De uitzetting van journaliste Frederike Geerdink |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzetting van journaliste Frederike Geerdink vanuit Turkije naar Nederland?1
Fréderike Geerdink werd op 5 september jl. in het zuidoosten van Turkije gearresteerd. Dit gebeurde in een periode van aanzienlijke spanningen in de regio tussen Turkse strijdkrachten en strijders van de verboden Koerdische afscheidingsbeweging PKK. Volgens de Turkse autoriteiten bevond zij zich, samen met een groep activisten, in verboden gebied. Mevrouw Geerdink is na haar arrestatie enkele dagen gedetineerd. Op 9 september jl. werd haar te kennen gegeven dat zij op grond van artikel 54 1d van de law on foreigners and international protection zou worden uitgezet. Zij heeft een verklaring ondertekend waarin zij verklaarde het land vrijwillig te verlaten, in de veronderstelling dat terugkeer op termijn hiermee vergemakkelijkt zou kunnen worden.
Nederland maakt zich als bekend al langer zorgen over persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Turkije. Na bekendwording van haar arrestatie heeft Nederland, net als bij haar eerdere arrestatie in januari, onmiddellijk contact gezocht met de Turkse autoriteiten om de Nederlandse zorgen over de arrestatie kenbaar te maken, te wijzen op de geldende principes van persvrijheid en de verwachting uit te spreken dat alle vereisten voor goede procesgang in acht genomen zouden worden.
Kunt u exact de gronden en omstandigheden schetsen waaronder haar uitzetting heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de Nederlandse regering richting Turkije pogingen ondernomen om de uitzetting van Geerdink te verhinderen? Zo ja, welke? Waarom hebben deze initiatieven niet tot resultaat geleid?
De Nederlandse ambassade te Ankara heeft mevrouw Geerdink de gebruikelijke consulaire bijstand verleend. Zo heeft de ambassade op verschillende niveaus en bij diverse gelegenheden bij de Turkse autoriteiten aandacht gevraagd voor haar zaak en de verwachtingen van een gedegen procesgang. Dit is onder andere gebeurd door de Nederlandse ambassadeur bij de Turkse premier Davutoglu.
Mevrouw Geerdink heeft op basis van vrijwilligheid het land verlaten. In hoeverre zij de omstandigheden waarin dit is gebeurd wil aanvechten bij de Turkse autoriteiten is een besluit van mevrouw Geerdink zelf en een civielrechtelijke aangelegenheid.
Welke andere initiatieven heeft u genomen om Geerdink te helpen, en wat heeft u bereikt? Welke initiatieven neemt u nog in deze zaak om de toelating van Geerdink in Turkije in de toekomst mogelijk te maken? Wat kunt u nog doen voor andere journalisten in Turkije die met dezelfde risico’s als Geerdink te maken hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in Europees en internationaal verband op te komen voor alle journalisten die in Turkije worden vastgehouden of worden geïntimideerd met invallen en onderzoeken? Zo ja, op welke wijze?
Nederland maakt zich wereldwijd sterk voor de pers- en mediavrijheid, ook in Turkije. De ontwikkelingen op dat vlak stemmen tot zorg; ook bij internationale partners. Zaken als die van mevrouw Geerdink of de gedeporteerde Britse journalisten van Vice News hebben de journalistieke werkzaamheden in m.n. het zuidoosten ingeperkt. Ook de afgelopen maanden zijn enkele sociale media tijdelijk afgesloten. Pers- en mediavrijheid worden nauwgezet gemonitord door de Europese Commissie in het kader van de jaarlijkse voortgangsrapportages van Turkije, en zullen weer aandacht krijgen in de rapportage die in oktober zal verschijnen. Pers- en mediavrijheid maken vast onderdeel uit van de Europese dialoog met Turkije.
Deelt u de mening dat situaties als deze een enorme knauw geven aan de persvrijheid in Turkije en dat dit voor een kandidaat-lidstaat van de EU niet acceptabel is?
Zie antwoord vraag 5.
Een heldere uitleg van de vigerende cookiewetgeving |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de geldende Europese wet- en regelgeving omtrent cookietoestemming?1
Ja.
Is het waar dat de uitgevers van digitale content bezoekers van hun sites en apps moeten informeren over het gebruik van cookies en andere vormen van lokale opslag?
Ja. Zodra er sprake is van lokale opslag, dus opslag op het randapparaat van de gebruiker, is er op grond van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet de verplichting de gebruiker adequaat te informeren over de opslag.
Is het waar dat hiervoor, op basis van deze wet- en regelgeving, in veel gevallen ook toestemming vereist is?
Ja. Naast de informatieplicht geldt op grond van artikel 11.7a dat de opslag alleen mag plaatsvinden nadat de toestemming daarvoor van de gebruiker is verkregen, tenzij een van de in het derde lid van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet genoemde uitzonderingen van toepassing is.
Waarom wijst de Autoriteit Consument en Markt (ACM) websiteaanbieders aan als normadressaat, en niet de uitgevers van digitale content, zoals de Europese wet- en regelgeving vereist?
Website-aanbieders zijn het eerste aanspreekpunt voor ACM. Een derde partij die cookies plaatst via een website van een website-aanbieder, kan dit alleen doen wanneer de website-aanbieder hem deze mogelijkheid heeft geboden. De derde partij en de website-aanbieder spreken daarbij af wie de toestemming regelt. Vanuit praktische overwegingen is het vaak de website-aanbieder die toestemming vraagt. Wanneer namelijk iedere derde partij zelf om toestemming zou vragen dan zou hij dit binnen de beperkte, door de website-aanbieder aangeboden ruimte, bijvoorbeeld de advertentieruimte, moeten doen. Dit is echter in de regel niet goed werkbaar omdat dan elke van een derde partij afkomstige advertentie eerst een toestemmingspop-up zou moeten bevatten voordat deze kan worden ingeladen. Doordat de website-aanbieder toestemming voor het plaatsen van cookies vraagt, kan de gebruiker nu in één keer toestemming geven voor cookies van verschillende partijen.
Ten aanzien van in het buitenland gevestigde uitgevers merk ik op dat artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet van toepassing is op een ieder; dit kan een Nederlandse uitgever zijn, een Duitse adverteerder of een Ierse technologiepartij. De norm geldt niet alleen voor Nederlandse websites maar ook voor alle andere websites die zich (mede) op Nederlandse gebruikers richten. Of dit laatste het geval is, kan worden afgeleid uit de aard van de aangeboden informatie, de mogelijkheid om producten in Nederland te laten bezorgen of uit de omstandigheid dat een website in de Nederlandse taal wordt aangeboden.
Heeft dit ermee te maken dat deze uitgevers zich deels in het buitenland bevinden, wat de handhaving bemoeilijkt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de ACM hiervoor samenwerkingsverbanden afgesloten met buitenlandse privacy- en consumententoezichthouders? Zo nee, waarom niet?
ACM heeft mij kenbaar gemaakt als toezichthouder deel te nemen aan diverse samenwerkingsverbanden op dit gebied. ACM schuift aan bij de privacytoezichthouders in de Artikel 29-werkgroep wanneer zij spreken over de Europese equivalent van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet. ACM heeft op deze manier een bijdrage geleverd aan diverse adviezen van de Artikel 29-werkgroep over dit onderwerp. ACM heeft in dat kader ook meegewerkt aan een gezamenlijke sweep van websites: http://ec.europa.eu/justice/data-protection/article-29/documentation/opinion-recommendation/files/2015/wp229_en.pdf.
Daarnaast overlegt ACM in een apart samenwerkingsverband met buitenlandse toezichthoudende autoriteiten op het gebied van telecommunicatie die zich ook bezighouden met het handhaven van hun equivalent van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet.
Ik heb van ACM begrepen dat binnen Europa ACM voorop lijkt te lopen ten aanzien van de kennis over en handhaving van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet.
Wie is volgens het CBP de juiste normadressaat, de websiteaanbieder of de werkelijke plaatser/uitlezer van digitale content?
Het CBP ziet toe op de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig het bij en krachtens de wet bepaalde, waaronder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). In de Wbp zijn de voornaamste normadressaten de verantwoordelijke, dat wil zeggen de natuurlijke persoon, rechtspersoon of ieder ander die of het bestuursorgaan dat, alleen of tezamen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt, en de bewerker, dat wil zeggen degene die ten behoeve van de verantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt, zonder aan zijn rechtstreeks gezag te zijn onderworpen.
Op grond van de Wbp zijn, aldus het CBP, websitehouders met derde partijen gezamenlijk verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens die voortvloeit uit het plaatsen en lezen van zogenaamde third party cookies/pixels/andere trackers die worden uitgelezen via hun website of app. Dit omdat zij als websitehouders/app-eigenaren derde partijen technisch in staat stellen om (via een code die zij bewust op hun website/in hun app plaatsen) persoonsgegevens over de websitebezoekers te verzamelen.
Is deze situatie te vergelijken met een wegenbouwer die een boete krijgt voor de snelheidsovertreding van de Ferrari-eigenaar die op tijd de Europese Unie heeft weten te verlaten?
Nee, een wegenbouwer bepaalt niet wie er op de weg mag rijden, een aanbieder van een website doet dat wel voor het digitale verkeer.
Waarom worden volgens de cookiewetgeving de individuele adverteerders eigenlijk niet aangesproken? Welke rol spelen hierin de advertentienetwerken en retargetingbureau’s?
ACM is een onafhankelijke toezichthouder. Het is aan ACM om te bepalen hoe zij toezicht houdt op artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet. Het is mij bekend dat ACM talrijke partijen uit de advertentieketen heeft aangesproken en/of gaat aanspreken.
Kunt u in overleg treden met de ACM, teneinde de balans van de regeldruk, tussen websiteaanbieders en achterliggende uitgevers van digitale content, op te helderen?
ACM is, zoals gezegd, een onafhankelijke toezichthouder. Mij is bekend dat ACM reeds voor de invoering van de wet in 2012 een continue dialoog heeft gevoerd met alle relevante stakeholders op dit gebied en hen ook regelmatig consulteert.
ACM heeft op haar website een document met veelgestelde vragen gepubliceerd, waar partijen veel informatie in kunnen vinden over de naleving van de wet. Naar aanleiding van de haar gestelde vragen en ontwikkelingen in de markt publiceert ACM ook regelmatig een update. Dit document geeft naar mijn mening een goede beschrijving over hoe partijen de wet kunnen naleven.
ACM kijkt ook mee naar het branchebrede initiatief, getrokken door mijn ministerie en het Electronic Commerce Platform Nederland (ECP), om te komen tot een uniforme branchebrede cookiestandaard. Ook dit document zal eventuele vragen over het naleven van de cookieverplichting beantwoorden en het voor iedereen gemakkelijker maken om geïnformeerd te worden en toestemming te geven.
Kunt u de ACM er vervolgens toe brengen om deze opgehelderde verdeling van cookieverplichtingen op de website van de ACM op een heldere manier te communiceren?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat het nieuwe tapbeleid van Justitie een aanval is op onze grondrechten |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten dat de politie standaard telefoon en internet tapt?1
Onder het plaatsen van een tap wordt begrepen het conform artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering opnemen van communicatie die plaatsvindt via een communicatiedienst. Hieronder vallen zowel telefoonnummers, IP-adressen als emailadressen. Een tap wordt geplaatst op bijvoorbeeld een computer, tablet of mobiele telefoon. Wanneer de rechter-commissaris toestemming verleent voor het plaatsen van een tap op een mobiele telefoon gaat het om alle communicatie die via een toestel verloopt, dus zowel spraak als data (internetverkeer). Dit was al zo voordat de interceptiestandaard werd aangepast en dit blijft zo.
De interceptiestandaard is het overdrachtsprotocol tussen de aanbieders en de politie om tapgegevens op uniforme wijze technisch over te dragen. De gewijzigde standaard heeft geen betrekking op het juridisch kader, maar alleen op de techniek en het technische proces ten aanzien van tappen. Uitsluitend de wijze van technische overdracht van de tap tussen de aanbieder en de politie en de wijze waarop in de statistieken vervolgens het aantal taps kan worden geteld, zijn gewijzigd.
De nieuwe standaard, die gebaseerd is op de Europese standaard, vervangt twee oude standaarden waarvan er één werd gebruikt ten behoeve van het tappen van spraak en de ander voor het tappen van internetverkeer. De nieuwe standaard sluit daardoor beter aan bij de huidige stand van techniek en praktijk. Er is geen sprake van een situatie dat nu standaard alle telefoon- en internetgegevens worden getapt. Indien naast het opnemen van communicatie via de mobiele telefoon (inclusief internetdata) ook het opnemen van andere internetverbindingen dringend noodzakelijk is voor het strafrechtelijk onderzoek, wordt daarvoor een aparte aanvraag gedaan en wordt deze aanvraag opnieuw door de officier van justitie en de rechter-commissaris getoetst.
Wat houdt de nieuwe interceptiestandaard in? Leidt deze nieuwe standaard er inderdaad toe dat de politie nu standaard alle telefoon- én internetgegevens tapt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is tot deze meer ingrijpende opsporingsmethode overgegaan? Wat is hiervan de wettelijke grondslag?
