Het bericht ‘Risico’s met bouwmateriaal vol gevaarlijke stoffen al jaren bekend, Rekenkamer kritisch’ |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Waarom luistert u niet naar de signalen van de Algemene Rekenkamer, ILT en de Arnhemse omgevingsdienst, die u waarschuwen voor de risico’s van verkeerde toepassingen van immobilisaat?1
Ik herken de signalen van de Algemene Rekenkamer, ILT en ODRA en neem deze serieus. Om meer grip te krijgen op een verantwoorde toepassing van immobilisaat worden onderstaande acties ondernomen.
Deelt u de mening van de Omgevingsdienst Arnhem, dat immobilisaat een tikkende tijdbom is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Wel herken ik de zorgen over immobilisaat. Immobilisaat is een secundaire bouwstof. Secundaire bouwstoffen kunnen in beginsel nuttig en verantwoord worden ingezet voor het aanleggen van bijvoorbeeld een fundering of bij kustverdediging. Dit spaart primaire bouwstoffen uit waarmee onnodige stort wordt voorkomen. Dit mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteit van de bodem. In het verleden zijn er incidenten geweest waarbij de voorwaarden voor het juist produceren en toepassen van immobilisaat onvoldoende in acht zijn genomen. Daarom zijn en worden maatregelen genomen zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1.
Welke stappen gaat u nemen om verdere vervuiling van het milieu door immobilisaat bij bedrijventerrein 7Poort in Zevenaar te voorkomen?
Het is aan bevoegd gezag ter plaatse (gemeente) om toezicht te houden op het juist toepassen van immobilisaat (conform de bodemregelgeving) en waar nodig en zo mogelijk ook preventief handhavend op te treden. Bij overtreding of dreigende overtreding van de zorgplicht kan de verantwoordelijke hierop worden aangesproken. Indien de omgevingsdienst daarnaast twijfels heeft of het immobilisaat op de juiste wijze is geproduceerd (conform Beoordelingsrichtlijnen 9322 en 7500), dan zal de omgevingsdienst de ILT benaderen. De ILT kan dit vervolgens onderzoeken en ook handhavend optreden tegen de producent van immobilisaat.
Welke stappen gaat u nemen om te voorkomen dat afvalstoffen vrijkomen op de nieuwbouwlocatie waar 11.000 heipalen door de fundering zijn geramd, zoals aangegeven door de Omgevingsdienst Arnhem?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de rekening voor het opruimen van het milieu te sturen naar opdrachtgevers en aannemers die verantwoordelijk zijn voor deze milieuvervuiling?
Uitgangspunt van de bodemregelgeving is dat de vervuiler betaalt. Dit houdt in dat de kosten van milieuverontreiniging en andere schade zoveel mogelijk op de veroorzaker daarvan worden verhaald. Om dit te borgen bestaan verschillende vormen van zorgplicht.3 Wat in een concrete situatie op de individuele veroorzaker te verhalen is, vergt altijd een specifieke afweging.
Wat is uw reactie op het advies van de Arnhemse Omgevingsdienst, om gebruik van immobilisaat te verbieden in en rondom gebieden waar drinkwater wordt gewonnen?
Dit is een afweging die het bevoegd gezag kan maken. De Omgevingswet biedt decentrale overheden de mogelijkheid voor lokaal maatwerk ten opzichte van de algemene regels om rekening te kunnen houden met de lokale omstandigheden.
Bent u van mening dat alleen een informatieplicht voldoende is om omwonenden te beschermen tegen immobilisaat? Zo nee, welke verdere stappen gaat u zetten?
Een combinatie van algemene regels en een wettelijke zorgplicht vormen de kaders voor het toepassen van (secundaire) bouwstoffen. Dit biedt een voldoende juridische basis voor verantwoorde toepassing. In de praktijk blijkt dat het voor toepassers lastig is om op basis van de zorgplicht de juiste maatregelen te nemen en voor het bevoegd gezag om daarop toe te zien. Daarom is per 1 januari 2024 een informatieplicht ingevoerd voor immobilisaten. Hiernaast worden nog meer acties ondernomen, zie daarvoor mijn antwoord op vraag 1.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bedrijven de regels rondom immobilisaat goed naleven?
Hiervoor verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 1, 3, 4 en 7.
Kunnen we uw uitspraak dat recyclen nuttig is, maar niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van de bodem, interpreteren dat de belangen van volksgezondheid en milieu zwaarder wegen dan de belangen van de industrie?3 Zo ja, hoe gaat u dit waarmaken?
Mijn uitspraak gaat niet over een belangenafweging tussen volksgezondheid en milieu aan de ene kant en de belangen van de industrie aan de andere. Deze belangen staan overigens ook niet per definitie tegenover elkaar. Ik zie voldoende mogelijkheden voor bedrijven om te zorgen voor steeds schonere afvalproducten die tevens kunnen voldoen aan de randvoorwaarden voor bodem- en waterkwaliteit. Een goed voorbeeld is het wassen van AVI-bodemas, zoals aangegeven in antwoord 1.
De Burgerdialoog over de rol van sociale media bij openbare ordeverstoringen |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de specifieke motivatie is geweest om een Burgerdialoog te organiseren?
Dit initiatief past binnen het voornemen van het kabinet zoals geuit in het regeerprogramma om burgers meer te betrekken bij de verschillende fasen van de beleidscyclus. De aanpak van online aangejaagde openbare-ordeverstoringen leent zich voor het betrekken van burgers, omdat het een complex vraagstuk is dat ook grondrechten van burgers raakt. Het belichten van verschillende perspectieven levert een bijdrage aan de totstandkoming van gedragen oplossingen.
Kunt u aangeven hoe u toch een positief besluit heeft genomen ten aanzien van het organiseren van de Burgerdialoog, ondanks alle problematiek en waanzinnigheid bij het Burgerberaad Klimaat?
Het betrekken van het perspectief van burgers bij beleidsvorming is een voornemen uit het regeerprogramma. Door het organiseren van deze burgerdialoog wordt daar invulling aan gegeven. De insteek van deze burgerdialoog is om verschillende dilemma’s rondom het onderwerp te bespreken en input van deelnemers te ontvangen over mogelijke oplossingen. Ik baseer me bij dit vraagstuk niet alleen op de uitkomsten van de burgerdialoog. Er zijn daarnaast verschillende andere initiatieven opgestart, zoals bijeenkomsten met deskundigen en internationaal vergelijkend onderzoek, die helpen bij de verdere beleidsontwikkeling op dit onderwerp.
De burgerdialoog verschilt in belangrijke mate van het Nationaal Burgerberaad Klimaat. Het is in eerste instantie qua doel anders; de burgerdialoog is zoals aangegeven verkennend en gericht op het ophalen van perspectieven en mogelijke oplossingsrichtingen. Het is wat betreft (organisatorische) opzet dan ook een veel kleinschaliger initiatief en minder intensief en belastend voor zowel deelnemers, de ambtelijke organisatie als externe inhuur. Zowel het aantal deelnemers als het aantal bijeenkomsten ligt significant lager. Het benodigde budget voor de burgerdialoog ligt dan ook veel lager.
Kunt u een duidelijk beeld schetsen wie er achter de organisatie van de Burgerdialoog schuilgaat? Hoe bent u tot deze organisatie gekomen en welke competenties waren er vereist?
De burgerdialoog is geïnitieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid en wordt begeleid door een bureau dat is gespecialiseerd in participatietrajecten. Dergelijke trajecten zijn nieuw voor het departement en daarom is gekozen om de benodigde expertise in te huren. Daarnaast is het voor de onafhankelijkheid van de burgerdialoog van belang dat er externe procesbegeleiding is.
Hoeveel kosten zijn er reeds gemaakt in de voorbereiding van de Burgerdialoog?
De verwachting is dat de uitvoering van de burgerdialoog in totaal ongeveer € 350.000 gaat kosten. De grootste kostenposten voor de uitvoering van burgerdialoog zijn de inhuur van een gespecialiseerd bureau, de locatiehuur met sobere catering en een gepaste deelnemersvergoeding. Het gaat vooralsnog om een inschatting, omdat er bijvoorbeeld nog enkele variabele kosten zijn, zoals de reiskostenvergoeding voor deelnemers. Als de Kamer wordt geïnformeerd over de opbrengst van de burgerdialoog kunnen ook de definitieve kosten geschetst worden.
Kunt u aangeven welke faciliteiten er voorzien zijn voor de bijeenkomsten?
De burgerdialoog bestaat uit drie fysieke bijeenkomsten en één online bijeenkomst. Tijdens de fysieke bijeenkomsten wordt gezorgd voor eten en drinken (water, koffie, thee en lunch).
Kunt u aangeven welke functieomschrijvingen alle medewerkers van het Burgerdialoog krijgen en over hoeveel functies we spreken?
Bij de uitvoering van dit traject zijn (naast de inzet vanuit het bureau) een projectleider en twee beleidsmedewerkers betrokken vanuit het departement. Zij werken hier parttime aan.
Kunt u aangeven waarom u de Kamer hierover niet geïnformeerd heeft?
De Kamer is op 14 mei 2024 door de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid in een brief over de aanpak van online aangejaagde openbare-ordeverstoringen geïnformeerd over de behoefte om het perspectief van burgers te betrekken bij de beleidsvorming.1 In de zomer zal de Kamer worden geïnformeerd over zowel de opbrengst van de burgerdialoog als de (verwachte) opbrengst van verschillende andere lopende en afgeronde initiatieven die plaatsvinden in het kader van de beleidsontwikkeling op dit onderwerp.
Hoeveel kosten zijn er beraamd voor de Burgerdialoog en hoe zijn deze kosten opgebouwd?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u gedetailleerd aangeven hoe het proces omtrent het selecteren van deelnemers vormgegeven wordt?
In totaal zijn er 100.000 uitnodigingsbrieven verstuurd naar willekeurige adressen in Nederland. Hiervoor is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Dit is een database waar geen persoonsgebonden informatie in staat. Bewoners van de adressen die een brief hebben ontvangen kunnen zich aanmelden om deel te nemen. Tijdens de aanmelding geeft een geïnteresseerde enkele demografische gegevens op. Na aanmelding wordt een loting uitgevoerd om de deelnemers definitief te selecteren. In de loting wordt gezorgd voor een zo goed mogelijke afspiegeling wat betreft leeftijd, geslacht en geografische spreiding. Als deelnemer moet je 16 jaar of ouder zijn.
Welke experts zijn er voorzien en aan de hand van welke criteria zullen zij uitgekozen worden?
Het is belangrijk dat het vraagstuk tijdens de burgerdialoog vanuit verschillende perspectieven bekeken wordt. Daarom worden er (ervarings)deskundigen vanuit verschillende disciplines uitgenodigd om deze perspectieven toe te lichten. Dit kan bijvoorbeeld een internetprofessional, jurist of politieagent zijn.
Het Natuur van Natuurnetwerk Nederland (NNN) |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Kunt u toelichten waarom de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) met slechts 1.968 hectare natuur in 2023 sterk achterblijft bij de jaarlijkse doelstelling, terwijl de restopgave voor 2027 nog 29.520 hectare bedraagt?
De provincies hebben in de 8e en 9e Voortgangsrapportage Natuur aangegeven dat ontwikkelingen als beschikbare capaciteit, gestegen grondprijzen, verminderde grondmobiliteit, langdurige procedures en cumulatie van ruimtelijke vraagstukken van invloed zijn op de achterblijvende realisatie van de inrichtingsopgave van 80.000 ha nieuwe natuur.
Deelt u de conclusies uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) biodiversiteit dat we, om de natuur beter te beschermen, meer ruimte voor natuur moeten maken en dat daarvoor meer, grotere en meer verbonden natuurgebieden nodig zijn?
Het IBO concludeert inderdaad dat het vergroten en verbinden van natuurgebieden één van de maatregelen is die bij kunnen dragen aan het versterken van de biodiversiteit. Ook in mijn beleidsagenda natuur, die ik u in november 2024 heb toegestuurd (Kamerstuk 33 576, nr. 401) benadruk ik het belang van een robuuste natuur waarop we kunnen vertrouwen, als basis voor ons welzijn en verweven met onze dagelijkse woon-, werk- en leefomgeving. Het realiseren van het NNN past hier ook goed bij.
Welke consequenties heeft het voor internationale doelstellingen als het NNN niet wordt afgerond, zoals is afgesproken bij de decentralisatie van het natuurbeleid?
Realisatie van de afspraken uit het Natuurpact door de provincies na 2027 betekent dat het aandeel hiervan in de doelstellingen voor biodiversiteit ook later wordt gerealiseerd.
Welke acties zijn sinds 2022 ondernomen om de aanbevelingen van de Taskforce Versnelling, zoals het opzetten van provinciale grondbanken, ontpachten en het benutten van dwingend instrumentarium, te implementeren? Zijn hier resultaten van bekend?
Nee, hier zijn geen resultaten van bekend. De voortgang ervan kan de komende jaren wel worden afgeleid uit de cijfers van de jaarlijkse Voortgangsrapportage Natuur (VRN). In de jaarlijkse VRN is aangegeven welke oppervlakte nieuwe natuur in het NNN naar verwachting van de provincies na 2027 zal worden gerealiseerd. In de 10e VRN hebben de provincies aangegeven hoeveel hectares zij (mede dankzij de versnellingsacties) kansrijk achten om vóór eind 2027 in te richten en van hoeveel hectares zij de inrichting vóór eind 2027 nog onzeker achten. Op basis hiervan hebben zij aangegeven dat ca. 10.000 ha na 2027 zal worden ingericht. In de 11e VRN, die eind dit jaar uitkomt, zal blijken of dankzij de versnellingsacties een grotere oppervlakte dan het jaar ervoor kansrijk wordt geacht om vóór eind 2027 te hebben ingericht.
Hoe wordt binnen het programma Ruimte voor Landbouw en Natuur en andere relevante programma’s prioriteit gegeven aan de resterende opgave van het Natuurnetwerk Nederland, zoals aanbevolen door de Taskforce?
De Minister van LVVN werkt op dit moment aan de uitwerking van haar beleidsbrief RLN. Voor de zomer zal zij uw Kamer hierover nader informeren.
Welke middelen gaat u beschikbaar stellen, aangezien de kosten voor grondwerving en inrichting significant zijn gestegen, voor provincies die niet in staat zijn de doelstelling te behalen?
Het natuurbeleid alsmede de uitvoering en het beheer ervan is in 2013 gedecentraliseerd naar de provincies. Het is dan ook de verantwoordelijkheid van de provincies om het Natuurnetwerk Nederland tijdig af te ronden. Het Rijk heeft de opgave voor verwerving en inrichting van het Natuurnetwerk Nederland financieel gedekt via de middelen die bij de decentralisatie structureel zijn overgeheveld aan de provincies via de algemene uitkering van het Provinciefonds.
Welke concrete stappen en aanvullende maatregelen gaat u ondernemen om te zorgen dat de resterende hectares voor 2027 worden gerealiseerd?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Stikstof en natuur van 2 april 2025 beantwoorden?
Ja.
De Zembla uitzending 'Gevlucht en verwaarloosd' van 16 maart 2025 |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Hoe vaak heeft Nidos de afgelopen twee jaar aan de bel getrokken of gerapporteerd dat de werkdruk te hoog was en de workload te hoog was? Wat is daar vanuit uw ministerie mee gedaan?
Welke rapportages zijn er in de loop van de jaren geweest die hebben gewezen op de problemen bij de opvang en begeleiding van minderjarige vreemdelingen, zoals het rapport van de Commissie De Winter (2019) dat in de uitzending wordt genoemd, maar ook de rapportages van de kinderombudsman over de situatie van alleenstaande minderjarigen in Ter Apel (2022)? Kunt u per rapport aangeven welke aanbevelingen niet zijn overgenomen en waarom niet?1 en 2
Klopt het dat er in het rapport van de Commissie De Winter eerder is gewaarschuwd voor de risico’s op onderling geweld en suïcide wanneer de groepsgrootte te groot wordt? Waarom wordt er in dit licht niet, net als bij reguliere jeugdzorg, gekozen om juist toe te werken naar kleinere groepen?
Welke afspraken zijn er met Nidos over de frequentie waarmee voogden hun kinderen minimaal zien? Kan het voorkomen dat kinderen bijvoorbeeld maar éénmaal per maand worden gezien, zoals in de uitzending wordt gezegd? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Welke afspraken zijn er met Nidos en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) over de begeleiding op woongroepen (op COA-locaties en in kleinschalige woonvoorzieningen)? Hoe vaak worden kinderen gezien? Kan het voorkomen dat er enkele weken geen begeleiding is, zoals in de uitzending wordt gezegd? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Deelt u de mening dat de «opvanglocatie» in Delft, zoals deze in de uitzending te zien is, ongeschikt is voor opvang, laat staan voor de opvang van kinderen? Hoeveel kinderen worden op deze en vergelijkbare opvanglocaties opgevangen? Wat wordt hieraan gedaan?
Waarom wordt gekozen voor kleinschalige opvang waarbij minderjarigen worden begeleid door iemand die niet in het pand of op het terrein aanwezig is? Op welke manier is dit te vergelijken met jongeren uit de reguliere jeugdzorg?
Klopt het dat er sprake is (geweest) van pleeggezinnen waarin kinderen moesten werken, waarin kinderen onvoldoende eten kregen, dat kinderen zijn achtergelaten terwijl pleegouders op vakantie waren en kinderen zijn geplaatst in criminele gezinnen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om te zorgen dat dit nooit meer gebeurt?
Klopt het dat er al eerder zorgen waren over 40% van de pleeggezinnen? Waarom zijn vermoedens over ongeschikte gezinnen niet doorgekomen bij de Inspectie Jeugd en Gezin? Waarom is daar (klaarblijkelijk) niet op gehandeld?
Klopt het dat kinderen opnieuw zijn geplaatst bij eerder ongeschikt bevonden pleegouders? Hoe kan dit?
Op welke wijze worden pleeggezinnen gescreend? Wie houdt toezicht op de pleeggezinnen en op welke wijze? Gelden hier andere regels dan in de reguliere pleegzorg? Zo ja, waarom?
Waarom is er geen sprake van een pleegzorgbegeleider? Bent u bereid te kijken of deze kan worden opgenomen om het toezicht op en de begeleiding van pleeggezinnen te verbeteren?
Op welke termijn is er – met alle nu lopende onderzoeken – duidelijkheid over de geschiktheid van de bestaande pleeggezinnen en locaties? Waar kunnen kinderen, pleegouders en andere betrokkenen terecht met vragen hierover?
Welke lessen die recent zijn getrokken uit de reguliere pleegzorg acht u ook relevant voor de pleegzorg bij deze kinderen?
Waarom wordt er überhaupt voor gekozen om met deze kinderen en jongeren zo anders om te gaan dan met kinderen en jongeren in de reguliere jeugdzorg?
