De subsidie voor het Kroondomein |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Zal het Kroondomein per 15 september 2021 voor 358 dagen van zonsopgang tot zonsondergang geopend zijn, nu uit uw brief van 8 september 2021 (Kamerstuk 2021Z15091) blijkt dat de huidige subsidieverlening niet aan de wettelijke openstellingsvoorwaarden voldoet? Zo nee, waarom niet?
Nee. De nieuwe subsidievoorwaarden die ik uw Kamer heb toegestuurd, gelden vanaf 2022. De tijdelijke sluiting van het gebied per 15 september 2021 is niet in strijd met de thans geldende subsidievoorwaarden.
Bent u bereid op basis van uw voorgenomen beleidswijziging ten aanzien van de subsidievoorwaarden in relatie tot openstelling, terstond motie van de Partij voor de Dieren (Kamerstuk 33 576, nr. 123)1 uit te voeren waarin de Kamer verzoekt om jaarronde openstelling van Kroondomein Het Loo? Zo nee, waarom niet?
Zijn er in het Natuurbeheersplan 2022 van de provincie Gelderland terreinen uitgesloten van de openstellingsplicht of is een dergelijke uitzonderingsbepaling voorzien, gezien het feit dat in de specifieke subsidievoorwaarden (Agrarisch) natuurbeheer Kroondomein 2022–2027 in artikel 5 onder d bepaald wordt dat de openstellingsplicht niet geldt als «het terrein in het natuurbeheersplan 2022 van de provincie Gelderland uitgesloten [is] van de openstellingsplicht»? Zo ja, welke en op welke gronden?
Zal het mogelijk zijn om bezwaar aan te tekenen tegen de nieuwe subsidieaanvraag? Hoe lang loopt de bezwaar- en beroepstermijn wanneer er sprake is van een nieuwe subsidieaanvraag en waar zal deze worden gepubliceerd?
Deelt u het kabinetsstandpunt dat de subsidieverlening aan de Koning als gebruiker voortaan overeenkomstig de voor iedereen geldende openstellingsbepalingen, kennelijk op dit moment niet overeenkomstig de geldende regels heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de ten onrechte verstrekte subsidie van 4,7 miljoen euro terug te vorderen wegens het niet voldoen aan de openstellingsplicht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kunt u aangeven welke afschotvergunningen er zijn verstrekt aan het Kroondomein voor het komende jachtseizoen 2021/2022, in aantallen per diersoort?
Kunt u deze vragen vóór 15 september 2021 beantwoorden?
Mislukte veenvorming in het Wierdense Veld |
|
Derk Jan Eppink (JA21) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek dat de provincie Overijssel de onderbouwing van de consequenties van een beoogd maatregelenpakket met betrekking tot hoogveengebied Wierdense Veld niet heeft afgerond toen de tussentijdse resultaten uitwezen dat de doelen daarmee niet zullen worden gehaald?1
Ik ben bekend met de bewering van Stichting AgriFacts, maar het tegendeel blijkt waar te zijn: de eindconcepten van het in opdracht van LTO Noord uitgevoerde onderzoeken lieten zien dat de doelen juist wel gehaald kunnen worden, zij het met fors meer impact op de omgeving dan eerder voorzien. In de Bestuurlijke Adviescommissie voor het Wierdense Veld zijn de bevindingen onderschreven; deze commissie bestaat uit vertegenwoordigers van LTO Noord, Landschap Overijssel, het waterschap, Vitens, de gemeenten Wierden en Hellendoorn en de provincie Overijssel. Door het stil leggen van het gebiedsproces in het najaar van 2019 zijn de onderzoeksrapporten weliswaar nog niet van het stempel «definitief» voorzien, maar dat had niets te maken met de inhoud van die rapporten. Recent hebben gedeputeerde staten van Overijssel besloten het gebiedsproces te hervatten. Hierbij wordt voortgebouwd op de resultaten van de onderzoeken.
Bent u bekend met de bevinding dat op de locatie waar een miniem perceel «actief hoogveen» staat ingetekend geen hoogveen werd aangetroffen, terwijl de ontwikkeling van «herstellend hoogveen» in veruit het grootste deel van het gebied in geen geval reëel lijkt?
Ik ben bekend met de bewering, maar van een bevinding is geen sprake. Zoals ik op 7 september jl. heb geantwoord op schriftelijke vragen van de PVV-fractie (2021D32304) is in opdracht van het Ministerie van LNV eerder dit jaar door hoogveendeskundigen in het Wierdense Veld de locatie met «actief hoogveen» opnieuw beoordeeld en ingemeten.
Evenmin is de bewering juist dat de ontwikkeling van «herstellend hoogveen» in veruit het grootste deel van het gebied in geen geval reëel lijkt. Dit habitattype is reeds over een groot deel van het gebied aanwezig en hoeft dus niet ontwikkeld te worden. Het ontwikkelen van het type buiten het huidige voorkomen is overigens ook geen onderdeel van de instandhoudingsdoelstelling, want die doelstelling omvat alleen kwaliteitsverbetering van de bestaande oppervlakte.
Kunt u de constatering bevestigen dat er geen studie beschikbaar is waaruit blijkt dat het zogenaamde veenvormend vermogen in de gekarteerde 383 hectares van het Wierdense Veld naar verwachting binnen dertig jaar, dus voor 2030 gerekend na twintig jaar herstelmaatregelen, is hersteld?2
De basis voor de conclusie dat «herstellend hoogveen» met een oppervlakte van 383 ha aanwezig is, is gelegd in het rapport «Kartering van de habitattypen Actieve en Herstellende hoogvenen in Nederland» (Jansen e.a., 2013). In dat rapport is uitgelegd waarom en in hoeverre voor de bestaande kwalificerende vegetatie geldt dat deze in 30 jaar verbeterbaar is, mits de noodzakelijke herstelmaatregelen worden getroffen. Met «verbeterbaar» wordt verwezen naar wat in de Habitatrichtlijn wordt verstaan onder «Aangetast hoogveen waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk is» (zoals de officiële naam luidt van H7120). Uit die naam blijkt dat niet hoeft te worden aangetoond dát het aangetaste hoogveen binnen 30 jaar is hersteld, maar alleen dat het die potentie heeft. Het hangt af van het moment van het daadwerkelijk uitvoeren van alle benodigde maatregelen wat 30 jaar concreet betekent. Het jaar 2030 is dus niet bepalend, vooral niet omdat tot nog toe slechts een deel van de benodigde maatregelen daadwerkelijk is uitgevoerd.
Overigens hebben op 22 september jl. Provinciale staten van Overijssel ingestemd met de uitvoering van deze benodigde maatregelen.
Onderkent u dat Nederland een andere definitie voor herstellend hoogveen hanteert dan voorgeschreven door de Europese Commissie, waarbij de harde termijn van dertig jaar voor redelijkerwijze veenvorming ten onrechte is weggelaten?
In het Profielendocument uit 2009 is de Europese definitie («there is a reasonable expectation of reestablishing vegetation with peat-forming capability within 30 years») praktisch vertaald. In de EU-definitie staat namelijk niet welke vegetatie tot veenvorming in staat is en wat die veenvorming precies inhoudt. Die praktische vertaling is in samenwerking met hoogveendeskundigen tot stand gekomen. Eerst is onderscheid gemaakt tussen het al dan niet voorkomen van hoogveenvegetatie op onveraarde veengronden (zo ja: dan is hoogveenherstel binnen 30 jaar een redelijke verwachting). Vervolgens is onderscheid gemaakt tussen vegetaties met een goede en een matige kwaliteit (is de kwaliteit goed, dan is eveneens hoogveenherstel binnen 30 jaar een redelijke verwachting; is de kwaliteit matig, dan moet er nader onderzoek op locatie gedaan worden naar de herstelbaarheid). De termijn van 30 jaar staat dus nog steeds in de definitie van H7120; van weglaten is daarom geen sprake.
Ziet u in dat de maatregelen in het Wierdense Veld een miljoenenverspilling zijn en een typisch voorbeeld van Natura 2000-beleid waarin Nederland doelen nastreeft op een wijze die strenger is dan de Europese Commissie voorschrijft en die alleen op papier haalbaar zijn?
Uit bovenstaande antwoorden blijkt dat hier geen sprake van is.
Het bericht ‘Dierenpark Amersfoort waarschuwt bezoekers voor loslopende wolf’ |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dierenpark Amersfoort waarschuwt bezoekers voor loslopende wolf»?1
Ja.
Acht u Dierenpark Amersfoort veilig voor bezoekers nu er voor de tweede keer in korte tijd dieren ontsnapt zijn?
Er is veel aandacht voor de veiligheid van mens en dier binnen dierentuinen en er worden voorzorgsmaatregelen genomen om ontsnappingen te voorkomen. Zo moeten dierverblijven in dierentuinen beschikken over een adequate afscheiding die het uitbreken van dieren voorkomt en een veilige barrière vormt tussen de dieren en het publiek. Als een ontsnapping toch voorkomt, moet hier adequaat op gereageerd worden om gevaarlijke situaties te voorkomen of te beëindigen. Daarom moeten dierentuinen in het bezit zijn van een noodprotocol. Beide zaken worden getoetst bij verlening van een dierentuinvergunning.
Het is dan ook uitzonderlijk dat dierentuindieren ontsnappen, helemaal wanneer dit twee keer achter elkaar in hetzelfde dierenpark gebeurt. DierenPark Amersfoort heeft in beide gevallen adequaat opgetreden en bezoekers snel in veiligheid gebracht. Bovendien heeft de dierentuin beide incidenten onderzocht en maatregelen getroffen om ontsnappingen in de toekomst nog beter te voorkomen.
Herinnert u het antwoord op de vragen over de doodgeschoten ontsnapte chimpansees in Amersfoort waarin u aangaf dat er een onafhankelijk onderzoek gestart zou worden naar wat is misgegaan en wat verbeterd kan worden?2 Is dit onderzoek al afgerond, en zijn de conclusies geïmplementeerd? Zo ja, kunt u dit onderzoek met de Kamer delen? Zo niet, op welke termijn kan dit onderzoek worden verwacht?
DierenPark Amersfoort heeft zelf een onafhankelijk onderzoek uit laten voeren naar aanleiding van de ontsnapping van de chimpansees. Dit onderzoek is inmiddels afgerond. Ik heb het onderzoeksrapport niet in mijn bezit. Wel ben ik met de dierentuin in gesprek gegaan over de uitkomsten van het onderzoek en de implementatie daarvan.
Er is binnen het onderzoek gekeken naar de totstandkoming van de ontsnapping en naar het neerschieten van de ontsnapte dieren. De chimpansees konden ontsnappen door een menselijke fout. Het verblijf werd niet volledig gesloten en er is geen controle geweest op het sluiten van het verblijf. Bij controle van het verblijf werd te veel op handelingen door de dierverzorgers vertrouwd, bijvoorbeeld bij het dubbel checken of de dierverblijven correct waren afgesloten.
Direct na de ontsnapping heeft de dierentuin de werkwijze bij de chimpansees aangescherpt om herhaling te voorkomen. Bovendien zijn naar aanleiding van het onderzoeksrapport verdere verbeteringen geïmplementeerd. Zo is er een zogenaamd lock out tag out-systeem aangebracht. Dit systeem zorgt er met behulp van mechanische blokkering voor dat bepaalde handelingen pas uitgevoerd kunnen worden nadat een vorige handeling is voltooid. Zo is het nu bijvoorbeeld technisch onmogelijk het verblijf van de chimpansees te openen voordat het luik dat de dieren buiten sluit gesloten is. Daarnaast zijn op aanbeveling van het onderzoeksbureau veiligheidsprotocollen geconcretiseerd, werkinstructies vernieuwd en is de training die nieuwe medewerkers ondergaan geüpdatet. Deze aanpassingen zijn in eerste instantie toegepast bij de chimpansees en worden momenteel ook zoveel mogelijk geïmplementeerd in de rest van de dierentuin. Zo wordt het risico op ontsnappingen in de gehele dierentuin verkleind.
Ook kan naar aanleiding van het onderzoek geconcludeerd worden dat het doodschieten van de ontsnapte chimpansees de enige handeling was die een einde kon maken aan de levensbedreigende situatie die was ontstaan doordat de dieren medewerkers aanvielen. Het teruglokken van de dieren naar hun verblijf was even daarvoor niet succesvol gebleken. Het toepassen van eventuele alternatieve methoden om de dieren uit te schakelen, bijvoorbeeld via verdoving of het vangen van de dieren met een net, zou te veel gevaar voor de medewerkers hebben opgeleverd.
