer, 2006–2007, 29628, nummer 48).
Naar aanleiding hiervan is door de politie een aantal maatregelen genomen om de kwaliteit en beschikbaarheid van het systeem en het zicht op storingen te verbeteren. De belangrijkste daarvan zijn: de verhuizing naar het beveiligde rekencentrum, de vernieuwing van het tapsysteem eind 2011 en de instelling van de functie van security officer, die de eerder aanbevolen interne audits heeft uitgevoerd. Daarbij lag het accent op beveiliging en authenticiteit van het tapsysteem en de bijbehorende organisatie. De door AD aanbevolen registratie van storingen is, zoals uit het onderhavige incident blijkt, nog niet toereikend opgezet.
Daarnaast heeft de AD aanbevolen om de Normstelling Interceptiefaciliteiten te evalueren en eventueel bij te stellen. Deze evaluatie en eventuele bijstelling maakt deel uit van de herziening van het stelsel voor informatiebeveiliging van de politie. Ik heb de korpschef gevraagd om spoedig een voorstel voor een nieuw stelsel te doen.
De Auditdienst Rijk (ADR) zal in mijn opdracht de eerste helft van 2014 een audit op de huidige interceptiefaciliteit uitvoeren en rapporteren over de door de korpschef genomen maatregelen. In deze audit zal nadrukkelijk ook gekeken worden naar de opvolging van de aanbevelingen uit de eerdere audits.
Uit de storingsinformatie over de jaren 2012 en 2013 blijkt dat de interceptiefaciliteit een hoge mate van beschikbaarheid kent, ruim boven de 99 procent. In de periode vanaf 2007 is dan ook fors geïnvesteerd in de kwaliteit van het tapsysteem. Ondanks al deze maatregelen is uitval met dataverlies niet geheel te voorkomen gebleken. Naar aanleiding van de nadere analyse vanwege de storing van 20 september heb ik besloten om experts te laten bezien in hoeverre er technische mogelijkheden zijn om de beschikbaarheid van het tapsysteem verder te verhogen.
Was bij de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking bekend dat zich een storing in het systeem had voorgedaan of is dit pas bekend geworden nadat Van Rey gewezen had op het ontbreken van de tap? Indien dit reeds bekend was, hoe is de verstoring ontdekt? Waarom is hier dan geen proces-verbaal van opgemaakt en is het Openbaar Ministerie niet geïnformeerd?
In het concrete geval van de storing op 20 september 2012 is de storing bij de afdeling Interceptie & Sensing van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie geregistreerd. De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar.
Er is echter verzuimd om de gebruikers van het tapsysteem en het OM op de hoogte te stellen van het feit dat zich een storing had voorgedaan, en dat daardoor de kans aanwezig was dat gesprekken niet waren opgenomen.
Naar aanleiding van de op 11 september 2013 separaat bij de telecomproviders opgevraagde verkeersgegevens in de zaak van Rey en de daaropvolgende analyse werd ontdekt dat op 20 september 2012 een algehele storing had plaatsgevonden.
Voor alle ongeveer 2.000 telefoontaps die door de storing zijn geraakt geldt dat de regionale interceptiecoördinatoren alsnog over de op 20 september 2012 opgetreden storing zijn geïnformeerd. Daarnaast is in overleg met de landelijke interceptieofficier van justitie aan de regionale interceptiecoördinatoren aangegeven om, waar opportuun, ten behoeve van het Openbaar Ministerie een proces-verbaal aan het strafdossier toe te voegen waarin melding wordt gemaakt van deze storing.
Zijn voor alle 2000 taps die via de getroffen module liepen, de verkeersgegevens opgevraagd bij de provider om zo na te gaan of er gesprekken niet zijn opgenomen?
Na het afsluiten van de analyse naar aanleiding van de zaak Van Rey op 23 september 2013 bleek de wettelijke bewaartermijn van 1 jaar voor het opvragen van verkeersgegevens bij de telecomproviders verstreken. Het was derhalve niet meer mogelijk om deze gegevens op te vragen.
Zijn ook in deze zaken alsnog processen-verbaal van deze verstoring opgemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe is de stroomstoring opgeheven? Is dat geregistreerd in logs?
Op 20 september 2012 van 13.14 uur tot 14.04 uur deed zich een storing in de voeding van de opslagcomponent voor, waardoor de elektronica niet correct heeft gefunctioneerd. Het betrof daarmee geen storing van de externe stroomvoorziening (Stedin). De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar. Kort na de storing is de voeding van de opslagmodule van het tapsysteem verzwaard en de systeemsoftware vervangen.
Welke consequenties hebben dit soort technische problemen gewoonlijk in andere strafzaken? In hoeverre beïnvloedt dit de betrouwbaarheid van veroordelingen in andere strafzaken?
Uiteraard is het zeer onwenselijk dat zich storingen in het tapsysteem voordoen met dataverlies als gevolg. De juistheid van de getapte gegevens is door een storing als deze overigens niet in gevaar, maar wel de volledigheid ervan. Bepalend voor de implicaties in een specifieke strafzaak is of de eventuele ontbrekende gesprekken een wezenlijke bijdrage leveren aan de bewijsvoering – of ontkrachting daarvan – die niet al uit andere bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Op basis van de aard en gevolgen van de storing kunnen de implicaties voor het strafrechtelijk onderzoek worden bepaald.
Hoe vaak valt gemiddeld per jaar de stroom uit bij het tapcentrum en bij individuele voice-recorders voor telefoontaps? Wat is de aard van deze storingen?1 2 3
De storing op 20 september 2012 betrof geen storing van de externe stroomleverancier (Stedin) maar een storing in de interne voeding van de opslagcomponent, waardoor de elektronica niet correct heeft gefunctioneerd. De voeding levert de gestabiliseerde spanning voor het apparaat.
In het tapsysteem zijn de cruciale componenten dubbel uitgevoerd, waaronder de voeding van de opslagcomponent. Daarnaast is het systeem ondergebracht in het hoogbeveiligde rekencentrum van de politie wat voorzien is van een UPS (uninterrupted power supply) en een eigen noodstroomvoorziening. Ondanks het feit dat het tapsysteem zeer robuust is uitgevoerd, kunnen storingen niet worden uitgesloten.
Naar aanleiding van de nadere analyse vanwege de storing van 20 september heb ik besloten om experts te laten bezien in hoeverre er mogelijkheden zijn om de technische beschikbaarheid van het tapsysteem verder te verhogen.
Hoeveel taps zijn in 2012 en tot op heden in 2013 verloren gegaan als gevolg van storingen en stroomuitval in het systeem?
In 2012 en 2013 (t/m 6 december) hebben respectievelijk 10 en 6 storingen met dataverlies plaatsgevonden, waaronder de storing op 20 september 2012. Dit betrof storingen van zowel alle lopende taps als een enkele tap. In 2012 en 2013 was het tapsysteem respectievelijk 2.354 minuten en 249 minuten volledig onbeschikbaar. Procentueel gezien geeft dit een beschikbaarheidspercentage van het systeem in tijd van 99,55% in 2012 en 99,95% in 2013 (t/m 6 december). In 15 van de 16 storingen zijn eindgebruikers daarover geïnformeerd. In 5 van de 16 storingen is hiervan een proces-verbaal opgemaakt.
Kunt u aangeven wat de oorzaak is van het uitvallen van de stroomvoorziening op 20 september 2012?
Zie antwoord vraag 1.
Is het tapsysteem van de afdeling Interception & Sensing niet beveiligd met UPS (Uniterrupted Power Supply)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het oordeel van telecomexpert René Pluijmers, die namens het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau in strafzaken onderzoek doet naar telefoontaps, dat verwacht mag worden dat van het betreffende systeem een back-up wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer en op welke wijze is opgemerkt dat van de getapte telefoonnummers die op 20 september 2012 via deze module liepen, gedurende 50 minuten geen enkel tapgesprek (noch audio-opnames noch realtime verkeersgegevens) geregistreerd werden in het tapsysteem?
Naar aanleiding van de op 11 september jl. separaat bij de telecomproviders opgevraagde verkeersgegevens in de zaak van Rey en de daaropvolgende analyse werd ontdekt dat op 20 september 2012 een algehele storing had plaatsgevonden.
Is van de storing in het tapsysteem op 20 september 2012 een registratie bijgehouden, zoals u in uw brief aan de Kamer stelt dat ten tijde van storingen gebruikelijk is bij de afdeling Interception & Sensing dan wel bij de telecomprovider? Zo nee, waarom is in het geval van deze bewuste storing in tegenstelling tot de algemene praktijk zoals geschetst in uw brief aan de Kamer, geen sprake geweest van registratie van de storing?
De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en deze melding kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar.
Als zich een storing voordoet, is de werkinstructie dat een bericht wordt opgesteld om de eindgebruikers te informeren. In het geval dat dataverlies optreedt wordt hiervan een algemeen proces-verbaal (PV) opgemaakt. Op verzoek kan een specifiek PV worden opgesteld ten behoeve van een opsporingsonderzoek. Opsporingsteams kunnen de PV’s voegen in het strafdossier ten behoeve van het Openbaar Ministerie.
In het concrete geval van de storing op 20 september 2012 is helaas verzuimd om direct de gebruikers van het tapsysteem op de hoogte te stellen van het feit dat zich een storing had voorgedaan, en dat daardoor de kans aanwezig was dat gesprekken niet waren opgenomen. Inmiddels zijn de regiocoördinatoren op de hoogte gesteld. In overleg met de landelijke interceptieofficier van justitie is aan de regionale interceptiecoördinatoren aangegeven om, waar opportuun, ten behoeve van het Openbaar Ministerie een PV aan het strafdossier toe te voegen waarin melding wordt gemaakt van deze storing.
Kunt u verklaren waarom er van de 2.000 ontbrekende taps van 20 september 2012 geen processen-verbaal zijn opgemaakt?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt het aantal van 2.000 missende taps gedurende de 50 minuten storing in het tapsysteem op 20 september 2012, waarnaar u in uw brief aan de Kamer van 28 november 2013 verwijst, zich getalsmatig tot de 25.487 taps die in 2012 in totaal op jaarbasis zijn gezet, het aantal dat u noemt in uw brief aan de Kamer op 19 juli 2013?
In het bewuste tijdsbestek waarin de storing zich voor deed werden circa 2000 telefoonnummers getapt. Dit is een gebruikelijk aantal. De procedure schrijft voor dat als daartoe aanleiding is een tap na een periode van 4 weken moet worden verlengd. In de statistieken telt dit dan vervolgens als een nieuwe tap. Op jaarbasis leidt dit tot een gecumuleerd totaal van 25.487 taps in 2012.
Deelt u de opvatting dat het uitvallen van de stroomvoorziening met als gevolg dat tapgesprekken niet terug te beluisteren zijn, een zeer kwalijke zaak is in het kader van de betrouwbaarheid van tapgegevens en zorgvuldigheid in opsporingsonderzoeken?
Uiteraard is het zeer onwenselijk dat zich storingen in het tapsysteem voordoen met dataverlies als gevolg. De juistheid van de getapte gegevens is door een storing als deze overigens niet in gevaar, maar wel de volledigheid ervan. Bepalend voor de implicaties in een specifieke strafzaak is of de eventuele ontbrekende gesprekken een wezenlijke bijdrage leveren aan de bewijsvoering – of ontkrachting daarvan – die niet al uit andere bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Op basis van de aard en gevolgen van de storing kunnen de implicaties voor het strafrechtelijk onderzoek worden bepaald.