Klopt het dat in veel andere landen de zorg voor minderjarigen die zonder ouders asiel hebben aangevraagd of gekregen, is belegd bij de reguliere jeugdzorg? Waarom is daar in Nederland niet voor gekozen? Welke voor- en nadelen ziet u aan het Nederlandse systeem versus het opvangen van minderjarigen in de reguliere jeugdzorg?
Wat vindt u van uitspraken in de documentaire als «we hebben niets beters» en «we moeten roeien met de riemen die we hebben»? Wat had de voogdijorganisatie hier in uw ogen anders moeten doen? Wat ziet u als de verantwoordelijkheid van het departement en de keuzes die er beleidsmatig zijn gemaakt?
Bent u bereid in het licht van deze uitzending onmiddellijk te stoppen met de «tijdelijke maatregelen» ten aanzien van de opvang van kinderen die asiel hebben aangevraagd zoals die zijn ingezet door uw voorganger, zoals de vergroting van de groepsgrootte waarin kinderen worden opgevangen en het doorplaatsen van kinderen naar de volwassenenopvang wanneer zij 17 jaar zijn?
Bent u bereid om niet meer toe te staan dat kinderen worden gehoord door de IND zonder dat er een voogd aanwezig is, zoals eerder aan de Tweede Kamer beloofd? Zo nee, waarom niet?
Hoe wordt de keten van begeleiding en opvang van minderjarigen meer weerbaar gemaakt voor de onherroepelijke plotselinge stijgingen en dalingen in het aantal kinderen dat naar Nederland komt?
Hoe beziet u de mogelijkheden tot verbetering van de opvang en begeleiding van minderjarigen als u tegelijk van plan bent de komende jaren meer dan 80% te gaan bezuinigen op het Nidos?
In hoeverre acht u Nidos in staat om voldoende voogden en begeleiders aan te nemen en te behouden als er in de begroting staat dat er de komende jaren meer dan 80% wordt bezuinigd?
Hoe is de bezettingsgraad op dit moment ten aanzien van het aantal opvangplekken voor minderjarige vreemdelingen? Hoe denkt u voldoende kwalitatief goede plekken in COA-opvang en kleinschalige huisvesting te realiseren zonder spreidingswet?
Bent u bereid met álle ketenpartners te werken aan een verbeterplan, waarin niet alleen aandacht is voor de rol van Nidos, maar ook voor de keuzes die op dit moment vanuit het departement en de gehele keten gemaakt worden met betrekking tot de opvang en begeleiding van minderjarige vreemdelingen? Bent u bereid in dit verbeterplan aandacht te besteden aan financiering, plaatsing, monitoring, werving en behoud van personeel, groepsgrootte, screening en begeleiding van pleegouders, omgang met signalen van de werkvloer en met incidenten en omgang met fluctuaties in de instroom? Bent u bereid dit plan uiterlijk voor de zomer aan de Kamer te doen toekomen?
Bent u bereid deze vragen ruim voor het commissiedebat vreemdelingen- en asielbeleid van 24 april 2025 te beantwoorden?
Het bericht dat hulp in het huishouden voor nieuwe Wmo-klanten in Den Bosch wordt teruggeschroefd naar eens per twee weken |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat hulp in het huishouden voor nieuwe Wmo-klanten in Den Bosch wordt teruggeschroefd naar eens per twee weken?1
De situatie die in dit artikel wordt geschetst is herkenbaar. Veel gemeenten en aanbieders hebben moeite met het organiseren van huishoudelijke hulp en hebben wachtlijsten vanwege de krappe arbeidsmarkt en een groeiende vraag door de vergrijzing. Als het zo is dat cliënten ten onrechte een lager aantal uren huishoudelijke hulp krijgen, dan vind ik dat onwenselijk. In algemene zin is het goed dat gemeenten zoeken naar passende alternatieven om de mogelijke wachtlijsten binnen de Wmo voorziening huishoudelijke hulp het hoofd te bieden. Het is aan gemeenten het Wmo-beleid vorm te geven en te zorgen voor passende ondersteuning binnen de kaders van de wet. Het is aan de gemeenteraad hierop toe te zien.
Is het toegestaan om alle mensen die vanaf nu een beroep doen op de Wmo generiek minder huishoudelijke zorg aan te bieden, terwijl hier geen duidelijke inhoudelijke reden voor is? Hoe verhoudt dit zich tot het recht op maatwerk?
Uitgangspunt is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van passende ondersteuning aan mensen die niet op eigen kracht of met behulp van hun omgeving kunnen participeren in de samenleving. De Wmo 2015 verplicht gemeenten passende ondersteuning te bieden aan inwoners die dat nodig hebben. De gemeente ’s-Hertogenbosch heeft aangegeven dat zij in deze tijden van personele krapte en de toenemende vergrijzing de schaarse uren aan ondersteuning (voor zover mogelijk) eerlijk probeert te verdelen. Met als doel dat de huishoudelijke hulp beschikbaar blijft voor de inwoners die hier echt op aangewezen zijn. Zo voorkomt de gemeente het ontstaan van wachtlijsten voor andere inwoners. De gemeente geeft hierbij wel aan dat er altijd inwoners zullen zijn die een zwaardere hulpbehoefte hebben. Op dat moment wordt aanvullend maatwerk toegepast.
Welke stappen heeft de gemeente gezet om het tekort aan medewerkers in de Wmo tegen te gaan? Is er bijvoorbeeld gekeken naar de vraag of het salaris voldoende is om medewerkers aan te trekken en te behouden?
De gemeente ‘s-Hertogenbosch voert actief gesprekken met de aanbieders over het tegengaan van het tekort aan medewerkers. Aanbieders zetten zich actief in om nieuwe medewerkers aan te trekken en doen dit door in te zetten op recruitment. Ook wordt er bijvoorbeeld gewerkt met beloningssystemen wanneer een bestaande medewerker een nieuwe hulp aandraagt. Daarnaast is samen met het werk- en ontwikkelbedrijf van de gemeente onderzocht of de inzet van statushouders binnen de hulp bij het huishouden een mogelijkheid is om zodoende tot nieuwe medewerkers te komen. Om als aantrekkelijke werkgever op te treden, worden er flexibele werktijden en doorgroeimogelijkheden geboden. Hierdoor wordt getracht personeel aan te trekken dat in eerste instantie niet zou denken aan het werk als huishoudelijke hulp.
Of de salarissen voldoende zijn, is voor de gemeente lastig te bepalen. De gemeente heeft namelijk geen rol in de loonbepaling binnen de organisatie van de aanbieder. De gemeente ’s-Hertogenbosch vraagt daarentegen wel van de aanbieder dat zij zich houden aan de vergoeding van medewerkers conform de Cao VVT, hetgeen de belangrijkste bouwsteen is van de AMvB reële prijs Wmo 2015.
Wat is het plan rondom de inzet van ergotherapie? In hoeverre wordt dit verplicht voor mensen die een beroep doen op de Wmo? Hoe zit het met mensen wiens gezondheid dit niet toestaat?
Bij navraag geeft de gemeente aan dat de inzet van een ergotherapeut niet verplicht is. De gemeente bekijkt via regelgeving en de aanbesteding «hulp bij het huishouden» hoe zij een ergotherapeut het best passend kan inzetten. Ergotherapie kan namelijk bijdragen aan het vergroten van de zelfredzaamheid van de burger.
Ook als ergotherapie wel een oplossing biedt, blijft huishoudelijke hulp beschikbaar. Volledige overname van hulp bij het huishouden door de inwoner zelf, na inzet van ergotherapie, komt zelden voor in de praktijk. Uitgangspunt is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van passende ondersteuning aan mensen die niet op eigen kracht of met behulp van hun omgeving kunnen participeren in de samenleving.
Is er reden om aan te nemen dat mensen nu meer zorg ontvangen dan noodzakelijk? Zo nee, hoe zou de hoeveelheid zorg nu dan wel verantwoord verlaagd kunnen worden voor mensen in een vergelijkbare positie?
Op voorhand heb ik geen redenen om te veronderstellen dat mensen nu meer zorg en ondersteuning ontvangen dan noodzakelijk. Uit de monitor abonnementstarief is wel gebleken dat vanaf de invoering van dit tarief er een aanzuigende werking is geweest op Wmo-maatwerkvoorzieningen. Het beroep op de Wmo 2015 voor met name huishoudelijke hulp is de afgelopen jaren dan ook sterk gestegen. Deze aanzuigende werking, de dubbele vergrijzing en de personele krapte hebben tot gevolg dat er wachtlijsten ontstaan voor de huishoudelijke hulp.
De gemeente ’s-Hertogenbosch heeft aangegeven dat zij in tijden van personele krapte en vergrijzing de schaarse uren voor zover mogelijk verdelen. Met als doel dat de huishoudelijke hulp beschikbaar blijft voor alle inwoners die hierop aangewezen zijn. Dit maakt dat de gemeente meer kritisch is gaan kijken naar de uren die echt noodzakelijk zijn om tot een schoon en leefbaar huis te komen. Zo voorkomt de gemeente het ontstaan van wachtlijsten voor andere inwoners.
Dit doet de gemeente ’s-Hertogenbosch vanaf 2026 op basis van een nieuw te hanteren (onafhankelijk) normenkader. In dat kader wordt dan ook gesproken over de inzet van huishoudelijke hulp eens per twee weken, tenzij voor het realiseren van een schoon en leefbaar huis een andere frequentie (gemotiveerd) noodzakelijk is. Hierbij gaan zij er vanuit dat er altijd inwoners zullen zijn die een zwaardere hulpbehoefte hebben. Op dat moment wordt er (aanvullend) maatwerk toegepast.
Hoe worden de gevolgen van dit besluit voor mensen in de gaten gehouden?
De gemeente houdt via diverse contacten de tevredenheid van inwoners over de huishoudelijke hulp in de gaten. Zij ontvangt voornamelijk signalen van de medewerkers die bij de mensen thuiskomen, via de aanbieders, en via het toegangsteam voorzieningen die de indicaties voor de huishoudelijke hulp afgeven. De contractbeheerder van de gemeente monitort en stuurt waar nodig bij aan de hand van deze signalen.
Hoe wordt de signaleringsfunctie van thuiszorgmedewerkers gewaarborgd als zij nog maar eens in de twee weken langskomen?
De gemeente ’s-Hertogenbosch onderstreept het belang van de signaleringsfunctie van de medewerkers. Eenzaamheid onder oudere en hulpbehoevende inwoners is een zorg en een probleem dat de volle aandacht van de gemeente heeft. Daarom zet zij in op het signaleren van eenzaamheid en het toeleiden van inwoners naar buurthuiskamers, dagbesteding, buurtinitiatieven etc. De ene inwoner wekelijks huishoudelijke hulp bieden en de ander niet, is echter niet wat de gemeente ’s-Hertogenbosch wil. Het doel van de huishoudelijke hulp is immers alle inwoners die dat nodig hebben een schoon en leefbaar huis bieden.
Heeft u signalen dat er in andere gemeenten vergelijkbare plannen zijn? Zo ja, in hoeveel andere gemeenten speelt dit?
In veel regio’s kijken gemeenten en aanbieders samen naar passende alternatieven om huishoudelijke hulp te organiseren, bijvoorbeeld door een aangepaste indicatiestelling zoals in de geschetste situatie. Ik heb geen overzicht van gemeenten die een dergelijke besluit hebben genomen of dit voornemens zijn te doen, wel blijf ik de ontwikkelingen rondom huishoudelijke hulp met interesse volgen en ga zo nodig in gesprek met gemeenten, cliëntorganisaties en aanbieders over eventuele kansen en knelpunten.
Hoe verhoudt zich dit tot de gevolgen van het ravijnjaar en de geplande bezuinigingen op de gemeenten?
Het Kabinet en gemeenten zijn in het overhedenoverleg met elkaar in gesprek over de bredere balans tussen taken, middelen en uitvoeringskracht. Het Kabinet houdt daarbij ook aandacht voor de wijze waarop de taken die gemeenten hebben zich ontwikkelen ten opzichte van de beschikbare middelen.
Hoe houdt u zicht op bezuinigingen op de zorg door gemeenten en de gevolgen daarvan voor de Wmo, waar u stelselverantwoordelijk voor bent?
Er is geen overzicht beschikbaar van bezuinigen die gemeenten hebben doorgevoerd. Wel krijg ik signalen dat gemeenten verschillend omgaan met de hoge vraag naar ondersteuning, wachtlijsten voor de huishoudelijke hulp en de arbeidsmarktkrapte in algemene zin. Daarvan zijn creatieve oplossingen te zien, zoals het verlenen van voorrang aan inwoners met urgente problematiek of het uitkeren van een financiële tegemoetkoming per jaar in geld aan de inwoner, waarmee deze zelf hulp regelt. Deze oplossingen kunnen per gemeente verschillen. Ook hier is geen overzicht van beschikbaar en betreft het een lokale verantwoordelijkheid.
Een vragenlijst van de Amerikaanse overheid |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC bericht over vragenlijsten voor onderzoekers in Nederland van de Amerikaans Geologische Dienst?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Wat vindt u ervan dat er vragen worden gesteld aan onderzoekers over samenwerking met «communistische, socialistische of totalitaire partijen», over «gepaste maatregelen ter bescherming tegen gender ideologie" en over «meetbare voordelen voor Amerikaanse industrieën, personeel of economische sectoren»?
Ik ben bezorgd over het beleid dat de Verenigde Staten voert als het gaat om federale financiering van onderzoek. In de gevallen waar de Amerikaanse onderzoeksfinanciers vragenlijsten hebben uitgezet, gaat het om projecten waarbij het onderzoek (deels) ook door hen gefinancierd wordt. Het is mij niet bekend of en zo ja, in hoeverre de beantwoording van de vragen (of het instellingsbesluit om deze vragen niet te beantwoorden) leidt tot verandering in de voorwaarden van financiering.
In algemene zin geldt dat elke onderzoeksfinancier de rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van de bestede middelen mag controleren. Daarbij mag het stellen van vragen niet leiden tot beperkingen in de academische vrijheid of tot schendingen van wetenschappelijke integriteit.
Als er sprake is van contractbreuk tussen een Nederlandse instelling en een (internationale) onderzoeksfinancier, ga ik ervan uit dat instellingen de gepaste juridische stappen ondernemen. Als blijkt dat een (internationale) onderzoeksfinancier voorwaarden stelt die de academische vrijheid beperken verwacht ik ook dat de Nederlandse instelling in kwestie de (internationale) onderzoeksfinancier hierop aanspreekt.
Wanneer blijkt dat een ander land in zijn internationale samenwerking met Nederlandse instellingen eisen stelt die academische vrijheid in Nederland onder druk zetten, zie ik een rol weggelegd voor mijzelf als stelselverantwoordelijke Minister om met vertegenwoordigers van het betreffende land hierover in gesprek te gaan.
Erkent u dat deze uitvragen een onwenselijke inmenging zijn in Nederlands onderzoek en wetenschap?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u vooraf geïnformeerd door de Amerikaanse autoriteiten over deze uitvragen? Zo ja, wat heeft u gedaan om deze uitvragen tegen te houden?
Nee, ik ben hierover niet vooraf geïnformeerd.
Is dit onderwerp van gesprek met de Amerikaanse diplomatieke vertegenwoordiging in Nederland? Zo ja, op welke manier en wanneer vinden deze gesprekken plaats? Zo nee, waarom niet?
Er is op regelmatige basis contact met de Amerikaanse diplomatieke vertegenwoordiging in Nederland, waarbij verschillende onderwerpen worden besproken. De ontwikkelingen in de Verenigde Staten komen daar uiteraard aan de orde. Vanwege de vertrouwelijke aard van de gesprekken kan ik hier niet verder op ingaan.
Hoeveel Nederlandse wetenschappers hebben dergelijke vragenlijsten ontvangen van de Amerikaanse overheid en is dit ook op andere plekken in de wetenschap of het bedrijfsleven gebeurd?
Universiteiten van Nederland (UNL) krijgt berichten binnen dat meerdere Nederlandse universiteiten de betreffende vragenlijst hebben ontvangen. Ik heb UNL gevraagd een overzicht hiervoor aan te leveren. Het Ministerie van Economische Zaken onderzoekt of dergelijke lijsten ook in het Nederlandse bedrijfsleven zijn uitgezet.
Heeft u informatie over of Amerikaanse autoriteiten invloed uitoefenen door financiering voor Nederlandse wetenschappers stop te zetten of hen terug te sturen? Zo nee, gaat u hier onderzoek naar doen en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Zo ja, zijn er specifieke disciplines of onderzoeksgebieden die hierbij opvallen?
Ik heb inderdaad berichten ontvangen dat (een deel van) financiering van een aantal Nederlandse wetenschappers die werkzaam zijn in de Verenigde Staten is stopgezet. Voor zover ik kan overzien worden door bezuinigingen en het nieuwe diversiteit- en inclusiebeleid alle disciplines in de Verenigde Staten getroffen, waaronder klimaatwetenschappen, sociale wetenschappen en medische wetenschappen. Ik heb geen weet van Nederlandse wetenschappers die werkzaam zijn in de Verenigde Staten die zijn teruggestuurd. Ik blijf de ontwikkelingen in de Verenigde Staten nauwlettend volgen en bespreken in mijn overleggen met het veld, UNL en met het netwerk van Nederlandse academici in de Verenigde Staten.
Is er contact met andere Europese landen, ontvangen onderzoeksinstellingen in andere landen in de Europese Unie vergelijkbare vragenlijsten en wordt er gewerkt aan een gemeenschappelijke Europese lijn hoe hiermee om te gaan? Zo nee, bent u bereid om dit in een komend overleg in te brengen?
Ik heb vernomen dat er wereldwijd diverse instellingen zijn die dergelijke vragenlijsten hebben ontvangen. Op dit moment is er geen gemeenschappelijke Europese lijn hoe onderzoekinstellingen om kunnen gaan met deze vragenlijsten. Ik heb de afgelopen maanden in nauw contact gestaan met mijn Europese collega’s over de ontwikkelingen in de Verenigde Staten, bijvoorbeeld bij de Choose Europe for Science bijeenkomst in Parijs die op 5 mei jongstleden plaatsvond. Zoals ik in vraag 4 heb aangegeven is het controleren van rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van de bestede middelen vanzelfsprekend. Op Europees niveau is er consensus dat het daarbij van cruciaal belang is dat de academische vrijheid te allen tijde wordt gewaarborgd.
Zijn er vergelijkbare situaties met andere landen, zoals China, Rusland en Iran, waarin vergelijkbare vragen werden gesteld en hoe wordt/werd de privacy en veiligheid van de betrokken wetenschappers gewaarborgd bij het ontvangen van dergelijke buitenlandse verzoeken?
Er zijn mij geen voorbeelden bekend van andere landen die vergelijkbare vragen stellen aan Nederlandse wetenschappers. Wel is bekend dat statelijke actoren pogingen doen om inbreuk te plegen op de privacy van Nederlandse wetenschappers. Dit heeft mijn volle aandacht, evenals de aandacht van de kennisinstellingen, in het kennisveiligheidsbeleid.
Ziet u een risico voor de kennisveiligheid van Nederlandse universiteiten, en zo ja, welke maatregelen neemt u om dat te beperken?