Hoeveel incidenten met ontsnapte dieren staat u toe voordat de vergunning van Dierenpark Amersfoort wordt ingetrokken?
Het is uitzonderlijk dat dierentuindieren ontsnappen, maar als het gebeurt neem ik dit serieus. Er wordt dan onderzocht of een dierentuin zich heeft gehouden aan de geldende veiligheids- en noodprotocollen. Als dit niet het geval is, zal de dierentuin hierop aangesproken worden. De veiligheids- en noodprotocollen worden bij aanvraag van de dierentuinvergunning beoordeeld. Ook is hier nadrukkelijk aandacht voor tijdens inspecties binnen dierentuinen. DierenPark Amersfoort heeft bij beide ontsnappingen gewerkt volgens de geldende veiligheids- en noodprotocollen.
Bent u bereid om na dit incident het bestaansrecht van dierentuinen te heroverwegen? Zo ja, op welke manier wilt u dit gaan doen? Zo niet, waarom niet?
Nee. Het betreft hier een uitzonderlijk incident, terwijl dierentuinen een belangrijke maatschappelijke bijdrage leveren op het gebied van educatie en conservatie.
Wel vind ik het belangrijk dat onderzocht wordt wat er mis is gegaan en hoe ontsnappingen in de toekomst nog beter voorkomen kunnen worden. DierenPark Amersfoort heeft dit gedaan na de ontsnapping van de chimpansees, zoals uitgelegd in mijn antwoord op vraag 3. Ook na de ontsnapping van de wolven heeft de dierentuin direct maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. Het dierenpark deelt haar ervaringen ook met andere dierentuinen. Ook zal de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de ervaringen in DierenPark Amersfoort meenemen in de beoordeling en inspecties van verblijven in andere dierentuinen.
Deelt u de mening dat de wolf als soort die van nature in Nederland thuishoort niet in gevangenschap zou moeten leven, maar juist de kans moet krijgen om onderdeel uit te maken van de Nederlandse natuur?
Dat dieren ook in de Nederlandse natuur voorkomen, staat los van de educatieve waarde van het houden van deze dieren in dierentuinen. Het tentoonstellen van inheemse diersoorten in dierentuinen kan juist helpen om mensen enthousiast te maken over de natuur dicht bij huis. Dierentuinbezoekers leren daarmee de Nederlandse natuur beter te waarderen en worden gestimuleerd zich in te zetten om de natuur beter te beschermen. Dat neemt niet weg dat ook natuurexcursies zeer educatief kunnen zijn. Dit soort natuureducatie, waaronder informatieverstrekking over de wolf in de Nederlandse natuur, is belegd bij de provincies.
Deelt u de mening dat mensen veel meer over de wolf kunnen leren van een natuurexcursie, dan van dieren in gevangenschap? Zo ja, gaat u dit omzetten in beleid? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Vraag 6 en 7 heb ik voorzien van een gecombineerd antwoord.
Afschot van grote meerderheid van wilde zwijnen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jagers schieten recordaantal edelherten dood op Veluwe» waarin de Faunabeheereenheid (FBE) concludeert dat «het afschieten van wilde zwijnen weinig effect heeft»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat wilde zwijnen bijzonder intelligent zijn, een nieuwsgierig karakter kennen, in sociale structuren leven en op een complexe wijze met elkaar communiceren?
Wilde zwijnen zijn inderdaad bijzonder intelligente dieren.
Hoe rechtvaardigt u het doden van gezonde (pasgeboren) dieren en het aan flarden schieten van sociale structuren, groepshiërarchie en populatiedynamiek? Deelt u de mening dat je dieren niet beschermt door ze af te schieten?
In de Wet natuurbescherming is het faunabeheer en zo ook het beheer van wilde zwijnen gedecentraliseerd naar de provincies. Gedeputeerde staten zijn in dezen bevoegd gezag en besluiten over de door de Faunabeheereenheid Gelderland vastgestelde faunabeheerplannen waarin het beheer beschreven staat. Het faunabeheerplan dient tevens ter onderbouwing van de aanvraag om ontheffing die vervolgens door gedeputeerde staten wordt afgegeven onder de daarin opgenomen voorwaarden. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten die de provincie hierbij neemt.
Hoe zou u de intrinsieke waarde van deze dieren willen omschrijven?
Voor de intrinsieke waarde van dieren volg ik de zienswijze van de Raad van Dieraangelegenheden (RDA) «Wegen van welzijn van dieren in de natuur» uit 2017. De RDA stelt hierin dat de intrinsieke waarde van het dier verwijst naar een eigenwaarde die losstaat van het nut dat het dier voor de mens kan hebben. Respect voor deze eigenwaarde betekent dat belangen van dieren worden meegewogen bij het nemen van beslissingen. De RDA maakt het respect voor de intrinsieke waarde van het dier concreet in de vorm van een moreel vereiste dat menselijk ingrijpen in het dier of zijn leefomgeving niet leidt tot structurele of substantiële aantasting van dierenwelzijn, diergezondheid en integriteit van het dier2.
Is het waar dat er in 2021 een grotere natuurlijke sterfte onder jonge zwijnen is vastgesteld dan in eerdere jaren? Zo ja, kunt u aangeven waarom dan toch de jacht op biggen is geopend per 1 juli?
Navraag bij de provincie Gelderland leert dat zij geen aanwijzingen heeft dat sprake zou zijn van een grotere natuurlijke sterfte onder jonge zwijnen. Zoals ik bij vraag 3 aangeef is het faunabeheer in de Wet natuurbescherming gedecentraliseerd naar de provincies. Gedeputeerde staten zijn bevoegd gezag en besluiten over het betreffende faunabeheerplan. In de faunabeheerplannen staan onder andere de aanvangstijden van het wildbeheer. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen van de Faunabeheereenheid Gelderland en besluiten die de provincie neemt in het kader van populatiebeheer en schadebestrijding.
Kunt u per FBE/afschotgebied aangeven hoeveel zwijnen er geteld zijn in de diverse regio's van de Veluwe in 2021 en hoeveel afschotvergunningen er verstrekt zijn?
Mijn ministerie beschikt niet over deze gegevens, zie ook het antwoord op vraag 5. Voor Kroondomein Het Loo verwijs ik u graag door naar https://www.kroondomeinhetloo.nl/media/1498/het-faunabeheerplan-kroondomein-het-loo-2021.docx.
Kunt u aangeven of de verschillen tussen getelde zwijnen en vergunde afschotaantallen groter of kleiner zijn dan in voorgaande jaren?
Zoals ik ook aangeef in het antwoord op vraag 6, beschikt mijn ministerie niet over deze gegevens.
Kunt u de ontwikkeling in de verhouding getelde zwijnen/verleende toestemming afschotaantallen over de laatste vijf jaar verstrekken?
Zie mijn antwoord bij vraag 6.
Deelt u de mening dat bij minder getelde aantallen wilde zwijnen het aantal vergunde afschotaantallen zou moeten afnemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid daarover in contact te treden met de provincie Gelderland, gelet op het feit dat afschot plaatsvindt in het leefgebied van de wolf als beschermde soort?
Zoals ik al eerder aangeef in mijn beantwoording is het niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten die de provincie neemt in het kader van schadebestrijding en populatiebeheer. Zoals ik al eerder heb aangegeven in antwoord op uw vragen (kenmerk 2021D24569) kan in gebieden waar de wolf gevestigd is jacht, schadebestrijding en populatiebeheer plaatsvinden, overeenkomstig de voor die gebieden geldende goedgekeurde faunabeheerplannen en daaruit voortvloeiende ontheffingen.
Kunt u aangeven hoe de vergunde afschotaantallen van wilde zwijnen zich verhouden tot de draagkracht van het leefgebied en wie deze draagkracht heeft vastgesteld en op welke wijze?
Mijn ministerie beschikt niet over deze gegevens, zie mijn antwoord bij vraag 6.
Is het waar dat de zichtbaarheid van wilde zwijnen is afgenomen gedurende de lockdown en dat er geen bijzondere schade aan de natuur is opgetreden onder invloed van de populatieontwikkeling van het wilde zwijn? Zo nee, op welke bronnen baseert u zich?
Deskundigen van de faunabeheereenheid Gelderland bevestigen dat dieren zich door de hogere recreatiedruk op de Veluwe dieren dieper in de bossen ophouden dan voor de lockdown. Dieren laten ander gedrag zien als gevolg van deze menselijke aanwezigheid. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat populaties verschoven zijn. Dit omdat wilde zwijnen op de gehele Veluwe voorkomen. Uit de tussenrapportage naar het topvraatmonitoring komt naar voren dat de huidige populaties wilde zwijnen een negatieve invloed hebben op de habitatdoelen van Natura 2000 zoals de oude eiken- en beukenbossen door vraat- en wroetschade3.
Kunt u aangeven hoeveel procent van de populatie wilde zwijnen op de Veluwe dit jaar op de planning staat om geschoten te worden? Hoe beoordeelt u dit percentage in relatie tot het feit dat het gaat om een beschermde diersoort en in relatie tot de wettelijk erkende intrinsieke waarde van het zwijn?
Mijn ministerie beschikt niet over deze gegevens, zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Bent u bereid zowel de telgegevens als de verleende afschotvergunningen voor zwijnen op de Veluwe integraal te delen? Zo nee, waarom niet?
De telgegevens evenals de afschotvergunningen zijn al geopenbaard en voor een ieder toegankelijk. Voor verleende afschotvergunningen en telgegevens verwijs ik u graag door naar https://www.faunabeheereenheid.nl/gelderland/PUBLICATIES/Archief.
Bent u bereid om het «nulstandsbeleid» op te heffen, zodat wilde zwijnen die buiten de Veluwe en Nationaal Park De Meinweg (voor)komen niet direct worden gedood puur en alleen vanwege het feit dat ze buiten bepaalde gebieden lopen?
Zoals ik bij vraag 3 heb aangegeven is het beheer van zwijnenpopulaties een verantwoordelijkheid van de provincies.
Wilt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De verlenging van het Europees Diploma voor de Oostvaardersplassen en Nationaal Park Weerribben-Wieden. |
|
Laura Bromet (GL), Bouchallikh |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verlenging van het Europees Diploma van de Raad van Europa voor de Oostvaardersplassen en Nationaal Park Weerribben-Wieden?1, 2
Ja.
Bent u ook verheugd met de tweede verlenging van het Europees Diploma voor zowel de Oostvaardersplassen als de Weerribben-Wieden en deelt u de mening dat dit goed nieuws is voor de natuur? Deelt u de mening dat deze erkenning van alle inspanningen van de betrokken natuurorganisaties zeer waardevol is?
Ja.
Deelt u het streven van de betreffende natuurorganisaties om deze natuurgebieden ook na 2029 in aanmerking te laten komen voor het Europees Diploma?
Ja.
Deelt u de aanbeveling van de Raad van Europa dat de ontwikkeling en ingebruikname van Lelystad Airport de natuurkwaliteit van de Oostvaardersplassen en Nationaal Park Weerribben-Wieden niet in gevaar moet brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de conclusie dat deze aanbeveling nóg een extra argument is om Lelystad Airport niet te openen?
Aan de Europese Diploma’s voor de Oostvaardersplassen en Nationaal Park Weerribben-Wieden is de voorwaarde verbonden dat de ontwikkeling en het gebruik van Lelystad Airport de doelen of de kwaliteit van deze Natura 2000-gebieden niet in gevaar mag brengen. Deze voorwaarde sluit volledig aan bij de uitgangspunten die leidend zijn geweest bij de routeontwikkeling van en naar de luchthaven.3 Zo is er geen route ontworpen boven de Oostvaardersplassen, en geldt, net als voor andere Natura 2000-gebieden, een minimum vlieghoogte van 3.000 voet. Hier bovenop is het voor Nationaal Park Weerribben-Wieden mogelijk gebleken om tegemoet te komen aan opmerkingen in de zienswijzeprocedure, en zijn routeoptimalisaties doorgevoerd waardoor het wachtgebied is verplaatst en de bocht om dit gebied is verruimd. Hierdoor kan een naderend vliegtuig zoveel mogelijk gelijkmatig dalen met minder motorvermogen, op een minimum vlieghoogte van 6.000 voet.4 In het kader van de actualisatie van het Milieu Effect Rapport (MER)5 bij het wijzigingsbesluit heeft een onafhankelijk bureau de effecten van Lelystad Airport op natuur onderzocht. Hierin wordt geconcludeerd dat de tijdelijke aansluitroutes plaatsvinden op een hoogte van 6.000 voet en hoger, en dat de conclusie (uit het eerdere MER 2014) dat er geen sprake zal zijn van de aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden daarom niet verandert.