Welke maatregelen neemt u om een herhaling van een dergelijke stroomstoring, het verloren gaan van taps en de afwezigheid van een storingsregistratie, in de toekomst te voorkomen?
Kort na de storing is de voeding van de opslagmodule van het tapsysteem verzwaard en de systeemsoftware vervangen.
Naar aanleiding van de analyse van de storing op 20 september 2012 is mij gebleken dat zowel de inrichting van de procedures met betrekking tot storingen waar dataverlies aan de orde is, de uitvoering daarvan, als het toezicht op de naleving van de procedures aangescherpt dient te worden. Alle storingen moeten worden geregistreerd (gelogd), doorgemeld aan de eindgebruikers en adequaat en snel opgelost. Er moet tevens te allen tijde beoordeeld worden of er een PV dient te worden opgemaakt.
Hiertoe worden de instructies voor het melden van storingen van de tapmodule aan de de eindgebruikers en het opstellen van PV aangescherpt. Het OM heeft hiertoe inmiddels bij de politie aangegeven welke cruciale gegevens in geval van storingen door de politie direct vastgelegd moeten worden zodat de strafrechtelijke relevante van de storing kan worden beoordeeld. Tevens wordt het toezicht op de naleving van de instructies verscherpt. Daarnaast heb ik in het Algemeen Overleg over het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen op 28 november jl. uw Kamer toegezegd met de korpschef in gesprek te zullen gaan over de mogelijkheden tot het treffen van een technische noodvoorziening ter voorkoming van mislukte interceptie van telefoongesprekken. Naar aanleiding van de nadere analyse vanwege de storing van 20 september heb ik besloten om experts te laten bezien in hoeverre er mogelijkheden zijn om de technische beschikbaarheid van het tapsysteem verder te verhogen.
Tot slot kan ik uw Kamer melden dat de overdracht van het beheer van het tapsysteem van de afdeling I&S van de landelijke eenheid aan de Informatievoorzieningsorganisatie nationale politie thans versneld wordt voorbereid.
Ondertitelen van films als inbreuk op auteursrecht |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving «Ondertitelen van films als inbreuk op het auteursrecht»?1
Ja
Wanneer en waarom is sprake van inbreuk op het auteursrecht bij het ondertitelen van films zoals de ondertitelsites doen?
De dialogen uit een film zijn, net als een boek, auteursrechtelijk beschermd. Dit betekent dat dialogen uit een film niet mogen worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt zonder de toestemming van de rechthebbende, behoudens de beperkingen bij wet gesteld (art. 1 Auteurswet). Een vertaling van dialogen in ondertitels is een vorm van verveelvoudiging, waarvoor toestemming nodig is van de rechthebbende van de oorspronkelijke dialogen (art. 13 Auteurswet). Hetzelfde geldt voor de openbaarmaking daarvan via het internet (art. 12 Auteurswet).
De rechthebbende kan degene die zonder zijn toestemming voornoemde vertalingen vervaardigt en openbaar maakt, aanspreken op schending van zijn auteursrecht. De rechthebbende kan ook een website aanspreken, die weliswaar zelf geen inbreuk pleegt, maar wel de inbreuk faciliteert door daarvoor een platform te bieden. De rechter heeft verschillende malen geoordeeld dat dit onder omstandigheden een onrechtmatige daad oplevert (zie bijvoorbeeld: Rb. Utrecht, 26 augustus 2009, LJN:BJ6008, Hof Amsterdam, 16 maart 2010, LJN:BL7920, Rb. Haarlem, 9 februari 2011, LJN:BP3757).
BREIN heeft aangegeven dat de websites Bierdopje.com en Simply Releases uit dien hoofde zijn aangeschreven. De websites boden gebruikers een platform waarop ongeautoriseerde ondertitels beschikbaar werden gesteld aan het publiek voor illegale kopieën van populaire, buitenlandse, films en tv-series.
In hoeverre is er sprake van inbreuk op het auteursrecht als samenvattingen van de filmtekst worden gegeven?
Het maken van een samenvatting van werken van letterkunde, wetenschap of kunst is in de regel toegestaan. Onder omstandigheden kan het maken van een samenvatting van een filmtekst onrechtmatig zijn.
Daarbij kan worden gedacht aan het integraal overnemen van grote gedeeltes van de inhoud (Vgl. Pres. Rb.»s-Gravenhage, 1 oktober 1985, KG 1985, 320). Voor de goede orde zij opgemerkt dat BREIN heeft aangegeven dat bij de ondertitels op de sites van Bierdopje.com en Simply Releases geen sprake was van een samenvatting.
Deelt u de mening dat de auteurswet innovaties op internet als ondertitelsites moet bevorderen in plaats van belemmeren? Zo nee, waarom niet?
Buitenlandse films en tv-series zijn in toenemende mate beschikbaar via internet. Voorbeelden zijn Netflix, Pathé-Videoland en HBO. Ook bieden bijvoorbeeld Ziggo, UPC en KPN steeds meer video-on-demand diensten aan. Ik verwelkom deze ontwikkeling en zie daarin ook een bevestiging dat het auteursrecht daarvoor geen belemmering hoeft op te leveren. Eén van de manieren om het legale aanbod nog meer te stimuleren, is het verder versimpelen van het verkrijgen van toestemming van de rechthebbenden voor het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal. Dit kan door de verstrekking van auteursrechtlicenties te vereenvoudigen. Dit is altijd een speerpunt van mijn beleid geweest (Kamerstukken II, 29 838, nr. 29). Deze inzet heeft mede tot gevolg gehad dat in Brussel een akkoord aanstaande is over de richtlijn collectief beheer. Deze richtlijn versimpelt de uitgifte van multiterritoriale licenties voor het gebruik van muziek op het internet binnen de Europese Unie. De muziekmarkt vormt een ideale proeftuin voor de ontwikkeling van het online-aanbod van andere op grond van het intellectuele eigendomsrecht beschermde prestaties.
Deze innovatieve, online verdienmodellen verdienen een eerlijke kans, ongeacht of het nu gaat om muziek, films of e-boeken. Ik ben er beducht voor dat de legale markt voor muziek, films en e-boeken sterk wordt gehinderd door grootschalig en kosteloos aanbod van illegale bestanden, hoe innovatief de daaraan ten grondslag liggende uitwisselingsmethoden ook vaak mogen zijn. Dit geldt ook wanneer zelfgemaakte ondertitels ervoor zorgen dat illegaal, buitenlands, aanbod toegankelijk wordt voor Nederlandstaligen. De legale markt kan alleen een eerlijke kans krijgen als illegaal aanbod kan worden aangepakt.
Recent is de Europese Commissie een consultatie gestart over de hervorming van het auteursrecht2.
Een van de vragen hierbij is in hoeverre gebruikers problemen hebben ervaren bij de toegang tot diensten of het aanbieden daarvan in andere lidstaten. Momenteel bereid ik met mijn collega’s van OCW en EZ een reactie voor op deze consultatie. Een afschrift daarvan zal aan uw Kamer worden verzonden.
Mocht de (nieuwe) Europese Commissie op basis van de uitkomst van de consultatie besluiten een voorstel voor regelgeving te doen, dan zal ik uw Kamer daarover uiteraard ook informeren en mijn stellingname dienaangaande kenbaar maken.
Deelt u de mening dat door zelfgemaakte ondertitels ook films en series toegankelijk worden voor Nederlandstaligen, die (nog) niet met Nederlandse ondertitels uitgebracht zijn? Worden zelfgemaakte ondertitels, waarvoor geen commercieel alternatief is ook gezien als inbreuk op het auteursrecht? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de auteurswet zo dient te zijn ingericht dat innovatieve nieuwe (internet)diensten zich kunnen ontwikkelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke aanpassingen bent u van plan voor te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
De toename agressie tegen treinpersoneel |
|
Duco Hoogland (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Agressie tegen treinpersoneel neemt toe»?1
Ja.
Welke actie onderneemt u in overleg met de NS om de toename van agressie tegen te gaan?
NS neemt concrete maatregelen zoals cameratoezicht, inzet van Veiligheid- en Serviceteams, het geven van trainingen aan personeel en de inzet van een dag en nacht bemande Veiligheidscentrale. Ook de overgang naar de OV-chipkaart zal naar verwachting gaan helpen om agressie terug te dringen, aangezien gebleken is dat agressie vaak begint met het constateren door treinpersoneel van het ontbreken van een geldig vervoerbewijs. Een goede samenwerking tussen Veiligheid & Service teams en politie is van wezenlijk belang. Er vindt goede, intensieve samenwerking plaats in en rond het openbaar vervoer tussen de buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s) van de openbaar vervoerbedrijven, de gemeenten en de politie. Politie en Openbaar Ministerie dragen zorg voor het adequaat oppakken van de aangiften met een snelle en voortvarende opsporing en vervolging en een daarop aansluitend lik-op-stukbeleid.
IenM is verantwoordelijk voor het opstellen van wetgeving voor sociale veiligheid in het openbaar vervoer. In wetgeving is opgenomen dat er een reisverbod opgelegd kan worden voor personen die ernstige overlast veroorzaken in het openbaar vervoer. Dit kan door vervoerders, waaronder NS, in de praktijk worden toegepast. Daarnaast wordt gewerkt aan het in wetgeving verankeren van een verblijfsverbod voor overlastveroorzakers op treinstations en daarbij behorende voorzieningen.
Welke specifieke maatregelen neemt u samen met NS om de (toegenomen) zware geweldsmisdrijven te voorkomen en effectief aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat passagiers en omstanders betrokken moeten worden bij het tegengaan van geweld tegen personeel? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Ja. In het kader van het programma Veilige Publieke Taak wordt aandacht besteed aan de rol van omstanders. Recent is hierover een literatuuronderzoek verricht en heeft een expertbijeenkomst geleid tot nadere invulling van kansrijke projecten.
Ook is een project gestart om een e-learning module voor omstanders te ontwikkelen, waardoor zij vaker effectief zullen ingrijpen in escalerende situaties. Dit richt zich niet specifiek op reizigers van de NS, maar is algemener van aard.
De NS start dit jaar samen met andere openbaar vervoerbedrijven en de Stichting ideële reclame (Sire) een publiekscampagne over de impact van agressie en geweld op het personeel. Doel is om mensen bewuster te maken van hun gedrag, de rol van personen in een publieke functie te verduidelijken en reizigers en anderen te informeren wat zij kunnen doen indien zij worden geconfronteerd met agressie en geweld, gericht tegen personeel in het openbaar vervoer.
Deelt u de mening dat passagiersnet (burgernet) ingezet moet worden om passagiers actief te betrekken?
Burgernet is niet geschikt voor een dergelijk «passagiersnet», omdat het plaatsgebonden is. Incidentenberichten worden alleen aan de leden verzonden in de betreffende woonplaats. In het openbaar vervoer is sprake van steeds wisselende reizigers met wisselende bestemmingen.
Kunt u iets zeggen over de pakkans van plegers van agressie en geweld tegen treinpersoneel en de hoogte van de opgelegde straffen van de afgelopen twee jaar?