De risico’s voor de kennisveiligheid kunnen betrekking hebben op ongewenste overdracht van kennis en technologie, pogingen tot ongewenste buitenlandse inmenging en samenwerkingen met partijen in landen waar de grondrechten niet worden gerespecteerd.
Ik zie op dit moment, op basis van de berichtgeving in het NRC, geen concreet risico voor de kennisveiligheid van Nederlandse universiteiten. Universiteiten beoordelen zelf van geval tot geval welke risico’s er mogelijk aan de orde zijn en welke maatregelen daarbij passend zijn. Hierbij nemen zij uiteraard ook recente geopolitieke ontwikkelingen in acht. Daar ondersteun ik hen bij.
Welke gevolgen heeft deze Amerikaanse inmenging voor de samenwerking tussen Nederlandse en Amerikaanse universiteiten?
Zoals toegelicht in mijn beantwoording van vraag 2 is het aan instellingen om te bepalen onder welke voorwaarden zij internationale samenwerkingen aangaan of voortzetten.
Hoe beoordeelt u deze Amerikaanse inmenging in het licht van de hernieuwde verstandhouding tussen Amerika en Rusland en vindt u dat het handelen van de Amerikaanse autoriteiten getuigt van respect voor de Nederlandse nationale soevereiniteit?
Zie antwoorden op vraag 2, 3 en 7.
Erkent u – net als de voorzitter van Universiteiten van Nederland (UNL) – dat er een verslechtering is van het klimaat voor vrije wetenschapsbeoefening in de VS?
Zoals ik bij mijn beantwoording van vraag 2 en 3 aangaf, ben ik bezorgd over het beleid dat de Amerikaanse overheid voert.
Welke acties gaat u vóór de zomer nemen om vrije wetenschapsbeoefening in de meest ruime zin in Nederland te stimuleren?
De vrije wetenschapsbeoefening wordt in Nederland het meest gestimuleerd door handhaving van de rechtstaat, een borging van andere vrijheden en on-geoormerkt (lumpsum) financiering van de wetenschap.
Voor de zomer zal ik uw Kamer informeren middels een brief over academische vrijheid. In deze brief zal ik tevens ingaan op een motie van het lid Eerdmans die uw Kamer op 28 januari jl. heeft aangenomen waarin de Kamer mij verzoekt met de hogescholen en universiteiten een plan te maken met daarin concrete maatregelen die elke instelling afzonderlijk gaat nemen om de academische vrijheid te versterken. Ik ben hierover met de instellingen in gesprek.
Kunt u in beeld brengen welke effecten de Amerikaanse bezuinigingen op onderwijs, wetenschap en innovatie hebben op de vrije wetenschapsbeoefeningen, op het verdienvermogen van Nederland en op de kennisveiligheid?
Ik kan u geen beeld geven van de effecten van de bezuinigingen in de Verenigde Staten, omdat er onduidelijkheid bestaat over de gevolgen van deze bezuinigingen; sommigen worden bijvoorbeeld aangevochten bij de rechter. UNL inventariseert op dit moment om hoeveel volledig door de Verenigde Staten gefinancierde onderzoeksprojecten aan Nederlandse universiteiten het gaat en wat de financiële omvang is van die projecten.
Bent u bereid om het vestigingsklimaat in Nederland te verbeteren om wetenschappers vanuit de VS naar Nederland te halen en welke stappen gaat u concreet nemen om dit te realiseren, met wie spreekt u hierover en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 20 maart jongstleden heb ik NWO gevraagd op zeer korte termijn een afgebakend en gericht financieringsinstrument op te zetten met als doel het aantrekken van internationale topwetenschappers op terreinen die van evident belang zijn voor Nederland. In de 1e suppletoire begroting van OCW heb ik bekendgemaakt dat het kabinet een bedrag van € 25 miljoen tussen 2025 en 2029 beschikbaar stelt voor dit fonds vanuit de loon- en prijsbijstelling. Verdere details over het fonds zal ik voor de zomer met uw Kamer delen.
De arrestatie van burgemeester van Istanbul Imamoglu, rivaal van president Erdogan |
|
Eric van der Burg (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u het ermee eens dat de arrestatie van burgemeester van Istanbul Imamoglu en honderden anderen door de Turkse autoriteiten zorgelijk en onwettig is?
Ik heb grote zorgen over de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen, waaronder burgemeesters uit deelgemeenten van Istanbul en journalisten. De rechtsstaat en een sterk maatschappelijk middenveld zijn cruciaal voor de relatie van Turkije met Europese partners. Deze boodschap heb ik op de dag van de arrestaties ook telefonisch overgebracht aan mijn Turkse collega, Minister Fidan. De Nederlandse ambassadeur in Turkije heeft dat daags na de arrestaties ook gedaan bij de Turkse Vice-President Yilmaz.
Deelt u de analyse dat zijn arrestatie politiek gemotiveerd is?
In een verklaring op 19 maart hebben Eurocommissaris Kos en Hoge Vertegenwoordiger Kallas erop gewezen dat van Turkije verwacht wordt dat het land de hoogste standaarden op het gebied van democratische principes naleeft, en dat de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen vragen oproept over de naleving daarvan.1 Ik ondersteun deze verklaring.
Herkent u een patroon aan politiek gemotiveerde onderzoeken in de omstandigheden die geleid hebben tot zijn arrestatie?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u het intrekken van zijn diploma als een mogelijke zet om hem niet gekozen te laten worden als leider van de grootste oppositiepartij CHP en hem daarmee uit te schakelen voor het presidentschap?
De strekking van bovengenoemde verklaring van Eurocommissaris Kos en Hoge Vertegenwoordiger Kallas met betrekking tot de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen, is wat mij betreft ook van toepassing op het besluit van de Universiteit van Istanbul om het diploma van burgemeester İmamoğlu in te trekken.
Ziet u de restricties opgelegd na de arrestatie door de Turkse autoriteiten, waaronder de restricties op sociale media en de ban om te protesteren, als het beperken van de vrijheid van meningsuiting?
Vrijheid van meningsuiting en het demonstratierecht zijn integrale elementen van de rechtstaat en daarmee cruciaal voor de relatie van Turkije met Europese partners. Ik acht het van groot belang dat de Turkse autoriteiten deze elementen waarborgen.
Hoe kijkt u naar de arrestatie en de opgelegde restricties binnen de staat van democratie in Turkije? Bent u het ermee eens dat dit acties zijn die bij een autocratie passen?
Ik verwijs u graag naar mijn antwoord op vraag 2, vraag 3 en vraag 5.
Bent u het ermee eens dat inperkingen van vrijheid en mogelijke onwettige arrestaties niet onbestraft kunnen blijven?
Zoals hierboven aan u gemeld, heb ik mijn zorgen over de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen op 19 maart jl. telefonisch overgebracht aan mijn Turkse collega, Minister Fidan, hebben Eurocommissaris Kos en Hoge Vertegenwoordiger Kallas diezelfde dag namens de EU een verklaring uitgebracht en heeft de Nederlandse ambassadeur in Turkije een dag later deze boodschap herhaald tegenover de Turkse Vice-President Yilmaz.
De Europese Unie heeft, in verband met de arrestaties, thematische consultaties met Turkije op het gebied van contraterrorisme en het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid uitgesteld. Deze consultaties stonden gepland voor de week van 24 maart. In reactie daarop hebben de Turkse autoriteiten een EU-Turkije overleg over de Zwarte Zee uitgesteld. Aansluitend bij de Nederlandse zorgen volgt de EU de ontwikkelingen nauwgezet en zal nader bezien in welke mate aanvullende maatregelen passend zijn.
Wat gaat Nederland in bilateraal en Europees verband doen om burgemeester Imamoglu vrij te krijgen en duidelijk te maken aan Turkije dat het opsluiten van oppositieleden niet onbestraft kan blijven?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat Nederland in bilateraal en Europees verband doen om Turkije te bewegen naar meer politieke vrijheden? Welke instrumenten zullen hiervoor worden ingezet?
Middels, onder andere, het MATRA-programma zet Nederland zich in voor de versterking van de rechtstaat, de naleving van mensenrechten en het belang van een sterk maatschappelijk middenveld in Turkije. Deze elementen zijn zowel in bilateraal als Europees verband ook een integraal onderdeel van de dialoog met Turkije. Dat zal zo blijven.
De alternatieve dekking door geld uit de wijkverpleging te halen |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Waarom kiest u ervoor het budget van de wijkverpleging te gebruiken als dekking?
Ik heb ervoor gekozen om de raming en de realisatie van de uitgaven bij de Wijkverpleging dichter bij elkaar te brengen. In de Ontwerpbegroting VWS 2025 heb ik daar een eerste stap gezet. Hiervoor verwijs ik naar tabel 3A op pagina 202 waarin ik de raming op basis van de uitvoeringscijfers al fors naar beneden heb bijgesteld.1 Structureel is er nog ruimte beschikbaar. Als ik deze ruimte niet aanwend voor andere doeleinden dan zullen deze middelen uiteindelijk vrijvallen. Ik ben daarom blij dat het gelukt is om deze ruimte op het kader voor de wijkverpleging op deze manier te behouden voor de zorg.
Belangrijke oorzaak van de onderschrijding is dat de wijkverpleging sinds 2015 (overgang van de AWBZ naar de Zvw) steeds doelmatiger is geworden, door beleid van zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders. Er worden minder uren zorg per cliënt geleverd en er wordt meer gekeken naar wat mensen zelf kunnen. Dat is ook belangrijk om deze zorg in tijden van dubbele vergrijzing voor iedereen toegankelijk te houden. Bovendien is er krapte op de arbeidsmarkt, waardoor aanbieders van wijkverpleging kritisch moeten kijken welke zorg noodzakelijk is om te leveren.
Bovenstaande ontwikkelingen leiden tot lagere uitgaven aan de wijkverpleging dan geraamd. Een deel van deze structurele ruimte zet ik in als alternatieve invulling van de € 165 miljoen. Ook in de komende jaren is de groeiruimte 3,5% per jaar zonder dat dit ten koste gaat van het aanbod van wijkverpleegkundige zorg of de afspraken die in het IZA zijn gemaakt over de wijkverpleging.
Waarom is er niet naar alternatieve vormen van dekking gekeken?
Omdat deze meevaller zich hoe dan ook voor zal doen en ik hem nu kan inzetten om een taakstelling die onverwacht op mijn begroting is beland op te lossen. Bij deze dekking is het mogelijk om de zorg aan mensen te ontzien.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van deze bezuiniging op de wijkverpleging?
Het betreft nadrukkelijk géén bezuiniging op de benodigde middelen voor wijkverpleging. Het gaat om middelen die niet worden uitgegeven aan wijkverpleegkundige zorg en zouden overblijven. Dit zou achteraf dan zichtbaar worden in onderschrijdingen, zoals we de afgelopen jaren zagen. We gaan onverminderd door met de IZA-afspraken over de wijkverpleging en het versterken van de eerstelijnszorg. Zorgverzekeraars blijven extra investeren in de wijk, zoals afgesproken. Daar is nog steeds genoeg financiële groeiruimte voor beschikbaar, ook in de komende jaren is de groeiruimte 3,5% per jaar. Uit onderzoek blijkt dat ondanks de onderschrijding de toegankelijkheid van de wijkverpleging nog altijd goed is.
Erkent u dat er in de wijkverpleging al sprake is van personeelstekorten? Wat zijn de effecten van deze bezuinigingen op de personeelstekorten?
Ook de wijkverpleging heeft te maken met krapte op de arbeidsmarkt en lukt het aanbieders dus moeilijk en soms niet om alle vacatures (binnen afzienbare tijd) in te vullen. De inzet van een deel van de onderschrijding heeft echter geen effect daarop.
Hoe gaat u de stijgende vraag naar wijkverpleging opvangen nu mensen langer thuiswonen en meer zorg nodig hebben en u ondertussen bezuinigt op de wijkverpleging?
Er is geen sprake van een bezuiniging. Het beschikbare budget voor de wijkverpleging blijft de komende jaren stijgen. Dat was ook de afgelopen jaren het geval. Deze ruimte is door partijen, waaronder zorgverzekeraars, ingezet om te investeren in de wijkverpleging. Het is mijn inzet, samen met de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg, de eerstelijnszorg en wijkverpleging de komende jaren verder te versterken zodat iedereen die dat nodig heeft toegang houdt tot zorg in de eigen leefomgeving.
Zijn er gesprekken gevoerd met veldpartijen over deze dekking? Bijvoorbeeld met V&VN, Actiz, zorgverzekeraars, ziekenhuizen, huisartsen en gemeenten? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken? Zo nee, waarom is er niet met deze partijen gesproken?
In de afgelopen maanden is in het kader van het bereiken van een aanvullend zorg- en welzijnsakkoord (AZWA) intensief gesproken met genoemde veldpartijen. Daarbij is ook gesproken over het hanteren van realistische kaders. Het kabinet vindt het van belang dat er realistisch geraamd wordt. Daarom wordt de raming naar beneden bijgesteld. Deze bijstelling gaat nadrukkelijk niet ten koste van middelen die nodig zijn voor wijkverpleegkundige zorg.
Wat zijn de juridische consequenties van het openbreken van het Integraal Zorgakkoord? Kan deze bezuiniging tot gevolg hebben dat het gehele Integraal Zorgakkoord onder druk komt te staan? Waarom neemt het kabinet dit risico?
We gaan onverminderd door met de IZA-afspraken op de wijkverpleging en het versterken van de eerstelijnszorg. Zorgverzekeraars blijven extra investeren in de wijk, zoals afgesproken. In het IZA is afgesproken dat het kader voor wijkverpleging relatief hard groeit, om partijen de ruimte te geven de afspraken in het IZA uit te voeren. Dat zal het ook de komende jaren blijven doen. In het AZWA maak ik met partijen afspraken over de ontwikkeling van de budgettaire kaders tot en met 2028.
Kan er een onderbouwing met de Kamer gedeeld worden waarom het realistisch zou zijn om geld structureel weg te halen bij de wijkverpleging en welke gevolgen dit heeft voor de ambities voor wijkverpleging?
We zien in de wijkverpleging al jarenlang een structurele onderschrijding ten opzichte van de ramingen van VWS. Omdat het kader bovendien al jarenlang hard groeit, om zo de ambities uit het IZA waar te maken, blijft die onderschrijding bestaan. Dat maakt dat ik zonder effect op de beschikbaarheid van deze zorg of de ambities uit het IZA een deel van deze onderschrijding voor andere doelen in de zorg kan inzetten. In de komende jaren blijft extra groeiruimte beschikbaar om betrokken partijen de ruimte te geven de afspraken uit het IZA – en het AZWA – uit te voeren. Samen met partijen werk ik aan versterking van de eerstelijnszorg, zodat iedereen daar nu en in de toekomst gebruik van kan blijven maken.
Kunt u de vragen beantwoorden vóór de behandeling van de VWS-begroting in de Eerste Kamer?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Boskalis ziet geen toekomst meer in Nederland: «We moeten niet verzwakt worden door doorgeschoten milieu-eisen»»?1
Hoe beoordeelt u het dat het oer-Hollandse Boskalis mogelijk verder vertrekt uit Nederland, indachtig dat eerder ook andere grotere bedrijven hun twijfels hebben uitgesproken over verdere investeringen in Nederland (bijvoorbeeld: ASML of Mollie) en bijvoorbeeld het van oorsprong Nederlandse Shell, Unilever of Bird hun hoofdkantoor al uit Nederland hebben verplaatst of dit gaan doen?
Bent u in gesprek met hoofdkantoren van grote internationale organisaties die kenbaar hebben gemaakt een vertrek te overwegen? Zo ja, hoe geeft u vervolg aan deze zorgen?
Hoeveel Nederlandse bedrijven blijven naar schatting vallen onder de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) als het Omnibus I voorstel van de Europese Commissie doorgang vindt? Wat zijn de geschatte kosten voor deze Nederlandse bedrijven door deze regelgeving?
Bent u van mening dat de CSRD ook voor grote ondernemingen zou moeten worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te zetten bij de Raad van de Europese Unie en hoe acht u het krachtenveld om dit te realiseren?
Hoeveel Nederlandse bedrijven blijven naar schatting vallen onder de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) als het Omnibus I voorstel van de Europese Commissie doorgang vindt? Wat zijn de geschatte kosten voor deze Nederlandse bedrijven door deze regelgeving?
Bent u van mening dat de CSDDD ook voor grote ondernemingen zou moeten worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te zetten bij de Raad van de Europese Unie en hoe acht u het krachtenveld om dit te realiseren?
Wat zijn volgens u de gevolgen van de CSRD en CSDDD regelgeving voor Nederlandse bedrijven, de Nederlandse economie en voor de Europese economie?
Ziet u door de tanende Nederlandse concurrentiekracht een reden tot aanpassing van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA)? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Heeft u meer kritische signalen uit het bedrijfsleven ontvangen over de WAMCA? Zo ja, wat betrof deze kritiek specifiek?
Klopt het dat Nederland met de WAMCA het enige land is in Europa wat een regeling voor collectieve schadeclaims heeft? Zo nee, welke Europese landen kennen een soortgelijke regeling?
Wat zijn volgens u de gevolgen van de WAMCA voor Nederlandse bedrijven?
Klopt het dat sinds de invoering van de WAMCA er een toenemend aantal massaschadeclaims is te zien? Zo ja, hoe groot betreft de stijging?
Hoe kijkt, volgens u, het Nederlandse bedrijfsleven naar het in de Clean Industrial Deal uitgesproken voornemen van de Europese Commissie om bij openbare aanbestedingen te verplichten dat een gedeelte wordt gegund aan Europese bedrijven? Zien zij dit als een steuntje in de rug, of vrezen zij represailles van niet-EU-landen waardoor zij aanbestedingen in niet-EU-landen mogelijk mislopen?
Voor bedrijven als Boskalis zijn exportkredietverzekeringen ook van groot belang. Nederland gaat verder dan de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en/of EU-voorwaarden bij exportkredietverzekeringen. Om welke onderdelen gaat dit specifiek? Bent u bereid om aanpassingen te doen in deze voorwaarden om te komen tot een (meer) gelijk speelveld? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Wat zijn de gevolgen van de afspraken in Glasgow bij de Conference of the Parties 26 (COP26) voor Nederlandse bedrijven die gebruik (willen) maken van exportkredietverzekeringen? Wat hebben andere landen daadwerkelijk in de praktijk gedaan na ondertekening van de afspraken COP26? In hoeverre is er door deze afspraken nog sprake van een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven?