Kan men er op vertrouwen dat, ondanks kwalijke recente berichtgeving rondom de prioritering van Lelystad Airport3, de natuurkwaliteit daadwerkelijk de hoogste prioriteit heeft voor het gehele kabinet? Zult u er alles aan doen om de verlenging van het Europees Diploma mogelijk te maken?
De besluitvorming met betrekking tot Lelystad Airport is controversieel verklaard. Wel wil ik opmerken dat de verplichting tot het beschermen en behouden van Natura 2000-gebieden volgt uit Europese richtlijnen. Het Europees Diploma voor natuurgebieden van de Raad van Europa wordt verleend aan de terreinbeheerders van de betreffende gebieden. Desgewenst kan de overheid ze daarbij steunen.
Een eventuele subsidieaanvraag voor Kroondomein Het Loo |
|
Joost Sneller (D66), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw toezegging om een eventuele aanvraag voor subsidie ten behoeve van het onderhoud en/of beheer van Kroondomein het Loo voor de periode na 31 december 2021 met de Kamer te delen, in ieder geval voordat deze zou worden toegekend?1
In de door u aangehaalde antwoorden op Kamervragen van 2 juli 2020 heb ik toegezegd dat ik, mocht er sprake zijn van een nieuwe aanvraag, de Kamer voorafgaande aan een eventuele toekenning van een nieuwe subsidie zal informeren.
Heeft u reeds een nieuwe subsidieaanvraag ontvangen? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen en wanneer verwacht u hierover een voornemen tot een besluit aan de Kamer te kunnen voorleggen?
Nee, ik heb nog geen aanvraag ontvangen. Ik zal invulling aan bovenstaande toezegging geven door u voorafgaande aan een eventuele aanvraag het kader met de subsidievoorwaarden te sturen, waaraan de aanvraag getoetst zal worden.
Indien u nog geen nieuwe subsidieaanvraag heeft ontvangen, wat is de uiterste datum waarop een dergelijke aanvraag bij u binnen dient te zijn om ten behoeve van het Kroondomein ook per 1 januari 2022 weer subsidie te kunnen ontvangen?
Een subsidieverzoek dient uiterlijk 31 december 2021 ingediend te worden, om vanaf 1 januari 2022 (eventueel met terugwerkende kracht) in te kunnen gaan.
Ontbossing voor biodiesel uit palm en soja. |
|
Barry Madlener (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «10 Years Of EU’s Failed Biofuels Policy Has Wiped Out Forests The Size Of The Netherlands – Study»?1
Ja.
Deelt u de onderzoeksresultaten, waarin gesteld wordt dat de productie van biodiesel uit palmolie en soja gezorgd heeft voor het kappen van bossen ter grootte van een land als Nederland? Zo nee, waarom niet?
Alle ingezette grondstoffen voor biobrandstoffen in Nederland en Europa moeten voldoen aan strenge duurzaamheids- en reductiecriteria. Als deze hier aan voldoen dan is de klimaatwinst helder. Toch is het terecht dat de onderzoekers kritisch zijn vanwege het ontbossingsrisico gerelateerd aan het gebruik van palm- en sojaolie voor biobrandstoffen. Zowel in Nederland als in Europa zijn wij ons bewust van dit risico. In Nederland is het daarom al jaren de praktijk, die ook is vastgelegd in ons nationale klimaatakkoord en bestendigd in de recent door de Kamers aangenomen Wet milieubeheer3, om deze beide gewassen niet te gebruiken als biobrandstoffen. Het kabinet wil voedsel- en voedergewassen sowieso zo min mogelijk gebruiken voor biobrandstoffen. Dit past binnen de doelstelling van het kabinet om biomassa zo hoogwaardig mogelijk in te zetten en ook bij het ontwikkelen van de circulaire economie.
Specifiek voor biodiesel geldt dat deze duurzame brandstof in Nederland uitsluitend geproduceerd wordt uit afvalstoffen en residuen, zoals de jaarlijkse rapportage van de Nederlandse Emissieautoriteit ook laat zien4. Dergelijke grondstoffen hebben geen impact op landgebruik en negatieve effecten zoals ontbossing. Deze aanpak is daarmee niet tegenstrijdig aan beleid om wereldwijd meer bos te realiseren. Deze afvalstoffen halen tot wel 80% CO2-reducties in de keten ten opzichte van fossiele energie. De klimaatwinst is daarmee helder. Het totaal verbieden van biodiesel is daarmee geen effectief middel in de opgave om CO2 te reduceren.
EU-breed geldt dat gewassen met een hoog-ILUC risico (op het moment alleen palmolie) vanaf 2023 worden uitgefaseerd naar nul in 2030 en dat geen groei is toegestaan ten opzichte van het gebruik in 2019. Conform de motie van de leden Kroger en Lacin5 neemt het kabinet bij de actualisering van de wetenschappelijke data waarop het ILUC-risico van grondstoffen wordt bepaald een proactieve rol op zich door onder andere zijn kennis op dit domein te delen. Conform de motie van het lid Schonis6 spant het kabinet zich daarbij in om ook sojaolie aan te laten merken als een grondstof met een hoog-ILUC risico. Ook in Europees verband wordt in toenemende mate ingezet op de productie van biobrandstoffen uit afvalstoffen en residuen.
Bent u het eens met de stelling dat we per direct moeten stoppen met biodiesel, gezien het feit dat ontbossing en habitatverlies het vervangen van gewone diesel niet rechtvaardigen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u het antwoord op eerdere Kamervragen herinneren, waarin staat «dat het van groot belang is dat er in Nederland en wereldwijd meer bos kan groeien»?2 Deelt u de conclusie dat dat haaks staat op het biodieselbeleid, waarmee wordt bijgedragen aan de rampzalige kaalkap van bossen? Wilt u deze vernietigende klimaatfarce werkelijk op uw geweten hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u biodiesel in Nederland verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Beseft u dat uw klimaatbeleid het klimaat niet ten goede komt, sterker nog: de natuur vernietigt? Zo nee, waarom niet?
De duurzaamheidscriteria van de Europese Richtlijn hernieuwbare energie (RED) zijn leidend voor de toepassing van biobrandstoffen. Ook in het nationale Duurzaamheidskader Biogrondstoffen, die het advies van de SER overneemt, zijn deze criteria leidend bij de toepassing van biogrondstoffen. Deze criteria, zoals «mogen niet geproduceerd zijn uit grondstoffen verkregen van land met een hoge biodiversiteitswaarde», dienen ongewenste effecten zoals door uw fractie geschetst te voorkomen. Alleen biobrandstof die aantoonbaar voldoet aan de criteria mag worden ingezet. Nationaal en Europees span ik mij in om deze criteria te blijven borgen en kwetsbaarheden te voorkomen, bijvoorbeeld via de ketenanalyse biodiesel7 en de joint statement8 over toezicht en transparantie.
Hoeveel bossen moeten nog sneuvelen voor uw klimaatwaanzin?
Zie antwoord vraag 6.
De zoutwinning en lekkages bij Nedmag |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel van Follow the Money, RTV Drenthe en RTV Noord over Nedmag waaruit blijkt dat zij van de lekkage in 2018 hadden kunnen weten?1 Deelt u de mening van de mijnbouwdeskundig ingenieur dat Nedmag het had kunnen voorzien?
Ja, ik ken het artikel. Ik deel de mening dat het bedrijf de lekkage had kunnen voorzien niet. Zowel toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) als Nedmag hebben aangegeven dat de lekkage in 2018 niet was te voorzien tijdens de fase van actieve zoutwinning.
Welke conclusies trekt u uit de uitspraak van de mijnbouwdeskundig ingenieur dat het samenvloeien van cavernes tot een bepaald volume, onverantwoord is? Welke voorwaarden worden er aan cavernes gesteld om de veiligheid te garanderen?
In het winningsplan2 en in mijn instemmingsbesluit3 is reeds aangegeven dat het niet langer beoogd is om cavernes te laten samengroeien tot een cluster met groot ondergronds volume. In het instemmingsbesluit heb ik voorwaarden opgenomen waarin het maximale volume van de cavernes is begrensd. Ook is de toegestane druk in deze cavernes begrensd voor het behoud van de integriteit van het cavernedak.
Hoe staat uw uitspraak in beantwoording van mijn Kamervragen van 30 april 2018 (Aanhangsel Handelingen 2714): «Bij het afgeven van vergunningen moet het risico op verontreiniging van het grondwater ten allen tijde verwaarloosbaar te zijn. Indien dit niet zo is wordt een vergunning niet afgegeven» in verhouding tot uw recente instemmingsbesluit tot 2045? Waaruit blijkt dat het risico op verontreiniging van grondwater verwaarloosbaar is?
De uitspraak uit 2018 verhoudt zich tot het recente instemmingsbesluit waarin beoordeeld is dat de risico’s voor verontreiniging van het grondwater verwaarloosbaar zijn.
In de beoordeling van het risico op verontreiniging van het grondwater is gekeken naar de kans dat verontreinigende stoffen uit de caverne de ondergrond in kunnen stromen, het grondwater kunnen bereiken en de eventuele effecten van die gebeurtenis.
In het instemmingsbesluit is de cavernegrootte en de cavernedruk beperkt om lekkage te voorkomen en de integriteit van het cavernedak te borgen. Tevens is vastgesteld dat zich tussen de bovenliggende zoutlaag en de ondiepe ondergrond meerdere afsluitende lagen bevinden. Daarnaast wordt de pekel uit de cavernes afgelaten aan het einde van de periode van actieve winning. Tot slot is meegewogen dat er een relatief kleine hoeveelheid van een alternatieve dakolie gebruikt zal gaan worden. Dit alternatief bevat minder toxische stoffen dan diesel en is daardoor minder schadelijk.
De kans dat dakolie de bovenste lagen van de ondergrond waar het grondwater zich bevindt, bereikt of in de toekomst zal bereiken en het grondwater verontreinigt heb ik daarmee beoordeeld als verwaarloosbaar.
Hoe staat de risicobeoordeling die Nedmag heeft laten uitvoeren in verhouding tot het negatieve advies van Staatstoezicht op de Mijnen, gemeente Midden Groningen, provincie Groningen en Waterschap Hunze en Aa’s voor het winningsplan?
In de risicobeoordeling in het winningsplan wordt ingegaan op het risico op bodemtrillingen, het risico op verontreiniging van het grondwater en het risico op schade aan gebouwen en infrastructuur als gevolg van bodemdaling. In het instemmingsbesluit heb ik beschreven hoe ik de genoemde adviezen heb gewogen. Ik geef u hier een beknopte weergave.
Over het beperkte risico op bodemtrilling zijn de door Nedmag gemaakte risicobeoordeling en alle uitgebrachte adviezen in overeenstemming.
Er zijn negatieve adviezen die zien op het gebruik van diesel als dakolie om milieuhygiënische redenen. Hieraan heb ik gevolg gegeven door in te stemmen met het gebruik van een alternatieve dakolie en een alternatieve wijze van ontwikkelen van de caverne waardoor het gebruikte volume sterk verminderd zal zijn ten opzichte van de eerder aangelegde cavernes (zie ook het antwoord op vraag 3).
De bodemdaling is een omvangrijk onderdeel van het instemmingsbesluit. Het overgrote deel van de bodemdaling is een gevolg van de winning uit het verleden. De adviezen zien op het beperken van de bodemdaling als gevolg van nieuwe en voortgezette winning. Hieraan heb ik gevolg geven door niet in te stemmen met de voortzetting van de winning uit caverne Veendam-3.
SodM heeft negatief geadviseerd op voortzetting van actieve winning uit de bestaande cavernes om samengroei aan het cavernecluster te voorkomen en daarmee herhaling van het incident uit 2018 te voorkomen. Om deze samengroei te voorkomen heb ik niet ingestemd met voortzetting van de winning uit caverne Veendam-3 en heb ik de voortzetting van de winning uit caverne Tripscompagnie-9 in tijd en omvang beperkt.