Door de in mijn antwoord op vraag 2 en 3 genoemde maatregelen, wordt de pakkans verhoogd. In de justitiële systemen wordt agressie en geweld tegen NS personeel niet apart geregistreerd, zij vallen in die systemen onder de categorie gekwalificeerde slachtoffers. Voor de hoogte van de opgelegde straffen bij die categorie slachtoffers verwijs ik u naar het onderzoeksrapport «Straftoemeting bij geweld tegen kwalificerende slachtoffers: een replicatie-studie» waarover ik uw Kamer op 20 november 2012 heb geïnformeerd2.
De jihadcoalitie |
|
Raymond de Roon (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Jihadcoalitie gevormd»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat verschillende islamitische terreurgroepen in Syrië een samenwerkingsverband zijn aangegaan?
Het klopt dat verschillende islamistische strijdgroepen een samenwerkingsverband zijn aangegaan. Sinds het uitbreken van de burgeroorlog worden vaker samenwerkingsverbanden aangegaan. Tegelijkertijd is er voortdurend onenigheid en regelmatig strijd tussen fracties en verschillende groeperingen, zowel de islamistische en jihadistische als de meer seculiere oppositionele groepen.
Geen van de strijdgroepen die in het artikel aangehaald worden zijn echter internationaal aangemerkt als terroristische groep. Het genoemde samenwerkingsverband staat los van de terroristische groeperingen Islamitische Staat in Iraq en de Levant (ISIL) en het Nusra Front (Jabhat al Nusra – JaN), die door de Verenigde Naties opgenomen zijn in de Al-Qa’ida sanctie lijst.
Zoals reeds gemeld aan uw Kamer, zijn er op dit moment een kleine honderd Nederlanders in Syrië betrokken bij jihadistische strijdgroepen. Zij zoeken bewust aansluiting bij ISIL en JaN en niet bij de strijdgroepen van het in het artikel aangehaalde samenwerkingsverband.
Hoeveel islamitische terroristen met (ook) de Nederlandse nationaliteit zijn betrokken bij de samenwerkende terreurgroepen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere nationaliteiten hebben de in Syrië aanwezige jihadisten met de Nederlandse nationaliteit?
De in Syrië aanwezige Nederlandse jihadisten hebben diverse achtergronden, maar hebben vaak naast de Nederlandse ook de Marokkaanse nationaliteit, de Turkse of zij bezitten uitsluitend de Nederlandse.
Bent u bereid deelname aan de jihad als zodanig strafbaar te stellen en ervoor te zorgen dat een ieder die hieraan deelneemt na straf en (waar mogelijk) denaturalisatie, ons land wordt uitgezet?
Het deelnemen aan de jihadistische strijd of training volgen in het buitenland is strafbaar op grond van artikel 134a Wetboek van Strafrecht. Op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap kan het Nederlanderschap worden ingetrokken als sprake is van een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf. Voorwaarde is dat de betrokken persoon naast de Nederlandse nationaliteit ook nog een andere nationaliteit bezit. Intrekking is niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg is. Voorwaarde is ook dat het misdrijf na 1 oktober 2010 is gepleegd. Na het intrekken van het Nederlanderschap wordt betrokkene ongewenst vreemdeling verklaard en wordt hij uitgezet.
DNA-afname bij jongeren |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam over de afname van DNA in het kader van een strafzaak bij een 15-jarige?1
Ja.
Hoe vaak werd in 2012 in het kader van de Wet celmateriaal geen DNA-materiaal afgenomen omdat DNA-onderzoek niet kon worden gerechtvaardigd? Hoe vaak werd wel celmateriaal afgenomen in het kader van deze wet? In hoeveel van de gevallen waarin besloten werd geen celmateriaal af te nemen waren het minderjarigen? In hoeveel gevallen is er wel bij minderjarigen celmateriaal afgenomen?
Door het Nederlands Forensisch Instituut wordt het aantal personen bijgehouden waarvan een DNA-profiel is bepaald en in de DNA-databank is opgenomen. Deze informatie wordt jaarlijks opgenomen in het jaarverslag van de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken.2 Sinds 2009 wordt daarin ook het aantal in de DNA-databank opgenomen minderjarigen vermeld.
Strafzaken worden door het Openbaar Ministerie digitaal geregistreerd en verwerkt in het Geïntegreerd Proces Systeem (GPS), terwijl alle handelingen met betrekking tot DNA-onderzoek worden vastgelegd in GPS-DNA. Op dit moment vindt nog geen registratie plaats van het aantal zaken waarin is besloten geen DNA-materiaal af te nemen, maar na koppeling van de systemen GPS en GPS-DNA, die naar verwachting in maart 2014 zal worden gerealiseerd, zullen deze cijfers wel beschikbaar komen.
Het NFI handelt bij de verwerking van het DNA-materiaal conform het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. Momenteel is het mogelijk dat het DNA-profiel van een veroordeelde enkele weken of maanden langer in de databank van het NFI is opgenomen dan gewenst. Dit is het gevolg van de administratieve verwerking van vonnissen, arresten of OM-beslissingen, die nu nog handmatig plaatsvindt. In het kader van een project tussen het OM en de Justitiële Informatiedienst wordt momenteel gekeken naar de mogelijkheid om de verwerking van deze beslissingen volledig elektronisch te laten verlopen, zodat de verwerkingstijd zo kort mogelijk is. Overigens wordt in alle gevallen waarin een match plaatsvindt, bezien of het DNA-profiel rechtmatig is opgenomen in de DNA-databank.
Hoeveel DNA-materiaal van (voormalige)jeugdigen is inmiddels opgeslagen in de DNA-databank? Zit in deze databank DNA-materiaal van jeugdigen (of van volwassenen waarvan het DNA-materiaal tijdens hun jeugd is afgenomen) dat vernietigd had moeten worden? Zo ja, van hoeveel jongeren en jongvolwassenen en waarom is dit niet vernietigd?
Zie antwoord vraag 2.
Worden door de uitleg die de rechter er aan geeft de in de Wet celmateriaal opgenomen uitzonderingen op de verplichting celmateriaal af te nemen, verruimd? Zo ja, wat is de stand van de jurisprudentie op dit punt tot nu toe en waaruit bestaat deze verruiming? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank te Rotterdam heeft uitdrukkelijk verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 13 mei 2008 (LJN: BC8231), waarin het hoogste rechtscollege heeft geoordeeld dat artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden beperkt moet worden uitgelegd en dat slechts in de twee in de wet genoemde situaties kan worden afgeweken van de verplichting om DNA-materiaal af te nemen. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld dat sprake is van zo’n uitzonderingssituatie. De in de wet opgenomen uitzonderingen zijn hierdoor dus niet verruimd.
Is het DNA-materiaal van de veroordeelde inmiddels vernietigd? Zo nee, waarom niet?
Het College van procureurs-generaal heeft mij bericht dat het DNA-materiaal van de betreffende persoon inmiddels is vernietigd.
Is een van de partijen tegen deze uitspraak in beroep gegaan, en zo ja wie? Wilt u wachten met het beantwoorden van deze vragen totdat de zaak onherroepelijk is geworden?
Tegen de beschikking, gegeven op een bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, staat geen gewoon rechtsmiddel open, maar slechts cassatie in het belang der wet. De beschikking is dus onherroepelijk.
De invoering van een “pro-deotaks” |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Herstel de eeuwenoude advocatenplicht»?1
Ja.
Kent u de zinsnede uit de missie van de Nederlandse Orde van Advocaten dat de Orde «er (is) voor iedereen die zijn recht zoekt en die daarbij een advocaat nodig heeft»? Stellen alle advocaten zich daadwerkelijk open voor iedereen die zijn recht zoekt? Zo ja, waarom? Zo nee, zijn er ook advocaten die er alleen voor rechtzoekenden zijn die geen recht op gesubsidieerde rechtsbijstand hebben?
Deze zinsnede is mij bekend. De Nederlandse Orde van Advocaten is als publiekrechtelijke beroepsorganisatie in het leven geroepen om een goede beroepsuitoefening door advocaten te bevorderen. De wijze waarop aan die opdracht invulling wordt gegeven is primair aan de Orde. Een advocaat is een juridische beroepsbeoefenaar ten dienste van de rechtsbedeling die ervoor zorgt dat een rechtzoekende waar nodig toegang tot het recht krijgt. Dat wil niet zeggen dat iedere individuele advocaat in elke voorkomende situatie hulp dient te verlenen aan iedere rechtzoekende. Dit is bijvoorbeeld anders voor notarissen, die in beginsel verplicht zijn de door een cliënt verlangde werkzaamheden te verrichten. Wel rust op de balie als geheel de verplichting te waarborgen dat rechtzoekenden met een ernstig rechtsprobleem, en die al dan niet recht hebben op een toevoeging, zich door een advocaat kunnen laten bijstaan.2 Mijn indruk is dat de balie deze verplichting waarmaakt.
Volgens de Monitor gesubsidieerde rechtsbijstand 2012 van de Raad voor Rechtsbijstand verleende 44% van de advocaten in 2012 gesubsidieerde rechtsbijstand.3 Dat betekent dat 56% van de advocaten geen toevoegingszaken behandelden.
Deelt u de mening dat advocaten zelf een bijdrage kunnen leveren aan de toegankelijkheid tot het recht door tegen een vastgesteld relatief laag gesubsidieerd tarief rechtsbijstand te verlenen voor de laagste inkomens? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het doen van toevoegingszaken een van de manieren is waarop advocaten een bijdrage kunnen leveren aan de toegankelijkheid tot het recht. Uit de hiervoor genoemde monitor blijkt dat zij dit ook in groten getale doen.
Deelt u de mening dat advocaten die toevoegingszaken doen, eventueel naast andere beter betaalde zaken, een bijdrage leveren aan die toegankelijkheid en advocaten die dat niet doen niet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening kan niet worden gesteld dat advocaten die geen toevoegingszaken doen, daarom geen bijdrage leveren aan de toegang tot het recht. Elke advocaat draagt op zijn werkterrein bij aan de toegang tot het recht van de cliënt die hij bijstaat. Dit is een wezenskenmerk van het beroep.
Hoeveel advocaten (uitgedrukt in een percentage van het totaal) doen geen toevoegingszaken?
Zie antwoord vraag 2.
Is het wenselijk dat alle advocaten ook pro deo zaken doen gezien de mate van specialisatie die nodig is om het werk van (sociaal)advocaat goed te kunnen verrichten?
Nee. Uit de Monitor gesubsidieerde rechtsbijstand 2012 blijkt dat de vraag naar en het aanbod van gesubsidieerde rechtsbijstand tot op heden met elkaar in evenwicht zijn. Er is dus geen noodzaak om alle advocaten aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand te laten deelnemen. Verder is van belang dat sociaal advocaten een gedegen kennis dienen te hebben van de rechtsterreinen waarop zich de geschillen voordoen waarmee minder draagkrachtigen vaker dan de gemiddelde burger in aanraking komen, bijvoorbeeld het sociale zekerheidsrecht. Indien advocaten die zich hebben gespecialiseerd op terreinen waarnaar bij minder draagkrachtigen niet of nauwelijks vraag bestaat, zich incidenteel op het werkterrein van de sociale advocatuur begeven, kan dat afdoen aan de kwaliteit van de bijstand.
