Het gemak waarmee men als belastingconsulent aangemerkt kan worden |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Zijn websites voor het aanvragen van toeslagen te vertrouwen? «van Kassa van 21 oktober 2017?
Ja.
Klopt het dat voor het aanvragen van een belastingconsulentennummer (beconnummer) bij de Belastingdienst slechts een inschrijving bij de Kamer van Koophandel benodigd is?
Om het beconnummer te kunnen aanvragen moet de aanvrager ondernemer voor de BTW zijn en moet deze als belastingconsulent of administratiekantoor ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel. Een beconnummer is een registratienummer dat een belastingconsulent of administratiekantoor bij de Belastingdienst kan aanvragen. Daarmee staat deze bij de Belastingdienst geregistreerd als belastingconsulent of administratiekantoor. Het beconnummer zegt inderdaad niets over de betrouwbaarheid of deskundigheid van een belastingconsulent of administratiekantoor.
Klopt het dat het hebben van een beconnummer niets zegt over de betrouwbaarheid of deskundigheid van een belastingconsulent?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kan een belastingconsulent met een beconnummer doen?
Met alleen een Beconnummer kan een belastingconsulent zichzelf inschrijven voor de Intermediairdagen en heeft de consulent toegang tot het Forum Fiscaal Dienstverleners. Voor overige vragen, aangiftes, aanvragen en uitvraag van gegevens dient de belastingconsulent, afhankelijk van de handeling in het bezit te zijn van aanvullende gegevens van de belastingplichtige, certificaten en/of machtigingen.
Er wordt gebruik gemaakt van een actieve machtigingsregistratie wanneer de Belastingdienst informatie verstrekt aan een belastingconsulent over een belastingplichtige. Dit geldt voor Serviceberichten Aanslag en Servicebericht Toeslag en de vooraf ingevulde aangifte. De belastingconsulent moet dan eerst een machtiging registreren bij het machtigingsregister in Digipoort. Dit is de infrastructuur voor zogenoemd machine-machineverkeer waar intermediairs gebruik van maken voor de zaken die zijn bij de Belastingdienst doen voor hun cliënten. De klant krijgt een brief toegestuurd waarin wordt gemeld dat op zijn naam een machtiging is geregistreerd door de intermediair. Indien hij het daarmee niet eens is, kan hij de machtiging ongedaan laten maken.
Voor het doen van belastingaangifte en het aanvragen van Toeslagen (waarbij de belastingconsulent gegevens aan de Belastingdienst stuurt) is geen machtiging nodig. Misbruik wordt voorkomen doordat er alleen wordt uitbetaald op een rekeningnummer dat op naam staat van diegene voor wie de toeslag of belastingteruggaaf bestemd is.
Is het voor een belastingconsulent met een beconnummer mogelijk om belastingaangiften te doen en toeslagen aan te vragen zonder dat daarvoor een machtiging of het inloggen bij DigiD nodig is? Zo ja, wat vindt u hiervan? Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat hier geen misbruik van wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke regels gelden er voor gegevensbeheer bij belastingconsulenten? Welke gegevens van cliënten mogen zij bewaren en hoe dienen zij deze te beveiligen? Waar mogen deze gegevens voor gebruikt worden? Is het toegestaan om deze gegevens door te verkopen aan derden?
Belastingconsulenten zijn gebonden aan de geheimhoudingsplicht op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dat betekent dat zij gegevens van hun cliënten nooit verder bekend mogen maken dan voor de uitvoering van de belastingwetgeving. Voor Toeslagen is ten aanzien van de geheimhoudingsplicht artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
De wetgeving inzake bescherming van persoonsgegevens bevat verplichtingen ten aanzien van het bewaren en beveiligen van gegevens. Concrete normen voor bewaren en beveiligen van gegevens bevat de wetgeving niet; de bewaartermijnen en beveiligingsmaatregelen moeten worden afgestemd op de aard van de gegevens en het doel waar ze voor worden gebruikt. Wel zijn er concrete bewaartermijnen in andere wetten waar belastingconsulenten zich aan moeten houden, bijvoorbeeld op grond van belastingwetgeving. Is de bewaartermijn van persoonsgegevens verstreken of zijn de gegevens niet meer noodzakelijk voor de uit te voeren werkzaamheden, dan moeten de gegevens vernietigd worden.
Bij het verwerken van persoonsgegevens moeten belastingconsulenten zich houden aan de regels van de Wet bescherming persoonsgegevens (vanaf 25 mei 2018 de Algemene verordening gegevensbescherming van de EU). Dat betekent dat het verwerken van die gegevens moet zijn gebaseerd op uitdrukkelijke toestemming van de cliënt of op een overeenkomst tussen de belastingconsulent en zijn cliënt. Belastingconsulenten mogen deze persoonsgegevens alleen gebruiken indien dat noodzakelijk is voor de diensten die zij leveren aan hun cliënten.
Verkopen van belasting- en toeslaggegevens van cliënten is niet toegestaan.
Deelt u de mening dat een beconnummer voor mensen het gevoel kan geven dat er een goedkeuring is van de Belastingdienst, omdat de Belastingdienst het beconnummer verstrekt?
Nee, het beconnummer is slechts een registratienummer voor belastingconsulenten en administratiekantoren om namens hun cliënten de in antwoorden op vragen 4 en 5 genoemde zaken te kunnen regelen met de Belastingdienst. Om verwarring te voorkomen worden de tekst op de website van de Belastingdienst en de brief waarmee het beconnummer wordt verstrekt op dit punt verduidelijkt.
Deelt u de mening dat in ieder geval een minimumniveau van kwaliteit en betrouwbaarheid aan een belastingconsulent aannemelijk moet zijn voordat een beconnummer verstrekt wordt?
Zoals eerder aangegeven is het beconnummer slechts een registratienummer. Het is niet bedoeld als kwaliteitskeurmerk en het ligt ook niet op de weg van de Belastingdienst om kwaliteitskeurmerken te verstrekken.
Bent u bereid een Verklaring Omtrent het Gedrag te vereisen alvorens een beconnummer te verstrekken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid van belastingconsulenten te vereisen dat zij aannemelijk maken een mate van deskundigheid te bezitten die nodig is voor de door die consulent uit te voeren werkzaamheden alvorens een beconnummer te verstrekken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid op te (laten) treden tegen websites die teveel lijken op overheidswebsites en mensen geld uit de zak kloppen zonder dat daar adequate dienstverlening tegenover staat?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op Kamervragen van het lid Nijboer1 over dit onderwerp wordt actie ondernomen richting commerciële websites als zij teveel lijken op overheidswebsites. Dit begint met een waarschuwingsbrief en een sommatie de webpagina aan te passen en aangepast te houden. De ervaring leert dat hier doorgaans gehoor aan wordt gegeven. Indien een dienstverlener geen gehoor geeft aan het verzoek zijn webpagina aan te passen, dan kunnen juridische stappen ondernomen worden.
De vastlegging van afspraken tussen het ministerie van Financiën en De Nederlandsche Bank (DNB) |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat ik bij de regeling van werkzaamheden van 28 september 2017 de volgende vraag heb gesteld: «Op één punt zou ik graag opheldering willen hebben van de huidige Minister. Er bestaan geen gespreksverslagen van wat hij heeft afgesproken met de directeur van De Nederlandsche Bank. Juist voor een volgende Minister zou het heel fijn zijn als de afspraken die gemaakt zijn voor beiden helder zijn. Helder is wat anders dan openbaar. Ik snap dat juist die gespreksverslagen vertrouwelijk zijn. Maar ik zou van de huidige Minister een brief willen hebben waarin hij toezegt dat in het overdrachtsdossier de afspraken die de afgelopen maanden en jaren met de president van De Nederlandsche Bank gemaakt zijn, op papier staan en dat beiden het daarover eens zijn. Zo voorkomen we dat er straks iets in bankenland gebeurt en we achteraf allerlei verschillende variaties krijgen.»?
Ja.
Herinnert u zich dat ik een aantal keren gerappeleerd heb op deze brief en dat u pas vandaag kwam zonder een helder antwoord op deze kernvraag?
In mijn brief van 25 oktober 2017 (Kamerstuk 32 013, nr. 148) heb ik bovenstaande vraag van dhr. Omtzigt beantwoord.
Herinnert u zich dat de Algemene Rekenkamer op 27 september 2017 schreef: «De Minister van Financiën heeft ook binnen het SSM-systeem een rol bij het uitoefenen van toezicht op DNB. De Minister heeft verschillende mogelijkheden om actief toezicht uit te voeren. In de periode 2011–2016 heeft de Minister het toezicht op DNB beperkt en weinig proactief ingevuld. Op het ministerie zijn geen plannen waarin vastligt hoe het toezicht jaarlijks wordt uitgevoerd. De documenten waarin een beoordeling van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de toezichttaak van DNB te verwachten zouden zijn, zoals de vijfjaarlijkse zbo-evaluatie en de bijlage bij het departementaal jaarverslag, geven hierin beperkt inzicht. Ad-hoc gesprekken en reguliere contacten op hoog ambtelijk en bestuurlijk niveau van het Ministerie van Financiën met DNB worden doorgaans niet schriftelijk vastgelegd. Dit maakt de inhoud ervan oncontroleerbaar en kan tot risico’s voor de continuïteit van besluitvorming leiden.»?
Ja.
Ziet u dat de Algemene Rekenkamer daarmee zegt dat de afspraken onvoldoende duidelijk en soms niet op papier gezet zijn?
Ik deel de mening van de Algemene Rekenkamer dat verslaglegging kan bijdragen aan reconstrueerbaarheid en continuïteit van besluitvorming. Ook kan dit bijdragen aan de verantwoording achteraf in bijvoorbeeld de rapportage «toezicht op toezicht». In mijn bestuurlijke reactie op het rapport Toezicht op banken in Nederland; Uitvoering prudentieel toezicht op middelgrote en kleine banken door DNB van 11 september 2017 heb ik aangegeven dat de interne verslaglegging van contacten tussen het ministerie en het zelfstandig bestuursorgaan DNB dan ook zal worden verbeterd.
Dat de verslaglegging van contacten tussen Financiën en DNB voor verbetering vatbaar is, betekent echter niet dat afspraken tussen Financiën en DNB in het verleden niet zijn vastgelegd. In mijn brief van 25 oktober heb ik toegelicht dat de overleggen die de Minister van Financiën voert met de president dan wel met de voorzitter Toezicht van DNB (en de bestuursvoorzitter van de Autoriteit Financiële Markten), bedoeld zijn om elkaar te informeren over relevante ontwikkelingen. Deze overleggen zijn in beginsel niet besluitvormend van aard. Indien in voorkomende gevallen bij deze overleggen nadere afspraken worden gemaakt, dan werden en worden deze afspraken op schrift gesteld en bevestigd, bijvoorbeeld in de vorm van een briefwisseling tussen DNB en het ministerie. Deze afspraken maken daarmee onderdeel uit van het archief van Financiën en van de overdracht.
Hierbij wil ik volledigheidshalve de positie van DNB als onafhankelijke toezichthouder benadrukken. DNB is als zelfstandig bestuursorgaan niet hiërarchisch ondergeschikt aan de Minister van Financiën, en onafhankelijk in de uitoefening van haar toezicht. Dit betekent dat DNB zelfstandig en onafhankelijk oordeelt over individuele gevallen. De Algemene Rekenkamer concludeert in het hierboven genoemde rapport o.a. dat het toezicht van DNB op middelgrote en kleine banken in opzet goed is gestructureerd en dat dit toezicht intensief en streng is. Deze conclusie onderschrijf ik volledig, mede op grond van de informatie die DNB in de afgelopen jaren op verschillende niveaus met het Ministerie van Financiën heeft gedeeld binnen de bestaande overlegstructuur.
Kunt u bevestigen dat de afspraken die de afgelopen jaren op bestuurlijk en hoog ambtelijk niveau gemaakt zijn op belangrijke dossiers, zoals toezicht op banken in Nederland en toezicht op banken in Italië en de eurozone, alsnog vastgelegd en geaccordeerd zijn door beide partijen (DNB en Financiën), zodat er geen risico is voor de continuïteit van besluitvorming en bij mogelijke toekomstige crisissituaties?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen vandaag nog beantwoorden?
U ontvangt de beantwoording van bovenstaande vragen op 26 oktober 2017.
De belastingvlucht van brillenketens |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Belastingvlucht van brillenverkopers»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat de grote brillenketens in Nederland via constructies in het buitenland de afdracht van winstbelasting fors weten te drukken?
Over belastingaangelegenheden van een individuele belastingplichtige kan ik gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen geen mededelingen doen. Ik onthoud mij daarom ook van commentaar of al dan niet sprake is van agressieve belastingplanning.
Kwalificeert deze wijze van werken zich volgens u als agressieve belastingplanning? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waaruit bestaat uw goede en open relatie met Specsavers, aangezien het bedrijf sinds 2010 gemiddeld slechts 0,8% van de omzet aan winstbelasting heeft hoeven afdragen en zelf stelt: «Specsavers werkt nauw samen met de Belastingdienst, we hebben een goede en open werkrelatie met hen.»?
Zoals ook eerder door mijn ambtsvoorganger is aangegeven – onder andere in het dertigledendebat van 5 juli 20172 en in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van der Lee3 – kan het kabinet gelet op artikel 67 AWR niet bevestigen of ontkennen of een APA (Advance Pricing Agreement) is afgegeven aan een individuele belastingplichtige. Ook kan ik niet in gaan op de specifieke toezichtmethodiek en werkrelatie met betrekking tot een individuele belastingplichtige en welke APA’s en ATR’s zijn beoordeeld door de onderzoekscommissie.
In zijn algemeenheid merk ik op dat de Belastingdienst hecht aan een professionele en open werkrelatie met belastingplichtigen omdat dit de doeltreffendheid en doelmatigheid van het toezicht ten goede komt. De uitgangspunten bij het toezicht van de Belastingdienst zijn neergelegd in de Handhavingstrategie van de Belastingdienst.4 Voor het toezicht binnen het segment Grote Ondernemingen is bovendien een extra leidraad opgesteld.5 Daarbij wordt ook ingegaan op horizontaal toezicht en de rol van vooroverleg binnen het toezicht.
Nu Specsavers zelf aangeeft een goede en open werkrelatie met de Belastingdienst te hebben, staat niets u toch in de weg over die relatie te spreken en toe te geven dat er een Advance Price Agreement met Specsavers is overeengekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Is deze ruling beoordeelt door de onderzoekscommissie die u zelf heeft ingesteld? Zo ja, hoe luidde dat oordeel? Zo nee, kunt u bevorderen dat het aan de Kamer wordt voorgelegd?
Zie antwoord vraag 4.
Gezien het hoofdkantoor van Specsavers op Guernsey is gevestigd, is het juist te veronderstellen dat – indachtig het voornemen uit het regeerakkoord – Nederland in de toekomst een bronheffing zal leggen op rente- en royaltystromen richting dat eiland? Of is het geen automatisme dat een (ei)land als Guernsey, dat op de zwarte lijst van belastingparadijzen van de Europese Commissie staat, ook op de zwarte lijst komt te staan die Nederland gaat hanteren?
De in het regeerakkoord voorgestelde bronheffingen op dividend, rente en royalty’s in misbruiksituaties en naar zogenoemde low tax jurisdictions zullen in de komende periode worden uitgewerkt. Vervolgens worden de uitgewerkte voorstellen aan uw Kamer voorgelegd.6
Momenteel wordt in de EU door de lidstaten nog gewerkt aan een lijst van niet-coöperatieve jurisdicties. Deze lijst is nog niet vastgesteld. De ministers van Financiën van de lidstaten hebben afgesproken dat de EU-lijst van de lidstaten op 5 december a.s. moet worden vastgesteld. Op het moment dat de lidstaten hierover een akkoord bereikt hebben, geldt deze lijst ook automatisch voor Nederland. Over de eventuele tegenmaatregelen die lidstaten moeten treffen tegen landen op deze lijst, zal ook nog moeten worden besloten.
Klopt het dat de concurrent van Specsavers, Hans Anders, ook heel weinig winstbelasting afdraagt: was 0,6% van de omzet en na ingreep van de fiscus 1,2%? Bent u met dit bedrijf dermate in conflict dat het geschil voor de rechter is gebracht? Bent u bereid, zodra er een uitspraak is, de Kamer te informeren over de uitkomst daarvan?
Gerechtelijke uitspraken worden geanonimiseerd gepubliceerd op https://www.rechtspraak.nl/ en zijn daarmee ook voor uw Kamer vrij toegankelijk. Ik kan gelet op artikel 67 AWR niet ingaan op de fiscale positie van individuele belastingplichtigen. Wel merk ik meer in het algemeen op dat er geen conclusies zijn te trekken uit enkel de verhouding tussen betaalde winstbelasting en omzet. De grondslag voor de vennootschapsbelasting is de (fiscale) winst en niet de (commerciële) omzet.
Wat is uw oordeel over het feit dat de fiscale mogelijkheden voor grote ketens kennelijk zo omvangrijk zijn dat kleine zelfstandige brillenverkopers hier niet tegenop kunnen concurreren?
De Belastingdienst geeft zekerheid vooraf voor zowel grensoverschrijdende als nationale situaties, alsmede voor zowel grote als kleine bedrijven en voor particulieren. Het verkrijgen van zekerheid vooraf is daarnaast niet voorbehouden aan bepaalde bedrijfssectoren: iedere belastingplichtige kan zekerheid vooraf krijgen.
De procedure en voorwaarden voor het verkrijgen van zekerheid vooraf staat beschreven in het Besluit fiscaal bestuursrecht en is voor iedereen gelijk.7 Met betrekking tot een specifiek aantal categorieën is een bindend advies van het APA-/ATR-team vereist voor het geven van zekerheid vooraf.8 Zekerheid vooraf wordt gegeven binnen de kaders van wet-, regelgeving, beleid en jurisprudentie. De fiscale behandeling van bedrijven met en zonder ruling is daarmee hetzelfde; het al dan niet hebben van zekerheid vooraf heeft hier geen invloed op. Het verlenen van zekerheid vooraf leidt dan ook niet tot een ongelijk speelveld tussen bedrijfssectoren.
Het is evenwel een zorg van het kabinet dat internationaal opererende bedrijven door de mogelijkheid in te spelen op verschillen tussen nationale belastingsystemen een ongewenst concurrentievoordeel op binnenlandse bedrijven kunnen hebben. Het vorige kabinet heeft zich ingezet om internationale belastingontwijking tegen te gaan. Er zijn met steun van Nederland in zowel OESO- als Europees verband, sneller dan eerder voor mogelijk werd gehouden, maatregelen genomen om transparantie te vergroten en belastingontwijking tegen te gaan. Het kabinet continueert de én-én-strategie die door het vorige kabinet in ingezet: krachtig voortzetten van de proactieve aanpak van internationale belastingontwijking én tegelijkertijd een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor zover dat ten goede komt aan bedrijven met reële activiteiten in Nederland.
Dient u uw rulingpraktijk niet ingrijpend te herzien teneinde te borgen dat er sprake is van een gelijk speelveld in alle bedrijfssectoren? Wat gaat u er concreet aan doen om te voorkomen dat uw rulingpraktijk het vormen van oligopolies bevordert en eerlijke mededinging onder druk zet?
Zie antwoord vraag 9.
ABN AMRO en haar handel in hefboomleningen |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het niet verstandig is voor de voormalige staatsbank ABN AMRO om leningen – «leveraged loans» of hefboomleningen – te verstrekken aan ondernemingen die al zwaar in de schulden zitten? Wat vindt u van deze zogenaamde hefboomleningen in uw rol als grootaandeelhouder?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is in de regel sprake van hefboomleningen als financiering wordt verstrekt en de leningnemer een relatief hoge schuldenratio heeft.2 Initieel hebben banken beperkt de vrijheid om acceptatiecriteria voor kredieten aan te passen, zolang zij aan eisen als gesteld in wet- en regelgeving voldoen (zie ook hieronder). De Nederlandse Bank (DNB) monitort vervolgens de verandering in acceptatiecriteria en rapporteert hierover.3 Daarnaast voert ECB eind november nadere maatregelen op het gebied van hefboomleningen in, waardoor er additionele waarborgen bij banken worden ingebouwd om risico te mitigeren als zij hefboomleningen verstrekken. De maatregelen betreffen onder andere de aanwezigheid van een degelijk intern risicoraamwerk en een goed uitvoerbare strategie. Er moeten onderbouwde limieten voor deze leningen worden ingesteld door de uitgevende bank en een onafhankelijke risicofunctie binnen de uitgevende bank moet deze transacties beoordelen. Banken zullen eerst een grondige analyse op de leningnemer uitvoeren en analyseren of deze binnen het risicoprofiel van de bank valt, alvorens dergelijke leningen worden verstrekt.