Er is geen sprake van een meer ingrijpende opsporingsmethode. Het juridisch kader en de opsporingspraktijk ten aanzien van tappen zijn namelijk niet gewijzigd. Uitsluitend de wijze van technische aanlevering van de tap en de wijze waarop in de statistieken vervolgens kan worden geteld, zijn gewijzigd.
Een tap op een mobiele telefoon omvat zowel spraak als data en dit was, zoals in het antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven, vóór de nieuwe interceptiestandaard ook al het geval. Voordat deze telecommunicatie wordt opgenomen, wordt conform artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering getoetst of aan de daarin genoemde wettelijke eisen is voldaan en of de inzet van de tap voldoet aan de proportionaliteits- en subsidiariteitsvereisten. Deze toets wordt tweemaal gedaan, te weten door de officier van justitie die de rechter-commissaris vraagt om een machtiging tot tappen en door de rechter-commissaris die de machtiging afgeeft.
Acht u het proportioneel en legitiem om standaard over te gaan tot het tappen van zowel telefoon als internet? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de proportionaliteitsafweging in Nederland structureel anders ligt dan in veel andere landen?2 Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het is moeilijk een vergelijking te maken met andere landen omdat de rechtsstelsels van die landen veelal verschillend zijn. Ieder stelsel kent zijn eigen voorwaarden en waarborgen ten aanzien van de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen zoals het opnemen van telecommunicatie. Onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) uit 2012 laat zien dat in Nederland een zorgvuldige afweging wordt gemaakt tussen het nut en de noodzaak van de inzet van een telefoon- en internettap in een opsporingsonderzoek.
Ook de tapstatistieken in verschillende landen laten een grote verscheidenheid zien. Dit soort cijfers zeggen overigens niets over de mate waarin de privacy in opsporingsonderzoeken wordt aangetast. Zo is bekend dat de autoriteiten in de VS andere opsporingsmethoden, zoals het plaatsen van bakens of de inzet van (criminele) infiltranten, vaker inzetten dan in Nederland. Ook wordt er niet in alle landen eenduidig geteld. In Nederland wordt bijvoorbeeld het aantal getapte nummers geteld terwijl in andere landen, bijvoorbeeld Spanje, het aantal vorderingen wordt geteld waarbij een vordering meerdere nummers kan bevatten. Dit maakt een betrouwbare cijfermatige vergelijking onmogelijk.
Deelt u de mening dat de nieuwe interceptiestandaard minder transparant is? Zo nee, waarom niet?
Nee, de nieuwe interceptiestandaard is niet minder transparant. Een tap op een mobiele telefoon omvat zowel spraak als data, dus het is feitelijk onjuist om deze taps separaat te tellen. De nieuwe standaard geeft om die reden een accurater beeld.
Deelt u de mening dat met de nieuwe interceptiestandaard de kans groter is dat extreem privacygevoelige data van onschuldige mensen worden verzameld? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat het juridisch kader en de opsporingspraktijk ten aanzien van tappen niet zijn gewijzigd. Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 aan de orde is gekomen, wordt iedere tapaanvraag getoetst door de officier van justitie en de rechter-commissaris. Dit juridisch kader biedt voldoende waarborgen.
Onder welke voorwaarden wordt het op dit moment rechtmatig geacht om telefoons te tappen? Welke voorwaarden gelden er als het gaat om internettaps?
De voorwaarden voor het plaatsen van een tap op alle communicatie op een mobiele telefoon, dus zowel spraak als data, zijn neergelegd in (onder andere) artikel 126m/126t van het Wetboek van Strafvordering. Er moet sprake zijn van een verdenking van een misdrijf, waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven en dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Tevens moet het onderzoek de inzet van de tap dringend vorderen.
Hoe wordt omgegaan met de zogenaamde bijvangst en met de gegevens van onschuldige mensen?
Conform het Wetboek van Strafvordering (art. 126cc en 126dd Sv) wordt de opgenomen communicatie bewaard tot het einde van de betreffende strafrechtelijke onderzoeken. Alle opgenomen communicatie wordt bewaard omdat dit van waarde kan zijn voor het strafrechtelijk onderzoek, zowel in belastende zin als in ontlastende zin.
Hoe lang worden de verzamelde gegevens bewaard en wat is daar de reden van?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe verhoudt de nieuwe interceptiestandaard zich tot de uitspraak van het Europese Hof over de bewaarplicht?3
De nieuwe interceptiestandaard heeft niets met de uitspraak van het Europees Hof over de bewaarplicht te maken. Die uitspraak betreft de bewaarplicht van zogenaamde historische (verkeers)gegevens. Dit zijn gegevens over onder meer het nummer van de oproeper en opgeroepene, tijd en duur van het gesprek en de locatie bij het begin van de verbinding. De inhoud van een gesprek valt daarmee niet onder die uitspraak.
De nieuwe interceptiestandaard heeft enkel betrekking op het opnemen van communicatie en niet op deze historische (verkeers)gegevens.
Hoeveel mensen zijn er sinds begin 2014, conform de nieuwe interceptiestandaard, getapt? Hoe lang is er gemiddeld getapt? Indien deze cijfers niet worden gegeven, kunt u dan toelichten waarom niet?
Het wettelijk kader vereist dat per telefoonnummer een vordering tot het plaatsen van een tap wordt gedaan. In de statistieken kan daarom alleen het aantal taps worden weergegeven en niet het aantal personen dat getapt is. Het aantal taps zegt bovendien niet zoveel over het aantal mensen dat wordt afgeluisterd omdat verdachten doorgaans meer dan één telefoon hebben – soms wel enkele tientallen- waarmee zij communiceren. De gemiddelde duur van een tap wordt niet bijgehouden. Wel worden er cijfers verstrekt in het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie over het gemiddeld aantal taps per dag. In 2014 liepen gemiddeld 1.386 taps per dag.
Kan over 2014 en een deel van 2015 alsnog onderscheid worden gemaakt tussen het aantal telefoontaps en internettaps? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals bij de tabel in het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie staat toegelicht wordt sinds de invoering van de nieuwe interceptiestandaard, zowel technisch als procedureel, geen onderscheid meer gemaakt tussen een telefoontap en een internettap. Het onderscheid in de tellingen is hiermee ook komen te vervallen.
Hoe vaak tapt Nederland telefoons en internet in verhouding tot andere landen, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) zich reeds uitgelaten over de nieuwe interceptiestandaard? Zo nee, waarom niet en bent u bereid alsnog het oordeel van het CBP te vragen? Zo ja, wat was het oordeel?
Nee, daartoe bestaat geen aanleiding nu de wijziging van de interceptiestandaard louter technisch en procedureel van aard is en niet leidt tot een gewijzigde verwerking van persoonsgegevens.
Het bericht ‘Aantal vechtscheidingen groeit explosief’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aantal vechtscheidingen groeit explosief»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de onderzoeksresultaten die een forse toename van het aantal echtscheidingen laten zien? Is deze stijging aanleiding te komen tot nadere waarborgen ten behoeve van de positie van kinderen?
Uit het genoemde onderzoek blijkt dat de respondenten inschatten dat circa 20% van de scheidingen waarin zij betrokken zijn geweest als advocaat gekwalificeerd kunnen worden als een «vechtscheiding». Dit is voor mij een belangrijk signaal uit de sector.
Hoeveel vechtscheidingen er precies zijn, is niet exact vast te stellen. Eén indicator is het aantal adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming aan de rechter indien ouders het oneens blijven over het gezag, de omgang of de verblijfplaats. In 2013 gaf de Raad ten aanzien van circa 5.600 kinderen een dergelijk advies (10% van het aantal kinderen dat met een scheiding te maken krijgt). In 2014 was dit aantal nagenoeg gelijk. Tevens nam het aantal voorlopige voorzieningen dat voor scheiding is afgehandeld af tussen 2012 en 2014 van 6.000 naar 5.400 in 2013 naar 4.900 in 2014. Dit duidt op minder conflictueuze scheidingen. Het signaal uit de sector is daarmee nog niet terug te zien in de «harde» cijfers. Daarbij sluit ik niet uit dat vechtscheidingen vaker worden geïdentificeerd door de extra aandacht van het veld en het Rijk voor het onderwerp. Dit neemt niet weg dat het onderzoek voor mij aanleiding is de vinger aan de pols te houden. In de brief «Voortgang uitvoeringsplan «Verbeteren situatie kinderen in een «vechtscheiding»« hebben wij onder andere bericht dat de looptijd van het uitvoeringsplan is verlengd2.
Wat is uw reactie op de visie van de Kinderombudsman en de Vereniging van familierechtadvocaten en scheidingsbemiddelaars (vFAS) dat scheidende ouders verplicht een mediator moeten inschakelen? Bent u bereid in de aangekondigde wetsvoorstellen over mediation in te gaan op de mogelijkheden om vechtscheidingen te voorkomen via mediation en een regeling voor verplichte mediation op te nemen?
Ik acht het zinvol dat scheidende ouders een mediator inschakelen om afspraken over hun scheiding te maken wanneer zij er niet in slagen zelf goede afspraken te maken. In veel gevallen doen ouders dat ook.
Het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) heeft onderzoek gedaan naar internationale evaluatie literatuur over de effectiviteit van verplichte mediation en verplichte ouderschapseducatie. Het aantal publicaties bleek beperkt, waardoor het WODC geen definitieve conclusies kon trekken over de effectiviteit. Het onderzoek leverde wel aanwijzingen op dat mediation zou kunnen leiden tot minder conflicten tussen ouders, betere naleving van de afspraken en minder vervolgprocedures, maar niet dat deze omstandigheden positief doorwerken in het welzijn van het kind, hetgeen nu juist het belangrijkste punt is bij het tegengaan van vechtscheidingen. Uit het onderzoek bleek dat er verschillende soorten mediation zijn en dat deze allemaal voor- en nadelen hebben en afhankelijk zijn van de sociale en juridische context waarin de echtscheiding plaatsvindt.
Tevens heeft in mei 2015 een internationale expertmeeting plaatsgevonden. De bevindingen van het WODC werden hier bevestigd. Het onderzoek en de expertmeeting sterken mij in mijn overtuiging dat mediation weliswaar een goed instrument is, maar niet in alle gevallen en alle omstandigheden. Ik acht het daarom niet effectief om mediation verplicht te stellen. Uit het onderzoek en de internationale expertmeeting blijkt wel dat samenwerking tussen juridische en sociale hulpverlening zeer belangrijk is. In die samenwerking liggen vooral kansen om vechtscheidingen aan te pakken. Mijn collega van VWS en ik zijn dan ook bezig om de samenwerking te versterken, zoals blijkt uit het uitvoeringsplan vechtscheidingen.
In de brief Initiatiefwetsvoorstellen mediation3 heb ik laten weten dat ik de wetsvoorstellen ter zake van het bevorderen van mediation en het borgen van de kwaliteit van mediation op zo kort mogelijke termijn in procedure zal brengen. Met die wetgeving wordt een belangrijke stap gezet om partijen te stimuleren om conflicten, waaronder echtscheidingsconflicten, door toepassing van mediation op te lossen.
Op welke wijze bevordert u dat in het belang van het kind vaker een bijzonder curator wordt benoemd? Zijn deze onderzoeksgegevens aanleiding hierover in contact te treden met de Raad voor de rechtspraak?
Om te bevorderen dat een bijzondere curator wordt benoemd heeft de rechtspraak in 2014 een werkproces en richtlijnen opgesteld en geïmplementeerd. Tevens werkt op dit moment een landelijke groep waarin beroepsgroepen zoals de advocatuur, psychologen en orthopedagogen alsmede de rechtspraak zijn vertegenwoordigd aan deskundigheidsvereisten voor bijzondere curatoren. Naar verwachting zal de Raad voor rechtsbijstand op basis hiervan in de eerste helft van 2016 inschrijvingsvoorwaarden opstellen om als bijzondere curator gesubsidieerde rechtsbijstand te kunnen ontvangen. Voorts loopt bij de rechtbank Zeeland en West-Brabant, zittingsplaats Breda, een pilot waarbij een professional, die in de eerste plaats is opgeleid om met en vanuit het kind te werken, als bijzondere curator wordt benoemd. De evaluatie van deze pilot is naar verwachting in de zomer van 2016 gereed en zal ik uw Kamer inclusief mijn reactie toezenden.Tenslotte constateer ik dat de rechtsfiguur ook op andere manieren steeds meer bekendheid geniet. Zo organiseert de rechtbank Rotterdam hierover in oktober 2015 een bijeenkomst.
Gezien het bovenstaande vertrouw ik erop dat in het belang van het kind vaker een bijzondere curator wordt benoemd en zie ik geen aanleiding dit extra onder de aandacht van de Raad voor de rechtspraak te brengen.
Bent u bereid bij gemeenten onder de aandacht te brengen dat zij op basis van de Jeugdwet verantwoordelijk zijn voor jongeren die negatieve gevolgen ondervinden van de scheiding van hun ouders? Deelt u de mening dat organisaties als de stichting Eigen kracht centrale juist in complexe situaties als scheiding een belangrijke rol kunnen vervullen?