Klopt de conclusie dat het voortbestaan van Nedmag prioriteit had bij het verstrekken van de vergunning zodat zij de schades in de toekomst kunnen blijven betalen? Wat gebeurt er als Nedmag failliet gaat met het sluiten van de putten, de waterbeheersmaatregelen die nodig zijn bij bodemdaling en de afhandeling van de schades? Wie is dan verantwoordelijk? Hoe heeft u dit risico ingedekt?
Nee, dat klopt niet. Het wettelijke toetsingskader van het winningsplan ziet op de beoordeling van veiligheid en de gevolgen van de winning. Het voortbestaan van een bedrijf is daar geen onderdeel van.
Vanaf 1 november 2021 kunnen mensen met schade zich melden bij de Commissie Mijnbouwschade die de schade zal beoordelen. Indien de Commissie Mijnbouwschade tot conclusie komt dat schade is veroorzaakt door de zoutwinning dan zal Nedmag deze moeten vergoeden.
Indien Nedmag failliet zou gaan, kunnen burgers zich melden bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat voor uitbetaling uit het waarborgfonds.
Herkent u overeenkomsten met de gaswinning in Groningen, zoals het ontkennen van het mijnbouwbedrijf dat schade door hun activiteiten komt? Of de jarenlange strijd die omwonenden moeten voeren om hun schade vergoed te krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken de onrust die in de omgeving leeft en het vermoeden dat mensen hebben dat hun woningen als gevolg van de zoutwinning door Nedmag zijn of kunnen worden beschadigd. Ik verwijs u graag naar het antwoord op vraag 8 waarin ik aangeef hoe ik de geleerde lessen in Groningen ga toepassen op de situatie rond de afhandeling van schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten in Nederland.
Waarom ontkent u in uw reactie op het artikel uit vraag 1, dat bij Nedmag en de staat, economische belangen zwaarder wegen dan de veiligheid van omwonenden van een mijnbouwgebied?
Het is onjuist dat economische belangen zwaarder wegen dan de veiligheid van omwonenden. De veiligheid van de zoutwinning is beoordeeld in het instemmingsbesluit. De economische belangen zijn geen onderdeel van het wettelijke toetsingskader en ook geen onderdeel geweest van de afweging.
Heeft u lessen geleerd uit de problemen rondom het Groningenveld die u gaat toepassen op de situatie rondom de gaswinning in Groningen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb lessen geleerd uit de problemen rondom het Groningenveld welke ik ga toepassen op de situatie rond de afhandeling van schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten in Nederland. Daarom heb ik, naast het Instituut Mijnbouwschade Groningen, een onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade ingesteld die woningeigenaren en kleine bedrijven ondersteunt in het proces van schadeafhandeling. De Commissie doet onderzoek en adviseert over de oorzaak en de omvang van de schade, waarmee de Commissie Mijnbouwschade in de praktijk de bewijslast van de schademelder overneemt. Het advies van de Commissie Mijnbouwschade is bindend voor het mijnbouwbedrijf. Op dit moment adviseert de Commissie Mijnbouwschade alleen nog over schademeldingen door bodembeweging als gevolg van de winning of opslag van gas in of uit kleine velden. Vanaf 1 november a.s. wordt daar mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning aan toegevoegd. De Commissie Mijnbouwschade neemt ook meldingen in behandeling van mogelijke schade door gestapelde mijnbouw.
In het geval er meerdere oorzaken aan de schade ten grondslag liggen, zal de Commissie Mijnbouwschade in haar advies aangeven welk deel veroorzaakt is door welke mijnbouwactiviteit en welke vergoeding zij daarbij adviseert. Daar waar er een samenloop is met schade als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld, zal er afstemming plaatsvinden tussen Commissie Mijnbouwschade en het Instituut Mijnbouwschade Groningen.
Welk deel van de winsten van Nedmag wordt in een schadefonds gestort om (toekomstig) gedupeerden te compenseren? Doet de staat ook een bijdrage vanuit de opbrengsten in dat fonds?
In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat mijnbouwbedrijven of rechtsopvolgers aansprakelijk zijn voor mijnbouwschades. Mocht er geen mijnbouwbedrijf of rechtsopvolger meer zijn, dan kunnen bewoners een beroep doen op het publieke Waarborgfonds Mijnbouwschade. Dit Waarborgfonds is gevuld door mijnbouwbedrijven uit de olie-, gas- en zoutsector. Daarnaast kan ik op basis van de Mijnbouwwet, indien ik daar aanleiding toe zie, financiële zekerheid eisen om eventuele schade die in toekomst ontstaat te vergoeden. Ik zie op dit moment daarom geen aanleiding om een aanvullend schadefonds op te richten.
Bent u bereid de omkering van bewijslast, of het bewijsvermoeden, toe te passen in gebieden van zoutwinning? En bij gebieden met gestapelde mijnbouw? Wilt u uw antwoord toelichten?
Een wettelijke bewijsvermoeden is een vergaande afwijking van het uitgangspunt in het bewijsrecht dat degene die iets stelt, dat ook moet bewijzen. Zo'n afwijking vergt een voldoende rechtvaardiging. Voor het Groningenveld is hier sprake van, omdat hier tienduizenden schademeldingen waren in korte tijd die grotendeels toe te wijzen waren aan bodembeweging door de opslag of winning van gas in of uit deze velden. Bij zoutwinning of in gebieden met gestapelde mijnbouw buiten het effectgebied van het Groningenveld gaat het om veel minder schadegevallen, waardoor een voldoende rechtvaardiging voor het wettelijk bewijsvermoeden ontbreekt.
Wilt u zelf deze vragen beantwoorden?2
Als Minister van Economische Zaken en Klimaat ben ik verantwoordelijk voor de beantwoording van Kamervragen. Ik hecht eraan dat de beantwoording correct, begrijpelijk en gecontroleerd is. Daarom worden mijn antwoorden op Kamervragen vrijwel altijd voorgelegd aan de partijen waarover de Kamervragen gaan. Op deze manier worden feitelijke onjuistheden voorkomen. In sommige gevallen worden partijen verzocht om een suggestie voor de beantwoording van de vragen, dit heeft te maken met de detail en complexiteit van de onderwerpen. Ondanks deze afstemming blijf ik verantwoordelijk voor de juistheid van de beantwoording op het moment dat ik mijn brief aan de Tweede Kamer stuur. Het is vervolgens aan uw Kamer om een vervolg te geven aan mijn brief.
In het geval van de voorliggende Kamervragen is SodM en Nedmag om input gevraagd op de vragen die voor hun organisatie relevant zijn voor de feitelijke onderbouwing zodat uw Kamer juist wordt geïnformeerd.
Nederland die relatief meer bomen kapt dan Brazilië |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat Nederland relatief meer bos kapt dan er jaarlijks in Brazilië worden gekapt? Zo nee, waarom niet?
Het vergelijken van de kap van jonge Nederlandse bossen, ooit aangeplant met het oog op houtproductie, met het verdwijnen van oerbos in één van de rijkste ecosystemen op aarde, behoeft nuance. In de periode 2013–2017 ontstond er forse ontbossing primair als gevolg van het omvormen van (productie)bossen naar andere typen natuur die te lijden hadden onder verdroging en verzuring. Deze onder druk staande natuurtypen als heide of duin zijn uitgebreid ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000, om te voorkomen dat deze habitats en aanwezige beschermde soorten nog verder achteruitgaan. Anderzijds is er in die tijd ook bos verdwenen als gevolg van bestemmingsplanwijzigingen ten behoeve van infrastructuur of woningbouw, die pas bij ingang van de Wet natuurbescherming in 2017 compensatieplichtig is.
Deelt u de mening dat van de 37.000 hectare «extra» bos, zoals verwoord in de bossenstrategie, er voor ten minste 3.400 hectare bos geen sprake is van «extra», omdat deze ter compensatie komt voor bos gekapt in Natura 2000-gebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitleggen hoe het kan dat u spreekt over 37.000 hectare «extra» bos?
De ambitie is inderdaad om 37.000 hectare extra bos in 2030 te realiseren ten opzichte van de nulmeting begin 2021. 3.400 hectare bos betreft bos dat geveld is in het kader van de uitvoering van instandhoudingsmaatregelen in Natura 2000-gebieden. Hiervoor geldt een uitzondering van de herplantplicht op grond van artikel 4.4, eerste lid onder 1 van de Wet natuurbescherming. In het kader van mijn ambitie zoals verwoord in de Bossenstrategie wil ik ervoor zorgen dat de bomen die geveld zijn in deze gebieden alsnog herplant worden, ook al is dat wettelijk gezien niet nodig. Daarom beschouw ik de herplant van deze bomen ook als «extra», ook al begrijp ik dat dit anders aanvoelt dan de rest van de ambitie van 37.000 hectare.
Is het waar dat er sinds 2017 een uitzondering geldt voor het compenseren van bos (herplantplicht), gekapt in het kader van omvorming van bos naar andere natuur op grond van Natura 2000-gebieden, maar dat 400 hectare van dit bos nu toch gecompenseerd zal worden? Zo ja, beaamt u dat de uitzondering op de herplantplicht geschrapt kan worden? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat compensatie niet vereist is bij het kappen van bos ter uitvoering van instandhoudingsmaatregelen of een passende maatregel als bedoeld in artikel 2.2. van de Wet Natuurbescherming. Deze uitzondering gold echter al langer in de Boswet, die in 2017 op is gegaan in de Wet natuurbescherming. De 3.400 hectare bos die sinds 2017 is gekapt in dit kader, of nog op de planning staat, wordt met terugwerkende kracht gecompenseerd met middelen uit het Programma Natuur. Uiteraard wordt er terughoudend omgegaan met deze kap binnen Natura 2000-gebieden. Ik ben voornemens het hoofdstuk «houtopstanden» in de Wet natuurbescherming te evalueren. Daarin zal ik ook dit punt meenemen om te bezien welke aanpassingen nodig zijn om dit onderdeel van de wet in lijn te brengen met het geformuleerde beleid uit de Bossenstrategie, waaronder het schrappen van de voorgenoemde uitzondering binnen Natura 2000-gebieden.
Deelt u de mening dat de compensatie voor het kappen van bomen buiten het Natuurnetwerk, ook daadwerkelijk buiten het Natuurnetwerk moet plaatsvinden? Zodat reeds bestaande natuur niet gebruikt kan worden als «compensatie»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe houdt u hier toezicht op?
Ik deel uw mening dat er netto geen achteruitgang mag zijn in het areaal aan natuur bij het compenseren van bos dat verloren gaat voor andere doeleinden dan natuur. Provincies stellen hiervoor regels op, die veelal specifiek rekeninghouden met gronden waarop reeds bijzondere natuurwaarden aanwezig zijn.
Hoeveel bos, gekapt buiten het Natuurnetwerk, is gecompenseerd binnen het Natuurnetwerk ten koste van bestaande natuur?
Dat wordt niet bijgehouden.
Deelt u de mening dat biodiversiteit gebaat zou zijn bij een gevarieerde en natuurlijke plaatsing van bomen in compensatiebos, in tegenstelling tot het huidige gridwerk? Zo nee, waarom niet?
Een gevarieerde, maar dichte plaatsing heeft ten opzichte van een symmetrisch beeld met dezelfde dichtheid weinig meerwaarde voor de biodiversiteit. De biodiversiteit is vooral gediend bij variatie, met name in plantafstanden, zodat verschillende gradiënten ontstaan. Dit houdt in dat je sommige delen meer open laat terwijl je andere delen in een hoge dichtheid aanplant. Of je dat in een standaard gridwerk of in een natuurlijke plaatsing doet maakt op de lange termijn niet uit. Ook klopt het uitgangspunt dat alle aanplant in een standaard gridwerk gebeurt niet. Er zijn verschillende variaties denkbaar, die ook in de praktijk tot uiting komen. Onder andere het Praktijkboek Bosbeheer, een standaardwerk, behandelt deze verschillende vormen. Qua beleving ben ik het met u eens dat symmetrie de eerste 10 tot 15 jaar voor een onnatuurlijk beeld zorgt. Met het oog op klimaatverandering en nieuwe technieken voor het aanplanten van bomen worden ook dit soort beplantingsvraagstukken meegenomen in door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) gesteunde onderzoeken.