Banken zijn onder het Europese kapitaaleisenraamwerk sinds 2008 verplicht om granulair kapitaal voor alle blootstellingen aan te houden. Voor risicovollere leningen moet relatief meer kapitaal worden aangehouden.4 Het risico van hefboomleningen wordt hiermee gemitigeerd. Ook worden de belangen tussen leninggever en -nemer meer gelijkgesteld doordat banken 5% van de leningwaarde moeten aanhouden als de hefboomleningen gegroepeerd zijn en als schuldinstrument zijn uitgegeven.5 Tenslotte kunnen banken hefboomleningen in groepsverband uitgegeven, er is dan sprake van een syndicaat («syndicated loans»).6 Hierdoor neemt het concentratierisico van de leningnemer bij één bank af.
ABN AMRO geeft aan dat zij de afgelopen jaren in Nederland, en incidenteel internationaal voor het bestaande klantenbestand, hefboomleningen heeft verstrekt. Het verstrekken van deze leningen is geen speerpunt van de strategie geweest en de leningen zijn alleen verstrekt als deze passen binnen het gematigde risicoprofiel van de bank.
In 2016 heeft ABN AMRO haar aangepaste internationale strategie aangekondigd voor de zakenbank. Onderdeel van deze strategie was om te onderzoeken of het verstrekken van hefboomleningen, internationaal verder kan worden geïmplementeerd. Hierbij werd rekening gehouden met het gematigde risicoprofiel van de bank. ABN AMRO heeft in lijn daarmee een strikt beleid voor het verstrekken van deze leningen, met beperkte bedragen per klant, een spreiding over klanten en sectoren en acceptabele risicoprofielen. ABN AMRO benadrukt dat deze kredieten slechts op beperkte schaal worden verstrekt. Door dit beleid op een gedisciplineerde wijze uit te voeren acht ABN AMRO de risico’s acceptabel.
Vanuit het perspectief van de aandeelhouder wil ik benadrukken dat ABN AMRO zelf haar commerciële strategie bepaalt. De staat heeft hier geen formele rol in. De eerder genoemde maatregelen van de ECB en de monitoring door DNB zijn naar mijn mening in dit kader afdoende om de risico’s voor de financiële sector te beheersen.
Kunt u aangeven waarom ABN AMRO indertijd gestopt is met dit soort hefboomleningen? Waarom zou deze bank daar nu weer mee moeten beginnen? Zijn de risico’s van dergelijke producten afgenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het handig dat ABN AMRO zich op het zakelijke en risicovolle gedeelte gaat versterken, terwijl de bank destijds gered is voor voornamelijk de consumentenkant? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat een duidelijke scheiding van de zaken- en de nutsfunctie bij de bank door dit soort risicovolle beleggingen weer actueel wordt? Zo nee, waarom niet?
Na de financiële crisis zijn veel voorstellen gedaan om de financiële sector veerkrachtiger en weerbaarder te maken. Dit uit zich in de verdere versterking en vervolmaking van de bankenunie en wordt onder andere geïllustreerd door hogere verplichte kernkapitaaleisen voor banken.
Hoe verhoudt de stap van ABN AMRO zich tot de door het Internationaal Monetair Fonds (IMF) afgegeven waarschuwingen aangaande de extreem lage rente en de jacht op rendement door dit soort leningen?2 Bent u met het IMF van mening dat marktpartijen die buiten hun vertrouwde beleggingscategorieën op zoek gaan naar rendement groot gevaar lopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het IMF stelt in haar Global Financial Stability Report (GFSR) de vraag of de zoektocht naar rendement te ver is gegaan8. De lage renteomgeving heeft geleid tot aanpassingen van investeringsportefeuilles, zowel in de soorten activa die investeerders aanhouden als in de geografische spreiding hiervan. Ook is de risicobereidheid van investeerders toegenomen, wat kan leiden tot een opbouw van onevenwichtigheden. Het IMF waarschuwt daarom voor een toename van marktvolatiliteit wanneer zich een economische schok voordoet of bij een omslag van marktsentimenten.
Tegelijkertijd wijst het IMF op de positieve kanten van een zoektocht naar rendement. Dankzij de «search for yield» bewegen spreads naar elkaar toe, waardoor de risicopremies op obligatiemarkten zijn afgenomen en er sprake is van historisch lage volatiliteit. Dit zijn gunstige condities voor mondiale economische groei. Voor lage inkomenslanden heeft de «search for yield» ook bijgedragen aan verbeterde toegang tot internationale kapitaalmarkten en kapitaalinstroom. Voor zover dit leidt tot een toename van rendabele investeringen is dit een wenselijke ontwikkeling.9
Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 1 en 2 is het aanbieden van hefboomleningen geen speerpunt van de strategie van ABN AMRO geweest en deze leningen zijn door ABN AMRO alleen verstrekt als ze passen binnen het gematigde risicoprofiel van de bank. Door het beleid voor hefboomleningen op een gedisciplineerde wijze uit te voeren acht ABN AMRO de risico’s acceptabel.
Het bericht “IMF waarschuwt voor gevolgen van ‘jacht op rendement’” |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Global Financial Stability Report 2017 van het Internationaal Monetair Fonds (IMF)?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit rapport.
Deelt u de zorg van het IMF dat de «jacht naar beleggingen die nog rendement opleveren» te ver is doorgeschoten?2 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Tobias Adrian wijst enerzijds op de positieve kanten van toegenomen kapitaalstromen. Dankzij de «search for yield» bewegen spreads naar elkaar toe, waardoor de risicopremies op obligatiemarkten zijn afgenomen en er sprake is van historisch lage volatiliteit. Dit zijn gunstige condities voor mondiale economische groei. Voor lage inkomenslanden en opkomende economieën heeft deze zoektocht naar rendement ook bijgedragen aan verbeterde toegang tot internationale kapitaalmarkten en kapitaalinstroom. Voor zover dit leidt tot een toename van rendabele investeringen is dit een wenselijke ontwikkeling.
Tegelijkertijd stelt het IMF stelt in haar Global Financial Stability Report (GFSR) de vraag of de zoektocht naar rendement te ver is gegaan3. De lage renteomgeving heeft volgens het IMF geleid tot aanpassingen van investeringsportefeuilles, zowel in de soorten activa die investeerders aanhouden als in de geografische spreiding hiervan. Ook is de risicobereidheid van investeerders toegenomen, wat kan leiden tot een opbouw van onevenwichtigheden. Het IMF waarschuwt daarom voor een toename van marktvolatiliteit wanneer zich een economische schok voordoet of bij een omslag van marktsentimenten.
Wat zijn de implicaties voor de stabiliteit van de mondiale economie van het feit dat er teveel geld is «op jacht naar beleggingen die nog rendement opleveren», in de woorden van Tobias Adrian, directeur van de kapitaalmarktdivisie?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de markten gevoelig zijn geworden voor schokken? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen? Zo ja, op welke wijze kunnen de markten schokbestendig worden gemaakt?
De groei in zowel de eurozone, de VS, het VK, Japan en China wordt ondersteund door nog altijd zeer ruim accommoderend monetair beleid. In de eurozone is er daarnaast sprake van een afname van de politieke onzekerheid en een sterker dan geraamde economische groei. Zoals ook gemeld in de geannoteerde agenda ter voorbereiding op de vergadering van het IMFC4 zijn er risico’s op de middellange termijn die kunnen leiden tot schokken, waaronder: krappere financieringscondities als het accommoderend monetair beleid sneller wordt afgebouwd dan verwacht, financiële risico’s met betrekking tot publieke en private schuldopbouw in China, een toename van het risico van kapitaaluitstroom uit lage inkomenslanden bij een plotselinge verslechtering van financieringscondities, verslechtering van de financiële stabiliteit als eerder overeengekomen afspraken op het gebied van financiële regulering worden teruggedraaid en minder handel en grensoverschrijdende investeringen als gevolg van protectionistische maatregelen. Tot slot wijst het IMF in de GFSR ook op risico’s van te hoge huishoudschulden.
In Europees verband zijn de afgelopen jaren belangrijke stappen gezet die de kans op het voordoen van schokken en de kwetsbaarheid voor schokken verkleinen, door de oprichting van de bankenunie, de introductie van de macro-economische onevenwichtighedenprocedure (MEOP) en de aanscherping van de begrotingsregels (het Stabiliteits- en Groeipact). Daarnaast is met het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) een permanent noodmechanisme opgericht dat steun kan verlenen indien landen markttoegang verliezen, op voorwaarde dat landen een strikt hervormingsprogramma uitvoeren.
Voor de eurozone in het algemeen en Nederland in het bijzonder geldt dat de economische vooruitzichten momentum creëren om de eurozone en individuele lidstaten nog schokbestendiger te maken. In dit verband benadrukt Nederland het belang van het verder opbouwen van bail-inbare buffers waarmee banken schokken zoveel mogelijk zelf kunnen opgevangen. Nederlandse banken zijn volgens onderzoek van DNB5 daarnaast minder afhankelijk geworden van marktfinanciering, waardoor zij minder kwetsbaar zijn geworden voor een verslechtering van marktsentimenten.
In het kader van hoge huishoudschulden zijn de afgelopen jaren in Nederland een aantal maatregelen genomen met betrekking tot de woningmarkt en de hypotheekrenteaftrek om excessieve kredietgroei te voorkomen. Daarnaast heeft Nederland landspecifieke kenmerken zoals lage inkomensongelijkheid en macroprudentieel beleid dat is gericht op het beperken van de kredietvraag. Desalniettemin zijn de hoge private schulden, met name hypothecaire kredieten, een aandachtspunt. Het kabinet geeft in het regeerakkoord aan voornemens te zijn de hypotheekrenteaftrek sneller af te bouwen.
Welke ontwikkelingen zouden volgens u kunnen leiden tot schokken, en welke middelen staan er tot uw beschikking om dit te voorkomen, zowel binnen Nederland als in Europees verband?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de analyse van het IMF dat deze «jacht op rendement» deels veroorzaakt is door het beleid van centrale banken? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zoals beschreven in antwoord op vraag 3 is de zoektocht naar rendement deels het gevolg van het beleid van centrale banken. Het huidige ruime accommoderende beleid van centrale banken leidt tot aanpassingen van investeringsportefeuilles. De centrale bank koopt activa, zoals overheidsobligaties, op waardoor private investeerders meer middelen ter beschikking hebben. Het doel van centrale banken is dat private investeerders deze middelen vervolgens uitlenen aan bedrijven en huishoudens en dat de aankoopprogramma’s daarmee investeringen en consumptie aanjagen en zo de reële economie stimuleren.
Welke risico’s ziet u in de ontwikkeling dat de totale schuldenlast van de niet-financiële sectoren in de twintig grootste economieën ter wereld in tien jaar tijd met 80% is opgelopen tot 135.000 miljard dollar, ofwel 235% van het bruto binnenlands product (bbp) van de G20-landen? In welke landen vormt de schuldenberg volgens u een gevaar voor de stabiliteit van de economie van dat land, en welke landen zorgen mogelijk voor bestemmingsgevaar?
In welke mate de totale schulden van specifieke landen op dit moment een daadwerkelijk gevaar vormen voor de financiële stabiliteit, bijvoorbeeld bij een onverwacht snelle stijging van de rente, hangt van verschillende factoren af. Belangrijke factoren zijn de waarde van de activa die tegenover (private) schulden staat, de looptijdsamenstelling en redenominatie van schulden en het beleid en groeivermogen in het land zelf. Het IMF benoemt dergelijke factoren ook.
Daarnaast is het voor een goede duiding van de groei van schulden in G20 landen vanaf de financiële crisis belangrijk een onderscheid te maken tussen publieke schulden en private schulden.
De groei van publieke schulden in de ontwikkelde G20 economieën is tussen 2006 en 2016 toegenomen met circa 25.900 miljard6. Dit is met name het gevolg van de snel terugvallende groei sinds 2008 waarna overheden in grote mate extra schulden zijn aangegaan om tijdelijk de private en publieke bestedingen op pijl te houden en zo een grotere economische krimp te voorkomen. De financiële crisis heeft laten zien dat het belangrijk is voldoende lage publieke schulden te hebben om een buffer te hebben om economische schokken op te kunnen vangen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 5 is het belangrijk dat deze periode van relatief gunstige financieringscondities wordt benut om publieke schulden verder terug te brengen.
De groei van private schulden in G20 economieën heeft zich vooral voorgedaan in de opkomende economieën. Met name in China hebben huishoudens en niet financiële bedrijven tezamen 18.800 miljard schuld opgebouwd tussen 2006–20167, ofwel 209% van BBP van China. Opkomende economieën hebben de financiële crisis van 2008 dankzij beter macro-economisch beleid (flexibele wisselkoersen en prudent begrotingsbeleid) en toegenomen financiering in eigen valuta, gemiddeld genomen beter doorstaan dan eerdere schuldencrises. Hierdoor hebben opkomende economieën meer dan voorheen gebruik kunnen maken van gedaalde rentes om via private vraag de groei op pijl te houden. Gegeven de private schuldgroei is het belangrijk dat opkomende economieën nu blijven aansturen op de versterking van de financiële sector, het terugbrengen van excessieve schulden en adequate macroprudentiële instrumenten.
Hoe groot was de mondiale schuldenberg voor het uitbarsten van de financiële crisis in 2007? Wat hebben we volgens u geleerd van deze crisis?
De wereldwijde schuld van niet-financiële partijen (overheden, bedrijven, gezinnen) besloeg einde eerste kwartaal 2007 gemiddeld genomen 206% BBP en eind 2016 gemiddeld genomen 235% BBP.8
Onder vraag 7 wees ik op de noodzaak van voldoende lage publieke schulden. Een andere belangrijke les van de crisis is dat een gezonde goed gekapitaliseerde financiële sector belangrijk is om schokken te voorkomen alsook op te vangen. Ter versterking van de financiële sector zijn de afgelopen jaren wereldwijd diverse maatregelen genomen, o.a. het verhogen van kapitaaleisen, de opbouw van bail-inbare buffers en het opstellen van resolutieplannen. Een goed overzicht van dergelijke maatregelen is te vinden in de jaarlijkse voortgangsrapportage op het gebied van financiële sector hervormingen van de Financial Stability Board (FSB) aan de G20. Dit laat onverlet dat verder stappen nodig zijn om financiële risico’s terug te brengen, bijvoorbeeld als het gaat om het verder opbouwen van bail-inbare buffers of het aanpakken van niet presterende leningen (NPLs) bij individuele banken.
Hoe oordeelt u in dit licht over de nieuwste voorstellen van de Europese Commissie, waarin stappen worden gezet naar een Europees Depositogarantiestelsel (DGS)?3 Deelt u de mening dat een Europees DGS onwenselijk is, gezien de Europese bankensector nog altijd vol giftige leningen zit?
Het kabinet zal binnenkort per brief reageren op de gehele communicatie van de Commissie. Hierbij zal het kabinet ook ingaan op de ideeën van de Commissie rondom het Europees Deposito Garantie Stelsel (EDIS) voorstel. Uitgangspunten voor deze brief zijn met het regeerakkoord alsook de routekaart waarin de Europese ministers van Financiën reeds afspraken hebben gemaakt over het voltooien van de bankenunie.10
Halverwege 2017 had de Europese bankensector gemiddeld genomen een NPL-ratio van 4,5%.11 De stelling dat de hele Europese bankensector «vol giftige leningen» zit deel ik daarom niet. In individuele gevallen hebben banken zeker te maken met NPL-problemen. Het aanpakken hiervan is dan ook belangrijk en is ook onderdeel van de eerdergenoemde Communicatie waar het kabinet binnenkort op zal reageren.
Kunt u aangeven wat de voortgang is van de werkgroep niet-presterende leningen binnen de Eurogroep?
Een ambtelijke Raadswerkgroep heeft een rapport gepubliceerd over NPLs in de gehele EU.12 Op basis van dit rapport zijn de Europese ministers van Financiën in de Ecofin tot een actieplan gekomen.13 In dit actieplan worden onder andere de Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB) uitgenodigd tot het nemen van een aantal acties. Daarop heeft de Commissie een expertgroep opgericht waarin zij de voortgang bespreekt. Inmiddels heeft de Commissie in haar evaluatie van het Europees mechanisme voor gemeenschappelijk toezicht (het «SSM») bevestigd dat toezichthouders op basis van het prudentiële raamwerk voorzieningen op NPLs kunnen beïnvloeden.14 Het SSM lijkt hier overigens al gebruik van te maken, zo publiceerde zij onlangs een conceptleidraad met daarin prudentiële minimumstandaarden voor het nemen van voorzieningen op NPLs. In januari 2018, een half jaar na publicatie van het actieplan, ontvangt de Ecofin een update, ook op de overige onderdelen uit het actieplan. Uw kamer zal dan via de geannoteerde agenda Eurogroep/Ecofin hierover worden geïnformeerd.
Bent u bereid om een (vervolg)onderzoek uit te voeren naar de gevolgen voor de financiële stabiliteit en vermogensongelijkheid van het kwantitatieve verruimingsbeleid van de Europese Centrale Bank (ECB)?
Ik zie geen aanleiding voor het uitvoeren van een extra onderzoek naar de gevolgen van kwantitatieve verruiming voor de financiële stabiliteit en ongelijkheid. Er zijn reeds vele onderzoeken naar gedaan.15 Daarnaast weegt de ECB het effect van haar beleid op financiële stabiliteit mee in haar beslissingen en brengt de ECB jaarlijks een rapport uit over financiële stabiliteit in de eurozone.16
De ECB heeft een mandaat dat ziet op het handhaven van prijsstabiliteit. Overheden zijn verantwoordelijk voor beleid omtrent ongelijkheid.
Onderzoek naar de effecten van het opkoopprogramma op financiële stabiliteit en ongelijkheid is zeer complex, onder meer omdat het tijd kost voordat monetair beleid doorwerkt in de economie, het beleid verwachtingen en gedrag van marktpartijen beïnvloedt, er vele verschillende kanalen zijn waarlangs monetair beleid mogelijke effecten heeft op ongelijkheid en deze kanalen sterke onderlinge afhankelijkheid kennen. De conclusies van studies die gedaan zijn, zijn dan ook niet eenduidig.
Bericht dat Nederlandse banken zijn binnengevallen vanwege mogelijke kartelvorming |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het nieuws dat de Europese Commissie invallen heeft gedaan bij Nederlandse financiële instellingen?1
Ik heb er kennis van genomen dat de Europese Commissie op 3 oktober jl. in meerdere Lidstaten onaangekondigd bezoeken heeft uitgevoerd in het kader van een vooronderzoek naar mogelijke overtreding van mededingingsregels.2 Het zou gaan om overtreding van regels, door afspraken te maken om concurrenten te weren (artikel 101 EU-verdrag) en door misbruik van machtspositie (artikel 102 EU-verdrag) bij de toegang tot bankrekeninggegevens. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de Betaalvereniging Nederland hebben bevestigd dat bij hen onaangekondigde bezoeken zijn uitgevoerd.3 De Europese Commissie houdt, net als nationale mededingingsautoriteiten, toezicht op afspraken die ondernemingen maken om de concurrentie te beperken en op misbruik van machtspositie. Voor zover bekend betreft het in dit geval een vooronderzoek naar mogelijke overtreding van mededingingsregels; nog niet is vastgesteld dat daadwerkelijk mededingingsregels zijn overtreden.
De Europese Commissie is ten tijde van de bezoeken in Nederland op haar verzoek bijgestaan door de Nederlandse mededingingsautoriteit, de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Op 3 oktober jl. heeft de ACM mijn ministerie geïnformeerd dat bezoeken onder leiding van de Europese Commissie op dat moment werden uitgevoerd binnen de financiële sector. Over de exacte redenen van de inspecties en bij welke partij/partijen deze plaatsvonden werden geen mededelingen gedaan. De achtergrond van de inspecties is vernomen uit het persbericht dat de Europese Commissie op vrijdag 6 oktober 2017 heeft gepubliceerd.4 Desgevraagd heeft de NVB het onaangekondigde bezoek op ambtelijk niveau aan het ministerie bevestigd.
