De toegankelijkheid van de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer voor blinden en slechtzienden |
|
John Kerstens (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat blinden en slechtzienden een goede toegang moeten hebben tot de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer?
Ja.
Zal in de tijdelijke huisvesting ook een audiomaquette worden geplaatst zodat blinden en slechtzienden door middel van tast en audio zich een beeld van de Tweede Kamer kunnen vormen? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Uw gedachte heeft mijn sympathie. Het plaatsen van een audiomaquette als onderdeel van de voorzieningen in de tijdelijke huisvesting is echter vanwege de rolverdeling tussen het Rijksvastgoedbedrijf en de gebruikers van de tijdelijke huisvesting, een zaak van de Tweede Kamerorganisatie. De Tweede Kamerorganisatie heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de komst en het onderhoud van de audiomaquette die nu staat opgesteld in de Statenpassage. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft daar destijds, vanwege de genoemde rolverdeling, geen betrokkenheid bij gehad. Omdat de maquette vooral de plenaire zaal beslaat, geef ik u in overweging om de Tweede Kamerorganisatie te verzoeken de bestaande maquette mee te laten nemen. De zaal in de tijdelijke huisvesting is immers vergelijkbaar. Door de gesproken teksten aan te passen is de maquette goed bruikbaar in de tijdelijke huisvesting. Ik zal ook van mijn kant de Tweede Kamerorganisatie hierop laten attenderen.
Welke andere voorzieningen die de toegankelijkheid voor blinden en slechtzienden bevorderen zullen in de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer aanwezig zijn? Zijn deze voorzieningen toereikend om een goede toegang voor blinden en slechtzienden te garanderen?
De voor het publiek toegankelijke ruimten en de vleugel met de vergaderruimten zullen voldoen aan de eisen volgens het ITs Publiek (Integrale toegankelijkheid standaard 2012), bijvoorbeeld brailleteksten in de lift, leuningen bij hoogteverschillen in publieke gebieden en voelbare markering van de bovenste en de onderste traptrede. Voor de overige niet-publieke ruimten worden de bestaande voorzieningen (zoals een invalidentoilet) gecontinueerd.
Het bericht dat Justitie de integriteitsproblemen te lijf gaat met een tarotlezeres |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Justitie gaat integriteitsproblemen te lijf met tarotlezeres»?1 Wie heeft dit programma en de genoemde activiteiten bedacht? Heeft u hier goedkeuring voor gegeven? Zo ja, waarom?
Het artikel bevat deels onjuiste informatie en schetst een eenzijdig beeld van de «Week van het Onbesproken Gedrag», die is gehouden in de week van 2 tot en met 6 september jl. Het programma is met inbreng van en door medewerkers uit diverse dienstonderdelen bedacht en georganiseerd. De week van het onbesproken gedrag is een van de activiteiten die het ministerie onderneemt om bespreekbaarheid van integriteit en ethiek te bevorderen en te stimuleren2. Vorig jaar augustus is de deze week voor het eerst georganiseerd. Ik heb zelf op maandag 2 september jl. de aftrap gegeven voor de editie van dit jaar. Ik heb u daarover al geïnformeerd in de eerste voortgangsrapportage follow-up WODC rapporten van 3 juli jl. (Kamerstuk 28 844, nr. 185). Ik heb in mijn aftrap benadrukt dat ik grote waarde hecht aan de bespreekbaarheid van handelen en gedrag en de mogelijkheden die er zijn dit bespreekbaar te maken. Ik heb de aanwezigen opgeroepen hun bespiegelingen en kritische gedachten te delen. Elke werkdag, maar ook tijdens deze eerste bijeenkomst van de Week van het Onbesproken gedrag.
Waarom was een «Week van het onbesproken gedrag» volgens u precies nodig? Wat betekent dit voor de andere weken van het jaar? Kunt u een overzicht geven van de activiteiten die gehouden zijn in deze week in het kader van de «Week van het Onbesproken Gedrag» en daarbij vermelden wat de kosten zijn voor de organisatie van die activiteiten? Wat waren de doelstellingen van al die activiteiten?
Deze week is nodig om te blijven werken aan een open, integere en veilige organisatie. In de Week van het Onbesproken Gedrag konden medewerkers leren en oefenen hoe ze de kleine én grotere (morele) dilemma’s waar ze op hun werk mee te maken kunnen krijgen bespreekbaar kunnen maken. Ieder dag stond in het teken van een thema. Elk thema werd ingeleid door een persoonlijk gekleurd verhaal van mij respectievelijk leden van de Bestuursraad. Daarna deelden deskundigen (w.o. wetenschappers) van buiten JenV hun kennis over deze thema’s. Vervolgens zijn de deelnemers zelf aan de slag gegaan, in een afwisseling van interactieve onderdelen, aan de hand van concrete casussen. Voor het volledige programma verwijs ik naar de bijlage.
De kosten voor de inzet van de externe sprekers waren € 6.276. De kosten voor de uitgevoerde regietheaters waren € 8.073. De overige kosten waren € 1.156.
Kunnen de medewerkers op het ministerie in de toekomst vaker dit soort activiteiten verwachten? Worden al deze in het artikel genoemde activiteiten door de medewerkers wel serieus genomen? Welke activiteiten zijn er nog meer gepland om tot een open, veilig en integer ministerie te komen?
Volgend jaar zal er weer een Week van het Onbesproken Gedrag georganiseerd worden. Verder wordt volop gestimuleerd dat beschikbare instrumenten ter bevordering van een integere en veilige organisatie door leidinggevenden en medewerkers worden benut en ingezet. Dat betekent dat voorlichting en presentaties worden gehouden en dat instrumenten als onder meer moreel beraad, koerskaart, regietheater, conflicthantering, andere werkvormen en vertrouwenswerk actief onder de aandacht worden gebracht en aangeboden. Dat de verschillende activiteiten door in ieder geval een substantieel deel van de medewerkers serieus worden genomen blijkt uit het feit dat er 600 inschrijvingen zijn geregistreerd.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van ambtenaren die in het artikel zeggen dat de activiteiten «absurd» en «geldverspilling» zijn? Had dit geld niet beter anders kunnen worden besteed?
Het is het goed recht van ambtenaren om uit te spreken dat ze bepaalde activiteiten zien als «absurd» en «geldverspilling». Het zou hen hebben gepast om deze kritiek uit te spreken naar mij, de secretaris-generaal, de organisatoren van de Week, of naar hun collega’s in plaats van zich anoniem te beklagen bij het AD.
Wist u dat de «tarotsessies» in 2018 op het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn afgeblazen na kritiek? Hadden hier geen lessen uit getrokken moeten worden voor andere ministeries? Zo ja, hoe kan het dan dat dit soort sessies nu op het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn aangeboden?
Nee, dat wist ik niet. Er zijn door deze medewerker van het ministerie geen «tarotsessies» aangeboden en uitgevoerd. Omdat zij in dienst is van het ministerie is er geen vergoeding betaald voor haar inzet.
Wat is uw reactie op de kritiek dat bij de start van deze cursussen niemand is ingegaan op recente incidenten en affaires, zoals de aangifte tegen het lek in de WODC-zaak? Waarom worden dit soort zaken dan niet juist besproken?
In de verhalen en lezingen van diverse sprekers en in diverse workshops zijn deze incidenten aan de orde geweest en besproken.
Deelt u de mening dat het goede voorbeeld aan de top van het ministerie altijd gegeven moet worden? Op welke wijze denkt u daadwerkelijk een sfeer van integriteit en betrokkenheid te creëren op het gehele ministerie?
De top van het ministerie dient altijd het goede voorbeeld te geven. Dat is precies de reden waarom de eerste dag van de Week in het teken stond van ethisch leiderschap, ik zelf de aftrap heb genomen en iedere dag begonnen is met een persoonlijk verhaal van een lid van de Bestuursraad om het goede voorbeeld te geven. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Het raadsel rond de val van burgemeester Peter de Koning: ‘Dit is een stille coup’’ |
|
Rens Raemakers (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Het raadsel rond de val van burgemeester Peter de Koning: «Dit is een stille coup»»?1
Ja, ik ben op de hoogte van het bericht. Het vertrek van burgemeester De Koning valt te betreuren. In algemene zin is een kwestie als deze schadelijk voor het openbaar bestuur in het algemeen en voor het aanzien van het burgemeestersambt in het bijzonder.
Ik heb dan ook aanleiding gezien de commissaris van de Koning om ambtsbericht te verzoeken. De commissaris heeft mij geïnformeerd over de aanleiding en achtergronden van het vertrek van de burgemeester.
Inmiddels heeft op 16 september 2019 ook een besloten raadsvergadering plaatsgevonden waarin de gemeenteraad van Gennep is bijgepraat over de situatie.
Wat vindt u van de geschetste gang van zaken in Gennep waarbij het onduidelijk blijkt te zijn voor de burgemeester zelf, voor een deel van de gemeenteraad en voor burgers van Gennep, waarom de burgemeester is «gedwongen» om op te stappen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de uitspraak van emeritus hoogleraar bestuurskunde Arno Korsten «Wat er in Gennep gebeurt, is hoogst ongebruikelijk én schadelijk voor het aanzien van het lokaal bestuur»?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of de procedure, inclusief de rol van het College en de vertrouwenscommissie, die in Gennep gevolgd is, in de geest van en conform de Gemeentewet is?
De bestuurlijke verhoudingen binnen het college van burgemeester en wethouders zijn verstoord, zoveel is duidelijk. De burgemeester heeft uiteindelijk ook zelf hierin aanleiding gezien om ontslag te verzoeken.
Van ontslag in de zin van artikel 61b van de Gemeentewet (verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de raad, gevolgd door een aanbeveling tot ontslag van de burgemeester) is geen sprake. Noch is er enige formele rol of bevoegdheid van de vertrouwenscommissie in deze aangelegenheid. Die is er immers slechts bij benoeming en herbenoeming van een burgemeester.
In de praktijk is in veel gemeenten, zo ook in Gennep, een semi-permanente vertrouwenscommissie, belast met het voeren van periodieke klankbordgesprekken met de burgemeester. De wet biedt die ruimte.
Kent u andere gevallen waarbij het voor inwoners en de gemeenteraad onduidelijk is waarom de burgemeester aftreedt? Vindt u dit onwenselijk? Kunt u dit toelichten?
De burgemeester opereert in een lokaal-politieke context; hoewel hij een onafhankelijke en onpartijdige positie inneemt, is hij voor zijn functioneren feitelijk afhankelijk van de raad, en afgeleid het college. Uiteindelijk moet een burgemeester ook zelf het gevoel hebben dat hij zijn functie met gezag kan vervullen. Dat was hier niet langer het geval, er was naar het oordeel van alle betrokkenen sprake van een onwerkbare situatie.
Met het oog op het vertrouwen van de burger in het openbaar bestuur moet waar mogelijk maximale duidelijkheid worden gegeven over het ontslag van een burgemeester, maar wel met inachtneming van die zaken waarbij op grond van artikel 61b van de Gemeentewet – de gangbare procedure – geheimhouding rust; dat de gemeenteraad in die gevallen over meer informatie beschikt dan het publiek, vloeit logischerwijze voort uit het stelsel.
Wat vindt u ervan dat vertrouwenscommissies en een deel van het college, naar het schijnt, burgemeesters kunnen dwingen af te treden, zonder daarvoor een concrete reden te noemen? Bent u het eens dat er bij het aftreden van een burgermeester meer transparantie gewenst is?
Zie antwoord vraag 5.
Onderschrijft u de conclusie van het artikel dat er bij het (gedwongen) aftreden van een burgemeester tekst en uitleg moet zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe ziet u de rol van de commissaris van de Koning in situaties als deze, als hoeder van de gemeentelijke integriteit?
De commissaris van de Koning ziet op grond van de Gemeentewet en de Ambtsinstructie commissaris van de Koning toe op een ordelijk verloop van de procedure met betrekking tot het ontslag van een burgemeester. Daarnaast kan de commissaris van de Koning (als rijksorgaan) adviseren en bemiddelen in geval van bestuurlijke problemen en indien de bestuurlijke integriteit van een gemeente in het geding is.
Een en ander laat echter onverlet dat een burgemeester zelf de overtuiging moet hebben dat hij nog in voldoende mate kan functioneren.
Ik zie geen aanleiding voor nader onderzoek. Wel zal ik naar aanleiding van de casus Gennep de thematiek met de commissarissen van de Koning bespreken.
Bent u bereid tot een nader onderzoek over het ontbreken van transparantie rondom het aftreden van burgemeesters? Met de nadruk op de vraag hoe vaak dit gebeurt en hoeveel openheid er is over de reden van aftreden?
Zie antwoord vraag 8.
Het inschrijven in de Basisregistratie Persoon (BRP) |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Helma Lodders (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat iedere burger zich op een willekeurig adres in een gemeente kan inschrijven in de Basisregistratie Persoon (BRP)?
Volgens de wet BRP moet iedereen die rechtmatig verblijf geniet en naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland zal verblijven, ingeschreven worden in de BRP.
Een burger kan zich niet op een willekeurig adres in een gemeente inschrijven. De opneming van het adresgegeven in de BRP geschiedt door het college van burgemeester en wethouders op grond van de verplichte aangifte van de burger of, indien deze in gebreke blijft met het doen van aangifte, ambtshalve.
Bij een aangifte van een verhuizing controleert de gemeente altijd de identiteit van de aangever. Tevens wordt nagegaan of er nog bewoners op het in de aangifte vermelde adres zijn ingeschreven. De gemeente is bijhouder van de BRP en heeft inzicht in alle gegevens over de eigen inwoners, waaronder het adres. In de BRP kan de gemeente zien of, en zo ja welke, andere personen op het adres zijn ingeschreven. De woonbestemming van het adres kan door de gemeente worden gecontroleerd in de basisregistratie adressen en gebouwen (BAG).
Daarnaast controleren sommige gemeenten de verhuisaangifte vooraf door bewijsstukken te vragen zoals een huurcontract of verhuurdersverklaring om de feitelijke situatie vast te stellen. Er zijn ook gemeenten die zo min mogelijk belemmeringen willen opwerpen om aangifte van verhuizing te doen. Deze gemeenten controleren achteraf, bijvoorbeeld door een brief te sturen gericht aan de personen die op het adres staan ingeschreven met de vraag of zij hiermee bekend zijn.
Hoe de gemeente hiermee om moet gaan is niet voorgeschreven. Gemeenten zijn vrij om zelf te bepalen op welke wijze zij verhuisaangiften controleren en in de BRP verwerken. Daarbij maken zij de afweging tussen snelle verwerking van de aangifte en klantvriendelijkheid enerzijds en het uitvoeren van voorafgaand onderzoek en afhandeling van de verhuisaangifte anderzijds. Daarbij speelt mee dat indien bij elke verhuizing van de burger wordt gevraagd de gang naar het gemeenteloket te maken of bewijsstukken te overleggen, dit negatief kan uitpakken voor de aangiftebereidheid van mensen en de mogelijkheid om digitaal aangifte te doen. Deze aangiftebereidheid is van cruciaal belang voor de actualiteit en daarmee de kwaliteit van de adresgegevens in de BRP.
Bij twijfel over de bewoningssituatie op een adres moet de gemeente onderzoek doen en indien nodig de BRP aanpassen naar de feiten. Dat kan ook ambtshalve, zonder medewerking van de burger. Deze twijfel kan bijvoorbeeld ontstaan door:
een melding van mogelijke onjuistheid van een gegeven in de BRP, afkomstig van een bestuursorgaan;
een signaal van een burger of een andere afdeling binnen de gemeente;
een risicomelding ontvangen in het kader van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit over mogelijk onjuiste inschrijving op een adres.
Het uitvoeren van adresonderzoek is opgenomen in de circulaire Adresonderzoek BRP van het Ministerie van BZK die tot stand is gekomen in samenwerking met de NVVB.
Als blijkt dat er oneigenlijk aangifte is gedaan, door valsheid in geschrifte te plegen, is dit strafrechtelijk aan te pakken. De gemeente kan er ook voor kiezen een bestuurlijke boete op te leggen.
Afhankelijk van de situatie kan de gemeente, vooraf en achteraf, doen wat nodig is. Met ruim een miljoen verhuizingen per jaar hebben gemeenten veel kennis ontwikkeld en zijn zij goed in staat om hier op een goede manier invulling aan te geven.
Via het wettelijk verplichte evaluatie-instrument dat gemeenten elk jaar moeten uitvoeren en waarvan ze de resultaten aan de Autoriteit Persoonsgegevens als privacy-toezichthouder, en aan het Ministerie van BZK moeten sturen, wordt onder andere gemonitord hoe het inschrijfproces bij gemeenten is ingericht.
Welke handelingen moet een gemeente verrichten om bijvoorbeeld de identiteit van de in te schrijven persoon te controleren en het adres waarop deze wordt ingeschreven te controleren? Heeft de gemeente inzicht in, toegang tot, het aantal bewoners dat staat ingeschreven in een woning op het moment dat daar nieuwe bewoners aan worden toegevoegd of ingeschreven? In welke wet- en regelgeving (inclusief circulaires) is dit geregeld? Heeft de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) hierover handreikingen voor gemeenten?
Zie antwoord vraag 1.
is het waar dat een gemeente zonder instemming van een reeds ingeschreven bewoner op het betreffende adres een nieuwe bewoner kan inschrijven? Zo ja, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Aangifte van verhuizing doen naar een adres waarop al iemand is ingeschreven, is mogelijk. Echter, bij de verwerking van die aangifte voert de gemeente een aantal controles uit. Zo wordt de nieuwe inschrijving in samenhang met de huidige situatie op het adres gecontroleerd en als er aanleiding is voor twijfel, wordt er om aanvullende informatie gevraagd of onderzoek gedaan. Daarbij gaat het uitsluitend om het vaststellen van de feitelijke woonsituatie. Inschrijving in de BRP op een adres in de gemeente is derhalve niet afhankelijk van de instemming van de reeds op dat adres ingeschreven bewoner. Slechts het feitelijk verblijf van de burger op het adres is bepalend.
Instemming als voorwaarde voor inschrijving zou in strijd zijn met de essentie van de BRP, namelijk het vastleggen van de feitelijke situatie. Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor het vaststellen van de feitelijke situatie en de juiste inschrijving.
De reeds op het adres ingeschreven bewoner die erachter komt dat op zijn adres iemand is ingeschreven kan daarvan melding maken bij de gemeente en vragen om een adresonderzoek. Daarbij worden alle overige personen op het adres «in onderzoek» gezet in de BRP. Overheidsorganisaties die daarvoor geautoriseerd zijn, krijgen vanuit de BRP bericht als er een gegeven in onderzoek is gezet. Ze kunnen hun handelen daarop aanpassen.
Zijn er gemeenten bekend waar toestemming wordt gevraagd aan de hoofdbewoner? Zo ja, welke?
Dat is mij niet bekend.
Zijn gemeenten verplicht om een in te schrijven adres te controleren op een (woon)bestemming? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn niet verplicht om de bestemming van een adres te controleren in het kader van een inschrijving. Volgens de wet BRP moeten mensen ingeschreven worden op het adres waar zij feitelijk verblijven. Dat geldt ook als dat adres geen woonbestemming heeft. In de praktijk doen gemeenten dit wel, want ingeschreven zijn op een adres zonder woonbestemming is een uitzonderingssituatie. Inschrijving gaat gepaard met afspraken over stappen om daar zo snel mogelijk weer een einde aan te maken. De inschrijving op een wachtlijst voor een adres met woonbestemming kan daar onderdeel van uitmaken.