Deelt u de mening dat, door advocaten die geen toevoegingszaken doen en dus geen bijdrage leveren aan het systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand ter compensatie een jaarlijks bedrag te laten betalen in de vorm van een belasting, daarmee een substantiële bijdrage ten gunste van de algemene middelen kan worden gedaan? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven en aan welke bedragen denkt u dan? Ziet u dan ook mogelijkheden om dit bedrag niet via een belasting maar op een andere wijze te laten betalen en rechtstreeks ten behoeve van het systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand te laten komen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de balie als geheel al haar maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt door er te zijn voor iedereen die zijn recht zoekt en daarbij een advocaat nodig heeft. Indien advocaten die geen toevoegingszaken doen vrijwillig een (financiële) bijdrage leveren aan de verlening van rechtsbijstand aan de laagste inkomens, dan juich ik dat toe. Vrijwilligheid is de essentie van maatschappelijk verantwoord ondernemen, zoals de Sociaal Economische Raad terecht benadrukt. Het is in eerste instantie aan de Nederlandse Orde van Advocaten om te bepalen welke praktische invulling de in vraag 2 genoemde zinsnede uit de missie in de huidige tijd behoeft.
De samenloop van een herzieningsverzoek met de tenuitvoerlegging van een strafvonnis |
|
Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat er spanning kan ontstaan tussen een verzoek tot herziening ten voordele van de gewezen verdachte ex artikel 457 jo. 461 Wetboek van Strafvordering en het tenuitvoerleggen van de schadevergoedingsmaatregel, als onderdeel van de opgelegde (maar betwiste) straf?
Uitgangspunt van de wet is dat een uitspraak die voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, zodra dit mogelijk is ten uitvoer wordt gelegd. Dit geldt ook voor onherroepelijk opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. Nu herziening ten voordele enkel kan worden aangevraagd voor een onherroepelijke veroordeling zal op het moment van de aanvraag de tenuitvoerlegging van een schadevergoedingsmaatregel in beginsel gaande of reeds afgerond zijn.
Wat betreft de herzieningsregeling kan in het algemeen worden opgemerkt dat herziening een buitengewoon rechtsmiddel is dat alleen voor uitzonderlijke gevallen is bedoeld.
De herzieningsregeling voorziet in diverse drempels om kansloze herzieningsaanvragen en verzoeken tot nader onderzoek tegen te gaan. Een herzieningsaanvraag of een verzoek tot nader onderzoek indienen in kansloze gevallen met als doel om onder de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak uit te komen, heeft geen zin. Een herzieningsaanvraag of een verzoek tot nader onderzoek heeft namelijk geen opschortende werking. Het gaat immers om de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke rechterlijke uitspraak. Ik deel de mening dat het ongewenst is wanneer in evident kansrijke gevallen na indiening van een herzieningsaanvraag of een verzoek tot nader onderzoek met de tenuitvoerlegging zou worden voortgegaan, waarbij bijvoorbeeld kan worden gedacht aan een persoonsverwisseling. Het openbaar ministerie kan in dergelijke gevallen beslissen de tenuitvoerlegging uit te stellen (en daartoe een opdracht aan het CJIB te geven), in elk geval totdat op de herzieningsaanvraag is beslist. Op deze wijze kan bijvoorbeeld worden voorkomen dat een persoon die ten onrechte is veroordeeld tot een schadevergoedingsmaatregel en deze niet kan betalen, daardoor vervangende hechtenis moet ondergaan, of dat deze persoon na zijn herzieningsaanvraag schadevergoeding betaalt waarvan de rechter later bepaalt dat deze uit ’s Rijks kas moet worden vergoed. Overigens voorziet de herzieningsregeling er ook in dat de Hoge Raad de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties hangende de herzieningsaanvraag te allen tijde kan opschorten.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat onverkort wordt doorgegaan met het tenuitvoerleggen van straffen en maatregelen ten aanzien van mensen die een kansrijk herzieningsverzoek hebben lopen, omdat dit er bijvoorbeeld toe kan leiden dat iemand die de schadevergoeding niet kán betalen in vervangende hechtenis wordt genomen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u eveneens de mening dat er een spanning bestaat tussen enerzijds het indienen van kansloze herzieningsverzoeken, met als doel onder de tenuitvoerlegging van het vonnis uit te komen, en anderzijds het in de gegeven omstandigheden te vroeg tenuitvoerleggen van de uitspraak, waarbij de werkwijze van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) er toe kan leiden dat een betalingsonmachtige in vervangende hechtenis terecht komt en dat er nadien op de voet van ex artikel 482 Strafvordering door de rechter bepaald wordt dat dit uit ‘s Rijks kas vergoed moet worden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de constatering dat de wet zelf reeds voorziet in een oplossing hiervoor, omdat er in artikel 461 en artikel 465 Wetboek van strafvordering is opgenomen dat respectievelijk de procureur-generaal (bij wie ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag een verzoek kan worden ingediend nader onderzoek in te stellen naar een grond voor herziening als bedoeld in artikel 457 Wetboek van strafvordering) en daarna de Hoge Raad moet beoordelen: a) of het verzoek ontvankelijk is, en b) het verzoek niet kennelijk ongegrond is? Klopt het dat er reeds op twee momenten wettelijke drempels zijn om te voorkomen dat kansloze herzieningsverzoeken worden ingediend met het doel tenuitvoerlegging en executie door het CJIB te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Zou het een goed idee zijn, indien de procureur-generaal bij de Hoge Raad oordeelt dat het verzoek ontvankelijk en kennelijk niet ongegrond is, dat hij het CJIB laat weten dat er een herzieningsverzoek in behandeling is waarmee de executie tijdelijk opgeschort wordt? Zo niet, waarom niet?
De procureur-generaal bij de Hoge Raad kan naar aanleiding van een verzoek tot nader onderzoek in evident kansrijke gevallen aan het openbaar ministerie vragen de tenuitvoerlegging uit te stellen (zie over deze mogelijkheid van het openbaar ministerie het antwoord op de vragen 1, 2, 3 en 4). Overigens kan de veroordeelde ook zelf – al dan niet met hulp van de raadsman die het verzoek tot nader onderzoek heeft gedaan – een verzoek tot uitstel van de tenuitvoerlegging tot het openbaar ministerie richten, bijvoorbeeld wanneer hij een waarschuwing ontvangt dat de vervangende hechtenis ten uitvoer zal worden gelegd. Ook aangezien het hier om zeer uitzonderlijke gevallen gaat, acht ik het niet nodig of wenselijk om een bepaling als door de vraagsteller bedoeld, in de wet op te nemen.
Bent u bereid deze voorgestelde oplossing in de wet op te nemen? Zo niet, welke oplossing heeft u dan voor ogen teneinde er voor te zorgen dat mensen die kansrijke herzieningsverzoeken hebben lopen in detentie terecht komen wegens betalingsonmacht?
Zie antwoord vraag 5.
Een invalide man die al voor de vijfde keer is overvallen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Invalide man is al vijf keer overvallen»?1
Ja.
Klopt het dat een half verlamde invalide man inmiddels voor de vijfde keer is overvallen?
Bij de politie zijn drie meldingen bekend van berovingen van dit slachtoffer. De overige twee berovingen zijn bij de politie onbekend.
Deelt u de mening dat het tuig dat dit op zijn geweten heeft het laagste van het laagste is? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard keur ik dergelijke overvallen volstrekt af. In het door u aangehaalde krantenbericht worden een woordvoerder van de politie en de wijkagent aangehaald. Er kan geen misverstand over bestaan dat zij er precies zo over denken als ik en dat de politie er serieus werk van maakt om deze reeks overvallen op te lossen en een halt toe te roepen.
Klopt het dat de politie het een «bijzonder vervelende situatie» noemt en bent u van mening dat dit een understatement is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de wijkagent geen gesprekken moet voeren met het verpleeghuis om de kans op herhaling zo klein mogelijk te maken, maar dat de politie deze laffe criminelen moet opsporen en keihard moet straffen zodat deze criminelen een tijd lang zeker geen kans voor herhaling krijgen omdat zij dan achter slot en grendel zitten? Zo nee, waarom niet?
Zowel het opsporen van de daders als het treffen van maatregelen die herhaling kunnen helpen voorkomen, moeten gebeuren. Beide activiteiten worden door de politie ook gedaan.
Kunt u aangeven wat de politie eraan doet om deze jonge lichtgetinte mannen zo spoedig mogelijk op te pakken?
De politieteams in de regio zijn van dit geval op de hoogte en werken eraan om de daders op te sporen. Het is voor de succeskansen van dit onderzoek niet dienstig als ik over de voortgang publiekelijk mededelingen doe.
Klopt het dat het onder deze criminelen rond gaat dat deze meneer een weerloos slachtoffer is en wat gaat u eraan doen om al dit tuig aan te pakken?
Zie antwoord vraag 6.
Misstanden in franchiseland en de mogelijke aanpassing van de franchiseovereenkomst |
|
Mei Li Vos (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over misstanden rondom franchiseovereenkomsten (onder meer «Aanval op franchisegevers. Advocate: toename van misstanden»,1 en het artikel «Franchising: waarom het best een goed idee is om van de franchiseovereenkomst een benoemde overeenkomt te maken»?2
Ja.
Kunt u ingaan op het signaal dat er een toename is van misstanden in de wereld van franchiseketens? Is de houding van sommige franchisegevers te karakteriseren als «verdeel en heers», waar franchisenemers en hun gezinnen de dupe van worden omdat zij vastzitten aan het contract?
Uit de aangehaalde publicaties blijkt dat zich in de praktijk wel eens situaties voordoen die nadelig uitpakken voor de franchisenemer. Dit blijkt, waar het zich voordoet, vooral terug te voeren op te rooskleurige prognoses van omzetpotentieel. Daar staat tegenover dat franchising nog altijd populair is; het biedt voor startende ondernemers een platform waarin veel werkzaamheden en keuzes uit handen worden genomen. Dit kan aantrekkelijk zijn als daar een, bij voorkeur op basis van de geboden diensten verdedigbaar, prijskaartje aan hangt. Ook geeft de Nederlandse Franchise Vereniging aan dat uit onderzoek blijkt dat franchiseondernemers in de afgelopen jaren van economische tegenwind minder omzetverlies hebben geleden dan anders georganiseerde branchegenoten. Signalen over ernstige toename van misstanden zijn mij niet bekend en worden ook door de aangehaalde schrijvers niet gegeven.
Is naar uw oordeel sprake van oplichting en valsheid in geschrifte, of slechts van een zakelijk geschil, of iets ertussen in? Als er naar uw mening sprake is van oplichting, waarom wordt hier dan niet tegen opgetreden?
Wat er in juridische termen aan de orde is, hangt geheel af van de feiten die zich in het concrete geval voordoen. Wanneer er gebruik gemaakt wordt van te rooskleurige prognoses, kan er sprake zijn van onjuiste informatie. Daartegen kan in rechte worden opgetreden en dit wordt, naar blijkt uit de artikelen, in de praktijk ook wel met succes gedaan. Als er sprake mocht zijn van oplichting, bijvoorbeeld door gebruik te maken van vervalste jaarverslagen, zijn er meer mogelijkheden voor handhaving, zoals vervolging door het Openbaar Ministerie. In dat geval zouden gedupeerden daarvan aangifte kunnen doen.