Aangezien het een vooronderzoek betreft dat wordt uitgevoerd door de Europese Commissie, past het mij niet om vooruit te lopen op de uitkomsten van dit onderzoek of om anderszins uitspraken te doen over dit onderzoek. Het is aan de betrokken autoriteiten om hun werk te doen.
Was u op de hoogte van deze invallen? Wanneer bent u op de hoogte gesteld en door wie?
Zie antwoord vraag 1.
Welke Nederlandse bedrijven en organisaties zijn door de Europese Commissie bezocht en met welke reden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebruikelijk dat de Europese Commissie onaangekondigde bezoeken bij marktpartijen en andere organisaties doet? Zo ja, hoe vaak doet zij die? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Europese Commissie heeft een eigen mededingingsautoriteit, het Directoraat-generaal voor Concurrentie (DG COMP). DG COMP houdt onder meer toezicht op afspraken tussen ondernemingen die de concurrentie beperken en op misbruik van machtsposities. DG COMP wordt hierbij regelmatig en op eigen verzoek bijgestaan door nationale mededingingsautoriteiten.
Voor meer informatie over de wijze van werken van DG COMP bij onaangekondigde bezoeken in het kader van mogelijke overtredingen van artikelen 101 en 102 verwijs ik u naar de website van de Europese Commissie.5
Hebben u en de toezichthouders de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) signalen bereikt dat Nederlandse financiële instellingen weigeren om nieuwe partijen data te verstrekken? Zo ja, om welke signalen gaat het en wat heeft u, en/of wat hebben de toezichthouders, hiermee gedaan?
Toezichthouders AFM en DNB noch ikzelf hebben signalen ontvangen die erop duiden dat financiële instellingen weigeren om data te verstrekken aan nieuwe marktpartijen. Banken en consumenten hanteren veiligheidsvoorschriften over het aan anderen verstrekken van inloggegevens voor de online toegang tot bankrekeninggegevens. Dit is ook door de banken in overeenstemming met de Consumentenbond in 2013 vastgelegd in de zogenaamde Uniforme Veiligheidsregels Particulieren.6 Het in acht nemen van deze veiligheidsvoorschriften kan een beperkend effect hebben op de toetreding door nieuwe partijen die diensten aanbieden op basis van de toegang tot bankrekeninggegevens.
In 2016 is de Europese herziene richtlijn betaaldiensten (PSD2) aangenomen. Deze richtlijn maakt nieuwe en innovatieve betaaldiensten mogelijk doordat het bepalingen bevat voor een veilige toegang tot bankrekeninggegevens door derde partijen. Het wetsvoorstel ter implementatie van de PSD2-richtlijn is op 23 oktober jl. aan uw Kamer verzonden.
Fiscale aspecten van specifieke uitkeringen op grond van de Duitse wet |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Nederlanders, wonend in ons land, die van de Duitse overheid een uitkering ontvangen op grond van de wet Gesetz zur Zahlbarmachung von Renten aus Beschaftigungen in einem Ghetto (ZRBG), de zogenoemde ghetto-uitkering, in Nederland volgens artikel 3.101, eerste lid Wet IB 2001 tot belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen en daarmee tot het belastbaar inkomen uit werk en woning worden gerekend?
Ja, dat klopt. Het uitgangspunt van de Nederlandse wetgever is om uitkeringen met een inkomensvervangend of inkomensaanvullend karakter die vrij besteedbaar inkomen verschaffen te belasten. Dat uitgangspunt geldt ook voor buitenlandse uitkeringen aan inwoners van Nederland. Een uitkering op grond van de Duitse «Gesetz zur Zahlbarmachung von Renten aus Beschäftigungen in einem Ghetto» is in Duitsland inderdaad niet belast. Ieder land heeft de vrijheid zijn eigen fiscaal beleid te voeren. Op grond van het belastingverdrag met Duitsland is de heffing van belasting over deze uitkering aan inwoners van Nederland toegewezen aan Duitsland. Nederland verleent een belastingvrijstelling maar wel met progressievoorbehoud. Dat betekent dat de uitkering wordt meegenomen bij de bepaling van de hoogte van het inkomen uit werk en woning. Daardoor kunnen dergelijke uitkeringen leiden tot (hogere) inkomstenbelasting en verschuldigde premies volksverzekeringen en (een hogere) inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet. Ook kunnen zij, omdat zij deel uitmaken van het toetsinkomen voor inkomensafhankelijke regelingen, zoals toeslagen, leiden tot lagere toeslagen of tegemoetkomingen.
Klopt het dat dezelfde ghetto-uitkering die inwoners in Duitsland ontvangen, krachtens bijzondere regelgeving vanwege het bijzondere karakter van deze uitkering, door de Duitse overheid zijn vrijgesteld van belastingheffing over deze uitkering nu deze in Duitsland niet tot het belastbare inkomen wordt gerekend?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de ghetto-uitkering veeleer een verzoenend karakter heeft en alleen om pragmatische redenen als pensioen door de Nederlandse regering/fiscus wordt aangemerkt? Bent u het met ons eens dat gelet op het geringe aantal nog levende gerechtigden het budgettaire effect nagenoeg nihil is?
Een uitkering op grond van de Duitse Gesetz zur Zahlbarmachung von Renten aus Beschäftigungen in einem Ghetto heeft het karakter van een ouderdomspensioen in verband met arbeid verricht in een getto. Deze uitkering vormt een publiekrechtelijke periodieke uitkering in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het aantal gerechtigden is voor zover mij bekend circa 150 personen.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse regering anders met belastingheffing van deze getto-uitkering omgaat dan de Duitse regering, nu Nederland deze wel tot het belastbare inkomen rekent en Duitsland vanwege het bijzondere karakter niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid met terugwerkende kracht tot 1 januari 2016 ook de soortgelijke ghetto-uitkering krachtens de ZRBG vrij te stellen van inkomstenbelasting, daar op uitdrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer soortgelijke periodieke ghetto-uitkeringen aan specifieke groepen oorlogsslachtoffers per 1 januari 2016 zijn vrijgesteld (Artikel 2-Fonds)?
Alvorens een vrijstelling voor de zogeheten Artikel 2-fondsuitkeringen voor te stellen is uitgebreid onderzocht of er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om deze Artikel 2-fondsuitkeringen anders te behandelen dan andere uitkeringen met al dan niet een soortgelijk karakter. Dat is het geval gebleken; ook de Raad van State heeft dit desgevraagd bevestigd. Daarom is mede naar aanleiding van een bij de Landsadvocaat ingewonnen advies in de Wet inkomstenbelasting 2001 alleen een uitzondering (vrijstelling) opgenomen voor Artikel 2-Fonds uitkeringen. Inmiddels is bekend dat er een procedure loopt waarbij voor een uitkering op grond van de Duitse Gesetz zur Zahlbarmachung von Renten aus Beschäftigungen in einem Ghetto een beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt gedaan. Zoals eerder gezegd, zijn op uitdrukkelijk verzoek van de Kamer de uitkeringen uit het Artikel 2-Fonds vrijgesteld. Daarbij is met grote zorgvuldigheid gekeken naar aspecten als gelijkheid en precedentwerking om deze maatregel deugdelijk te onderbouwen. Het kabinet heeft daarom het vertrouwen dat de rechter de keuze van de wetgever en de aangevoerde argumenten zal volgen.
Bent u alsnog bereid het op 16 januari 2015 door de Tweede Kamer aan u gevraagde advies van de landadvocaat inzake de uitkeringen uit het Artikel 2-Fonds alsnog te verstrekken, conform het verzoek van de commissie voor Financiën d.d. 16 januari 2015?
Het is niet gebruikelijk om een advies van de landsadvocaat te delen met de Tweede Kamer. In geval van het advies inzake de Artikel 2 Fonds-uitkeringen was dat in het geheel niet aan de orde omdat – na ampele overwegingen – tegemoet gekomen is aan de wens van de Kamer om een vrijstelling voor deze specifieke uitkeringen in de wet op te nemen. Vanwege het feit dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden zie ik geen aanleiding het advies alsnog te verstrekken.
Het schaduwbancaire stelsel |
|
Bart Snels (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Eén schop en iedereen glijdt van de helling» uit de Groene Amsterdammer van 4 oktober 2017?1
Ja.
Deelt u de stelling dat de repomarkt de financiële crisis in 2008 tot een wereldwijde crisis maakte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de analyse dat men al in de jaren negentig wist dat de repomarkt een financiële crisis kon veroorzaken?
Een «repurchase agreement» (repo) is een overeenkomst waarbij een partij stukken verkoopt met de verplichting om de stukken in de toekomst terug te kopen. Voor een wederpartij, die stukken tijdelijk overneemt, is de transactie een «reverse repurchase agreement» (reverse repo). De stukken die worden overgedragen kunnen bijvoorbeeld aandelen of obligaties zijn. De gebruikelijke looptijden van deze transacties variëren van één dag tot één jaar. Banken gebruiken dit soort transacties om tijdelijk liquiditeit te verkrijgen. Ook gebruiken vermogensbeheerders dit soort transacties om rendement te genereren.
Er liggen meerdere oorzaken ten grondslag aan de financiële crisis. Zo was er sprake van onderkapitalisatie en slecht zicht op risico’s in de financiële sector. Verliezen op portefeuilles leidden tot problemen bij individuele instellingen. Dit effect werd versterkt door meerdere verwevenheden in de financiële sector en het stilvallen van de markt voor financiering, onder andere via repo’s. Daarnaast was toezicht voor een groot deel nationaal georiënteerd. Ook waren er geen regels over hoe om te gaan met banken in problemen. In gevallen waarbij de buffers van banken ontoereikend waren, schoten in sommige gevallen ook overheden te hulp. Tenslotte waren bepaalde prikkels bij het adviseren van klanten niet gebalanceerd.2 Na de crisis zijn dan ook stappen genomen, zoals in het aanscherpen van de regels, vergroten van transparantie op markten, het inrichten van gemeenschappelijk toezicht en een raamwerk voor resolutie.
Het eurosysteem is zo ingericht dat geldschepping bij commerciële banken plaatsvindt door schuldaanvaarding tussen klant en bank. De ECB heeft het mandaat om een stabiel monetair beleid uit te voeren. Dit doet zij door renteniveaus aan te passen, maar ook door markt- en krediettransacties uit te voeren. Een voorbeeld hiervan zijn langlopende herfinancieringtransacties. Een voorwaarde van dit programma is dat voldoende dekking met onderpand wordt verstrekt. Om het kredietrisico op tegenpartijen te mitigeren stelt de ECB ook eisen aan stukken die in aanmerking komen, zoals een hoge kredietkwaliteit. Wanneer centrale banken stukken belenen krijgen zij in ruil hiervoor cash. Bij dergelijke transacties, die gezien worden als (reverse) repo’s, zijn dus meerdere waarborgen om ervoor te zorgen dat onderpand van voldoende kwaliteit is. Ook geeft de ECB uitvoering aan opkoopprogramma’s, beter bekend als Quantitative Easing (QE). Hierbij koopt de ECB staatsobligaties, covered bonds en bedrijfsobligaties op.3
Klopt het dat repomarkten cruciaal zijn voor de geldschepping van de Europese Centrale Bank (ECB)? Is de repomarkt inmiddels het monetaire instrument bij uitstek voor de ECB en de andere centrale banken in de Eurpese Unie (EU)?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de analyse dat de Europese lidstaten onderpandfabrieken zijn geworden voor de schaduwbancaire sector? Zo ja, wat zijn hiervan de risico’s?
Europese lidstaten financieren hun begrotingstekort door de uitgifte van staatsobligaties. De kredietwaardigheid van staatsobligaties is over het algemeen hoog. Partijen als banken, particuliere investeerders, maar ook instellingen die onder de definitie van een schaduwbank vallen kunnen dit soort staatsobligaties bezitten.4 Dat financiële instellingen staatsobligaties aanhouden als investering, of deze inleggen als onderpand acht ik op voorhand niet onwenselijk. Dit laat onverlet dat het van belang is om ook risico’s in het schaduwbankwezen te monitoren. Het onderwerp schaduwbankwezen staat dan ook meermaals op de agenda van diverse internationale overleggen zoals van de Financial Stability Board (FSB)
Klopt het dat centrale banken volgeladen worden met onderpand van slechte kwaliteit en dat zo indirect belastinggeld op het spel wordt gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de scahtting van de lobbyvereniging International Capital Markets Association dat de omvang van de repomarkt in de Europese Unie € 5.600 miljard bedraagt en dat de omvang van de markt van gelijkwaardige typen onderpandfinanciering zelfs boven de € 7.000 miljard ligt? Wat is volgens u de omvang van de repomarkt en van gelijkwaardige typen onderpandfinanciering in de EU? Klopt het dat de omvang in vijftien jaar tijd verdrievoudigd is?
De Europese autoriteit voor effecten en markten (ESMA) heeft recent een onderzoek gepubliceerd waarin de marktomvang van de Europese repomarkt is geschetst.5 De totale Europese markt voor repo’s en reverse repo’s tezamen bedroeg € 1.000 mrd in 2002 en ongeveer € 5.500 mrd in 2015. Daarbij ziet u in de volgende grafiek de ontwikkeling, alsook de verhouding tussen repo’s en reverse repo’s. De verhouding tussen repo’s en reverse repo’s is niet constant, omdat deze ook met partijen buiten Europa wordt gesloten.
Figuur 1 – Marktomvang repo’s (oranje) en reverse repo’s (groen) in mrd euro
Bron: ESMA
Klopt het dat geen enkele toezichthouder duidelijk zicht heeft op deze repomarkt en dat deze markt nog steeds niet gereguleerd is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dat een Europese markt van duizenden miljarden euro’s aan elk financieel toezicht ontsnapt? Bent u van mening dat de repomarkt beter gereguleerd zou moeten worden of duurder gemaakt moet worden? Zo ja, hoe bent u van plan daaraan bij te dragen? Zo nee, waarom niet?
Op microniveau houden autoriteiten toezicht op financiële instellingen, zoals banken, verzekeraars, pensioenfondsen, en vermogensbeheerders. Tegelijk wordt op macroniveau ook het financiële systeem in zijn geheel gemonitord, bijvoorbeeld door de European Systemic Risk Board (ESRB) en de Financial Stability Board (FSB). De FSB doet ook internationale beleidsaanbevelingen op verschillende types «schaduwbank» die veelal op Europees niveau geïmplementeerd worden.6
Ten aanzien van effectenfinancieringstransacties – waar repo’s onderdeel van zijn – geldt specifieke wet- en regelgeving, de Securities Financing Transactions Regulation (SFTR).7 Zo is in 2015 de transparantie bij dit soort transacties vergroot en worden partijen verplicht om transacties te rapporteren aan centrale registers. Daarnaast zijn beheerders van beleggingsinstellingen verplicht om hun klanten te informeren in welke mate zij deze transacties gebruiken. Verder worden eisen gesteld aan het hergebruik van onderpand en kan de Europese Autoriteit voor Effecten en Markten (ESMA) nu real-time markten monitoren. Daarbij lopen dit soort transacties vaak via centrale tegenpartijen (CCP’s). Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan wetgeving die de veerkracht en herstelbaarheid van deze CCP’s vergroot.
Ik deel de analyse van het lid Snels niet dat er nog geen systeem zou zijn waarin banken failliet kunnen gaan. De Europese bankensector is als gevolg van strengere regels, maar ook onder druk van markten, schokbestendiger geworden. Daarnaast is Europees toezicht ontwikkeld en indien banken toch in de problemen komen, is er een raamwerk ontwikkeld dat ervoor zorg draagt dat banken dan wel zorgvuldig worden afgewikkeld of ordentelijk failliet gaan. Dit neemt niet weg dat het blijven monitoren en verbeteren van het financiële systeem onze aandacht verdient. Momenteel wordt er dan ook ten aanzien van banken in EU-verband onderhandeld over risicoreducerende maatregelen. Een belangrijk onderdeel hiervan is het bepalen van de hoogte en kwaliteit van bail-inbare buffers, die er zorg voor dienen te dragen dat banken eventuele problemen zelf kunnen oplossen.8
Bent u het eens met de analyse dat de markt die aan de basis lag van de grootste financiële ramp sinds de jaren dertig, nog steeds voortwoekert als een ongereguleerde «doomsday»-machine waarin allerlei risico’s zich blijven opstapelen buiten het oog van de toezichthouders? Deelt u de analyse dat wij nog altijd geen systeem hebben waarin banken failliet kunnen gaan? Zo ja, is dat een probleem? Zo nee, waarom niet? Deelt u de analyse dat het financieel systeem nog steeds kwetsbaar is en dat er een toekomstige klap aan zit te komen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de Financial Stability Board (FSB) met ingrijpende regels voor de onderpandmarkten op de proppen is gekomen, maar dat deze zijn verwaterd na enkele consultatierondes met de industrie? Zo ja, waarom? Zouden deze ingrijpende regels niet alsnog moeten worden ingevoerd?
De FSB monitort de schaduwbancaire sector en rapporteert hier jaarlijks over. In 2013 heeft de FSB een beleidsraamwerk op het gebied van effectenfinancieringstransacties gepubliceerd.9 In Europa is dit in de eerdergenoemde SFTR verwerkt en in 2015 in werking getreden. Daarmee was de FSB een belangrijke speler om robuuste regels voor effectenfinancieringstransacties – waaronder repo’s – in de praktijk te doen gelden. De FSB stelt nieuwe beleidsvoorstellen ter consultatie aan haar leden en andere stakeholders (zoals de financiële sector en autoriteiten die niet lid zijn).10 Daaropvolgend worden nieuwe beleidsvoorstellen volgens een gestructureerd proces behandeld en vindt uiteindelijk besluitvorming plaats op basis van haar leden. Dit zijn aangesloten jurisdicties waar veelal het Ministerie van Financiën, de centrale bank, de gedragstoezichthouder of andere toezichthoudende autoriteit zitting in hebben.
Klopt het dat de financiële transactietaks (FTT) voor repo’s is weggelobbyd? Zo ja, waarom? Moet er niet alsnog een financiële transactietaks komen voor alle financiële transacties, inclusief repo’s?
Nederland is op dit moment geen voorstander van een FTT, onder andere omdat het Nederlandse pensioenfondsen raakt. Tevens is er disproportionele samenloop met de bankenbelasting en de inkomsten van een FTT vloeien niet volledig terug naar de lidstaten.
De aantasting van de positie van de Algemene Rekenkamer van Curaçao |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
![]() |
Waarom heeft de regering van Curaçao besloten om, zonder medeweten van de Algemene Rekenkamer van Curaçao, een lopend cassatieberoep bij de Hoge Raad om onderzoek te kunnen doen bij telecombedrijf UTS alsnog ongedaan te maken?1
De Algemene Rekenkamer Curaçao is ingesteld bij de Staatsregeling Curaçao en diens bevoegdheden en taken in de landsverordening Algemene Rekenkamer Curaçao. Zodoende is het aan Curaçao zelf om invulling te geven aan de onderzoeksbevoegdheden van diens Rekenkamer.
Met betrekking tot de beweegredenen van de regering van Curaçao om over te gaan tot het intrekken van het lopende cassatieberoep is mij niet meer bekend dan vermeld in de media.
Deelt u de mening dat het een regering niet past om de activiteiten van de Algemene Rekenkamer aan banden te leggen?
Ik ben van mening dat een Rekenkamer een belangrijke rol speelt in het proces van democratische verantwoording. Het is echter niet aan de Nederlandse regering om zich te mengen in de uitspraak van de rechter ten aanzien van de zaak UTS of de intrekking van het cassatieberoep door de regering van Curaçao.
Voldoet dit ingrijpen door de regering van Curaçao volgens u aan de uitgangspunten van goed bestuur?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg van de Algemene Rekenkamer van Curaçao dat op deze manier de onafhankelijkheid, de bevoegdheid en het functioneren van de Rekenkamer als controlerend orgaan ernstig zijn aangetast en verzwakt?
De invulling van de onafhankelijkheid, de bevoegdheid en het functioneren van de Algemene Rekenkamer van Curaçao is een aangelegenheid van Curaçao zelf. Het is daarom niet aan mij om hier uitspraken over te doen.