Bent u bekend met misbruiksituaties waarbij iemand is ingeschreven op een adres zonder dat de hoofdbewoner daarvan weet heeft en daardoor in financiële problemen raakt, omdat bijvoorbeeld toeslagen worden gekort? Zo ja, bent u het eens dat dit tot schrijnende situaties kan leiden? Bent u het eens dat instemming van de ingeschreven (hoofd)bewoner veel leed kan voorkomen?
Het is mij bekend dat dergelijke gevallen voorkomen en deze tot schrijnende situaties kunnen leiden. De oplossing daarvoor is, zoals in het antwoord op vraag 3 is uiteengezet, niet om te werken met toestemming van de andere bewoner(s).
Het uitgangspunt van de Wet BRP is dat mensen ingeschreven worden op het adres waar zij feitelijk verblijven.
Afwijking van dat uitgangspunt, door te werken met instemming van bijvoorbeeld de eigenaar van het pand als voorwaarde voor inschrijving, kan ook negatieve consequenties hebben. Hierbij kan gedacht worden aan situaties van illegale verhuur, waarbij toestemming voor inschrijving (van bijvoorbeeld studenten die er feitelijk wonen) tegengewerkt wordt door de verhuurder.
Toestemming voor inschrijving van medebewoners betekent ook dat toestemming op enig moment weer ingetrokken kan worden (bijvoorbeeld na onenigheid) of om een medebewoner dwars te zitten.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 moet de gemeente bij twijfel over de bewoningssituatie op een adres, onderzoek doen en indien nodig de BRP aanpassen naar de feiten. Dat kan ook ambtshalve, zonder medewerking van de burger.
Hoewel bestuursorganen in beginsel verplicht zijn authentieke gegevens uit de BRP te gebruiken, bijvoorbeeld in verband met de uitvoering van wettelijke toeslagen, ontslaat dat deze bestuursorganen niet van de verplichting om bij het nemen van hun besluiten in concrete gevallen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen. Dat wil zeggen dat het besluit, gezien de gevolgen die dat besluit voor de burger kan hebben, niet alleen zorgvuldig en voldoende gemotiveerd wordt genomen, maar in de uitvoeringsprocessen van de betrokken instanties ook rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat een gegeven in de BRP wellicht niet actueel is.
Indien dit het geval is moet het bestuursorgaan op grond van de Wet BRP terugmelding doen aan het bevoegde college van burgemeester en wethouders. Dit college kan dan besluiten de BRP aan te aanpassen indien uit hun onderzoek blijkt dat de feitelijke situatie inderdaad anders is dan uit de BRP blijkt. Overheidsorganisaties die daarvoor geautoriseerd zijn, krijgen via de BRP bericht over de wijziging en kunnen hun handelen richting burger daarop aanpassen.
Bent u bereid om met de verschillende instanties in gesprek te gaan (VNG, Belastingdienst e.d.) om afspraken te maken over het voorkomen van inschrijven op woonadres zonder instemming van de bewoners?
Het Ministerie van BZK is in gesprek met de G4, VNG, Nederlandse Vereniging van Burgerzaken en uitvoeringsorganisaties, waaronder de Belastingdienst, over oplossingen voor de situatie waarin een nieuwe bewoner last heeft van het feit dat een oude bewoner verzuimd heeft aangifte te doen van verhuizing.
Het lekken van de plannen voor Prinsjesdag |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom heeft het kabinet een plan voor Prinsjesdag vooraf gelekt naar de krant? 1
Laat ik vooropstellen dat ik zeer veel waarde hecht aan adequate informatievoorziening aan uw Kamer, ook met betrekking tot plannen voor Prinsjesdag, die hun beslag krijgen in de begrotingswetten, het Belastingplan en de Miljoenennota.
Het besluitvormingsproces hierover is nog niet afgerond. De besprekingen zijn nog gaande. De plannen van dit kabinet voor Prinsjesdag worden op de daarvoor aangewezen momenten met uw Kamer gedeeld zodat het besproken kan worden tijdens de algemene politieke beschouwingen, de algemene financiële beschouwingen en in de hierop volgende wetsbehandelingen.
Herinnert u zich nog uw uitspraak dat de voorstellen tot Prinsjesdag geheim moeten blijven uit respect voor de Koning?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat wél informeren van de krant, maar níet informeren van de Kamer getuigt van gebrek aan respect voor de Tweede Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom toont u zo weinig respect voor de Koning en voor de Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid dit plan voor Prinsjesdag, dat blijkbaar naar de krant kan worden gestuurd, ook naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Het niet bijhouden van documentatie met lobbygesprekken door voormalig secretaris-generaal van de Europese Commissie Martin Selmayr |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat de voormalig secretaris-generaal van de Europese Commissie – de heer Martin Selmayr – geen formele documentatie bijhield van lobbygesprekken? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het is aan de instellingen om interne afspraken vast te stellen, en toe te zien op de naleving ervan, ten aanzien van verslaglegging van interacties met belangenvertegenwoordigers. De Europese Commissie heeft interne regels vastgesteld inzake het openbaar maken van informatie over bijeenkomsten van leden van de Commissie en leden van hun kabinetten met organisaties of als zelfstandige werkzame personen.2 De openbaar te maken informatie bestaat uit de datum en de plaats van de bijeenkomst, de naam van het lid van de Europese Commissie en/of van het lid van zijn of haar kabinet, de naam van de organisatie of als zelfstandige werkzame persoon en het onderwerp van de bijeenkomst. De secretaris-generaal is geen lid van een kabinet en valt derhalve niet onder dit besluit. Voor zover het kabinet is geïnformeerd zijn er geen regels die voorschrijven dat er formele documentatie wordt bijgehouden van gesprekken tussen de secretaris-generaal van de Europese Commissie en belangenvertegenwoordigers.
Vindt u het ook pijnlijk dat juist Selmayr niet transparant was over zijn gesprekken met lobbyisten, aangezien zijn aanstelling tot secretaris-generaal van de Europese Commissie in strijd was met de regels?2 3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat het kabinet betreft zijn de benoeming van de heer Selmayr en de mate van transparantie die de heer Selmayr betracht in zijn gesprekken met lobbyisten, twee afzonderlijke zaken.
Erkent u dat het achterhouden van informatie over lobbygesprekken niet bijdraagt aan het vertrouwen in de Europese Commissie en andere instituties van de Europese Unie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het is aan de instellingen om interne afspraken en procedures over verslaglegging van interacties met belangenvertegenwoordigers vast te stellen. Ter waarborging en verbetering van het vertrouwen in de EU-instellingen, beschouwt het kabinet de voortzetting van de triloogonderhandelingen en spoedige implementatie van een interinstitutioneel verplicht lobbyregister als prioriteit en een eerste belangrijke stap.
Was het bij de Eurocommissarissen bij de benoeming van de secretaris-generaal duidelijk dat de heer Martin Selmayr transparantie laag op zijn prioriteitenlijst had staan? Bent u bereid dit na te vragen?
De heer Selmayr is voorgedragen door de voorzitter van de Europese Commissie, in overeenstemming met de EU-commissaris voor Begroting en Personeelszaken. Het college van commissarissen heeft vervolgens ingestemd met de benoeming. Het Europees parlement heeft de verdragsrechtelijke controlerende taak bij de benoeming van de secretaris-generaal van de Europese Commissie. Het kabinet is niet betrokken bij de benoeming van de secretaris-generaal en kan ook niet in de controlerende rol van het Europees parlement treden.
Ziet u een relatie tussen het gebrek aan transparantie van de secretaris-generaal en het stopzetten van de onderhandelingen tussen de Europese Commissie en het Europees parlement over het opzetten van een lobbyregister?4 Zo nee, wat is er volgens u gebeurd met de onderhandelingen over het lobbyregister?
Nee. De onderhandelingen over een interinstitutioneel verplicht lobbyregister zijn gestaakt mede omdat de Europese Commissie een andere richting voorzag dan de Raad en het Europees parlement. De Europese Commissie heeft aangegeven teleurgesteld te zijn in het ambitieniveau van zowel Raad als het Europees parlement. Het kabinet heeft vanaf het begin van de raadsonderhandelingen een hoog ambitieniveau voor ogen gehad. Waar de Raad lange tijd terughoudend was is het toch gelukt om veel lidstaten bereid te krijgen het register te gebruiken in aanloop en tijdens hun voorzitterschappen.6 Voor Nederland heeft het prioriteit dat het interinstitutioneel verplicht lobbyregister zo snel mogelijk van toepassing is op de Raad. Het kabinet vindt dat toetreding van de Raad tot het register een eerste, belangrijke en noodzakelijke stap vooruit is om de EU transparanter te laten functioneren, en zal zich hier ook in de komende legislatuur hard voor maken.
Bent u bereid om meer aan te dringen op een transparantere Europese Commissie middels een uitgebreid transparantieregister waarin documentatie van gesprekken ook verplicht is, zoals dit ook een uitgesproken wens is van het Europees parlement?5 Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat het kabinet betreft dienen de onderhandelingen over een interinstitutioneel verplicht lobbyregister zo snel mogelijk te worden hervat na de installatie van het nieuwe college van commissarissen. Documentatie van gesprekken valt niet onder de reikwijdte van het huidige commissievoorstel aangezien dit een interne aangelegenheid is van de instellingen. Daarnaast is er voor aanvang van de triloogonderhandelingen een raadsbesluit vastgesteld en is er overeenstemming bereikt over de raadspositie ten aanzien van het voorstel van de Commissie. Het kabinet acht het niet opportuun om op dit moment wijzigingen voor te stellen, aangezien dit enkel tot verdere vertraging zou kunnen leiden. Wat het kabinet betreft is het al een grote stap in de goede richting dat er binnen de Raad overeenstemming is bereikt. Het heeft wat Nederland betreft nu de prioriteit om de gestaakte triloogonderhandelingen binnen de vastgestelde kaders zo snel mogelijk weer te starten en met goed gevolg af te ronden.
Bent u bereid om de Europese Commissie aan te spreken op het feit dat de heer Martin Selmayr en wellicht ook leden van de Europese Commissie rijkelijk tekortschieten op het gebied van transparantie door nergens gesprekken te documenteren?
Het is aan de Europese Commissie om interne procedureregels op te stellen als het gaat om verslaglegging van gesprekken van medewerkers met belangenvertegenwoordigers. Het is niet aan het kabinet om de Commissie aan te spreken op de inhoud en/of naleving van deze interne procedures en regels.
De Commissie heeft zich in ieder geval gecommitteerd aan het bestaande lobbyregister. Daarnaast heeft de Europese Commissie beloofd om, behoudens uitzonderingen, informatie openbaar te maken over bijeenkomsten die zij en leden van hun kabinet met belangenorganisaties hebben gehouden.8 Dit geldt tevens voor gesprekken van directeuren-generaal van de Commissie met belangenorganisaties.9 Hierbij geldt dat het aan de Commissie is om zorg te dragen voor de correcte uitvoering hiervan. De Commissie heeft zich ervoor ingezet om een interinstitutioneel verplicht lobbyregister tot stand te brengen. Het kabinet beschouwt dit als een eerste stap in de goede richting ter verbetering van de algehele transparantie bij de instellingen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de discussie over transparantie in de Europese Raad?
Ten aanzien van het voorstel van het raadssecretariaat over wetgevende transparantie in de Raad is uit de laatste besprekingen voor het zomerreces gebleken dat veel lidstaten zeer kritisch zijn over de voorgestelde maatregelen en niet hetzelfde ambitieniveau hebben als Nederland. Het kabinet zet zich, in overleg met gelijkgezinde lidstaten, in om toch verdere invulling te geven aan het voorstel. Daarnaast werken we samen met gelijkgezinde lidstaten en het Finse Voorzitterschap aan de follow-up van het non-paper van afgelopen juni. Verder ben ik zeer verheugd dat België en Luxemburg recentelijk het transparantie non-paper hebben ondertekend. Mijn hoop is dat we de groep van gelijkgezinde lidstaten de komende maanden verder kunnen uitbreiden. Tevens verwijs ik naar de technische briefing die 3 juni jl. heeft plaatsgevonden op de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging in Brussel.
Het dekolonisatieproces van de voormalig Nederlandse Antillen |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de «written statement of the Kingdom of The Netherlands» van 27 Februari 2018?1
Ja.
In artikel 3.21 staat dat indien een bevolking eenmaal heeft gekozen voor een bepaalde status, dit gelijk staat aan het bereiken van «full self government» in de context van dekolonisatie; welke specifieke keuze van de landen Aruba, Curacao en Sint Maarten en de eilanden Bonaire, Saba en Sint Eustatius, in het kader van de Nederlandse dekolonisatie, was het moment van het bereiken van «full self government» van de voormalige Nederlandse koloniale gebieden?
Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben – als onderdelen van de Nederlandse Antillen – volledig zelfbestuur, zoals bedoeld in artikel 73 VN-Handvest, bereikt in 1954, toen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen uit vrije wil de nieuwe rechtsorde van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden aanvaardden. De overeengekomen rechtsorde kreeg in 1955 internationale erkenning van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in Resolutie 945, waarna Suriname en de Nederlandse Antillen werden verwijderd van de lijst van niet-zelfbesturende gebieden van de VN.
In VN resolutie 1514 van 14 december 1960 wordt gesproken over het feit dat een keuze voor een bepaalde status op basis moet zijn van een vrije keuze van de bevolking (citaat: «should be the result of the free and voluntary choice by the peoples of the territory concerned expressed through informed democratic processes»)2; hoe vrij waren de voormalige Nederlandse koloniën in het maken van hun eigen keuze gezien de ontstaansgeschiedenis van het Statuut?
De voormalige Nederlandse koloniën die onderdeel werden van de rechtsorde van het Statuut – Suriname en de Nederlandse Antillen – hebben deze rechtsorde in vrijheid aanvaard. Op nationaal niveau werd de juridische grondslag hiervoor gevestigd in 1948, toen in de Grondwet de weg werd vrijgemaakt voor een nieuwe rechtsorde voor de verschillende gebiedsdelen van het Koninkrijk. Artikel 211 van de Grondwet van 1948 bepaalde dat de totstandkoming van deze nieuwe rechtsorde «door vrijwillige aanvaarding langs democratische weg» diende te geschieden. Deze opdracht vormde het startsein voor een serie van conferenties en overleggen, verspreid over een aantal jaren, tussen delegaties van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen over de vormgeving van de aangekondigde rechtsorde. Uiteindelijk, in 1954, resulteerden deze conferenties en overleggen in het ontwerp van het Statuut. Dit ontwerp werd vervolgens voorgelegd aan de parlementen van de betrokken gebiedsdelen, die enige maanden later met het Statuut instemden; in Suriname en de Nederlandse Antillen met algemene stemmen. De leden van de Staten van Suriname en de Nederlandse Antillen werden sinds 1948 op grond van algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen gekozen. In dat verband is het van belang op te merken dat de verwijzing in AVVN resolutie 1514 naar een vrije keuze van de bevolking niet impliceert dat het zelfbeschikkingsrecht door koloniale gebieden onder internationaal recht slechts legitiem uitgeoefend kon worden wanneer er sprake was van een referendum. De praktijk van de VN ten aanzien van dekolonisatie laat zien dat een verscheidenheid aan democratische methoden voor het vaststellen van de wil van de bevolking werd geaccepteerd. Deze varieerden van referenda en verkiezingen tot (meerderheids-) besluiten door representatieve politieke organen van het koloniale gebied.
Kunt u aangeven waarom er jaren van onderhandelingen tussen Nederland en de Nederlandse Antillen nodig waren om de landen van de voormalige koloniën hun recht op zelfbeschikking te geven?
Het ontwerpen of ingrijpend hervormen van een staatkundige ordening neemt normaal gesproken de nodige tijd in beslag, zeker als daartoe overeenstemming dient te worden bereikt tussen verschillende actoren. Zoals in het vorige antwoord uiteengezet, heeft het zes jaar geduurd voordat de nieuwe rechtsorde, waartoe de Grondwet van 1948 de opdracht gaf, met het Statuut voor het Koninkrijk werd gerealiseerd. In deze periode werd, op grond van een reeks van door Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen in 1948 overeengekomen resoluties, eerst een ontwerp voor een rijksgrondwet vervaardigd. Tegen de structuur van de rijksgrondwet rezen echter bezwaren. Een nieuw, korte tijd later aangetreden Nederlands kabinet vond deze te topzwaar voor het Koninkrijk; aan Caribische zijde werd gevreesd voor een braindrain van politici. Ondertussen werd de aandacht van de politiek opgeëist door ontwikkelingen rond Nederlands-Indië, waarmee de discussie over de staatkundige toekomst van de Caribische gebiedsdelen tot dan toe sterk had samengehangen. Toen na de onafhankelijkheid van Indonesië de draad van de onderhandelingen weer werd opgepakt, nam de Nederlandse regering definitief afstand van het ontwerp voor de rijksgrondwet en bereidde zij in 1950 een concept voor van een vereenvoudigde regeling, «Schets van een Statuut, regelende de status van Suriname en de Nederlandse Antillen in het Koninkrijk der Nederlanden» geheten. Over deze Schets werd in 1952 een conferentie gehouden, die uiteindelijk in mei 1954 met succes kon worden afgerond. Hiermee lag de weg vrij voor de formele totstandkoming van het Statuut, enige maanden later dat jaar.
Welke rol heeft Nederland gespeeld in die onderhandelingen? Welke ruimte kregen de voormalige koloniën om hun eigen, vrije keuze te maken? Is er sprake geweest van druk dan wel beperking van de vrije keuze voor de voormalige Koloniën?
In de onderhandelingen over een nieuwe rechtsorde binnen het Koninkrijk opereerden afgevaardigden van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen op voet van gelijkheid met elkaar. Afgevaardigden van de laatste twee gebieden waren gedurende dit traject dan ook volledig vrij om hun eigen keuzes te maken ten aanzien van het ontwerp hiervoor. Dit wil niet zeggen dat Suriname en de Nederlandse Antillen in staat waren om eenzijdig te bepalen hoe de nieuwe rechtsorde werd ingericht. Weliswaar vormde de aanvaarding van deze rechtsorde een daad van vrije keuze, maar over de inhoud hiervan diende overeenstemming te worden bereikt door alle drie de actoren, dus ook door Nederland.
Als er sprake is geweest van onderhandelingen en daarmee beperkingen van de vrije keuze van de voormalige koloniën, hoe kwalificeert u dan het volgende citaat in paragraaf 3.13 uit de voornoemde written statement3: «However, if negotiations on such future cooperation are used by the administering State to influence the act of free choice by the people concerned, this may amount to unlawful interference and thus to a violation of the right of self-determination of this people»?