Bent u bereid om nader onderzoek te doen om het vóórkomen van dergelijke misstanden in de franchisewereld nauwkeurig in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om nieuw onderzoek uit te laten voeren. Uit eerder onderzoek3 bleek niet dat er sprake is van grote misstanden. Wel ben ik voornemens om in contact te treden met zowel de franchisegevers als de franchisenemers om nadere inlichtingen in te winnen over de ontwikkelingen in de franchisepraktijk.
Hoe beoordeelt u, gezien de signalen over misstanden, de voorgestelde aanpassing van de franchiseovereenkomst van onbenoemd naar benoemd (in Boek 7 Burgerlijk Wetboek)?
Opneming van een wettelijke regeling van de franchiseovereenkomst in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek heeft bij de huidige stand van zaken daarom geen prioriteit. De Nederlandse Franchise Vereniging verlangt van haar leden dat zij in hun overeenkomsten de Europese Erecode Inzake Franchising in acht nemen, waarin veel aandacht wordt besteed aan de informatie die de franchisegever aan de franchisenemer behoort te verschaffen. In recente rechtspraak in franchising zaken worden daarbij aansluitende regels aanvaard. Volgens de Rechtbank Den Bosch van 29 mei 2013 (LJN CA1429) moet worden aangenomen dat op de franchisegever een bijzondere zorgplicht rust. Deze moet aan de franchisenemer een exploitatieoverzicht verschaffen dat «op een grondig en zorgvuldig onderzoek berust». Volgens de Rechtbank Arnhem van 15 juni 2011 (LJN BR0232) heeft de franchisegever een zorgplicht die meebrengt dat als de prognose niet wordt gehaald, de franchisegever de verplichting heeft de franchisenemer advies en bijstand te verlenen. De aard van de franchiseovereenkomst brengt mee dat de franchisegever moet zorgen voor deugdelijke prognoses. Hij dient in te staan voor de juistheid van de historische gegevens die aan de prognose ten grondslag liggen. Als de prognose niet wordt gehaald en vast komt te staan dat de prognose ondeugdelijk is, is de franchisegever in beginsel schadeplichtig.
Deelt u de mening dat een verzwaarde informatieplicht in Boek 7 een groot deel van de misstanden weg kan nemen? Is het waar dat in andere landen deze verzwaarde informatieplicht wel bestaat?
Het Nederlandse recht, zoals hiervoor weergegeven, ligt in de lijn van wat in andere landen in de wet of in de rechtspraak wordt aangenomen. De in antwoord op vraag 5 geciteerde rechtspraak aanvaardt een zware informatieplicht, afgestemd op de aard van de overeenkomst van franchising.
Welke rol kan het Ondernemersplein, zowel het fysieke plein als het digitale plein, spelen om potentiële franchisenemers te ondersteunen in de precontractuele fase?
Via het Ondernemersplein (zowel het digitale plein als de fysieke pleinen) kunnen ondernemers hierover worden geïnformeerd. Afhankelijk van de concrete behoefte bij ondernemers kan deze informatie worden aangepast of aangevuld.
Is het waar dat de Raad voor de Rechtsbijstand zelden toevoeging verleent bij een zakelijk geschil tussen franchisegever en franchisenemer? Zo ja, waar ligt dat aan en is dit wenselijk?
Een verantwoorde bedrijfsvoering houdt in dat ondernemers voor het starten van een onderneming al rekening houden met bedrijfsrisico’s en eventuele kosten van rechtsbijstand die deze met zich kunnen brengen en daarvoor tijdig een voorziening treffen, zoals het afsluiten van een rechtsbijstandverzekering, het zich aansluiten bij een brancheorganisatie dan wel het aanleggen van reserves. Uitgangspunt van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) is daarom dat gesubsidieerde rechtsbijstand niet wordt verleend bij zakelijke vorderingen, behoudens enkele uitzonderingen. Zakelijke vorderingen worden in artikel 12, tweede lid, onder e van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) gedefinieerd als rechtsbelangen die de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreffen, derhalve vorderingen van of jegens een zelfstandig ondernemer in de uitoefening van zijn praktijk. Hierbij kan het gaan om rechtspersonen en zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers). Voor zakelijke vorderingen is in artikel 12, tweede lid, onder d en e van de Wrb een apart regime opgenomen wat betreft het verstrekken van een toevoeging. Onder voorwaarden kan deze worden verstrekt. Indien het gaat om een rechtsbelang dat in de privésfeer ligt, kan de betrokkene conform de algemene regels van de Wrb voor natuurlijke personen in aanmerking komen voor een toevoeging. In een beperkt aantal gevallen is het mogelijk dat ook ondernemers een beroep kunnen doen op gesubsidieerde rechtsbijstand (artikel 12, tweede lid, onder d en e). Dit geldt bijvoorbeeld indien de voortzetting van het beroep of bedrijf voor zover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van de uitkomsten van de gevraagde rechtsbijstand. Zo zal aan een zelfstandige die geconfronteerd wordt met de opzegging van een rekeningcourant krediet terzake van dat belang rechtsbijstand kunnen worden verleend indien door die opzegging zodanige liquiditeitsproblemen ontstaan dat het voortbestaan van het bedrijf in gevaar komt. Als het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, kan de aanvrager voor zakelijke belangen een toevoeging krijgen. Vereist is dat de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij de procedure is betrokken of betrokken geweest is én de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed. De termijn van één jaar is gesteld om te bewerkstelligen dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat een toevoeging wordt verkregen voor zaken die tot het normale bedrijfsrisico behoren.
De veiligheidssituatie in Somalië en de terugkeer van Somalische asielzoekers naar Somalië |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uitgezette Somaliër gewond bij bomaanslag»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Het is mij bekend dat de situatie in Somalië zorgwekkend is en dat er sprake is van gewelddadigheden zowel in Mogadishu als in overige delen van het land.
De omstandigheid dat een onlangs teruggekeerde Somaliër gewond is geraakt bij een aanslag is zeer betreurenswaardig.
In de asielbeoordeling worden alle aangevoerde feiten en omstandigheden meegewogen en wordt ook de algemene situatie in een land in aanmerking genomen. Indien wordt vastgesteld dat een vreemdeling geen individualiseerbaar en voorzienbaar risico loopt op vervolging of mensenrechtenschendingen wordt geen asielvergunning verleend en is terugkeer aan de orde. In uitzonderlijke situaties van willekeurig en wijdverspreid geweld wordt aangenomen dat eenieder bij terugkeer een reëel risico loopt op grond van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. De situatie in Mogadishu en overige delen van Somalië wordt op dit moment niet op die manier gekwalificeerd. Dit neemt niet weg dat ik zoals gezegd onderken dat er in Somalië sprake is van een zorgwekkende situatie die gekenmerkt wordt door conflicten en geweld. Het is nooit uit te sluiten dat een vreemdeling, hoe betreurenswaardig ook, na een zorgvuldige individuele beoordeling inclusief rechterlijke toetsing, na terugkeer in zijn herkomstland slachtoffer wordt van willekeurig geweld.
Wat is de laatste stand van zaken omtrent de veiligheidssituatie in Somalië, met name in Mogadishu en in Zuid- en Centraal Somalië? Is het huidige ambtsbericht nog voldoende actueel? Wanneer volgt een nieuw ambtsbericht?
Eind december 2013 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een nieuw algemeen ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Somalië. Aan de hand daarvan zal ik bepalen of het toelatingsbeleid voor Somalische asielzoekers gehandhaafd kan blijven of dat het beleid aanpassing behoeft. In het huidige beleid is meegewogen dat de situatie in het land, zoals ik in antwoord op vraag 1 al opmerkte, zorgwekkend is en fluctueert. In het geval van een beleidswijziging zal ik de Tweede Kamer daarover informeren.
Een ambtsbericht is een deskundigenbericht. Het ziet altijd op de periode voorafgaand aan het verschijnen daarvan zodat het alleen op het moment van verschijnen echt actueel kan zijn. De IND kan ook informatie uit andere objectieve bronnen gebruiken voor een oordeel over de situatie in het land van herkomst.2 In asielprocedures worden in voorkomende gevallen ook dergelijke bronnen aangevoerd en betrokken.
Hoeveel vrijwillige en gedwongen terugkeer heeft dit jaar plaatsgevonden naar Somalië, uitgesplist naar Mogadishu en overige plaatsen in Somalië?
Het algemene uitgangspunt ten aanzien van terugkeer is dat er wordt teruggekeerd naar het land van herkomst en het is aan de vreemdeling zelf om te bepalen waar heen hij zich in zijn land begeeft. Er wordt dan ook niet geregistreerd naar welke plaats een vreemdeling zelfstandig of gedwongen terugkeert. In het geval van Somalië is bekend dat het reizen door het land voor bepaalde groepen onder omstandigheden onveilig kan zijn (bijvoorbeeld het reizen door gebied onder controle van Al-Shabaab) en hiermee wordt in het toelatingsbeleid rekening gehouden. In het geval van Somalië geldt dat gedwongen terugkeer praktisch gezien enkel mogelijk is via Mogadishu.
In veel gevallen worden door de Dienst Terugkeer en Vertrek bij (gedwongen) terugkeer naar Somalië beperkte financiële middelen beschikbaar gesteld om de persoon in staat te stellen binnen het land verder te reizen. Bij zelfstandige terugkeer krijgt een vreemdeling in elk geval van de Dienst Terugkeer en Vertrek financiële middelen ter beschikking. Een vreemdeling kan ook zelfstandig terugkeren met ondersteuning van een NGO.
In 2013 zijn circa 40 Somaliërs zelfstandig teruggekeerd naar Somalië en minder dan 10 Somaliërs gedwongen teruggekeerd naar Somalië.3
Hoeveel uitgeprocedeerde Somaliërs verblijven nog in Nederland en wachten totdat zij kunnen terugkeren? Hoeveel gedwongen uitzettingen naar Somalië zijn er in voorbereiding?
Afgezien van de enkele weken die de voorbereiding van feitelijk vertrek in beslag kan nemen, hoeft een vreemdeling niet te wachten tot hij kan terugkeren aangezien zelfstandige terugkeer naar het herkomstland mogelijk is. Zelfstandige terugkeer naar Somalië vindt ook daadwerkelijk plaats zoals uit mijn antwoord op vraag 3 blijkt. De inzet is gericht op zelfstandige terugkeer.
Voor zover uw vraag ziet op het aantal uitgeprocedeerde Somaliërs in Nederland, meld ik u dat de Dienst Terugkeer en Vertrek 480 vreemdelingen met de gestelde Somalische nationaliteit in de caseload heeft.4 Dit betreft een momentopname. Bovendien zijn dit niet allemaal vreemdelingen die naar Somalië moeten terugkeren. Binnen deze groep bevinden zich onder andere vreemdelingen die op grond van de Dublin II-Verordening overgedragen kunnen worden aan een andere Europese lidstaat.