Hoe wordt bij de kap van bos en bomen gecompenseerd voor het biodiversiteitsverlies in lijn met de instandhoudingsdoelen? Hoe ziet u hierop toe?
Voor kwalificerende habitattypen (bijvoorbeeld Oude eikenbossen, Veldbies-beukenbossen of Vochtige alluviale bossen) binnen Natura 2000-gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen. Deze bossen worden niet gekapt om natuurontwikkeling van andere habitattypen te vergroten. Wanneer deze onder ruimtelijke ingrepen te lijden hebben, moeten voor deze habitattypen compenserende maatregelen worden getroffen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) (voor zaken die onder het Rijk vallen) en de provincies zien hier op toe. Verder geldt de Wet natuurbescherming voor de instandhouding van beschermde soorten die in het gebied aanwezig zijn. Als de voorgenomen ingreep gevolgen heeft voor de instandhouding van de betreffende soorten, dan moeten daarvoor mitigerende of compenserende maatregelen genomen worden om nadelige effecten te voorkomen. Als dat niet mogelijk is dan wordt de ontheffing niet verleend en dan mag er dus ook niet gekapt worden.
Bent u van plan om de (beschermde) flora die verloren gaat door de aanplant van (extra) bos in het Natuurnetwerk en in de bestaande natuur buiten het Natuurnetwerk als uitvoering van de bossenstrategie, te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier uitvoering aan geven?
Bosaanleg binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) zal alleen plaatsvinden op plekken waar de natuurontwikkeling niet voldoende tot stand komt of op gronden die onderdeel zijn van de beoogde uitbreiding van het NNN onder het Natuur Pact. In het eerste geval gaat het met name om graslanden die als kruiden- en faunarijk grasland te boeken staan. Dit zijn vaak voorstadia van zeldzamere graslandvegetaties. Wanneer de aanplant van bos een negatief effect heeft op beschermde soorten, moeten deze effecten gemitigeerd of gecompenseerd worden of een ontheffing worden aangevraagd, conform de Wet natuurbescherming.
Deelt u het inzicht dat bij de kap van een volwassen boom er een koolstofschuld oploopt die pas gecompenseerd is wanneer een compensatieboom volwassen is? Zo nee, waarom niet?
Dat inzicht deel ik. Wel moet rekening gehouden worden met het gebruik van het hout van de betreffende boom en de natuurlijke levensloop. Bij duurzame toepassing (bijvoorbeeld in de bouw) kan de koolstof decennia vastgehouden worden. Aangezien bossen voortdurend in ontwikkeling zijn, ligt die uitspraak op het niveau van een boscomplex genuanceerder. In de methodiek van de boekhouding voor het klimaat van de VN (LULUCF), wordt rekening gehouden met de gevolgen van ontbossing en bebossing door een overgangsfase in te bouwen van 30 jaar voor nieuw bos. Na 30 jaar compenseert nieuw bos dan ook pas het kappen van volwassen bos. Deze periode is 20 jaar voor de CO2 die wordt vastgelegd in de bosbodem.
Deelt u het inzicht dat de CO2-uitstoot door de aanplant van jonge compensatiebomen niet zal afnemen, ten minste niet in de komende decennia, en dat juist het tegenovergestelde gebeurt, namelijk dat de kap nu zorgt voor een hogere CO2-uitstoot, gezien de ontbossing in Nederland sinds 2013 voor een jaarlijkse uitstoot van 1,5 miljoen ton CO2 zorgt, vergelijkbaar met 750.000 extra auto's op de Nederlandse wegen?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw reflectie hierop?
De ontbossing van het afgelopen decennium moet ook in het licht van de biodiversiteitscrisis bezien worden. Dat betekent dat er soms moeilijke keuzes zijn gemaakt waarbij niet zowel het klimaat als de biodiversiteit evenredig geholpen konden worden. Met de compensatie proberen we het koolstofvastleggend vermogen op te trekken, zodat de biodiversiteitswinst blijft, maar de koolstofvoorraad ook weer wordt hersteld. Daarnaast nemen de bestaande bossen nog altijd veel CO2 op, waardoor bossen netto koolstof blijven vastleggen.
Deelt u de mening dat de CO2-uitstoot door vlaktekap in het kader van regulier bosbeheer meegenomen moet worden in de berekening van het volume van de jaarlijkse CO2-uitstoot door boskap?
Vlaktekap (en andere vormen van kap) worden al sinds 1990 gerapporteerd als directe CO2-uitstoot. Nederland rapporteert de volledige CO2-balans van het bestaande bos als het verschil tussen bijgroei en oogst. Bijgroei wordt hierbij berekend als een CO2-vastlegging en alle oogst wordt hierbij gerapporteerd als CO2-bron, behalve een deel dat in houtproducten blijft vastgelegd. Het verschil tussen die twee geeft de netto balans (de vastlegging voor Nederland). Voor deze CO2-balans maakt het niet uit of Nederland de jaarlijkse oogst van 1,3 miljoen m3 hout via uitkap of vlaktekap uitvoert. Op dit moment wordt gekeken of de gerapporteerde CO2-uitstoot uit de bodem nauwkeuriger in beeld kan worden gebracht.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Vanwege het zomerreces was dat niet mogelijk.
De aanleg van een wolvenhek in Friesland |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eerste paal geslagen voor wolvenhek Friesland, project blijft omstreden»?1
Ja.
Deelt u het inzicht dat een hek om Friesland zowel ecologisch als praktisch niet gewenst is, vanwege onder andere de versnippering van natuurgebieden, het doorbreken van landschappen en het doorkruisen van particuliere terreinen? Zo nee, waarom niet?
Door een hek te plaatsen worden natuurgebieden opgedeeld, hetgeen niet past bij het streven om natuurgebieden in Nederland weer met elkaar te verbinden. Er wordt aan gewerkt om de versnippering te verminderen door het beschermen en afronden van het Natuurnetwerk Nederland, waarover het Rijk met de provincies afspraken heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur.
In verschillende natuurgebieden zijn bovendien doelsoorten aangewezen, waarvan de populatie niet verder achteruit mag gaan of in een gunstige staat van instandhouding moet worden teruggebracht. Hekken kunnen ook de migratiemogelijkheden van deze diersoorten beïnvloeden.
Kunt u bevestigen dat het tegenhouden van wolven niet is toegestaan op grond van de Europese Habitatrichtlijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit handhaven?
De wolf is opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en is daarmee een strikt beschermde soort. De Habitatrichtlijn voorziet onder meer in bescherming door het verbieden van tal van schadelijke handelingen ten aanzien van individuen van die soorten, waaronder het opzettelijk verstoren. Hieronder kan ook worden verstaan het ontoegankelijk maken van bestaand leefgebied door het oprichten van een hekwerk. De omvang en ingrijpendheid van een gegeven handeling spelen een rol bij de beoordeling door bevoegd gezag (provincie Fryslân in dit geval) en de rechter of sprake is van verstoren.
Zo lang de wolf niet in een gunstige staat van instandhouding is, is inperking van de migratiemogelijkheden voor wat betreft de mogelijkheid van gebiedskeuze en vestiging niet toegestaan. Beperkingen kunnen wel worden gesteld aan trekgedrag door het gericht treffen van begunstigende maatregelen, naast het treffen van beperkende maatregelen. Hierbij kan worden gedacht aan het uitrasteren van snelwegen of provinciale wegen om verkeersslachtoffers te voorkomen, en het daarbij tegelijkertijd inrichten van wildviaducten of andere voorzieningen die een veilige passage van een weg kunnen borgen.
Klopt het dat het volledige wolvenhek 150 kilometer lang zal zijn en de hele buitengrens van Friesland beslaat? Zo nee, wat is dan de ligging en de lengte?
Bij de provincie Fryslân is geen officieel plan ingediend. Op dit moment is er slechts een proefopstelling geplaatst. Op verzoek van de provincie is een toezichthouder ter plaatse geweest en deze heeft geconstateerd dat het hekwerk als een soort lijnvormige erfscheiding (één zijde) bij één agrariër is geplaatst met een perceelsbreedte van maximaal 400 meter.
Is er een vergunning afgegeven op basis van de Wet natuurbescherming voor de bouw van het hek en/of heeft er een passende beoordeling plaatsgevonden? Zo ja, is de vergunning afgegeven voor het gehele hek of slechts voor delen van het hek?
Nee, er is geen ontheffings- of vergunningsaanvraag door de initiatiefnemers ingediend bij de provincie Fryslân.
Is op basis van onderzoek vastgesteld dat andere (grote) dieren geen «significante negatieve» effecten zullen ondervinden van de bouw en aanwezigheid van het hek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit onderzoek delen met de Kamer?
Nee, er heeft geen onderzoek plaatsgevonden. Op basis van de informatie van de toezichthouder is de inschatting dat een middelgroot dier als de das door het hek heen kan lopen. Grotere dieren kunnen om het huidige hek heen lopen waardoor migratie van en naar het Natura 2000-gebied, Drents-Friese Wold, mogelijk is.
Welke beschermde plant- en diersoorten zullen negatieve gevolgen ondervinden van de plaatsing van het hek? Hoeveel natuur zal er gecompenseerd moeten worden?
Omdat er geen aanvraag, en dus geen onderzoek, door de initiatiefnemers is overhandigd, kan niet met zekerheid worden gesteld of en welke dieren negatieve gevolgen zullen ondervinden van het plan.
Deelt u het inzicht dat het veel effectiever is om een schapenweide te beveiligen dan om een provincie af te sluiten van de rest van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Een hek om de provincie is vanwege de enorme omvang zeer moeilijk sluitend te maken. De effectiviteit van het plaatsen van een hek om migratie van de wolf tegen te gaan is daarom zeer beperkt. Daarnaast zijn er hoge kosten verbonden aan de aanleg en het permanente onderhoud van een dergelijk hek.
Bescherming van vee tegen predatie door wilde dieren, en huisdieren zoals honden, is een verantwoordelijkheid van dierhouders zelf. Op grond van artikel 1.6 lid 3 van het Besluit houders van dieren moet een houder zijn dieren, indien nodig, beschermen tegen roofdieren. Bij12 biedt schapenhouders de Faunaschade PreventieKit aan, waarin niet-dodelijke preventieve maatregelen zijn beschreven. Het plaatsen van afrasteringen om percelen is hierin opgenomen als een zeer effectieve manier om wolven te weren van landbouwpercelen.
Deelt u het inzicht dat als het hek mogelijk in zijn geheel geplaatst wordt, andere initiatieven zouden kunnen volgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om te voorkomen dat meer van dergelijke hekken gebouwd zullen worden in Nederland?
Het is niet mogelijk in te gaan op alle eventuele toekomstige initiatieven. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden er verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde diersoorten. Om in aanmerking te komen voor ontheffingen van deze verbodsbepalingen onder de strikte voorwaarden die daaraan verbonden zijn, zal een initiatiefnemer in beeld moeten brengen welke soorten zich bevinden in een projectgebied en door de uitvoering van het project beïnvloed worden. Om toestemming te kunnen verlenen voor een inbreuk op de verbodsbepalingen zal moeten worden onderbouwd dat er geen andere bevredigende oplossingen zijn om tegemoet te komen aan de wettelijke belangen. Het is vervolgens aan de provincie als het bevoegde gezag om te handhaven en toe te zien op de naleving van de voorschriften die zijn verbonden aan de ontheffing die op grond van de Wet natuurbescherming wordt verleend.
De uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland over het gebruik van landbouwgif, ontwatering en beregening rond Natura 2000 |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de rechtbank Noord-Nederland heeft geoordeeld dat agrarische bedrijven die landbouwgif gebruiken, ontwateren of beregenen met oppervlakte- of grondwater rond Natura 2000-gebieden gezien moeten worden als project, waarvoor een passende beoordeling gemaakt moet worden om het effect op beschermde natuurgebieden te kunnen beoordelen?