Voorop moet worden gesteld dat onderhandelingen over de toekomstige (staatkundige) relaties tussen een koloniaal gebied en de staat die het gebied bestuurt geen onderdeel uitmaken van de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht door een koloniaal gebied. Het plaatsvinden van onderhandelingen betekent daarom ook geenszins dat daarmee automatisch de vrije keuze van een koloniaal gebied voor een bepaalde politieke status wordt beperkt. AVVN Resolutie 1541 vereist dat integratie van een niet-zelfbesturend gebied dient te geschieden op «voet van volledige gelijkheid» tussen de bevolking van het voormalige koloniale gebied en de onafhankelijke staat waarmee de integratie plaatsvindt. Dit sluit uit dat de onafhankelijke staat het koloniale gebied een bepaalde politieke status oplegt, maar het sluit ook uit dat het koloniale gebied eenzijdig de voorwaarden bepaalt waaronder de integratie plaatsvindt. Terwijl de keuze voor integratie dus vrijelijk dient plaats te vinden, zal doorgaans onderhandeld moeten worden over de voorwaarden waaronder een dergelijke integratie plaatsvindt. Dit was ook het geval ten aanzien van de integratie van de Nederlandse Antillen en Suriname. De nieuwe rechtsorde die in de Grondwet van 1948 werd aangekondigd vergde behalve de instemming van Suriname en de Nederlandse Antillen ook de instemming van Nederland. Dit maakte onderhandelingen onvermijdelijk. De voor het zelfbeschikkingsrecht essentiële daad van vrije keuze werd verricht, toen in 1954 de in vrijheid gekozen parlementen van Suriname en de Nederlandse Antillen het Statuut voor het Koninkrijk aanvaardden.
Zijn in de onderhandelingen om te komen tot dekolonisatie beperkingen aan de landen opgelegd in hun keuzes vanwege tekortkomingen in de voormalige koloniën van politieke-, economische-, sociale- of onderwijstechnische aard? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met artikel 3 van het VN handvest 1514 dat aangeeft: «3. Inadequacy of political, economic, social or educational preparedness should never serve as a pretext for delaying independence»?
Nee, zie het antwoord op vraag 6.
In paragraaf 3.23 van het written statement staat ook dat om te komen tot integratie dit «... should be the result of the freely expressed wishes of the territory’s peoples acting with full knowledge of the change in their status, their wishes having been expressed through informed and democratic processes [...].»4; hoe moet dit gelezen worden in het kader van de integratie van Sint Eustatius in het Nederlandse bestel zonder dat de inwoners van Sint Eustatius daar hun keuze in hebben kunnen maken?
Bovenstaande passage is afkomstig uit AVVN-resolutie 1541. Deze resolutie heeft, evenals de eerder aangehaalde AVVN-resolutie 1514, betrekking op de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht in een koloniale fase. De integratie van Sint Eustatius in het Nederlandse staatsbestel vond plaats in 2010, dus ruime tijd nadat deze fase voor de Nederlandse Antillen (waar Sint Eustatius onderdeel van was) met de totstandkoming van het Statuut en verwijdering van de lijst van niet-zelfbesturende gebieden een afronding kreeg. Zoals hieronder, in het antwoord op vraag 10, nader uiteen wordt gezet, laat deze afronding overigens onverlet dat het zelfbeschikkingsrecht in de post-koloniale fase die na 1954 aanbrak altijd is blijven gelden in de bewuste gebieden. Om deze reden is aan de staatkundige hervorming van het Koninkrijk een omstandig democratisch proces voorafgegaan. De bevolking van Sint Eustatius sprak zich in 2005 in een referendum in meerderheid uit voor behoud van het land de Nederlandse Antillen. Deze uitkomst bleek, vanwege andere referendumresultaten in Sint Maarten, Curaçao, Bonaire en Saba, echter niet haalbaar, waarna de eilandsraad van Sint Eustatius in een motie de bereidheid uitsprak om te komen tot nieuwe staatkundige verhoudingen. In het daaropvolgende besluitvormingsproces is door vertegenwoordigers van de inwoners van Sint Eustatius op verschillende momenten ingestemd met de voorstellen voor nieuwe verhoudingen. Voor de wilsvaststelling van een bevolking erkent het internationale recht een verscheidenheid aan democratische methoden. Hoewel de integratie in het Nederlandse staatsbestel niet de eerste keuze vormde van de inwoners van Sint Eustatius, hebben zij (via hun vertegenwoordigende organen) deze keuze uiteindelijk gemaakt in het kader van een democratisch proces.
In artikel 3.32 van het written statement wordt geschreven dat: «It is submitted that once the inhabitants of a colonial territory have, through their freely expressed will, genuinely exercised their right to self-determination through a choice for either independence, integration or association or the emergence into any other political status, the colonial status of the territory and the people concerned comes to an end.»5; blijkt hieruit dat het Koninkrijk der Nederlanden niet meer onder artikel 73 van het Handvest van de VN valt?6
Ja.
Hoe verhoudt zich dat tot de uitspraak van uw ambtsvoorganger tijdens de behandeling van het begrotingshoofdstuk Koninkrijksrelaties (IV) voor het begrotingsjaar 2017, waarin hij aangeeft dat het Koninkrijk nog steeds onder artikel 73 VN handvest valt?7
Bij de beantwoording van deze vraag is het van belang om voorop te stellen dat het zelfbeschikkingsrecht van de Caribische delen van het Koninkrijk na de totstandkoming van het Handvest van de Verenigde Naties in 1945 steeds heeft gegolden en dat vandaag ook nog onverkort doet. Dit is door de Nederlandse regering meermaals erkend en kan ook op deze plek nog eens worden benadrukt. Ten opzichte van de situatie in oktober 2016, toen mijn ambtsvoorganger bovengenoemde uitspraak deed, is echter wel de grondslag van dit zelfbeschikkingsrecht gepreciseerd. Thans, na een nadere juridische analyse van de materie, is haar positie dat artikel 73 VN Handvest sedert de totstandkoming van het Statuut niet meer van toepassing is op Sint Eustatius en dat het zelfbeschikkingsrecht van de Caribische (ei)landen post-koloniaal van aard is.
Deze precisering heeft overigens geen wezenlijke juridische gevolgen voor de betreffende (ei)landen. Zij laat namelijk onverlet dat Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba eenzijdig kunnen bepalen om de rechtsorde van het Koninkrijk te verlaten. Deze eenzijdige uittredingsmogelijkheid is, in ieder geval sinds het proces naar onafhankelijkheid van Suriname in de jaren 1974 en 1975, door de partners binnen het Koninkrijk meermaals erkend; zodanig dat inmiddels wordt aanvaard dat de bewuste mogelijkheid voor die (ei)landen waarvoor zij niet is gecodificeerd – alle Caribische delen behalve Aruba – de status heeft van ongeschreven Koninkrijksrecht. Wenst een Caribisch (ei)land niet uit het Koninkrijk te treden maar verandering van status binnen het Koninkrijk, dan kan het op grond van het zelfbeschikkingsrecht in vrijheid zijn keuze voor een bepaalde status kenbaar maken en daarover in overleg treden met de overige partners binnen het Koninkrijk. Voor de uiteindelijke verwezenlijking van een verandering van de staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk zijn wel de medewerking en instemming van die partners nodig.
Heeft de VN-resolutie 1514 terugwerkende kracht? Zo ja, is dat met de landen en eilanden Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Saba en Sint Eustatius besproken?
AVVN-Resolutie 1514 betreft de dekolonisatie van koloniale gebieden. Indien een gebied door de VN niet langer wordt aangemerkt als een koloniaal of niet-zelfbesturend gebied, dan vervalt daarmee ook de toepasselijkheid van AVVN-resolutie 1514. Ten aanzien van de Nederlandse Antillen en Suriname is deze situatie van toepassing sinds de integratie in het Koninkrijk in 1954.
Wat is de zienswijze van de bovengenoemde landen ten aanzien van het definitief zijn van de dekolonisatie? Is daar formeel mee ingestemd?
De hierboven genoemde schriftelijke inbreng waarin de Nederlandse regering haar standpunt uiteenzet omtrent het karakter van het zelfbeschikkingsrecht, handelt niet over de Caribische delen van het Koninkrijk maar betreft een juridische procedure bij het Internationaal Gerechtshof over de dekolonisatie van Mauritius. Het is niet gebruikelijk om dergelijke schriftelijke of mondelinge inbreng in juridische procedures af te stemmen met de Caribische partners binnen het Koninkrijk. Daarvoor bestond ook inhoudelijk geen aanleiding, omdat de precisering in het standpunt van de regering, zoals hierboven uitgelegd, geen wezenlijke gevolgen voor deze partners met zich bracht.
Is deze zienswijze ten aanzien van de dekolonisatie zoals verwoord in het written statement van februari 2018 gedeeld met de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het ontbreken van wezenlijke juridische gevolgen voor de Caribische (ei)landen is deze zienswijze niet met de Tweede Kamer gedeeld.
Het «written statement» is een procesdocument in een adviesprocedure dat is bestemd voor het Internationaal Gerechtshof en dat is ingediend na een verzoek daartoe door het Hof. Het is het prerogatief van het Hof om te besluiten of en wanneer een dergelijk document openbaar wordt gemaakt. In het kader van de adviesprocedure inzake de dekolonisatie van Mauritius heeft het Hof besloten om procesdocumenten, waaronder het «written statement» van Nederland, op de dag van de start van de hoorzitting openbaar te maken.
Wat is er veranderd in de zienswijze van het kabinet in de periode tussen de uitspraak ten aanzien van artikel 73 van het VN handvest van uw ambtsvoorganger en het schrijven van het zgn. «written statement» waarin staat dat dekolonisatie na een eerste keuze van de voormalige koloniën definitief is? Hoe zijn de landen en eilanden van het Caribisch deel van het Koninkrijk betrokken bij de totstandkoming van het «written statement»?
Zie het antwoord op de vragen 10 en 12.
Bent u bekend met het «[in] accordance with international law of the unilateral declaration of independence by the provisional institutions of self-government of Kosovo. Written statement of the Kingdom of The Netherlands»?8
Ja.
In paragraaf 3.7 van het written statement staat: «[...] if States are not conducting themselves in compliance with the principle of equal rights and self-determination of peoples as described above and thus possessed of a government representing the whole people belonging to the territory without distinction as to race, creed or colour»9, afkomstig uit VN-resolutie 262510; kunt u aangeven wie of wat, in de context van het Koninkrijk, de rol van «government» heeft binnen het Koninkrijk conform de eisen van het VN handvest?
Het begrip «government» in AVVN-resolutie 2625 heeft een brede strekking. Er wordt niet slechts de (centrale) regering van een staat mee bedoeld, maar de overheid in ruime zin, dus inclusief de wetgevende en rechtsprekende organen van een staat. In de context van het Koninkrijk vervullen bijgevolg meerdere actoren een rol bij het vertegenwoordigen van de bevolking. In dit verband valt allereerst uiteraard te wijzen op de wetgever van het Koninkrijk. Dit is een samengesteld orgaan, waarin de vertegenwoordiging van de burgers van het Caribisch deel van het Koninkrijk op verschillende manieren is georganiseerd. Burgers van Caribisch Nederland worden vertegenwoordigd in beide Kamers van de Staten-Generaal en worden bij de samenstelling hiervan in gelijke mate betrokken als burgers van Europees Nederland. Burgers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten beschikken over een eigen parlement. Deze parlementen, de Staten, worden bij het proces van rijkswetgeving betrokken via een in het Statuut neergelegde procedure. Bij het vertegenwoordigen van de bevolking is in de tweede plaats een belangrijke rol weggelegd voor de regering van het Koninkrijk, zowel in haar hoedanigheid als onderdeel van de rijkswetgever als waar zij optreedt als uitvoerende macht. Voor burgers van Caribisch Nederland geldt wederom wat ook voor burgers van Europees Nederland geldt: zij kiezen de leden van de Tweede Kamer, waarna een kabinet wordt geformeerd dat het vertrouwen van de Kamer geniet. Voor de vertegenwoordiging van burgers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is in het Statuut de figuur van de Gevolmachtigde Minister in het leven geroepen. Deze functionarissen maken deel uit van de rijksministerraad en handelen hierin namens de regeringen van hun landen, die, via het vehikel van verkiezingen, op hun beurt weer gelegitimeerd worden door de bevolkingen hiervan. De Gevolmachtigde ministers hebben stemrecht in de rijksministerraad en vergaderen mee over Koninkrijksaangelegenheden, welke hun land raken.
Indien op vraag 16 het antwoord de Rijksministerraad is, kunt u dan aangeven hoe het vertegenwoordigen van alle mensen binnen het Koninkrijk binnen de Rijksministerraad is geborgd? Hoe verhoudt zich dat met het slechts hebben van een raadgevende stem van de Gevolmachtigde Ministers in deze Rijksministerraad conform het Reglement van Orde voor de ministerraad11, artikel 3 lid 1a?
Zie wat betreft het eerste gedeelte van de vraag het antwoord op vraag 16. Met betrekking tot het tweede gedeelte van de vraag zij gewezen op het feit dat Gevolmachtigde ministers in de Rijksministerraad geen raadgevende stem hebben, maar volwaardig stemrecht, evenals ministers van het Nederlandse kabinet. Artikel 3 lid 1 sub a van het Reglement van orde voor de ministerraad ziet toe op de in artikel 10 lid 2 van het Statuut beschreven mogelijkheid dat Aruba, Curaçao of Sint Maarten een landsMinister afvaardigt om naast de Gevolmachtigde Minister aan de Rijksministerraad deel te nemen.
Kunt u alle vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Kunt u de vragen beantwoorden voor de komende plenaire begrotingsbehandeling in oktober a.s.?
Ja.
Procedeergedrag van de Rijksoverheid |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Landsadvocaat kost steeds meer miljoenen»?1
Ja.
Kunt u in tabelvorm aangeven wat per ministerie per jaar de afgelopen vijf jaar is uitgegeven aan externe inhuur van juristen? Kunt u per jaar daarvan aangeven wat is uitgegeven aan de landsadvocaat?
Naast de kosten die aan de landsadvocaat worden besteed, worden nog overige kosten voor externe inhuur van juridisch advies gemaakt. U kunt een groot gedeelte van deze kosten terugvinden in de bijlagen bij de jaarverslagen van ieder ministerie onder de post externe inhuur juridisch advies.2 Voor de afgelopen vijf jaar valt op basis van informatie van de verschillende ministeries het volgende schematische overzicht te geven. De bedragen zijn afgerond op miljoenen euro’s.3
Algemene Zaken
0.1
0.4
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2.9
2.6
Buitenlandse Zaken
0.2
1.2
Defensie
4.7
0.3
Economische Zaken en Klimaat
2.62
3.23
Financiën
2.0
0.54
Infrastructuur en Waterstaat
3.6
2.5
Justitie en Veiligheid
5.5
2.7
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit5
1.5
–
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0.4
0.26
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0.3
0.2
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1.6
0.3
Totaal
25
14.1
Deze bedragen zijn met het meest recente Wob-besluit over de kosten van de inhuur van de landsadvocaat van 25 juli 2019 reeds openbaar gemaakt.
Voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat zijn sommige kosten van de landsadvocaat t.b.v. advisering over de jaren 2014 t/m 2018 zowel onder «Kosten landsadvocaat» als onder «Overige kosten externe inhuur juridisch advies jaarverslagen» vermeld.
In het jaarverslag van Economische Zaken bijlage 3 externe inhuur staat dat hierin tevens is opgenomen de kosten voor externe inhuur juridisch advies van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De kosten van Financiën voor de verplichte procesvertegenwoordiging in invorderingszaken door de Rijksadvocaat en de kosten voor juridisch advies met betrekking tot het Staatsdeelnemingenbeleid (in het bijzonder de kosten voor de juridische afwikkeling van de maatregelen in het kader van de kredietcrisis) worden op de begroting van Financiën verantwoord op het beleidsartikel waarop het betrekking heeft en bedraagt per jaar: € 5.0 mln. (2018), € 5.2 mln. (2017), € 5.8 mln. (2016), € 4.8 mln. (2015) en € 5.6 mln. (2014).
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is eind 2017 ingesteld.
In deze post is voor OCW niet meegenomen de kosten van de huisadvocaat van het agentschap DUO. De kosten hiervoor bedragen in totaal voor de afgelopen vijf jaren € 0.1 miljoen.
Algemene Zaken
0.1
–
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2.9
0.4
Buitenlandse Zaken
0.2
1.02
Defensie
3.3
–
Economische Zaken en Klimaat3
3.1
0.8
Financiën
1.7
0.2
Infrastructuur en Waterstaat
3.8
3.8
Justitie en Veiligheid
6.2
2.2
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0.5
0.2
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0.6
0.3
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1.1
0.3
Totaal
23,5
9.2
Voor de jaren 2017 en 2016 geldt dat met het Wob-besluit van 3 oktober 2018 over de kosten van inhuur van de landsadvocaat slechts een totaalbedrag van de bij de rijksoverheid gedeclareerde honoraria van de LA (afgerond op duizendtallen) openbaar zijn gemaakt. Ten behoeve van uw Kamervraag is nu een uitsplitsing per departement gemaakt, waar mogelijk op basis van de in deze jaren daadwerkelijk aan de landsadvocaat betaalde kosten. De bedragen zijn daarnaast afgerond op miljoenen euro’s. De totaalbedragen wijken daardoor enigszins af van de bedragen die eerder in het Wob-besluit zijn gecommuniceerd.
De hogere totaalbedragen in 2017 en 2018 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ten opzichte van voorgaande jaren zijn met name het gevolg van inhuurkosten van inkoopspecialisten. Deze kosten zijn in die jaren administratief aangemerkt als externe juridische inhuur.
De naam van het Ministerie van Economische Zaken is eind 2017 gewijzigd in het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Algemene Zaken
0.2
–
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2.9
1.7
Buitenlandse Zaken
0.2
0.2
Defensie
2.1
0.3
Economische Zaken
2.9
0.5
Financiën
2.3
0.3
Infrastructuur en Waterstaat
3.8
4.0
Justitie en Veiligheid
6.0
2.2
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0.6
0.3
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0.5
0.6
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1.4
0.6
Totaal
22.9
10.7
Algemene Zaken
0.1
–
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
1.8
4.0
Buitenlandse Zaken
0.2
0.2
Defensie
1.5
0.2
Economische Zaken
3.0
0.3
Financiën
2.7
0.2
Infrastructuur en Milieu
3.5
2.7
Justitie en Veiligheid
6.6
3.6
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0.3
0.3
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0.7
0.1
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1.6
0.6
Totaal
22.0
12,2
Deze bedragen zijn met het Wob-besluit over de kosten van de inhuur van de landsadvocaat van 18 april 2016 reeds openbaar gemaakt.
Algemene Zaken
0.1
–
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2.4
4.0
Buitenlandse Zaken
0.2
0.6
Defensie
1.2
0.3
Economische Zaken
3.6
0.4
Financiën
2.4
0.2
Infrastructuur en Milieu
5.2
2.3
Justitie en Veiligheid
6.0
3.3
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0.3
0.8
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0.5
0.1
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1.1
1.1
Totaal
23.0
13.1
Deze bedragen zijn met het Wob-besluit over de kosten van de inhuur van de landsadvocaat van 6 mei 2015 reeds openbaar gemaakt.
Hoe verklaart u de stijgende trend in de uitgaven door de overheid aan de landsadvocaat?
Zoals u in bovenstaand schema kunt zien waren de kosten voor de inhuur van de landsadvocaat de afgelopen jaren vrij constant. Het is moeilijk aan te geven waarom de kosten van inhuur van de landsadvocaat in 2018 hoger zijn uitgevallen dan in voorgaande jaren. Een mogelijke verklaring kan worden gevonden in het feit dat procedures complexer zijn geworden. Daarnaast zijn deze kosten soms ook incident gedreven. Uit het top 10- overzicht van zaken met hoge uitgaven aan de landsadvocaat volgt bijvoorbeeld dat er dit jaar veel kosten gemoeid zijn met het advies voor het project GrIT van Defensie en de herziening Gasgebouw bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
In welke gevallen kiest de rijksoverheid voor de landsadvocaat en in welke gevallen volstaat een (andere) extern ingehuurde jurist?