Voor zover met de vraag wordt bedoeld in hoeveel gevallen een vlucht in het kader van een gedwongen uitzetting thans daadwerkelijk staat gepland, kan ik uw Kamer het volgende mededelen. Met de Somalische regering in Mogadishu bestaat een Memorandum of Understanding dat ook ziet op gedwongen terugkeer. De Somalische autoriteiten hebben de geldigheid van het, met de tijdelijke regering gesloten, MoU bevestigd en op basis van de afspraken in het MoU hebben dit jaar – voor het eerst sinds 2010 – enkele uitzettingen naar Somalië plaatsgevonden. Tegen de achtergrond dat Somalië met verschillende Europese landen in gesprek is over terugkeer, heeft de Somalische regering Nederland recent laten weten aanvullende werkafspraken aan het MoU te willen maken voordat gedwongen terugkeer vanuit Nederland weer kan plaatsvinden. Op 28 november jl. heeft de Nederlandse ambassadeur in Nairobi gesproken met de Somalische president. In dit gesprek heeft de president aangegeven begrip te hebben voor de Nederlandse positie dat uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers naar Somalië moeten terugkeren en aangegeven een snelle overeenkomst over aanvullende werkafspraken te steunen. Hierover is nader overleg met de verantwoordelijke Somalische bewindslieden nodig. Nederland probeert zo snel mogelijk over deze aanvullende afspraken met Somalië in overleg te gaan. Tegen de achtergrond van de (her)benoemingen van het Somalische kabinet, wordt verwacht dat deze gesprekken vanaf februari 2014 kunnen plaatsvinden.
Op dit moment zijn er door de DT&V dan ook geen vluchten geboekt voor gedwongen terugkeer naar Somalië en met vreemdelingenbewaring ter fine van uitzetting naar Somalië wordt op dit moment terughoudend omgegaan.
Wat zijn de laatste standpunten en zienswijzen van gespecialiseerde hulporganisaties, zoals Amnesty International, Vluchtelingenwerk Nederland en UNHCR over de veiligheidssituatie in en terugkeermogelijkheden naar Somalië?
Amnesty International kan zich niet vinden in het besluit om uitzettingen naar Somalië te hervatten, gezien de instabiele veiligheidssituatie daar.5 Vluchtelingenwerk Nederland meent dat uitzettingen naar Zuid- en Centraal-Somalië voorbarig en onverantwoord zijn. UNHCR raadt gedwongen terugkeer naar Zuid- en Centraal-Somalië af vanwege de nog altijd alom aanwezige mensenrechtenschendingen in Somalië door alle betrokken partijen, met name in Zuid- en Centraal-Somalië. Ten aanzien van Noord-Somalië overweegt UNCHR alleen uit te zetten als er een duidelijke clanverwantschap is.6 UNHCR verbindt aan zijn standpunt over gedwongen terugkeer niet zonder meer de conclusie dat een vreemdeling die niet gedwongen kan terugkeren ook een verblijfsvergunning moet krijgen in het land van verblijf.
In het Nederlandse systeem wordt in het toelatingsbesluit getoetst of de vreemdeling bij terugkeer gevaar zal lopen, en het niet-toelaten tot Nederland leidt ertoe dat een vreemdeling moet terugkeren.
Nederland deelt niet de conclusie van voornoemde organisaties dat (gedwongen) terugkeer in alle gevallen onveilig is: als na een zorgvuldige individuele toets is vastgesteld dat een vreemdeling geen gevaar loopt in Somalië, kan terugkeer plaatsvinden. Zelfstandig vertrek vindt in de praktijk plaats en hierop is de inzet gericht. Indien een vreemdeling niet zelfstandig terugkeert, is gedwongen terugkeer aan de orde en dit heeft zoals gezegd in het afgelopen jaar enkele malen plaatsgevonden.
Welk asiel- en terugkeerbeleid hanteren de ons omringende landen met betrekking tot Somalië?
Op 18 december 2013 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een brief opgesteld over het beleid van enkele omringende landen ten aanzien van Somalië.7 Kort weergegeven blijkt hieruit het volgende. Alle beschreven landen toetsen asielaanvragen van Somaliërs individueel. Duitsland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk merken geen delen van Somalië aan als 15c-gebied. In Mogadishu was volgens Duitsland tot april 2013 sprake van een 15c-situatie en volgens het Verenigd Koninkrijk was dit tot oktober 2012 het geval. Zweden merkte tot november 2012 geheel Zuid- en Centraal-Somalië aan als 15c-gebied. België kwalificeert geheel Zuid- en Centraal-Somalië als 15c-gebied. Van Denemarken is overigens nog geen informatie ontvangen.
Zelfstandige terugkeer naar Somalië heeft in het afgelopen jaar vanuit alle beschreven landen plaatsgevonden en gedwongen terugkeer naar Somalië vond in het afgelopen jaar plaats vanuit het Verenigd Koninkrijk.
Een app waarmee personen die staande worden gehouden hun rechten kunnen beschermen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Stop and search, there's an app for that» en de app «Stop and search»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat personen die staande worden gehouden door de politie hun rechten en plichten zouden moeten kennen? Zo ja, hebben deze personen die kennis en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Er is mij geen onderzoek bekend wat op dit specifieke punt een beeld geeft.
Op welke informatie heeft iemand recht op het moment van staandehouding?
Wanneer een verdachte wordt staande gehouden, wordt deze in de praktijk geïnformeerd voor welk strafbaar feit hij wordt staande gehouden. Als de verbalisant de verdachte vervolgens op straat wil verhoren, wordt hem medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht (de cautie). Wordt de verdachte aangehouden en voor verhoor overgebracht naar het politiebureau, dan wordt hij voorafgaand aan het verhoor tevens geïnformeerd over het recht een raadsman te consulteren en over de kosten daarvan.
Deelt u de mening dat een app, die personen die staandegehouden worden op hun rechten wijst en die de mogelijkheid biedt om op een eenvoudige wijze feedback te geven over de wijze van aanhouding en manier van behandeling, kan bijdragen aan de bewustwording van zowel de aangehouden personen als bij de agenten die staandehoudingen uitvoeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik erken dat het van cruciaal belang is dat de politie zich bewust is van de impact van (proactieve) politiecontroles op individuen. Een respectvolle bejegening moet daarbij het uitgangspunt zijn. Dit wordt ook onderschreven in het artikel van The Guardian. Daarbij hoort een uitleg van de politieagent aan het individu in kwestie over de reden van staandehouding, mits de omstandigheden dit toelaten. Het moment van staandehouding leent zich er niet voor om als betrokkene de smartphone erbij te pakken en de informatie tot zich te nemen.
Feedback behoort in de eerste plaats direct aan de politie(agent) te worden gegeven. Er zijn – naast de formele klachtenprocedures – ook diverse fora en andere plekken op internet waarin feedback kan worden gegeven.
Iedere Nederlander wordt geacht de wet te kennen. Specifieker: de burger dient de wet te kennen die op hem van toepassing is in de omstandigheden waarin hij zich bevindt. Desalniettemin hecht ik waarde aan juiste en toegankelijke overheidsinformatie. Momenteel ben ik bezig de voor burgers beschikbare informatie op dit onderwerp tegen het licht te houden. In januari worden eventuele verbeteringen op zowel politie.nl als vraaghetdepolitie.nl (dat gericht is op jongeren) aangebracht.
Deelt u de mening dat op het moment dat de politieagent weet dat de staandegehouden persoon feedback kan geven over de staandehouding, dit kan bijdragen aan een bewuster en effectiever beleid van staandehoudingen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het mogelijk dat door een «Stop and Search»-achtige app, agenten bewuster worden van de redenen waarom zij iemand staande houden en wellicht ook beter nadenken of etniciteit daarbij een rol speelt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u zich inspannen voor de ontwikkeling van een gelijkaardige app voor gebruik in Nederland? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Gelet op bovenstaande antwoorden zal ik me nu niet inspannen voor de ontwikkeling van een dergelijke app.
Het bericht dat Rusland en Saudi-Arabië gekozen zijn in de VN-Mensenrechtenraad |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rusland en Saudi-Arabië in Mensenrechtenraad»?1
Ja.
Denkt u dat China, Cuba, Rusland en Saoedi-Arabië zijn gekozen vanwege hun uitstekende track record op het gebied van de mensenrechten in eigen land?
De verkiezingen voor een zetel in de VN-Mensenrechtenraad (MRR) zijn geheim. Het is daarom lastig nadere duiding te geven aan de overwegingen die landen voor verkiezingen hanteren.
Wat denkt u dat deze landen kunnen toevoegen aan het werk van de VN-Mensenrechtenraad? Bent u nog van mening, zoals u dat tijdens het Algemeen overleg over de Algemene Vergadering der Verenigde Naties van 12 september 2013 ook was, dat «if you can’t beat them, join them» een drijfveer is om gekozen te worden in de VN-Mensenrechtenraad? Hoe denkt u dit te gaan waarmaken in dit gezelschap?
Alle VN-lidstaten hebben inspraak op de agenda van de MRR. Ook in de onderhandelingen over resoluties kunnen alle VN-leden meespreken. Bij plenaire besprekingen in de MRR hebben alle landen de mogelijkheid te interveniëren. Leden van de MRR hebben stemrecht. Daarom is het van belang dat het Nederlandse geluid via verkiezing in de MRR ook door het uitbrengen van een stem hoorbaar wordt.
Om verkozen te worden doen alle kandidaat-leden een pledge over de wijze waarop zij de mensenrechtensituatie in eigen land willen verbeteren. Kandidaatstelling van landen geeft in principe aan dat zij hechten aan hetgeen de MRR bespreekt en besluit. De waarde van de MRR is dat landen met verschillende visies op mensenrechten de dialoog aangaan met elkaar. Het bestaan van mensenrechten zelf staat niet ter discussie in de MRR; de wijze waarop deze vorm krijgen in de praktijk staat centraal.
Denkt u dat de VN-Mensenrechtenraad evenwichtig en effectief kan opereren als notoire mensenrechtenschenders de agenda van dit instituut bepalen? Welke gevolgen heeft deze samenstelling voor de legitimiteit van de resoluties?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u al enige actie ondernomen naar aanleiding van uw toezegging om Israël uit te dagen als onderdeel van de Western European and Others Group (WEOG) zitting te nemen in de VN-Mensenrechtenraad?
De WEOG heeft Israël inmiddels uitgenodigd om per 1 januari 2014 toe te treden als lid. Nederland heeft zich hier steeds actief voor ingezet.
Het bericht “Politie en Justitie tappen te veel af” |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving inzake het aftappen van telefoons en dataverkeer door de politie en het Openbaar Ministerie (OM)?1
Ja.
Is het waar dat Nederland (nog steeds) koploper op het gebied van het afluisteren van telefoongesprekken en het aftappen van internetverkeer is? Zo ja, is dat een indicatie dat in Nederland het aftappen vaak en mogelijk te vaak voorkomt? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de opmerking dat het «volgens het ministerie van Veiligheid en Justitie een bijzonder middel is, dat alleen proportioneel mag worden toegepast»? Zo nee, in hoeverre zijn het aantal taps gedaald?
In het vorig jaar aan uw Kamer toegezonden WODC-onderzoek «Het gebruik van de telefoon- en internettap in de opsporing» wordt geconcludeerd dat een vergelijking van cijfers over de inzet van taps in de onderzochte landen niet een op een is te maken. Taps worden in andere landen anders geregistreerd en de rechtsstelsels verschillen van elkaar. Zoals ik uw Kamer vorig jaar heb bericht in mijn reactie2 op het WODC-onderzoek, sterken de bevindingen uit dit onderzoek mij in de overtuiging dat er een zorgvuldige afweging wordt gemaakt van nut en noodzaak bij de inzet van een telefoon- en internettap.