De geregistreerde huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten van Stichting Normering flexwonen |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de aantallen reguliere woningen die in gebruik zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten?1
Mij is het signaal bekend dat er relatief veel reguliere woningen gebruikt worden voor de huisvesting van arbeidsmigranten en dat dit in sommige wijken kan leiden tot overbewoning en verdringing van andere woningzoekenden. Zowel in het overzicht waar in de vraag naar verwezen wordt (d.d. 2023), alsook in meer recente cijfers van de Stichting Normering Flexwonen (SNF) waar ik hieronder bij vraag 2 op in zal gaan, is te zien dat een aanzienlijk deel van de SNF-geregistreerde locaties reguliere woningen betreft. Daarnaast zijn er ook huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten die niet SNF-gecertificeerd zijn en niet in de gepresenteerde cijfers vertegenwoordigd zijn. Hoewel daar geen data van bekend is, lijkt dat ook vaak huisvesting in reguliere woningen te betreffen.
Hoeveel woonhuizen zijn er volgens u totaal geregistreerd met het Stichting Normering Flexwonen (SNF)-keurmerk? Bent u bereid dit na te gaan en kunt u een inschatting maken van het totaal aantal woningen met en zonder SNF-keurmerk die er in gebruik zijn? Mochten hier geen absolute cijfers van te zijn, kan er een inschatting worden gegeven?
SNF beheert het register van ondernemingen die aan haar norm voor huisvesting van arbeidsmigranten voldoen en onderhoudt deze normen. Huisvestingslocaties van de organisaties die zich aanmelden bij SNF worden periodiek gecontroleerd. Voldoet de huisvesting niet aan de normen, en worden zaken niet snel hersteld, dan wordt de aanbieder van huisvesting uit het register van SNF uitgeschreven.
In het register van SNF wordt door ondernemingen zelf aangegeven welk gebouwtype hun geregistreerde locatie betreft. Hierbij wordt het gebouwtype «reguliere woning» gedefinieerd als een regulier woonhuis of appartement in een appartementencomplex/flat; waarbij sprake is van één adres per woonhuis of appartement; met de bestemming «wonen»; waarbij alle voorzieningen zich in de woning bevinden. Of de onderneming het juiste gebouwtype opgeeft, wordt niet door SNF specifiek gecontroleerd. Het werkelijke aantal reguliere woningen dat SNF-geregistreerd is kan dus licht afwijken van de hieronder gepresenteerde cijfers.
Tabel 1 toont, op basis van data van 4 februari 2025, de verdeling van alle SNF-geregistreerde locaties en de bijbehorende capaciteit (het aantal «bedden») over de verschillende gebouwtypen.2
Reguliere woning
15.399
79%
85.158
59%
Huisvesting op recreatieterrein
1.558
8%
8.429
6%
Wooneenheden in gebouwencomplexen
1.135
6%
25.654
18%
Woonunits
847
4%
5.934
4%
Campus
272
2%
10.310
7%
Hotel/pension
256
1%
9.216
6%
Uit deze data blijkt dat van de in totaal 19.467 bij SNF geregistreerde locaties 15.399 het type «reguliere woning» betreft (79 procent van het aantal geregistreerde locaties). Wanneer wordt gekeken naar de verdeling van capaciteit over de verschillende type locaties, laat de data zien dat van de in totaal 144.701 bedden 85.158 bedden zich in een reguliere woning bevinden (59 procent van het totaal aantal bedden).
Er zijn geen exacte cijfers bekend over het aantal huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten, waaronder reguliere woningen, dat niet bij SNF is geregistreerd. SNF geeft aan in te schatten dat in de meeste gemeenten ongeveer een kwart tot een derde van het totaal aantal «bedden» voor arbeidsmigranten SNF-geregistreerd is. Echter, de verdeling van gebouwtypen zoals in de SNF-data kan niet zomaar geëxtrapoleerd worden naar de schatting van het aantal niet-SNF-geregistreerde woningen. Het is mogelijk dat de verdeling naar gebouwtypen hierin anders is, waardoor het relatieve aandeel van reguliere woningen groter of kleiner kan zijn.
Deelt u de visie dat het ontoereikend is dat het SNF-locatieregister alleen in te zien is door de branche zelf? Ziet u hierin een probleem voor gemeenten die in dit systeem geen inzicht hebben, wat handhaving in de weg staat?
SNF beschikt over een apart locatieregister. In deze database staan alle locaties van ondernemingen die SNF-geregistreerd zijn. De ondernemingen registreren de locaties die zij inzetten voor de huisvesting van arbeidsmigranten in het locatieregister en voeren de mutaties maandelijks en voorafgaand aan een inspectie door.
Alleen SNF zelf heeft inzage in het volledige register. Een geregistreerde onderneming heeft inzage in de gegevens van de eigen locaties die in het register staan. Het register is niet openbaar voor derden, dus ook niet voor gemeenten.
Ik herken dat het gemeenten zou kunnen helpen als ze de gegevens van SNF-geregistreerde locaties in hun gemeente konden inzien. Hiermee zouden zij meer inzicht kunnen krijgen in de huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten binnen hun gemeentegrenzen. In sommige gemeenten is er namelijk onvoldoende zicht op de locaties waar arbeidsmigranten verblijven, wat onder andere handhaving bemoeilijkt.
Echter, ik merk ook op dat SNF een privaat keurmerk is. Ondernemingen melden zich vrijwillig aan om het keurmerk te krijgen. Hoewel ik SNF daarom niet kan verplichten om het locatieregister openbaar te maken voor gemeenten, heeft SNF mij desgevraagd wel aangegeven open te staan om in gesprek te gaan met individuele gemeenten, om passende afspraken te maken op het gebied van gegevensdeling. Met enkele gemeenten heeft SNF al een convenant afgesloten over gegevensdeling en dit zou in de toekomst met meer gemeenten afgesproken kunnen worden. Ik moedig gemeenten dan ook aan om dergelijke afspraken met SNF te maken en zal zelf ook met SNF verder bespreken welke rol ik kan spelen om dergelijke afspraken te bevorderen.
Daarnaast is het belangrijk om op te merken dat waarschijnlijk de meeste locaties waar arbeidsmigranten verblijven, zoals in mijn antwoord op vraag 2 ook aangegeven, niet geregistreerd of gecertificeerd zijn door SNF. Inzage in slechts de SNF-locaties zou dus geen volledig beeld geven van alle huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten in een gemeente. Aangezien de SNF-geregistreerde locaties gecontroleerd worden op een bepaalde kwaliteitsnorm, is het mogelijk dat er juist bij de niet-SNF-geregistreerde locaties meer misstanden voorkomen. Enkel de toegang tot het SNF-register zou voor gemeenten zodoende niet direct leiden tot meer zicht op locaties waar handhaving waarschijnlijk het meest urgent nodig is. Ik vind het dan ook van belang dat er vooral ook op niet-SNF-geregistreerde locaties meer zicht komt en dat er op deze locaties wordt gehandhaafd door gemeenten. Ik zal in dat kader ook in gesprek gaan met gemeenten om te verkennen welke ondersteuning zij nodig hebben om meer zicht te krijgen op de huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten binnen hun gemeente.
Om meer grip te krijgen op de kwaliteit van huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten in de gemeente, moedig ik gemeenten daarom vooral aan om het instrumentarium van de Wet goed verhuurderschap (Wgv) in te zetten. De Wgv biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om een verhuurvergunning voor de verhuur aan arbeidsmigranten in te voeren. Daarmee kunnen er eisen worden gesteld aan onder andere het maximaal aantal personen aan wie verhuurd mag worden en de voorzieningen die aanwezig moeten zijn ten behoeve van voedsel en hygiëne. Hierop kan vervolgens gehandhaafd worden. Met de Wet betaalbare huur kan er daarnaast gehandhaafd worden op de huurprijs.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met SNF om de registers openbaar te maken voor gemeenten, zodat zij beter kunnen handhaven op illegale huisvestingspraktijken? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven bij vraag 3 aangegeven, kan ik SNF niet verordenen om het register volledig openbaar te maken voor gemeenten. Ik moedig gemeenten wel aan om afspraken te maken met SNF over gegevensdeling en zal zelf ook met SNF verder bespreken welke rol ik kan spelen om dergelijke afspraken te bevorderen. Daarnaast vind ik het van belang dat gemeenten andere middelen inzetten om beter zicht te krijgen op het aantal arbeidsmigranten dat in de gemeente woont en werkt, bijvoorbeeld op het gebied van registratie in de Basisregistratie Personen, en te handhaven op de kwaliteit van huisvesting voor arbeidsmigranten via het instrumentarium op basis van de Wgv. Zoals in mijn antwoord op vraag 3 ook gezegd, zal ik hierover ook met gemeenten het gesprek aangaan om te bezien welke ondersteuning zij hierbij aanvullend nodig hebben.
Het bericht “Lokale wielrenners balen van afgelast NK wielrennen” |
|
Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Karremans , David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lokale wielrenners balen van afgelast Nederlands kampioenschap (NK) Wielrennen»?1
Ja.
Hoeveel (lokale) sportevenementen dreigen dit jaar niet door te gaan wegens een gebrek aan politiecapaciteit?
De NAVO-top die op 24 en 25 juni 2025 in Den Haag plaatsvindt, vraagt om een grote politie-inzet en heeft daarom gevolgen voor de beschikbare politiecapaciteit voor evenementen. Het lokaal gezag bepaalt mede op basis van de beschikbare politiecapaciteit welke evenementen rondom de NAVO-top doorgang kunnen vinden. Er is geen overzicht van het aantal sportevenementen dat niet kan doorgaan wegens een gebrek aan politiecapaciteit.
Hoe vaak is in 2023 en 2024 de politie en Mobiele Eenheid (ME) ingezet bij wedstrijden van betaaldvoetbalorganisaties (BVO’s)?
Gezien dit onderdeel is van de reguliere politietaak en de afwegingen gemaakt worden op lokaal niveau houdt de politie hier geen aparte cijfers van bij.
Hoe vaak wordt bijstand verleend door politie-eenheden uit andere (omliggende) regio's voor voetbalwedstrijden?
Politie uit andere eenheden leveren soms bijstand bij voetbalwedstrijden, voornamelijk bestaand uit ME-inzet. Daarnaast reizen supportersbegeleiders mee met de uitsupporters. Politie vanuit de eenheid waar de uitspelende voetbalclub vandaan komt, gaat dan naar de eenheid waar de thuisspelende club gevestigd is. De politie heeft alleen de algemene jaarcijfers met betrekking tot bijstand. Hierin staat geen specifieke informatie over de aard van de inzet.
Heeft deze bijstand in de basisregio's van de dienstdoende agenten geleid tot onderbezetting? Zo ja, kunt u specificeren hoe vaak dit heeft plaatsgevonden?
Er zijn geen gevallen bekend waarin bijstand heeft geleid tot onderbezetting in de basisregio’s op het reguliere politiewerk zoals incidentenafhandeling en heterdaadopsporing. De bijstand voor de inzet bij voetbalwedstrijden gaat wel ten koste van andere activiteiten van de politie bijvoorbeeld inzet in de wijken.
Kunt u aangeven hoeveel sportevenementen, inclusief amateur- en breedtesport, in gemeenten in 2023 en 2024 negatief zijn geadviseerd door de politie vanwege capaciteitsgebrek?
Deze afwegingen worden op lokaal niveau gemaakt. Ik beschik derhalve niet over de gevraagde cijfers.
Hoe beoordeelt u het feit dat kleinschalige sportevenementen, die aansluiten bij het beleidsdoel om sportparticipatie en maatschappelijke cohesie te bevorderen, soms niet door kunnen gaan vanwege een gebrek aan politiecapaciteit?
Sportevenementen, groot en klein, kunnen worden ingezet voor verschillende (lokale) maatschappelijke doeleinden, waaronder het bevorderen van sportparticipatie en maatschappelijke cohesie. Ik snap de teleurstelling als deze evenementen geen doorgang kunnen vinden door beperkte beschikbare politiecapaciteit. Dit betekent natuurlijk ook iets voor het behalen van de verschillende (lokale) maatschappelijke beleidsdoelen.
De bevoegdheid om te beslissen over de doorgang van evenementen ligt bij het lokaal gezag. Hierbij houdt het lokaal gezag rekening met de benodigde en de beschikbare politiecapaciteit. Wanneer er te weinig politiecapaciteit is, kan een evenement door aanpassingen mogelijk evengoed doorgang vinden met minder politie-inzet. Ook kan lokaal worden besloten om het behalen van de eerder genoemde beleidsdoelen anders in te richten.
Een goed voorbeeld van het anders organiseren van evenementen komt uit de wielersport. Eerder bent u geïnformeerd2 over het voornemen van de Koninklijke Nederlandse Wielren Unie (KNWU) om meer in te zetten op burgermotorverkeersregelaars bij professionele wedstrijden, zodat deze wedstrijden georganiseerd kunnen worden met minder politie-inzet. Met het amendement van het lid Inge van Dijk3 zijn middelen gereserveerd ter ondersteuning van het ontwikkelen van een landelijke richtlijn voor burgermotorverkeersregelaars. De subsidieaanvraag van de KNWU is momenteel in behandeling bij het Ministerie van VWS.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat kleinschalige sportevenementen in gemeenten beter ondersteund worden?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een gezamenlijk protocol op te stellen, samen met de relevante ministeries, waarin de politie-inzet bij kleinschalige sportevenementen gewaarborgd blijft, zodat dergelijke evenementen niet het slachtoffer worden van gebrek aan politiecapaciteit?
De afweging of en hoe evenementen doorgang vinden wordt door het lokaal gezag gemaakt. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik zien daarom geen aanleiding om een protocol op te stellen.
Hoe kan volgens u de samenwerking tussen de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Justitie en Veiligheid versterkt worden om sport als middel voor inclusie, cohesie en preventie te ondersteunen?
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik hebben regelmatig contact over onderwerpen die invloed hebben op sport en de publieke veiligheid.
Het bericht 'Fouten bij UWV schelen soms honderden euro's per maand' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel uit Algemeen Dagblad getiteld «Fouten bij UWV schelen soms honderden euro's per maand»1 van 18 maart jongstleden?
Ja.
Klopt het dat het er al in 2021 een rapport beschikbaar was binnen UWV waaruit bleek dat er twijfels waren over de vaststelling van het maatmanloon?
De divisie SMZ – afdeling BC&K2 van UWV heeft in juli 2021 de rapportage «onderzoek vaststelling maatmanloon» opgesteld. De aanleiding voor dit onderzoek uit 2021 is dat tijdens de controles die UWV heeft verricht ten tijde van de coronacrisis opviel dat er relatief veel bevindingen zijn ten aanzien van de vaststelling van het maatmanloon. Dit was aanleiding voor UWV om extra dossiers te controleren. Het betreft een intern onderzoek van UWV in het kader van leren en verbeteren. De bevindingen uit de rapportage van juli 2021 hebben destijds geleid tot enkele concrete aanbevelingen voor de interne organisatie van UWV.
Klopt het dat deze fouten in de vaststelling van het maatmanloon voor mensen onterecht tot afwijzing van hun Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-aanvraag konden leiden, omdat ze minder dan 35 procent arbeidsongeschikt zouden zijn, terwijl bij een juiste berekening ze wel recht op een uitkering zouden hebben?
Het onderzoek uit 2021 en andere bestaande rapportages geven dit inzicht niet. Het onderzoek naar de kwaliteit van de vaststelling van het maatmanloon dat UWV onlangs heeft afgerond geeft dit inzicht wel. Over de uitkomsten van dit onderzoek informeer ik uw Kamer in de brief die ik zojuist heb gestuurd. Uit dit onderzoek blijkt inderdaad dat een fout in de vaststelling in het maatmanloon ertoe kan leiden dat de WIA-aanvraag van mensen onterecht wordt afgewezen. Een onterechte afwijzing als gevolg van deze fouten komt niet vaak voor, maar als het voorkomt heeft dit wel een grote impact voor mensen. Zoals ik in de brief heb aangegeven, is deze fout ontdekt bij het dossier van één persoon. UWV heeft deze fout gecorrigeerd en aan deze persoon inmiddels alsnog een uitkering toegekend. Op dit moment werkt UWV verder aan het verbeteren van de kwaliteit van de beoordeling en dienstverlening voor de toekomst zodat dergelijke fouten zoveel mogelijk voorkomen worden.
Is er enig inzicht in de omvang van de fouten of onzekerheden over de vaststelling van het maatmanloon, zowel in getroffen mensen als in financiële consequenties als in de periode waarin dit speelt?
Het onderzoek waar ik in vraag 2 naar verwijs geeft inzicht in de omvang van de fouten. In 77,2% van de dossiers uit de steekproef is de vaststelling van het maatmanloon juist. In 11,8% van de dossiers is er sprake van een fout, die geen directe impact heeft voor de betrokkene. In 1,6% van de dossiers is er sprake van een fout met directe impact (ten onrechte wel/niet een uitkering). In 9,4% van de dossiers kan nog niet worden vastgesteld of het maatmanloon juist is vastgesteld. Deze hebben het oordeel «nader te bepalen». Anders dan bij de fouten in de vaststelling van het dagloon is er geen zicht op de periode waarin en in welke mate fouten zijn gemaakt. De steekproef uit het UWV-onderzoek is gedaan in oktober 2023.
Was u bekend met dit onderzoek of deze onderzoeken? Zo ja sinds wanneer? Zo nee, hoe beoordeelt u dat?
In het Vragenuur van 18 maart 2025 heb ik toegezegd uw Kamer inzicht te geven in wat ik op welk moment wist. Deze vraag sluit daar goed bij aan en ik kan u hierover het volgende melden.
De rapportage van juli 2021 was mij niet bekend. Deze rapportage is in het kader van openbaarmaking van stukken op grond van de Wet open overheid (WOO) in september 2024 openbaar gemaakt. Wel ben ik bekend met de rapporten van 2023 over de SMC-evaluatie waarin ook bevindingen staan over het maatmanloon. Het betreft hier de rapporten die aanleiding zijn geweest voor mijn brief van 4 september 2024 waarin ik uw Kamer voor het eerst heb geïnformeerd over de problematiek rondom de kwaliteit van WIA-beoordelingen. Dat UWV een breder onderzoek doet naar de kwaliteit van de vaststelling van het maatmanloon is mij in het najaar van 2024 bekend geworden. Ik heb uw Kamer hierover in mijn brief van 10 maart jl. geïnformeerd.
Zijn de uitkomsten van dit rapport in 2021 gemeld in de jaarlijkse Staat van de uitvoering of Knelpuntenbrief van het UWV?
Nee.
Wat zijn volgens u de oorzaken van het jarenlang kunnen voortbestaan van fouten en onzekerheden in de vaststelling van het maatmanloon en daarmee de uitkeringen van velen mensen?
Het is van groot belang dat UWV de kwaliteit van de vaststelling van het maatmanloon verbetert. UWV onderzoekt op welke manieren eventueel extra controles kunnen worden uitgevoerd om nieuwe fouten zoveel mogelijk te voorkomen. Zoals ik reeds met uw Kamer heb gedeeld, vind ik het ook noodzakelijk om de sturingsrelatie en de informatievoorziening tussen UWV en mijn ministerie te verbeteren. De afgelopen jaren is de ernst van knelpunten in de uitvoering op diverse momenten te laat onderkend.