Voorop staat dat het merendeel van de juridische aangelegenheden binnen de ministeries zelf wordt afgehandeld. Niettemin maken alle ministeries ook gebruik van de diensten van de landsadvocaat. De Staat is geheel vrij in de keuze van een advocaat, maar met name om de eenheid in vertegenwoordiging te bevorderen is het van belang dat niet in elke procedure een ander kantoor de belangen van de Staat behartigt. Daarom wordt de Staat in beginsel zoveel mogelijk door hetzelfde advocatenkantoor bijgestaan. Op dit moment is de landsadvocaat verbonden aan het advocatenkantoor Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn. Het grootste deel van de zaken waarin de landsadvocaat wordt ingeschakeld, betreft civiele procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is. Naast deze civiele procedures, wordt de landsadvocaat soms ook ingeschakeld in bestuursrechtelijke zaken. Bijvoorbeeld daar waar de bijzondere expertise van de landsadvocaat gewenst is. In voorkomende gevallen wordt waar nodig gebruik gemaakt van andere advocatenkantoren. Uit het schema bij het antwoord op vraag 2 volgt dat naast de kosten voor de inhuur van de landsadvocaat ook bij elk ministerie overige kosten aan externe inhuur van juridisch advies worden gemaakt. Onder deze post vallen voor de meeste departementen onder andere de overige advocatenkosten, de inhuur van advisering bij de voorbereiding van (specialistische) wet- en regelgeving en juridisch advies over bestaande regelgeving en het inhuren van juridische capaciteit voor de reguliere processen waar extra personele capaciteit op nodig is. Bijvoorbeeld om achterstanden bij bezwaar weg te werken of tijdelijk een zieke werknemer te vervangen.
Wat is de reden dat ministeries zelf steeds meer juristen en ook eigen advocaten in dienst nemen?
Als uitgangspunt geldt dat de Staat en zijn bestuursorganen ervoor zorg dragen dat voldoende juridische deskundigheid aanwezig is binnen de rijksoverheid, zodat gepaste terughoudendheid kan worden betracht bij het inschakelen van de landsadvocaat en andere externe juridische bijstandsverleners in zaken waarin bijstand niet in de wet is voorgeschreven. Een aantal ministeries en uitvoeringsorganisaties heeft eigen advocaten in dienst, zodat ook voor de verplichte procesvertegenwoordiging in veel voorkomende civiele zaken niet langer in alle gevallen van externe juridische dienstverlening gebruik gemaakt hoeft te worden. Ook wordt binnen de juridische functie van het Rijk samengewerkt en over en weer een beroep op elkaar gedaan bij sommige gecompliceerde adviesvragen om een onnodig beroep op de landsadvocaat te voorkomen.
Hoe verhoudt deze trend zich tot de ambitie die u in uw brief van 12 juli 2019 hebt uitgesproken, dat «het terugdringen van onnodige juridisering begint bij de overheid»?2
Bij het antwoord op vraag 4 heb ik reeds aangegeven dat de inhuur van de landsadvocaat in het grootste deel van de zaken noodzakelijk is daar waar het civiele procedures betreft, waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is. Voor het volledige beeld mag bovendien niet onvermeld blijven dat de Staat in het overgrote deel van deze procedures als gedaagde optreedt. De kosten voor de inhuur van de landsadvocaat staat gelet hierop niet haaks op wat ik in de contourennota rechtsbijstand heb aangegeven, namelijk dat het terugdringen van onnodige juridisering begint bij de overheid die zelf het goede voorbeeld moet geven. Daarbij is bovendien het bestuursrecht een belangrijke inhoudelijke prioriteit. De overheid is wederpartij in circa 60 procent van de zaken waarin gesubsidieerde rechtsbijstand wordt verleend. Deze 60 procent is als volgt opgebouwd: 13 procent asiel- en vreemdelingenzaken, 29 procent strafrechtzaken, 7 procent BOPZ en 11 procent overig bestuursrecht. Het kabinet wil het aantal onnodige procedures in het bestuursrecht, waaronder procedures waarin sprake is van rechtsbijstand, terugdringen. Het aanpassen van procedeergedrag van de overheid en het voorkomen van onnodig procederen vraagt om inzicht in de complexe dynamiek en samenhangende factoren die kunnen aanzetten tot het procederen tegen overheidsbesluiten. Dit aanpakken vraagt om een brede samenwerkingscoalitie en om het bundelen van denkkracht. Binnen de aanpak is onder meer sprake van aandacht voor (Rijks)beleid en wet- en regelgeving enerzijds en voor procedeergedrag van overheden anderzijds. Daarnaast is er aandacht voor betere communicatie en passend contact. In mijn brief van 12 juli jl. heb ik dit toegelicht.
Kunt u in het licht van die ambitie aangeven hoe u de externe inhuur van de landsadvocaat en het daarmee gepaard gaande procedeergedrag bij de rijksoverheid gaat terugdringen?
Zie mijn antwoord op vragen 5 en 6.
Het bericht ‘Bij provincie heeft integriteit geen prioriteit’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bij provincie heeft integriteit geen prioriteit»?1
Ja.
Is het waar dat alleen de provincie Noord-Holland een wettelijk verplicht integriteitsjaarverslag heeft uitgebracht?
In artikel 125quater, onderdeel d, van de Ambtenarenwet is sinds 2006 de verplichting geregeld voor provincies om in overleg met provinciale staten vast te stellen op welke wijze jaarlijks verantwoording wordt afgelegd over het gevoerde integriteitsbeleid (alsmede over de naleving van de gedragscode voor goed ambtelijk handelen). De wet vereist niet dat dit in de vorm van een (schriftelijk) integriteitsjaarverslag gebeurt. De vorm waarin gedeputeerde staten van provincies jaarlijks verantwoording afleggen, spreken zij af met provinciale staten.
Van het Interprovinciaal Overleg (IPO) heb ik begrepen dat gedeputeerde staten in alle provincies hierover afspraken hebben gemaakt met provinciale staten en verantwoording afleggen aan hen en daarmee dus voldoen aan de genoemde wettelijke verplichting. De vorm waarin verantwoording wordt afgelegd, verschilt: schriftelijk of mondeling, in de vorm van een separaat integriteitsverslag of bijvoorbeeld als onderdeel van een jaarverslag van de commissaris van de Koning, een sociaal jaarverslag, een financieel jaarverslag of andere jaarstukken.
Na inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren, die is voorzien per 1 januari 2020, zal de wettelijke verplichting iets anders komen te luiden. Op grond van artikel 4, vierde lid, van de Ambtenarenwet 2017 zijn overheidswerkgevers (waaronder provincies) dan verplicht om jaarlijks een verantwoording met betrekking tot de uitvoering van het gevoerde integriteitsbeleid openbaar te maken. Anders dan nu moet de verantwoording dan dus openbaar worden gemaakt, maar ook dan is niet vereist dat dit in de vorm van een afzonderlijk integriteitsjaarverslag gebeurt. Het kan ook een onderdeel zijn van een reeds bestaande financiële verantwoording, zoals het financieel jaarverslag. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft mij verzekerd dat provincies zich van deze aanstaande wetswijziging bewust zijn.
Wat is uw reactie op het bericht dat de overige elf provincies dit niet hebben gedaan? Wat is uw reactie op het feit dat de provincie Limburg, waarvan onlangs bleek dat er integriteitsproblemen zijn, ook geen integriteitsverslag heeft opgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de opgegeven reden dat geen integriteitsjaarverslag is opgesteld omdat er geen integriteitsschendingen zouden zijn vastgesteld? Bent u van mening dat dit geen legitieme reden is?
Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 3 heb toegelicht, is in artikel 125quater, onderdeel d, van de Ambtenarenwet de verplichting geregeld voor provincies om in overleg met provinciale staten vast te stellen op welke wijze jaarlijks verantwoording wordt afgelegd over het gevoerde integriteitsbeleid (alsmede over de naleving van de gedragscode voor goed ambtelijk handelen). Eenzelfde verplichting geldt voor het Rijk, gemeenten en waterschappen. Verantwoording over de naleving van deze wettelijke verplichting moet worden afgelegd aan het geëigende politieke orgaan; in het geval van provincies zijn dat provinciale staten. Ook indien er in een bepaald jaar geen integriteitsschendingen zijn vastgesteld, ligt het naar mijn mening in de rede dat op de gebruikelijke wijze verantwoording wordt afgelegd. Het gevoerde integriteitsbeleid omvat immers meer dan een overzicht van vastgestelde integriteitsschendingen. Maar het is aan provinciale staten van de betreffende provincie(s) om hierover afspraken te maken met het provinciebestuur en dat bestuur aan te spreken indien het de afspraken over de wijze van jaarlijks verantwoording afleggen niet nakomt.
Onderschrijft u de teleurstellende conclusie in het artikel dat bij provincies integriteitsbeleid geen prioriteit lijkt te hebben? Zo nee, waaruit blijkt dat dit wel het geval is?
Nee, deze conclusie onderschrijf ik niet. Uit navraag via het Interprovinciaal Overleg (IPO) blijkt dat provincies veel aandacht schenken aan integriteit. Dit blijkt onder andere uit de volgende activiteiten.
Sinds vele jaren organiseert het IPO, samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Unie van Waterschappen (UvW) en het Centrum Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP) de dag en nacht van de integriteit (voor respectievelijk bestuurders en ambtenaren). In 2019 is de provincie Noord-Brabant daarbij gastheer van de nacht van de integriteit. Het IPO fungeert als kennismakelaar voor de afzonderlijke provincies.
Vele provincies hebben afgelopen jaren een integriteitscoördinator aangesteld en hebben gedragscodes integriteit vastgesteld. Integriteit is een vast onderdeel van introductieprogramma’s voor nieuwe medewerkers en van het algemene opleidingsaanbod voor alle medewerkers. Er zijn e-learning modules ontwikkeld over integriteit en er worden dilemmatrainingen georganiseerd. Er is veel energie gestoken in het werven en opleiden van vertrouwenspersonen en de capaciteit hiervan is uitgebreid. Provincies beschikken veelal over beleids- en actieplannen integriteit. Er is gerichte aandacht voor «kwetsbare functies». Nieuwe medewerkers leggen de eed of belofte af, externe medewerkers moeten verplicht een (vernieuwde) integriteitsverklaring ondertekenen. Er worden periodieke integriteitsonderzoeken uitgevoerd. Ook worden de nevenwerkzaamheden van medewerkers vanaf schaal 14 gepubliceerd.
Hoe ziet u uw eigen rol als het gaat om integriteitsbeleid bij provincies?
Primair is het integriteitsbeleid van provincies een verantwoordelijkheid van de provincies zelf. Provinciale staten zijn het geëigende democratisch gekozen orgaan om (de uitvoering van) het integriteitsbeleid van provincies te controleren en gedeputeerde staten ter verantwoording te roepen als zij daartoe aanleiding zien. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 3 heb toegelicht, geldt er geen wettelijke verplichting voor provincies om verantwoording af te leggen in de vorm van een integriteitsjaarverslag.
Als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ik een coördinerende rol. In dat kader wordt in opdracht van mijn ministerie eens in de drie jaar gemonitord (middels een enquête onder medewerkers) hoe onder andere het ethisch niveau van handelen zich in het openbaar bestuur ontwikkelt. Dit is voor het laatst gebeurd in 2016 (rapport Monitor integriteit en veiligheid openbaar bestuur van I&O research van november 2016, zie https://kennisopenbaarbestuur.nl/rapporten-publicaties/monitor-integriteit-en-veiligheid-openbaar-bestuur-2016/).
Recent heeft het CBS deze enquête als onderdeel van een grotere enquête naar het functioneren van overheidsorganisaties uitgevoerd (het WERK-onderzoek).
Daarmee kunnen we zien of er tekortkomingen zijn in een specifieke sector, ook in relatieve zin (in vergelijking met andere sectoren). De resultaten verwacht ik dit najaar te ontvangen.
Verder hebben we naast Vensters voor bedrijfsvoering (een benchmarkinstrument dat jaarlijks door zo’n 100 organisaties uit het openbaar bestuur wordt gebruikt) sinds kort ook het instrument «Vensters voor integriteit» beschikbaar gesteld, zie www.vensters.net. Met dat instrument ondersteunen we topmanagers en bestuurders van organisaties in het openbaar bestuur bij het snel in kaart brengen van risico’s in hun organisatie ten aanzien van integriteit en reiken we concrete handelingsperspectieven aan bij geconstateerde risico’s. Dit instrument is door mijn ministerie ontwikkeld in samenwerking met andere organisaties, zoals ICTU, VNG, IPO en UvW. Hiermee bied ik vanuit mijn coördinerende rol ondersteuning aan overheidsorganisaties, met behoud van hun eigen verantwoordelijkheid en de verantwoordelijkheid van de koepels zoals het IPO.
Vanuit mijn ondersteunende rol bied ik overheidsorganisaties ook informatie over het thema integriteit (zie https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/kwaliteit-en-integriteit-overheidsinstanties).
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat alle provincies wél een integriteitsjaarverslag opstellen? Op welke termijn moeten ze dit gedaan hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u inmiddels het gevraagde ambtsbericht van de Gouverneur van Limburg ontvangen over het schenden van integriteitsregels dat u tijdens mijn mondelinge vraag naar aanleiding van de berichtgeving in de NRC van 27 juni2 over dit onderwerp hebt toegezegd? Zo ja, wat is uw reactie hierop en kunt u de Kamer hierover informeren? Welke acties worden in Limburg ondernomen? Zo nee, wanneer verwacht u dit ambtsbericht?
Op 3 juli 2019 heb ik een ambtsbericht gevraagd aan de commissaris van de Koning in de provincie Limburg. Het ambtsbericht heb ik op 24 juli 2019 ontvangen. Ik zal uw Kamer over de inhoud van het ambtsbericht informeren in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Özütok (GroenLinks) en Kuiken (PvdA) over het bericht «Limburg absolute koploper in verstrekken betaalde klussen aan oud-politici» (ingezonden 3 juli 2019).
De positie van de nieuwe voorzitter van de OVV |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u aangeven of bij het besluit over de benoeming van een nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in april binnen het kabinet bekend was dat deze ook kandidaat was voor een functie bij het Internationaal Monetair Fonds (IMF)?
Op het moment van het besluit over de benoeming van een nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in april 2019 was er nog geen sprake van een vacature voor de positie van directeur van het Internationaal Monetair Fonds (IMF).
Vindt u het goed voor het aanzien van de OVV dat een net benoemde voorzitter ook in de race blijkt voor een andere topfunctie?
De voorzitter was en is zeer geschikt. Het feit dat er een internationale functie op een voor Nederland strategische positie beschikbaar kwam, doet daaraan, noch aan zijn positie bij de OVV, niets af.
Deelt u de opvatting dat deze poging tot benoeming bij het IMF van de kort daarvoor benoemde voorzitter van de OVV afbreuk doet aan zijn positie bij deze onafhankelijke onderzoeksraad? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het nieuwe record: ministeries geven 25 miljoen euro uit aan inhuur landsadvocaat |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ministeries in 2018 een recordbedrag hebben uitgegeven aan het inhuren van de landsadvocaat, namelijk 25 miljoen euro? Hoe verklaart u deze toename?1
Voorop staat dat het de taak van de overheid is om spaarzaam om te gaan met overheidsgelden. In dat licht wordt er ook kritisch gekeken naar de kosten die gemoeid zijn met het inhuren van de landsadvocaat. Het merendeel van de juridische aangelegenheden wordt binnen de ministeries zelf afgehandeld. Niettemin maken alle ministeries ook gebruik van de diensten van de landsadvocaat. Het grootste deel van de zaken waarin de landsadvocaat wordt ingeschakeld, betreft civiele procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is. Naast deze civiele procedures, wordt de landsadvocaat soms ook ingeschakeld in bestuursrechtelijke zaken. Bijvoorbeeld daar waar de bijzondere expertise van de landsadvocaat gewenst is. Het is moeilijk aan te geven waarom de kosten van inhuur van de landsadvocaat in 2018 hoger zijn uitgevallen dan in voorgaande jaren. Een mogelijke verklaring kan worden gevonden in het feit dat procedures complexer zijn geworden. Daarnaast zijn deze kosten soms ook incident gedreven. Uit het top 10- overzicht van zaken met hoge uitgaven aan de landsadvocaat volgt bijvoorbeeld dat er dit jaar veel kosten gemoeid zijn met het advies voor het project GrIT van Defensie en de herziening Gasgebouw bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Als uitgangspunt geldt echter dat de Staat en zijn bestuursorganen ervoor zorg dragen dat voldoende juridische deskundigheid aanwezig is binnen de rijksoverheid, zodat gepaste terughoudendheid kan worden betracht bij het inschakelen van de landsadvocaat en andere externe juridische bijstandsverleners in zaken waarin bijstand niet in de wet is voorgeschreven. Een aantal ministeries en uitvoeringsorganisaties heeft eigen advocaten in dienst, zodat ook voor de verplichte procesvertegenwoordiging in veel voorkomende civiele zaken niet langer in alle gevallen van externe juridische dienstverlening gebruik gemaakt hoeft te worden. Ook wordt binnen de juridische functie van het Rijk samengewerkt en over en weer een beroep op elkaar gedaan bij sommige gecompliceerde adviesvragen om een onnodig beroep op de landsadvocaat te voorkomen.
Vindt u deze ontwikkeling, dat meer dan ooit is uitgegeven aan de landsadvocaat, niet ongewenst? Zo nee, waarom niet?
Natuurlijk is het belangrijk om de kosten voor inhuur van de landsadvocaat zo laag mogelijk te houden. Daar wordt zoals u bij het antwoord op vraag 1 kunt lezen ook het nodige aan gedaan. Zoals aangegeven betreft het grootste deel van de zaken waarin de landsadvocaat wordt ingeschakeld civiele procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is. Voor het volledige beeld mag bovendien niet onvermeld blijven dat de Staat in het overgrote deel van de procedures als gedaagde optreedt. In dergelijke procedures wordt het in het belang van Nederland geacht om verweer te voeren.
Hoe kunt u uitleggen dat nu een nieuw record wordt gevestigd aan uitgaven door ministeries aan de landsadvocaat, onder andere om te procederen tegen burgers, terwijl al jaren onvoldoende geld naar de rechtsbijstand van diezelfde burgers gaat?
Zoals ik heb geantwoord op vraag 1 en 2 wordt kritisch gekeken naar de kosten die gemoeid zijn met de inhuur van de landsadvocaat en zijn de kosten met name gemaakt in civiele procedures waarbij vertegenwoordiging door een advocaat verplicht is en waarin de overheid als gedaagde partij optreedt. De inzet van de landsadvocaat enerzijds en het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand anderzijds zijn echter twee in hun aard verschillende zaken. Het stelsel van rechtsbijstand voorziet in een subsidie voor burgers die minder draagkrachtig zijn. Daarvoor geldt een bepaald tarief. Gelet op artikel 42a Wet op de rechtsbijstand en artikel 5 van het Subsidiebesluit Raad voor Rechtsbijstand worden op basis van de begroting van de Raad voor Rechtsbijstand jaarlijks voorschotten verstrekt. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in het volume van de toevoegingen en piketregelingen. Advocaten zijn vrij in hun keuze om voor dit tarief al dan niet hun diensten aan te bieden. De rechtsbijstand die de Staat afneemt van de landsadvocaat is geen subsidie. Het is een dienst die moet worden ingekocht. Daarom wordt de landsadvocaat tegen een marktconform tarief vergoed.