Bij het inzetten van een tap moet zijn voldaan aan de voorwaarden uit artikel 126m of 126t Wetboek van Strafvordering. Taps zijn alleen toegestaan bij een verdenking van een misdrijf dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Achtereenvolgens het opsporingsteam, de officier van justitie en uiteindelijk de rechter-commissaris beoordelen of het beoogde resultaat niet met een lichter opsporingsmiddel kan worden behaald, en of de inzet van de tap in verhouding staat tot de ernst van het misdrijf. Verder wordt een tapmachtiging afgegeven voor een (verlengbare) periode van maximaal vier weken. Deze criteria en procedure gelden teneinde de inbreuk op de privacy die het gevolg is van de tap zo beperkt mogelijk te houden.
Deelt u de mening dat naarmate een land, gerelateerd aan de omvang van de bevolking, meer gebruik maakt van het aftappen van gegevens, het risico op schendingen van de privacy toeneemt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er soms «onnodig en lang inbreuk wordt gemaakt op iemands privacy»? Zo ja, waar blijkt dat uit en wat doet u er aan deze trend te keren? Zo nee, waarom niet?
De berichtgeving heeft betrekking op de toespraak die een lid van het College van procureurs-generaal hield tijdens het jubileum van het Tijdschrift voor de Politie. Zijn uitspraken moet u zien in de context van het debat over doelmatigheid, selectiviteit en het benutten van bevoegdheden in de opsporing. De procureur-generaal beoogde met de in de vraag 4 aangehaalde opmerking duidelijk te maken dat het verder ontwikkelen en breder toepassen van andere opsporingsbevoegdheden en -strategieën een deel van het gebruik van taps en de daarmee gepaard gaande inbreuken op privacy overbodig zou kunnen maken.
Net als de onderzoekers van het WODC concludeert de procureur-generaal dat de tap een waardevolle opsporingsbevoegdheid is en dat de uitwerking van tapgesprekken arbeidsintensief is. De procureur-generaal heeft benadrukt dat het van belang is er alert op te blijven dat de arbeidsintensiviteit wordt betrokken bij de afwegingen over de inzet van taps. Voorts heeft hij gezegd dat het vele tappen soms ten koste gaat van de kwaliteit van de uitwerking van de getapte gegevens.
Tijdens de begrotingsbehandeling van november dit jaar heb ik toegezegd3 uw Kamer over een jaar te berichten over het zo terughoudend mogelijk inzetten van de tap als opsporingsmiddel. Op dit moment zijn het College van procureurs-generaal en de politie met elkaar in gesprek over dit onderwerp. Ook de kwaliteit van de uitwerking van taps komt daarbij aan de orde.
Deelt u de mening dat het beleid ten aanzien van aftappen van telefoons en dataverkeer ten koste gaat van de opsporingscapaciteit en de kwaliteit van het opsporingswerk? Zo ja, waarom deelt u die mening? Zo ja, welke concrete gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waaruit blijkt dat het opsporingsapparaat (politie en OM) het aantal getapte gegevens wel voldoende kan beheersen en effectief kan gebruiken in de opsporing?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het instrument van aftappen van telefoons en dataverkeer op dit moment een effectieve bijdrage levert aan de misdaadbestrijding? Zo ja, waar leidt u dit uit af?
Ik concludeer, mede uit het WODC-onderzoek, dat de tap in Nederland een opsporingsmiddel is dat zijn nut ruimschoots heeft bewezen. Tappen levert een waardevolle bijdrage aan het inwinnen van informatie over verdachten en relaties tussen verdachten onderling en met derden. In dat verband speelt de tap een belangrijke rol in de sturing van het opsporingsonderzoek. De resultaten van het tappen moeten daarnaast worden gezien in samenhang met andere opsporingsmethoden, zoals het horen van getuigen en verdachten en observatie.
Hoeveel tijd en geld wordt er jaarlijks besteed aan het uitwerken van de telefoongesprekken en de verzamelde data? Acht u dit proportioneel?
Taps worden decentraal in de eenheden van de politie beluisterd/bekeken en uitgewerkt. Uit de urenregistratie van de politie kunnen geen (landelijke) gegevens worden gegenereerd over het aantal uren dat specifiek aan het uitwerken van telefoongesprekken en de verzamelde data wordt besteed. Ik beschik zodoende niet over informatie op het gevraagde detailniveau.
Wordt er voldoende gekeken naar alternatieven voor het aftappen van telefoons en dataverkeer? Zo ja, waar blijkt dat uit en kunt u enkele van deze alternatieven beschrijven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs kortheidshalve naar het hierboven aangehaalde WODC-onderzoek en mijn antwoord op vragen 4 en 5. Daarbij is van belang dat met de inzet van de verschillende opsporingsbevoegdheden verschillende doelen worden gediend. Verder is relevant dat bij het afwegen van de inzet van een opsporingsbevoegdheid rekening wordt gehouden met het feit dat een alternatieve (bijzondere) opsporingsbevoegdheid meer voorbereidingstijd kan vergen, waardoor de kans groter wordt dat kostbare tijd en informatie verloren gaan. Daarnaast kunnen deze andere opsporingsbevoegdheden een groter afbreukrisico hebben.
In het rapport in reactie op het WODC-onderzoek wordt onder meer geconcludeerd dat opsporingsbevoegdheden zoals observatie, stelselmatige informatie-inwinning en infiltratie niet zonder meer als gelijkwaardig alternatief kunnen dienen voor een tap.
Is het nodig de wetgeving aan te passen teneinde het veelvuldig aftappen in te tomen? Zo nee, welke andere middelen staan u ter beschikking het tapbeleid zo aan te passen dat minder snel naar dit opsporingsmiddel wordt gegrepen?
Ik acht het wettelijke kader toereikend. Door de inzet van taps te toetsen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit is voldoende gewaarborgd dat niet lichtvaardig naar dit middel wordt gegrepen. Ik verwijs verder naar het antwoord op vragen 2 tot en met 5.
De schending van de rechten van LGBT in Iran |
|
Michiel Servaes (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Denied Identity: Human Rights Abuses against Iran’s LGBT Community», van het Iran Human Rights Documentation Center over de schending van de rechten van homo- en biseksuelen en transgenders (LGBT) in Iran?
Ja.
Hoe beoordeelt u de belangrijke conclusie uit het rapport dat in het Iraanse wetboek discriminerende maatregelen ten aanzien van LGBT zijn opgenomen, waardoor zij zelfs de doodstraf opgelegd kunnen krijgen voor het hebben van een homoseksuele relatie?
Het kabinet deelt die conclusie. Alhoewel er volgens het Iraanse Wetboek van Strafrecht geen straf staat op het hebben van een homoseksuele geaardheid, staan er wel straffen op het verrichten van sommige seksuele handelingen met een persoon van hetzelfde geslacht. Het nieuwe Iraanse Wetboek van Strafrecht, dat op 12 mei 2013 voor een periode van vijf jaar van kracht werd, is in een aantal opzichten milder dan het vorige. Zo is bijvoorbeeld in geval van homoseksualiteit bij vrouwen niet langer sprake van de doodstraf. Voor mannen blijft de doodstraf in een aantal gevallen mogelijk. Voor een nadere beschrijving van de positie van LGBT en homoseksualiteit in Iran verwijs ik u naar het Algemeen Ambtsbericht Iran van augustus 2012, waarvan binnenkort een herziene versie zal verschijnen.
Deelt u de mening dat het Iraans strafwetboek LGBT discrimineert en hiermee in strijd is met het internationaal humanitaire recht dat iedereen het recht geeft op «life, health, non-discriminiation and privacy»? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kan Nederland een directe bijdrage leveren aan de ondersteuning van Iraanse niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) en maatschappelijke organisaties die opkomen voor de rechten van LGBT? Zo nee, waarom niet, en op welke wijze kan Nederland wel een bijdrage te leveren aan de verbetering van de positie van LGBT in Iran?
Nederland levert een bijdrage aan de verbetering van de mensenrechtensituatie in Iran, waaronder de positie van LGBT, door aandacht te vragen voor mensenrechtenschendingen in gesprekken met de Iraanse overheid, door kwesties te agenderen binnen internationale fora, zoals de EU en de VN, en door het financieren van projecten gericht op het verbeteren van de situatie.
De EU spreekt zich regelmatig, mede op Nederlands aandringen, publiekelijk uit over mensenrechtenkwesties in Iran, bijvoorbeeld bij monde van Hoge Vertegenwoordiger Ashton. Nederland neemt daarnaast actief deel aan EU-overleg waar informatie wordt uitgewisseld over Iraanse mensenrechtenschendingen en wordt besproken hoe Iran daarop in EU-verband aan te spreken. Nederland nam ook meermalen het initiatief voor EU-sancties naar aanleiding van Iraanse mensenrechtenschendingen.
In VN-verband is dit jaar wederom de mede door Nederland gesponsorde Iran-resolutie aangenomen, waarin de aandacht wordt gevestigd op mensenrechtenschendingen. Deze resolutie werd onder andere gesteund door NGO’s als de Iranian Queer Organization en de International Gay and Lesbian Rights Commission. Binnen de VN is er ook, met steun van Nederland, een speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran aangesteld.
Daarnaast financiert Nederland verschillende projecten die gericht zijn op het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Iran. Het leveren van een rechtstreekse (financiële) bijdrage aan niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) in Iran is meestal niet mogelijk vanwege de controlerende voorwaarden die de Iraanse overheid stelt aan NGO’s die steun ontvangen uit het buitenland. Het gaat dan bijvoorbeeld om registratie van alle personen die bij een NGO zijn betrokken, of het vragen van schriftelijke toestemming van de overheid om financiële steun te mogen ontvangen. Dit geldt voor alle NGO’s in Iran, of zij zich nu met LGBT-rechten bezig houden of met een ander onderwerp. Het kabinet steunt daarom ook mensenrechtenorganisaties die buiten Iran gevestigd zijn maar die zich via hun eigen kanalen inzetten voor verbetering van de situatie in Iran. Een inzet op brede mensenrechtenproblematiek in Iran zal uiteindelijk ook ten goede komen aan de situatie van LGBT in het land.
Het bericht ‘Onderzoek nepaccount VU-studente loopt dood in Amerika’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onderzoek nepaccount VU-studente loopt dood in Amerika»?1
Ja.
Klopt het dat het onderzoek naar het nepaccount van VU-studente Natalja Laurey doodloopt in de Verenigde Staten? Welke hulp van de Amerikanen heeft het Openbaar Ministerie (OM) nodig om deze zaak op te lossen? Hoe komt het dat Justitie in de VS slechts uitgaat van een belediging terwijl feitelijk sprake is van identiteitsfraude, hetgeen verboden is in de VS onder de Identity Theft and Assumption Deterrence Act?