Deelt u de zorg van de Algemene Rekenkamer van Curaçao dat die op deze manier geen rechtmatigheids- en doelmatigheidsonderzoeken meer zal kunnen uitvoeren bij op afstand geplaatste entiteiten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitsluiten dat dit ingrijpen door de regering van Curaçao te maken heeft met de gokactiviteiten die telecombedrijf UTS mogelijk maakt?
Het beantwoorden van deze vraag zou speculeren zijn.
Bent u bereid om met de regering van Curaçao in overleg te treden, met als doel deze aantasting van de positie van de Rekenkamer ongedaan te maken?
Het betreft hier een landsaangelegenheid waar ik niet in treed.
Het bericht “DNB verliest rechtszaak om bijdrage aan kosten toezicht” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «DNB verliest rechtszaak om bijdrage aan kosten toezicht»?1 Wordt verwacht dat de partijen nog in hoger beroep gaan?
Ja. Zowel de betaalinstellingen als De Nederlandsche Bank N.V. zijn in hoger beroep gegaan.
Wat is uw appreciatie van de onderliggende uitspraak?2 Is het vaker voorgekomen dat een toezichtsinstantie zoals DNB op de vingers wordt getikt vanwege het onjuist toerekenen van de toezichtkosten?
Ik wacht op dit moment de uitspraak in hoger beroep af. Tot die tijd is het niet aan mij inhoudelijk op de zaak te reageren.
Voor wat betreft de financiële markten ben ik bekend met enkele gevallen waarbij de rechtbank tariefbesluiten van financiële toezichthouders ongegrond heeft verklaard. Die uitspraken zijn mede aanleiding geweest voor de totstandkoming van de Wet bekostiging financieel toezicht (Wbft), die met ingang van 1 januari 2013 in werking is getreden. Sinds de inwerkingtreding van de Wbft zijn bij mij geen ongegrondverklaringen bekend.
Wat zijn de consequenties van deze uitspraak, zowel voor de toezichtkosten uit 2015 als voor de kosten in de daaropvolgende jaren? Wie draait op voor de toezichtkosten die niet kunnen worden toegerekend? Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat kosten uit het verleden alsnog in rekening worden gebracht bij andere bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de antwoorden op de vorige vragen aangegeven, is hoger beroep ingesteld. Mocht de uitspraak stand houden dan betekent dit dat de tarieven voor de betaalinstellingen met een vergunning van DNB verlaagd zullen worden. Dit betreft dan overigens een beperkte verlaging omdat de kosten voor het toezicht op Europese paspoorthouders beperkt is. Vervolgens moet bekeken worden in hoeverre deze kosten nog verhaald kunnen worden op de Europese paspoorthouders. Hier kan ik in dit stadium nog niet op vooruitlopen.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor de vastgestelde toerekeningspercentages? Ziet u hierin een naar reden nader te kijken naar de toerekening van toezichtkosten?
Het toezicht op de Europese paspoorthouders is beperkt en brengt daarom lage kosten met zich mee. Het al dan niet in rekening brengen van deze kosten is derhalve van beperkte invloed op de toerekeningspercentages.
Hoe wordt in andere EU-lidstaten omgegaan met de toezichtkosten en de toerekening daarvan, onder andere ook specifiek bedrijven die een EU-paspoort bezitten? Kan ook een vergelijking worden gemaakt hoeveel een identiek bedrijf in een gegeven jaar in de verschillende EU-lidstaten aan bijdragen voor de toezichtskosten zou betalen?
Ik beschik niet over uitgebreide gegevens over de toerekening van toezichtkosten in andere landen. Er zijn landen binnen de Europese Unie waarin kosten geheel of gedeeltelijk worden doorberekend aan de sector. In het algemeen worden geen kosten in rekening gebracht bij Europese paspoorthouders. Dit is ook het uitgangspunt in Nederland. Vandaar dat voor die paspoorthouders een nultarief was vastgesteld.
Acht u de in het artikel beschreven toezichtskosten, die soms wel 20% van de omzet van ondernemingen uitmaakte, proportioneel? Zo ja, waarom? Is er zicht of dit ook in latere jaren nog voorgekomen is en zo ja, welke maatregelen worden genomen teneinde de toezichtkosten (meer) proportioneel te laten zijn voor de betrokken ondernemingen?
De toezichtkosten weerspiegelen de toezichtinspanningen voor de desbetreffende toezichtcategorie. Bij het bepalen wordt altijd gekeken naar draagkracht. Het tarief van 20 procent van de omzet volgde uit de oorspronkelijke regeling voor 2015. De regeling is met terugwerkende kracht aangepast waarbij meer tariefschijven zijn geïntroduceerd.3 Een tarief van 20 procent van de omzet is niet opgelegd. Daarbij is het van belang te vermelden dat de provisieinkomsten uit betaaldiensten als maatstaf wordt gehanteerd. Indien de betaalinstellingen inkomsten genereren uit diensten die zich niet als vergunningplichtige betaaldienst kwalificeren, dan behoeven deze inkomsten niet te worden opgegeven t.b.v. de heffingsmaatstaf. Het verhoudingsgewijs hoogste tarief dat na de gewijzigde Regeling bij de betaalinstellingen is opgelegd, bedraagt 13,2% van de omzet uit vergunningplichtige betaaldiensten. Het maximum dat kon worden opgelegd na de gewijzigde Regeling bedroeg 15%. In het algemeen wordt altijd gekeken naar de tariefstructuur, opdat partijen met een beperkte draagkracht worden ontzien.
De vermoedelijk actieve rol van KPMG Zuid Afrika in het faciliteren van fraude |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het opstappen van negen bestuursleden, waaronder de CEO, van KPMG Zuid-Afrika in aanloop naar een voorgenomen rechtszaak van de belastingdienst tegen het accountantskantoor en twee ingestelde onderzoeken door de organisaties Companies and Intellectual Properties Commission en Independent Regulatory Body for Auditors? 1 2
Ik heb kennis genomen van het opstappen van negen bestuursleden van KPMG Zuid-Afrika en het nieuws dat onderzoeken zijn ingesteld. De onderzoeken lopen momenteel nog. Ik ben daar als Minister van Financiën in Nederland niet bij betrokken en het is dan ook niet aan mij om mij over deze kwestie uit te spreken.
Verbaast het u dat KPMG, dat als «corebusiness» het controleren van procedures van financiële kwaliteit- en risicomanagement heeft, na intern onderzoek concludeert dat haar inmiddels teruggetrokken rapport uit 2015 «Report on Allegations of Irregularities and Misconduct» over de Zuid-Afrikaanse belastingdienst, dat leidde tot het ontslag van de Minister van Financiën, onjuiste conclusies bevatte?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het rapport van KPMG, met het daaropvolgende ontslag van de Minister van Financiën, een negatieve beoordeling van kredietbeoordelaars tot gevolg heeft gehad en dat een hogere rente voor leningen zodoende voor minder budgetten zorgt in een land met grote sociale en maatschappelijke uitdagingen?
Corruptie en fraude veroorzaken doorgaans veel schade. Laat duidelijk zijn dat ik alle gevallen van corruptie en fraude afkeur. Het is echter niet aan mij om mij uit te spreken over de precieze gevolgen in deze kwestie, omdat ik daar als Nederlandse Minister van Financiën niet bij betrokken ben.
Kunt u een overzicht geven van projecten in het buitenland, en specifiek Zuid-Afrika, waarin KPMG een partner is voor de Nederlandse overheid of bedrijven wanneer zij investeren in deze landen?
Nee. De Nederlandse overheid en Nederlandse bedrijven zijn direct of indirect in tal van landen in de wereld actief. Veel Nederlandse bedrijven zijn in ook in Zuid-Afrika actief. Ik beschik niet over overzichten waaruit blijkt of en in welke mate daarbij wordt samengewerkt met KPMG.
Ziet u aanleiding de relatie van de Nederlandse overheid met KPMG te evalueren, niet alleen in Nederland maar vooral in ontwikkelingslanden rondom bijvoorbeeld onze ambassades en ontwikkelingsprojecten? Zo nee, waarom niet?
De overheid moet direct of indirect borgen dat het werk van accountants betrouwbaar is en de samenleving ervan uit kan gaan dat een accountantsverklaring zekerheid geeft over de betrouwbaarheid van de geboden informatie. Daarbij strekt mijn verantwoordelijkheid zich slechts uit tot de Nederlandse accountantsorganisaties. Het zou bijzonder zijn als een overheid zelf zegt dat zij met een bepaalde accountantsorganisatie geen zaken meer wil doen, terwijl deze organisatie wel haar vergunning behoudt om wettelijke controles uit te mogen voeren. Accountantsorganisaties moeten hun zaken op orde hebben. Daarbij hebben de accountantsorganisaties primair een eigen verantwoordelijkheid. Daarbij dienen zij zich te houden aan wettelijke normen voor wettelijke controles ter borging van de kwaliteit en houdt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toezicht op accountantsorganisaties met zetel in Nederland.
Wat is uw mening over de officiële reactie van KPMG Zuid-Afrika dat het besproken rapport uit 2015 niet voldoet aan haar standaarden van kwaliteit maar dat geen bewijzen van onethisch gedrag zijn gevonden?3 4
Deze reactie heb ik voor kennisgeving aangenomen. Het is aan de onderzoeksinstanties die deze kwestie in Zuid-Afrika onderzoeken om een oordeel te vellen over de gebeurtenissen aldaar.
Bent u bereid te onderzoeken wat de rol is van KPMG Internationaal (hoofdkantoor Amstelveen) bij de kwaliteitscontrole van nationale kantoren en of zij daarin is tekortgeschoten? Zo nee, waarom niet?
Als Minister van Financiën ben ik verantwoordelijk voor de wet- en regelgeving ter borging van de kwaliteit van de in Nederland uitgevoerde wettelijke controles van een financiële verantwoording van een onderneming of instelling. Het is aan de AFM om toezicht te houden op de naleving van die wet- en regelgeving.
Erkent u dat schikkingen tussen openbare ministeries en KPMG International, of andere (deel)kantoren en accountantsorganisaties, van de afgelopen jaren naar aanleiding van wetsovertredingen niets verbeteren aan de geleden sociale en maatschappelijk schade? Zo ja, bent u bereid uit te zoeken of (een deel van) opgelegde boetes kunnen afvloeien naar een speciaal fonds voor sociale partners van de Nederlandse overheid? Zo nee, waarom niet?
Waar accountants en accountantsorganisaties zich schuldig maken aan fraude, ligt het in de rede dat een strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt en passende maatregelen worden getroffen. Welke maatregelen worden getroffen is aan het Openbaar Ministerie (OM). Het OM zal telkens, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, een afweging moeten maken over een eventuele vervolging van de betrokkenen. De sociale en maatschappelijke schade die wordt veroorzaakt doordat organisaties in de problemen komen als gevolg van verdenkingen van fraude of andere affaires is niet gemakkelijk met geld te vergoeden. Onderdeel van een transactie kan zijn (en is in het verleden ook geweest) dat een accountantsorganisatie aanvullende integriteit-, compliance-, en kwaliteitsmaatregelen dient te treffen. Deze maatregelen kunnen bijdragen aan het daadwerkelijk verbeteren van de kwaliteit van wettelijke controles en fraudes en daaruit voortvloeiende maatschappelijke schade in de toekomst verminderen. Het is beter dat accountantsorganisaties investeren in het verbeteren van de kwaliteit, zodat zij het vertrouwen terug kunnen winnen.
Het bericht dat de Belastingdienst trustgroep TMF beschuldigt van hulp bij belastingontduiking |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat trustgroep TMF in 2008 een trustkantoor heeft ingelijfd dat al sinds 2004 wordt onderzocht door de Belastingdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Over lopende zaken die in onderzoek zijn bij de Belastingdienst kan ik geen uitspraken doen.
Wat zegt het gegeven dat trustkantoor Trading, dat opging in TMF, Geerts als klant met een hoger risicoprofiel accepteerde, terwijl hij eerder veroordeeld was voor oplichting, afpersing, valsheid in geschrifte en lidmaatschap van een criminele organisatie? Vindt u deze «risk appetite» van toenmalig trustkantoor Trading exemplarisch is voor de trustsector? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen brengt de aard van de activiteiten van trustkantoren meer dan gemiddelde integriteitrisico’s met zich mee en van trustkantoren wordt verwacht dat zij zich vergewissen van de identiteit en intenties van hun cliënten voordat hen toegang wordt verleend tot het financieel systeem. Uit de praktijk is gebleken dat trustkantoren deze rol als poortwachter van het financieel systeem niet altijd naar behoren vervullen.
Met het conceptvoorstel voor een Wet toezicht trustkantoren 2018 worden de regels voor trustkantoren aangescherpt inclusief de vereisten ten aanzien van het cliëntenonderzoek. Een voorbeeld is het vereiste dat een trustkantoor voor de aanvang van de dienstverlening onderzoekt of een ander trustkantoor diensten heeft verleend aan een cliënt en of de beoogd cliënt eerder door andere trustkantoren is afgewezen vanwege mogelijke integriteitrisico’s. Daarnaast wordt ook bepaald welk resultaat van trustkantoren wordt verwacht bij het cliëntenonderzoek. Het wetsvoorstel beoogt om, in combinatie met een verdere inspanning van de trustsector zelf en consequent en doelmatig toezicht, de integriteitproblemen binnen de Nederlandse trustsector aan te pakken.
Kunt u uitleggen waar kasgeldvennootschappen in de praktijk voor worden gebruikt? Welke legitieme en niet legitieme redenen zijn er om kasgeldvennootschappen te gebruiken? Bestaat er bij kasgeldvennootschappen een verhoogd risico op belastingontwijking of -ontduiking? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen?
Voor een goed begrip moet worden vermeld, dat in de huidige Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 de term «kasgeldvennootschap» niet voorkomt. In het spraakgebruik wordt hiermee een vennootschap bedoeld die na verkoop van haar activa en passiva alleen nog liquide middelen (kasgelden) bezit.
Een kasgeldvennootschap kan ontstaan nadat een onderneming is gestaakt of verkocht, waarna nog slechts liquide middelen resteren. Indien als gevolg van het staken of de verkoop winst wordt gerealiseerd, wordt deze winst belast met vennootschapsbelasting. De verkoop van kasgeldvennootschappen kan als reden hebben dat de koper de oprichtingskosten voor het oprichten van een nieuwe vennootschap wil besparen. In het verleden is echter ook gesignaleerd dat kasgeldvennootschappen met winsten werden verkocht aan kopers met verliezen, waarna de winsten tegen de verliezen werden weggestreept om belastingheffing te ontlopen. Om handel in kasgeldvennootschappen met winsten (of vennootschappen met verliezen) tegen te gaan is artikel 20a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 ingevoerd. Indien vervreemding van de kasgeldvennootschap plaatsvindt teneinde invordering van vennootschapsbelasting te voorkomen, kan de verkoper op basis van artikel 40 van de Invorderingswet, onder voorwaarden, aansprakelijk worden gesteld voor de verschuldigde vennootschapsbelasting. Ten slotte kan de verkoop van een kasgeldvennootschap ook plaatsvinden met het oogmerk om dividendbelasting te besparen. Dit doet zich uitsluitend voor in grensoverschrijdende situaties. De aandeelhouder laat zich in die gevallen geen winst van de kasgeldvennootschap als belast dividend uitkeren, maar verkoopt in plaats daarvan de aandelen aan een partij, die het dividend vervolgens onbelast onder de deelnemingsvrijstelling kan genieten.
Indien sprake is van oneigenlijk gebruik van kasgeldvennootschappen om belastingheffing te ontgaan, zal de Belastingdienst daartegen optreden. De Belastingdienst beschikt over gespecialiseerde teams die zich bezighouden met constructiebestrijding.
Hoe kan het dat de bestuurder van de kasvennootschappen in oktober 2013 tot 30 maanden cel werd veroordeeld, terwijl de civiele rechtszaak tegen het trustkantoor dat hem hielp heden ten dage nog steeds loopt? Heeft de Belastingdienst voldoende capaciteit om dit soort onderzoek te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gezien de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op aangelegenheden met betrekking tot een individuele belastingplichtige. De Belastingdienst beschikt over voldoende capaciteit voor het toezicht op de door u gesignaleerde problematiek. Bij de inzet van de beschikbare capaciteit wordt gekozen voor een risicogerichte benadering.
Hoe verklaart u dat wordt ingezet op een schikking tussen de Belastingdienst en de trustgroep TMF? Erkent u dat het lijkt alsof het trustkantoor weg kan komen met het achterhouden van informatie voor de Belastingdienst en het verhullen van het wegsluizen van geld? Vindt u het wenselijk?
Zie antwoord vraag 4.
Verliest een trustkantoor zijn vergunning van De Nederlansche Bank als evident is dat zij informatie achterhield voor de Belastingdienst? Zo nee, welke sancties staan er voor trustkantoren op het achterhouden van informatie voor de Belastingdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) is bepaald wanneer de vergunning van een trustkantoor door de toezichthouder, De Nederlandsche Bank N.V. (DNB), kan worden ingetrokken:
(i) op verzoek van de vergunninghouder;
(ii) in geval de vergunninghouder in staat van faillissement is verklaard; of
(iii) in geval de vergunninghouder in gebreke blijft om te voldoen aan de verplichtingen die bij of krachtens de Wtt aan het trustkantoor zijn opgelegd.
DNB beoordeelt of in een concreet geval sprake is van feiten en omstandigheden die maken dat één van deze intrekkingsgronden van toepassing is. Indien daarvan sprake is, maakt DNB de afweging of intrekking van de Wtt-vergunning een voldoende proportionele maatregel is. Afhankelijk van (onder meer) de ernst en de verwijtbaarheid van de feiten en omstandigheden zal DNB daarnaast beoordelen of er aanleiding bestaat om de geschiktheid en betrouwbaarheid van betrokken beleidsbepalers opnieuw te toetsen.
Waar het gaat om sancties die door de Belastingdienst kunnen worden opgelegd, gelden voor een trustkantoor dat belastingplichtig is en dat informatie achterhoudt voor de Belastingdienst dezelfde sancties als voor alle andere belastingplichtigen.
Hoe staat het met de voorbereidingen van TMF voor een beursgang? Hoe geloofwaardig vindt u het dat trustkantoren, die vastgoedhandelaren helpen met «neppe investeringen» om de belasting te ontduiken, beursgenoteerd zijn of worden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Op 27 oktober jongstleden heeft TMF Group via een persbericht bekend gemaakt dat zij wordt overgenomen door investeerder CVC Capital Partners. Ik begrijp hieruit dat TMF Group met deze overname door CVC Capital Partners afziet van de eerder aangekondigde beursgang in Londen.
De nieuwe Europese pseudowetgeving voor belastingrulingpraktijken van EU-lidstaten en de gevolgen voor de huidige Nederlandse praktijk |
|
Renske Leijten |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u de Europese pseudowetgeving voor belastingrulingpraktijken van de Europese Gedragscodegroep, die tijdens de Ecofinraad van 6 december 2016 zijn overeengekomen, naar de Kamer sturen en per aanbeveling aangeven in hoeverre de Nederlandse rulingpraktijk eraan voldoet? Zo nee, waarom niet?
Ik neem aan dat de vragensteller met «Europese pseudowetgeving voor belastingrulingpraktijken van de Europese Gedragscodegroep, die tijdens de Ecofinraad van 6 december 2016 zijn overeengekomen» de richtsnoeren betreffende de voorwaarden en regels voor het afgeven van belastingrulings bedoelt. Deze richtsnoeren zijn als bijlage 1 bij het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad gevoegd. Het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep is zoals gebruikelijk gepubliceerd op de website van de Raad.2
Nederland voldoet al op veel punten aan de richtsnoeren. Op enkele punten zal de werkwijze van de Belastingdienst mogelijk aangepast moeten worden. Eerder heb ik aangegeven dat daar nader onderzoek naar plaats zal vinden.3 Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van deze inventarisatie in de eerste helft van 2018 nader informeren.
In hoeverre deelt u de analyse van de Universiteit van Amsterdam dat de nieuwe Europese pseudowetgeving dwingt tot aanpassingen van de Nederlandse belastingrulingpraktijk?1
Zie antwoord vraag 1.
Welk standpunt heeft het kabinet ingenomen tijdens discussies over de overeengekomen pseudowetgeving?