Staat deze toename van uitgaven aan de landsadvocaat daarnaast niet haaks op uw plannen om als overheid juist minder te juridiseren en te procederen, juist een van de onderdelen van uw omstreden plannen voor de stelselherziening van de gesubsidieerde rechtsbijstand die wel op steun kan rekenen?
De kosten voor de inhuur van de landsadvocaat staan gelet op het antwoord op bovenstaande vragen niet haaks op wat ik in de contourennota rechtsbijstand heb aangegeven, namelijk dat het terugdringen van onnodige juridisering begint bij de overheid die zelf het goede voorbeeld moet geven. Daarbij is met name het bestuursrecht een belangrijke inhoudelijke prioriteit. De overheid is wederpartij in circa 60 procent van de zaken waarin gesubsidieerde rechtsbijstand wordt verleend. Deze 60 procent is als volgt opgebouwd: 13 procent asiel- en vreemdelingenzaken, 29 procent strafrechtzaken, 7 procent BOPZ en 11 procent overig bestuursrecht. Het kabinet wil het aantal onnodige procedures in het bestuursrecht, waaronder procedures waarin sprake is van rechtsbijstand, terugdringen. Het aanpassen van procedeergedrag van de overheid en het voorkomen van onnodig procederen vragen om inzicht in de complexe dynamiek en samenhangende factoren die kunnen aanzetten tot het procederen tegen overheidsbesluiten. Dit aanpakken vraagt om een brede samenwerkingscoalitie en om het bundelen van denkkracht. Binnen de aanpak is onder meer sprake van aandacht voor (rijks)beleid en wet- en regelgeving enerzijds en voor procedeergedrag van overheden anderzijds. Daarnaast is er aandacht voor betere communicatie en passend contact. In mijn brief van 12 juli jl. heb ik dit toegelicht.
Hoe verklaart u dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid koploper is als het gaat om het inhuren van de landsadvocaat, namelijk voor 5,5 miljoen euro?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is met haar zbo’s, agentschappen, diensten en taakorganisaties als het OM en de politie één van de grootste ministeries van Nederland. In dat licht is het niet vreemd dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid meer dan andere departementen uitgeeft aan de inhuur van de landsadvocaat. De uitgaven van het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan de landsadvocaat voor het jaar 2018 waren overigens lager dan in voorgaande jaren (2014–2017).
Hoe verklaart u de forse stijging aan uitgaven bij het Ministerie van Defensie, die nu op twee staat?
De forse stijging aan uitgaven bij het Ministerie van Defensie is primair te wijten aan ondersteuning in het kader van de aanbesteding van het project Grensverleggende IT (GrIT), een bijzonder groot en complex IT-project, waarbij de complete IT-infrastructuur van Defensie wordt vervangen. Om alle ontwikkelingen in de IT-markt te kunnen volgen en door te vertalen naar moderne IT heeft Defensie met GrIT gekozen voor een intensieve samenwerking met de markt, waarbij Defensie wel zelf de regie houdt. Deze vorm van publiek- private IT-samenwerking op deze schaal is nieuw in Nederland en vraagt om extra juridische aandacht. Defensie beschikt weliswaar over veel juridische kennis, alleen op dit specifieke vlak is de kennis niet voldoende. Gezien de omvang en het belang van dit project maakt Defensie daarom gebruik van de specifieke kennis van de landsadvocaat. Daarnaast hebben zaken op het gebied van personenschade (bv. chroom-6 zaken, PTSS-zaken veteranen, letselschade), onrechtmatige daad (bv. zaken gerelateerd aan Nederlands Indië en Srebrenica), pensioenrecht (bv. AOW-gat, overgang van eindloonstelsel naar middelloonstelsel) en aan aantal kort gedingen naar aanleiding van aanbestedingen tot extra kosten geleid. De landsadvocaat is ingeschakeld als procesvertegenwoordiger of als adviseur omdat de benodigde kennis en capaciteit niet aanwezig is binnen Defensie.
Klopt het dat het bedrag van 25 miljoen euro dat aan de landsadvocaat wordt uitgegeven nog los staat van de juridische kosten die binnen de ministeries worden gemaakt? Zo ja, hoe hoog zijn deze kosten? Kunnen deze ook in een overzicht per ministerie worden verstrekt, zodat het totaal kan worden vastgesteld?
Naast de kosten die aan de landsadvocaat worden besteed, worden nog overige kosten voor externe inhuur van juridisch advies gemaakt. U kunt een groot gedeelte van deze kosten terugvinden in de bijlagen bij de jaarverslagen van ieder ministerie onder de post externe inhuur juridisch advies.2 Onder deze post valt voor de meeste departementen onder andere de overige advocatenkosten, de inhuur van advisering bij de voorbereiding van (specialistische) wet- en regelgeving en juridisch advies over bestaande regelgeving en het inhuren van juridische capaciteit voor de reguliere processen waar extra personele capaciteit op nodig is. Bijvoorbeeld om achterstanden bij bezwaar weg te werken of tijdelijk een zieke werknemer te vervangen. Voor het jaar 2018 valt het volgende schematische overzicht te geven. De bedragen zijn afgerond op miljoenen euro’s.3
Ministerie
Overige kosten externe inhuur juridisch advies jaarverslagen 2018
Algemene Zaken
0.4
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2.6
Buitenlandse Zaken
1.2
Defensie
0.3
Economische Zaken en Klimaat
3.21
Financiën
0.52
Infrastructuur en Waterstaat
2.5
Justitie en Veiligheid
2.7
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
-
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0.23
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0.2
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
0.3
Totaal
14.1
In het jaarverslag van Economische Zaken bijlage 3 externe inhuur staat dat hierin tevens is opgenomen de kosten voor externe inhuur juridisch advies van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De kosten van Financiën voor de verplichte procesvertegenwoordiging in invorderingszaken door de Rijksadvocaat en de kosten voor juridisch advies met betrekking tot het Staatsdeelnemingenbeleid (in het bijzonder de kosten voor de juridische afwikkeling van de maatregelen in het kader van de kredietcrisis) worden op de begroting van Financiën verantwoord op het beleidsartikel waarop het betrekking heeft en bedraagt per jaar: € 5.0 mln. (2018), € 5.2 mln. (2017), € 5.8 mln. (2016), € 4.8 mln. (2015) en € 5.6 mln. (2014).
In deze post is voor OCW niet meegenomen de kosten van de huisadvocaat van het agentschap DUO. De kosten hiervoor bedragen in 2018 € 38.089,17.
Hoe hoog zijn de kosten rondom het stopzetten van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst precies? Kunnen daarbij ook de gemaakte kosten in het jaar 2019 tot nu toe worden meegenomen? Hoeveel rechtszaken lopen er nog tegen ouders of gastouderbureaus? Is de landsadvocaat daarbij betrokken? Zo ja, in hoeveel zaken?
Zoals de Staatssecretaris van Financiën op 20 september 2019 heeft geantwoord op vragen van de heer Azarkan (2019Z15262, vragen 18 en 19 en 22) ging het op die datum om 10 procedures in het kader van CAF 11 en om 20 rechtszaken die betrekking hebben op de overige CAF-zaken. Tot medio augustus 2019 is er in CAF 11 zaken circa € 4.600 griffierecht vergoed. De kosten van de landsadvocaat tot en met de maand juni 2019 bedragen € 405.000. Het gaat om het totaal van inzet van de landsadvocaat bij de verschillende afgesloten en nog lopende bestuursrechtelijke procedures, de lopende procedure inzake de civiele schadeclaims en algemene advisering in het kader van CAF 11. Dit bedrag is afgerond op duizenden euro’s en omvat honoraria, kantoorkosten, verschotten en BTW.
Hoe is het mogelijk dat achteraf blijkt dat de Belastingdienst maar door bleef procederen terwijl dossiers onvolledig waren aangeleverd en bewijsstukken werden achtergehouden en de fiscus wist dat er weinig grond was om door te zetten? Kan hier sprake zijn van meineed? Kan onderzocht worden hoe hoog de ten onrechte gemaakte proceskosten in deze zaken rondom het stopzetten van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst zijn?
Zoals de Staatssecretaris van Financiën op 20 september 2019 heeft geantwoord op vragen van mevrouw Leijten (2019Z15127, vraag 21 en 25), heeft hij in zijn brief van 11 juni 2019 aangegeven dat de wens te voldoen aan de maatschappelijke roep tot fraudebestrijding in combinatie met strikte regelgeving naar zijn opvatting heeft geleid tot het ontstaan van een «tunnelvisie». In het spanningsveld tussen fraudebestrijding en dienstverlening heeft de eerste de overhand gekregen. Deze «tunnelvisie» werd gestaafd door de uitkomsten van rechtszaken waarin de (juridische) interpretatie van wetgeving merendeels onderschreven werd. Meineed of valsheid in geschrifte betreft het opzettelijk verstrekken van onjuiste informatie. Er zijn geen aanwijzingen dat medewerkers van Toeslagen zich hieraan schuldig hebben gemaakt.
Hoe hoog zijn de kosten van de afwikkeling van de schadeverzoeken van de gaswinning in Groningen? Om hoeveel zaken ging het in 2018 en om hoeveel zaken tot nu toe in 2019?
De TCMG is in 2018 opgezet en heeft in 2018 een bedrag van € 7,6 miljoen aan schade uitgekeerd. De schade uitkeringen en kosten van ondersteuning worden achteraf verhaald op NAM. De kosten van de TCMG zelf bedroegen in 2018 € 1,6 miljoen; deze kosten worden omwille van de onafhankelijkheid van de commissie gedekt door het Rijk.
In dit kader zijn ook uitgaven gedaan ten behoeve van de inzet van de landsadvocaat. De inzet van de diensten van de landsadvocaat is gericht op juridische ondersteuning bij het tot stand brengen van de organisatie en het uitvoeren van de operatie om de vele duizenden verzoeken op een goede en zo voortvarend mogelijke wijze af te handelen. Het doel is om burgers te ontzorgen bij het afhandelen van aardbevingsschade. Dit betekent onder meer dat de Groningers bij de TCMG terecht kunnen zonder verplichte advocaatstelling, zij geen kosten hoeven te maken voor het inschakelen van deskundigen en kunnen vertrouwen op een rechtvaardige afhandeling van aardbevingsschade. In 2018 bedroegen de in dit verband aan de landsadvocaat betaalde kosten € 966.445 en in 2019 (tot en met 16 september 2019) € 2.134.692.
In totaal zijn er 36.500 schadeverzoeken ingediend bij de TCMG, gedurende 2018: 20.044 en tot 1 september 2019: 16.454. Op de website van de TCMG (https://www.schadedoormijnbouw.nl/cijfers) staat actuele informatie over de schadeafhandeling, met onder meer een online overzicht van de aantallen schadeafhandelingen, schade-opnames, besluiten, het aantal meldingen acuut onveilige situaties (AOS) en de voortgang in afhandeling.
Bij de Rechtbank Noord-Nederland liepen in 2018 5 civiele procedures en in 2019 3 civiele procedures tegen NAM, EBN en de Staat. In 2018 bedroegen de aan de landsadvocaat betaalde kosten voor vertegenwoordiging in deze procedures € 54.406; in 2019 (tot en met 30 augustus 2019) € 56.460.
Wat is de aard van deze zaken? Gaat het om fysieke schade, immateriële schade of waardedaling? Kan dit uitgesplitst worden?
De bij de TCMG ingediende schadeverzoeken betreffen fysieke schade aan gebouwen en/of werken, immateriële gevolgschade en vergoedingen voor overlast aan gedupeerden.
De civiele procedures bij de Rechtbank Noord-Nederland betreffen verscheidene soorten schade met inbegrip van fysieke schade, immateriële schade en waardedaling.
Wat betekenen de excuses van de Minister-President, juist ook vanwege het feit dat bij de afhandeling van de schade door de gaswinning in Groningen de afgelopen jaren te veel nadruk is komen te liggen op juridische zekerheid, nu concreet voor de toekomst?2
De Minister-President heeft in het debat onder andere zijn excuses aangeboden voor het feit dat de nadruk in de afhandeling in het verleden te veel heeft gelegen op de precisie van de juridische zekerheid. Dit is ten koste gegaan van de snelheid.
In de afgelopen periode hebben de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, samen met de betrokken regionale en maatschappelijke partijen, gewerkt aan het publiekrechtelijk verankeren van zowel de schadeafhandeling als de versterkingsoperatie en het op afstand plaatsen van NAM. Voor het definitief op afstand plaatsen van NAM bij schadeafhandeling en de uitvoering van de versterkingsoperatie is een wettelijke regeling noodzakelijk. Het wetsvoorstel Tijdelijke Wet Groningen zoals dat onlangs is ingediend bij uw Kamer geeft invulling aan het eerste deel van de wettelijke regeling: de afhandeling van schade bij een op te richten Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). Daarbij is voor wat betreft de schadeafhandeling volop ingezet op een versnelling. Zo heeft de TCMG bijvoorbeeld meer deskundigen geworven, het afhandelingsproces geoptimaliseerd en een aannemersvariant doorgevoerd. Daarnaast is in juli 2019 een eenmalige maatregel getroffen om het «stuwmeer» aan schademeldingen dat is ontstaan bij de afhandeling van aanvragen om schadevergoeding door de Commissie zo snel mogelijk weg te werken (Stcrt 2019, 38034).
Wat is de verwachting voor de komende jaren qua aantallen zaken en kosten van de afwikkeling van schadeverzoeken inzake de gaswinning in Groningen?
Het is op voorhand moeilijk in te schatten hoeveel schadeverzoeken door Groningers zullen worden ingediend bij de TCMG en IMG en hoeveel civiele procedures door Groningers zullen worden gestart bij de rechter.
Is steeds hetzelfde uurtarief voor de landsadvocaat gehanteerd? Zo ja, welk uurtarief was dat? Zo nee, wat was dan het gemiddelde gehanteerde uurtarief? En wat was het maximale uitgekeerde uurtarief?
Rijksbreed worden standaarduurtarieven gehanteerd. In 2018 was het laagste uurtarief voor advocaat-stagiaires (tarief II) € 165 en het hoogste uurtarief € 384 (partners). Het gemiddelde tarief in de landspraktijk in 2018 bedroeg € 294,98. Conform het landscontract worden deze tarieven verhoogd met 4,9% kantoorkosten en BTW.
Erkent u dat de Orde van Advocaten gelijk heeft dat «het schuurt dat de overheid steeds meer geld uitgeeft aan rechtszaken onder meer tegen burgers, terwijl er volstrekt onvoldoende budget beschikbaar wordt gesteld voor rechtsbijstand aan diezelfde burger»?3
Zoals ik heb geantwoord onder vraag 3 is er geen verband tussen de kosten die gemaakt worden ten behoeve van de landsadvocaat en het budget voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Het budget voor de rechtsbijstand wordt middels het prognosemodel justitiële ketens (PMJ) ordentelijk geraamd waarbij rekening gehouden wordt met de ontwikkelingen in het volume van de toevoegingen en piketregelingen. In de contourenbrief rechtsbijstand en in het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat het terugdringen van onnodige juridisering, op het terrein van bestuursrecht, begint bij de overheid die zelf het goede voorbeeld moet geven.
Vindt u het te rechtvaardigen dat ministeries volop dure advocaten inhuren waardoor een record aan uitgaven aan de landsadvocaat door ministeries is gevestigd, terwijl de toegang tot het recht voor grote groepen mensen onder druk staat, sociaal advocaten zwaar onderbetaald worden en kantoren failliet dreigen te gaan waarvan rechtszoekenden de dupe zijn? Zo ja, hoe rechtvaardigt u dit? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zoals ik onder vraag 1 en 2 heb geantwoord behoort de overheid kritisch te kijken naar de kosten die gemoeid zijn met het inhuren van de landsadvocaat. Ik heb ook gezegd dat het grootste deel van de zaken waarin de landsadvocaat wordt ingeschakeld civiele procedures betreft waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is en waarin de overheid veelal als gedaagde partij optreedt. Zoals ik heb geantwoord onder vraag 3 is er geen verband tussen de kosten die gemaakt worden ten behoeve van de landsadvocaat en het budget voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Ik ben het desalniettemin met u eens dat bestuursrechtelijke zaken waarin de overheid vooral procedeert als eisende of verzoekende partij eens goed tegen het licht moeten worden gehouden. Om die reden heb ik dan ook in het programma Rechtsbijstand het onderdeel Overheid in het bijzonder uitgelicht. Goede rechtsbijstand is cruciaal voor het functioneren van onze rechtsstaat. Daarom geven we jaarlijks € 400 mln. uit aan gesubsidieerde rechtsbijstand. Per hoofd van de bevolking behoren we daarmee tot de Europese top. Het is bijvoorbeeld twee keer zoveel als in België en drie keer zoveel als in Duitsland. De commissies Wolfsen en Van der Meer adviseren dat het stelsel beter kan worden georganiseerd. De drempel om informatie over juridische zaken te vragen is te hoog en informatie is voor mensen moeilijk vindbaar. Daarnaast worden problemen gejuridiseerd, terwijl de oplossing vaak niet alleen via de juridische weg wordt bereikt. Ook vergoedingen van advocaten blijven achter. Juist daarom werkt het kabinet aan een plan om de rechtsbijstand te verbeteren. Zo komt er betere informatie online voor iedereen. Er komen spreekuren in de wijken voor juridische vragen. We gaan verder meer doen om problemen aan de voorkant op te lossen om rechtszaken te voorkomen. Daarnaast zetten we dus ook in op het terugdringen van zaken vanuit de overheid, door meer met de menselijke maat te kijken naar problemen van mensen. Als er minder zaken zijn en het werk beter en slimmer georganiseerd wordt, kan de vergoeding per zaak weer omhoog. Zo kunnen sociaal advocaten een betere boterham verdienen voor dit werk.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja. Zie het voorgaande.
De kandidatuur van oud-minister Dijsselbloem als directeur van het IMF |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Op welk moment heeft het kabinet besloten dat Nederland de positie van directeur van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) graag wilde invullen?
Het kabinet heeft op 12 juli definitief besloten dat Nederland de positie van directeur van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) wilde vervullen. Nederland was er namelijk van overtuigd met Jeroen Dijsselbloem een geschikte kandidaat te hebben.
Welke analyse heeft geleid tot de conclusie dat het invullen van deze positie voor Nederland een meerwaarde heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland was in 1944 een van de oprichtingsleden van het IMF, inmiddels uitgegroeid tot 189 leden en heeft daarmee een mondiale representatie. Het IMF, als toonaangevende multilaterale organisatie, richt zich op mondiale monetaire samenwerking, financiële stabiliteit, internationale handel en duurzame inclusieve groei wereldwijd. Het primaire doel van het IMF daarbij is stabiliteit in het internationale monetaire systeem. Als open economie is Nederland gebaat bij die stabiliteit en Nederland hecht dan ook veel waarde aan een sterk IMF. In een periode waarin internationale samenwerking onder druk staat is het in het belang van onder andere Nederland dat een multilaterale instelling zoals het IMF een sterk leiderschap kent. In het algemeen is het daarbij een voordeel als een Nederlander met gedegen ervaring en staat van dienst internationaal opereert.
Welke selectieprocedure is er daarna toegepast bij het vinden van een geschikte kandidaat voor deze internationale topfunctie?