Voorop staat dat ouders zelf een belangrijke rol hebben in het voorkomen van negatieve gevolgen van de scheiding op hun kinderen. Slagen zij hier niet in, dan is het de taak en verantwoordelijkheid van diverse partijen, zoals het sociaal netwerk, juridische beroepsgroepen, rechtspraak, hulpverleners en gemeenten om maatregelen te nemen. Het is aan gemeenten om op basis van de Jeugdwet passende voorzieningen te treffen voor kinderen die in de knel komen bij een vechtscheiding.
Om gemeenten te ondersteunen in het vormgeven van de organisatie van een multidisciplinaire aanpak bij dreigende vechtscheidingen, stimuleert de Staatssecretaris van VWS, via ZonMw vier gemeentelijke pilots. In deze gemeenten wordt geëxperimenteerd met het beter vormgeven van de keten waarin dreigende vechtscheiding snel wordt gesignaleerd en de juiste hulp wordt ingezet. De resultaten van de projecten worden na de zomer van 2016 verwacht en zullen dan ook bij gemeenten onder de aandacht worden gebracht.
Een Eigen kracht centrale is één instrument dat een rol kan vervullen in complexe scheidingssituaties, maar het staat gemeenten vrij om een passend alternatief aan te bieden.
Herkent u het signaal van de stichting Eigen kracht centrale dat gemeenten het organiseren van een familiegroepsplan beleggen bij professionals, terwijl de wet juist de verantwoordelijkheid van de familie als uitgangspunt neemt? Hoe bevordert u dat gemeenten ook middelen beschikbaar houden voor ouders die de organisatie van een familiegroepsplan niet uit handen willen geven aan professionals?
Met het familiegroepsplan krijgen ouders, gezinnen en hun netwerk de mogelijkheid om de regie te voeren over de hulp die zij nodig hebben. Zij bepalen of en hoe zij een familiegroepsplan willen opstellen. De gemeenten hebben de wettelijke taak hen daarbij indien gewenst te ondersteunen. De concrete invulling van deze wettelijke bepaling is vorm vrij; gemeenten geven hieraan uitvoering. In de factsheet Familiegroepsplan is bij gemeenten onder de aandacht gebracht welke vormen de gemeentelijke ondersteuning van het familiegroepsplan kan aannemen. Het is niet aan mij om een inhoudelijke uitspraak te doen over de door de gemeente gekozen vorm.
Een antisemitisch schoolboek |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Antisemitisch schoolboek in Nederlands onderwijs»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe duidt u de antisemitische bewering in het vwo-themakatern «Het Midden-Oosten» (uitgeverij ThiemeMeulenhoff), dat Israël gesticht kon worden doordat joodse bankiers de Britten chanteerden met het verstrekken van geldleningen?
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap schrijft de kerndoelen, eindtermen en examenprogramma’s sec op hoofdlijnen voor. Uitgevers werken dit verder uit in individuele lesmethodes. Het is van belang dat zij dit zorgvuldig doen en in dialoog met leraren, wetenschappers en diverse andere stakeholders in het onderwijs.
Het ministerie keurt individuele methodes niet goed of af, en ik zal dan ook geen inhoudelijk oordeel vellen over de lesmethode. Het is niet aan mij om de objectiviteit vast te stellen van historische bronnen die in lesmethoden worden gebruikt. Ik vertrouw erop dat leraren en wetenschappers vanuit hun professionaliteit in samenwerking met de uitgever de historische objectiviteit van de methode garanderen, zodat de leraar op een goed geïnformeerde manier het gesprek in de klas kan aangaan.
Naar ik heb begrepen is de uitgever in gesprek gegaan met Likoed Nederland en heeft de uitgever een uitgebreide reactie gegeven op de kritiekpunten. Naar aanleiding hiervan zijn enkele aanpassingen gedaan in de lesmethode, zoals de uitgever ook bekend heeft gemaakt op de website van ThiemeMeulenhoff.2 De uitgever heeft hierbij ook de kritiekpunten van Likoed Nederland getoetst bij deskundige, onafhankelijke meelezers. Ik moedig deze inhoudelijke dialogen tussen stakeholders in het onderwijs en de uitgevers aan, opdat zij tot goed uitgebalanceerde lesmethoden komen die leerlingen helpen zich de waarden van kritisch burgerschap en historisch besef eigen te maken. Het is daarbij van belang dat de discussie openlijk en vrij gevoerd wordt, zodat vooral ook leraren zich goed geïnformeerd in de discussie kunnen mengen.
Deelt u de mening dat de onjuiste bewering dat Arabische Israëli's uitgesloten zijn van militaire dienst en daarmee gediscrimineerd worden meer dan tendentieus is, zeker gezien de vooraanstaande positie van veel Druzen in de IDF2? Zo neen, waarom niet?
Zoals eerder vermeld doe ik geen inhoudelijke uitspraken over lesmethoden. Ik heb overigens vernomen dat de uitgever deze uitspraak enigszins zal aanpassen, zoals ook vermeld in het bericht van Likoed Nederland. Voor inhoudelijke informatie over de lesmethode verwijs ik u door naar de website van ThiemeMeulenhoff.
Ziet u in dat «Geboren uit onrecht, gegrondvest op onrecht» een zeer misleidende en stemmingmakende titel is voor een hoofdstuk dat onder meer gaat over de stichting van de staat Israël?
Zie het antwoord op vraag 2.
In hoeverre deelt u de visie, dat een boek dat zoveel fouten en antisemitische aantijgingen bevat, niet thuis hoort in het Nederlandse onderwijs?
Het is van belang dat leerlingen op alle niveaus en in alle sectoren van het onderwijs leren informatie te beoordelen op hun betrouwbaarheid, representativiteit en bruikbaarheid. Zeker bij het vak geschiedenis is het daarbij van belang dat leerlingen een gebalanceerd beeld van de werkelijkheid gepresenteerd krijgen zodat zij historische bronnen op een goede manier kunnen interpreteren.
Het studiemateriaal dat in het voortgezet onderwijs wordt gebruikt, dient daarom gevrijwaard te zijn van vooringenomenheid en op een uitgebalanceerde manier leerlingen te helpen om informatie op waarde te schatten. Ik vertrouw op de professionele dialoog tussen leraren, wetenschappers, onderwijsstakeholders en uitgevers om eventuele feitelijke onjuistheden in een individuele lesmethode aan te kaarten zodat leraren vervolgens zélf kunnen bepalen welke methode zij zullen gebruiken in de klas, en hoe zij dit doen.
De veroordeling van journalisten in Egypte |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u, naar aanleiding van uw verklaring van 29 augustus jl. met betrekking tot de drie in Egypte veroordeelde Al-Jazeera journalisten, specificeren op welke wijze u invulling geeft of heeft gegeven aan uw oproep aan de Egyptische autoriteiten om de veroordeelde journalisten vrij te laten?1
Na stevige internationale druk, heeft de Egyptische president Sisi op 23 september jl. ter gelegenheid van het islamitische Offerfeest onder andere gratie verleend aan twee Al Jazeera journalisten, Mohamed Fahmy en Baher Mohammed. De Al Jazeera journalist Peter Greste, die eerder dit jaar is overgedragen aan Australië, heeft geen pardon ontvangen. Ditzelfde geldt voor Rena Netjes en andere journalisten die in de Al Jazeera-zaak bij verstek zijn veroordeeld.
Het kabinet is opgelucht over de vrijlating. De Nederlandse inzet concentreert zich nu op het komen tot een oplossing voor de journalisten die bij verstek zijn veroordeeld en op een verbetering van de persvrijheid in Egypte in het algemeen.
Bent u bereid de druk op Egypte op te voeren, zowel bilateraal als door hiervoor steun te vergaren in Europees en internationaal verband, om te bevorderen dat de veroordeelde Al-Jazeera journalisten worden vrijgelaten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u tevens bereid een pardon te bepleiten bij de Egyptische president voor de Nederlandse journalist Rena Netjes die in de Al Jazeera-zaak bij verstek voor tien jaar gevangenisstraf is veroordeeld? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is in contact met Rena Netjes over de opportuniteit van een verzoek om een pardon, het eventuele moment en vorm daarvan. Omwille van de effectiviteit van eventuele vervolgstappen is het niet opportuun details bekend te maken.
Wat is de laatste stand van zaken van de rechtszaak waarbij dertien andere journalisten in april jl. tot levenslang en één tot de doodstraf veroordeeld werden en waartegen de International Federation of Journalists (IFJ) protest heeft aangetekend? Klopt het dat deze zaak binnenkort in hoger beroep dient?2
De zaak waarnaar u refereert, staat bekend als «Rabaa Operations Room». In deze zaak zijn in totaal 51 beschuldigden veroordeeld tot de doodstraf en levenslang, waaronder 14 journalisten en mediawerkers.3 Een van de 13 journalisten is Mohamed Sultan die naast de Egyptische nationaliteit ook de Amerikaanse nationaliteit bezit. Nadat hij afstand heeft gedaan van zijn Egyptische nationaliteit, is hij op 30 mei jl. overgedragen aan de Verenigde Staten. De andere veroordeelden zijn in beroep gegaan.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2, is de Nederlandse inzet in Egypte niet alleen gericht op een oplossing voor de in absentia veroordeelde journalisten in de Al Jazeera-zaak, maar ook op een algemene verbetering van de persvrijheid en de situatie van journalisten in Egypte. De zaak waarnaar u in vraag 4 verwijst vormt hier onderdeel van. Zo hebben Nederland en de EU tijdens de Mensenrechtenraad (MRR) ernstige zorgen over de persvrijheid uitgesproken. Ook hebben de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken in een bilateraal gesprek met de Egyptische president Sisi en marge van de top in New York over de Duurzame Ontwikkelingsdoelen expliciet het belang van persvrijheid in Egypte benadrukt.
Op welke wijze heeft Nederland en/of de Europese Unie zich voor het lot van deze groep journalisten ingezet? Bent u bereid in aanloop naar het hoger beroep, bilateraal en in EU-verband, opnieuw aandacht voor deze zaak te vragen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat door de genoemde veroordelingen, alsmede door het aannemen van de controversiële anti-terrorismewet die onder andere voorziet in hoge boetes voor nieuwsartikelen die niet stroken met regeringsstandpunten, het juridisch stelsel in Egypte «uitgebreid is met een nieuwe lijst repressieve wetten en zich [nu] toe spitst op het verstikken van verzet en het verdrukken van fundamentele mensenrechten» onder het excuus van terreurbestrijding?3
De hoge boetes waarnaar u verwijst en die in de anti-terrorismewet zijn vastgesteld gelden specifiek voor het publiceren van feitelijke informatie over terroristische activiteiten en militaire operaties die niet in lijn is met de officiële verklaringen van het Egyptische Ministerie van Defensie. Dit is niet in overeenstemming met de persvrijheid en tevens in strijd met mensenrechtenstandaarden.
Ziet u bovenstaande zaken als een voorbeeld van het ondergeschikt maken van mensenrechten aan terreurbestrijding met als risico dat het «groepen [kan] marginaliseren en onderdrukken waardoor de voedingsbodem van terrorisme wordt vergroot», zoals u eerder schreef in antwoord op vragen over de onderdrukking van persvrijheid in Egypte?4
Ja.
Deelt u de mening dat de aangescherpte aanvallen op de persvrijheid door het regime al-Sisi de kans op democratisch gelegitimeerde parlementsverkiezingen aankomend najaar verkleinen? Zo ja, op welke wijze zet u bilateraal en in internationaal verband druk op het Egyptische regime om democratische verkiezingen te organiseren en de principes van de democratische rechtsstaat te respecteren?
Het belang van democratische verkiezingen en respect voor de democratische rechtsstaat staat centraal in de bilaterale contacten. Het is onder andere onderstreept in het bilaterale gesprek van de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken met Egypte en marge van de top in New York over de Duurzame Ontwikkelingsdoelen. Tenslotte maakt Nederland zich hard voor agendering van met name persvrijheid, vrijheid van vereniging en vergadering en implementatie van de Egyptische constitutie en internationale mensenrechtenverdragen tijdens het EU-Egypte subcomité voor mensenrechten, democratisering en goed bestuur, dat in het kader van de Associatiestructuren mogelijk dit najaar zal plaatsvinden.
De oproep om de slopers van het maagdenhuis aan te pakken |
|
Michel Rog (CDA), Pieter Duisenberg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Pak de slopers van het Maagdenhuis aan»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat in onvoldoende mate is onderzocht hoe de geleden schade verhaald kon worden, zoals gevraagd werd in de motie Duisenberg c.s.2 en bent u bereid de Universiteit van Amsterdam alsnog aan te sporen om de noodzakelijke juridische stappen te zetten? Kunt u in uw antwoord ook meenemen of overwogen is om door middel van de groepsaansprakelijkheid (artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek) de schade te verhalen bij de vandalen?