Nederland heeft in de vergadering van Working Party IV van de Europese Commissie (hierna: de Commissie) op 6 februari 2015 een presentatie gehouden over de Nederlandse APA-/ATR-praktijk. De Nederlandse presentatie heeft ter inspiratie gediend voor de Commissie bij het opstellen van het concept voor de richtsnoeren betreffende de voorwaarden en regels voor het afgeven van belastingrulings.
Tijdens de besprekingen van de conceptrichtsnoeren in de Gedragscodegroep in de tweede helft van 2016 heeft Nederland aangegeven de richtsnoeren als nuttig te beschouwen. Nederland heeft verzocht voor de definitie van «ruling» zoveel mogelijk aan te sluiten bij de terminologie die wordt gebruikt in de Richtlijn voor automatische uitwisseling van informatie over rulings4. Daarnaast heeft Nederland de Commissie gevraagd de verhouding tussen het richtsnoer over de uitwisseling van informatie en de eisen voor de spontane en automatische uitwisseling van inlichtingen op grond van EU-richtlijnen te verduidelijken.
Op welke punten vindt u de overeengekomen pseudowetgeving uitvoeringstechnisch problematisch?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het ongemakkelijk is dat over deze pseudowetgeving nooit een «pseudo BNC-fiche» is gepubliceerd, waarin duidelijk wordt gemaakt hoe het kabinet aankijkt tegen de wenselijkheid of de onwenselijkheid van deze nieuwe afspraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voorstellen voor richtsnoeren die in de Gedragscodegroep worden besproken en vastgesteld, zijn geen officiële Commissievoorstellen in de zin van artikel 294 van het Verdrag betreffende de werking van de EU. Een BNC-fiche wordt alleen opgesteld bij officiële voorstellen en mededelingen of aanbevelingen van de Commissie. Het ligt daarom niet in de rede dat ook een (pseudo-)BNC-fiche zou worden opgesteld bij het verschijnen van een voorstel voor nieuwe richtsnoeren.
Los van deze richtsnoeren wordt door het kabinet geregeld met uw Kamer overlegd over de rulingpraktijk. In deze overleggen wisselen het kabinet en uw Kamer met elkaar van gedachten over de eisen die aan de rulingpraktijk worden gesteld. De uitkomsten hiervan worden bij de inzet van het kabinet in internationaal verband meegenomen.
Bent u bereid in de toekomst nieuwe voorstellen voor Europese pseudowetgeving van de Gedragscodegroep met de Kamer te delen, inclusief appreciatie, teneinde de Kamer de mogelijkheid te geven invloed uit te oefenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in antwoord op schriftelijke vragen van uw Kamer heb aangegeven5, stellen de formele procedures van de Gedragscodegroep dat het werk van de Gedragscodegroep vertrouwelijk is. Deze procedures zijn onder meer vastgesteld in de Raadsconclusies bij de instelling van de Gedragscodegroep.6
Tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van de EU in de eerste helft van 2016 heeft Nederland zich ingezet voor het aannemen van Raadsconclusies7 die oproepen tot meer transparantie van de Gedragscodegroep door middel van concrete maatregelen. In deze Raadsconclusies spreekt de Raad de wens uit «dat informatie over lopende en eerdere werkzaamheden van de Gedragscodegroep beter toegankelijk wordt gemaakt; dit betreft tevens reeds openbare documenten en zou moeten worden vormgegeven middels een speciale pagina op de website van de Raad alsmede middels – voor zover mogelijk – vrijgave van documenten die verband houden met algemene richtsnoeren en definitieve besluiten over individuele maatregelen.»8
Mede naar aanleiding van deze Raadsconclusie plegen richtsnoeren, wanneer zij zijn vastgesteld door de Gedragscodegroep, met het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad te worden gepubliceerd. Daarnaast worden zij na vaststelling door de Ecofinraad op de website van de Raad gepubliceerd9. Het kabinet vindt dat het primair aan de Gedragscodegroep is om tot publicatie van voorstellen en concepten van richtsnoeren over te gaan en wil niet unilateraal toegang verlenen tot voorstellen en concepten van richtsnoeren. Hoewel het kabinet hier voorstander van is, is binnen de Gedragscodegroep vooralsnog niet besloten tot de publicatie van voorstellen en concepten van richtsnoeren.
Ik ga in de geannoteerde agenda voor het algemeen overleg voorafgaand aan een Ecofinraad in op de inhoud van het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad, wanneer een halfjaarlijks verslag als bespreekpunt voor de Ecofinraad wordt geagendeerd. In het halfjaarlijkse verslag wordt ook gerapporteerd over de bespreking van concept-richtsnoeren in de Gedragscodegroep. Tijdens het algemeen overleg kunnen de leden van de vaste commissie voor Financiën vragen stellen over de geannoteerde agenda en het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep. Democratische controle is aldus gegarandeerd.
Wat vindt u van de door de Universiteit van Amsterdam ontwikkelde aanbevelingen om de Gedragscodegroep transparanter en meer open te maken ten aanzien van de ontwikkeling van pseudowetgeving?2
De heer Nouwen van de Universiteit van Amsterdam doet in zijn position paper ten behoeve van de expertbijeenkomst fiscale constructies een aantal aanbevelingen om de Gedragscodegroep transparanter en meer open te maken. Hij merkt daarbij op dat het gaat om een zekere balans tussen enerzijds de wens voor meer transparantie en anderzijds het belang van een zekere mate van vertrouwelijkheid ten behoeve van het effectief functioneren van de Gedragscodegroep. Ik heb mij in het verleden in min of meer dezelfde bewoordingen uitgelaten over het belang van het vinden van een dergelijke balans.11
Ik vind het positief dat de lidstaten het belang van het vergroten van transparantie van de Gedragscodegroep hebben onderschreven in de Raadsconclusies van 8 maart 2016 en het erover eens zijn geworden dat door middel van een aantal concrete maatregelen deze transparantie kan worden vergroot. Zo wordt er tegenwoordig uitgebreider dan voorheen gerapporteerd over de besprekingen in de Gedragscodegroep in de halfjaarlijkse rapportage van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad. Ook is een groot aantal documenten betreffende de Gedragscodegroep, zoals halfjaarlijkse verslagen en richtsnoeren, gepubliceerd op de website van de Raad. Ik vind dit significante verbeteringen, zeker gezien het feit dat niet alle 28 lidstaten in gelijke mate nut en noodzaak van het vergroten van transparantie van de Gedragscodegroep onderkennen en met de Raadsconclusies zelfs alle 28 lidstaten moesten instemmen. Dit neemt echter niet weg dat het kabinet van mening is dat, ook binnen de marges van de genoemde Raadsconclusies, meer transparantie mogelijk is, bijvoorbeeld over de naleving door lidstaten van overeengekomen richtsnoeren. Ook de heer Nouwen wijst op het belang van het vergroten van transparantie op dit gebied.
De heer Nouwen doet verschillende voorstellen om de informatievoorziening aan uw Kamer te vergroten. De afgelopen keren heb ik uw Kamer in de geannoteerde agenda voor de Ecofinvergadering zo goed mogelijk geïnformeerd over de besprekingen in de Gedragscodegroep, wanneer het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad als hamerstuk voor akkoord geagendeerd stond op de agenda van de Ecofinraad. Tijdens het algemeen overleg voorafgaand aan de desbetreffende Ecofinraden konden de leden van de vaste commissie voor Financiën hierover vragen stellen. Hierdoor was naar mijn mening democratische controle door uw Kamer gegarandeerd.
Door beter en uitgebreider te rapporteren zou de Gedragscodegroep volgens de heer Nouwen aan transparantie kunnen winnen. Zoals ik eerder opmerkte, is de rapportage door middel van de halfjaarlijkse rapportage van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad uitgebreider geworden. Daarnaast wordt er momenteel binnen de Gedragscodegroep over gesproken om meer aandacht te besteden aan het informeren van de Raad over de monitoring door de Gedragscodegroep van de toepassing door de lidstaten van richtsnoeren die door de Gedragscodegroep zijn vastgesteld.
Het kabinet is van mening dat de Gedragscodegroep transparanter zou worden, wanneer zij naast haar halfjaarlijkse verslag aan de Ecofinraad ook na iedere vergadering zou rapporteren over hetgeen tijdens die vergadering is besproken. Nederland heeft hier eerder aandacht voor gevraagd in de Gedragscodegroep en zal dit blijven doen. Tot op heden is de Gedragscodegroep echter nog niet overgegaan tot het opstellen en publiceren van verslagen van iedere vergadering.
In hoeverre deelt u de analyse van de Universiteit van Amsterdam dat de in 2016 op Europees niveau overeengekomen afspraken, de openheid en de transparantie van de Gedragscodegroep slechts beperkt zullen doen vergroten?
Zie antwoord vraag 7.
Wenst u zich in Brussel hard te maken de Gedragscodegroep transparanter en meer open te maken, in lijn met de aanbevelingen van de Universiteit van Amsterdam?
Nederland heeft zich in en na het Nederlandse voorzitterschap ingezet voor een transparantere Gedragscodegroep. Zoals ik in antwoord op vraag 8 heb aangegeven, maakt Nederland zich hard voor het opstellen en publiceren van verslagen van vergaderingen van de Gedragscodegroep.
Is bij het afgeven van een ruling altijd sprake van betrokkenheid van ten minste twee belastingambtenaren? Zo nee, bij welke rulings is dat niet het geval?
Bij verzoeken die onder de competentie vallen van het APA-/ATR-team is dit altijd het geval. Op basis van het APA- en ATR-besluit worden verzoeken voor zekerheid vooraf over de in deze besluiten genoemde onderwerpen te allen tijde voor bindend advies voorgelegd aan het APA-/ATR-team.12 Door het APA-/ATR-team wordt zekerheid vooraf gegeven in de vorm van een APA- of ATR-vaststellingsovereenkomst. Bij de afgifte van deze overeenkomsten is altijd sprake van betrokkenheid van ten minste twee ambtenaren. De overeenkomst wordt door de dossierbehandelaar altijd voor review voorgelegd aan de vaktechnisch adviseur APA of ATR (de tweede handtekeningzetter). Daarnaast zal in veel gevallen nog een lokale inspecteur de vaststellingsovereenkomst ondertekenen. Voor de afgifte van APA’s en ATR’s wordt derhalve zonder meer voldaan aan de aanbeveling die is opgenomen in de Europese richtsnoeren omtrent het twee-paar-ogen-vereiste. Doordat de afgifte van APA’s en ATR’s is ondergebracht bij een centraal team, is bovendien de eenheid van beleid gewaarborgd en wordt dus ook invulling gegeven aan het in de richtsnoeren genoemde precedentcontrolevereiste.
Ook indien er geen sprake is van een APA of ATR, is er in veel gevallen sprake van betrokkenheid van ten minste twee inspecteurs. Zoals aangegeven wordt momenteel nog onderzocht of de werkwijze nog verder verfijnd moet worden.
Komt het voor dat rulings worden verlengd? Zo ja, worden de feiten en omstandigheden op basis waarvan de ruling is verstrekt dan altijd opnieuw beoordeeld? Hoe wordt toegezien op de naleving van afspraken dat bij winstversmalling het land van het moederconcern gemeld moet worden?
Indien een belanghebbende aan het einde van de looptijd van een ruling opnieuw een ruling aanvraagt, zal dit verzoek separaat beoordeeld worden en opnieuw worden bezien of de ruling onder dezelfde voorwaarden kan worden afgegeven. Een integrale herbeoordeling van de relevante feiten en omstandigheden maakt hier standaard deel van uit. Alle rulings met een grensoverschrijdend effect worden uitgewisseld met de fiscale autoriteiten van de relevante landen, waaronder het land van de moedermaatschappij. Deze rulings worden bovendien uitgewisseld aan andere lidstaten middels de EU-database.
Waar doelt u specifiek op wanneer u zegt dat u de uitvoeringslast niet uit het oog verliest bij het naleven van de richtsnoeren? Welke aspecten van deze richtsnoeren zorgen volgens u voor een (te) hoge uitvoeringslast?
De richtsnoeren kennen een zeer ruime definitie van het begrip zekerheid vooraf. Weliswaar geldt een zogenoemde MKB-drempel maar er zullen veel situaties van zekerheid vooraf onder de definitie vallen. Bij de uitvoeringslast noem ik onder andere het onderdeel van de richtsnoeren dat ziet op publicatie van informatie over rulings. Ik hecht er sterk aan dat belastingplichtigen – groot en klein – die zekerheid vooraf wensen over hun fiscale situatie kunnen rekenen op vertrouwelijke omgang met hun gegevens. Voorkomen moet worden dat er concurrentie- en bedrijfsgevoelige vertrouwelijke informatie openbaar wordt gemaakt.
Ingevolge artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is het eenieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting. Deze geheimhoudingsplicht beperkt in grote mate de hoeveelheid informatie die verschaft zal kunnen worden in dergelijke publicaties. Daarmee daalt de kwaliteit van de publicatie en de toegevoegde waarde ervan.
De richtsnoeren bevatten ook richtlijnen voor landen die niet overgaan tot publicatie van de ruling zelf. In een dergelijk geval moeten de conclusies die te trekken vallen uit de rulings gepubliceerd worden op de website van de belastingdienst. Dit kan in de vorm van «guidance» die up to date is, of meer algemene conclusies, waarbij het noodzakelijk is dat deze beschikbaar zijn voor andere belastingplichtigen en buitenlandse belastingdiensten. Hierbij merk ik op dat buitenlandse belastingdiensten daarnaast ook informatie krijgen over individuele rulings in het kader van de informatie-uitwisseling over rulings in EU- en OESO-verband. Ook kunnen zij om nadere informatie verzoeken, waaronder de ruling zelf.
In opdracht van het Europees parlement is in november 2015 een studie verschenen over de afgifte van rulings in Europese lidstaten.14 Uit de publicatie blijkt dat proces, vorm en juridische status van afgegeven rulings in lidstaten erg verschillen. In sommige lidstaten zijn de procedures omtrent afgifte van rulings en de publicatie daarvan in wetgeving neergelegd. Dit betreft bijvoorbeeld België en Luxemburg. In sommige landen heeft een ruling de status van quasi-jurisprudentie aangezien de ruling wordt afgegeven door een daartoe ingesteld orgaan, dat los staat van de Belastingdienst. In andere landen, zoals in Nederland, is de afgifte van rulings neergelegd in een uitvoeringstechnisch raamwerk, de beleidsbesluiten.
De onderzoekers besteden ook aandacht aan publicatie van informatie over rulings. Daarbij wordt ook genoemd dat veel landen verregaande geheimhoudingsverplichtingen hebben die het publiek maken van informatie over individuele belastingplichtigen beperken. Uit het onderzoek blijkt dat een aantal lidstaten in het geheel niet overgaat tot publicatie. Ten aanzien van de lidstaten die wel overgaan tot publicatie, onderscheiden zij de volgende manieren:
De onderzoekers merken daarbij op dat het bij de beoordeling van de rulingpraktijken van alle onderzochte landen moeilijk is om na te gaan of alle rulings zijn gepubliceerd, of alle richtlijnen op de juiste manier zijn gepubliceerd en of er naast de rulings ook andere vormen van zekerheid vooraf zijn die de facto dezelfde waarde hebben als rulings die zijn afgegeven binnen een centraal raamwerk. Ik ben dus – evenals deze onderzoekers – niet in staat om te beoordelen of andere landen informatie over alle individuele (grensoverschrijdende en nationale) rulings publiceren.
Zoals gezegd bieden de richtsnoeren ook de mogelijkheid om via andere wegen transparantie te bereiken. Nederland publiceert inhoudelijke standpunten die van toepassing kunnen zijn voor meerdere belastingplichtigen in beleidsbesluiten. Er bestaat een breed scala aan beleidsbesluiten. De beleidsbesluiten die van toepassing zijn op de APA-/ATR-praktijk heb ik gevoegd als bijlage bij de brief die ik op 23 mei jl. aan uw Kamer heb gestuurd.15 Daarnaast zijn met de notitie «Beschrijving stand van zaken APA-/ATR-praktijk 2017» over de meest voorkomende verschijningsvormen van APA’s en ATR’s, exemplarische APA’s en ATR’s openbaar gemaakt.
Verder heb ik in het debat met uw Kamer van 1 juni jl. toegezegd dat het APA-/ATR-team jaarlijks een verslag uit zal brengen met bestuurlijke informatie over de APA-/ATR-praktijk, technische uitvoeringsaspecten op het gebied van de APA-/ATR-praktijk en eventuele ontwikkelingen met betrekking tot de eerder met uw Kamer gedeelde exemplarische APA’s en ATR’s.16 Daarnaast zal de APA-/ATR-praktijk jaarlijks door een onafhankelijke commissie worden getoetst en heb ik, conform een door uw Kamer aangenomen motie, contact opgenomen met de Algemene Rekenkamer met de vraag of zij bereid zijn om het in 2014 uitgevoerde onderzoek opnieuw uit te voeren in 2019.
Als gevolg van de grote mate van uniformiteit van de APA’s en ATR’s is bovendien de publicatie van afgegeven APA’s en ATR’s die zodanig geanonimiseerd zijn dat niet valt te herleiden op welke belastingplichtige een APA of ATR betrekking heeft, minder zinvol. Na anonimiseren zou per type ruling een (vrijwel) identieke tekst worden gepubliceerd die vergelijkbaar is met de door mij gepubliceerde exemplarische APA’s en ATR’s.
Uit de richtsnoeren en de parlementaire en maatschappelijke aandacht blijkt dat er behoefte bestaat aan meer openheid over de rulingpraktijk in het algemeen en de APA-/ATR-praktijk in het bijzonder. De door mij getoonde en aangekondigde initiatieven dragen daaraan bij.
Klopt het dat de richtsnoeren ook voorschrijven dat puur nationale belastingrulings worden gepubliceerd, al dan niet samengevat op anonieme basis in een steeds bij te werken beleidsbesluit?
De richtsnoeren zien ook op puur nationale belastingrulings. Er geldt daarbij echter ook een MKB-drempel waardoor een aanzienlijk deel van de rulings die op puur nationale situaties ziet, buiten de reikwijdte van de richtsnoeren zal vallen. Voor het deel van de vraag dat ziet op de publicatie van informatie over rulings verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 12, 14, 17 en 18.
Bent u van mening dat het publiceren van (samenvattingen van) alle belastingrulings, ook de puur nationale, tot een (te) grote administratieve last leidt? Zo ja, waarom leidt dit volgens u tot een (te) grote administratieve last? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u enkele voorbeelden geven van puur nationale belastingrulings? Welke vormen komen het meest voor? Hoeveel worden er jaarlijks verstrekt? Welke partijen zijn het die deze aanvragen?
De Belastingdienst geeft zekerheid vooraf voor zowel grensoverschrijdende als nationale situaties, alsmede voor zowel grote als kleine bedrijven en voor particulieren. Voorbeelden van puur nationale belastingrulings zijn een vaststellingsovereenkomst over de waarde van een bedrijfspand, de fiscale implicaties van een bedrijfsoverdracht, wat de afschrijvingstermijn is van een bedrijfsmiddel of over de waardering van incourante aandelen. De Belastingdienst registreert deze vorm van zekerheid vooraf niet op basis van een categorie-indeling. Ik kan daarom niet aangeven welke vorm het meeste voorkomt. De aanvragers zijn belastingplichtigen uit het groot- en kleinbedrijf, dan wel hun fiscaal vertegenwoordiger.
Hoe vaak geeft de Belastingdienst zekerheid vooraf over afschrijvingstermijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Belastingdienst registreert niet via vaste categorieën welk onderwerp het verzoek om zekerheid vooraf betreft. Ik kan dus ook niet aangeven hoe vaak er zekerheid vooraf over afschrijvingstermijnen wordt gegeven.
Is het waar dat België, Spanje en Polen reeds (samenvattingen van) rulings publiceren? Welke andere landen publiceren reeds (samenvattingen van) rulings? Welke landen zijn van plan dit te gaan doen?
Zie antwoord vraag 12.