Zoals ik eerder in de beantwoording van de vragen van het lid Boswijk (Aanhangsel van de Handelingen, Vergaderjaar 2020–’21, nr. 3584)1 heb aangegeven, oordeelde de rechtbank dat in de lokale en concrete situatie de provincie Drenthe onvoldoende invulling heeft gegeven aan de eigen onderzoeksplicht, als bepaald in de Algemene wet bestuursrecht. Volgens de rechter is onvoldoende door de provincie aangetoond dat op grond van objectieve gegevens op voorhand kan worden uitsloten dat de drainage en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de nabijheid van een Natura 2000-gebied geen negatieve significante effecten kan hebben voor het betrokken gebied. Die zekerheid is wel vereist om af te kunnen zien van een vergunningstoets op grond van de Wet natuurbescherming. De provincie is het bevoegde gezag in deze zaak en heeft besloten in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. Het past mij om het vervolg van deze concrete rechtsgang af te wachten, voordat ik tot een interpretatie van deze kwestie kan komen en kan bepalen welke stappen nodig zijn om de impact in kaart te brengen.
Kunt u bevestigen dat dit erop neerkomt dat dergelijke agrarische bedrijven, indien een verslechterend effect op een natuurgebied niet uitgesloten kan worden, dus een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming nodig hebben?1
Alleen activiteiten die significant schadelijke gevolgen kunnen hebben voor instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden, zijn vergunningplichtig op grond van de in de Wet natuurbescherming geïmplementeerde Habitatrichtlijn.
Kunt u bevestigen dat deze vergunningplicht voortvloeit uit de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn, die stelt dat Natura 2000-gebieden kwalitatief niet achteruit mogen gaan?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 en 2.
Erkent en omarmt u deze uitspraak van de rechter, mede gezien de huidige natuurcrisis, en gaat u een vergunningplicht invoeren voor alle situaties waarin een project significante gevolgen kan hebben op Natura 2000-gebieden? Zo ja, gaat u dit opnemen in de Wet natuurbescherming? Zo nee, waarom niet en handelt u hiermee in strijd met de jurisprudentie?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 en 2.
Kunt u, als verantwoordelijke Minister voor de correcte implementatie en uitvoering van de Habitatrichtlijn, de provincies erop wijzen dat ook agrarische bedrijven die landbouwgif gebruiken, ontwateren of beregenen onder het begrip project vallen en dus vergunningplichtig kunnen zijn?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 en 2.
Kunt u de provincies erop wijzen dat vele van dergelijke agrarische activiteiten momenteel worden uitgevoerd zonder de benodigde natuurvergunning, en dat eventuele handhavingsverzoeken zorgvuldig moeten worden bekeken in het licht van een correcte uitvoering van de Wet natuurbescherming?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 en 2.
Kunt u bevestigen dat wanneer landbouwgif door middel van drift en verdamping veel verder reikt dan de grenzen van landbouwpercelen, zoals u ook heeft erkend in antwoorden op eerdere Kamervragen, dit niet alleen een risico vormt voor beschermde natuurgebieden, maar ook voor de algemene gezondheid van mensen? Zo ja, op welke manier gaat u dat gezondheidsrisico afdekken? Zo nee, waarom niet?2
Ik heb in de antwoorden op de vragen over berichten in de media «Hoe landbouwgif het hart van natuurgebieden bereikt» en «Bestrijdingsmiddelen uit landbouw gevonden in Drentse natuurgebieden» aangegeven dat in de meetgegevens geen trend te zien is tussen gehalten van chemische stoffen in vegetatie en de afstand tot het landbouwgebied en dat dit volgens het RIVM een aanwijzing dat de aanwezigheid van chemische stoffen van verschillende herkomst het gevolg is van diffuse belasting van de natuurgebieden via de lucht. De bronnen kunnen daardoor dichtbij de onderzochte natuurgebieden liggen of tientallen of honderden kilometers daar vandaan.
Ik heb uw Kamer vorig jaar het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 gestuurd. Dit uitvoeringsprogramma beoogt een omslag naar weerbare planten en teelsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Dit leidt tot een drastische vermindering van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, dan bij voorkeur laag-risicomiddelen en nagenoeg zonder emissie naar het milieu en nagenoeg zonder residu op producten. Dit uitvoeringsprogramma bevat verschillende acties om de emissie naar het milieu – zoals drift – te verminderen tot nagenoeg nul (Kamerstuk 27 858, nr. 518).4
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en ik hebben uw Kamer toegezegd om te verkennen of een pilot naar (maximale) toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden tot de mogelijkheden behoort. Deze verkenning loopt. We zijn in gesprek met verschillende deskundigen, zoals van het RIVM, hierover. Hierbij is de insteek om te kijken welke factoren een rol spelen in de hoogte van toxiciteitsdruk in verschillende gebieden en hoe je deze factoren zou kunnen bepalen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Rechtelijke uitspraak maakt van natuurvoorzorgsprincipe het verlammingsprincipe’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rechterlijke uitspraak maakt van natuurvoorzorgsprincipe het verlammingsprincipe»?1
Ja.
Kunt u een inschatting maken van wat in de dagelijkse praktijk de gevolgen van deze uitspraak zijn voor agrarische ondernemers?
Zoals ik eerder in de beantwoording van de vragen van het lid Boswijk (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2020-2021, nr. 3584)2 heb aangegeven, oordeelde de rechtbank dat in de lokale en concrete situatie de provincie Drenthe onvoldoende invulling heeft gegeven aan de eigen onderzoeksplicht, als bepaald in de Algemene wet bestuursrecht. Volgens de rechter is onvoldoende door de provincie aangetoond dat op grond van objectieve gegevens op voorhand kan worden uitsloten dat de drainage en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de nabijheid van een Natura 2000-gebied geen negatieve significante effecten kan hebben voor het betrokken gebied. Die zekerheid is wel vereist om af te kunnen zien van een vergunningstoets op grond van de Wet natuurbescherming. De provincie is het bevoegde gezag in deze zaak en heeft besloten in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. Het past mij om het vervolg van deze concrete rechtsgang af te wachten, voordat ik tot een interpretatie van deze kwestie kan komen en kan bepalen welke stappen nodig zijn om de impact in kaart te brengen.
Deelt u de mening van Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland dat de rechter hiermee op de stoel van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) gaat zitten? Kunt u uw reactie onderbouwen?
Het Ctgb voert een wetenschappelijke risicobeoordeling uit aan de hand van Europees geharmoniseerde beoordelingsmethodieken. Een gewasbeschermingsmiddel wordt alleen toegelaten in Nederland als toepassing volgens voorschriften veilig is voor mens, dier en milieu. De betreffende rechtszaak gaat over de invulling van het beoordelen van eventuele negatieve effecten van drainage en gewasbeschermingsmiddelen in de lokale en concrete situatie in de omgeving van het Natura 2000-gebied in Drenthe.
Verwacht u dat hiermee alle werkzaamheden, zoals de tuin sproeien of de auto wassen, vergunningsplichtig zijn?
Nee, dat verwacht ik niet. Alleen activiteiten die significant schadelijke gevolgen kunnen hebben voor instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden, zijn vergunningplichtig op grond van de in de Wet natuurbescherming geïmplementeerde Habitatrichtlijn.
Is het voorzorgsprincipe van de natuurbeschermingswet dermate leidend dat in potentie elk denkbaar gevolg uitgesloten moet worden?
Nee. Vereist is dat redelijke wetenschappelijke twijfel over het uitblijven van schade aan de natuur is uitgesloten.
Bent u bereid het voorzorgsprincipe in de wet Natuurbescherming aan te passen zodat dit aansluit bij realistische gevolgen van werkzaamheden?
Het voorzorgsbeginsel vloeit voort uit de Habitatrichtlijn en de daarover gevormde Europese jurisprudentie en werkt dus door in toepassing van de Wet natuurbescherming.
Het bericht 'Milieuorganisaties vrezen dat nieuwe gasboringen oesterbank bij ‘Schier’ vernielen' |
|
Raoul Boucke (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Milieuorganisaties vrezen dat nieuwe gasboringen oesterbank bij «Schier» vernielen»?1
Ja.
Hoe waardeert u de zorgen van de milieuorganisaties betreffende het boren van gas ten noorden van Schier?
De zorgen van milieuorganisaties over de mogelijk schadelijke effecten van het gaswinningsproject op het oesterherstelproject zijn begrijpelijk. De waarborgen binnen de procedure voor het verlenen van vergunning dragen er tegelijkertijd zorg voor dat voldoende geborgd wordt dat zulke schadelijke effecten in de praktijk niet zullen optreden. Dat blijkt uit uitgebreide onderzoeken naar de potentiële effecten van de boringen en de winning van gas in het kader van het milieueffectrapport en de vergunningaanvragen. Door de aard van het gaswinningsproject en de door het bedrijf voorgenomen extra maatregelen (aanlanden van boorgruis en het installeren van actieve koolstoffilters) zijn geen schadelijke effecten van het gaswinningsproject op het oesterherstelproject te verwachten. Uw Kamer is per brief van 17 augustus 2021 (Kamerstuk 33 529, nr. 877) geïnformeerd over deze door ONE-Dyas genomen maatregelen.
Hoe zijn deze plannen in lijn met het Noordzeeakkoord?
De voorgenomen gaswinning past binnen de afspraken in het Noordzeeakkoord.
Gelet op de nabijheid van gevoelige en waardevolle gebieden is uitgebreid onderzoek gedaan naar de eventuele schadelijke effecten. Binnen de voorwaarden van de vergunningen wordt voldoende geborgd dat zulke schadelijke effecten in praktijk niet zullen optreden. De impact op natuur en milieu is minimaal.
De afspraak in het Noordzeeakkoord over de Borkumse Stenen betreft vergroting van de vrijwaring van het gebied van bodemberoerende visserij, niet van gaswinning. De veronderstelling is onder meer dat de natuurwinst het grootst is als ten minste een significant deel van de meest waardevolle gebieden wordt gevrijwaard van visserij. De afspraak in het Noordzeeakkoord over oesterherstel betreft het aanwijzen van een gebied voor oesterherstel op het Friese Front, niet in het gebied de Borkumse Stenen.
Kan gaswinning worden toegestaan wanneer dit schade toebrengt aan een natuurherstelproject in een Natura 2000-gebied?
Indien men een project, zoals gaswinning, wil realiseren dient allereerst beoordeeld te worden of significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. Als deze niet op voorhand zijn uit te sluiten is een passende beoordeling en een Wnb-vergunning vereist. De vergunning wordt alleen verleend indien uit de passende beoordeling zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
Echter, het gebied Borkumse Stenen is geen Natura 2000-gebied. In theorie zou een dergelijk natuurherstelproject wel kunnen bijdragen aan de (landelijke) staat van instandhouding van bepaalde mariene habitattypen onder de Habitatrichtlijn, maar in dat kader tellen op kunstmatig substraat aangebrachte of aanwezige natuurwaarden (zoals platte oesters op kunstriffen) niet mee. Het gebied Borkumse Stenen wordt nog aangewezen als gebied onder de Kaderrichtlijn Mariene Strategie ter bescherming van het bodemecosysteem. Aanwijzing gebeurt met de vaststelling van het geactualiseerde Programma van Maatregelen, Mariene Strategie deel 3, als onderdeel van het Programma Noordzee 2022–2027. Ondanks dat het oesterherstelproject niet in een Natura 2000-gebied plaatsvindt, geven onderzoeken aan geen significant nadelige effecten op het oesterherstelproject zijn te verwachten (zie het antwoord op vraag 2).
Hoe rijmt de vergunningsaanvraag van One Days met de vergunningen die zijn afgegeven aan de organisatoren van het natuurherstelproject?
Voor het gaswinningsproject geeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) een omgevingsvergunning op grond van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) af voor het oprichten en gebruiken van het gaswinningsplatform en het uitvoeren van de boringen naar gas. Tevens geeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) voor de omgevingsvergunning een verklaring van geen bedenkingen af, waarbij de activiteiten worden beoordeeld aan de criteria van de Wet natuurbescherming (Wnb). Daarmee is de Wnb-vergunning geïntegreerd in de omgevingsvergunning. Naast de omgevingsvergunning verleent het Ministerie van EZK een mijnbouwvergunning voor het aanleggen van pijpleidingen (Mijnbouwwet) en een instemming met het winningsplan (Mijnbouwwet). In de betreffende vergunningen is onderzocht of de activiteiten geen significant nadelige effecten veroorzaakt voor natuur en milieu en veiligheid en zijn voorschriften opgenomen ter voorkoming daarvan.