In de motie heeft u mij opgeroepen om met de UvA in gesprek te gaan om te bezien of de geleden schade verhaald kan worden op de bezetters en de Kamer hierover te informeren. Ik heb met de UvA gesproken over de schade en uw Kamer daarover geïnformeerd. Daarmee beschouw ik de motie als uitgevoerd. Wat betreft groepsaansprakelijkheid heb ik van de UvA begrepen dat deze mogelijkheid zowel door de UvA als door de verzekeraar is overwogen. De kans op succes bij een dergelijke aanpak lijkt buitengewoon klein en zou zeer veel lasten met zich meebrengen. Daar komt bij dat daarbij ook studenten en docenten die niets met de vernielingen te maken hadden zouden worden betrokken, omdat niet bekend is wie de vernielingen heeft aangebracht, heeft doen besluiten deze mogelijkheid niet verder te gaan verkennen.
Kunt u nagaan of de kosten van de bezetting voor de Universiteit van Amsterdam niet uit de vaste lasten worden bekostigd, aangezien de Universiteit van Amsterdam de mening is toegedaan dat dit niet het geval mag zijn? Of is dit streven onhaalbaar doordat er ook sprake is van een eigen risico?
Ik heb van de UvA begrepen dat de verzekeraar alle kosten van de schade van de verschillende bezettingen heeft vergoed onder, zoals te doen gebruikelijk, verrekening van het eigen risico. Het eigen risico wordt bekostigd uit de vaste lasten.
Welk bedrag aan eigen risico heeft de Universiteit van Amsterdam moeten betalen en welke premiegevolgen heeft het uitkeren van deze schadekosten door de verzekeraar voor de Universiteit van Amsterdam?
Het is niet aan mij om vertrouwelijke bedrijfsgegevens over de tussen de UvA en de verzekeraar afgesloten verzekeringsovereenkomst openbaar te maken.
Hoe rijmt u de passieve aanpak van de hoogopgeleide vandalen van het Bungehuis en Maagdenhuis met de harde aanpak van voetbalvandalen die bushokjes slopen of politieagenten belagen? Acht u een dergelijke willekeur wenselijk?
Het probleem van de schade aan het Bungehuis en het Maagdenhuis is dat het zeer moeilijk blijkt en ook zeer hoge kosten met zich mee brengt om te achterhalen wie er precies verantwoordelijk is voor de schade. Er zijn honderden vreedzame demonstranten in het Maagdenhuis geweest die niet gestraft zouden moeten worden voor het uiten van kritiek. Ook voor voetbalvandalen geldt dat de schade daar alleen op verhaald kan worden als duidelijk is wie de schade heeft veroorzaakt. Ook het Openbaar Ministerie moet een vermoeden van verdenking hebben om te handelen.
Deelt u de mening dat de argumentatie van de Universiteit van Amsterdam, namelijk dat er inmiddels een constructieve dialoog bestaat met de bezetters, mank gaat omdat de juridische route gericht zou zijn op de rotte appels die vandalisme hebben gepleegd?
Om de rotte appels te vinden zou er een onderzoek ingesteld moeten worden naar alle betrokkenen en naar alle studenten en docenten die aanwezig zijn geweest in het Maagdenhuis en nu in een constructieve dialoog zijn met het college van bestuur. Het is overigens zeer waarschijnlijk dat er ook mensen van buiten de academische gemeenschap betrokken waren en dat maakt opsporen en verantwoordelijk stellen nog ingewikkelder. Ook is de vraag of kosten van zo’n onderzoek opwegen tegen de baten. In ieder geval heeft de UvA afgewogen dat de baten in termen van het gezamenlijk opbouwen van de toekomst van de universiteit hoger zijn dan de baten van zo’n onderzoek. Ik begrijp de keuze van de UvA om de dialoog nu niet te ondermijnen met een grootscheeps onderzoek waarbij de kans op resultaat bij voorbaat vrijwel nihil wordt geacht.
Deelt u de vrees dat het uitblijven van consequenties voor deze vandalen een precedentwerking zal hebben waardoor ongestraft vandalisme zal toenemen? Waarop baseert u uw oordeel?
Ik benadruk nogmaals dat er veel verschillende mensen in het Maagdenhuis waren. Het zou zeer onwenselijk zijn als studenten en docenten die uit oprechte zorg mee wilden praten over de universiteit hiervoor gestraft zouden worden. (Zie verder antwoord bij vraag 6.)
Acht u het geloofwaardig dat de kans op het verhalen van de schade op de vandalen nihil zou zijn? Zo ja, welke stappen gaat u nemen zodat dit in de toekomst wel reëel wordt?
De UvA heeft naar de mogelijkheden gekeken en ook de verzekeraar is tot de conclusie gekomen dat het zoeken naar de daders en vervolgens de kans op het verhalen van de schade weinig kans van slagen heeft. Ik vertrouw op hun oordeel en voorzie geen stappen op het gebied van verhaalsrecht.
Welke boodschap heeft u voor de vandalen die een schadepost van 668.000 euro hebben veroorzaakt voor een publiek bekostigde instelling? Welke consequenties verbindt u aan deze boodschap? Bent u bereid, als stelselverantwoordelijke voor het onderwijs, aangifte te doen tegen de vandalen?
Eenduidig wil ik gesteld hebben dat ik de vernielingen afkeur. Ik wil hierin wel onderscheid maken tussen de vandalen en kritische studenten en docenten die in het Maagdenhuis zijn geweest. Ik betreur het dat er schade is veroorzaakt aan een monumentaal pand, maar ik vind niet dat studenten en docenten die uitsluitend kritiek hebben geuit daarvoor verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Vernielingen hebben plaatsgevonden bij de UvA dus zij is bevoegd om aangifte te doen.
Het gebruik van de Friese taal in de rechtszaal |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rechtszaak mestsilo toch in Almelo»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij de toedeling van zaken naar zittingsplaatsen rekening wordt gehouden met de regionale binding van de verdachte of met de regio waar het misdrijf heeft plaatsgevonden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, regionale binding is een belangrijk uitgangspunt bij de toedeling van zaken. Nabijheid van rechtspraak is daarom ook een belangrijk uitgangspunt geweest bij het tekenen van de gerechtelijke kaart. Nederland kent sinds de inwerkingtreding van de Wet Herziening gerechtelijke kaart (HGK) elf rechtbankarrondissementen met in totaal 32 zittingsplaatsen. De tien regionale arrondissementsparketten van het Openbaar Ministerie brengen de zaken vanuit de regio aan bij de arrondissementsrechtbanken volgens een vastgesteld zaaksverdelingsreglement.
Omdat het aanbod van zaken qua samenstelling zeer divers is, heeft het Openbaar Ministerie enkele jaren geleden voor de behandeling van specialistische zaken het Landelijk Parket en het Functioneel Parket opgericht. Deze beide parketten behandelen onder andere complexe zaken op het gebied van de financieel-economische criminaliteit, regio – en grensoverschrijdende zware criminaliteit, (internationale) onderzoeken op het gebied van mensenhandel en mensensmokkel, etc. De rechtbankorganisatie is daarop aangesloten door deze zaken te concentreren bij een viertal rechtbanken in het land (Amsterdam, Rotterdam, Oost- Brabant en Overijssel) waar specialistische kennis voor de behandeling van dit soort zaken aanwezig is. Als een van de vier concentratierechtbanken behandelt de rechtbank Overijssel op de locatie Zwolle de zaken van het Landelijk Parket, terwijl de zaken van het Functioneel Parket door de rechtbank Overijssel tot 2018 worden behandeld op de locatie Almelo.
Waarom kon de in het bericht genoemde zaak niet in Friesland worden gevoerd? Waarom kon de afspraak dat alle zwaardere economische strafzaken in het noorden en oosten van het land bij de rechtbank in Almelo aangebracht worden in dit specifieke geval (een Friese zaak met enkel Friese betrokkenen) niet worden doorbroken?
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, is al enige jaren geleden besloten dat het in het belang is van de kwaliteit van de opsporing, vervolging en berechting van specialistische zaken om dit soort zaken door gespecialiseerde opsporingsambtenaren, officieren van justitie en rechters te laten onderzoeken en behandelen. Daarbij is het uitgangspunt dat niet de geografische herkomst van het onderzoek, maar het specialistische karakter van dit soort onderzoeken leidend is voor de toedeling aan een specialistisch parket zoals het Functioneel Parket. Door het Functioneel Parket worden dit soort onderzoeken aangebracht bij een van de vier concentratierechtbanken. In het onderhavige geval betreft het een onderzoek onder leiding van het Functioneel Parket waarvoor de afspraak geldt dat deze zaken worden aangebracht bij de concentratierechtbank Overijssel op de locatie in Almelo. Aangezien de behandeling van de zaak ook in Almelo in het Fries had kunnen plaatsvinden met behulp van een tolk Fries, was er geen reden om van deze afspraak af te wijken.
Heeft de verdachte inderdaad niet het recht dat zijn zaak in Almelo in het Fries wordt gevoerd? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de regels over het gebruik van de Friese taal in het rechtsverkeer? Zo nee, wat is er niet waar aan het in het bericht gestelde?
De rechtbank kan op grond van artikel 13 Wet gebruik Friese taal besluiten dat de zaak in het Fries kan plaatsvinden met behulp van een tolk.
De rechtbank Overijssel heeft in dit specifieke geval besloten tegemoet te komen aan het bezwaar dat de zittingsplaats Almelo veel reistijd vergt van de verdachte en andere belanghebbenden en belangstellenden in deze zaak. Om die reden zal de rechtbank de zaak behandelen in de zittingsplaats Zwolle, maar blijft wel, conform afspraak, binnen de concentratierechtbank Overijssel. Hiermee wordt voor de verdachte en andere belanghebbenden en belangstellenden in de zaak de reisafstand vanuit Friesland aanzienlijk verkort. Ook in Zwolle kan de verdachte gebruikmaken van de diensten van een tolk in de Friese taal, zodat hij in zijn verdediging niet belemmerd wordt door taalbarrières.
Het ondermijnen van bestuurdersaansprakelijkheid |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «De vaste vertegenwoordiger van een rechtspersoon» en herinnert u zich de eerdere vragen over het ondermijnen van bestuurdersaansprakelijkheid door middel van een buitenlandse rechtspersoon?1 2
Ja.
Wordt de aansprakelijkheid van de bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder van een Nederlandse rechtspersoon in beginsel nog steeds beheerst door het toepasselijke buitenlandse recht en wordt het Nederlandse bestuurdersaansprakelijkheidsrecht door dat toepasselijke recht nog steeds begrenst? Zo nee, waarom niet? Wat is er dan in wetgeving of jurisprudentie veranderd sedert 2013?
Het Nederlandse recht beheerst de bestuurdersaansprakelijkheid van een bestuurder van een Nederlandse rechtspersoon, ook als deze bestuurder een rechtspersoon is naar buitenlands recht. De aansprakelijkheid van een bestuurder van zo’n buitenlandse rechtspersoon-bestuurder wordt in beginsel beheerst en begrensd door het buitenlandse recht dat op die rechtspersoon van toepassing is. Zie hierover ook mijn antwoord op de hiervoor genoemde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nrs. 245 en 722). De wetgeving en jurisprudentie zijn op dit punt sinds 2013 niet gewijzigd.
Deelt u de mening dat het lastig en soms vrijwel onmogelijk is om bij buitenlandse rechtspersoon-bestuurders achterliggende bestuurders te traceren en dat dat een tijdrovende en kostbare zaak is, vooral wanneer er een web is ontstaan van elkaar besturende rechtspersonen? Zo ja, wat zegt dat over de mogelijkheid om dergelijke bestuurders aansprakelijk te kunnen stellen in het geval van bijvoorbeeld financieel-economische criminaliteit of ernstige nalatigheid? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het is internationaal gebruikelijk dat bestuurders van rechtspersonen worden ingeschreven in een soort handelsregister, ook wanneer het bestuurders-rechtspersonen betreft. Om te achterhalen wie de bestuurder is van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder, kan het nodig zijn om een buitenlands handelsregister te raadplegen. Dit kan de aansprakelijkstelling van een dergelijke bestuurder bemoeilijken. Dit is een van de redenen waarom op dit moment in het verband van de Europese Unie gewerkt wordt aan een interconnectie van handelsregisters. Deze interconnectie moet het onder meer makkelijker maken om de identiteit van de bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder te achterhalen.
Deelt u de mening dat het toekomstige centraal aandeelhoudersregister minder effectief zal zijn ten aanzien van het voorkomen van financieel-economische criminaliteit als de achterliggende bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder niet of nauwelijks kan worden achterhaald? Zo ja, waarom en welke conclusie trekt u daar uit? Zo nee, waarom niet?
Het bedoelde centraal aandeelhoudersregister is gericht op het bijhouden van de aandeelhouders van Nederlandse bv’s en Nederlandse niet-beursgenoteerde nv’s. Bestuurders vallen derhalve buiten dit register.
Voor de besluitvorming ten aanzien van het centraal aandeelhoudersregister verwijs ik naar mijn brief van 7 juli 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 32 608, nr. 7) en mijn antwoord op eerdere Kamervragen over dat onderwerp (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 3007).
Waarom is in diverse Europese landen bij wet vastgesteld dat er een vaste vertegenwoordiger aangesteld dient te worden wanneer een rechtspersoon bestuurder wordt van een andere rechtspersoon? Welk doel dient dat?