Waarom blijft u weigeren (samenvattingen van) rulings te publiceren, terwijl dit wel onderdeel is van de pseudowetgeving?3
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel extra capaciteit de Belastingdienst nodig heeft teneinde te kunnen voldoen aan de richtsnoeren ten aanzien van het rulingbeleid? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen merk ik op dat de inzet van extra capaciteit door de Belastingdienst afhankelijk is van de keuzes die gemaakt worden bij de nadere invulling van de richtsnoeren. De grootste impact voorzie ik bij de keuzes die gemaakt kunnen worden bij publicatie van informatie over rulings. Mijn bespiegelingen over het nut en de noodzaak van de publicatie van informatie over rulings heb ik hierboven beschreven in de beantwoording van de vragen 12, 14, 17 en 18. Op basis van ervaringen in andere landen die informatie publiceren over rulings blijkt dat gemiddeld zo’n vier uur aan directe arbeidstijd wordt gerekend voor het anonimiseren en publiceren van een ruling. Gezien alleen al het aantal rulings met een grensoverschrijdend effect dat jaarlijks door de Belastingdienst wordt afgegeven, zou dit een grote impact hebben op de capaciteit van de Belastingdienst.
De werkzaamheden met betrekking tot de publicatie van geanonimiseerde rulings zouden voor een groot deel komen te liggen bij de vaktechnische specialisten die moeten beoordelen welke informatie relevant en niet relevant is voor mogelijke publicatie, waarbij ook de geheimhoudingsplicht in ogenschouw genomen moet worden. De hiermee gemoeide tijd gaat dus ten koste van andere activiteiten van deze specialisten, zoals de inhoudelijke beoordeling van af te geven APA’s en ATR’s, de aanslagregeling van vennootschappen die betrokken zijn bij dergelijke APA’s en ATR’s en de informatie-uitwisseling met andere belastingdiensten. Naast de hierboven genoemde directe arbeidsuren moet ook gedacht worden aan indirecte arbeidsuren en aan de volgende extra activiteiten:
Wanneer dienen de belastingrulingpraktijken te voldoen aan de nieuwe Europese pseudowetgeving voor belastingrulingpraktijken?
De richtsnoeren betreffende de voorwaarden en regels voor het afgeven van belastingrulings bevatten geen inwerkingtredingsdatum. Over de termijn waarbinnen lidstaten dienen te voldoen aan richtsnoeren die door de Gedragscodegroep zijn vastgesteld, is vooralsnog niets vastgelegd.
Bent u bereid de eerste beoordeling van de implementatie in de lidstaten volledig met de Kamer te delen? Zo nee, bent u bereid in ieder geval de eerste beoordeling van de Nederlandse belastingrulingpraktijk door de Gedragscodegroep te delen met de Kamer (dat wil zeggen de volledige analyse van de Nederlandse belastingrulingpraktijk)?
Momenteel wordt binnen de Gedragscodegroep besproken op welke wijze de resultaten van de monitoring door de Gedragscodegroep van de toepassing door de lidstaten van door de Gedragscodegroep vastgestelde richtsnoeren kunnen worden gepubliceerd. Nederland zal zich in beginsel aansluiten bij de afspraken die hierover binnen de Gedragscodegroep worden gemaakt.
Vooralsnog is geen beoordeling van de implementatie van de richtsnoeren betreffende de voorwaarden en regels voor het afgeven van belastingrulings door de lidstaten voorzien. Indien deze wordt uitgevoerd, zal uw Kamer over de resultaten daarvan voor Nederland worden geïnformeerd.
Het uitkleden van de buffereis voor banken zoals in voorlopige EU-wetgeving is geformuleerd |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kunt u het rapport aan de Kamer sturen dat samen met de Duitse overheid is opgesteld over de formulering van de buffereis voor banken, zoals genoemd in het artikel «Nederland en Duitsland vrezen uitkleden buffereis banken»?1 Zo nee, waarom niet?
Het Financieele Dagblad-artikel waar het lid Leijten (SP) naar verwijst, is waarschijnlijk gebaseerd op een technische inbreng van Duitse en Nederlandse ambtenaren tijdens een Brusselse expertwerkgroep, waar onder andere is gesproken over voldoende verliesabsorberend vermogen (bail-inbare buffers). Deze inbreng was geheel in lijn met de kabinetsreactie van 19 december 2016. Daarin heeft het kabinet haar positie uiteengezet op het pakket van de Europese Commissie d.d. 23 november 2016, waarvan de herziening van de Minimum Requirement for own funds and Eligible Liabilities (MREL) en de introductie van de Total Loss Absorbing Capacity (TLAC) onderdeel uitmaakt. In de kabinetsreactie zette het kabinet uiteen dat het voorstel van de Europese Commissie het bestaande MREL-kader2 substantieel wijzigt, de MREL verlaagt en ophoging beperkt toestaat middels guidance.3
Het kabinet stelde in haar reactie dat het essentieel is dat afwikkelingsautoriteiten een voldoende hoge MREL kunnen opleggen aan banken. De hoogte van de MREL zou voldoende moeten zijn om ten minste 8% van de totale passiva te kunnen «bail-innen». Ook is het kabinet van mening dat het voorstel van de Commissie om de MREL op te kunnen hogen middels guidance onvoldoende is. Daarom zet het kabinet in op een aanscherping van het voorstel.4 Deze kabinetsreactie is vervolgens nog aan de hand van schriftelijke vragen, waaronder ook van de leden van de SP-fractie, nader gespecificeerd.5
Het bovenstaande is in feite de «opdracht» aan de hand waarvan onze Nederlandse experts in werkgroepen dialoog voeren met hun Europese collega’s. Bij dit soort werkgroepen vinden technische discussies plaats, door de Nederlandse vertegenwoordigers gebaseerd op de Nederlandse inzet. Eventuele technische stukken die ambtelijke experts ten behoeve van hun onderlinge discussie opstellen, zijn bedoeld om standpunten tussen die ambtelijke vertegenwoordigers technisch goed inzichtelijk te maken. Zij zijn niet opgesteld ten behoeve van het politieke debat tussen kabinet en Kamer. Daartoe dient de eerder genoemde kabinetsreactie. Om onze ambtelijke vertegenwoordigers in staat te stellen zich in Brussel maximaal in te spannen om voorstellen in lijn te krijgen met de Nederlandse inzet, vind ik het niet verstandig om dergelijke stukken met de Kamer te delen.
Wie heeft opdracht gegeven tot het onderzoek en hoe is de onderzoeksopzet tot stand gekomen? Kunt u aangeven of er ook met andere EU-lidstaten is gekeken naar de buffereis voor banken?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer denkt u dat er duidelijkheid komt over de vereiste buffers die banken moeten aanhouden en over de systematiek waarvoor gekozen zal worden?
Zoals in antwoord hiervoor is aangegeven bestaat er op dit moment al een kader voor MREL. Dit heeft de Europese Bankenautoriteit in 2015 ontworpen en is vervolgens door de Europese Commissie vastgesteld. Op basis daarvan heeft de Single Resolution Board (SRB) in 2016 niet-bindende doelstellingen gecommuniceerd aan enkele Nederlandse banken. In 2017 zal de SRB voor het eerst MREL-eisen opleggen aan banken. Van duidelijkheid over de op dit moment lopende herziening van het raamwerk is pas sprake zodra de politieke onderhandelingen tussen het Europees parlement en de Raad succesvol zijn afgerond. Doelstelling van het Estse voorzitterschap lijkt te zijn om voor het jaar tot een raadsakkoord te komen. Dit is echter onzeker en afhankelijk van voldoende voortgang.
Garandeert u dat de Nederlandse inzet niet aanstuurt op liberalisering van de buffereis? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse inzet is volledig conform de voornoemde kabinetsreactie.
De APA-/ATR-praktijk |
|
Renske Leijten (SP), Lammert van Raan (PvdD), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Is het waar dat in informeel kapitaal-rulings de volgende kritische veronderstelling wordt opgenomen: «Aan Partij B is en wordt een juist en volledig beeld gegeven van de activiteiten van Partij A. Aan de buitenlandse belastingautoriteiten is en wordt een juist en volledig beeld gegeven van de activiteiten van Partij A en van de fiscale behandeling daarvan in Nederland.»?1
Een APA is een civielrechtelijke overeenkomst waarvan de uitleg is voorbehouden aan partijen. In een APA, dus ook in een informeel kapitaal ruling, wordt altijd als kritische veronderstelling opgenomen dat door de belastingplichtige aan de buitenlandse belastingautoriteiten een juist en volledig beeld is en wordt gegeven van de activiteiten van de belastingplichtige en de fiscale behandeling van die activiteiten in Nederland.
De informatie uit de APA of ATR die relevant is voor de belastingheffing in het buitenland moet op een juiste wijze in de aangifte worden verwerkt. Indien de buitenlandse autoriteiten daar om vragen dient bovendien de fiscale behandeling in Nederland te worden uitgelegd.
Er wordt niet voldaan aan de kritische veronderstelling als de belastingplichtige op verzoek van de buitenlandse belastingdienst geen, onjuiste of onvolledige informatie verstrekt. In dat geval eindigt de APA of ATR.
Klopt het dat in de kritische veronderstelling het woord «desgevraagd» niet voorkomt? Waarom zegt u dan in uw antwoorden op vragen dat in een APA een kritische veronderstelling wordt opgenomen dat belastingplichtige desgevraagd een juist en volledig beeld moet geven aan de buitenlandse belastingdienst van de activiteiten en de fiscale behandeling daarvan in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan aan de kritische veronderstelling, dat aan de buitenlandse belastingautoriteiten een volledig beeld is gegeven, worden voldaan als de belastingplichtige niet uit eigen beweging de buitenlandse belastingautoriteiten informeert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waaruit blijkt dat bedrijven niet verplicht zijn uit eigen beweging de buitenlandse belastingdienst te informeren, maar alleen als ze erom gevraagd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt uw antwoord op eerdere Kamervragen dat een kritische veronderstelling niet inhoudt dat een belastingplichtige uit eigen beweging, in alle gevallen, de buitenlandse belastingautoriteiten moet informeren of had moeten informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe controleert de Belastingdienst of de kritische veronderstelling wordt nagekomen?
De controle aanpak van de Belastingdienst is beschreven in de notitie Controleaanpak Belastingdienst.3 De afgifte van APA’s en ATR’s en het toezicht op lopende APA’s en ATR’s is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bevoegde lokale inspecteurs en het APA/ATR-team. De Belastingdienst hanteert hierbij een risicogerichte benadering. Bij het toezicht op verrekenprijsproblematiek (APA’s) speelt bovendien de coördinatiegroep verrekenprijzen (CGVP) een coördinerende rol. Om het toezicht op dienstverleningslichamen en de daaraan gestelde substance eisen te intensiveren heeft het kabinet in 2013 besloten extra capaciteit ter beschikking te stellen. Daarnaast is in 2015 besloten om extra specialisten in te zetten om te toetsen of de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de zekerheid vooraf zich nog steeds voordoen.4 Indien niet voldaan wordt aan de substance-eisen wordt hierover informatie uitgewisseld met het buitenland en indien er sprake is van een relevante wijziging in de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de zekerheid vooraf, vervalt de zekerheid vooraf of wordt deze aangepast.
In 2016 zijn 19 lopende ATR’s en 40 lopende APA’s gecontroleerd. Ten aanzien van de APA’s hebben in één geval gewijzigde omstandigheden aanleiding gegeven tot nader overleg. Het onderzoek van de lopende ATR’s heeft in drie gevallen geleid tot het niet langer van kracht zijn van de vaststellingsovereenkomst ATR. In één geval bleek de belastingplichtige rechtspersoon geliquideerd te zijn. In een tweede geval bleek de investering waarvoor een ATR was afgegeven niet door te zijn gegaan. In een derde geval bleek de ATR te zijn vervallen omdat geconstateerd is dat de aan de overeenkomst ten grondslag liggende feiten en omstandigheden anders waren dan verondersteld bij de afgifte van de ATR.
Klopt het dat het niet voldoen aan de kritische veronderstellingen die in rulings worden opgenomen, leidt tot de beëindiging van de ruling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft het niet naleven van kritische veronderstellingen in de ruling geleid tot beëindiging van de ruling?
Zie antwoord vraag 6.
Is Nederland wel eens door een buitenlandse belastingdienst verzocht om een ruling te beëindigen, omdat de multinational – bijvoorbeeld via het gebruik van informeel kapitaal – evident te weinig belasting betaalde over de gemaakte winst?
Bij de Belastingdienst zijn geen gevallen aangetroffen waarin een buitenlandse belastingdienst heeft verzocht om de beëindiging van een APA of een ATR. APA’s en ATR’s worden afgegeven met inachtneming van wet, beleid, en jurisprudentie. In een APA met een informeel kapitaal element wordt op basis van het arm’s length beginsel en de jurisprudentie van de Nederlandse Hoge Raad een zakelijke beloning vastgesteld voor de in Nederland uitgeoefende activiteiten, gelopen risico’s en gebruikte activa. Informeel kapitaal rulings leiden dan ook niet tot te weinig belastingheffing in Nederland. Andere landen stellen de belastbare winst en de aldaar verschuldigde belasting zelfstandig vast op basis van de aldaar geldende wet- en regelgeving. Inmiddels worden alle grensoverschrijdende rulings met het buitenland uitgewisseld. Hierdoor beschikken buitenlandse autoriteiten over voldoende informatie om hun eigen nationale belastingwetten toe te passen.
Zijn de afgegeven rulings geldig als er niet voldaan wordt aan de voorwaarden, zelfs als de Belastingdienst niet ingrijpt op de overtreding?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Met welke argumenten heeft de Europese Commissie de Belgische praktijk van informeel kapitaal als staatssteun bestempeld?
De Europese Commissie is, zo blijkt uit haar besluit van 11 januari 2016 van mening dat de Belgische «rulingregeling overwinstbelasting» verboden staatssteun inhoudt.5 De Belgische staat en een aantal bedrijven heeft tegen dit oordeel van de Europese Commissie beroep ingesteld. De beroepsprocedure loopt momenteel nog en er is derhalve nog geen uitsluitsel over het al of niet aanwezig zijn van staatssteun. Lopende deze beroepzaak ga ik niet in op de wezenlijke verschillen tussen de Nederlandse en de Belgische wet- en regelgeving op dit punt.
Kunt u per argument van de Europese Commissie aangeven hoe deze al dan niet relevant is voor de Nederlandse praktijk met informeel kapitaal?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u alsnog de vraag beantwoorden waarom het afgeven van rulings waarin informeel kapitaal toegepast werd eind jaren tachtig is geschorst en waarom die schorsing in 1995 is opgeheven?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 31 augustus 2017 zijn de door de Hoge Raad gewezen arresten van 8 juli 1986 (BNB 1986/293 t/m 297) aanleiding geweest om de afgifte van informeel kapitaal rulings te schorsen. Op basis van die arresten rees namelijk de vraag of het voor een informeel kapitaal ruling waarbij een buitenlandse vennootschap betrokken is, noodzakelijk is dat het voordeel aldaar daadwerkelijk tot de winst wordt gerekend. Een analyse van deze arresten heeft geleid tot de conclusie dat dit niet het geval is. Op basis hiervan is de schorsing opgeheven en is de afgifte van informeel kapitaalrulings hervat in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 1978 (BNB1978/252). Ik heb de analyse niet terug kunnen vinden in de bestanden. De uitkomst van de analyse is destijds met uw Kamer gedeeld. Uit het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2004 (BNB 2005/169) kan overigens worden afgeleid dat de uitkomst van de destijds uitgevoerde analyse juist is.
Waarom antwoordt u dat u niet in staat bent een totaaloverzicht te geven van alle situaties waarin een hybride entiteit een rol speelt? Kunt u een overzicht geven van situaties die bij u bekend zij waarin hybride entiteiten een rol spelen?
Hybride entiteiten kunnen voorkomen in zeer veel verschillende grensoverschrijdende situaties, omdat sprake is van twee verschillende rechtsstelsels die een entiteit of samenwerkingsverband elk op basis van de daar geldende wet- en regelgeving kwalificeren. In het besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519 is een niet limitatieve lijst opgenomen van een groot aantal (grofweg 200 typen) buitenlandse lichamen en samenwerkingsverbanden waarvoor een indicatie is gegeven van de Nederlandse fiscale kwalificatie. Dit is echter nadrukkelijk indicatief van aard, omdat altijd dient te worden getoetst op basis van de specifieke factoren van het geval. De omvang van de indicatieve lijst laat zien dat bij een groot aantal verschillende rechtsvormen eventueel sprake zou kunnen zijn van een hybride entiteit. De Belastingdienst houdt niet apart bij in welke situaties een hybride entiteit een rol speelt. Ik ben dan ook niet in staat om het gevraagde totaaloverzicht te geven.
Wordt in een ruling waarbij sprake is van een informeel kapitaal per transactie een «arm’s length» prijs vastgesteld? Wordt per transactie de omvang van de storting van informeel kapitaal bepaald?
Er kunnen zich verschillende situaties van informeel kapitaal voordoen. In sommige situaties kan de prijs en het informeel kapitaal per transactie worden vastgesteld. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij het verstrekken van een renteloze lening of het overdragen van een activum tegen een onzakelijk lage prijs. In andere situaties is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat sprake is van een groot aantal vergelijkbare transacties en dient het vaststellen van informeel kapitaal op een geaggregeerde wijze of indirecte wijze te geschieden.6
Kunt u uitleggen hoe wordt vastgesteld aan welke landen informatie over de ruling moet worden uitgewisseld en welke informatie moet worden uitgewisseld, bij de afgifte van een ruling waarin sprake is van de toepassing van informeel kapitaal en de winst volgens de «transactional net margin method» is vastgesteld?
In OESO-verband moet informatie over informeel kapitaal situaties, met of zonder zekerheid vooraf, al dan niet volgens de «transactional net margin method», worden uitgewisseld met belastingdiensten van alle landen waar zich verbonden lichamen bevinden waarmee de belastingplichtige onzakelijk handelt. Daarnaast wordt informatie over deze APA’s uitgewisseld met het land waarin de directe aandeelhouder en de uiteindelijke moedermaatschappij van het concern zich bevinden. In EU-verband wordt informatie over alle uit te wisselen rulings opgeslagen in een centrale database welke toegankelijk is voor alle Europese lidstaten.
Hoe verloopt de informatie-uitwisseling in een situatie waarin sprake is van informeel kapitaal zonder ruling en de prijs volgens de «transactional net margin method» is bepaald?
In OESO verband is afgesproken om toepassing van informeel kapitaal ook uit te wisselen als er geen ruling is afgegeven. Om in deze situaties te kunnen constateren dat er sprake is van informeel kapitaal, en om de voor uitwisseling benodigde gegevens te verkrijgen, zijn de vragen hieromtrent in de aangifte vennootschapsbelasting aangepast en uitgebreid. De verdere uitwisseling gaat identiek aan de gevallen met ruling. Dit geldt voor alle informeel kapitaal situaties, dus inclusief de situaties waarin de zakelijke beloning voor de in Nederland verrichte activiteiten is gebaseerd op basis van de «transactional net margin method».
Hoeveel andere OESO-landen kennen een praktijk waarbij winsten eenzijdig naar beneden worden bijgesteld? Hoeveel OESO-landen geven hierover rulings af?
Alle lidstaten van de OESO onderschrijven de via consensus tot stand gekomen Transfer Pricing Guidelines. Hierin wordt het beginsel uitgewerkt dat transacties tussen verbonden vennootschappen geacht worden plaats te vinden tegen prijzen en onder voorwaarden die derde partijen in dezelfde omstandigheden ook overeen zouden komen. Dat kan tot prijs- en winstaanpassingen naar boven of naar beneden leiden. Hoeveel landen een neerwaartse aanpassing in aanmerking nemen is mij niet bekend.
In het kader van het OESO Forum on Harmful Tax Practices zijn dergelijke zogenoemde «downward adjustments» aan de orde geweest. Uit het BEPS Rapport over actie 5 blijkt dat het Nederlandse informeel kapitaal leerstuk in lijn is met beginselen van internationale belastingheffing.7 Wel wordt opgemerkt dat transparantie hierbij belangrijk is. Daarom is afgesproken dat informatie over rulings hierover uitgewisseld zullen worden. Welke landen dergelijke rulings afgeven is mij niet bekend.
Kunt u een inschatting maken van de totale waarde die is gemoeid met de informeel kapitaal-rulingpraktijk en dat grafisch weergeven voor de periode 1995 tot heden?