De IMF Executive Board heeft een profielschets opgesteld voor de positie van directeur van het IMF1. Binnen die kaders achtte het kabinet het van belang dat als Nederland een kandidaat naar voren zou schuiven, deze een ruime internationale en financieel-economische ervaring had. Het kabinet had in de persoon van oud-minister van Financiën en voormalig Eurogroep voorzitter, de heer Dijsselbloem, een geschikte en geloofwaardige kandidaat. In zijn periode als Minister en Eurogroep voorzitter heeft hij onder andere intensief samengewerkt met het IMF in de Euroroep, G7 en G20. Daarnaast heeft de heer Dijsselbloem als Minister van Financiën, samen met België, de vierde grootste kiesgroep, bestaande uit 15 landen in het IMF vertegenwoordigd.
Op welke wijze is er gekeken naar risico’s en kansen bij de kandidaat die uiteindelijk naar voren is geschoven namens Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het voordragen van een kandidaat voor een dergelijke internationale functie gaat altijd gepaard met risico’s en kansen. Gezien het belang landen hechten aan het IMF en aan sterk leiderschap lag het in de lijn der verwachtingen dat er meerdere geschikte kandidaten voor deze positie naar voren zouden worden geschoven, daarom is er per definitie een gerede kans dat een ander dan de eigen kandidaat het wordt.
Had de Nederlandse regering signalen een gerede kans te maken op de topfunctie omdat Nederland aan de beurt was, of hing de gerede kans samen met de persoon Dijsselbloem?
Het kabinet is ervan overtuigd dat de heer Dijsselbloem een geschikte directeur van het IMF zou zijn. Daarin werd het kabinet bevestigd door de ruime steun die de heer Dijsselbloem voor zijn kandidatuur genoot. Deze steun zal onverkort samen hebben gehangen met de ruime internationale ervaring van de heer Dijsselbloem.
Kunt u aangeven wat er allemaal precies is gedaan door uzelf en door ambassadeurs om de kandidatuur van Dijsselbloem kracht bij te zetten? Kunt u een overzicht geven van gesprekken, vergaderingen en wat dies meer zij?
Vanaf het moment dat het kabinet de heer Dijsselbloem als kandidaat voor directeur IMF naar voren schoof is er intensief contact geweest met Europese en internationale collega’s op onder andere het niveau van de Minister-President, de Minister van Financiën en op hoog-ambtelijk niveau inclusief de vertegenwoordiging bij het IMF. Gezien het aantal gesprekken en het vertrouwelijke karakter kan geen overzicht geven worden van de gesprekken die hebben plaatsgevonden.
De 28 EU Ministers van Financiën hebben op donderdag 1 augustus en vrijdag 2 augustus een telefonisch overleg gehad.
Klopt het dat de voormalig Minister van Financiën zelf ook naar landen is gegaan om zijn kandidatuur uit te leggen? Zo ja, reisde hij op kosten van de Nederlandse overheid? Is hiervoor het regeringsvliegtuig ingezet?
De heer Dijsselbloem is naar Spanje en Griekenland gereisd om zijn kandidatuur toe te lichten. Hij reisde daarbij niet met het regeringsvliegtuig, maar met lijnvluchten. De kosten die gemaakt zijn voor deze reizen zijn ten laste gekomen van de Nederlandse overheid.
Is er over de kandidatuur contact geweest met Kamerfracties of fractievoorzitters? Zo ja, welke waren dat en op welke momenten precies?
Op 12 juli maakte de Minister-President bekend dat Nederland een kandidaat zou voordragen voor de plek van directeur van het IMF. Om de kansen voor de kandidaat, vroeg in het proces, zo groot mogelijk te maken kon het kabinet er op dat moment publiekelijk niet meer over zeggen.
Verder kan in zijn algemeenheid worden opgemerkt dat het kabinet bij een Nederlandse kandidatuur voor een internationale topfunctie in de regel diverse wegen bewandelt; direct contact tussen regeringsleiders en betrokken bewindspersonen, via diplomatieke en partijpolitieke kanalen en door ambtelijk overleg. In verband met de vertrouwelijkheid kan geen overzicht worden gegeven van de gesprekken die hebben plaatsgevonden.
Waarom is de Kamer niet publiekelijk geïnformeerd over de inzet van het kabinet en het corps diplomatique om voor de topfunctie bij het IMF te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Wat was precies de rol van de Franse Minister van Financiën bij de selectieprocedure van de nieuwe directeur van het IMF?
De Franse Minister van Financiën heeft opgetreden als coördinator om te komen tot een Europese kandidaat voor de opvolging van Christine Lagarde van het IMF. In principe zou een dergelijke rol belegd worden bij de voorzitter van de Raad, echter omdat Finland – vanaf 1 juli voorzitter van de Raad – een eigen kandidaat naar voren had geschoven was het niet opportuun voor Finland om deze rol op zich te nemen. Omdat Frankrijk op dit moment ook het voorzitterschap van de G7 vervult, heeft de Franse Minister van Financiën het initiatief genomen om het proces te begeleiden om tot een Europese kandidaat te komen.
Wat is de evaluatie van het kabinet over het feit dat de heer Dijsselbloem het net niet is geworden?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft met de heer Dijsselbloem een geschikte kandidaat naar voren geschoven voor de opvolging van Christine Lagarde bij het IMF, dit blijkt ook uit de brede steun in Europa voor zijn kandidatuur. Uit de intensieve gesprekken die plaats hebben gevonden is allereerst het belang gebleken dat landen hechten aan het IMF en aan sterk leiderschap. Het kabinet en de heer Dijsselbloem hebben tot het laatste moment veel steun ervaren. In de laatste stemronde onder de EU lidstaten heeft Kristalina Georgieva net meer steun verworven. Het kabinet vindt het uiteindelijk belangrijk dat Europa gezamenlijk en eensgezind een sterke kandidaat naar voren schuift en vindt dat Kristalina Georgieva aan dit profiel zonder meer voldoet.
Het bericht dat de staatssecretaris meer openheid wil bij Defensie. |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Staatssecretaris Barbara Visser wil meer openheid bij Defensie: «We moeten fouten toegeven»»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom u nu pas het belang van meer openheid inziet? Betekent dit dat de beloften tot meer openheid tot op heden loze beloften waren? Zo nee, waarom niet?
De openheid die Defensie toepast, bijvoorbeeld door het zo goed en zo veel mogelijk communiceren over voorvallen, is een essentiële voorwaarde om te kunnen leren van fouten. Dit helpt ons om veiliger te werken en om het vertrouwen in onze organisatie te verhogen. In een organisatie met 60.000 mensen is het niet uit te sluiten dat er fouten worden gemaakt, maar door ervan te leren wil Defensie de kans op dezelfde fouten in de toekomst minimaliseren.
Bent u nu wel bereid om vraag 4 van mijn schriftelijke vragen (2019Z12432) volledig te beantwoorden, zodat burgers en militairen eindelijk duidelijkheid krijgen over onder andere de wantoestanden binnen Defensie en de geldverspilling aan Europese Defensiesamenwerking? Zo nee, waarom niet?
De genoemde vragen in die vraag zijn eerder beantwoord. Ik zie geen reden om de antwoorden aan te passen.
Is de volgende stap in uw bewustwordingsproces dat u de krijgsmacht gaat inzetten voor grensbewaking, defensieslachtoffers ruimhartig gaat schadeloosstellen, de rotte appels gaat bestraffen en gaat stoppen met de afkoop van Turkse dienstplicht en diversiteitsgedram? Zo nee, waarom niet?
Over deze onderwerpen zijn in eerdere brieven reeds vragen beantwoord (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3546 en Kamerstukken 35 210 X, nr. 5, 34 919, nr. 7, 35 200 X, nr. 7, 35 000 X, nr. 142, 35 200 X, nr. 6). Ik zie geen reden om de antwoorden aan te passen.
Kunt u bovenstaande vragen apart beantwoorden, ook indien samenhang bestaat tussen de vragen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Exorbitante salarissen aan de top van overheidsbedrijven op Curaçao |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat salarissen aan de top van overheidsbedrijven op Curaçao heel veel hoger zijn dan het inkomen van de Minister-President?1
Volgens de Code Corporate Governance Curaçao moet in het jaarverslag worden gerapporteerd over de bezoldiging per bestuurder. Naleving van deze code is belegd bij de Stichting Bureau Toezicht en Normering Overheidsentiteiten (SBTNO). Ook Sint Maarten heeft een Code Corporate Governance. Naleving van die code is belegd bij de Corporate Governance Council.
De bezoldiging van bestuurders van overheids-nv’s op Curaçao en Sint Maarten en het toezicht daarop is een aangelegenheid van de desbetreffende landen. Niettemin ben ik van mening dat als een land stevige maatregelen moet treffen om de overheidsfinanciën op orde te krijgen en daarbij assistentie vraagt van Nederland, daarbij ook gekeken moet worden naar de bezoldiging van bestuurders van overheids-nv’s. Ik heb de Minister-President van Curaçao hier al eerder op aangesproken.
Waarom zijn de inkomens van de top van deze overheidsnv’s, die overwegend publieke taken uitvoeren en betaald worden met publiek geld, niet openbaar?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de financieel toezichthouder Cft ondertussen inzicht in de financiën van de overheidsnv’s op Curaçao en Sint Maarten?
Toezicht op overheidsentiteiten is niet mogelijk op grond van de Rijkswet financieel toezicht (Rft). Echter, overheidsentiteiten vervullen vaak een belangrijke maatschappelijke functie. Het functioneren daarvan kan verstrekkende gevolgen hebben voor de landsbegroting. Financiële verplichtingen via rechtspersonen die behoren tot een land kunnen immers van veel belang zijn voor de financiële positie van het land. Bij het financieel toezicht op die landsbegroting wordt derhalve de gehele collectieve sector in de beschouwing betrokken. Het Cft verzoekt de besturen van de landen regelmatig om inlichtingen over de collectieve sector die het voor de uitoefening van zijn taken nodig acht.
Bent u op de hoogte van de topinkomens bij de overheidsnv’s op Curaçao en Sint Maarten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat mensen die een publieke functie hebben nooit meer zouden mogen verdienen dan de Minister-President?
In Nederland hebben we hiervoor de Balkenendenorm afgesproken. Ik begrijp uit een reactie in de media dat de Minister-President van Curaçao vindt dat normen moeten worden vastgesteld en dat er transparantie moet zijn over de vergoeding die overheidsdirecteuren genieten. De manier waarop Curaçao dit wil implementeren is een autonome aangelegenheid van het land Curaçao. Ik moedig de regering van Curaçao aan dit voortvarend op te pakken.
Een grensconflict tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Frankrijk in Oyster Pond op Sint Maarten |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Waarom is er nog altijd geen opheldering tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Frankrijk over het verloop van de grens rondom een restaurant en jachthaven in Oyster Pond op Sint Maarten?1
Er is een verschil van inzicht over het verloop van een deel van de landgrens tussen Sint Maarten en Saint Martin. Dat betreft in het bijzonder Oyster Pond. In het Verdrag van Concordia uit 1648, dat het eiland opdeelt in een Frans en Nederlands gedeelte, wordt de grens niet specifiek afgebakend. Na de ondertekening in april 2016 van het zeegrensverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek in het Caribisch gebied, is gestart met de voorbereiding van de onderhandelingen over de landgrens van Sint Maarten. Oyster Pond maakt onderdeel uit van deze landgrensonderhandelingen. Inmiddels zijn de voorbereidingen op de onderhandelingen vergevorderd. Naar verwachting zullen de landgrensonderhandelingen eind van dit jaar aanvangen.
Welke status heeft het betreffende gebied gehad vanaf het Verdrag van Concordia uit 1648, waarin het eiland Sint Maarten tussen Nederland en Frankrijk werd verdeeld?
Het Verdrag van Concordia bevat slechts een algemene omschrijving van de twee grondgebieden op basis van de woonkernen die op dat moment bestonden. Het verdrag omvat dus geen precieze bepalingen over het grensverloop. Het oosten van het eiland, waar Oyster Pond zich bevindt, was in de tijd van het Verdrag van Concordia onbewoond en het verdrag geeft geen duidelijkheid over de grens in dit gebied. De formele status van Oyster Pond werd pas relevant toen het gebied ontwikkeld werd. Sinds 1983 is aan een steiger aan de noordzijde van Oyster Pond een restaurant (met jachthaven) gevestigd dat sinds de opening belasting afdraagt aan en functioneert onder vergunningen verleend door Sint Maarten.
Is het waar dat in 2014 nog afspraken zijn gemaakt tussen de landen om de toenmalige «status quo» in dit gebied te handhaven?
Ja. Om incidenten te voorkomen werd in een overleg tussen het Koninkrijk der Nederlanden, de Franse Republiek, Sint Maarten en Saint Martin in 2014 afgesproken om zolang de grens niet is vastgesteld de status quo te handhaven.
Wat was volgens u de reden waarom de Fransen in 2016 besloten inspecteurs te sturen, dit gebied tijdelijk te blokkeren en daarmee de «status quo» niet te respecteren?
Franse autoriteiten hebben op 26 oktober 2016 een inspectie uitgevoerd bij werkzaamheden aan de steiger aan de noordzijde van Oyster Pond. Enkele personen zijn daarbij meegenomen voor verhoor door de Franse gendarmerie. De Franse actie druiste naar het inzicht van het Koninkrijk in tegen de afspraak om de status quo te handhaven. Het kabinet heeft geen inzicht in de motieven van de Franse autoriteiten.
Loopt een nieuwe koper van het restaurant en van de jachthaven nu opnieuw de kans op inspecties en blokkades door de Fransen?
De mogelijkheid dat de autoriteiten van Saint Martin inspecties zullen uitvoeren bij het restaurant en de jachthaven kan niet worden uitgesloten, zolang er geen overeenstemming is over de landgrens tussen Sint Maarten en Saint Martin.
Deelt u de opvatting dat dit grensconflict de wederopbouw van dit kleine gebied na de orkaan Irma in 2017 ernstig bemoeilijkt?
Het verschil van inzicht over de grens heeft alleen effect op de mogelijkheid tot herbouw van één restaurant en een jachthaven, die liggen aan een steiger aan de noordoever van Oyster Pond. Er is geen onduidelijkheid over de status van andere bedrijven in het gebied.
Klopt het dat al vanaf 2016 in het kader van een zeegrensverdrag onderhandelingen worden gevoerd over het definitieve verloop van de grens in dit deel van Oyster Pond?
Na de ondertekening in april 2016 van het zeegrensverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek in het Caribisch gebied is gestart met de voorbereiding van de onderhandelingen over de landgrens van Sint Maarten. Deze onderhandelingen betreffen de gehele landsgrens, Oyster Pond maakt onderdeel uit van deze landgrensonderhandelingen. Inmiddels zijn de voorbereidingen op de onderhandelingen vergevorderd. Naar verwachting zullen de landgrensonderhandelingen eind van dit jaar aanvangen.
Welke praktische mogelijkheden ziet u om, ondanks dit grensconflict, de wederopbouw van dit gebied in Oyster Pond na de orkaan Irma toch mogelijk te maken?
Sint Maarten is als autonoom land binnen het Koninkrijk verantwoordelijk voor de wederopbouw. Sint Maarten onderzoekt de mogelijkheden om de eigenaar van het specifieke restaurant voldoende comfort te geven om tot herbouw over te kunnen gaan. Dit kan alleen met medewerking van Frankrijk.
Berichten op Twitter dat mensen een sms kregen van Forum voor Democratie zonder dat zij zich hebben ingeschreven bij de partij. |
|
Monica den Boer (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichten op Twitter dat mensen een sms kregen van Forum voor Democratie zonder dat zij zich hebben ingeschreven bij de partij?1
Ja.
Hoe kan het dat mensen die geen lid zijn (of zich anderszins hebben aangemeld) bij Forum voor Democratie toch een SMS hebben ontvangen van die partij?
Er zijn verschillende manieren waarop Forum voor Democratie (FvD) op rechtmatige wijze aan de telefoonnummers van deze mensen kan zijn gekomen, ook als zij geen lid zijn of zich anderszins hebben aangemeld bij FvD.
De Algemene Verordening Gegevensbescherming is van toepassing indien het telefoonnummer een persoonsgegeven is. Een telefoonnummer is een persoonsgegeven wanneer degene die de gegevens verwerkt het telefoonnummer kan herleiden tot een specifiek natuurlijk persoon, oftewel wanneer de persoon «identificeerbaar» is, bijvoorbeeld omdat men ook over gegevens omtrent naam of adres beschikt. Of een telefoonnummer een persoonsgegeven is, is dus afhankelijk van welke gegevens FvD nog meer tot zijn beschikking heeft, omdat dat bepaalt of zij het telefoonnummer naar een identificeerbaar natuurlijk persoon kunnen herleiden.
In het geval dat het telefoonnummer als persoonsgegeven moet worden gezien is de AVG van toepassing en is de meest voor de hand liggende manier om deze persoonsgegevens rechtmatig te verwerken het vragen van toestemming. Het vragen van toestemming kan mede inhouden dat de organisatie die toestemming vraagt de desbetreffende persoonsgegevens mag doorgeven aan derden. Dit zou dus ook FvD kunnen zijn. Voor deze toestemming is wel vereist dat deze uitdrukkelijk en voldoende specifiek is.
Ook als er geen persoonsgegevens van betrokkene zijn verwerkt om de SMS te versturen geldt altijd nog het regime van de Telecommunicatiewet voor het gebruik van telefoonnummers. Voor het verzenden van ongevraagde elektronische communicatie als deze is in beginsel ook toestemming vereist. Deze toestemming kan onder bepaalde voorwaarden worden verondersteld, het is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om te bepalen of hier aan is voldaan.
Zoals FvD kennelijk zelf heeft aangegeven kan er ook sprake zijn van een fout bij de verwerking van gegevens. Het is evident dat er dan geen sprake kan zijn van een rechtmatige gegevensverwerking op basis van toestemming, zowel niet in het regime van de AVG als dat van de Telecommunicatiewet.
Bent u bereid de Autoriteit Persoonsgegevens te verzoeken hier onderzoek naar te doen?
Betrokkenen kunnen een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) als zij vermoeden dat hun persoonsgegevens zijn verwerkt op een manier die in strijd is met de privacywetgeving.
Navraag bij de AP leert dat er inderdaad klachten over deze situatie zijn ingediend. Daarmee is de situatie reeds in voldoende mate onder de aandacht van de AP gebracht. Het is vervolgens aan de AP zelf om te bepalen of er een vervolgonderzoek wordt ingesteld.
Overigens kunnen betrokkenen een klacht bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM) indienen als zij menen dat de Telecommunicatiewet is overtreden. De ACM heeft in totaal zes klachten ontvangen over SMS berichten van politieke partijen. ACM heeft verder geen klachten meer binnengekregen over dit soort berichten na de verkiezingen voor de provinciale staten. De ACM heeft ook politieke partijen aangeschreven. In deze brief werden de politieke partijen gewezen op de regels omtrent het versturen van ongevraagde elektronische berichten, waaronder e-mail, whatsapp- en sms-berichten.
Is het mogelijk dat mensen die zonder toestemming een SMS van Forum voor Democratie hebben ontvangen ook onterecht als lid staan ingeschreven bij de partij? Bent u bereid hier onderzoek naar te (laten) doen?
Mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik hebben geen signalen ontvangen dat mensen onterecht ingeschreven staan als lid van FvD. Mocht dit later alsnog blijken dan kunnen wij hier een onderzoek naar laten instellen.