Een aantal Europese landen, waaronder België, Frankrijk, Luxemburg en Roemenië, kent een regeling die er – kort gezegd – op neerkomt dat een rechtspersoon die bestuurder is van een andere rechtspersoon, een vaste vertegenwoordiger dient aan te wijzen die volledig aansprakelijk is voor de handelingen van de rechtspersoon-bestuurder (zie de in vraag 1 genoemde bijdrage «De vaste vertegenwoordiger van een rechtspersoon»). De regeling kan in die landen de aansprakelijkstelling van een bij de rechtspersoon-bestuurder betrokken natuurlijke persoon vergemakkelijken.
Waarom is in Europese wetgeving i.c. in het geval van een Europees Economisch Samenwerkingsverband (EESV) vastgelegd dat een vertegenwoordiger dient te worden aangewezen wanneer een rechtspersoon bestuurder is van een EESV (Uitvoeringswet Verordening EESV)?
De EESV-verordening bepaalt samengevat, dat een lidstaat ten aanzien van een dergelijk samenwerkingsverband kan bepalen dat een rechtspersoon bestuurder kan zijn, mits deze rechtspersoon een of meer natuurlijke personen als vertegenwoordigers aanwijst. De vertegenwoordiger dient dan aansprakelijk te zijn als ware hij zelf bestuurder van het samenwerkingsverband (zie artikel 19 van Verordening 2137/85 van de Raad van 25 juli 1985, PbEG L 199/1). Met de bedoelde aanstelling van een vertegenwoordiger wordt het aansprakelijk stellen van een bij de rechtspersoon-bestuurder betrokken natuurlijk persoon eenvoudiger.
Deelt u de mening dat naar het voorbeeld van diverse Europese landen en de genoemde Europese regelgeving ook in Nederland wettelijk moet worden vastgelegd dat er een vaste vertegenwoordiger moet worden aangesteld wanneer een rechtspersoon bestuurder wordt van een andere rechtspersoon en dat die vertegenwoordiger de hoofdelijke aansprakelijkheid krijgt voor alle rechtshandelingen van de rechtspersoon-bestuurder? Zo ja, op welke wijze gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet en waarom zou er in Nederland niet voor een dergelijke regeling worden gekozen waar dat in andere landen of bij een EESV wel het geval is?
De aansprakelijkheid van de bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder is in Nederland geregeld in onder meer artikel 2:11 BW. Op grond van deze bepaling rust de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder tevens op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid bestuurder is van de rechtspersoon-bestuurder. De aansprakelijkheid van de bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder wordt in beginsel beheerst door het buitenlandse recht dat op die buitenlandse rechtspersoon van toepassing is (zie artikelen 10:118 en 10:119 BW; zie ook HR 18 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1408, bevestigd in HR 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3958). In bepaalde gevallen wordt de aansprakelijkheid van de bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder echter wel door het Nederlandse recht beheerst. Het gaat onder meer om aansprakelijkheid in bepaalde faillissementssituaties (zie artikel 10:121 BW) en aansprakelijkheid op grond van een zelfstandige onrechtmatige daad (zie voor een voorbeeld hiervan Hof Arnhem-Leeuwarden 8 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6649). Verder kan degene die in Nederland de dagelijkse leiding heeft over de activiteiten van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder, onder omstandigheden aansprakelijk zijn voor bepaalde nalatigheden van de rechtspersoon-bestuurder (zie artikel 7 Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen).
Nu de aansprakelijkheid van de bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder in Nederland op deze wijze is vormgegeven, bestaat er onvoldoende reden om iedere rechtspersoon-bestuurder wettelijk te verplichten om een vaste vertegenwoordiger aan te stellen die hoofdelijk aansprakelijk is naast de rechtspersoon-bestuurder. Zo zouden ook bedrijven die gebruikmaken van een Nederlandse rechtspersoon-bestuurder, extra kosten moeten maken om aan een dergelijke verplichting te voldoen. Een dergelijke wettelijke verplichting zou onder meer een ongewenste belemmering kunnen vormen voor het handelsverkeer.
Een regel dat alleen een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder een vaste vertegenwoordiger moet aanwijzen die hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van de rechtspersoon-bestuurder, kan op gespannen voet staan met onder meer de Europese vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van diensten. In landen zoals België, Frankrijk en Luxemburg geldt de regeling omtrent de verplichte vaste vertegenwoordiger ook zowel voor rechtspersoon-bestuurders naar nationaal recht als voor rechtspersoon-bestuurders naar buitenlands recht (zie de in vraag 1 genoemde bijdrage «De vaste vertegenwoordiger van de rechtspersoon»).
In de komende periode zal de introductie van een UBO-register naar verwachting een verdere bijdrage kunnen leveren aan het bestrijden van fraude door gebruik van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder. Op grond van de vierde anti-witwasrichtlijn moeten de lidstaten een UBO-register instellen. In dat register wordt van onder meer rechtspersonen de «uiteindelijk belanghebbende» (ultimate beneficial owner, UBO) vastgelegd. De vierde anti-witwasrichtlijn moet uiterlijk op 26 juni 2017 zijn geïmplementeerd (Richtlijn 2015/849). Andere maatregelen die kunnen bijdragen aan de bestrijding van financieel-economische criminaliteit zijn onder meer de voorgestelde regeling van de Wet civielrechtelijk bestuursverbod en de voorgenomen maatregelen in het kader van de interconnectie van handelsregisters. Verder wijs ik er op dat de Europese Commissie binnenkort een rapport zal presenteren over de grensoverschrijdende vraagstukken op het gebied van aansprakelijkheid en bestuursverboden (zie artikel 90 lid 1 van Verordening 2015/848 van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures).
Zou het binnen de kaders van Nederlandse of Europese wet- en regelgeving toegestaan zijn om enkel voor buitenlandse rechtspersonen die bestuurder zijn van een Nederlandse rechtspersoon vast te leggen dat in die gevallen een vaste vertegenwoordiger moet worden aangesteld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze wordt voorkomen dat via de buitenlandse rechtspersoon-bestuurder de door dit kabinet als prioriteit aangemerkte bestrijding van witwassen en vennootschapsfraude wordt omzeild?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat Windows 7 en 8.1 meer data van gebruikers gaan verzamelen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Windows 7 en 8.1 gaan meer data van gebruikers verzamelen»?1
Ja, ik heb kennis genomen van deze berichten.
Is het waar dat via updates van Windows 7 en 8.1 en standaardinstellingen van Windows 10 trackingsoftware wordt toegevoegd waarmee Windows meer gebruikersgegevens kan achterhalen? Zo ja, wat is de aard van die gegevens? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het is bevestigd door Microsoft dat de versies 7 en 8 (na een update) en 10 van Microsoft Windows software bevatten waarmee meer gegevens over de werking van het besturingssysteem en andere applicaties met haar servers uitwisselt dan eerdere versies van dit besturingssysteem. Volgens Microsoft gaat het om diagnostische gegevens over de werking van het besturingssysteem.
Hoe verhoudt deze trackingsoftware en het feit dat die pas achteraf – deels – uit te schakelen is zich tot de Nederlandse wet- en regelgeving ten aanzien van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en cookies? Indien hier strijd tussen bestaat, wat gaat u dan doen om dit op te lossen?
Besturingssystemen die voornamelijk bestemd zijn voor consumenten bieden steeds meer voorzieningen om gebruiksgemak en veiligheid voor de gebruiker te verbeteren. Deze voorzieningen maken in veel gevallen gebruik van gegevens die bij gebruikers van de systemen worden verzameld, of wisselen gegevens uit met diensten die via het internet ter beschikking worden gesteld.
Wanneer dit inhoudt dat informatie van het randapparaat van een gebruiker wordt gelezen dan dient op grond van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet de gebruiker vooraf geïnformeerd te worden. Bovendien is er vooraf toestemming van de gebruiker nodig. Hierop zijn echter uitzonderingen. Of die van toepassing zijn is in eerste instantie ter beoordeling van Microsoft zelf. Het toezicht op de naleving van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet berust bij Autoriteit Consument en Markt.
Wanneer het aanbieden van dergelijke voorzieningen de maker van het besturingssysteem in staat stelt om persoonsgegevens van de gebruiker te verzamelen, dan stellen daarnaast de Wet Bescherming Persoonsgegevens en de Telecomwet strenge randvoorwaarden aan de gegevensverzameling en het beheer daarvan. In algemeenheid heeft het bedrijf dat persoonsgegevens verwerkt een informatieplicht: zij moet de personen op wie de gegevens betrekking hebben laten weten wat zij met hun gegevens gaan doen. Daarnaast moet het bedrijf beschikken over een rechtsgeldige verwerkingsgrondslag. Dat laatste leidt er toe dat in veel gevallen ondubbelzinnige toestemming voor de verwerking van de persoonsgegevens vereist is.
Onderzoek naar de wijze waarop ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens toepassing wordt gegeven aan het bepaalde bij of krachtens de wet en de handhaving daarvan is een taak van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). De zorg die uit uw vragen naar voren komt is gedeeld met het CBP. Het CBP, dat haar taak in onafhankelijkheid vervult, bepaalt of zij onderzoek gaat doen.
Deelt u de mening dat het de voorkeur zou hebben als gebruikers van Windows op basis van goede informatie vooraf zelf zouden kunnen kiezen over het al dan niet installeren van de genoemde trackingsoftware in plaats van het pas achteraf kunnen uitschakelen van deze trackingsoftware of het terugdraaien van updates? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik wil ook hier verwijzen naar het regelgevend kader. Als de in artikel 11.7a, derde lid, van de Telecommunicatiewet genoemde uitzonderingen niet van toepassing zijn dan is, zoals hiervoor reeds aangegeven, voor het lezen van informatie van het randapparaat van een gebruiker toestemming van de gebruiker nodig. Als er daarnaast ook sprake is van de verwerking van persoonsgegevens dan moet ook daarover worden geïnformeerd en is er een rechtsgeldige verwerkingsgrondslag vereist. Dat betekent, bijvoorbeeld, dat er sprake zal moeten zijn van ondubbelzinnige toestemming, of dat de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de gebruiker partij is.
De Beroepsorganisatie kindbehartiger |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Beroepsorganisatie Kindbehartiger en het profiel van de kindbehartiger?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het profiel van de kindbehartiger zich volgens u verhoudt tot de positie die de bijzonder curator kan innemen en de proeftuin van de rechtbank Zeeland/West-Brabant waarin gedragsdeskundigen als bijzonder curator worden ingezet?
Een bijzondere curator is een persoon die een minderjarige in en buiten rechte kan vertegenwoordigen in conflicten met zijn of haar ouders of voogd.
Bij de rechtbank Zeeland en West-Brabant, zittingsplaats Breda, loopt een pilot waarbij een gedragsdeskundige, die in de eerste plaats is opgeleid om met en vanuit het kind te werken, als bijzonder curator wordt benoemd.
Uit de door u genoemde website leid ik af dat de «Beroepsorganisatie kindbehartiger» zich onder meer richt op het behartigen van de belangen van kinderen in een scheidingssituatie.
Hoe dit zich verhoudt tot de hierboven omschreven taak van een bijzondere curator en de pilot, kan ik niet beoordelen. Het is in individuele gevallen aan de rechter om te beoordelen of een dergelijke «kindbehartiger» geschikt is om als bijzondere curator te worden benoemd.
Op welke wijze voorziet u op landelijk niveau in een eenduidig, openbaar en helder omschreven profiel van de bijzonder curator? Vindt u het wenselijk dat aanvragen om geregistreerd te worden als bijzonder curator worden afgewezen door rechtbanken zonder dat de overwegingen en criteria kenbaar zijn?
Iedereen kan als bijzondere curator optreden: de wet stelt geen nadere eisen aan de bijzondere curator. Van (een noodzaak tot) registratie als bijzondere curator is geen sprake. De rechter benoemt in individuele zaken een bijzondere curator die hij of zij hiertoe geschikt acht. Op basis van welke overwegingen de rechter dit doet, is aan de rechter. Daar treed ik niet in.
De kosten voor een bijzondere curator kunnen worden vergoed via de gesubsidieerde rechtsbijstand. Om hiervoor in aanmerking te komen, dient de aanvrager een bijzondere curator te kiezen die is ingeschreven in het register van de raad voor rechtsbijstand. In dit register staan advocaten en mediators.
Een landelijke groep waarin beroepsgroepen zoals de advocatuur, psychologen en orthopedagogen alsmede de rechtspraak zijn vertegenwoordigd, werkt op dit moment aan deskundigheidsvereisten voor bijzondere curatoren. Naar verwachting zal de raad voor rechtsbijstand op basis hiervan de eerste helft van 2016 inschrijvingsvoorwaarden opstellen om als bijzondere curator gesubsidieerde rechtsbijstand te kunnen ontvangen, die ter goedkeuring aan mij worden aangeboden. Deze maatregel maakt onderdeel uit van het uitvoeringsplan «Verbeteren situatie kinderen in een «vechtscheiding»».