Sinds de invoering van de APA-/ATR-praktijk is bij het registeren van aangevraagde en toegewezen APA’s het aantal rulings met een informeel kapitaalelement niet systematisch bijgehouden. Ik ben om deze reden dan ook niet in staat inzicht te geven in aantallen afgegeven informeel kapitaal rulings en de totale waarde die daarmee gemoeid is. In mijn brief van 14 april heb ik aangegeven dat uit ervaring van het APA-/ATR-team blijkt dat een beperkt percentage van de afgegeven APA’s een informeel kapitaalelement bevat.8
Mededelingen in de Troonrede en media over de voor 2018 verwachte koopkrachtontwikkeling |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken in de Troonrede: «De regering heeft ervoor gezorgd dat alle groepen, ook sociale minima en ouderen, in 2018 in ieder geval hun koopkracht behouden» en: «Toch merkt niet iedereen de economische groei voldoende in het dagelijks leven»?
Ja. Waarbij de opmerking past dat genoemde zinnen in omgekeerde volgorde in de Troonrede voorkwamen.
Vindt u deze omschrijvingen van de verwachte koopkrachtontwikkeling, en in relatie tot de koopkrachtontwikkeling juist, duidelijk, volledig en voldoende genuanceerd, gegeven het feit dat in de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) 2018 te lezen valt dat 13% van de werkenden de «nul» houdt of er op achteruitgaat in koopkracht, en dat dit het geval is voor zelfs 23% van de uitkeringsontvangers, en 24% van de gepensioneerden? Kunt u uw antwoord uitvoerig motiveren?
In de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) valt te lezen dat dankzij het koopkrachtpakket de groepen uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden er in 2018 in doorsnee op vooruit gaan. Dit is een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de raming van het CPB ten tijde van het CEP2017, toen het CPB raamde dat deze groepen er juist op achteruit zouden gaan. De uitspraken in de Troonrede geven weer wat in algemene zin het effect is geweest van de inspanningen van het kabinet op de koopkracht.
Wanneer het CPB raamt dat gepensioneerden en uitkeringsgerechtigden er in doorsnee (mediaan) op vooruit gaan, kan dit niet worden geïnterpreteerd als een koopkrachtgarantie voor individuele huishoudens. Daarvoor zijn deze groepen te divers. Het is inherent aan algemene indicatoren zoals de mediane koopkracht dat ze bedoeld zijn om iets zeggen over de algemene ontwikkeling, maar een deel van de onderliggende informatie verloren gaat. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld de economische groei. Wanneer het CPB raamt dat de economie volgend jaar met 2,5% groeit, kan een individuele sector toch te maken krijgen met krimp. Om meer inzicht in de koopkracht te bieden, geven zowel het CPB als het Ministerie van SZW gedetailleerde informatie. In deze informatie, waar het lid Krol naar verwijst, is te zien dat ondanks dat uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden er in doorsnee op vooruit gaan, er ook huishoudens zijn die er op achteruit gaan.
Is het waar dat mogelijke effecten van gemeentelijk beleid op de koopkrachtontwikkeling in de cijfers in de begroting SZW 2018 niet zijn meegenomen, en deelt u de mening dat dit gegeven óók reden zou moeten zijn algemene uitspraken over de koopkrachtontwikkeling meer te nuanceren?
Gemeentelijke regelingen zoals bijzondere bijstand en kwijtschelding van lokale lasten worden meegenomen in de cijfers over de armoedeval. Bij de berekening van de andere koopkrachtcijfers wordt alleen gerekend met landelijke regelingen. Omdat er ook aanzienlijke verschillen zijn in het beleid van individuele gemeenten, is het niet mogelijk dit mee te nemen in de koopkrachtramingen.
Overigens moet het effect van gemeentelijke regelingen ook niet worden overschat. De inkomsten aan gemeentelijke belastingen bedroegen in 2016 € 5,7 mld (bron: CBS Statline) tegenover € 258,8 mld inkomsten voor het rijk aan belastingen en premies. Dit geeft aan dat het mogelijk is om algemene uitspraken te doen over de koopkrachtontwikkeling op basis van alleen de landelijke regelingen. In individuele gevallen blijft het zo dat gemeentelijke ontwikkelingen kunnen afwijken van landelijke ontwikkelingen en daardoor de koopkracht van individuele huishoudens kan afwijken per gemeente.
Deelt u de conclusies van onderzoek naar lokale lasten in opdracht van de gezamenlijke seniorenorganisaties1, dat afhankelijk van de gemeente waar men woont de koopkracht van vergelijkbare huishoudens van senioren tot wel honderden euro’s uiteen kan lopen, en dat juist gemeenten het verschil kunnen maken in koopkracht? Vindt u dat dit gegeven eveneens aanleiding zou moeten zijn het algemene beeld over koopkrachtverwachtingen te nuanceren, en niet alleen desgevraagd in media te erkennen dat het koopkrachtbeeld voor (veel) mensen ook wel eens (veel) slechter kan gaan uitvallen?
Het onderzoek van de gezamenlijke seniorenorganisaties laat zien dat door een daling in de eigen bijdrage WMO de koopkrachtontwikkeling van veel senioren in 2017 positiever is dan het kabinet op basis van landelijke regelingen heeft berekend. Dat is positief nieuws. Daarnaast is het zo dat gemeenten beleidsvrijheid hebben in het vaststellen van de gemeentelijke belastingen. Doordat gemeenten verschillende afwegingen maken, kunnen er verschillen ontstaan tussen gemeenten. Het onderzoek laat ook zien dat hoewel de absolute hoogte van belastingen verschilt, de verschillen in de ontwikkeling van jaar-op-jaar veel minder groot zijn. De ontwikkeling in heffingen ligt in de meeste onderzochte gemeenten in lijn met de inflatie, of daaronder. Dit geeft aan dat zelfs als de gemeentelijke heffingen meegenomen konden worden, het effect op de totale koopkrachtontwikkeling beperkt zou zijn. Dit neemt niet weg dat het goed is om te wijzen op de beperkingen van de koopkrachtplaatjes. In de Miljoenennota is dit jaar extra aandacht gegeven aan de beperkingen van de koopkrachtplaatjes (paragraaf 2.2)
Deelt u de mening, dat ook het voornemen van de regering om Wajongeren met arbeidsvermogen per 1 januari 2018 5% te korten terwijl duidelijk is dat zij onvoldoende kans hebben om duurzaam aan het werk te komen, de stelling volstrekt onhoudbaar maakt dat alle groepen in 2018 «in ieder geval hun koopkracht behouden»? Kunt u uw antwoord motiveren?
De groepen uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden gaan er in 2018, dankzij het koopkrachtpakket, in doorsnee op vooruit. Er zijn individuele gevallen waarin dat niet het geval is. Volgend jaar wordt de uitkering van Wajongers met arbeidsvermogen verlaagd. Alle beleidsmaatregelen met een koopkrachteffect in 2018 worden beschreven in de begroting van SZW.
Deelt u de mening dat het voor het grote publiek onvoldoende nuanceren van verwachtingen voor de koopkracht kan leiden tot ondermijning van het vertrouwen in beleidsmakers en politiek? Vindt u de waarschuwing van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) voor een te positieve kijk op de koopkracht terecht?2 Kunt u uw antwoord motiveren?
Het is altijd goed om de koopkrachtcijfers te nuanceren. De koopkracht van individuele huishoudens wijkt per definitie af van de algemene ramingen van het kabinet. Dit kan in positieve zin zijn (mensen die door de aantrekkende economie een baan vinden), maar ook negatief. Het is belangrijk voor het vertrouwen in beleidsmakers en politiek om open te zijn over de effecten van beleid. Het kabinet doet dit ook in de begroting van SZW en dit jaar ook door hier in de Miljoenennota aandacht voor te vragen (paragraaf 2.2). Ook het CPB geeft in de MEV veel aandacht aan de koopkrachtontwikkeling. Naar mijn mening ontstaat hierdoor een genuanceerd beeld. Daarnaast is het ook goed dat organisaties als het Nibud vanuit hun verantwoordelijkheid wijzen op de risico’s.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 1 oktober 2017? Zo nee, waarom niet?
Nee, een zorgvuldige beantwoording van Kamervragen kost tijd.
De risico's en de gevolgen van het ECB-opkoopprogramma |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Duits hof twijfelt sterk aan crisisaanpak van de Europese Bank»?1
Ja
Bent u bekend met het artikel «Politiek noodsignaal uit Karlsruhe brengt netelige kwesties aan het licht»?2
Ja
Wanneer wordt de uitspraak van het Europese Hof verwacht waarnaar wordt verwezen in het eerste artikel?
Op dinsdag 15 augustus heeft het Bundesverfassungsgericht, het Duitse Constitutionele Hof, een prejudiciële verwijzing gedaan naar het Europese Hof over de vraag of het zogenoemde «Public Sector Purchase Program» van de ECB, het opkopen van staatsobligaties in het kader van kwantitatieve verruiming, in strijd is met de Duitse Grondwet. De president van het Europese Hof heeft beslist dat de zaak met voorrang zal worden berecht.3 Volgens het jaarrapport van het Europese Hof van het Europese Hof was de gemiddelde duur van behandeling van prejudiciële zaken in 2016 vijftien maanden.4
Wat zijn de Nederlandse scenario’s als blijkt dat het Europese Hof de vrees van het Duitse constitutionele Hof bevestigt?
Het kabinet gaat niet speculeren over de uitspraak van het Europese Hof. De zaak betreft het handelen van de ECB. Het is dan ook aan de ECB om te reageren op een uitspraak van het Europese Hof.
Deelt u de mening van de Europese Centrale Bank (ECB) dat het opkoopprogramma een succes is? Zo ja waarom? Zo nee, waarom niet?
De ECB is haar programma van kwantitatieve verruiming gestart om haar doelstelling van prijsstabiliteit – die is vertaald naar een jaarlijkse inflatie van onder maar dichtbij 2% – te behalen. Kwantitatieve verruiming kan via diverse kanalen bijdragen aan een hogere inflatie. Zo leidt kwantitatieve verruiming tot een daling van de rente, waardoor het aantrekkelijker kan worden om geld te lenen, te consumeren en te investeren. Een stijging van de investeringen en de consumptie verhoogt de vraag naar goederen, diensten en arbeid en heeft daarmee een prijsopdrijvend effect. Het precieze effect is echter afhankelijk van hoe markten, consumenten en bedrijven op kwantitatieve verruiming reageren. Daarnaast zijn er naast het monetaire beleid andere factoren die een invloed uitoefen op inflatie, zoals de ontwikkeling van grondstofprijzen, de wisselkoers en financieel-economische ontwikkelingen buiten de eurozone. Het is daarom niet eenduidig te bepalen wat de invloed van het monetair beleid is geweest op de inflatie in de afgelopen zes maanden en in welke mate kwantitatieve verruiming een bijdrage heeft geleverd aan het bereiken van de prijsstabiliteitdoelstelling van de ECB.
Welk gedeelte van de recente inflatiestijging (6 maanden) is, bij benadering, toe te schrijven aan het opkoopprogramma? Wat is daarvan de onderbouwing?
Zie antwoord vraag 5.
Wie heeft in uw ogen het meeste belang bij dit opkoopprogramma, gerekend naar de waarde van de opgekochte schuldpapieren van landen en bedrijven en verkocht door financiële instellingen?
Het monetair beleid heeft via diverse kanalen effect op de economie en specifieke sectoren. Hierbij kan er sprake zijn van herverdelingseffecten tussen sectoren, al is het zeer lastig hier een goed beeld van te krijgen omdat de kanalen tegengestelde effecten kunnen hebben. Landen en bedrijven die schulden uitgeven, huishoudens die hypotheken aangaan en kleinere bedrijven die kredieten afsluiten profiteren van de lagere rente als gevolg van het opkoopprogramma. Spaarders ontvangen daarentegen een lagere rente op hun spaartegoeden. Afhankelijk van de respectievelijke daling van in- en uitleentarieven van banken kan het lage rentebeleid gevolgen hebben voor de winstmarges van financiële instellingen. De lagere rente zorgt er ook voor dat de waarde van (financiële) activa in het bezit van huishoudens, pensioenfondsen en financiële instellingen stijgen. De waarde van de verplichtingen van pensioenfondsen stijgt echter ook door een lagere rente. De omvang van deze verschillende en vaak tegengestelde effecten verschilt van land tot land, van bedrijf tot bedrijf en van huishouden tot huishouden. Het is derhalve niet mogelijk om te berekenen wat het belang van kwantitatieve verruiming is naar aanleiding van de waarde van opgekochte schuldpapieren voor de verschillende sectoren en landen.
Deelt u de mening dat een wellicht onbedoeld neveneffect van het opkoopprogramma kan zijn dat door de beschikbaarheid van liquiditeiten het risico van een aandelen- en/of hypothekencrisis groter wordt? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin is het belangrijk dat het Eurosysteem een zorgvuldige afweging maakt tussen effectiviteit en risico’s van het ruime monetaire beleid.5 Hoewel de ontwikkeling van beurskoersen en activaprijzen door een veelvoud aan factoren wordt beïnvloed, kunnen monetaire verruiming en lagere rentes hier een opwaarts effect op hebben. Zoals DNB in haar Jaarverslag 2016 stelt kan ruim monetair beleid daarmee op termijn risico’s voor financiële stabiliteit met zich brengen. Macroprudentieel beleid kan een belangrijke bijdrage leveren aan het beperken van deze risico’s. De afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet om dit beleid in Europa te versterken. Zo kunnen macroprudentiële autoriteiten bijvoorbeeld een contracyclische kapitaalbuffer opleggen, waardoor schommelingen in de kredietcyclus geadresseerd kunnen worden.6
De monetaire maatregelen drukken ook de hypotheekrente. Een lagere hypotheekrente heeft een aanjagend effect op de woningmarkt. Doordat de maandlasten dalen kunnen huishoudens zich duurdere woningen veroorloven. Aangezien het woningaanbod niet direct en niet volledig reageert op de toegenomen vraag zullen de woningprijzen stijgen. Dit heeft een opdrijvend effect op consumptie en de economie in brede zin. Dit kan echter ook een risico met zich meebrengen. Immers als de rentes in de toekomst stijgen, dan kan de beschreven mechaniek zich omkeren en kunnen hogere maandlasten leiden tot lagere woningprijzen.
Het kabinet heeft maatregelen genomen om de kwetsbaarheid voor dalende woningprijzen te beperken. De maximale hypothecaire lening is ingeperkt door de introductie (en verlaging) van de maximale «loan-to-value-ratio» en de wettelijke verankering van een «loan-to-income-limit». Tegelijkertijd wordt het maximale aftrektrektarief voor de hypotheekrente afgebouwd, waardoor financiering met vreemd vermogen minder aantrekkelijk wordt. Tot slot zorgt de fiscale aflossingsverplichting ervoor dat huishoudens meer aflossen op hun hypotheek dan voorheen. Deze maatregelen dragen eraan bij dat Nederlandse huishoudens, banken en de Nederlandse economie in brede zin een eventuele toekomstige woningprijsdaling beter het hoofd kunnen bieden.
Deelt u de mening dat het totale bedrag gemoeid met het opkoopprogramma, ruim € 2.200.000.000.0003, bestaat uit 100% fiduciair geld waarvan het nog helemaal niet duidelijk is wanneer het weer verdwijnt, waarmee de balans van de ECB aanzienlijk vergroot wordt en waardoor derhalve de onderhandelingsmacht van de ECB aanzienlijk vergroot. Zo nee, waarom niet?
Het is niet duidelijk aan welke onderhandelingsmacht wordt gerefereerd. De ECB is een onafhankelijke instelling die is gebonden aan het uitvoeren van haar mandaat van prijsstabiliteit. Van onderhandelingen is derhalve geen sprake.
Deelt u de mening dat de kosten voor de «quantitative easing' (QE) uiteindelijk voor rekening van de burger komen terwijl de QE vooral de banken, en in het geval van het «corporate sector purchase programme» (CSPP) grote internationale bedrijven, ontlast heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is er zicht op het einde van het programma?
Zoals eerder aangegeven is het niet eenduidig te bepalen waar de gevolgen van QE neerslaan. Er zijn voor landen, bedrijven en huishoudens zowel positieve als negatieve gevolgen.
Deelt u de mening dat het opstellen van besliscriteria voor welke waardepapieren wel of niet worden gekocht deels politieke beslissingen zijn? Zo nee, in welke mate niet? Zo ja, in welke mate wel?
Nee, die mening dat deel ik niet. Artikel 127(1) van het EU-Werkingsverdrag geeft de ECB het mandaat om prijsstabiliteit te handhaven. Dit is de primaire doelstelling van monetair beleid. In de invulling van het mandaat is er de nodige ruimte voor beoordeling bij de ECB. Dit past bij de onafhankelijke rol van de ECB en bij haar technische expertise om te bepalen hoe het mandaat zo effectief mogelijk kan worden ingevuld.
Deelt u de mening dat verstrekkende politieke afwegingen niet bij de ECB thuishoren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat verstrekkende politieke afwegingen niet bij de ECB thuishoren. De onafhankelijkheid van de ECB is in het EU-Werkingsverdrag (artikel 130) vastgelegd. Dit betekent dat de ECB geen instructies mag vragen aan dan wel aanvaarden van instellingen, organen of instanties van de Unie, regeringen van lidstaten of van enig ander orgaan. Het kabinet hecht grote waarde aan deze onafhankelijkheid. Onafhankelijkheid betekent niet dat de ECB helemaal geen verantwoording aflegt. Zo biedt het EU-Werkingsverdrag de mogelijkheid tot een zogenoemde monetaire dialoog, waarbij de president van de ECB en de overige directieleden op verzoek van het Europees parlement of op eigen initiatief kunnen worden gehoord. Dit vindt in principe vier keer per jaar plaats.
Deelt u voorts de mening dat daarmee de democratische controle op het opkoopprogramma ontoereikend geregeld is? Zo nee, waarom niet? Kunt u inzicht geven op welke wijze de democratische controle gegarandeerd is?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bekend met het artikel «Wat bankiers niet zeggen» van Thomas Bollen?4
Ja.
Deelt u de analyse dat het opkoopbeleid niet alleen de obligatiemarkt verstoord heeft, maar ook de aandelen- en de hypotheekmarkten opgedreven heeft met alle risico’s van dien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uw analyse van de risico’s met de Kamer delen, gelet op de niet eerder vertoonde omvang en risico’s van de QE?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met het artikel «Topbankiers Wallstreet verkopen eigen aandelen»?5
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer wrang zou zijn wanneer de hogere waarde van bankaandelen door een kwantitatieve verruiming vooral ten goede zou komen aan de privébelangen van bankiers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen teneinde de verkoop van bankaandelen door bankiers ten tijde van het QE-programma aan banden te leggen?
In het artikel wordt geen link gelegd tussen de waarde en de verkoop van aandelen enerzijds en kwantitatieve verruiming door centrale banken anderzijds. In algemene zin geldt dat er naast monetair beleid verschillende factoren van invloed zijn op aandelenkoersen, waaronder de economische groei en relevante beleidsvoornemens, waar in het artikel ook aan wordt gerefereerd. Het artikel verwijst voorts naar de situatie in de Verenigde Staten.
Het bericht dat DNB het beheer van vertrouwelijke data wil uitbesteden |
|
Maarten Hijink (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de plannen van De Nederlandsche Bank (DNB) om het databeheer uit te besteden?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
DNB heeft veel gevoelige en (toezichts-)vertrouwelijke data in haar beheer. Daarom moeten het databeheer en de bijbehorende informatiebeveiliging van DNB van het hoogste niveau zijn, om de snel wijzigende uitdagingen op het gebied van digitalisering het hoofd te bieden. Ik vind het daarom positief dat DNB onderzoekt wat de mogelijkheden zijn om op het terrein van databeheer samen te werken met een externe partij. Omdat DNB (toezichts)vertrouwelijke data onder zich heeft, vraagt dit maximale zorgvuldigheid in de aanbestedingsprocedure en in de samenwerking met de externe partij. DNB blijft uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor de data die zij uit hoofde van haar taak heeft verkregen.
Welke scenario’s liggen er precies op tafel om de «datakluis» uit te besteden aan derden?
DNB overweegt het beheer van haar datacentrum uit te besteden aan een externe partij. Het betreft dan middelen, personeel en diensten. Het programma van eisen wordt op dit moment bepaald. Vervolgens wordt de aanbestedingsstrategie bepaald. Indien wordt besloten tot uitbesteding dan wordt de start van de aanbestedingsprocedure voorzien in het eerste kwartaal van 2018. Naast datacentrumdiensten wordt ook gekeken naar de uitbesteding van werkplekbeheer en netwerkbeheer.