Hoe kunnen mensen controleren of hun telefoonnummer bekend is bij Forum voor Democratie en de partij verzoeken hun gegevens te verwijderen?
Betrokkenen wiens persoonsgegevens worden verwerkt kunnen een inzageverzoek bij FvD doen. FvD is in beginsel verplicht om de betrokkene inzicht te geven in de persoonsgegevens die het van betrokkene verwerkt.2
Daarnaast kunnen betrokkenen een verzoek indienen om hun gegevens te verwijderen door middel van een zogenoemd vergetelheidsverzoek.3
Wat zijn de mogelijke sancties als blijkt dat een bedrijf of organisatie op grote schaal telefoonnummers in bezit heeft en gebruikt terwijl hier geen toestemming voor is ontvangen?
Artikel 83 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) gaat over sancties die kunnen worden opgelegd ingevolge overtredingen van de AVG. Uit dit artikel volgt dat de toezichthouder grote vrijheid toekomt bij het al dan niet opleggen van een sanctie en het bepalen van de hoogte van een administratieve boete.
Leden 4 en 5 van artikel 83 AVG bepalen de maximale hoogte van administratieve boetes door de toezichthoudende autoriteit. Afhankelijk van de begane overtreding is dit maximaal 10 miljoen euro of 2% van de totale wereldwijde jaaromzet (lid 4), of maximaal 20 miljoen euro of tot 4% van de totale wereldwijde jaaromzet (lid 5).
De AP heeft op grond van artikel 58 nog een aantal (onderzoeks)bevoegdheden, zo ook tot het nemen van corrigerende maatregelen. De AP kan vervolgens op basis van artikel 16 UAVG een last onder bestuursdwang opleggen.
Wordt gecontroleerd of leden van een politieke partij daadwerkelijk toestemming hebben gegeven om lid te worden van een partij? Zo nee, hoe bekijkt u dit in het licht van de uitvoering van de Wet Financiering op de Politieke Partijen, gezien het feit dat de financiering van politieke partijen deels gebaseerd is op ledenaantallen?
Om voor subsidie op basis van de Wet Financiering op de Politieke Partijen (Wfpp) in aanmerking te komen moet een politieke partij over ten minste 1.000 leden beschikken die vergader- en stemrechten in de politieke partij hebben en elk jaar minimaal 12 euro contributie betalen. Het lidmaatschap moet blijken uit een wilsverklaring van betrokkenen. Indien er geen sprake is van een dergelijke wilsverklaring, worden deze leden niet gekwalificeerd als subsidiabel lid in de zin van de Wfpp. Deze eisen hebben echter uitsluitend betrekking op de subsidiabele leden; in de Wfpp worden geen regels gesteld over de overige leden van politieke partijen.
Politieke partijen moeten jaarlijks een subsidieverantwoording indienen bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Bij deze subsidieverantwoording moet een goedkeurende accountantsverklaring worden overgelegd. Deze verklaring moet ook betrekking hebben op het aantal subsidiabele leden, inclusief de wilsverklaring. Indien hier aanleiding voor is, kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties in zijn rol als toezichthouder de Auditdienst Rijk vragen om het accountantsverslag te reviewen.
Het bericht dat ruim 200 gemeenten drugsgebruik op straat verbieden terwijl het van de wet mag |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Van de wet mag het, maar ruim 200 gemeenten verbieden drugsgebruik op straat»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat 218 van de 355 gemeenten een algeheel verbod op het gebruik van (soft- en hard-)drugs hebben afgekondigd, terwijl de Opiumwet het gebruik expliciet niet strafbaar stelt, maar alleen de handel erin en productie ervan?
De Opiumwet stelt naast (onder meer) de handel in en productie van drugs ook het aanwezig-hebben van drugs expliciet strafbaar, maar inderdaad niet het gebruik van drugs. Het enkele feit dat het gebruik van drugs in de Opiumwet niet strafbaar is gesteld, wil nog niet zeggen dat het gemeenten niet is toegestaan om in de lokale Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV) het gebruik van drugs in de openbare ruimte strafbaar te stellen.
De Opiumwet is primair gericht op bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik van drugs is daarom bewust buiten de werkingssfeer van de Opiumwet gelaten om te voorkomen dat door strafbaarstelling mensen geen hulp zouden zoeken als zij als gevolg van hun drugsgebruik in de problemen komen. Het niet strafbaar stellen van drugsgebruik moet daarom worden gezien als beschermingsmaatregel die past binnen het Nederlandse drugsbeleid, dat enerzijds is gestoeld op preventie, voorkomen van drugsgerelateerde gezondheidsschade, de inzet van vroegsignalering en kortdurende interventies, verslavingszorg, en harm reduction en anderzijds op het tegengaan van de criminele drugsindustrie. Het behouden van toegankelijke (verslavings)zorg door het strafrechtelijk ontzien van de gebruiker is dus een vitaal onderdeel van het Nederlandse drugsbeleid. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uw Kamer per brief van 25 april 2019 geïnformeerd over het (hard)drugspreventiebeleid.2 Het preventiebeleid zet stevig in op voorkomen van gebruik en het tegengaan van normalisering van gebruik. Over de aanpak van de (synthetische) drugsindustrie heb ik u meer per brief van 25 juli jl. geïnformeerd.3
Gemeenten zijn op grond van artikel 121 en 149 van de Gemeentewet bevoegd tot het maken van (aanvullende) verordeningen, voor zover deze niet in strijd zijn met hogere regelingen. Het gebruik van drugs in de openbare ruimte kan gevoelens van onbehagen en onveiligheid bij burgers oproepen. Veel gemeenten hebben daarom in de APV een verbod om op of aan de openbare weg drugs te gebruiken. De gemeenten dienen daarbij het belang van handhaving van de openbare orde. Omdat de gemeenten met dat verbod een ander belang nastreven dan het belang van bescherming van de volksgezondheid uit de Opiumwet, zijn gemeenten daartoe bevoegd, zo blijkt expliciet uit een arrest van de Hoge Raad van 13 oktober 20154. De in de APV’s genoemde verboden zien alleen op het gebruik in de openbare ruimte; het gebruik in de privésfeer blijft onverminderd niet strafbaar. Daarnaast moeten gebruikers straffeloos hulp kunnen vragen ondanks het verbod in de APV.
Hoe beoordeelt u een algeheel verbod op het gebruik van drugs als middel om overlast te bestrijden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is een lokaal verbod op het gebruik van drugs in de openbare ruimte niet in strijd met de Opiumwet. In hoeverre gemeenten het al dan niet noodzakelijk achten het gebruik van drugs in de gehele gemeente te verbieden of dat slechts specifieke plaatsen worden aangewezen waar het gebruik van drugs strafbaar is gesteld, is een afweging die het beste lokaal gemaakt kan worden, afgestemd op de plaatselijke problematiek en behoeften.
Deelt u mijn mening en die van de experts, die in het artikel worden aangehaald, dat een specifiek gebiedsverbod beter is dan een algeheel verbod? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er andere mogelijkheden zijn die gemeenten kunnen aangrijpen om overlast te voorkomen, zoals «orde verstoring» (het hinderlijk rondhangen of intimiderend overkomen)?
Gemeenten beschikken over een breed instrumentarium om overlast te voorkomen en te bestrijden. Deze mogelijkheden zullen in sommige gevallen ook gebruikt kunnen worden ter bestrijding van drugsoverlast. Zo is in veel gemeenten een artikel in de APV opgenomen dat het verbiedt om zonder redelijk doel in portieken, poorten, of bij gebouwen rond te hangen. Deze bepaling kan echter ontoereikend zijn om het hinderlijk gebruik van drugs in de openbare ruimte in het algemeen te bestrijden. Hetzelfde geldt voor de bepaling die sommige gemeenten in hun APV hebben opgenomen ter bestrijding van straatintimidatie. Of en in hoeverre de noodzaak bestaat om een specifieke bepaling in de APV op te nemen die het gebruik van drugs in de openbare ruimte verbiedt en waar in de gemeente een dergelijk verbod van toepassing dient te zijn, is een afweging die het beste lokaal gemaakt kan worden.
Bent u van mening dat wanneer gemeenten iets strafbaar stellen dat in de Opiumwet uitdrukkelijk is uitgesloten, zij daarmee de Opiumwet doorkruisen? Wanneer wordt bij een gebiedsverbod de Opiumwet juridisch doorkruist? Wanneer wordt bij een algeheel verbod de Opiumwet juridisch doorkruist?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke acties bent u bereid te nemen om gemeenten te helpen de juiste maatregelen te treffen tegen eventuele overlast, zonder dat daarmee de Opiumwet juridisch doorkruist wordt?
Onder verwijzing naar mijn vorige antwoorden stel ik vast dat het gebruik van drugs in de openbare ruimte lokaal verboden kan worden door gemeenten zonder dat de Opiumwet juridisch wordt doorkruist. De gemeenten zijn zelf het beste in staat om in te schatten welke maatregelen daarvoor, gelet op de plaatselijke problematiek en behoeften, moeten worden genomen.
Het bericht 'Sneek calls for speed-up of road-building project' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Sneek calls for speed-up of road-building project»?1
Ja.
Klopt het dat de renovatie van Cherry Tree Road op Sint Eustatius vertraagd is? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak? Is er sprake van een conflict tussen de overheid en de aannemer? Hoe kan dit conflict opgelost worden?
De oplevering van het project heeft inderdaad vertraging opgelopen. De oorspronkelijke opleverdatum van het project was juli 2019.
De oorzaak van de vertraging was met name een verschil van inzicht over de te gebruiken materialen om tot een op Statiaanse bodem duurzame en onderhoudsvrije weg te komen. Het afkeuren van de door de aannemer voorgestelde cementsoort heeft geleid tot een geschil. Inmiddels is een nieuwe cementsoort besteld. Tussen het openbaar lichaam en de aannemer zijn daarnaast nieuwe afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder de aannemer het project alsnog, met een vertraagde opleverdatum van uiterlijk maart 2020, mag afmaken. Daarin zijn onder andere nadere eisen gesteld aan de planning en de organisatiestructuur en zijn extra tussentijdse opleveringsmomenten vastgelegd.
De bevolking is op 4 september jl. in een townhall meeting door de regeringscommissaris op de hoogte gebracht van de ontstane situatie en de nieuwe planning.
Bestaat het risico dat ook andere infrastructurele projecten vertraging oplopen? Zo ja, welke maatregelen kunt u nemen om vertraging te voorkomen of te beperken?
Voor andere infrastructurele projecten geldt dat zij een eigen aanbestedingstraject doorlopen. De ervaringen met één aannemer zijn dan ook op zichzelf geen reden om aan te nemen dat ook andere projecten een dergelijk verloop kennen.
Inmiddels heb ik begrepen dat het tweede project uit het wegenprogramma, de weg naar Jeems, dat is gegund aan een lokale aannemer, ook vertraagd zal worden opgeleverd. De oorzaak daarvan is een andere dan die in het geval van Cherry Tree. De toezichthouder heeft het drainageplan afgekeurd, waarbij het eindproduct als te onderhoudsgevoelig is aangemerkt. Het opnieuw opstellen van dat plan en de uitvoering daarvan brengt een vertraging met zich mee van ongeveer 3 maanden.
Deelt u de mening, dat voor de economische ontwikkeling van Sint Eustatius een adequaat wegennet onmisbaar is?
Een adequaat wegennet is onderdeel van de aanpak van de infrastructuur op Sint Eustatius. In de wijk Cherry Tree was het wegennet tot nog toe onverhard en had het water vrij spel na een regenbui. Daarom werd juist aan deze wijk prioriteit gegeven.
Ik hecht naast het zo snel mogelijk opleveren van de nieuwe wegen ook aan de kwaliteit van het eindresultaat. Het is daarom van belang per project te bezien hoe zo snel mogelijk het meest optimale resultaat behaald kan worden.
Bent u bereid in overleg te treden met alle betrokken partijen om ervoor te zorgen dat de vernieuwing van het wegennet op Sint Eustatius wordt bespoedigd?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat het wegennet op Sint Eustatius niet alleen wordt vernieuwd, maar ook het onderhoud op langere termijn wordt gegarandeerd?
Sint Eustatius komt in aanmerking voor € 1.25 mln. per jaar voor beheer en onderhoud van de infrastructuur vanuit de structurele middelen uit het Regeerakkoord. De middelen voor 2018 en 2019 worden ingezet voor de wegen. Aan Sint Eustatius is een plan voor beheer en onderhoud gevraagd voor de jaren 2020–2023. Dit plan zal in het najaar worden opgeleverd.
Dubbele petten van Verhagen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De klusjesmannen van Limburg»? Wat is uw reactie op het feit dat de heer Verhagen bij de provincie Limburg adviezen heeft gedeclareerd die Limburgse bedrijven aan opdrachten moeten helpen voortvloeiend uit het contract Joint Strike Fighter (JSF), terwijl de heer Verhagen datzelfde deed in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) als bijzonder vertegenwoordiger F-35?1
Het bericht is mij bekend. De heer Verhagen heeft van de provincie een brede opdracht als ambassadeur met een vaste vergoeding. Er wordt niet voor individuele activiteiten gedeclareerd. Voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft hij een aanstelling voor 0,24 fte met een vaste vergoeding. De invulling van de activiteiten vindt in nauwe afstemming met het Ministerie van EZK plaats. Er is geen sprake van individuele adviezen.
Kreeg de heer Verhagen hiermee dubbel betaald voor hetzelfde werk? Zo ja, welke actie gaat u dan ondernemen om het dubbel betaalde bedrag terug te vorderen? Zo nee, kunt u dan toelichten waarin zijn werkzaamheden voor het Ministerie van EZK verschilden van de werkzaamheden voor de provincie Limburg?
De twee opdrachten zijn verschillend van aard. De heer Verhagen is Bijzonder Vertegenwoordiger Industriële Inschakeling F35 namens de Staat. Deze opdracht houdt in een zo groot mogelijke participatie van in Nederland gevestigde bedrijven en instituten bij de ontwikkeling, productie en instandhouding van de F35 te bevorderen. Verder is hij voorzitter van de Regiegroep Economische Effecten F35 en adviseert hij de Interdepartementale Coördinatiegroep.
De heer Verhagen heeft ook een brede – niet op een bepaalde sector toegesneden – opdracht om als ambassadeur voor de provincie Limburg onder meer deuren te openen en contacten te leggen voor Limburgse bedrijven. De provincie Limburg is niet betrokken bij F35-opdrachten.
Bij de aanstelling van de heer Verhagen als Bijzonder Vertegenwoordiger zijn afspraken vastgelegd over het uitsluiten van strijdige belangen en belangenverstrengeling. Daarbij vindt uitvoerige afstemming over de activiteiten plaats met het Ministerie van EZK (Commissaris Militaire Productie) als opdrachtgever. Hierover wordt vervolgens via de reguliere jaarrapportages gerapporteerd (zie ook antwoord 5). Op basis hiervan, en het beschreven verschil in beide opdrachten, is er geen aanleiding om aan te nemen dat er een dubbele betaling heeft plaatsgevonden.
Sinds wanneer bent u ervan op de hoogte dat de heer Verhagen betaalde adviezen aan de provincie Limburg uitbracht over het verwerven van opdrachten voor de JSF?
Er is geen sprake van individuele adviezen. Het is mij bekend dat de heer Verhagen sinds 2013 ambassadeur is voor de provincie Limburg en daarvoor een vaste vergoeding ontvangt. Ook bij zijn aanstelling als Bijzonder Vertegenwoordiger in december 2013 was dit bekend. Dit is niet als problematisch beschouwd vanwege het verschil in beide opdrachten en de in de overeenkomst met de heer Verhagen neergelegde afspraken die voorschrijven dat hij geen belangen mag hebben die strijdig zijn met zijn inzet voor de Nederlandse industriële participatie in het F35-programma.
Welke afspraken heeft u met de heer Verhagen gemaakt over het verrichten van andere opdrachten rond de JSF?
In de overeenkomst met de heer Verhagen is opgenomen dat hij geen belangen mag hebben die strijdig zijn met zijn inzet voor de Nederlandse industriële participatie in het F35-programma. Hiernaast maakt de Gedragscode Integriteit Rijk deel uit van de overeenkomst. Hierin is onder andere opgenomen dat er geen sprake mag zijn van belangenverstrengeling.
Was de provincie Limburg op enigerlei manier betrokken bij de verwerving van opdrachten voor de JSF door de heer Verhagen als Bijzonder Vertegenwoordiger, zoals de provincie Noord-Brabant die deelnam aan de «regiegroep economische effecten Sustainment F-35»? Zo ja, waarom werd de heer Verhagen dan ook afzonderlijk betaald door de provincie Limburg?
De provincie Limburg was niet betrokken bij de verwerving van opdrachten voor de JSF. De heer Verhagen heeft in zijn rol als Bijzonder Vertegenwoordiger zich wel ingespannen om Limburgse bedrijven aan boord te krijgen. Hierover is via de reguliere jaarrapportages gerapporteerd. Gezien de beperkte industriële participatiemogelijkheden was de provincie Limburg geen deelnemer aan de bovengenoemde regiegroep.
Als de provincie Limburg niet betrokken was bij de verwerving van opdrachten door de Bijzonder Vertegenwoordiger, kunt u dan toelichten waarom u de provincie Limburg niet heeft betrokken, terwijl de provincie Limburg klaarblijkelijk wel geïnteresseerd was in de verwerving van opdrachten? Was het niet effectiever geweest om de krachten te bundelen?
Indien er vergelijkbare kansen voor participatie in de F35 zouden zijn geïdentificeerd als in de provincie Noord-Brabant, dan zou een krachtenbundeling een optie zijn geweest. Dit was echter op dat moment niet aan de orde.
Kunt u uitsluiten dat de verwerving van opdrachten voor Limburgse bedrijven ten koste is gegaan van opdrachten voor bedrijven elders in het land en op die manier ten koste ging van het werk van de Bijzonder Vertegenwoordiger?
De opdracht voor de heer Verhagen luidt om een zo groot mogelijke participatie van in Nederland gevestigde bedrijven en instituten bij de ontwikkeling, productie en instandhouding van de F35 te bevorderen. Daar kunnen ook Limburgse bedrijven onder vallen. Zoals eerder gemeld betreft het hier een aanstelling van 0,24 fte, die voor de uitvoering van de opdracht altijd beschikbaar zijn geweest. De Bijzonder Vertegenwoordiger en EZK maken geen regionaal onderscheid tussen bedrijven.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Limburg absolute koploper in verstrekken betaalde klussen aan oud-politici’ |
|
Nevin Özütok (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Limburg absolute koploper in verstrekken betaalde klussen aan oud-politici»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het meer dan opvallend is dat de provincie Limburg oud-politici meer betaalde opdrachten heeft verleend dan alle andere provincies tezamen? Zo ja, waarom en hoe kan dit verklaard worden? Zo nee, waarom is dat naar uw mening dan niet opvallend?
Het bericht is inderdaad opvallend en heeft ook bij mij vragen opgeroepen. Om die reden heb ik de commissaris van de Koning, die een specifieke zorgplicht heeft om de bestuurlijke integriteit van de provincie te bevorderen (artikel 175, tweede lid, van de Provinciewet), om een ambtsbericht gevraagd. Daarbij heb ik de commissaris gevraagd om een feitenrelaas te geven, in te gaan op de rechtmatigheid van de gebeurtenissen en om specifiek in te gaan op het niet overnemen van de draaideurbepaling en een handelingsperspectief te schetsen. Ik heb op 24 juli 2019 het gevraagde ambtsbericht ontvangen en ga daar in onderstaande antwoorden verder op in.