Het is belangrijk dat relevante informatie, zoals fouten in de vaststelling van uitkeringen tijdig worden geconstateerd en dat mijn ministerie hier tijdig over wordt geïnformeerd. De Algemene Rekenkamer onderzoekt hoe hier verbetering in kan worden aangebracht.
Heeft u er vertrouwen in dat het UWV dit zelf kan onderzoeken en oplossen gegeven de situatie dat er al jarenlang sprake is van fouten en onzekerheden in de vaststelling van het maatmanloon?
Op verschillende manieren is UWV bezig om de kwaliteit van de uitvoering te verbeteren en om fouten te herstellen. Daarnaast is UWV bezig het nieuwe kwaliteitssysteem verder te ontwikkelen. UWV laat dit extern valideren. Daarnaast doet de Algemene Rekenkamer onderzoek naar de sturingsrelatie en de informatievoorziening tussen UWV en SZW. De aanbevelingen worden door UWV en mij gezamenlijk geïmplementeerd. Het rapport van de Algemene Rekenkamer wordt in oktober 2025 verwacht en daarover zal ik uw Kamer informeren.
Zijn er nog meer problemen in de uitvoering door het UWV die de komende tijd via WOO-verzoeken aan het licht komen?
Zoals ik in het Vragenuur van 18 maart 2025 heb aangegeven kan ik dit niet uitsluiten. UWV en ik werken samen aan het verbeteren van de sturingsrelatie en de informatievoorziening. Onze inzet is om nieuwe fouten open, transparant en tijdig te delen met de Kamer. Een voorbeeld hiervan is de problematiek rondom de fouten bij de indexering van het maatmanloon. Hierover heb ik uw Kamer op 10 maart 2025 geïnformeerd.
Kunt u het aangekondigde kwaliteitsonderzoek naar de berekening van het maatmanloon aangekondigd door het UWV ruim voor het commissiedebat over de WIA naar de Kamer sturen evenals de aanpak om de fouten te herstellen.
In de brief die ik zojuist aan uw Kamer heb gestuurd informeer ik uw Kamer over de uitkomst van het onderzoek naar de kwaliteit van de vaststelling van het maatmanloon.
Kunt u deze vragen ruim voor het commissiedebat over de WIA beantwoorden?
Artiesten en concert-/festivalgangers met een beperking |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Karremans |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het manifest «Artiesten met een beperking aan zet»?1 Zo ja, wat vindt u van de constatering van de initiatiefnemers dat mensen met een beperking nauwelijks te zien zijn op podia?
Ja, ik ben bekend met het manifest «Artiesten met een beperking aan zet». Ook ik vind dat de positie en ontwikkeling van artiesten met een beperking meer aandacht en erkenning verdient.
Wat vindt u van opmerkingen van Nederlandse respondenten in het onderzoek Time to Act als «Again, we definitely look to programme disabled artists, but in The Netherlands it’s not even evident yet that disabled people are able to come to theatre in the first place. We’re definitely not there yet», waaruit blijkt dat er zowel voor bezoekers als artiesten en makers met een beperking nog een wereld te winnen is?2
Ook deze opmerkingen laten zien dat de cultuursector in Nederland nog niet toegankelijk en inclusief genoeg is voor mensen met een beperking om volwaardig mee te kunnen doen.
Trekt u zich deze signalen aan en vindt u dat u ook een verantwoordelijkheid heeft om cultuur en culturele evenementen toegankelijk te maken voor iedereen, inclusief mensen met een beperking?
Het ministerie neemt zijn verantwoordelijkheid door randvoorwaarden te stellen en kaders te scheppen. Wel is de culturele sector op de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor een inclusieve en toegankelijke sector.
Deelt u de mening dat Nederland nog niet voldoet aan artikel 30 van het VN Verdrag Handicap, waarin expliciet staat dat mensen met een beperking het recht hebben om in de volle breedte van de samenleving mee te doen en toegang dienen te hebben tot hulp(middelen) om te kunnen deelnemen aan o.a. cultuur en sport, en kunt u toelichten of u van mening bent dat er in de afgelopen jaren genoeg voortgang is geboekt?
Afgelopen periode zijn er positieve ontwikkelingen geweest op het gebied van toegang en deelname aan sport en cultuur. In Nederland heeft de gehandicaptensport de afgelopen decennia aanzienlijke kwalitatieve vooruitgang geboekt, mede dankzij een groeiend bewustzijn van inclusiviteit en gelijke kansen voor mensen met een beperking. Er wordt bij ruim 7.000 sportclubs, ondernemers en locaties in de openbare ruimte gesport door mensen met een beperking. Ook op de Paralympische Spelen doet Nederland het goed. In de cultuursector is te zien dat ook steeds meer organisaties aan de slag zijn om hun instelling toegankelijker en inclusiever te maken, denk aan het rolstoeltoegankelijk maken van theaters of aan musea die speciale openstellingen en/of rondleidingen hebben voor doelgroepen met een bepaalde beperking. Er zijn goede initiatieven vanuit de sport sector die aandacht vragen voor meer zichtbaarheid en bewustwording voor mensen met een beperking, zoals het platform Uniek Sporten en het programma Play Unified van Special Olympics. In de cultuursector zijn de initiatiefnemers van het eerdergenoemde manifest, stichting Podium INC. een goed voorbeeld.
We zijn echter ondanks deze positieve ontwikkelingen nog niet waar we willen zijn. Voor de zomer zal de werkagenda VN-verdrag Handicap naar uw Kamer worden gezonden. Hier staat aanvullend beleid onder ander op het gebied van cultuur en sport.
Op welke onderdelen uit het manifest ziet u een concrete rol voor u als bewindspersoon?
De onderdelen die worden genoemd in het manifest zijn breder toepasbaar dan enkel voor mensen met een beperking. Ik wil daar dan ook breed op inzetten. Door kaders te stellen en de culturele en mediasector te ondersteunen op het gebied van toegankelijkheid werken wij samen met de sector aan een cultuursector die voor iedereen toegankelijk is, niet alleen voor mensen met een fysieke, danwel cognitieve beperking, maar voor alle burgers uit alle hoeken van de samenleving. Uiteraard met specifieke aandacht voor mensen met een beperking waar dit nodig is of wettelijk is bepaald.
Zo roept het manifest op dat er gelijke mogelijkheden moeten zijn tot kunstvakonderwijs. In Nederland vinden we het belangrijk dat alle (aspirant)studenten, die aan de wettelijke eisen voldoen, kunnen studeren op het mbo, de hogeschool of universiteit. Wettelijk gezien hebben onderwijsinstellingen de plicht om voorzieningen te treffen en maatwerk te bieden voor studenten die ondersteuning nodig hebben. Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (ECIO) ondersteunt onderwijsinstellingen hierbij en bevordert kennis en kunde hierover binnen de onderwijsinstellingen. Ook stimuleer ik eerlijke beloning van makers in de cultuursector door middel van de Fair Pay Code, die eist dat medewerkers eerlijk worden betaald. Bij het maken van beleid over toegankelijkheid pas ik het adagium «niets over ons, zonder ons» toe, waarbij eveneens in het kader van Fair Pay een eerlijke beloning tegenover de kennis van deze ervaringsdeskundigen moet staan. Het manifest vraagt ook aandacht financiële ondersteuning voor toegankelijkheidskosten. In dat kader ben ik aan het onderzoeken of hier ondersteuning voor mogelijk is.
Op welke manier heeft het programma «Onbeperkt Meedoen!» bijgedragen aan het wegnemen van drempels voor mensen met een beperking, zoals bij het bezoeken van een concert of festival?
Gedurende het programma «Onbeperkt meedoen» (2018–2021) is er met onder andere ervaringsdeskundigen, belangenorganisaties en brancheorganisaties samengewerkt aan het wegnemen van drempels. In de evaluatie van 2021 van het programma wordt de ambitie uitgesproken om een cultuursector te realiseren waar iedereen zich welkom voelt en die uitnodigend en toegankelijk is. Helaas is het nog steeds zo dat mensen met een beperking tijdens het bezoek van concerten en festivals tegen obstakels aanlopen. Zoals bijvoorbeeld de toegankelijkheid van het festivalterrein of dat er geen kijkplatform is. We zijn er nog niet. Er is echter wel de tendens dat concerten en festivals goede stappen zetten om toegankelijker te worden.
In de vervolgaanpak «Doe onbeperkt mee» wordt er gewerkt om de toegankelijkheid te vergroten. Zo is er gezamenlijk met het Ministerie van VWS en OCW subsidie verstrekt aan stichting HandicapNL om activiteiten te ontwikkelen om contact tussen mensen met en zonder beperking te stimuleren.
Het zogenaamde «Sitdown Café» is hieruit voortgekomen. Doel is om met het «Sitdown Café» bij te dragen aan het wegnemen van sociale drempels in het contact tussen mensen met en zonder beperking, zodat zij samen kunnen genieten van festivals. Hier zijn veel positieve reacties op gekomen van festivalgangers. Ook is er op sociale media aandacht besteed aan de toegankelijkheid van de festivals.
Welke wezenlijke veranderingen hebben er plaatsgevonden sinds uw ambtsvoorganger in antwoord op Kamervragen in 2021 erkende dat nog niet alle festivals of evenementen toegankelijk zijn voor mensen met een beperking?3
Ten aanzien van veranderingen waar de ministeries bij betrokken waren, was er al voor de beantwoording van de Kamervragen uit 2021 sprake van maatregelen van zowel het Ministerie van VWS als het Ministerie van OCW om de festival- en podiumsector te stimuleren om toegankelijker en inclusiever te worden. Sinds de beantwoording, zoals bij het antwoord op vraag 6 reeds genoemd is, is er vanuit beide ministeries subsidie verleend aan HandicapNL om het SitDown Café te ontwikkelen. Ook is er vanuit het Ministerie van OCW subsidie verleend aan de Coalitie voor Inclusie om de Routekaart Toegankelijke Festivals door te ontwikkelen.
Herkent u de signalen dat er regelmatig te weinig plekken zijn voor slechthorende of dove mensen bij concerten en voorstellingen, en kunt u nader toelichten welke rol u ziet voor uzelf met betrekking tot het bevorderen van het aantal beschikbare plaatsen voor dove of slechthorende mensen bij concerten en de beschikbaarheid van schrijftolken en gebarentolken bij voorstellingen en concerten?
Ik herken de signalen dat er regelmatig te weinig plekken zijn voor slechthorende of dove mensen bij concerten en voorstellingen. Ik stimuleer de sector om met toegankelijkheid aan de slag te gaan door het Kennispunt Toegankelijke Cultuur dat momenteel in ontwikkeling is en culturele organisaties handvatten en informatie moet bieden op het gebied van toegankelijkheid. Echter, zoals ik al eerder schreef is de culturele sector zelf primair verantwoordelijk voor een inclusieve en toegankelijke culturele sector.
Kunt u aangeven hoeveel gebaren- en schrijftolken er momenteel werkzaam zijn in Nederland, hoeveel mensen momenteel een tolkopleiding volgen en welke concrete maatregelen u neemt om het volgen van een tolkopleiding te stimuleren?
In het Register Tolken Gebarentaal en Schrijftolken (RTGS), dat wordt beheerd door de Stichting RTGS, staan 724 tolken Nederlandse Gebarentaal (NGT) en schrijftolken geregistreerd. Bij de bacheloropleiding Leraar Nederlandse Gebarentaal (NGT)/Tolk NGT bij de Hogeschool Utrecht (HU) zijn momenteel 301 studenten ingeschreven, daarnaast volgen 33 studenten de Associate degree-opleiding schrijftolk aan de HU.
Voor het opleiden van nieuwe tolken geldt dat het de verantwoordelijkheid is van de onderwijsinstelling hoe de opleiding wordt ingericht. Instellingen kunnen de verkregen financiële middelen zelf verdelen over de doelen waaraan zij wettelijk moeten voldoen.
Herkent u de signalen dat er regelmatig te weinig plekken zijn voor personen met een rolstoel bij concerten en voorstellingen, en kunt u nader toelichten welke rol u voor uzelf ziet met betrekking tot het bevorderen van het aantal beschikbare plaatsen voor personen met een rolstoel bij concerten en voorstellingen?
Ook dit signaal herken ik. Zie antwoord op vraag 8.
Wat is de status van de routekaart voor inclusieve festivals die in 2021 werd gepresenteerd en wordt deze overal gebruikt?4
De Routekaart voor Toegankelijke Festivals werd in 2019 gelanceerd door Coalitie voor Inclusie. Eind 2022 heeft mijn voorganger subsidie verleend aan de Coalitie voor Inclusie om deze routekaart door te ontwikkelen, te actualiseren en beter toegankelijk te maken. De routekaart is te vinden op de website van de Coalitie voor Inclusie. De Routekaart biedt handvatten voor festivals om inclusiever te zijn.
Zijn er richtlijnen voor evenementen over hoe om te gaan met mensen die ondersteuning nodig hebben, vanwege bijvoorbeeld medicatiegebruik, rolstoelgebruik of een audiovisuele beperking, en waar kunnen organisaties in de evenementenbranche aankloppen voor informatie, kennis en ondersteuning?
Er zijn geen landelijk vastgestelde richtlijnen voor evenementen op het gebied van toegankelijkheid. Wel staan in de Routekaart voor Toegankelijke Festivals richtlijnen die ook toepasbaar zijn in de evenementensector. Gemeenten en andere organisaties geven ook tips aan evenementorganisatoren hoe zij hun evenement zo toegankelijk mogelijk kunnen maken. Maar om te voldoen aan de behoefte om richtlijnen en handvatten te bundelen op één gezamenlijke plek werk ik aan een Kennispunt Toegankelijke Cultuur waar ook de evenementenbranche gebruik van kan maken. Als het Kennispunt Toegankelijke Cultuur gelanceerd is, is het de bedoeling om te verwijzen naar de Routekaart, zodat deze nog makkelijker vindbaar is voor festival – en evenementorganisatoren om zo informatie, kennis en ondersteuning te vinden voor vragen rondom toegankelijkheid.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de initiatiefnemers van het manifest «Artiesten met een beperking aan zet» om festivals en evenementen toegankelijker te maken voor mensen met een beperking en de Kamer hierover te informeren, en kunt u ook op basis van deze gesprekken en de behoeften en mogelijkheden de Kamer informeren over welke rol u ziet om festivals en evenementen te ondersteunen op het gebied van toegankelijkheid voor iedereen?
Op 3 februari 2025 heeft er reeds een gesprek plaatsgevonden tussen het Ministerie van OCW, de initiatiefnemer van het Manifest, Stichting PodiumINC. en een aantal artiesten met een beperking, danwel organisaties die werken met artiesten met een beperking. De aanleiding voor dit gesprek was het aanbieden van het Manifest. Er heeft een goed gesprek plaatsgevonden over het toegankelijker maken van de podiumsector, en de cultuursector in zijn geheel, voor mensen met een beperking. Ik heb Stichting PodiumINC. ook betrokken bij de input voor de werkagenda voor de uitvoering van het VN-verdrag Handicap.
Zoals ik eerder in deze beantwoording heb aangegeven, is mijn rol vooral het ondersteunen van de cultuursector om haar verantwoordelijkheid ten opzichte van toegankelijkheid en inclusie zo goed mogelijk op te kunnen pakken. Dit doe ik o.a. door het verlenen van subsidies, zoals die aan de Coalitie voor Inclusie voor de Routekaart Toegankelijke Festivals, of door het ontwikkelen van een Kennispunt Toegankelijke Cultuur.
Het bericht ‘Meer woningen krijgen vergunning zonder bouwstart’ |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit artikel?1
Wat vindt u van het gegeven dat woningbouwers stellen dat wanneer hobbels weggenomen zijn en alle vergunningen verleend zijn, zij alsnog niet kunnen starten met bouwen?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat na het verlenen van vergunningen voor bouwprojecten, er bij deze projecten ook echt gestart kan worden met de bouw?
Welke financiële gevolgen zijn er voor de bouwers en projectontwikkelaars wanneer, ondanks dat vergunning verleend zijn, zij niet kunnen starten met de bouw?
Wat betekent het niet kunnen starten met de bouw voor de hypotheken die mensen nu afgesloten hebben voor hun betaalbare koopwoning?
Welke oplossingen bent u bereid te bieden aan de bouwers, projectontwikkelaars en kopers ten aanzien van de financiële gevolgen die zij ondergaan door het niet kunnen starten met de bouw wanneer vergunningen verleend zijn?
Kunt u deze vragen binnen drie weken één voor één beantwoorden?
Het bericht 'Geen baby's anoniem achtergelaten in eerste jaar vondelingenkamer: "Nul is een mooi cijfer"' |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Karremans |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er geen baby’s anoniem zijn achtergelaten in het eerste jaar van de vondelingenkamer in het Amsterdam UMC1? Wat is uw reactie op de resultaten die Stichting Beschermde Wieg boekt?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Met bijdragen van particulieren en bedrijven en door de inzet van vrijwilligers weet Stichting Beschermde Wieg veel werk te verzetten voor vrouwen in nood. Daarvoor heb ik veel waardering.
Bent u op de hoogte van de situatie van de arbeidsmigrant in Amsterdam die vorig jaar haar kind heeft afgestaan en werd ontslagen omdat ze door haar bevalling een dag niet naar haar werk was gekomen? Heeft u indicaties dat dit vaker is voorgekomen? Wordt hier gericht onderzoek naar gedaan?
Nee, dit specifieke signaal is mij niet bekend. Maar ik vind de beschreven situatie vanzelfsprekend zeer verdrietig. Goed werkgeverschap betekent dat er niet op deze wijze omgegaan wordt met een medewerker die net bevallen is. Er wordt op dit moment geen gericht onderzoek gedaan naar ontslag van arbeidsmigranten vanwege zwangerschap of bevalling. Fiom, dat in opdracht van het Ministerie van VWS begeleiding biedt aan vrouwen die overwegen een kind ter adoptie af te staan, heeft eind vorig jaar wel zijn zorgen over deze groep zwangere vrouwen met mij gedeeld. Fiom brengt momenteel in kaart waar deze groep vrouwen in brede zin tegenaan loopt. Dit gaat onder andere over de toegang tot anticonceptie en zorg, arbeidsomstandigheden en huisvesting. Fiom verwacht mij voor de zomer een terugkoppeling te kunnen geven. Op basis hiervan zal worden bezien welke acties nodig en mogelijk zijn. Ondertussen heb ik Fiom reeds in contact gebracht met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zodat kan worden bekeken wat er nu al kan worden ondernomen om deze doelgroep nog beter te bereiken en bedienen.
Kunt u schetsen welke gevolgen een werkgever volgens de huidige regelgeving ondervindt van dergelijk hufterig gedrag? Kunt u aangeven welke gevolgen betrokken werkgever heeft ondervonden? Hoe verklaart u het verschil en wat is ervoor nodig om tot andere uitkomsten te komen?