Voor het oesterherstelproject heeft Rijkswaterstaat in 2018 een vergunning op grond van de Waterwet aan het Wereld Natuur Fonds verleend, waar o.a. verschillende voorschriften zijn opgenomen over de wijze waarop de projectwerkzaamheden moeten worden gemarkeerd, uitgevoerd en in stand gehouden en na afloop moeten worden verwijderd. Daarnaast heeft voor het oesterherstelproject LNV een vergunning op grond van de Wnb afgegeven. Bij de Wnb-vergunning is beoordeeld of het natuurherstelproject geen significant negatieve effecten veroorzaakt op Natura 2000-instandhoudingsdoelen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden en in de vergunning zijn voorschriften opgenomen ter voorkoming daarvan.
Er is dan ook geen strijdigheid tussen de door ONE-Dyas aangevraagde vergunningen voor gaswinning in het gebied Borkumse Stenen en de vergunningen die aan de Stichting Wereld Natuur Fonds zijn verleend voor het oesterherstelproject in het gebied.
Is voor het project een natuurvergunning afgegeven? Zo ja, hoe garandeert u dat dit project niet leidt tot verslechtering van de natuur zoals opgenomen in artikel 6 lid 2 van de Vogel en Habitatrichtlijn?
Door EZK is tot nu toe een ontwerpomgevingsvergunning verleend op grond van de Wabo (zie ook het antwoord op vraag 5). Na toetsing van de activiteiten aan relevante bepalingen van de Wet natuurbescherming (mede i.r.t. EU-Vogelrichtlijn en EU-Habitatrichtlijn), hebben LNV en RVO (namens LNV) daarvoor tot nu toe ontwerpverklaringen van geen bedenkingen afgegeven. Daarbij is geconstateerd dat het gaswinningsproject weliswaar niet is gelegen in Natura 2000-gebied, maar wel significante gevolgen kan hebben voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden. LNV heeft daarbij aangegeven geen bedenkingen te hebben indien aan de omgevingsvergunning tenminste specifiek door LNV genoemde voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze hebben vooral betrekking op het nemen van geluidreducerende maatregelen tijdens de heiwerkzaamheden om het geluidsniveau in nabijgelegen Natura 2000-gebieden terug te brengen en significante gevolgen voor zeezoogdieren te voorkomen. RVO (namens LNV) heeft aangegeven geen bedenkingen te hebben in relatie tot verbodsbepalingen genoemd in artikel 3.5, lid 2 van de Wet natuurbescherming voor wat betreft bruinvissen, mits aan de Omgevingsvergunning ten minste specifiek door RVO genoemde voorschriften worden verbonden. Hiermee wordt voldoende geborgd dat via de Omgevingsvergunning wordt voldaan aan bepalingen van de EU-Vogelrichtlijn en -Habitatrichtlijn. Door afgifte van de verklaring van geen bedenkingen is de natuurvergunning geïntegreerd in de omgevingsvergunning.
Is onderzocht of het project van One Days de best beschikbare technieken met zo minimaal mogelijke impact op de natuur benut?
Nee. De Wnb vereist alleen dat significant negatieve effecten op de Natura 2000-instandhoudingsdoelen en verstoring van beschermde flora en fauna kunnen worden uitgesloten. Door af te zien van lozing van boorgruis en het toepassen van een actief koolstoffilter beperkt ONE-Dyas de impact op natuur wel verder dan waartoe zij wettelijk zijn verplicht.
Voldoet One Days aan de regels en eisen die het Rijk stelt aan het aanboren van nieuwe gas- en olievoorraden in Nederland?
Het project past binnen het kleineveldenbeleid dat gaswinning in eigen land de voorkeur heeft boven import van gas, mits dit veilig en milieuverantwoord kan plaatsvinden. Als de gaswinning niet veilig en milieuverantwoord kan worden uitgevoerd kan ook geen vergunning worden verkregen. Op basis van deze uitgangspunten heb ik alle ontwerpvergunningen in procedure gebracht. Definitieve besluitvorming vindt plaatst nadat alle zienswijzen op de ontwerpvergunningen zijn behandeld en verwerkt.
Op welke manier gaat de overheid aan de slag met de zorgen van deze milieuorganisaties?
De zorgen van de milieuorganisaties zijn naar voren gebracht in inspraakreacties. De inspraakreacties en adviezen worden meegenomen bij de definitieve besluitvorming. Deze zal naar verwachting niet eerder dan half oktober plaatsvinden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Vanwege de afstemming van de beantwoording met meerdere departementen heeft beantwoording voor het reces niet kunnen plaatsvinden.
Het webartikel 'Grenswaarden stikstof ter discussie' |
|
Laura Bromet (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het webartikel «Grenswaarden stikstof ter discussie» van 14 juni 2021 van de website resource-online.nl?1
Ja.
Bent u bekend met de verschillen tussen de conclusies in dit webartikel en het rapport «Relaties tussen de hoeveelheid stikstofdepositie en de kwaliteit van habitattypen», terwijl beiden zijn gebaseerd op hetzelfde onderzoek?
Ja. De verschillen zijn ontstaan doordat in het artikel een aantal aspecten anders is verwoord dan in het rapport staat. Navraag heeft geleerd dat de conclusies in het artikel niet voor rekening komen van Wageningen Environmental Research, omdat Resource een onafhankelijk blad is.
Kunt u ingaan op de conclusie van het webartikel waaruit blijkt dat voor 26 van de 37 onderzochte habitats (die een betrouwbaar beeld opleverden) de kwaliteit en soortenrijkdom af zal nemen, nog voordat de grenswaarde voor stikstof is bereikt? Kunt u verklaren waarom deze conclusie in het webartikel van de onderzoekers duidelijker wordt getrokken dan in het rapport dat u afgelopen week de Kamer toezond?
De aangehaalde conclusie kan niet worden gebaseerd op het rapport. Het is mij niet bekend waarom de journalist op dit punt is afgeweken van de conclusies van het rapport.
De strekking van het rapport is op dit punt als volgt. Het onderzoek is uitgevoerd vanwege de wens om meer inzicht te krijgen in het effect van verschillende depositieniveaus op habitattypen (en niet alleen het niveau van de KDW). Daartoe is in het onderzoek gekeken naar bruikbare en betrouwbare methoden voor het bepalen van dosis-effectrelaties. In het onderzoek worden de resultaten van twee verschillende methoden gepresenteerd en met elkaar vergeleken, te weten een methode op basis van empirische gradiëntstudies en een methode op basis van statistische relaties. Ook zijn de gevonden dosis-effectrelaties door experts vergeleken met de bestaande KDW’en. Het aanpassen van KDW'en was niet het doel van het onderzoek. Maar het is duidelijk dat als volgens de huidige studie de kwaliteit bij een bepaald depositieniveau gaat dalen, er een duidelijke relatie zou moeten zijn met de KDW. Een discrepantie tussen beide zou kunnen duiden op fouten in de onderzoeksmethodiek, maar zou ook kunnen zijn veroorzaakt door betere gegevens (zodat een KDW zou moeten worden aangepast).
Uit de vergelijking volgens de gradiëntmethode bleek dat kwaliteitsafname meestal gaat optreden ter hoogte van de onderkant van de bestaande (Europees vastgestelde) empirische KDW-bandbreedtes.
Uit de responscurven op basis van statistische relaties komt de suggestie naar voren dat bij een deel van de habitattypen kwaliteitsafname zelfs al optreedt voordat de KDW bereikt is. Het betreft hier echter grafieken die niet – zoals in het artikel wordt gesteld – «betrouwbaar» zijn, maar die «plausibel» zijn. Voor dat laatste woord is door de auteurs (na intensieve discussies met de begeleidingscommissie) bewust gekozen, juist omdat nog onduidelijk is of het inderdaad betrouwbare grafieken zijn. Het verschil is dat bepaalde grafieken plausibel zijn omdat er in die gevallen geen fouten in het model zijn ontdekt en de vorm van de curve inhoudelijk voldoende te begrijpen is – maar dat wil niet zeggen dat die uitkomsten met zekerheid overeenkomen met de werkelijkheid. Over dat laatste bestaat bij de statistische methode namelijk veel twijfel. In mijn aanbiedingsbrief van 11 juni 2021 (Kamerstuk 35 334, nr. 145)2 is dat, in overeenstemming met het rapport, als volgt geformuleerd: «Voor een groot aantal typen is het resultaat plausibel, maar bij teveel typen was dat nog niet het geval. Daardoor is nog geen sprake van een (overall) betrouwbare methode om dosis-effectrelaties mee te kunnen bepalen. Er is daarom – anders dan bij de empirische methode van Deel A – nader onderzoek nodig om die statistische methode te verbeteren.» Oftewel: als deze methode nog niet (overall) betrouwbaar is, dan kan van de resultaten die «plausibel» zijn, nog niet gezegd worden dat ze «betrouwbaar» zijn.
Kunt u toelichten waarom u in de begeleidende Kamerbrief schrijft: «Het aantal dosis-effectrelaties dat kon worden opgesteld op basis van empirisch onderzoek is beperkt door gebrek aan beschikbare studies.»? Hoe kan het dat in het webartikel juist wordt gesproken over «betrouwbare conclusies» en tevens wordt gesteld dat «de resultaten volgens Wamelink in lijn zijn met vergelijkbare studies in Ierland, Engeland en de VS»? Hoe verklaart u deze verschillen?
De conclusies die in Deel A van het rapport zijn getrokken, zijn betrouwbaar, maar gebaseerd op een beperkt aantal empirische gradiëntstudies. De resultaten van Deel B en C worden niet «betrouwbaar» genoemd, omdat de resultaten deels plausibel en deels niet-plausibel zijn – daardoor is de statistische methode nog niet (overall) betrouwbaar. Wél wijzen de auteurs er op dat kwaliteitsvermindering onder de KDW ook al in studies uit andere landen is aangetoond. Voor de betreffende habitattypen is er dus reden om opnieuw naar de bepaling van KDW'en te kijken, omdat hier waarschijnlijk sprake is van voortschrijdend inzicht. Dat was niet het doel van dit onderzoek en volgt ook niet uit de conclusies van dit onderzoek.
Inmiddels zijn de (betrouwbare) resultaten van Deel A ingebracht in het lopende proces van de actualisering van KDW'en op Europees niveau (het project «Review and Revision of Empirical Critical Loads for Nitrogen for natural and semi-natural ecosystems (2019–2022)» onder de Convention on Long-Range Transboundary Air Pollution).
Kunt u toelichten waarom u 26 van de 37 of 26 van de 60 dosis-effectrelaties kwalificeert als beperkt? Waarom vindt u dit niet genoeg om extra stappen te zetten? Wat voor verschil zou een groter aantal gebieden met betrouwbare resultaten maken voor mogelijke beleidskeuzes?
De kwalificatie «beperkt» betreft het aantal empirische gradiëntstudies. Alleen de uitkomsten van déze studies zijn betrouwbaar (en die van de statistische methode slechts voor een deel «plausibel»). Daarenboven was de opzet van dit onderzoek niet geschikt (en niet bedoeld) om er KDW'en op te baseren en daar beleidsconclusies uit te trekken.
Zoals uit het antwoord op vraag 4 blijkt, zijn de resultaten van Deel A inmiddels ingebracht op Europees niveau en daar zal dit najaar de wetenschappelijke discussie plaatsvinden óf de resultaten aanleiding geven om KDW'en aan te passen, en zo ja: hoe. Op de resultaten en de mogelijke beleidsconsequenties kan ik nu niet vooruitlopen.
Erkent u dat de conclusies uit het webartikel waarschijnlijk zwaarwegende consequenties zullen hebben voor de te behalen emissiereductiedoelstellingen? Zouden deze conclusies tot beleidsverandering hebben geleid indien ze waren opgenomen in het rapport «Relaties tussen de hoeveelheid stikstofdepositie en de kwaliteit van habitattypen»? Zo ja, bent u alsnog voornemens uw beleid op basis hiervan aan te passen? Zo nee, waarom niet?2
Het huidige beleid is reeds gericht op een forse reductie van stikstofdepositie en het herstellen van natuur zodat de condities die nodig zijn voor een gunstige staat van instandhouding uiteindelijk bereikt worden. Dit is ook juridisch verankerd in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. De conclusies uit het rapport geven vooralsnog geen aanleiding om de emissiereductiedoelstellingen aan te scherpen.