Kunt u toelichten welke criteria momenteel gehanteerd worden om personen tot bijzonder curator te benoemen? Welke instantie is verantwoordelijk voor het ontwikkelen van deze criteria?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn in de inschrijvingsvoorwaarden voor advocaten door de Raad voor Rechtsbijstand inmiddels deskundigheidseisen voor bijzondere curatoren opgenomen? Zo nee, hoe komt het dat dit onderdeel is vervallen in het uitvoeringsplan voor kinderen in een vechtscheiding?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het voor het behartigen van de belangen van een kind nodig is dat de belangenbehartiger over zowel juridische-, gedragsdeskundige- en pedagogische expertise beschikt en dat de toegang tot deze functie daarom niet tot een bestaande beroepsgroep beperkt dient te worden? Hoe wordt gewaarborgd dat degenen die momenteel als bijzonder curator benoemd kunnen worden, beschikken over de noodzakelijke expertise?
De rechter benoemt in individuele zaken een bijzondere curator die hij of zij hiertoe geschikt acht. Het is van belang dat de stem van het kind voldoende gehoord wordt in zaken die hem of haar betreffen. De eerder genoemde maatregelen die hiertoe bijdragen ondersteun ik daarom. Voor beantwoording van de vraag welke specifieke competenties benodigd zijn om gesubsidieerde rechtsbijstand te kunnen ontvangen als bijzondere curator en welke rol opleidingen hierin krijgen, wacht ik de uitkomsten van voornoemde landelijke groep alsmede de uitkomsten van de eerder genoemde pilot af.
Welke rol krijgen de opleidingen die met betrekking tot de bijzonder curator binnen verschillende beroepsgroepen worden ontwikkeld bij de erkenning als bijzonder curator? Bent u in overleg met instanties als de Medling Academy over registratie van bijzondere curatoren?
Zie antwoord vraag 6.
De zaak Romano van der Dussen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Kent u het bericht «BuZa liegt over zaak Romano van der Dussen»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe uw antwoord op eerdere vragen, waarin u aangeeft dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken pas in mei 2015 op de hoogte werd gesteld over zekerheid van de DNA-match, zich verhoudt tot het al in 2010 opgestelde vertrouwensrapport?2
In hoeverre is er in 2010 (mede) een vertrouwensrapport opgesteld omdat er twijfels bestonden over de gevolgde rechtsgang?
Wat is de reden dat u een Nederlands staatsburger jaren in een Spaanse gevangenis laat zitten terwijl al sinds 2010 bekend is dat het DNA toebehoort aan een ander (te weten M. D.)?
Waarom is er vanuit de Nederlandse autoriteiten geen maximale druk uitgeoefend op Spanje om de zaak van de heer Van der Dussen zo spoedig mogelijk te heropenen?
Kunt u toezeggen alles op alles te zetten om ervoor te zorgen dat de heer Van der Dussen voor het einde van dit jaar weer in Nederland is? Zo neen, waarom niet?
De meerjarenplannen van de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) |
|
Ingrid de Caluwé (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u, naar aanleiding van de meerjarenplannen van de Raad voor de Rechtspraak, nadere duiding geven hoe de toegang tot het recht op bereikbare afstand voor iedere inwoner van Nederland gewaarborgd blijft?
Nederland kent sinds de herziening van de gerechtelijke kaart 32 bij algemene maatregelen van bestuur aangewezen zittingsplaatsen die de geografische toegankelijkheid van rechtspraak waarborgen, en dit blijft ook zo. Bij de keuze voor de 32 rechtspraaklocaties is onder andere rekening gehouden met een goede toegankelijkheid van rechtspraak en het belang van een goede bedrijfsvoering van het gerecht. De zittingsplaatsen zijn gelijkwaardig, maar dit betekent niet dat het zaakspakket identiek is.
Heeft overleg met het lokale bestuur plaatsgevonden, danwel – voor zover dit onverhoopt nog niet heeft plaatsgevonden – zal dit nog worden opgezet? Welke rol ziet de Minister van Veiligheid en Justitie daarbij voor zichzelf weggelegd?
Ik verwijs u ter beantwoording van deze vraag naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27) aan uw Kamer.
In hoeverre deelt u de zorgen van diverse organisaties dat regionaal forse werkgelegenheidseffecten of reductie in inwoners, dienstverlening of koopkracht zouden kunnen optreden ten gevolge van de uitvoering van de meerjarenplannen? Acht u het bijvoorbeeld reëel dat juridisch georiënteerde werkgelegenheid bepaalde regio's in Nederland zal verlaten? Zo nee, waarom niet?
Het voorgenomen locatiebeleid, zoals beschreven in het voorgenomen MJP, leidt tot een verschuiving van arbeidsplaatsen binnen een aantal gerechten. Dit kan werkgelegenheidseffecten hebben op lokaal niveau, maar zal niet leiden tot krimp van de totale werkgelegenheid van de rechtspraak. Ik heb contact met de Minister voor Wonen en Rijksdienst over de voorgenomen plannen van de rechtspraak. Hij heeft in dat verband aandacht gevraagd voor eventuele werkgelegenheidseffecten in de provincies die in de motie-De Vries (TK 31 490, nr. 126) worden genoemd en in de krimpgebieden.
Bestaan er marges waarbinnen effecten ten gevolge van verplaatsing van overheidsdiensten aanvaardbaar kunnen worden geacht en wordt in uw optiek met de plannen van de RvdR aan die marges voldaan? Zo nee, waar leidt dat toe?
Het kabinet besteedt in het bijzonder aandacht aan provincies waar eerder door uw Kamer aandacht voor is gevraagd, zoals genoemd in de motie-De Vries (TK 31 490, nr. 126). Daarnaast worden de krimpgebieden waar mogelijk ontzien door het kabinet. In verband met de plannen van de Rechtspraak heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst aandacht gevraagd voor deze provincies en gebieden.
In hoeverre is getracht de plannen van de RvdR en overige verplaatsingen van overheidsdiensten in ons land gelijktijdig en gecoördineerd te laten plaatsvinden?
De verplaatsing van Rijkskantoren vindt planmatig plaats. Deze zogenaamde masterplannen kantoorhuisvesting zijn door uw Kamer met de Minister voor Wonen en Rijksdienst besproken. Ook andere Rijksonderdelen deelden hun plannen met uw Kamer. De Minister voor Wonen en Rijksdienst wil op voorhand coördineren dat de regionale werkgelegenheidseffecten voor de rijksoverheid als totaal niet onevenredig neerslaan in gebieden waar eerder aandacht voor is gevraagd door uw Kamer. In het najaar zal hij rapporteren over de eventuele veranderingen in de regionale werkgelegenheidseffecten van de rijksoverheid als totaal. Het voornemen is om daarin de cijfers die de Rechtspraak meegeeft, te verwerken.
Wordt bij toekomstige verplaatsingen van andere overheidsdiensten rekening gehouden met de keuzes gemaakt in het plan van de RvdR? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Elke rijksdienst kent zijn eigen vestigingsplaatsfactoren. Het is primair aan een rijksdienst zelf om op basis daarvan te bepalen wat geschikte locaties zijn. Voor de kantoorhuisvesting zijn in masterplannen samenhangende keuzes gemaakt over locaties. Rijksonderdelen zoals de rechtspraak hebben een eigen plan. Voor andere diensten, die hun eigen vestigingsplaatsfactoren kennen, zijn de locatiebeslissingen van de rechtspraak niet op voorhand bepalend.
Wanneer worden de plannen van de Minister van Wonen en Rijksdienst waar het gaat om eventuele verplaatsing van de andere overheidsgerelateerde diensten gepresenteerd? Hoe wordt het lokale bestuur daarbij betrokken?
De Minister voor Wonen en Rijksdienst zal in het najaar rapporteren over eventuele veranderingen in de regionale werkgelegenheid van de rijksoverheid als totaal als gevolg van nieuwe plannen. Daarin wordt het beeld van defensie, de rechtspraak, de nationale politie en de rijkskantoren meegenomen. Over veranderingen rond de rijkskantoren wordt primair met de provincies afgestemd waarbij het de provincies vrij staat om daarbij ook gemeenten uit te nodigen.
Het bericht dat een automobilist € 2500 aan onterechte boetes heeft gekregen |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «2.500 euro aan onterechte boetes»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel flitspalen van dit type er bij benadering in Nederland staan? Zo nee, waarom niet?
In Nederland staan 159 flitspalen van dit type.
Kunt u aangeven hoe vaak per jaar een flitspaal verkeerd staat afgesteld en hoe snel deze wordt vervangen? Zo nee, waarom niet?
Alle flitspalen in Nederland zijn door het Nederlands Meetinstituut (NMi) gecertificeerd, wat betekent dat de meting door de flitspaal geijkt is. Bovendien worden de flitspalen periodiek geschouwd door de politie. Op deze manier wordt voorkomen dat er ten onrechte boetes worden opgelegd door flitspalen. In het bericht «2.500 euro aan onterechte boetes» ging het om één specifiek geval. Het betrof een voertuig met zeer specifieke kenmerken. De combinatie hiervan met de locatie van de flitspaal heeft ertoe geleid dat bij deze auto een aantal keer onterecht een overtreding is geconstateerd. Er zijn geen andere gevallen bekend waarbij ten onrechte een overtreding is geconstateerd.
Voor het geconstateerde probleem is door de leverancier een oplossing geleverd en bij alle flitspalen van dit type is deze oplossing geïmplementeerd, waardoor deze fout niet meer kan voorkomen. Vervanging is dan ook niet aan de orde.
Deelt u de mening dat, nu vast is komen te staan dat deze flitspaal verkeerd afgesteld stond, onderzocht moet worden hoeveel automobilisten het afgelopen jaar bij deze flitspaal in Zeeland nog meer een onterechte boete hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake geweest van een verkeerde afstelling van de flitspaal. Er is slechts één voertuig bekend waarbij dit probleem zich heeft voorgedaan en er zijn geen aanwijzingen dat dit probleem zich bij meer voertuigen heeft voorgedaan. Een onderzoek naar eventuele andere benadeelden is dan ook niet aan de orde.
Deelt u de mening dat flitspalen de verkeersveiligheid moeten dienen en niet de staatskas moet spekken? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik het mee eens. De flitspalen worden geplaatst op onveilige locaties waar ze bijdragen aan de verkeersveiligheid. Als er sprake is van een onveilige locatie wordt eerst gekeken hoe een betere naleving van de verkeersregels kan worden bereikt en/of de infrastructuur moet worden aangepast. Pas als deze maatregelen niet helpen en de locatie onveilig blijft, wordt bekeken of een flitspaal kan bijdragen aan de verkeersveiligheid.
De gevolgen van de huisvestingsplannen van de Rechtspraak voor de rechtbank Assen |
|
Peter Oskam (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat als gevolg van het voornemen van de Raad voor de rechtspraak om in Noord-Nederland de werkplekken te reduceren van drie naar twee zittingsplaatsen, Drenthe vanaf 2016 de enige provincie is zonder eigen volwaardige rechtbank?1
In het voorgenomen Meerjarenplan van de rechtspraak 2015–2020 (hierna: MJP) wordt een aanpassing van het locatiebeleid van de Rechtspraak voorgesteld die voor onder andere de zittingsplaats Assen inhoudt dat het zaakspakket en het aantal werkplekken van de rechtbank aldaar wordt verkleind door verschuivingen binnen het arrondissement. Ook voor de provincie Flevoland geldt dat er werkplekken van de rechtspraak over de provinciegrens heen verschuiven naar een andere zittingsplaats. Het MJP is nog niet vastgesteld door de rechtspraak.
Herinnert u zich de toezegging van uw voorganger dat Leeuwarden en Assen ook de komende jaren twee van de 32 zittingsplaatsen blijven waar recht zal worden gesproken? Hoe verhoudt zich hiertoe het voornemen om het takenpakket van Assen te verkleinen en het personeel te verplaatsen?2 Kan dan nog wel gesproken worden over Assen als volwaardige zittingsplaats waar recht gesproken wordt, zoals het uitgangspunt was bij de herziening van de gerechtelijke kaart?
Assen is een van de 32 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zittingsplaatsen van de rechtspraak die Nederland kent, en blijft dit ook. De zittingsplaatsen zijn gelijkwaardig, maar dit betekent niet dat het zaakspakket identiek is. De wet biedt ruimte voor differentiatie in de zaakspakketten van de zittingsplaatsen binnen een arrondissement. Ook behoeven er niet in elk arrondissement dezelfde keuzes te worden gemaakt ten aanzien van de inrichting van de kantoorfunctie van gerechten. De verantwoordelijkheid voor dergelijke keuzes is primair bij het gerechtsbestuur neergelegd. Wel volgt er uit de wet op de rechterlijke organisatie dat er in elk van de 32 zittingsplaatsen, waaronder Assen, een griffie is die alle werkdagen gedurende ten minste zes uur open is.
Hoe verhouden de plannen rond de rechtbank Assen zich tot de eerdere uitspraak van uw voorganger dat vanuit een oogpunt van toegankelijkheid van de bestuursrechtspraak tegelijk is besloten om veelvoorkomende burgerzaken ook in Leeuwarden en Assen te behandelen?3
Welke rechtsgebieden zullen voortaan niet meer behandeld worden in de rechtbank Assen?