Ik ben niet bekend met de individuele casus waaraan wordt gerefereerd, dus ik kan daar geen uitspraken over doen. Wel kan ik benoemen dat het verboden is om een werknemer tijdens de zwangerschap of in de periode direct na de bevalling te ontslaan. Het arbeidsrecht bevat hiervoor strikte regels. De kantonrechter zal in zo een situatie het ontslag vernietigen onder toekenning van loondoorbetaling (inclusief wettelijke verhoging en wettelijke rente) of, indien de werknemer niet in dienst wenst terug te keren, een financiële vergoeding voor het verwijtbare gedrag van de werkgever aan werknemer toekennen.
Wanneer een werknemer wenst te worden bijgestaan in deze civielrechtelijke procedure is hiervoor ondersteuning beschikbaar. De werknemer kan vaak kosteloos juridisch advies inwinnen bij de vakbond, rechtsbijstandsverzekeraar of het Juridisch Loket. Arbeidsmigranten kunnen daarnaast ook ondersteuning vinden bij het Work in NL-punt van hun regio, waar zij veelal in de eigen taal hun verhaal kunnen doen en geholpen kunnen worden.
Wat is de stand van zaken van alle vondelingenkamers in Nederland? Zijn er plannen om deze locaties te behouden of om in andere steden vondelingenkamers te starten? Hoe beziet u deze plannen in het licht van de cijfers en casus die door Stichting Beschermde Wieg zijn gedeeld? Ziet u regio’s waar deze initiatieven gemist worden? Zo nee, waar baseert u dat op?
De vondelingenkamers zijn een particulier alternatief van Stichting Beschermde Wieg. De rijksoverheid is hierbij niet betrokken en heeft geen invloed op het sluiten of openen van vondelingenkamers.
Het feit dat de vondelingenkamers niet worden gebruikt kan worden beschouwd als een bevestiging van de effectiviteit van de huidige procedure rondom het doen van afstand ter adoptie en de afspraken die daarover zijn gemaakt binnen de keten.2 In Nederland bestaat de mogelijkheid om afstand te doen van een kind. Ongewenst zwangere vrouwen krijgen hulp en worden begeleid in de eventuele keuze om afstand te doen. Het is ook mogelijk om onder geheimhouding afstand te doen van een baby. Behalve de hulpverleners weet dan verder niemand dat een vrouw ongewenst zwanger is of een kind heeft gekregen. Voor het kind blijft dan de mogelijkheid bestaan later meer informatie te krijgen over zijn of haar herkomst. Dit sluit aan bij het recht op afstammingsgegevens dat in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is vastgelegd.3 Voor de moeder blijft het dan mogelijk om, binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn, op haar besluit tot afstand terug te komen en aan haar kan nazorg geboden worden. Deze zorgvuldig tot stand gekomen afspraken gelden niet per definitie voor vrouwen die hun kind te vondeling leggen in een vondelingenkamer. Zij kunnen dit geheel anoniem doen zonder gegevens over zichzelf of de geboren baby achter te laten. In dat geval blijven belangrijke afstammingsgegevens onbekend en is het onmogelijk de vrouw te benaderen voor het bieden van verdere hulp. Dit maakt dat de overheid terughoudend is in het faciliteren van plekken waar kinderen te vondeling kunnen worden gelegd.
Heeft u in beeld hoeveel vrouwen jaarlijks onder zorgelijke omstandigheden zwanger zijn? Wat weet u van de zorgelijke omstandigheden van deze vrouwen? Volgens Stichting Beschermende Wieg is er een grote groep zorgmijdende, zwangere vrouwen in Nederland; weet u hoe groot deze groep daadwerkelijk is? Wat vindt u van deze aantallen? Welk beleid voert u om hen te ondersteunen in hun zwangerschap?
Ik heb geen beeld van het aantal vrouwen dat jaarlijks onder moeilijke of zorgelijke omstandigheden zwanger is. En hoe veel van hen liever geen zorg vragen of ontvangen. Zwangerschappen onder zorgelijke omstandigheden komen helaas in allerlei verschillende vormen voor. Dit kunnen onbedoeld zwangere vrouwen zijn; de groep waarop Stichting Beschermde Wieg zich specifiek richt. Maar ook mensen die bedoeld zwanger zijn geraakt kunnen zorgen hebben over hun toekomst. Met het Actieprogramma Kansrijke Start wordt ingezet op ondersteuning (tijdens de eerste 1.000 dagen van het kind) voor (aanstaande) gezinnen in kwetsbare omstandigheden, rondom bewust zwanger worden, een gezonde zwangerschap en veilig ouderschap. In dit actieprogramma werk ik samen met gemeenten, zorgverzekeraars, beroepsgroepen en belangenorganisaties aan een kansrijke start voor ieder kind.
Fiom biedt begeleiding aan vrouwen die afstand ter adoptie overwegen, onder wie vrouwen die te maken hebben met huiselijk geweld en geheimhouding. Fiom komt de groep vrouwen die liever geen hulp vraagt of ontvangt ook veelvuldig tegen in zijn werk. De Landelijke Afstand Ter Adoptie Registratie (LATAR4) helpt om meer inzicht te krijgen in de situaties van de vrouwen die afstand ter adoptie overwegen, wat zij nodig hebben om hun keuzeproces te kunnen doorlopen en tot welke keuze zij komen. In de LATAR zijn ook de gegevens van Stichting Beschermde Wieg opgenomen. De LATAR wordt gebruikt om eventuele trends te signaleren en de hulp en ondersteuning bij afstand ter adoptie verder te verbeteren.
Welke mentale ondersteuning is er beschikbaar voor vrouwen die voor de keuze stonden om zelf voor hun kind te zorgen of niet, ook nadat ze ervoor hebben gekozen om hun kind zelf op te voeden? Welke praktische ondersteuning is er voor deze vrouwen als er een belemmering is om het kind zelf op te voeden? In hoeverre is deze informatie beschikbaar voor deze groep vrouwen?
Binnen de keuzehulp bij onbedoelde zwangerschap en bij de begeleiding aan vrouwen die overwegen hun kind ter adoptie af te staan is aandacht voor alle keuzeopties. Als na een keuzehulptraject wordt besloten tot het uitdragen van de zwangerschap en zelf zorgen heeft de keuzehulpverlener de mogelijkheid om door
te verwijzen naar (praktische) vervolghulp als dat nodig en gewenst is. Die vervolghulp bevindt zich doorgaans in de zorg of in het lokale veld op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning of de Jeugdwet. Keuzehulpverleners leren in de voor hen verplichte scholing hoe ze op de beste manier kunnen doorverwijzen. Daarbij hebben alle keuzehulpverleners zicht op de zorgketen in hun regio waardoor zij met korte lijnen kunnen doorverwijzen naar verdere ondersteuning bij zelf opvoeden.
Ook vrouwen die zich met een voornemen tot afstand ter adoptie bij Fiom aanmelden, doorlopen een keuzetraject. In veel gevallen zijn de keuzeopties van deze vrouwen beperkter. Voor hen geldt dat zij hun zwangerschap vaak later ontdekken waarmee een zwangerschapsafbreking niet meer mogelijk is. Van de 69 vrouwen5 die zich in 2023 met een voornemen tot afstand ter adoptie meldden, kozen 39 van hen ervoor zelf voor het kind te gaan zorgen. Fiom werkt volgens het protocol «Afstand ter Adoptie» dat is ontwikkeld in samenwerking met alle betrokken partners, waaronder de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming (Pleegzorg)6. Fiom begeleidt vrouwen in hun keuzeproces gedurende de zwangerschap en na de bevalling. Een vrouw krijgt de ruimte om alle opties te overwegen. Als een vrouw aangeeft dat zij zelf voor het kind wil zorgen, brengt Fiom samen met de vrouw (en partner) in kaart wat zij hiervoor nodig heeft. Er wordt een vangnet gecreëerd bestaande uit het persoonlijk netwerk en een zorgnetwerk bij haar in de buurt. Zo krijgen zowel de ouder(s) als het kind een goede start. Specifiek voor vrouwen die in Nederland als arbeidsmigrant werkzaam zijn, heeft Fiom informatiemateriaal7 ontwikkeld, in meerdere talen. En in 2021 publiceerde Fiom (Bolt, e.a.) een rapport8 over de situatie van Poolse vrouwen die in Nederland werken en onbedoeld zwanger raakten. Samen met dit onderzoeksrapport werd een sociale kaart en een toolbox met handvatten voor de begeleiding gepresteerd.
Spreekt u met stichting Beschermde Wieg over hun bevindingen en welke verbeteringen in het huidig beleid nodig zijn? Zo ja, wilt u de Kamer over die uitkomsten informeren? Zo nee, zou dat niet een heel goed idee zijn om het beleid praktisch te verbeteren?
Het Ministerie van VWS heeft sporadisch contact met de stichting, ook over de onderwerpen zoals verwoord in het artikel. Hetzelfde geldt voor het Ministerie van Justitie & Veiligheid.
Over de zorg en begeleiding aan vrouwen die afstand ter adoptie overwegen, sta ik in nauw contact met Fiom, dat de begeleiding aan deze vrouwen in opdracht van het Ministerie van VWS biedt. Ook zij bieden hulp aan onbedoeld zwangere vrouwen die liever geen hulp of zorg ontvangen, angstig zijn voor ontdekking van de zwangerschap en deze geheim wensen te houden. Fiom heeft ook periodiek contact met Stichting Beschermde Wieg in het kader van het verzamelen van de gegevens voor de LATAR en koppelt de uitkomsten hiervan aan mij terug.
Zo nodig betrek ik dit bij de verbetering van beleid en de uitvoering daarvan in de praktijk.
Welke nazorg krijgen vrouwen die hun kind hebben afgestaan? Is er meerjarig beeld of deze vrouwen adequate nazorg ontvangen?
Onderdeel van mijn opdracht aan Fiom is het bieden van nazorg aan vrouwen die in het verleden hun kind ter adoptie hebben afgestaan. Per 2024 zijn hiervoor extra middelen beschikbaar gesteld. De nazorg aan afstandsouders kan uit verschillende elementen bestaan. Fiom biedt psychosociale nazorg in de vorm van individuele gesprekken en ook nazorg in de vorm van een groepsgesprek is mogelijk. Daarbij biedt Fiom begeleiding in het verzorgen van het contact tussen afstandsouders, het kind en adoptieouders. Veelal is dit in de vorm van het delen van foto’s en informatie via een correspondentiedossier maar het kan ook gaan om het faciliteren van ontmoetingen. Afstandsouders kunnen bij Fiom hun dossier inzien, wat hen ook kan ondersteunen in hun verwerkingsproces.
Fiom houdt ieder jaar gegevens bij over de gevraagde en geboden nazorg, hiervan bestaat dan ook een meerjarig beeld. Zo hebben in 2024 9 afstandsouders psychosociale nazorg ontvangen, 27 afstandsouders begeleiding ontvangen bij dossierinzage en is het contact verzorgd tussen afstandsouders en kind/adoptieouders voor 68 correspondentiedossiers.
De uitzending van de Oranjezondag van 9 maart 2025 |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Heeft u de uitzending van de Oranjezondag van 9 maart 2025 gezien met daarin het verhaal van een Nederlandse bodybuilder over anabolengebruik?1
Ja, die uitzending heb ik gezien.
Had u ook de indruk dat werd gesuggereerd dat anabolengebruik genormaliseerd is in deze sportsector? Zo ja, weet u in hoeverre dit daadwerkelijk zo is bij wedstrijden in Nederland? Kunt u betrouwbare cijfers geven van de mate van anabolengebruik door sportbodybuilders en door amateurbodybuilders? Zo nee, waarom niet?
Ik kreeg ook de indruk dat anabolengebruik voor bodybuilders in wedstrijdverband genormaliseerd is. Of dat ook daadwerkelijk zo is, kan ik niet met zekerheid zeggen. Er is niet één, maar er zijn drie sportbonden voor bodybuilding in Nederland (waaronder één die zich toelegt op naturel bodybuilding, dat wil zeggen beoefening van de sport zonder prestatie bevorderende middelen). Deze organisaties vallen geen van allen onder sportkoepel NOC*NSF. Ook heeft geen van deze organisaties het Nationaal Dopingreglement, dat leidend is voor de Dopingautoriteit voor de uitvoering van het antidopingbeleid, opgenomen in de eigen reglementen.
Overigens wordt in de volksmond gesproken over anabolengebruik, maar in de praktijk gaat het over een palet aan middelen die de prestatie en het uiterlijk kunnen verbeteren. Daaronder horen onder andere androgene anabole steroïden, groeihormonen, schildklierhormonen, insuline, stimulantia en diuretica, die elk hun eigen effecten kunnen hebben op de gezondheid van de sporter.
Er is onderzoek gedaan naar middelengebruik in de kracht- en vechtsport in bredere zin; mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer daar in de loop van 2022 en 2023 over geïnformeerd.2 Er waren bodybuilders onder de respondenten van dit onderzoek, maar dat aantal was niet groot. Specifieke cijfers over het middelengebruik in bodybuilding heb ik daarom niet ter beschikking. De betrokken bonden herkennen echter de dynamiek die in deze onderzoeksrapporten werd geschetst als aanleiding voor sporters om middelen te gaan gebruiken: de natuurlijke progressie die met trainen geboekt wordt vlakt af, de sporter wil wèl progressie blijven boeken en anabole steroïden bieden op dat moment die mogelijkheid. Ik vermoed daarom dat het middelengebruik binnen het bodybuilden niet veel afwijkt van de mate van middelengebruik dat voor de kracht- en vechtsport in brede zin in de onderzoeken in 2022 en 2023 is gevonden. Als die aanname klopt, ligt het gebruik van prestatie bevorderende middelen in het bodybuilden hoog.
Klopt het dat anabolengebruik illegaal is, ook bij bodybuilding? Zo ja, wat vindt u ervan dat werd gesuggereerd dat het legaal en normaal is om anabole steroïden te gebruiken in deze vorm van sport?
Nee, dat klopt niet. De stelling dat het gebruik van anabole steroïden niet verboden is, is feitelijk juist. En dat het gebruik ervan in het bodybuilden genormaliseerd lijkt, lijkt mij helaas eveneens juist.
Voor een volledig beeld moet ik daarbij melden dat, vanwege de aanwezigheid van farmacologische stoffen, de meeste dopinggeduide middelen ook aan te merken zijn als geneesmiddelen en dus onder de Geneesmiddelenwet vallen. Daarin is, in tegenstelling tot het gebruik, onder meer de fabricage en de handel in geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning is afgegeven wèl verboden.
In de Wet op de economische delicten is het zonder vergunning produceren en afleveren van geneesmiddelen gekwalificeerd als economisch delict, net als het bereiden, verkopen, afleveren, invoeren, verhandelen of ter aflevering in voorraad hebben van ongeregistreerde geneesmiddelen.
Bent u van mening dat de controle en het toezicht op anabolengebruik bij bodybuildingcompetities in Nederland voldoende zijn? Zo ja, kunt u toelichten hoe en waarom?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 aangaf, is geen sprake van één sportbond in bodybuilding maar er zijn drie organisaties actief. Deze hebben allen het Nationaal Dopingreglement niet onderschreven, waardoor geen sprake is van voorlichting en/of toezicht door de Dopingautoriteit. Er is geen sprake van een gecoördineerde inzet op integriteit of toezicht op middelengebruik, omdat deze organisaties ieder zelf wedstrijden en competities organiseren. Er zou bij elk van de organisaties sprake zijn van tenminste enig toezicht, maar in welke mate is mij niet in detail bekend, al profileert één organisatie zich zoals gezegd op naturel bodybuilding.
Welke instantie is verantwoordelijk voor de integriteit van bodybuildingcompetities in Nederland? In hoeverre is deze instantie in staat en actief om deze integriteit te waarborgen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het van belang is om te voorkomen dat bodybuilders anabole steroïden gebruiken en gebruik krachtig te ontmoedigen? Deelt u de mening dat de sportscholen hierbij een belangrijke rol en verantwoordelijkheid hebben? Zo ja, wat bent u bereid te doen om sportscholen hierop aan te spreken?
De dopingregels worden in Nederland gezien als onderdeel van het tuchtrecht in de sport, en het is daarmee aan de sport zelf om die regels te stellen. In het bodybuilden is dat punt nog niet of nauwelijks bereikt. Ik vind het belangrijk dat sportorganisaties zich inzetten voor een «schone» beoefening van hun sport, maar vind het ook belangrijk dat daar draagvlak voor is. Om die reden moedig ik het stellen van dopingregels aan, maar dwing ik dat niet af.
Met dat als gegeven vind ik het van belang dat sporters weten wat de gezondheidseffecten van het gebruik van prestatie bevorderende middelen als anabole steroïden kunnen zijn wanneer zij overwegen die te gaan gebruiken. Daar wordt door de Dopingautoriteit, naar aanleiding van de eerder genoemde onderzoeken en met mijn financiële steun, op ingezet. De Dopingautoriteit heeft een programma3 waarin wetenschappelijk onderbouwde informatie over de gezondheidseffecten van het gebruik van prestatie bevorderende middelen wordt ontwikkeld, die vervolgens zowel via sportscholen als rechtstreeks de sporter moet gaan bereiken. Zo kunnen deze sporters, ook al zijn zij misschien niet aan dopingregels gebonden, in ieder geval een goed geïnformeerd besluit nemen over het gebruik van prestatie bevorderende middelen.
Het rapport ‘Alpha Quick Scan: een zoektocht naar flakka’ |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Karremans |
|
![]() |
Herkent u het beeld dat na het verbod op diverse alpha-cathinonen er chaos ontstond aan de aanbodzijde en dat dit tot risico’s – zoals een onvoorspelbare kwaliteit en potentie van middelen, versnijdingen en het overstappen naar andere, tevens illegale hard drugs – heeft geleid onder gemarginaliseerde gebruikers?1
Het is bekend dat mensen die afhankelijk zijn van dit soort drugs door verminderde beschikbaarheid van een middel na een verbod op zoek gaan naar een vervangend middel, dan wel zich meer richten op de andere middelen die zij al gebruiken. Ook deze middelen brengen gezondheidsrisico’s met zich mee. Het is daarom belangrijk om ontwikkelingen te monitoren, ook op lokaal niveau en in contact te blijven met de gebruikersgroep. Er zijn geen aanwijzingen dat de kwaliteit van deze middelen is verslechterd en dat ze worden versneden met synthetische opioïden.
Herkent u de conclusie dat, enerzijds het verbod op diverse alpha-cathinonen heeft geleid tot hogere prijzen en een verminderde beschikbaarheid van deze middelen en daarmee een afname in het gebruik, maar dat anderzijds de onderliggende problematiek van de groep problematische gebruikers van «flakka» onveranderd is gebleven? Herkent u de conclusie dat zij daarmee alsnog grote risico’s lopen om in aanraking te komen met middelen die mogelijk een nog hoger risico met zich meedragen?