Wat zijn de wettelijke regels en de integriteitsregels voor de inhuur van oud-politici als ambtenaar of als extern ingehuurde adviseur?
Er is een wettelijke verplichting voor provincies, gemeenten en waterschappen om een gedragscode met integriteitsregels voor politieke ambtsdragers op te stellen. In een dergelijke gedragscode kan worden bepaald dat inhuur van oud-politici gedurende een periode na het aftreden niet gewenst is. In de modelgedragscode die door het Ministerie van BZK, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen is opgesteld, is een dergelijke voorbeeldbepaling opgenomen.
Zijn er wettelijke (aanbestedings)regels geschonden door de provincie Limburg bij de inhuur van oud-politici? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waar blijkt dit uit?
In mijn verzoek om ambtsbericht aan de commissaris van de Koning heb ik nadrukkelijk gevraagd of er sprake is van strijdigheid met wet- en regelgeving. Daartoe behoren ook de wettelijke aanbestedingsregels. In zijn ambtsbericht benadrukt de commissaris dat de provincie Limburg geen interne en Europese aanbestedingsregels heeft geschonden. Dat blijkt – zo stelt de commissaris – uit het in opdracht van het college van gedeputeerde staten jaarlijks verrichte onderzoek naar gerealiseerde aanbestedingsprocedures. De bevindingen van dit onderzoek worden aan de accountant en provinciale staten voorgelegd die de resultaten kunnen betrekken bij hun oordeel over de jaarrekening. In 2017 en 2018 zijn er in dit verband geen afwijkingen geconstateerd.
Klopt de analyse van de in het artikel aangehaalde aanbestedingsexpert dat de provincie bij de inhuur van oud-gedeputeerde Janssen in een of meerdere gevallen meerdere offertes had moeten vragen? Zo nee, waarom niet?
Volgens de provincie is de heer Janssen via een bedrijf door middel van een detachering driemaal ingehuurd voor opdrachten bij de provincie. De Provincie meldt dat er daarbij geen sprake is geweest van een schending van de Europese aanbestedingsregels. Wel is destijds gehandeld in strijd met de interne beleidsregels voor aanbestedingen van de Provincie Limburg. Er is toen namelijk gekozen voor een lichtere aanbestedingsprocedure dan die in beginsel op grond van de Beleidsregels aanbestedingen Provincie Limburg was voorgeschreven. Dit is in 2017 gecorrigeerd door middel van een besluit van gedeputeerde staten, waarin het college achteraf het niet aanvragen van meerdere offertes heeft geaccordeerd.
Klopt de analyse van de in het artikel aangehaalde aanbestedingsexpert dat de provincie bij de inhuur van oud-gedeputeerde Driessen de Europese aanbestedingsregels heeft overtreden? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de opdrachten aan de voormalig gedeputeerde de heer Driessen heeft de Provincie geconcludeerd dat niet in strijd met de Europese aanbestedingsregels is gehandeld. Er was sprake van drie afzonderlijke opdrachten waarvan de totaalbedragen onder de Europese aanbestedingsgrens lagen. Gedeputeerde staten hebben op grond van de uitzonderingsbepaling in de interne aanbestedingsregels besloten om niet meerdere offertes aan te vragen.
Klopt het dat gedeputeerde Koopmans de voor hem geldende gedragscode bestuurlijke integriteit schond door in het college mee te doen aan de besluitvorming over de benoeming van een sportambassadeur die tot zijn vriendenkring behoort? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan? Zo nee, waarom niet?
De commissaris van de Koning meldt mij dat in artikel 2.3 van de Gedragscode bestuurlijke integriteit leden van gedeputeerde staten Provincie Limburg het volgende is bepaald: «Een bestuurder die familie- of anderszins persoonlijke betrekkingen heeft met een aanbieder van diensten aan de provincie, onthoudt zich van deelname aan de beraadslaging en de besluitvorming over de betreffende opdracht.»
De heer Atsma is, zo vervolgt de commissaris, een bekende van de heer Koopmans. Van familie- of persoonlijke betrekkingen, zoals bedoeld in artikel 2.3 van de Gedragscode, is echter geen sprake volgens de provincie. Om die reden bestond er volgens de commissaris geen aanleiding voor de heer Koopmans zich te onthouden van deelname aan beraadslaging en besluitvorming. Om elke twijfel die er in dat verband zou kunnen rijzen weg te nemen, heeft de heer Koopmans ervoor gekozen het voorstel tot opdrachtverlening aan de heer Atsma volgens het «vier ogen principe» samen met een andere gedeputeerde tot stand te laten komen. Daarvan is ook expliciet melding gedaan in het betreffende voorstel. Op basis van het voorstel heeft het college van gedeputeerde staten vervolgens besloten.
Klopt het dat dhr. Verhagen namens de provincie Limburg betaald ambassadeur is voor het Limburgse bedrijfsleven en uit hoofde van die functie gesprekken voerde met NedCar-eigenaar VDL terwijl hij bij dat concern betaald adviseur is? Zo ja, deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat iemand die door de belastingbetaler wordt betaald voor een klus tevens betaald wordt door de andere partij die betrokken was bij de desbetreffende klus?
Van de provincie heb ik begrepen dat de heer Verhagen de provincie desgevraagd heeft medegedeeld dat hij fungeert als adviseur van de VDL-groep in Eindhoven en hiervoor een jaarlijkse vergoeding krijgt. Voor de provincie is de heer Verhagen «24 uur per dag» en «365 dagen per jaar» ambassadeur voor de provincie Limburg. Voor deze dienstverlening krijgt hij een overeengekomen vergoeding, waarbij niet voor individuele activiteiten wordt gedeclareerd.
Vanuit de rol van ambassadeur voor de provincie Limburg is er, zo merkt de provincie op, geen «klus» geweest waarbij de heer Verhagen tevens vanuit zijn rol als adviseur van de VDL-groep betrokken was. De «lobby diensten» van de heer Verhagen inzake Nedcar zijn uitsluitend op verzoek van de Provincie Limburg en het Ministerie van EZK gedaan (o.a. het leggen van contacten voor Limburg in China).
Een situatie dat de heer Verhagen voor één en dezelfde klus zowel door de provincie als door VDL zou zijn betaald, is dus niet aan de orde volgens de provincie. Bij een dergelijke algemene vaste vergoeding zoals de heer Verhagen heeft ontvangen als ambassadeur voor de provincie Limburg, is het aannemen van een functie voor een specifiek bedrijf altijd een dilemma. Zeker als beide functies in elkaars werkgebied liggen. Dan verdient het wat mij betreft aanbeveling expliciet afspraken te maken over het uitsluiten van strijdige belangen en belangenverstrengeling te voorkomen, zoals dat ook is gedaan bij de inschakeling van de heer Verhagen als Bijzonder Vertegenwoordiger Industriële Inschakeling F35 namens de Staat (zie de beantwoording van vraag2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat dhr. Verhagen zowel betaald wordt door de provincie Limburg als door het Ministerie van Economische zaken voor zijn advieswerk in het dossier F35? Zo nee, waarom niet? Kunt u precies aangeven hoe zijn werkzaamheden en de betalingen in dit dossier verdeeld zijn tussen de provincie en het ministerie?
Zoals in eerdere antwoorden op Kamervragen gemeld3, zijn de twee opdrachten verschillend van aard. De heer Verhagen is Bijzonder Vertegenwoordiger Industriële Inschakeling F35 namens de Staat. Deze opdracht houdt in een zo groot mogelijke participatie van in Nederland gevestigde bedrijven en instituten bij de ontwikkeling, productie en instandhouding van de F35 te bevorderen. Verder is hij voorzitter van de Regiegroep Economische Effecten F35 en adviseert hij de Interdepartementale Coördinatiegroep.
De heer Verhagen heeft ook een brede – niet op een bepaalde sector toegesneden – opdracht om als ambassadeur voor de Provincie Limburg onder meer deuren te openen en contacten te leggen voor Limburgse bedrijven. De Provincie Limburg is niet betrokken bij F35 opdrachten.
Bij de aanstelling van de heer Verhagen als Bijzonder Vertegenwoordiger zijn afspraken vastgelegd over het uitsluiten van strijdige belangen en belangenverstrengeling. Daarbij vindt uitvoerige afstemming over de activiteiten plaats met het Ministerie van EZK (Commissaris Militaire Productie) als opdrachtgever. Hierover wordt vervolgens via de reguliere jaarrapportages gerapporteerd. Op basis hiervan, en het beschreven verschil in beide opdrachten, is er geen aanleiding om aan te nemen dat er een dubbele betaling heeft plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat de werkwijze van de provincie Limburg door diverse oud-politici en oud-bestuurders zonder open (sollicitatie) procedures in te huren onvoldoende transparant was? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp uit het ambtsbericht dat het college van gedeputeerde staten er steeds voor gekozen heeft de opdrachtverleningen, waarbij dit college direct betrokken is geweest, aan de rapportagelijsten met benoemingen toe te voegen en provinciale staten daarmee integraal te informeren. Dit, om in lijn met het Beleidskader benoemingen ook ter zake van de opdrachtverleningen door de provincie Limburg aan externe adviseurs volledige transparantie te betrachten. Hierbij gaat het dan voornamelijk om opdrachten inzake lobbyen en (strategisch) advieswerk. In de rapportages die provinciale staten hebben ontvangen, staan deze opdrachten uitdrukkelijk vermeld. Op verzoek van provinciale staten is in de rapportage over 2018 ook aangegeven in hoeveel gevallen gedeputeerde staten gebruik hebben gemaakt van hun bevoegdheid om artikel 16 van de Beleidsregels aanbestedingen toe te passen. Dit artikel biedt gedeputeerde staten de mogelijkheid af te wijken van de beleidsregels.
Hoe verhoudt het contact met en de houding jegens Azerbeidzjan van de Limburgse «ambassadeur» dhr. Van der Linden zich tot de diplomatieke verhoudingen tussen Nederland en Azerbeidzjan? Is hier contact over (geweest) tussen het Ministerie van Buitenlandse zaken en de provincie Limburg om te voorkomen dat er vanuit de Nederlandse overheid verschillende (diplomatieke) boodschappen richting de regering van Azerbeidzjan worden gestuurd? Zo nee, waarom niet? Wat is het beleid ten aanzien van het (diplomatieke) contact tussen decentrale overheden en andere landen?
De heer Van der Linden zet zich in voor de regionale economische belangen van de provincie Limburg. Hij spreekt daarbij niet namens het kabinet.
De activiteiten van de heer Van der Linden in Azerbeidzjan vinden plaats in goed overleg met de Nederlandse ambassade te Bakoe. Buiten bevordering van economische belangen draagt de heer Van der Linden geen formele diplomatieke boodschappen over namens de Nederlandse regering. Dit is voorbehouden aan de Nederlandse ambassadeur in Bakoe.
In het algemeen staat het decentrale overheden vrij contacten te onderhouden met overheden van andere landen. Uiteraard moeten zij zich daarbij rekenschap geven van eventuele beperkingen in de vorm van bijvoorbeeld sancties of embargo’s. Dergelijke contacten zijn een gebruikelijke gang van zaken en vinden wereldwijd voortdurend plaats op provinciaal, regionaal, stedelijk en gemeentelijk niveau. Zij kunnen een duidelijke meerwaarde hebben omdat het de verbondenheid van de Nederlandse samenleving met andere landen toont en verder inhoud geeft. Dit geschiedt bijvoorbeeld op initiatief van burgercomités en vaak ook met betrokkenheid van het bedrijfsleven. Daarbij brengen deze actoren geen diplomatieke en/of buitenlandpolitieke boodschappen over namens de Nederlandse regering. Dat is voorbehouden aan de Minister van Buitenlandse Zaken, eventuele relevante vakministers en de respectievelijke ambassades. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich in voor een consistent buitenlands beleid door coördinatie en overleg tussen voorgenoemde actoren met het ministerie en de relevante ambassades te bevorderen.
Deelt u de mening dat de verklaring van de Limburgse commissaris van de Koning en de Limburgse gedeputeerde Koopmans dat Limburg zoveel oud-bestuurders inschakelt omdat «de activiteiten van dit rovinciebestuur veelomvattender zijn dan die van andere provincies samen» niet valide is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Waaruit blijkt dan dat die activiteiten veelomvattender zijn? Als dat al zo is, waarom zou dat dan een reden zijn om oud-politici baantjes toe te schuiven?
De commissaris van de Koning meldt in zijn ambtsbericht hierover dat in de provincie Limburg gedeputeerde staten mede op verzoek van provinciale staten werken aan economische structuurversterking en de daarbij behorende sociale agenda voor het optimaal vervullen van maatschappelijke opgaven en het benutten van economische kansen. De provincie Limburg heeft nadrukkelijk eigen (politiek-bestuurlijke) ambities op autonome beleidsvelden als economie, sport, cultuur, maatschappelijke organisaties en sociaal domein. Om die ambities te realiseren zetten gedeputeerde staten maximaal in op netwerken die hen kunnen helpen. Daarvoor moeten gedeputeerde staten – mede gelet op de internationale ligging van Limburg – doelgericht acteren binnen nationale, euregionale en internationale allianties en netwerken. Gedeputeerde staten werken hiervoor in alle openheid met adviseurs en zogenaamde «ambassadeurs» aan doelgerichte lobby, acquisitie en advieswerk. Hiervoor selecteren zij personen vanwege hun specifiek (inter)nationaal netwerk, bestuurlijke ervaring, relevante kennis en vaardigheden.
In Limburg kiezen gedeputeerde staten ervoor om de vier ambassadeurs rechtstreeks aan hen te binden. Zij doen dat via opdrachtverlening met een daaraan gerelateerde vergoeding en hanteren de daarbij geldende procedures. Met een rechtstreekse opdracht kunnen deze ambassadeurs namens Limburg handelen. Zij informeren het college van gedeputeerde staten periodiek over hun werkzaamheden en activiteiten en doen daarover verslag. Voor gedeputeerde staten zijn voormalige bewindspersonen of volksvertegenwoordigers sleutelfiguren bij het leggen van de verbinding tussen (internationale) kennisinstellingen, bedrijven en overheidsorganen op gebieden als automotive, aviation, health & life sciences en logistiek. De provinciale ambitie ten aanzien van innovatie en de implementatie van het topsectorenbeleid, gekoppeld aan de bredere doelstellingen rond bedrijfs- en exportbevordering van en naar Limburg, is gebaat bij een brede blik in binnen- en buitenland. De vier ambassadeurs zijn voor gedeputeerde staten een permanente vooruitgeschoven post op terreinen waar de provincie actief is. Ook informeren en adviseren zij de provincie Limburg over trends, actualiteiten en de te volgen strategie, mede op basis van hun ervaring. Daarnaast zetten gedeputeerde staten oud-bestuurders in als adviseurs voor majeure opdrachten of projecten, op basis van profielen en (eerder behaald) resultaat.
Deelt u de mening dat dit soort berichtgeving slecht is voor het beeld van de politiek in zijn algemeenheid en voor de politiek in Limburg in het bijzonder? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening. De overheid moet prioriteit geven aan het borgen van integriteit. Elke schijn van belangenverstrengeling moet worden voorkomen. De integriteit van de overheid is van essentieel belang voor het vertrouwen van burgers in het openbaar bestuur.
Wat is uw rol als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij het handhaven van de wettelijke normen en de integriteit van het bestuur in Limburg? Hoe gaat u deze rol in dit verband concreet vervullen?
De integriteit van het openbaar bestuur staat bij mij hoog op de agenda. Daar zijn de andere overheden zich van bewust en zij werken daar ook aan mee. Dat geldt ook voor de provincie Limburg.
De integriteit van de provinciale bestuurder is primair de verantwoordelijkheid van de provincie. Het is aan de provincie om passende maatregelen te nemen. De commissaris van de Koning heeft daarbij een bijzondere verantwoordelijkheid. Ik verwacht dat hier in provinciale staten een debat over zal worden gevoerd en de provinciale democratie zelf zo nodig corrigerend optreedt. Een eerste debat heeft al plaatsgevonden.
Het provinciebestuur heeft inmiddels aangekondigd het beleid te willen herzien. De Zuidelijke Rekenkamer is gevraagd een onderzoek in te stellen. Dit is een belangrijke stap, die duidelijk maakt dat de provincie bereid is haar verantwoordelijkheid te nemen. De resultaten daarvan zullen moeten worden afgewacht.
Zijn er landelijke integriteitsregels waaraan (oud-)politici en (oud-) bestuurders moeten voldoen? Zo ja, wat zijn deze regels? Zo nee, bent u bereid om hier alsnog beleid op te maken zodat het niet afhankelijk is van de inhoud en de handhaving van decentrale integriteitsregels? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen landelijke integriteitsregels die zien op oud-volksvertegenwoordigers en oud-bestuurders. In de Provinciewet, de Gemeentewet en de Waterschapswet zijn integriteitsregels opgenomen die uitsluitend zien op actieve volksvertegenwoordigers en bestuurders. Genoemde wetten kennen onder andere de verplichting om een gedragscode voor volksvertegenwoordigers en bestuurders op te stellen. Ik ga met de bestuurlijke koepels IPO, VNG en Unie van Waterschappen bekijken of de wetgeving en de modelgedragscode op het punt van oud-volksvertegenwoordigers en oud-bestuurders toereikend zijn of aanscherping zouden behoeven.
Het verder versterken van de integriteit van het openbaar bestuur is volop in ontwikkeling. Het belang van integere bestuurders en volksvertegenwoordigers staat hoog op de agenda.
Ik heb nieuwe integriteitsregels voor gemeenten en provincies aangekondigd in mijn brief aan de Tweede Kamer van 18 maart 2018.4
Bent u bereid om uw zorgen over de ontstane situatie en het ontstane beeld te bespreken met de commissaris van de Koning van Limburg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van dit gesprek?
Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik de commissaris van de Koning om een ambtsbericht verzocht. De informatie uit het ambtsbericht heb ik gebruikt om uw vragen te kunnen beantwoorden.
Uit het ambtsbericht maak ik op dat het college van gedeputeerde staten regelmatig gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de Beleidsregels aanbestedingen Provincie Limburg, specifiek het aanvragen van meerdere offertes, niet toe te passen als de opdrachtverlening oud-bestuurders en relaties betreft. Daarom ben ik van mening dat, om vragen over (schijnbare) belangenverstrengeling te vermijden, juist bij de opdrachtverlening aan dergelijke personen zoveel mogelijk uit zou moeten worden gegaan van het vragen van meerdere offertes. Is het college toch van oordeel dat er een uitzondering gemaakt moet worden, dan zouden de afwegingen die gedeputeerde staten ter zake maken, extra goed onderbouwd en maximaal transparant moeten zijn. Ik zal het college van gedeputeerde staten van deze bevinding in een brief op de hoogte stellen. Dat komt het vertrouwen van burgers in het openbaar bestuur ten goede.
De provincies kennen hun eigen democratische stelsel dat ook zijn eigen corrigerende werking en zelfreinigend vermogen moet kunnen hebben. Deze kwestie zal, naar ik heb begrepen, met provinciale staten worden besproken na ommekomst van het aangekondigde onderzoek van de Zuidelijke Rekenkamer.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.