Volgens het voorgenomen MJP wordt het zaakspakket in de zittingsplaats Assen op termijn aangepast tot een uitgebreid zaakspakket. Als te gelegener tijd dienovereenkomstig zou worden besloten, dan zou dat betekenen dat ten opzichte van de huidige situatie zittingen van handelszaken (met name geldvorderingen groter dan € 25.000) en de strafzaken tegen gedetineerde verdachten naar verwachting niet meer in Assen zullen plaatsvinden.
Op welke wijze is het personeel van de rechtbank Assen, waaronder de rechters, betrokken bij de voorgenomen wijzigingen? Is het evenals bij de rechtbank in Almelo zo dat de werkzame rechters in het geheel vooraf niet zijn betrokken bij de plannen? Waarom niet?
De presidenten van de gerechten en de Raad hebben in maart en april van 2015 in het kader van het MJP workshops georganiseerd in alle gerechten. Alle medewerkers van de rechtspraak zijn daarmee in de gelegenheid gesteld ideeën in te brengen over de aanpak van de uitdagingen waar de rechtspraak voor staat, waaronder de huisvesting.
In de rechtbank Noord-Nederland heeft een uitgebreide consultatieronde plaatsgevonden (13 bijeenkomsten) waarbij uitgebreid met ruim honderd medewerkers is gesproken over de analyse van de financiële problematiek van de rechtspraak en oplossingen daarvoor. De concrete uitwerking van alle input heeft zijn beslag gekregen in het voorgenomen locatiebeleid dat op 31 augustus 2015, als onderdeel van het voorgenomen MJP, onder andere aan alle medewerkers van de rechtspraak, is gepresenteerd.
Hoeveel kantoormedewerkers, rechters en griffiemedewerkers zullen uit Assen worden overgeplaatst en naar welke zittingsplaatsen? Wat is de extra reistijd die deze mensen hierdoor kwijt zullen zijn? Kunt u een overzicht geven per verschuiving naar ieder (ander) gerecht?
Op deze vraag kan ik in dit stadium, waarin de Raad en de presidenten een voorgenomen besluit hebben genomen, geen antwoord geven.
Hoeveel medewerkers, die «gebouwgebonden taken» uitvoert, blijven werkzaam op de rechtbank Assen? Om wat voor taken gaat dit en in hoeverre zijn deze rechtspraak gerelateerd?
Gebouwgebonden taken betreffen bijvoorbeeld bodediensten, beveiliging en andere vormen van facilitaire dienstverlening. Het aantal medewerkers dat op een dag in een locatie nodig is voor het uitvoeren van deze taken is afhankelijk van het aantal zittingen op die dag in die locatie. Daarnaast bepaalt de wet op de rechterlijke organisatie dat er ook in Assen een griffie is die alle werkdagen gedurende ten minste zes uur open is. Voor deze taak zijn op locatie ook medewerkers aanwezig.
Wat is de concrete reistijd voor rechtzoekenden en procespartijen die voorheen voor hun zaaksbehandeling in Assen terecht konden maar nu elders heen moeten? Kunt u een overzicht geven per gerecht waarnaar uitgeweken moet worden?
Het is niet exact te zeggen wat de concrete reistijd is, aangezien het niet bekend waar rechtzoekende en procespartijen vandaan moeten komen. Het is namelijk niet gezegd dat alle betrokkenen in de buurt van Assen wonen of kantoor hebben.
Hoe zit het met de toekomstige specialisatie bij de rechtbank Assen, gelet op uw uitspraak dat «het idee van de herziening van de gerechtelijke kaart is dat de gerechten gespecialiseerde teams kunnen inrichten die hun krachten kunnen bundelen en op die plek binnen het gerecht zijn gehuisvest. Op die manier is het mogelijk om ook andere teams in Leeuwarden of Assen in te richten, bijvoorbeeld met betrekking tot mensenhandel, maar die discussie is bij de leden bekend»?4
De inrichting van de organisatiestructuur en de huisvesting van een gerecht is primair aan het gerechtsbestuur. De rechtspraak organiseert specialistische kamers voor een deel op het niveau van het arrondissement. Concentratie wordt ingezet waar dat nodig of wenselijk is.
Klopt het dat het nieuwe kantoorgedeelte van de rechtbank in Assen, dat in de jaren negentig is bijgebouwd, wordt afgestoten? Wat zijn de kosten geweest in de jaren ’90 van de realisatie van dit kantoorgedeelte?5
Op deze vraag is in dit stadium, waarin sprake is van een voorgenomen besluit met betrekking tot hoofdlijnen, geen antwoord te geven. De Raad heeft laten weten dat het gerechtsgebouw Assen in één project door één aannemer is gebouwd en als geheel wordt gehuurd van het Rijksvastgoedbedrijf. Er is geen aparte administratie over de kosten van het kantorendeel.
Wat kan er nog veranderen aan de nu gepresenteerde plannen omtrent de rechtbank Assen, wanneer komende tijd overlegd wordt het met het lokale bestuur? Met welke partijen zal precies gesproken gaan worden? Op welke wijze wordt hierbij rekening gehouden met de voorwaarden die de Kamer heeft gesteld aan de huisvestingsplannen?
De Rechtspraak heeft op 31 augustus 2015 het voorgenomen MJP bekend gemaakt aan de medewerkers van de gerechten, de medezeggenschap, de bonden, de NVvR, de lokale dekens van de Orde van Advocaten en het openbare ministerie. Voorts is de periode tot 28 september 2015 door de rechtspraak gebruikt om verder met onder andere het lokaal bestuur in gesprek te gaan over het voorgenomen locatiebeleid van de rechtspraak. Hiermee is gehoor gegeven aan de motie-Recourt c.s. (TK 29 279, nr. 234) over de afstemming met het lokaal bestuur. De Raad heeft de besluitvorming over het MJP uitgesteld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27) aan uw Kamer.
Acht u het niet wenselijk dat u als verantwoordelijk bewindspersoon voor de Rechtspraak hierover eerst spreekt met de Kamer alvorens definitieve beslissingen worden genomen door de Rechtspraak?
De agendering van een gesprek over het voorgenomen locatiebeleid van de Rechtspraak laat ik uiteraard aan uw Kamer.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik hoop dat ik met beantwoording aan uw verzoek heb voldaan.
Het sluiten van de rechtbank in Assen |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mogelijke sluiting rechtbank Assen: Ik denk niet dat er een advocaat in Drenthe is die dit ziet zitten»?1
Ja.
Is het waar dat er binnenkort een beslissing volgt over de sluiting van de rechtbank in Assen? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte brengen en tevens de overwegingen om de rechtbank te sluiten aan de Kamer bekend maken? Zo nee, wat is er niet waar?
Er is geen sprake van een voornemen om de locatie Assen van de rechtbank Noord-Nederland te sluiten. Assen is een van de 32 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zittingsplaatsen van de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak (hierna: Raad) heeft op 31 augustus 2015 bij de bekendmaking van het voorgenomen Meerjarenplan van de rechtspraak 2015–2020 (hierna: MJP) het voorgenomen locatiebeleid van de rechtspraak gepresenteerd. Het MJP is een document van de rechtspraak. De Raad heeft de besluitvorming over het MJP uitgesteld. Ik verwijs u op dit punt naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32891, nr. 27) aan uw Kamer. Zoals ik tijdens het algemeen overleg over de rechtspraak van 1 april 2015 heb toegezegd, zal uw Kamer het MJP, na vaststelling ervan, van mij ontvangen.
Als er sprake is van sluiting van een van de genoemde rechtbanken, zal dat ten koste gaan van werkgelegenheid? Zo ja, hoeveel arbeidsplaatsen gaan er (mogelijk) verloren? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich tot het beleid dat is uitgezet om krimpregio’s te sparen voor sluiting van overheidsinstanties om zo de werkgelegenheid in die gebieden te behouden?
Er is geen sprake van een voornemen om een van de elf rechtbanken te sluiten. Er is ook geen voornemen om de locatie Assen van de rechtbank Noord-Nederland te sluiten. In het voorgenomen locatiebeleid beschrijft de rechtspraak het plan om in zeven zittingsplaatsen, waaronder Assen, het zaakspakket te verkleinen, in die zin dat er in plaats van een volledig zaakspakket op termijn een uitgebreid zaakspakket wordt aangeboden. Ook wil de rechtspraak het aantal werkplekken in deze zittingsplaatsen terugbrengen tot een beperkt aantal flexibele werkplekken. Daarvoor worden er werkplekken, binnen het betreffende arrondissement, naar een andere zittingsplaats verschoven. Ten aanzien van Assen is het voornemen om werkplekken naar de zittingsplaatsen Leeuwarden en Groningen te verschuiven. Hiermee gaan er geen arbeidsplaatsen binnen de rechtbank Noord-Nederland verloren. Voor het Rijkshuisvestingsbeleid is relevant in hoeverre er sprake is van werkgelegenheidseffecten op het niveau van de provincie en of een locatie in een krimpregio ligt. De voorgenomen verschuiving van werkplekken heeft gevolgen voor de werkgelegenheid in de provincie Drenthe. De Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft gewezen op de motie-De Vries (TK 31 490, nr. 126). Ook probeert hij via coördinatie de rijkswerkgelegenheid in krimpgebieden te ontzien. Thans gaat het daar om vijf gebieden buiten Drenthe.
Deelt u de mening dat het behoud van werkgelegenheid bij de rechtbank in Assen van belang is voor de arbeidsmarkt, de juridische infrastructuur en economie aldaar? Zo ja, wat kunt u doen ter behoud van die werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
De verdeling van zaken binnen een arrondissement staat niet los van de omgeving van een rechtbank. Het is in die zin ook niet uit te sluiten dat een aanpassing van het zaakspakket voor de zittingsplaats Assen mogelijk invloed heeft op de lokale arbeidsmarktsituatie, de juridische infrastructuur en de economie aldaar. Dit vraagt om een zorgvuldig proces bij de totstandkoming of wijziging van een zaaksverdelingsreglement, waarbij de rechtspraak in ieder geval rekening houdt met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak en contact legt met zijn omgevingspartners. Dit is primair een verantwoordelijkheid van het gerechtsbestuur, onder toezicht van de Raad. De Minister van Veiligheid en Justitie kan gebruikmaken van de vernietigingsbevoegdheid op grond van artikel 106 van de wet op de rechterlijke organisatie indien het instemmingsbesluit van de Raad in strijd is met het recht of het algemeen belang. Het behoud van werkgelegenheid kan geen grond opleveren voor vernietiging. Uiteraard voer ik met het oog op mogelijke werkgelegenheidseffecten overleg met de Minister voor Wonen en Rijksdienst.
Hoe verhoudt het bericht dat de rechtbank in Assen zal sluiten zich tot de motie-Recourt waarin de regering wordt verzocht de gerechtelijke kaart zo in te richten dat waar kantonrechtspraak wordt aangeboden, tevens veelvoorkomende laagdrempelige zaken worden behandeld?2
De Raad heeft aangegeven dat in alle 32 zittingsplaatsen van de rechtspraak (met uitzondering van Haarlemmermeer) veelvoorkomende kantonzaken, Mulderzaken en overtredingen worden behandeld. Scheidingszaken, zaken met betrekking tot omgang en gezag, zaken met betrekking tot levensonderhoud kunnen eveneens in alle 32 zittingsplaatsen worden behandeld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32891, nr. 27).
Het bericht dat voorschotfraude toeneemt |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat fraudeurs steeds meer geld opstrijken met een verzonnen erfenis of een zogenaamde loterij?1
Ik heb het bericht gelezen. De cijfers die in de media zijn verschenen betreffen de fraudevorm voorschotfraude. Hierbij worden slachtoffers onder andere via de e-mail benaderd door fraudeurs, die hen een hoog bedrag in het vooruitzicht stellen als het slachtoffer hen een bepaald bedrag vooruit betaalt, bijvoorbeeld voor zogenaamde notariskosten. Na betaling wordt het bedrag dat in het vooruitzicht is gesteld echter niet betaald. Voorschotfraude kent diverse verschijningsvormen, waarvan de meest in het oog springende erfenis-, loterij-, en datingfraude zijn.
In de media zijn verschillende cijfers genoemd over voorschotfraude waarbij de indruk wordt gewekt dat met name het schadebedrag van erfenis- en loterijfraude in 2015, vergeleken met 2014, fors is gestegen. Dit dient echter te worden genuanceerd. Het door de Fraudehelpdesk genoemde bedrag van daadwerkelijk geleden schade van 2,8 miljoen euro over de eerste 7 maanden van 2015 ziet op alle verschijningsvormen van voorschotfraude. Van de Fraudehelpdesk heb ik begrepen dat onder deze 2,8 miljoen euro twee meldingen vallen die het schadebedrag van 2,8 miljoen euro op significante wijze beïnvloeden.
Voor wat betreft de vraag naar redenen voor de toename van het aantal meldingen van voorschotfraude bij de Fraudehelpdesk, kan het toenemende gebruik van internet als verklaring worden aangedragen, tevens krijgt het fenomeen in de media meer aandacht en is er meer bekendheid met de werkzaamheden van de Fraudehelpdesk waardoor er mogelijk eerder melding van deze vorm van fraude wordt gemaakt. De Fraudehelpdesk doet veel om burgers te wijzen op erfenis-, loterij-, en datingfraude. Op deze manier wordt zoveel mogelijk voorkomen dat burgers het slachtoffer worden van deze vorm van fraude. Ik hecht aan de voorlichting van burgers meer waarde dan het doen van nader onderzoek naar de redenen van de toename.