Een belangrijk doel van een verbod op een risicovolle (designer)drug is het tegengaan van de eenvoudige beschikbaarheid van de drug. Dit werpt een drempel op tot gebruik. Dit effect is zichtbaar bij de «alpha-cathinonen» die inmiddels verboden zijn, met name ten aanzien van alpha-PHiP dat een jaar geleden op lijst»I bij de Opiumwet is geplaatst. Het is moeilijk dit middel nog te verkrijgen, de prijs is vele malen hoger, hetgeen heeft geresulteerd in minder gebruik. Het is mij bekend dat het grootste deel van de groep die deze middelen gebruikt(e), wordt gekenmerkt als problematisch gebruiker van verschillende drugs. Een verbod neemt deze problematiek van chronisch risicovol middelengebruik niet weg. Gebruik van deze cathinon is – in vergelijking met andere drugs – echter zeer ontwrichtend, zowel voor de gebruiker als voor de omgeving en hulpverleners. Het is daarom heel positief dat het gebruik van dit middel door het verbod flink is afgenomen.
Deelt u de mening dat de politie onevenredig veel capaciteit kwijt is aan het oplossen van crisissituaties die ontstaan rond het gebruik van alpha-cathinonen en dat zij daarmee in feite een zorgtaak op zich nemen die eigenlijk niet tot de kerntaken van de politie behoort?
Mensen met een drugsverslaving in combinatie met psychische en sociale problematiek zijn kwetsbaar en zijn veelal zorgmijdend. Tegelijkertijd kunnen ze door hun problematische gebruik zorgen voor een onveilig gevoel in buurten en wijken of zelfs zorgen voor een verstoring van de openbare orde. Dit laatste kost de politie veel tijd en inzet. De politie heeft dan ook baat bij goede samenwerking met de partners in de zorg en het sociaal domein om mensen met een drugsverslaving de juiste ondersteuning en zorg te bieden en daarmee crisissituaties te verminderen.
Bent u het eens met de aanbeveling om meer balans tussen zorg en handhaving aan te brengen in de aanpak van druggerelateerde overlast en dat alle partijen die actief zijn in de first response, baat hebben bij een stevige investering in laagdrempelige voorzieningen, harm reduction, maatschappelijk opvang, verslavings- en crisiszorg en huisvesting? Zo ja, hoe zult u invulling geven aan die aanbeveling?
Jazeker, hier wordt hard aan gewerkt. Wanneer er sprake is van een stapeling van problemen, waaronder verslaving, is samenwerking tussen het sociaal-, zorg- en veiligheidsdomein cruciaal. De afgelopen jaren is er nadrukkelijk ingezet op een integrale aanpak voor mensen met verward of onbegrepen gedrag, waaronder deze groep. Daarbij zijn met behulp van goede lokale en regionale initiatieven samenwerkingen met de veldpartijen en de regio’s tot stand gekomen. Het Actieprogramma Grip op Onbegrip van ZonMw financiert, met middelen van VWS en JenV, al enkele jaren de versteviging van deze initiatieven en samenwerkingen.
Een voorbeeld van zo’n initiatief is straattriage, waar in negen regio’s ggz-verpleegkundigen samen met de politie op meldingen afgaan. Of het aanstellen van een wijk GGD-er, die als verbindingsofficier werkt in de gemeente en zo snel mogelijk bij mensen met onbegrepen gedrag langsgaat.
Het Trimbos Instituut heeft recent met financiering van VWS een handreiking voor gemeentes geschreven om hen te helpen met de hulp en ondersteuning voor mensen met complex middelengebruik: de Gemeentelijke Aanpak Complexe Middelenproblematiek. De aanpak is gericht op oplossingen voor problematiek die vaak te complex is om via de bestaande zorgstructuren aan te pakken, waardoor problemen regelmatig escaleren en acute zorg- en veiligheidsdiensten vaak moeten optreden.
Een ander concreet voorbeeld dat invulling geeft aan de aanbeveling is een project om te komen tot een integrale aanpak van flakka-problematiek in West-Brabant. De Minister van JenV heeft een subsidie verstrekt aan de regio de Markiezaten (o.a. Bergen op Zoom) om met alle betrokken partijen tot een gezamenlijke aanpak van de flakka-problematiek te komen. Het is belangrijk om te voorkomen dat de problematiek structureler wordt en zich verspreid naar omliggende regio’s. Door middel van deze integrale aanpak wordt er meer balans aangebracht tussen zorg en handhaving en het tegengaan van de ondermijnende drugscriminaliteit. De looptijd van het project is van de zomer van 2024 tot en met zomer van 2026. De aanpak zal indien gewenst met andere gemeenten worden gedeeld.
Kunt u zich erin vinden dat een dergelijke herinvestering tot meer structurele oplossingen leidt voor zowel individuen als de maatschappij?
Ik ben ervan overtuigd dat genoemde investeringen bijdragen aan oplossingen voor deze problematiek.
Deelt u de mening dat in het grote plaatje een dergelijke investering uiteindelijk een stevige reductie in maatschappelijk kosten met zich meebrengt?
Het is waarschijnlijk dat deze investeringen op termijn inderdaad kostenreducerend zullen zijn.
Deelt u de conclusie dat onder het plaatsen van middelen onder de Opiumwet geen helder geformuleerde doelstelling ligt en dat met het beter uitwerken van deze doelstellingen er ook beter inzichtelijk gemaakt kan worden wat de daadwerkelijke uitwerking van een verbod is? Zo ja, wanneer zult u deze concretisering toepassen?
Deze conclusie deel ik niet. Zoals bekend vormen internationale verdragen, waarin een groot aantal middelen zijn aangemerkt als schadelijk voor de gezondheid en de samenleving, de grondslag voor de Opiumwet. Middelen worden toegevoegd aan de Opiumwet na bewezen schadelijkheid op grond van een uitgebreide nationale of internationale risicobeoordeling. Het verbod op een middel waarschuwt (toekomstige) gebruikers over de gezondheidsrisico’s en zorgt ervoor dat het middel minder toegankelijk wordt. Het doel van het verbod is primair de bescherming van de gezondheid. Tegelijkertijd dient het verbod ter voorkoming van schade voor de samenleving veroorzaakt door de productie en handel van drugs.
Bent u bereid uw gerichte aanval op Stichting Mainline te heroverwegen?2
Ik zie het belang van Stichting Mainline als het gaat om het contact met en ondersteuning van mensen die afhankelijk zijn van drugsgebruik en daardoor problemen kunnen krijgen met hun gezondheid en dagelijks functioneren. Ik ben van mening dat de bezuiniging op de subsidie aan Mainline te verantwoorden is. Er zijn meerdere partijen die een belangrijke rol vervullen op het gebied van preventie, voorlichting en harm reduction ten aanzien van deze kwetsbare groep, zoals de instellingen voor verslavingszorg, gemeenten en GGD-en en het Trimbos-instituut. Mijn verwachting is dat gemeenten vanuit hun verantwoordelijkheid voor deze kwetsbare groep ook de expertise van Mainline zullen benutten, zoals dat nu gebeurt in Amsterdam.
Het vervolg ten aanzien van de zaak van Tent of Nations en effectieve bescherming van Palestijnen |
|
Don Ceder (CU), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger over de zaak van Tent of Nations?1 Klopt het dat de zaak van Tent of Nations, die al langer dan dertig jaar loopt, het langstlopende landregistratieproces in Israël is?
Ja, ik ben bekend met deze antwoorden. Het is niet te verifiëren of de zaak van Tent of Nations het langstlopende landregistratieproces bij het Israëlische Hooggerechtshof is.
Heeft u, zoals toegezegd bij het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken in februari, bij de Europese Unie (EU)-Israël Associatieraad Minister Sa’ar aangesproken op de zaak Tent of Nations? Zo ja, wat was de reactie van Minister Sa’ar?
Tijdens de EU-Israël Associatieraad heb ik geen mogelijkheid gehad om de zaak van Tent of Nations op te brengen. In recent contact met Minister Sa’ar heb ik Tent of Nations opgebracht en verzocht hij om nadere achtergrond. Die heb ik hem verschaft.
Is er inmiddels duidelijkheid gegeven waarom de beoordeling van de stukken zo lang duurt en waarom er opnieuw vertraging is? Zou u deze kwestie opnieuw en met spoed kunnen aankaarten bij de Israëlische autoriteiten?
Het is niet duidelijk waarom de beoordeling van de stukken zo lang duurt. De rechtszaak over het landregistratieproces loopt nog steeds, zo was er op 25 maart jl. opnieuw een zitting van de militaire rechtbank. Nederland blijft de zaak van Tent of Nations met regelmaat onder de aandacht brengen van de Israëlische autoriteiten. Dit gebeurt op politiek en ambtelijk niveau, zowel vanuit Den Haag als via de ambassade in Tel Aviv en vertegenwoordiging in Ramallah.
In eerdere beantwoording gaf het kabinet aan dat uit gesprekken met de Coordination of Government Activities in the Territories (COGAT) bleek dat het aanleggen van de twee wegen in de buurt van de Tent of Nations niet is toegestaan en dat COGAT stelde hierop zullen handhaven; is dit inmiddels gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Het aanleggen van de twee wegen in de buurt van Tent of Nations is inderdaad niet toegestaan. Dit is bevestigd door het Israëlische Hooggerechtshof op 8 oktober 2024 en op 6 februari 2025 door de districtsrechtbank in Jeruzalem. De uitspraak van 6 februari 2025 van de districtsrechtbank stelt dat de wegen zijn aangelegd op land in privéeigendom. Net als in de uitspraak van 8 oktober 2024 van het Hooggerechtshof, stelt de districtsrechtbank dat de wegen binnen zestig dagen verwijderd moeten worden. COGAT heeft tot op heden geen actie ondernomen naar aanleiding van deze uitspraken, hetgeen ik afkeur.
De familie Nassar heeft geen andere pressiemiddelen dan de lopende juridische processen en hun internationale contacten. Nederland wijst de Israëlische autoriteiten geregeld op de verantwoordelijkheid gerechtelijke beslissingen te handhaven, waaronder inzake Tent of Nations.
Klopt het dat het Hooggerechtshof op 8 oktober 2024 de uitspraak heeft gedaan dat de staat Israël de wegen moest verwijderen binnen zestig dagen en dat als de staat in gebreke zou blijven, de familie Nassar naar de Civil Court in Jeruzalem zou kunnen gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat op 6 februari 2025 bij de Civil Court de uitspraak werd gedaan dat het land waar de wegen zijn aangelegd inderdaad aan de familie Nassar toebehoren? Indien dat zo is, kan het kabinet dan bij COGAT en Israëlische autoriteiten ook op directe naleving aandringen? Welke pressiemiddelen heeft de familie indien aan de uitspraak geen gehoor wordt gegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u ook dat er meer constructies en wegen worden gebouwd en de incidenten toenemen? Kan u opnieuw met spoed contact opnemen met COGAT om te handhaven en de illegale structuren te verwijderen en te zorgen voor feitelijke bescherming aan de eigenaren van het gebied en hun bezoekers?
Sinds 7 oktober 2023 is een groei en toename van nederzettingen waarneembaar op de Westelijke Jordaanoever, ook in het gebied rondom de Tent of Nations. Dergelijke nederzettingen zijn in strijd met internationaal recht. Bovendien bemoeilijken zij een duurzame oplossing voor het Israëlisch-Palestijns conflict, waarvoor een door beide partijen gedragen tweestatenoplossing voor het kabinet de basis blijft. Het kabinet keurt het Israëlisch nederzettingenbeleid ten stelligste af. Nederland blijft de zaak van Tent of Nations met regelmaat onder de aandacht brengen van de Israëlische autoriteiten, en wijst hen daarbij op hun verantwoordelijkheid om de familie Nassar, hun land en gasten te beschermen.
Erkent u dat door te lang te wachten een feitelijk onomkeerbare situatie dreigt te ontstaan en dat dit, in afwachting van een definitieve uitspraak, zeer onwenselijk is? Kan u COGAT wijzen op hun eerdere toezegging om op te treden en verzoeken dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhouden de antwoorden van uw ambtsvoorganger dat volgens het bezettingsrecht de Israëlische militaire commandant verantwoordelijk is voor de veiligheid van de Palestijnse burgerbevolking zich tot de afspraken die tussen de Israëlische autoriteiten en de Palestijnse Autoriteit (PA) zijn gemaakt en de verschillende rollen ten aanzien van Area A, B, C? Kan het kloppen dat de praktische afspraken niet te verklaren zijn vanuit het bezettingsrecht, maar juist uit de lex specialis, voortvloeiend uit afspraken die rond de Oslo-akkoorden zijn gemaakt?
De afbakening van de bevoegdheden tussen de Palestijnse veiligheidssector en de Israëlische autoriteiten is vastgelegd in de zogenaamde Israëlisch-Palestijnse interim-overeenkomst over de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook (Oslo II, 1995), met name in Bijlage I (het protocol over veiligheidszaken). De verdeling is als volgt:
Daarnaast bestaat nog het Hebronprotocol (1997). Dit regelt de gedeeltelijke overdracht van Hebron aan de PA, maar bevestigt opnieuw dat de Palestijnse politie niet in Area C mag opereren.
Ten slotte is er een aantal informele afspraken over de coördinatie tussen de Palestijnse en Israëlische veiligheidstroepen, die onder andere worden gefaciliteerd door the Office of the Security Coordinator, een Amerikaans-geleid samenwerkingsverband waaraan Nederland bijdraagt.
Bovengenoemde bilaterale afspraken dienen bezien te worden in de context van het humanitair oorlogsrecht, waaronder het Vierde Verdrag van Genève. Op grond van artikel 47 van dit verdrag kan de burgerbevolking in bezet gebied niet de beschermingen van het verdrag worden ontnomen door enige verandering die voortvloeit uit afspraken tussen de bezettende macht (Israël) en de autoriteiten van het bezette gebied (Palestijnse Autoriteit). Volgens het bezettingsrecht is de bezettende macht verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid in het bezette gebied. De Oslo-akkoorden doen hieraan niet af, zoals ook blijkt uit het advies van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024.2
Herinnert u zich het antwoord van uw ambtsvoorganger dat Israëlische politiebureaus zich geregeld in gesloten nederzettingen bevinden, die Palestijnen alleen mogen betreden na goedkeuring en onder begeleiding? Bent u bereid om de Israëlische regering aan te spreken op het feitelijk mogelijk te maken van het doen van aangifte op bereikbare locaties?
Ja, ik ben bekend met dit antwoord. Het is belangrijk dat Palestijnen aangifte kunnen doen. In de praktijk is dit niet eenvoudig, vanwege de vele beperkingen die Palestijnen ondervinden om naar politiebureaus in nederzettingen te kunnen reizen. Het kabinet blijft de Israëlische autoriteiten aanspreken op de situatie op de bezette Westelijke Jordaanoever en wijst op Israëls internationaalrechtelijke verplichtingen.
Kunt u uiteenzetten welke afspraken er zijn gemaakt tussen de PA en de Israëlische autoriteiten ten aanzien van de veiligheid en bescherming van Palestijnse burgers in Area C? Zou u hierbij ook specifiek in kunnen gaan op afspraken ten aanzien van de mogelijkheid voor Palestijnen om ongehinderd aangifte te kunnen doen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven welke afspraken er specifiek zijn gemaakt ten aanzien van de rollen van de Palestijnse politie en de Israëlische autoriteiten en de afbakening van de verschillende bevoegdheden? Zou u, indien deze er zijn, kunnen verwijzen naar documenten waarin deze afspraken zijn vastgelegd?
Zie antwoord vraag 9.
De uitkoop van boeren en de daaropvolgende migratie van bedrijfsbezit naar privé |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() |
In hoeveel gevallen worden boeren die hun bedrijf beëindigen en vrijwillig gebruik maken van de opkoopregeling met een forse belastingaanslag geconfronteerd, bijvoorbeeld omdat hun bedrijfsmiddelen (waaronder de voormalige bedrijfswoning) overgaan naar privé (fiscale afrekening)?
Als ik de vraag goed begrijp, wordt aandacht gevraagd voor het volgende.
Bij een belastingplichtige die kwalificeert als ondernemer voor de inkomstenbelasting kan de ondergrond en de bijbehorende bedrijfswoning behoren tot het ondernemingsvermogen in box 1 (op basis van de zogenoemde vermogensetiketteringsregels). Door de beëindiging van de ondernemingsactiviteiten moet het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de fiscale boekwaarde van de bedrijfsmiddelen (de stille reserve) tot de belastbare winst uit onderneming in box 1 worden gerekend. Dit geldt ook voor de bedrijfswoning, als deze tot het ondernemingsvermogen is gerekend. De vermogensbestanddelen worden in het kader van de staking van de onderneming dan onttrokken naar privé of verkocht aan een derde. Dit geldt voor zowel agrariërs als andere ondernemers in de inkomstenbelasting. Voor agrariërs geldt specifiek dat het verschil tussen de boekwaarde en de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming van grond die tot de staking van de onderneming in het kader van de landbouwonderneming wordt gebruikt, onder voorwaarden is vrijgesteld onder de landbouwvrijstelling. Ten aanzien van de bedrijfswoning en bijbehorende ondergrond is de landbouwvrijstelling echter niet van toepassing.1
De wet biedt in beperkte mate een mogelijkheid om, bij het staken van de onderneming, de behaalde winst afzonderlijk te bepalen en te behandelen als te conserveren inkomen, mits die winst binnen een periode van 12 maanden na staking zal worden geherinvesteerd in een andere onderneming waaruit de belastingplichtige winst geniet. Overigens is het bij staking van de onderneming mogelijk om – onder voorwaarden – een stakingsaftrek en een stakingslijfrenteaftrek in aanmerking te nemen. Het bedingen van een stakingslijfrente biedt de mogelijkheid om de belastingheffing over de stakingswinst uit te stellen. Dit kan indien de opbrengst wordt gebruikt voor een fiscaal gefaciliteerde oudedagsvoorziening (stakingslijfrente).
In 2022 waren in totaal 3.531 agrarische ondernemingen met stakingswinst, waarbij relatief vaker dan bij niet-agrariërs sprake was van een situatie dat een onroerende zaak werd onttrokken en werd overgebracht naar privé (37% versus 14%). De gemiddelde stakingswinst (exclusief vrijgestelde winstbestandsdelen) bij agrarische ondernemingen bedroeg in 2022 circa € 302.000. Ook zijn er enkele tientallen agrariërs per jaar met stakingsverliezen. Daarnaast blijkt dat de stakingswinst uit onroerende zaken doorgaans substantieel hoger uitvalt wanneer een onroerende zaak wordt onttrokken naar privé, zowel bij agrarische als niet-agrarische ondernemingen. Over hoeveel van deze stakingswinst gemiddeld met het onttrekken van een onroerende zaak naar privé gemoeid is, zijn echter geen exacte cijfers te geven.
Verder is het de verwachting dat agrarische ondernemingen die deelnemen aan de beëindigingsregelingen gemiddeld genomen een gelijkend financieel profiel hebben aan de agrarische ondernemingen die eerder (gedeeltelijk) zijn gestaakt en dus te maken hebben gekregen met stakingswinsten.2 Daarmee zijn ook de belastingaanslagen waarmee zij geconfronteerd worden bij staking naar verwachting niet wezenlijk anders dan de belastingaanslagen van agrariërs die eerder hun onderneming (gedeeltelijk) staakten.