Wie zijn er betrokken bij het maken (en uitvoeren) van de plannen?
Deze plannen worden gemaakt in opdracht van de directie van DNB. Er is een speciaal projectteam ingesteld dat zich onder andere bezighoudt met het maken van deze plannen. De Chief Information Officer van DNB heeft de dagelijkse leiding. Onder andere een adviseur van I-interim Rijk neemt deel aan het projectteam.
Onder welke voorwaarden valt deze uitbesteding, op welke wijze kan worden ingegrepen en welke middelen heeft DNB op het moment dat data in de verkeerde handen valt?
DNB streeft naar een veilige, robuuste en betrouwbare beschikbaarheid van haar ICT-systemen en data. Dit streven zal bij een uitbesteding in de contractvoorwaarden worden vertaald, waaronder in een exitclausule voor het geval DNB ontevreden is over de kwaliteit van de dienstverlenging van de externe partij. De eindverantwoordelijkheid blijft bij DNB. Het uitbesteden van databeheer vraagt daarom actieve aansturing vanuit DNB om te borgen dat haar data op de juiste manier beheerd worden.
Gaat het om alle digitale gegevens die DNB wil laten uitvoeren door een derde? Kunt u de Kamer informeren welke impactstudies zijn gemaakt op alle onderdelen?
Nee, gegevens met de rubricering «staatsgeheim» zijn uitgezonderd en blijven fysiek bewaard in de kluis van DNB. DNB is van plan om haar overige digitale gegevens bij een externe partij onder te brengen, met extra waarborgen ten aanzien van informatiebeveiliging naarmate de gegevens hoger geclassificeerd zijn.
DNB heeft twee marktanalyses uitgevoerd. De eerste marktanalyse had betrekking op de sourcing naar commerciële partijen en het bepalen van een business case. Hierbij is DNB geholpen door een gerenommeerd adviesbureau. In de tweede marktanalyse is vergaand gekeken naar samenwerking met niet-commerciële partijen in Nederland (zelfstandige bestuursorganen en ministeries) en in het buitenland (met name andere centrale banken in het Europees Stelsel van Centrale Banken).
Ook is onderzocht of het voornemen van DNB in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving van Nederland (waaronder de Wet op het Financieel Toezicht) en regels vanuit de Europese Centrale Bank. DNB concludeert dat dit het geval is.
Tot slot zijn er diverse referentieonderzoeken uitgevoerd bij andere centrale banken die DNB al voor zijn gegaan bij het uitbesteden van databeheer.
Welke samenloop hebben deze plannen met het ontwikkelen van nieuwe zaken zoals het aandeelhoudersregister?
Het voornemen van DNB om haar databeheer uit te besteden staat los van de ontwikkeling van een centraal aandeelhoudersregister. DNB is een potentiële publieke gebruiker van het nog nader uit te werken en ontwikkelen centraal aandeelhoudersregister.
Vindt u het wenselijk dat de toezichthouder op de financiële sector haar gegevens door derden laat beheren? Wat zegt het over haar positie in het veld als DNB zelf het beheer niet kan voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het voornemen van DNB sluit aan bij de ontwikkelingen in de financiële markt en de ICT-industrie in het algemeen. Ook andere toezichthouders in Europa hebben reeds gekozen om hun databeheer extern onder te brengen, waaronder enkele Scandinavische centrale banken.
Het databeheer en de bijbehorende informatiebeveiliging van DNB moeten van het hoogste niveau zijn. Ik vind het daarom positief dat DNB onderzoekt wat de mogelijkheden zijn om op het terrein van databeheer samen te werken met een externe partij. Dit vraagt wel maximale zorgvuldigheid in de aanbestedingsprocedure en in de samenwerking met de externe partij. DNB blijft uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor de data die zij uit hoofde van haar taak heeft verkregen.
Vindt u dat DNB, als toezichthouder op een sector waarin technologie een steeds grotere rol speelt, zelf de kennis en kunde dient te ontwikkelen om goed toezicht te kunnen blijven uitoefenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Ook DNB is van mening dat eigen kennis, kunde en ervaring een goede basis vormen voor goed toezicht op een sector waarin technologie een steeds grotere rol speelt. Daarom blijft DNB investeren in de kennis en expertise van de eigen medewerkers binnen de toezichtdivisies.
Kunt u ingaan op de stelling: «Je moet als uitbestedende partij voortdurend blijven monitoren en aansturen. Hoe gevoeliger de te beveiligen informatie, hoe meer er afhangt van dat toezicht. Daar heb je deskundigen voor nodig»? In hoeverre deelt u deze mening?
Ik onderschrijf deze stelling. De eindverantwoordelijkheid voor het databeheer blijft bij DNB. DNB zal zich daarom versterken met kennis, kunde en ervaring om de externe partij goed aan te kunnen sturen.
Welke deskundigen zijn nodig om voortdurend te kunnen blijven monitoren en aansturen? Moet DNB hiervoor ook op zoek naar technisch personeel? Is het aantrekken van het personeel dat hiervoor nodig is gemakkelijker dan het aantrekken van het personeel dat data beheert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Goed databeheer door een externe partij vraagt voortdurende en kwalitatief hoogstaande aansturing vanuit de uitbestedende partij. DNB zal hiervoor een regieorganisatie inrichten. DNB verwacht dat hierbij functies ontstaan op het gebied van o.a. contractmanagement. DNB zal deze medewerkers werven, en het is de verwachting dat deze expertise op de arbeidsmarkt beschikbaar is.
Daarnaast zal DNB met het huidige eigen personeel richting blijven geven aan de ICT-strategie en het gebruik van technologie en data. Daarom wordt kennis van de bedrijfskritische applicaties en pakketten niet uitbesteed. DNB heeft het vertrouwen dat zij adequaat de aansturing van het uitbestede werk langdurig op zich kan nemen.
Ziet u ook de gevaren als verminderde flexibiliteit, meer bureaucratie en beperkingen in de aanbestedingsprocedure als gevolg van het uitbesteden van het databeheer? Zo nee, waarom niet? Welke andere gevaren ziet u?
Elke vorm van uitbesteding heeft voor- en nadelen. Schaalbaarheid en het op de voet volgen van technologische ontwikkelingen zijn aansprekende voordelen. Een nadeel kan zijn de meer zakelijke relatie met de externe partij gebaseerd op contractafspraken, wat als bureaucratisch ervaren kan worden, maar anderzijds ook scherpte kan brengen in de afspraken.
Klopt het dat het niet gemakkelijk is om te borgen dat degene aan wie de data wordt verstrekt, deze data goed beheert, zoals hoogleraar cybersecurity Michel van Eeten aangaf?2 Waaruit bestaat deze moeilijkheid?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de overheid zelf de nodige expertise moet opbouwen om data veilig te kunnen beheren, zodat dit niet aan marktpartijen over hoeft te worden gelaten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat de rijksoverheid blijvend expertise opbouwt op het terrein van het veilige beheer van data. Die expertise is zowel nodig wanneer dat beheer intern plaatsvindt, alsook wanneer wordt besloten om dit beheer uit te besteden.
Welke vorderingen in het aantrekken en opleiden van in ICT-gespecialiseerde werknemers zijn gemaakt sinds Minister van Wonen en Rijksdienst in zijn reactie op het rapport van de Tijdelijke commissie ICT (commissie-Elias) heeft toegezegd meer ICT-expertise binnen de rijksoverheid op te bouwen? In hoeverre kunnen uitvoerende organisaties als DNB hiervan gebruik maken?
De Minister van Wonen en Rijksdienst realiseert dit jaar de beoogde verdubbeling van de formatie van I-Interim Rijk, de interne pool van flexibel inzetbare en ervaren professionals op het gebied van informatiemanagement en ICT. Daarnaast start dit jaar ook de tweede tranche van het Rijks ICT-traineeproject. De Minister van Wonen en Rijksdienst zal de Kamer eind dit jaar een plan sturen ter versterking van de arbeidsmarktpositie van het Rijk als ICT-werkgever.
Zelfstandige bestuursorganen zoals DNB kunnen onder voorwaarden gebruik maken van voorzieningen van de rijksoverheid. Hiervoor gelden de voorwaarden zoals vastgelegd in artikel 21a van de Kaderwet Zelfstandige Bestuursorganen.
Bezoek aan het congres van International Fiscal Association |
|
Renske Leijten |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Sinds wanneer gaan ambtenaren van het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst naar de congressen van de International Fiscal Association (IFA)?
Ambtenaren van het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst gaan al heel lang naar de jaarcongressen van de International Fiscal Association. Het is niet meer te achterhalen sinds wanneer precies.
Hoeveel ambtenaren van de Belastingdienst, van het rulingteam en van het Ministerie van Financiën bezoeken het congres van de IFA in Rio de Jareiro?1
Naar het congres in Rio de Janeiro bestond de afvaardiging van het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst uit vier personen. De keuze voor hen is, zoals elk jaar, gebaseerd op hun betrokkenheid bij de thema’s van het congres. Twee van hen waren co-auteurs van het landenrapport van Nederland voor de twee hoofdthema’s van het congres: «Assessing BEPS: Origins, Standards and Responses» en «The future of Transfer Pricing». Drie van hen zijn afgevaardigden van Nederland aan de werkgroepen van de OESO die de BEPS rapporten hebben opgesteld. Twee van hen zijn zeer intensief betrokken geweest bij het opstellen en afronden van ATAD 1 tijdens het Nederlandse EU voorzitterschap. Ten slotte zijn twee van hen op woensdag doorgereisd naar Brasilia voor gesprekken over het bilaterale belastingverdrag met de Braziliaanse collega’s van het Ministerie van financiën.
Betalen het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst de deelname aan het congres? Wat is de begroting van deze reis?
Ja. Inschrijving voor het congres kostte R$ 4.640 (€ 1.248) per persoon. Reis- en verblijfkosten zijn gemaakt conform de rijksregels voor dergelijke reizen.
Wat staat er precies op het programma en op welke wijze wordt verslag gedaan van de deelname aan de congressen van de IFA? Kunt u de Kamer hierover informeren?
Het volledige programma is te vinden op https://www.ifa2017rio.com.br/scientific-programme.php.
Naast de genoemde twee hoofdthema’s waren er seminars over de volgende onderwerpen.
De deelnemers maken geen formeel verslag van hun deelname, maar de opgedane kennis en ervaring wordt uiteraard gedeeld in latere besprekingen en bij het opstellen van notities.
Kunt u een overzicht geven van de deelname in de afgelopen jaren, waarbij u ingaat op het aantal deelnemers, het gevolgde programma en het verslag van de deelnemers?
Hierna geef ik een overzicht van de laatste vijf voorafgaande jaren. Zoals blijkt is het aantal deelnemers de laatste jaren beperkt. Bij elk jaar geef ik aan hoeveel deelnemers er waren, wat de twee hoofdthema’s waren en waar het volledige programma te vinden is met daarin, naast de twee hoofdthema’s, de technische seminars en het sociale programma.
Subject 1: Dispute resolution procedures in international tax matters
Subject 2: The notion of tax and the elimination of international double taxation or double non-taxation.
5 deelnemers
Subject 1: Tax incentives on Research and Development
Subject 2: The practical protection of taxpayers» fundamental rights
6 deelnemers
Subject 1: Cross-border outsourcing – issues, strategies and solutions
Subject 2: Qualification of taxable entities and treaty protection
5 deelnemers
Subject 1: The taxation of foreign passive income for groups of companies
Subject 2: Exchange of information and cross-border cooperation between tax authorities
11 deelnemers
Subject 1: Enterprise services
Subject 2: The debt-equity conundrum
9 deelnemers
Voor de komende jaren zijn de jaarcongressen gepland in Seoul, Londen, Cancun, Berlijn en Kaapstad (2022).
Welke contacten hebben de deelnemers met mensen uit de belastingwereld gedurende de congressen? Welke afspraken zijn daarover gemaakt?
De International Fiscal Association is geen lobby club maar een vereniging die belastingadviseurs, bedrijfsfiscalisten, wetenschappers, overheden en rechters uit de hele wereld bij elkaar brengt. Het is de enige niet-gouvernementele en non-sectorale internationale organisatie die zich bezig houdt met fiscale zaken. Haar doelstelling is de studie en bevordering van internationaal en rechtsvergelijkend onderzoek op het gebied van de publieke financiering, het belastingrecht en de financiële en economische aspecten van belastingen.
Daarom is deelname aan de congressen waardevol. Fiscale onderwerpen worden vanuit verschillende invalshoeken behandeld en besproken en de kennis daarvan versterkt het inzicht van (de medewerkers van) het ministerie en de Belastingdienst en daarmee de kwaliteit van hun producten.
De deelnemers hebben tijdens het jaarcongres allerlei contacten met fiscalisten uit alle delen van de wereld en van alle sectoren, zowel in meer formele omstandigheden tijdens de wetenschappelijke onderdelen als tijdens de meer informele onderdelen van het congres. Een van de vaste onderdelen van het jaarcongres is een «Government Luncheon» waar overheidsmedewerkers uit diverse landen met elkaar hun ervaringen delen. Indien zij daarvoor gevraagd worden, maken medewerkers van het ministerie of van de Belastingdienst ook deel uit van de panels.
Dergelijke contacten beperken zich overigens niet tot de jaarcongressen. Nederland heeft een eigen IFA-branche (http://www.ifa-nl.org), waar het ministerie en de Belastingdienst als organisatie lid van zijn, en het lidmaatschap staat ook open voor medewerkers van het ministerie en van de Belastingdienst. Zij nemen ook deel aan IFA-evenementen in Nederland.
Voor de jaarcongressen wordt over de twee hoofdthema’s een landenrapport opgesteld dat in de regel wordt geschreven door twee auteurs, één uit de private sector, één in overheidsdienst.
Het bericht 'Elke maand honderden euro's minder pensioen door Belastingdienst' |
|
Renske Leijten , Bart van Kent |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Elke maand honderden euro's minder pensioen door Belastingdienst»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de forse achteruitgang van enkele tientjes tot enkele honderden euro’s netto per maand die 61.000 gepensioneerden vanaf volgend jaar ondervinden als gevolg van het van kracht worden van het nieuwe belastingverdrag met Duitsland?
Het bericht in de Gelderlander ziet op de situatie dat inwoners van Nederland naast pensioen uit Nederland ook pensioen tot € 15.000 ontvangen uit Duitsland. Het nieuwe belastingverdrag met Duitsland is gesloten op 12 april 2012. In het kader van de parlementaire behandeling van het voorstel van wet tot goedkeuring van dit belastingverdrag zijn inkomensberekeningen gemaakt over de gevolgen van het nieuwe verdrag voor onder andere in Nederland wonende gepensioneerden met uit Duitsland afkomstig pensioeninkomen. Volgens deze rekenvoorbeelden gaan diegenen die een Duits pensioen, lijfrente of socialezekerheidsuitkering van in totaal minder dan € 15.000 ontvangen, er niet op achteruit2. De berekeningen die zijn gemaakt zijn destijds gebaseerd op de cijfers over het jaar 2012. Sindsdien zijn er diverse wijzigingen gekomen waar belastingplichtigen mee te maken hebben. Het is daarom goed mogelijk dat de situatie van deze gepensioneerden anders is dan uit de destijds gemaakte inkomensberekeningen kon worden opgemaakt. Zo is het belastingtarief in de eerste schijf van 1,95% gestegen naar 8,9% in 2017. Wel is deze belastingverhoging (als gevolg van o.a. de Wet uniformering loonbegrip en de invoering van de Wet langdurige zorg) gepaard gegaan met diverse maatregelen, zoals verlaging van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over de AOW, verhoging van de ouderenkorting en verlaging van de premie Wlz ten opzichte van de destijds geldende premie AWBZ. Het zal per individueel geval verschillen in hoeverre er in de loop van de tijd per saldo inkomensgevolgen optreden.
Is de in het bericht genoemde uitspraak van toenmalig Staatssecretaris Weekers uit 2014 dat senioren geen last van het belastingverdrag zouden hebben correct? Zo ja, hoe beoordeelt u deze woorden?
De inkomensberekeningen zijn opgenomen in een bijlage bij de nota naar aanleiding van het verslag met betrekking tot het voorstel van wet tot goedkeuring van het nieuwe belastingverdrag met Duitsland. Deze nota is op 22 november 2013 aan de Tweede Kamer toegezonden. In die nota is geconcludeerd dat diegenen die in Nederland wonen en een Duits pensioen, lijfrente of socialezekerheidsuitkering van in totaal minder dan € 15.000 ontvangen, volgens de rekenvoorbeelden er niet op achteruit gaan. Die conclusie was uitgaande van de op dat moment beschikbare berekeningen juist.
Deelt u de mening dat de grens van 15.000 euro per jaar tot gevolg heeft dat mensen met een relatief klein in Duitsland opgebouwd pensioen onevenredig hard getroffen worden? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken of het hanteren van een grens van een modaal inkomen ertoe kan bijdragen dat mensen met (relatief) laag pensioen in aanmerking blijven komen voor het lage Duitse tarief? Zo nee, waarom niet?
De grens van € 15.000 per jaar hebben Nederland en Duitsland ter verdeling van de heffingsrechten over pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen in het verdrag opgenomen, zodat diegenen met een relatief laag pensioen uit het andere land niet langer verplicht zijn om in twee landen belastingaangifte te doen. Het gevolg van de grens van € 15.000 is immers dat in die situatie alleen nog belastingaangifte hoeft te worden gedaan bij de belastingdienst in het woonland. Met name inwoners van Nederland met een Duitse Rente hadden te maken met een toename van administratieve verplichtingen door de belastingplicht die met ingang van 2005 in Duitsland is ingevoerd. Finanzamt Neubrandenburg heeft als bevoegd kantoor vanaf 2009/2010 alle in Nederland wonende Duitse Rente-genieters hierover aangeschreven. Deze Rente-genieters waren verplicht om soms tot zeven jaar terug belastingaangifte te doen en hadden de mogelijkheid met het formulier EU/EWR Bescheinigung te verzoeken voor behandeling als «unbeschränkt Steuerpflichtige». Vanuit de Tweede Kamer is diverse keren aandacht gevraagd voor de administratieve lasten die hierdoor ontstonden3. Deze administratieve lasten zijn als gevolg van de € 15.000-grens niet meer aan de orde. Voor de inkomensgevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de € 15.000-grens verwijs ik naar het antwoord op vraag 2. Aanpassing van het belastingverdrag met Duitsland op dit punt acht ik ongewenst.
Deelt u de mening dat de overheid, hoewel niet verplicht, betrokkenen had kunnen informeren, waardoor zij niet verrast worden met deze inkomensachteruitgang? Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen waardoor betrokkenen bij dit soort ingrijpende veranderingen in de toekomst geïnformeerd worden?
De overheid heeft zich ingezet om betrokkenen zo goed mogelijk te informeren over de gevolgen van het nieuwe belastingverdrag met Duitsland. Inwoners van Duitsland met een Nederlands pensioen zijn per brief geïnformeerd over de gevolgen van het nieuwe belastingverdrag met Duitsland. In die brief is ook gewezen op de overgangsregeling van één jaar. Ditzelfde is niet gedaan voor inwoners van Nederland met een pensioen uit Duitsland. Wel zijn deze belastingplichtigen hierover geïnformeerd bij het doen van de belastingaangifte over het jaar 2016. Zij moesten hun keuze bepalen over wel of geen overgangsrecht en konden in de aangifte een aanvullende toelichting lezen. Al veel langer is er op de site van de Belastingdienst uitgebreide informatie over het nieuwe belastingverdrag met Duitsland te vinden. Ook op de overheidswebsite www.grensinfo.nl is aandacht besteed aan de gevolgen voor gepensioneerden die pensioen ontvangen uit Duitsland. Verder vindt informatievoorziening plaats door medewerkers van grensinfopunten en team GWO van de Belastingdienst. Zij behandelen telefonisch vragen over het nieuwe belastingverdrag. Regelmatig zijn spreekdagen georganiseerd voor grensarbeiders. Op www.youtube.com zijn ook informatievideo’s te vinden over de gevolgen van het nieuwe belastingverdrag met Duitsland. Deze wijze van informatievoorziening rond een belastingverdrag is geen standaardprocedure. Eerder heb ik aangegeven dat de Belastingdienst overweegt om deze wijze van informeren vaker te gebruiken bij een nieuw belastingverdrag.4