Het OM heeft mij meegedeeld dat betrokkene op 29 december 2012 aangifte heeft gedaan van identiteitsfraude c.q. smaad, laster en bedreiging. Om strafrechtelijk te kunnen optreden was het nodig de identiteit achter het op naam van betrokkene gebruikte Twitteraccount te achterhalen. Daartoe heeft de officier van justitie een rechtshulpverzoek gedaan aan de Amerikaanse autoriteiten. Aangezien het openen en gebruiken van een Twitteraccount op andermans naam in Nederland op zichzelf niet strafbaar is, zijn ter onderbouwing van het rechtshulpverzoek de strafbepalingen gevoegd inzake smaad, laster en bedreiging. De Amerikaanse autoriteiten hebben echter geoordeeld dat de concrete uitlatingen waarop het Nederlandse rechtshulpverzoek ziet naar Amerikaans recht niet voor vervolging wegens smaad, laster of bedreiging in aanmerking komen, waardoor ook langs deze weg de dubbele strafbaarheid ontbreekt. Om die reden kan door de Amerikaanse autoriteiten geen uitvoering aan het rechtshulpverzoek worden gegeven.
Waarom is het voor het OM niet mogelijk om direct met de relevante bedrijven in contact te treden en de ware identiteit van de identiteitsfraudeur te achterhalen?
Het bedrijf waarvan het OM informatie heeft gevraagd, is gevestigd in de VS. Hoewel de Amerikaanse autoriteiten er niet altijd op tegen zijn als met dergelijke bedrijven rechtstreeks contact wordt opgenomen, is het niet mogelijk om in alle gevallen langs deze weg informatie te verkrijgen. De reden daarvoor is dat de bedrijven in kwestie het beleid hanteren om uitsluitend snel en rechtstreeks informatie te verstrekken – aan bijvoorbeeld de High Tech Crime Unit – in het geval van acute, levensbedreigende situaties. In overige gevallen verkiezen de bedrijven om slechts tot verstrekking over te gaan nadat daartoe een vordering is gedaan door de justitiële autoriteiten. Daarvoor is bijstand van de Amerikaanse justitie nodig, die verzocht dient te worden door middel van een rechtshulpverzoek. Naar Amerikaans recht dienen de gegevens te worden gevorderd op bevel van een rechter. Een dergelijk bevel wordt door de Amerikaanse rechter slechts afgegeven als sprake is van (ernstige) misdrijven.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als iemand ongestraft de identiteit van een ander kan aannemen en hiermee die persoon schade berokkent?
Ik deel de opvatting zoals verwoord in het door uw Kamer aangenomen amendement Dijkhoff c.s. dat het onacceptabel is als iemand bepaalde identificerende persoonsgegevens van een ander opzettelijk en wederrechtelijk gebruikt om de identiteit van die ander te misbruiken en daar enig nadeel uit kan ontstaan.
Bevreemdt het u niet dat het team High Tech Crime van de politie in korte tijd achter de verantwoordelijke van dreigtweets kan komen, terwijl deze vorm van misbruik onopgelost blijft? Wat is de reden dat in het eerste geval steevast de identiteit van de persoon die achter een nepaccount zit wel kan worden achterhaald, maar in deze casus niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke «gaten» in de wet, waarover het Openbaar Ministerie spreekt, staan in de weg aan adequate opsporing en vervolging van deze vorm van identiteitsfraude? Dicht het amendement-Dijkhoff c.s. deze gaten afdoende?2 Zo nee, welke oplossingen ziet u om dit deze gaten te dichten?
Volgens het OM staat het feit dat misbruik van andermans identificerende persoonsgegevens op dit moment in Nederland niet afzonderlijk strafbaar is gesteld, in de weg aan een mogelijke vervolging van degene die deze vorm van identiteitsfraude begaat. De in het amendement Dijkhoff c.s. voorgestelde strafbepaling kan in de toekomst ertoe leiden dat, afhankelijk van de concrete omstandigheden in een zaak en van het feit of aan alle bestanddelen uit die strafbepaling is voldaan, met succes een vervolging kan worden ingesteld tegen degene die een nepaccount op andermans naam heeft geopend en misbruikt. Ook dan hangt het succes er mede vanaf of de identiteit van de misbruiker kan worden achterhaald en of, indien daarvoor het inzetten van dwangmiddelen in het buitenland nodig is, sprake is van dubbele strafbaarheid van de gedraging(en).
het bericht dat ‘luchtvaartmaatschappijen massaal de compensatieregeling ontwijken' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat «luchtvaartmaatschappijen massaal de compensatieregeling ontwijken»?1
Ja.
Bent u bekend met een onderzoek daarover van de Consumentenbond onder Nederlandse luchtreizigers?
Ik ben bekend met de conclusies die de Consumentenbond naar buiten heeft gebracht. Het onderliggende onderzoek is niet publiek beschikbaar en heb ik ook niet op andere wijze verkregen.
Klopt het dat 95% van alle verzoeken om compensatie bij vertragingen langer dan drie uur en vluchtannuleringen in eerste instantie gelijk wordt afgewezen en dat de consument bewust onwetend wordt gehouden?
Dit percentage wordt door de Consumentenbond genoemd als een belangrijke conclusie uit haar onderzoek. Zoals ik bij vraag 2 heb aangeven, is het onderliggende onderzoek bij mij niet bekend en kan ik dus in algemene zin geen uitspaken doen over de conclusies uit dat onderzoek.
Een consument die van mening is dat hij recht op compensatie heeft vanwege een langdurige vertraging, zal zijn verzoek om compensatie moeten indienen bij de betrokken luchtvaartmaatschappij. De luchtvaartmaatschappij zal dan in eerste instantie beoordelen of de consumenten inderdaad voor compensatie in aanmerking komt, dan wel dat er omstandigheden zijn op grond waarvan compensatie niet hoeft te worden betaald (zoals bij buitengewone omstandigheden). Indien de consument van mening is dat het verzoek ten onrechte is afgewezen, kan hij zich richten tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT). De ILT beoordeelt dan of de klacht gegrond is of niet.
Op 27 februari 2013 heb ik uw Kamer (Kamerstuk II 31 936, nr. 132) geïnformeerd over de naleving van de compensatieverplichting. In deze brief heb ik aangegeven dat op grond van de informatie die beschikbaar is bij de ILT kan worden geconcludeerd dat de luchtvaartmaatschappijen sinds de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 23 oktober 2012 de compensatieverplichting blijken te naleven. In de bijlage bij die brief heb ik u een overzicht gegeven van het door de ILT aantal behandelde en gegrond verklaarde klachten in 2011 en 2012.
Klopt het dat er in uw opdracht een SEO-rapport over dit onderwerp is geschreven?2
Ik heb de Stichting Economisch Onderzoek (SEO) opdracht gegeven om een onderzoek te doen naar de financiële effecten van de door de Europese Commissie voorgestelde regeling voor compensatie en alternatieve compensatieregelingen. Over dit onderzoek heb ik uw Kamer bij brief 21 november jl (Kamerstuk II 21 501-33, nr. 446) geïnformeerd. Zoals u in de brief heeft kunnen lezen, heeft het onderzoek van SEO geen betrekking op de naleving van de huidige regelgeving of de bedragen die zouden zijn gemoeid met het niet toekennen van compensatie.
Klopt het dat met het niet toekennen van compensatie een bedrag van tien miljoen euro zou zijn gemoeid?
Ik heb in de media (Telegraaf van 8 november 2013) gelezen dat uit het bovengenoemde rapport van SEO zou blijken dat compensatiebedragen op Schipholvluchten tot 10 miljoen kunnen oplopen als meer mensen gaan claimen waar ze recht op hebben. Deze conclusie kan echter niet op grond van dit rapport worden getrokken.
Om de financiële impact van de verschillende onderzochte compensatieregelingen in kaart te brengen heeft SEO een aantal aannames moeten maken over de claimrate: het percentage passagiers dat in de onderzochte alternatieve compensatieregelingen besluit om een verzoek om compensatie te claimen. SEO hanteert hierbij een zogenaamd laag scenario (weinig mensen claimen) en hoog scenario (meer mensen claimen). Deze scenario’s en berekeningen zeggen echter niets over het huidige claimpercentage of over de bedragen die gemoeid zouden zijn met het niet toekennen van compensatiebedragen.
Wat is uw oordeel over het onthouden van dit bedrag aan de luchtvaartconsument?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Het bericht dat Brazilië weigert Van Oord te betalen |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brazilië weigert Van Oord te betalen»?1
Ja.
Is het waar dat Nederland en Brazilië in een handelsgeschil verwikkeld zijn omdat de Rotterdamse waterbouwer Van Oord niet betaald krijgt voor een grote baggerklus in de Braziliaanse haven van Suape?
Ik kan bevestigen dat er betalingsachterstanden zijn ontstaan ten aanzien van door Van Oord uitgevoerde werkzaamheden in Brazilië. De werkzaamheden behelzen het uitbaggeren van een toegangskanaal in de haven van Suape. Van Oord heeft het betalingsrisico verzekerd onder de exportkredietverzekering (EKV) van de Nederlandse Staat. De kwestie is daarmee verzekeringstechnisch van aard. Het betreft geen handelsgeschil.
Heeft Van Oord, dat vanwege een Braziliaanse betalingsachterstand in mei jl. het werk in de haven stillegde, de opdracht om de haven van Suape uit te baggeren tijdig en volledig volgens gemaakte afspraken uitgevoerd?
Uit contacten met Brazilië blijkt dat de werkzaamheden tijdig en volgens de afspraken met Suape zijn uitgevoerd. Er is gestopt met werken omdat de afgesproken aannemingssom was bereikt en het contract is inmiddels formeel geëindigd. Ik heb geen reden om aan te nemen dat er sprake is van een geschil tussen Suape en Van Oord over de uitvoering van het werk.
Welke inspanningen levert u voor de oplossing van dit handelsgeschil tussen Nederland en Brazilië en wat zijn volgens u de vooruitzichten ten aanzien van een spoedige oplossing van dit geschil?
Via verschillende diplomatieke kanalen wordt tussen Nederland en Brazilië overleg gevoerd om te komen tot een spoedige oplossing voor de betalingsachterstanden. De inzet hierbij is te voorkomen dat er schade ontstaat ten laste van de Nederlandse Staat. Ik begrijp dat het in Brazilië een complexe administratieve kwestie betreft waar meerdere overheidsniveaus bij betrokken zijn.
Heeft de wanbetaling van Brazilië te maken met de milieuschade die Van Oord heeft veroorzaakt in het havengebied en waarvoor het bedrijf een boete van 820.000 euro kreeg opgelegd? Zo nee, waarom niet? Heeft Van Oord deze boete betaald?
Mij is niet bekend dat er een koppeling bestaat tussen de betalingsachterstanden en de milieukwestie. Een lokaal milieuagentschap in Brazilië heeft de boete, waar het artikel in het Financieel Dagblad naar verwijst, opgelegd aan Suape en niet aan Van Oord. Inmiddels heeft Suape bezwaar aangetekend tegen de boete en is het afwachten of de boete gehandhaafd blijft of ingetrokken wordt naar aanleiding van het bezwaar.
Bent u voornemens de Braziliaanse wanbetaling alsnog aan de orde te stellen bij de Club van Parijs, die bemiddelt tussen kredietverstrekkende landen en wanbetalers? Zo ja, wanneer zult u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Internationaal is afgesproken dat leden van de Club van Parijs elkaar informeren over ontstane betalingsmoeilijkheden. Mochten de betalingsachterstanden aanhouden dan zal Nederland dit dan ook in de Club van Parijs melden. Dit moment komt snel dichterbij; ergens in de komende maanden zullen de betalingsachterstanden, bij onvoldoende zicht op een spoedige oplossing, aan de orde worden gesteld.