Zorgt deze fiscale realiteit naar weten van de Staatssecretaris ervoor dat boeren vaker in de knel komen bij het beëindigen van hun bedrijf via de vrijwillige opkoopregeling en zij er derhalve vanaf zien?
Er zijn mij geen signalen bekend dat agrariërs, vanwege de fiscale gevolgen van het onttrekken van bedrijfsmiddelen naar privé in het kader van de staking van de onderneming, in de knel komen bij deelname aan een vrijwillige beëindigingsregeling (en zij er derhalve van afzien). De fiscale wetgeving biedt in het algemeen verschillende faciliteiten die invloed hebben op de fiscale afrekening bij bedrijfsbeëindiging. Door mijn ambtsvoorganger Van Rij is een onderzoek uitgezet naar mogelijke fiscale belemmeringen bij beëindigingsregelingen en wat de mogelijkheden zijn om deze knelpunten aan te pakken.3 Naar aanleiding daarvan is in het Belastingplan 2024 de herinvesteringsreserve (HIR) in bepaalde situaties verruimd.
In hoeverre is het volgens de Staatssecretaris wenselijk dat boeren die willen stoppen dit om fiscale redenen dit toch niet doen?
Het is in beginsel niet wenselijk dat er fiscale belemmeringen zijn bij beëindigingsregelingen. Door mijn ambtsvoorganger Van Rij is (zie ook het antwoord op vraag 2) daarom onderzocht wat de fiscale belemmeringen zijn bij toepassing van de beëindigingsregelingen en wat de mogelijkheden zijn om deze aan te pakken. Op basis hiervan is door het vorige kabinet besloten om de HIR te verruimen. Hierdoor is toepassing van de HIR over de ondernemingsgrens ook mogelijk voor een IB-ondernemer in geval van de staking van een gedeelte van een onderneming als gevolg van overheidsingrijpen.
Een andere genoemde optie in het rapport is het verruimen van de stakingslijfrente. Door het onderzoek taskforce Landbouw en Fiscaliteit4 zijn aanpassingen van het stakingslijfrenteregime aangedragen om (1) de gehele leeftijdseis bij de stakingslijfrente af te schaffen (dus één maximaal bedrag ongeacht leeftijd), of (2) om alleen in geval van overheidsingrijpen toepassing van het hoogste maximumbedrag mogelijk te maken, ongeacht de werkelijke leeftijd. Vooralsnog is niet voor een dergelijke aanpassing gekozen.
Andere opties om bestaande fiscale regelingen voor stoppende ondernemers te verruimen zijn in het onderzoek taskforce Landbouw en Fiscaliteit5 bestempeld als beperkt doeltreffend en doelmatig. Een nieuw onderzoek naar dezelfde materie zal naar verwachting niet tot gewijzigde inzichten leiden.
Is de Staatssecretaris bereid om te kijken naar oplossingen waardoor boeren minder nadelige fiscale gevolgen ondervinden van gebruikmaking van de vrijwillige opkoopregeling en niet of pas later worden geconfronteerd met een belasting op de overgang van bedrijfsbezit naar privé?
Zie antwoord vraag 3.
Zou een conserverende aanslag gekoppeld kunnen worden aan de opkoopregeling om stoppende boeren financieel op korte termijn te ontlasten?
Zoals eerder aangegeven in antwoord op vraag 1 biedt de wet in beperkte mate een mogelijkheid om de behaalde winst, die is toe te rekenen aan bedrijfsmiddelen en aan herinvesteringsreserves, als gevolg van het staken van de onderneming te behandelen als te conserveren inkomen, mits die winst binnen een periode van 12 maanden na staking zal worden geherinvesteerd in een andere onderneming waaruit de belastingplichtige winst geniet. De termijn van 12 maanden kan in bepaalde (in de wet genoemde) omstandigheden op verzoek worden verlengd. Deze mogelijkheid van te conserveren inkomen geldt bij elke stakende onderneming en vindt plaats op verzoek van de belastingplichtige bij de aangifte met betrekking tot het stakingsjaar. Na voormeld verzoek in de aangifte wordt ten aanzien van het te conserveren inkomen een conserverende aanslag opgelegd. Voor deze conserverende aanslag wordt met inachtneming van bepaalde voorwaarden uitstel van betaling verleend.
Is er als alternatief een betalingsregeling denkbaar om voor uitgekochte boeren betere financiële omstandigheden te creëren en onmiddellijke belastingheffing te spreiden?
Wanneer de onderneming is gestaakt en sprake is van (tijdelijke) betalingsproblemen – er zijn dan onvoldoende middelen om de belastingschuld binnen de geldende betalingstermijn te voldoen − kan (telefonisch) worden verzocht om kortlopend uitstel van betaling van de belastingschuld, voor een periode van vier maanden. Daarnaast kan de ontvanger onder voorwaarden op verzoek voor maximaal twaalf maanden uitstel van betaling verlenen.
Het bericht 'Bij Transavia overwintert personeel op kosten van het UWV' |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel van Follow the Money over de contractconstructie van Transavia waarin gebruik gemaakt wordt van de 46-6-verdeling?1
Met het zogenoemde piek-dal contract van Transavia zoeken partijen de randen van het arbeids- en socialezekerheidsrecht op. Het hebben van pieken en dalen in de werkzaamheden is in beginsel een ondernemersrisico. Door de arbeidsovereenkomst op deze manier vorm te geven, wordt dit ondernemersrisico volledig afgewenteld op de samenleving. Dit vind ik onwenselijk, omdat werkgevers op deze manier hun verantwoordelijkheid ontlopen. Werk- en inkomenszekerheid moeten het uitgangspunt vormen. Daarom worden oproepcontracten in beginsel verboden met het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers. Dit wetsvoorstel is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met sociale partners. Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is het niet langer mogelijk (perioden van) nul-uren of een loonuitsluitingsbeding af te spreken. Partijen kunnen dan niet langer overeenkomen dat gedurende een bepaalde periode geen recht bestaat op arbeid en loon, zoals nu wel het geval is in het 46–6 contract.
Bent u op de hoogte van andere ondernemingen of sectoren die gebruik maken van soortgelijke regelingen, zoals bijvoorbeeld in de uitzendsector of in de logistiek? Zo niet, bent u bereid daar een onderzoek naar te starten?
Partijen hebben contractsvrijheid binnen de kaders van wet- en regelgeving als het gaat om het type arbeidsovereenkomst dat zij met elkaar aan gaan. Hierbij hebben partijen de vrijheid binnen een contract de arbeidsomvang te variëren. Aangezien het overeenkomsten tussen werkgevers en werknemers betreft, heb ik daar geen zicht op.
Constaterende dat uit onderzoek van het FNV blijkt dat 4 op de 10 flexwerkers op Werkloosheidswet (WW)-vakantie wordt gestuurd, daarnaast 79% van de flexwerkers weer terugkeert op de eerdere werkplek na ontslag en 59% van deze werknemers aangeeft dat het UWV hiervan op de hoogte was2, bent u het ermee eens dat werkgevers hier beter op gecontroleerd moeten worden, bijvoorbeeld door middel van een poortwachterstoets WW? Zo ja, wanneer bent u van plan dit te initiëren? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het arbeidsrecht zijn dergelijke contracten mogelijk en kan recht ontstaan op een WW.
In algemene zin geldt dat met het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers maatregelen worden genomen om de werk- en inkomenszekerheid van flexwerkers te vergroten. Met dit wetsvoorstel worden maatregelen genomen die zien op oproepovereenkomsten, uitzendovereenkomsten en tijdelijke contracten. Oproepovereenkomsten worden in beginsel afgeschaft en vervangen door een zekerder type contract. Dit houdt in dat altijd een arbeidsomvang moet worden overeengekomen groter dan nul uren en loonuitsluitingsbedingen niet langer mogelijk zijn. Voor minderjarigen, scholieren en studenten met een bijbaan en uitzendkrachten in Fase A blijft het wel mogelijk op oproepbasis te werken. Voor uitzendcontracten geldt dat de meest onzekere fasen van uitzend worden verkort. Daarnaast krijgen uitzendkrachten recht op ten minste gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden. Op het gebied van tijdelijke contracten worden maatregelen genomen om draaideurconstructies te voorkomen. De huidige onderbrekingstermijn van zes maanden tussen tijdelijke contracten wordt vervangen door een administratieve vervaltermijn van zestig maanden. Hierdoor krijgen werknemers sneller recht op een vast contract, zodat naar verwachting minder vaak een beroep zal worden gedaan op de WW. Het wetsvoorstel wordt naar verwachting in het tweede kwartaal van 2025 ingediend bij uw Kamer.
Vindt u dat, ondanks dat Transavia aangeeft dat het voldoet aan de wetgeving, dit grijs gebied wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Binnen het arbeidsrecht is het mogelijk om een arbeidsovereenkomst af te sluiten waarin de werknemer een wisselende arbeidsomvang heeft (art 7:628, negende lid, sub a, BW). Op grond hiervan kan Transavia arbeidsovereenkomsten afspreken waarbij 46 weken per jaar een vast aantal uren wordt gewerkt en zes weken per jaar nul uren wordt gewerkt.
Gedurende deze periode is geen arbeid overeengekomen en daarom ook geen recht op loon. Op grond van artikel 16 WW is er in dat geval sprake van een arbeidsurenverlies van ten minste vijf uur per kalenderweek en kan een recht ontstaan op een WW-uitkering indien aan de overige voorwaarden is voldaan (zie ook eerdere beantwoording).
Zoals reeds aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 vind ik deze situatie onwenselijk. Daarom worden met het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers oproepovereenkomsten in beginsel verboden. Na inwerkingtreding dit wetsvoorstel zullen partijen in beginsel niet langer nul uren overeen kunnen komen.
Bij individuele gevallen omtrent een WW-uitkering maakt het UWV gebruik van de Risicoscan Verwijtbare Werkloosheid3, zou hier door Transavia, die zich niet voldoende inzet om werk te bieden aan haar personeel terwijl dat er wel is, sprake zijn van verwijtbare werkloosheid? Zo ja, zou de werkgever in plaats van de werknemer hier dan niet voor moeten boeten?
U vraagt mij of er geen sprake zou zijn van verwijtbare werkloosheid. Op grond van de WW is er sprake van verwijtbare werkloosheid indien de werknemer zelf verantwoordelijk is voor zijn werkloosheid, bijvoorbeeld doordat de dienstbetrekking op zijn verzoek is beëindigd of er een dringende reden is die aan de werknemer te wijten valt. Hierbij speelt het geen rol of de werkgever voldoende heeft gedaan om het personeel ander werk aan te bieden.
Voor het ontstaan van een recht op WW moet sprake zijn van relevant arbeidsurenverlies van ten minste vijf uur per kalenderweek. Een arbeidsuur is een uur waarover de werknemer loon heeft ontvangen of recht op loon bestaat. Voor de periode van zes weken heeft de werknemer volgens zijn arbeidsovereenkomst geen recht op loon en is er dus sprake van arbeidsurenverlies van ten minste vijf uur per kalenderweek. Hierdoor kan voor een werknemer van Transavia recht ontstaan op een WW-uitkering indien ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan.
Constaterende dat in het artikel door het UWV wordt aangegeven dat het UWV niet kan controleren of Transavia ten onrechte gebruik maakt van de WW-regeling, terwijl op het moment dat een werknemer door middel van een contract met urenverlies terechtkomt in de WW, een instantie toch moet controleren of iemand recht heeft op deze regeling, op welke manier en in hoeverre controleert het UWV hierop, wordt dit gesignaleerd en wat gebeurt er met deze informatie? En mocht deze verantwoordelijkheid niet bij het UWV liggen, bij welke instantie ligt dat dan en hoe gaan zij om met dit toezicht?
Het UWV controleert het recht op WW. Daarvoor wordt getoetst aan de voorwaarden voor het recht op WW (zie ook antwoord op vraag 5 en vraag 6 bij de kamervragen van de leden de Hoop en Patijn). Bij het piek/dal contract van Transavia wordt voldaan aan de voorwaarden voor het recht op WW. UWV heeft geen rol in het controleren van de aard van de arbeidsovereenkomst.
Bent u het eens met de experts Ton Wilthagen & Harald Buijtenduik, genoemd in het artikel van Follow the Money, die deze constructie «onethisch» en «obscuur» noemen? Zo nee, waarom niet?
Onder het huidige recht is het mogelijk een wisselende arbeidsomvang af te spreken in de arbeidsovereenkomst, waaronder nul uren. Dit maakt dat medewerkers van Transavia gedurende zes weken per jaar te maken hebben met arbeidsurenverlies waardoor recht op WW kan ontstaan. Zie ook de eerdere beantwoording op vraag 4. Met het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers zullen oproepcontracten in beginsel worden verboden, zodat partijen niet langer een arbeidsomvang van nul uren kunnen afspreken.
Constaterende dat andere bedrijven binnen dezelfde sector zover bekend niet deze constructie hanteren, zo lost KLM, het moederbedrijf van Transavia, het probleem van piek- en dalseizoenen op met het vrijwillig overstappen van voltijd naar deeltijd,4 hoe beargumenteert u het gebruik van deze constructie door Transavia als blijkt dat dit niet noodzakelijk is om het probleem op te lossen?
In beginsel geldt dat werkgevers en werknemers binnen de kaders van wet- en regelgeving contractsvrijheid hebben als het gaat om welk type arbeidsovereenkomst zij met elkaar aangaan. Hierbij vindt het kabinet het belangrijk dat partijen kiezen voor een contract dat past bij de persoonlijke voorkeuren van werknemers en bij de aard en inrichting van het werk. Daarbij dient structureel werk zo veel mogelijk plaats te vinden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het kabinet vindt het belangrijk dat meer mensen een vaste baan krijgen en wil het doorgeschoten beroep op flexibele contractvormen terugdringen. Daarbij is het ook belangrijk dat werkgevers voldoende flexibiliteit behouden om hun bedrijfsvoering vorm te kunnen geven.
Uit de cao Cabinepersoneel van Transavia blijkt dat Transavia gebruik maakt van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd met een daarbij wisselende arbeidsomvang. Hierbij geldt dat gedurende een periode van zes weken per jaar een arbeidsomvang van nul uren is afgesproken, waarbij de werknemer geen recht heeft op loon. Naar de huidige wet- en regelgeving is dit toegestaan waarbij de minimum- en maximum arbeidsomvang niet zijn gereguleerd. Na inwerkingtreding van wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers zal het in beginsel niet langer mogelijk zijn een arbeidsomvang van nul uren overeen te komen. Binnen het bandbreedtecontract is het mogelijk zelf een minimum en maximum arbeidsomvang af te spreken, waarbij de maximumarbeidsomvang niet meer dan 130% van de minimumarbeidsomvang mag bedragen.
Op welke manier is het te rechtvaardigen dat de samenleving opdraait voor bedrijven als Transavia, die in slechte tijden door middel van coronasteun5 overeind zijn gehouden en nu misbruik maken van deze constructies ten koste van de samenleving? Bent u bereid Transavia en andere soortgelijke bedrijven aan banden te leggen in uw rol als aandeelhouder van KLM?
De WW wordt gefinancierd door de premies die door werkgevers worden afgedragen. Bekend is dat werknemers in de flexibele schil van de arbeidsmarkt een groter beroep doen op de WW. De WW-schadelast van flexibele contracten is circa 2,5 à 3 keer groter dan van vaste contracten.6
De hoogte van de WW-premie, die door de werkgever moet worden afgedragen, is afhankelijk van de aard van het contract.
De hoofdregel is dat voor werknemers met een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd de lage premie geldt, mits er geen sprake is van een oproepovereenkomst. Voor alle gevallen waarin niet aan de voorwaarden voor de lage WW-premie wordt voldaan, geldt de hoge WW-premie. Dat is onder andere het geval bij een oproepovereenkomst. Bij een oproepovereenkomst heeft de werknemer namelijk geen zekerheid over het aantal te werken uren en het loon, wat ook geldt voor min-max-, piek-dal- en nul-urencontracten. Voor 2025 is het lage premiepercentage vastgesteld op 2,74%, en het hoge premiepercentage op 7,74%. De premies worden elk jaar geïndexeerd, waarbij het verschil is vastgesteld op 5 procentpunt.
In sectoren die sterk afhankelijk zijn van seizoensarbeid is het niet altijd mogelijk met werknemers een vast contract met een vaste arbeidsomvang per week of maand overeen te komen. Met de premiedifferentiatie in de WW is hiermee rekening gehouden. Op grond van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) is het mogelijk om ook de lage WW-premie te betalen voor schriftelijke contracten voor onbepaalde tijd waarbij de arbeidsomvang als een vast aantal uren per tijdseenheid van ten hoogste een jaar is overeengekomen. Belangrijke voorwaarde hierbij is dat het recht op loon gelijkmatig over die tijdseenheid is gespreid (de zogenoemde jaarurennorm). In het piek/dal contract van Transavia ontbreekt echter de jaarurennorm, waardoor het contract wordt beschouwd als een oproepovereenkomst (voor onbepaalde tijd). Voor dit type contract geldt dat de werkgever het hoge WW-percentage verschuldigd is.
De steun aan KLM tijdens de COVID-19 pandemie betrof steun in economisch uitzonderlijke omstandigheden die de tijdelijke maatregelen rechtvaardigde. Er was sprake maatregelen met voorwaarden waar de KLM aan moest voldoen. Dit is een andere situatie dan deze.
De directie van KLM is verantwoordelijk voor de dagelijkse aansturing van de organisatie. Arbeidsvoorwaardelijke regelingen zijn dus ook verantwoordelijkheid van de directie van KLM en de Minister van Financiën is daarom niet voornemens om Transavia op dit vlak te interveniëren bij Transavia. De Minister van Financiën vindt het in zijn rol als aandeelhouder wel belangrijk dat er bij deelnemingen sprake is van goed werkgeverschap. Bovendien verwacht hij dat deelnemingen zich aan de geldende wet- en regelgeving houden en spreekt hij deelnemingen erop aan als dat niet zo is.
Deelt u de mening dat deze oneigenlijke schijnconstructie rond werkloosheid schadelijk is voor werknemers die volkomen terecht een beroep doen op de WW wegens inkomensderving?
Zie ook mijn eerdere beantwoording van de vragen. Zoals aangegeven in de beantwoording is het mogelijk in de arbeidsovereenkomst een wisselende arbeidsomvang overeen te komen. Daardoor kan er een recht op een WW-uitkering ontstaan vanwege arbeidsurenverlies. Ook deze werknemers doen in dat geval terecht een beroep op de WW. Zoals ook eerder vermeld vind ik het zogenoemde piek-dal contract zoals gehanteerd door Transavia onwenselijk. Partijen zoeken hiermee de randen van het arbeids- en socialezekerheidsrecht op. Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers zal de zogenoemde piek-dal contract zoals toegepast door Transavia, niet langer mogelijk zijn.