Kunt u redenen geven van de toename van voorschotfraude? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te doen of te laten doen door bijvoorbeeld de Fraudehelpdesk?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier wordt voorschotfraude op dit moment zoveel mogelijk voorkomen en bestreden?
Het kabinet heeft de aanpak van horizontale fraude (fraude waarvan burgers en bedrijven het slachtoffer zijn) tot prioriteit benoemd. Dit is als zodanig opgenomen in de Veiligheidsagenda 2015–2018 van de politie, het openbaar ministerie en regioburgemeesters. De doelstelling is om het aantal strafzaken met betrekking tot horizontale fraude van 2015 tot in 2018 met in totaal 50 procent te laten stijgen. In de Veiligheidsagenda is daartoe opgenomen dat er in 2015 door de regionale eenheden 1.500 horizontale fraudezaken worden opgepakt. Voorschotfraude is een vorm van horizontale fraude en maakt als zodanig onderdeel uit van de verwoorde ambitie. De fraudedoelstelling in de veiligheidsagenda ziet op het aantal door de politie bij het openbaar ministerie aangeleverde zaken. Vanuit de gezagsrol stuurt het openbaar ministerie op verwezenlijking daarvan.
Ik beschik niet over gegevens om de exacte pakkans te bepalen. Veel fraudefenomenen – en dus ook voorschotfraude – hebben een internationaal karakter en vinden bovendien vaak via internet plaats. Hierdoor is voorschotfraude relatief eenvoudig te plegen en zijn de onderzoeken hiernaar complex. Het is daarom van belang om adequate barrières op te werpen en zo de kans op slachtofferschap te verkleinen en de pleegkans te verlagen.
In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, waarin ik samen met mijn collega van Economische Zaken spreek met het bedrijfsleven over de aanpak van criminaliteit, is de aanpak van fraude tot gezamenlijk speerpunt benoemd. Binnen deze gezamenlijke, integrale aanpak wordt ingezet op de preventie van fraude door het vergroten van de bewustwording van burgers en bedrijven en het opwerpen van barrières door private en mogelijk ook publieke partijen om het frauderen zo moeilijk mogelijk te maken.
Welke mogelijkheden hebben de politie en het openbaar ministerie om voorschotfraude aan te pakken? Wat is daarbij de pakkans?
Zie antwoord vraag 3.
Is de nationale en internationale samenwerking op het gebied van de bestrijding van dit soort fraude voldoende? Zo ja, op welke manier is deze ingericht? Zo nee, welke maatregelen worden of moeten worden genomen om dit te verbeteren?
Er is een internationale werkgroep «International Mass-Marketing Fraud». De politie participeert in deze werkgroep. In de werkgroep wordt gesproken over diverse internationale fraudevormen zoals phishing, maar ook voorschotfraude zoals datingfraude en loterijfraude. De werkgroep bestaat uit internationale opsporings- en handhavingsdiensten. Binnen de werkgroep wordt operationele informatie en kennis gedeeld teneinde de deelnemende landen barrières op te laten werpen en fraude te voorkomen.
Ook ben ik met verschillende branches waar fraude voor komt in gesprek. Vorige week heb ik gesproken met vertegenwoordigers van de datingbranche om hun ervaringen en ideeën aan te horen.
Het sluiten van een rechtbank in Limburg |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht waarin de sluiting van een rechtbank in Limburg wordt genoemd?1
Ja.
Is het waar dat er binnenkort een beslissing over de sluiting van de rechtbank Roermond dan wel Maastricht wordt genomen waardoor er nog maar een rechtbank in Limburg overblijft? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte brengen en tevens de overwegingen om de rechtbank te sluiten (dan wel open te houden) aan de Kamer bekend maken? Zo nee, wat is er niet waar?
Er is geen sprake van een voornemen om een van de twee locaties van de rechtbank Limburg, namelijk de zittingsplaatsen Maastricht of Roermond, te sluiten. Beide blijven een van de 32 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zittingsplaatsen van de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak (hierna: Raad) heeft op 31 augustus 2015 bij de bekendmaking van het voorgenomen Meerjarenplan van de Rechtspraak 2015–2020 (hierna: MJP) het voorgenomen locatiebeleid van de Rechtspraak gepresenteerd. Het MJP is een document van de Rechtspraak. De Raad heeft de besluitvorming over het MJP uitgesteld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27) aan uw Kamer. Zoals ik tijdens het algemeen overleg over de rechtspraak van 1 april 2015 heb toegezegd, zal uw Kamer het MJP, na vaststelling ervan, van mij ontvangen.
Als er sprake is van sluiting van een van de genoemde rechtbanken, zal dat ten koste gaan van werkgelegenheid? Zo ja, hoeveel arbeidsplaatsen gaan er (mogelijk) verloren? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich tot het beleid dat is uitgezet om krimpregio’s te sparen voor sluiting van overheidsinstanties om zo de werkgelegenheid in die gebieden te behouden?
Er is geen sprake van een voornemen om een van de twee locaties van de rechtbank Limburg, namelijk de zittingsplaatsen Maastricht of Roermond, te sluiten. In het voorgenomen locatiebeleid beschrijft de rechtspraak het plan om in zeven zittingsplaatsen, waaronder Maastricht, het zaakspakket te verkleinen, in die zin dat er in plaats van een volledig zaakspakket op termijn een uitgebreid zaakspakket wordt aangeboden. Ook wil de rechtspraak het aantal werkplekken in deze zittingsplaatsen terugbrengen tot een beperkt aantal flexibele werkplekken. Daarvoor worden er werkplekken, binnen het betreffende arrondissement, naar een andere zittingsplaats verschoven. Ten aanzien van Maastricht is het voornemen om werkplekken naar de zittingsplaats Roermond te verschuiven. Hiermee gaan er geen arbeidsplaatsen binnen de rechtbank Limburg verloren. Voor het Rijkshuisvestingsbeleid is relevant in hoeverre er sprake is van werkgelegenheidseffecten op het niveau van de provincie en of een locatie in een krimpregio ligt. De voorgenomen verschuiving van werkplekken betekent geen werkgelegenheidsverlies voor de provincie Limburg. De Minister voor Wonen en Rijksdienst probeert via coördinatie de rijkswerkgelegenheid in krimpgebieden te ontzien. Thans gaat het daar om vijf gebieden, Zuid-Limburg is daar één van. Om een effect te kunnen bepalen van rijkswerkgelegenheid op een krimpgebied is een totaalbeeld van de rijksoverheid nodig. De Minister stelt een beeld op waarmee hij in het najaar uw Kamer wil informeren.
Deelt u de mening dat het behoud van werkgelegenheid bij de rechtbank in Roermond dan wel Maastricht van belang is voor de arbeidsmarkt, de juridische infrastructuur en economie aldaar? Zo ja, wat kunt u doen ter behoud van die werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
De verdeling van zaken binnen een arrondissement staat niet los van de omgeving van een rechtbank. Het is in die zin ook niet uit te sluiten dat een aanpassing van het zaakspakket voor de zittingsplaats Maastricht mogelijk invloed heeft op de lokale arbeidsmarktsituatie, de juridische infrastructuur en de economie aldaar. Dit vraagt om een zorgvuldig proces bij de totstandkoming of wijziging van een zaaksverdelingsreglement, waarbij de rechtspraak in ieder geval rekening houdt met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak en contact legt met zijn omgevingspartners. Dit is primair een verantwoordelijkheid van het gerechtsbestuur, onder toezicht van de Raad. De Minister van Veiligheid en Justitie kan gebruikmaken van de vernietigingsbevoegdheid op grond van artikel 106 van de wet op de rechterlijke organisatie indien het instemmingsbesluit van de Raad in strijd is met het recht of het algemeen belang. Het behoud van werkgelegenheid kan geen grond opleveren voor vernietiging. Uiteraard voer ik met het oog op mogelijke werkgelegenheidseffecten overleg met de Minister voor Wonen en Rijksdienst.
Hoe verhoudt het bericht dat een van de genoemde rechtbanken zal sluiten zich tot de motie-Recourt waarin de regering wordt verzocht de gerechtelijke kaart zo in te richten dat waar kantonrechtspraak wordt aangeboden, tevens veelvoorkomende laagdrempelige zaken worden behandeld?2
De Raad heeft aangegeven dat in alle 32 zittingsplaatsen van de rechtspraak (met uitzondering van Haarlemmermeer) veelvoorkomende kantonzaken, Mulderzaken en overtredingen worden behandeld. Scheidingszaken, zaken met betrekking tot omgang en gezag, zaken met betrekking tot levensonderhoud kunnen eveneens in alle 32 zittingsplaatsen worden behandeld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27).
Het bericht ‘Een risico omdat hij homo’s sprak’ |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht «Een risico omdat hij homo’s sprak»?1 Zo nee, waarom niet?
Uit de uitspraak van de Raad van State volgt dat er in deze casus een te ruime interpretatie is gegeven aan het begrip partner zoals dat in de beleidsregel «beoordelingsperiodes en onvoldoende gegevens veiligheidsonderzoeken» is opgenomen. De uitspraak van de Raad van State bevat geen verwijzing naar de seksuele geaardheid van betrokkene.
Bent u bereid te bevorderen dat de genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 mei j.l. of delen daarvan indien de staatsveiligheid zich zou verzetten tegen publicatie van de gehele uitspraak, openbaar wordt resp. worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak is inmiddels gepubliceerd door de Raad van State onder nummer 201407913/1/A3.
Hoe definieert de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) een partner voor het geven van een security clearance en hoe kan het dat deze niet juist bleek? Is naar aanleiding van de gerechtelijke uitspraak deze definitie aangepast?
Onder partner wordt verstaan: de echtgenoot of geregistreerd partner van de betrokkene, degene met wie de betrokkene een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad, alsmede degene ten aanzien waarvan uit het veiligheidsonderzoek blijkt dat deze een duurzame affectieve relatie met de betrokkene onderhoudt, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste of tweede graad. Naar aanleiding van deze uitspraak wordt nog bezien of deze definitie aangepast dient te worden.
Kunt u, voor elk van de hierna volgende kenmerken afzonderlijk en in combinatie, uitsluiten dat vooroordelen tegen een oudere homoseksuele man die een vriendschappelijke relatie onderhoudt met een buitenlandse jongere vriend, die moslim is, meespeelden bij het aanmerken van de Indonesische vriend als partner van de heer Van V. en het niet verlengen van zijn security clearance? Zo nee, waarom niet?
Op individuele veiligheidsonderzoeken kan niet worden ingegaan. In zijn algemeenheid geldt uiteraard dat bij de uitvoering van veiligheidsonderzoeken vooroordelen van welke aard dan ook geen enkele rol spelen. Het is dan ook uitgesloten dat iemands leeftijd, seksuele geaardheid of gedrag of levensovertuiging op zichzelf bepalend is voor een besluit in een veiligheidsonderzoek. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Welk beleid kent de AIVD in het voorkomen van het meespelen van vooroordelen in het toepassen van haar bevoegdheden?
Bij de uitvoering van veiligheidsonderzoeken wordt strikt conform de wet- en regelgeving gewerkt. De bij de uitvoering van veiligheidsonderzoeken betrokken medewerkers worden hiertoe geïnstrueerd en bij de besluitvorming wordt hier in elk dossier op getoetst. Bovendien valt de uitvoering van veiligheidsonderzoeken mede onder het toezicht zoals dat door de CTIVD op de AIVD wordt uitgeoefend.
Is de heer Van V. volledig gecompenseerd voor de opgelopen schade wegens het onterecht niet verlengen van zijn security clearance? Zo ja, waarom kon u dat niet bevestigen aan NRC.Next? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot een zorgvuldig handelende overheid?
Er wordt niet ingegaan op individuele gevallen.
Het bericht ‘Schippers: hogere kiesdrempel om kleine partijen uit Kamer te weren’ |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Kent u het artikel «Schippers: hogere kiesdrempel om kleine partijen uit Kamer te weren»?1
Ja.
Is de uitspraak van Minister Schippers om het kleine partijen lastig te maken om in de Tweede Kamer te komen kabinetsbeleid?
Van kabinetsbeleid is, zoals Minister Schippers zelf ook aangeeft in het interview, geen sprake. Het kabinet heeft geen plannen om een kiesdrempel in te voeren (zie in dit verband: Kamerstuk 33 268, O, p. 3 en Kamerstuk 33 268, nr. 27, p. 21.
Welke gevolgen zal naar verwachting de invoering van een kiesdrempel, bijvoorbeeld 5% zoals in Duitsland, hebben?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zullen er met een dergelijke kiesdrempel nog steeds meer partijen nodig zijn voor meerderheidsvorming?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe het verhogen van de kiesdrempel van 0,8% nu naar bijvoorbeeld 5% bijdraagt aan verbetering van de democratie?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het belangrijker dat besluitvorming zonder al te veel tegenstand verloopt dan de democratische fractievorming in de Tweede Kamer?
Nee.