Houdt u bij de maatregelen die momenteel in het programma stikstofreductie worden uitgewerkt rekening met de te verwachten neerwaartse bijstelling van de kritische depositiewaarden? Anticipeert u hier al op door extra maatregelen paraat te hebben waarmee voorkomen kan worden dat de maatregelen wederom ontoereikend blijken te zijn? Zo ja, welke maatregelen zijn dat? Zo nee, waarom niet?
In de Wet stikstofreductie en natuurverbetering zijn omgevingswaarden opgenomen die betrekking hebben op de termijnen waarbinnen de depositie op een bepaald percentage van het totale stikstofgevoelige areaal moet zijn teruggebracht tot het niveau waarop de depositie van stikstof niet groter is dan de hoeveelheid in mol per hectare per jaar waarboven verslechtering van de kwaliteit van die habitats niet op voorhand is uit te sluiten.
Omdat de wetenschappelijke discussie over een eventuele bijstelling van KDW'en nog gaande is, ligt het niet voor de hand om op mogelijke resultaten vooruit te lopen. Als echter zou blijken dat voor het realiseren van de omgevingswaarden een grotere reductie nodig is dan het terugdringen van de stikstofdepositie tot aan de nu geldende kritische depositiewaarden, dan zal het programma hierop worden aangepast. De in de wet verankerde monitorings- en bijsturingssystematiek voorziet erin dat er tijdig zicht is op eventuele benodigde wijzigingen van het programma.
De mishandeling en dumpen van huisdieren |
|
Daan de Neef (VVD), Ulysse Ellian (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ook dieren moeten het ontgelden bij toename huiselijk geweld in coronatijd»?1
Ja.
Deelt u de constatering dat dierenmishandeling en dierenverwaarlozing zijn toegenomen sinds de coronacrisis? Zo ja/nee, waarom?
Het aantal meldingen van dierenmishandeling en dierenverwaarlozing is in 2020 ten opzichte van 2019 inderdaad gestegen. Mogelijk speelt de verhoogde fysieke nabijheid tussen mens en dier in de huislijke omgeving, het verplicht thuisblijven als een van de coronamaatregelen, hierin een rol. Dit is echter niet met zekerheid vast te stellen.
Bent u tevreden over het beleid om dierenmishandeling tegen te gaan?
Dierenartsen spelen een belangrijke rol bij het herkennen van dierenmishandeling en dierverwaarlozing. Om dierenmishandeling te herkennen wordt er tijdens de opleiding van dierenartsen, sinds enige tijd, meer aandacht besteedt aan het opmerken van dierenmishandeling.
Het Landelijk Expertisecentrum Dierenmishandeling (LED) van de Faculteit Diergeneeskunde heeft een geavanceerde en beveiligde website waar dierenartsen bij een vermoeden van dierenmishandeling, anoniem, gegevens kunnen uploaden. Binnen het LED werken zowel gespecialiseerde dierenartsen als forensisch-medische experts. Zij kunnen als het nodig is dagelijks de informatie die eerstelijns dierenartsen aanleveren, duiden om dierenmishandeling te onderscheiden van (zeldzame) aandoeningen en ongelukken.
Wet- en regelgeving voorzien in voldoende mate in interventiemogelijkheden. Het is dan ook belangrijk dat burgers signalen van dierenmishandeling blijven melden via het landelijke meldpunt 144.
Op welke manier zou dierenmishandeling en -verwaarlozing volgens u meer aangepakt kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u het verband tussen huiselijk geweld en dierenmishandeling?2
Uit onderzoek blijkt er inderdaad een verband tussen huiselijk geweld en dierenmishandeling te bestaan. Een aanzienlijk deel van slachtoffers van huiselijk geweld geeft aan dat ook huisdieren het slachtoffer zijn van het geweld van degene die hen mishandelt. Hiervoor is ook aandacht geweest in eerdere campagnes tegen huiselijk geweld, zoals bijvoorbeeld tijdens de voorlichtingscampagne «Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor» in 2015.
Is er sprake van een landelijke toename van huisdieren in de dierenasiels in de periode maart 2020 tot en met juni 2021 ten opzichte van de jaren ervoor?3
Nee, er is geen landelijke toename van huisdieren in de dierenasiels. Het Shelter Medicine Programma van de Faculteit Diergeneeskunde heeft vanwege berichten in de media over toename van gedumpte huisdieren als gevolg van de coronacrisis onlangs een inventarisatie uitgevoerd onder 26 dierenopvangcentra. Van de 26 asielen hebben 19 centra gereageerd. Daarvan geven 15 asielen duidelijk aan dat er géén toename van opgenomen dieren gezien wordt. Enkele asielen noemen zelfs een daling in het aantal opgevangen dieren in vergelijking met dezelfde periode vorig jaar. De dieren die in deze periode wél voor opname aangeboden worden, zijn niet de Corona-puppy’s, maar vooral zwerfdieren (zoals zwangere moederpoezen en kittens). Drie dierenopvangcentra hebben wel meer afstandsdieren opgenomen. Twee daarvan melden meer konijnen op te nemen. De derde heeft geen specifieke diersoort benoemd. Bij één bedrijf is het aantal aanmeldingen voor afstand doen van een huisdier toegenomen, maar die dieren zijn (nog) niet binnengekomen. De centra die een toename in dieren-aanmeldingen melden, zijn over heel Nederland verspreid.
Bovenstaande bevindingen zijn in lijn met de bevindingen van zowel de Dierenbescherming als de Nederlandse Federatie Dierenopvang Organisaties(NFDO).
De Dierenbescherming laat weten dat in de 21 dierenopvangcentra van de Dierenbescherming er geen sprake is van een toename van zwerf- en afstandsdieren t.o.v. 2019 en 2020 in het algemeen, ook niet specifiek bij honden. De NFDO geeft aan dat momenteel dieren zelfs gemakkelijker geplaatst worden dan voor de crisis. Mogelijk dat dit te maken heeft met het noodgedwongen thuis zitten of het niet doorgaan van vakanties.
Heeft u al contact met dierenopvangorganisaties, zoals asielen, over de post-coronatijd waarbinnen er wellicht geen ruimte meer is voor huisdieren, zodra het thuiswerken voorbij is? En bent u bereid deze organisaties te helpen bij de nu reeds ingezette «dump» van dieren?
Er is nu nog geen sprake van een reeds ingezette dump van dieren.
De door het Shelter Medicine Programma uitgevoerde inventarisatie laat zien dat de beheerders van 13 opvangcentra binnenkort wel problemen verwachten in de opname van dieren, voorafgaande aan de zomervakantie (als er voor de hond geen pensionplaats meer beschikbaar is) of juist ná de zomervakantie en als het thuiswerken beperkt gaat worden. De zorgen over de nabije toekomst die beheerders van dierenopvangcentra maken, zijn met name ingegeven door de media berichten. Drie asielen zien vooral verzoeken voor dag- en pensionopvang stijgen.
Ter voorbereiding op de dingen die (misschien) komen gaan hebben sommige opvangcentra in de inventarisatie aangegeven een publiekscampagne te zijn begonnen om te voorkomen dat dieren afgestaan worden. Daarnaast bereidt men zich voor op jonge honden met verlatingsangst en/of sociale problemen. Afstandstarieven zijn soms verlaagd om de drempel voor het afstaan van een huisdier aan een asiel te verkleinen. Het is één opvangcentrum overigens opgevallen dat veel eigenaren best bereid zijn om bij het inleveren van hun huisdier de medische kosten te vergoeden.
De Dierenbescherming en de NFDO geven in lijn met de uitgevoerde inventarisatie door het Shelter Medicine Programma aan zich wel zorgen te maken voor de toekomst wanneer mensen weer minder tijd hebben om voor hun huisdier te zorgen.
Beide organisaties proberen middels goede voorlichting ondoordachte aanschaf van een huisdier te voorkomen.
De Dierenbescherming geeft verder het belang aan van het aan- en onderhouden van het klantcontact, juist ook na plaatsing.
Is er actief beleid c.q. voorlichting aan de voorkant, zodra mensen overwegen een huisdier te nemen? Zo nee, bent u bereid dit vorm te geven?
Op de site van de Dierenbescherming, het LICG en de Hondenbescherming is voldoende informatie te vinden waar een koper op moet letten alvorens over te gaan tot het aanschaffen van een hond. De koper dient zich te realiseren dat een hond een levend wezen is met gevoel. Ook dient de koper zich te realiseren dat een hond een gemiddelde levensverwachting heeft van 14 jaar en geen wegwerpartikel dat zomaar kan worden afgedankt. Op grond van artikel 3.17, eerste lid, Besluit houders van dieren is iedere verkoper verplicht schriftelijke informatie te verstrekken over het verkochte of afgeleverde gezelschapsdier. Ook dierenwinkels vallen onder deze informatieplicht.
Wanneer verwacht u het in oktober 2018 aangekondigde houdverbod voor dierenmishandelaars naar de Tweede Kamer te kunnen sturen? Hoe lang heeft de Raad van State naar verwachting nog nodig?
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft inmiddels advies over dit wetsvoorstel uitgebracht. Het wetsvoorstel is op 15 juli jl. bij uw Kamer ingediend (kst-35892-1).
Het bericht ‘Nederlandse militairen oefenen zonder vergunningen op voormalige plantage in Curaçao’. |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse militairen oefenen zonder vergunningen op voormalige plantage in Curaçao»?1
Ja.
Was Defensie zich bij het begin van de bouw van het kamp Dovale en de daarop volgende schietoefeningen bewust van de benodigde «aanlegvergunning»? Zo ja, waarom zijn de bouw en de schietoefeningen zonder beschikking over deze vergunning toch doorgezet?
De oefen-, schiet- en bivakactiviteiten zoals die door Defensie sinds 1991 worden uitgeoefend op Wacawa zijn op basis van bestaand gebruik en afspraken die zijn gemaakt met de (privé) grondeigenaren en staan niet ter discussie. Dit betekent dat activiteiten (oefenen, bivak en schieten) die vóór het bekrachtigen van het Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao 1995 op Wacawa plaatsvonden onder bestaande rechten vallen.
In tegenstelling tot oefen-, schiet- en bivakactiviteiten is voor bouwactiviteiten van Defensie wel een zogenoemde aanlegvergunning benodigd, maar het belang hiervan is onvoldoende ingezien. Naar aanleiding van plannen om twee overkappingen te bouwen is in 2016 aan natuurorganisatie Carmabi opdracht gegeven om een inventariserend natuurwaardenonderzoek te doen. Het resulterend rapport «Wacao militair oefen- en schietterrein: survey van natuurwaarden» is in 2018 opgeleverd. Deze overkappingen zijn nooit gerealiseerd.
Wel is in 2019 het oefendorp Dovale zonder aanlegvergunning gebouwd. CZMCARIB, de lokale defensieorganisatie, achtte het indertijd niet noodzakelijk de benodigde aanlegvergunning aan te vragen omdat de bouw werd uitgevoerd in het kader van een oefening en de constructie (containers) van semipermanente aard is.
De voorbereidingen voor de aanlegvergunningsaanvraag van de bivaklocaties, waarbij alsnog oefendorp Dovale is meegenomen, zijn pas in 2020 gestart met een natuurwaardenonderzoek door de natuurbeschermingsorganisatie Carmabi, dat in oktober 2020 is opgeleverd («Inventarisatie Natuur: Ontwikkelingslocaties & Verbindingswegen van oefen- en schietterrein Wacawa» 2).
In maart 2021 is de aanvraag voor de aanlegvergunning voor oefenkamp Dovale en de eerste bivaklocatie (A) officieel en volledig ingediend bij de Curaçaose overheid.
Vanwege het operationeel belang voor de betrokken eenheden om oefeningen op deze locatie te kunnen uitvoeren en de kleinschaligheid van de bouwconstructies is vooruitlopend op het aanvragen van de aanlegvergunning bivaklocatie A in 2020 reeds aangelegd op de ontwikkellocatie zoals beschreven in de aanbeveling van Carmabi in bovengenoemd rapport.
Hoe kan het dat er zo lang is gewacht met de aanvraag van de benodigde vergunning, zelfs nadat uit onderzoek door natuurbeschermingsorganisatie Carmabi bleek dat deze nodig is?
Zie antwoord vraag 2.
Was Defensie zich bewust van het gevaar, dat de oefeningen op Wacawa vormde, voor de bedreigde dier- en plantensoorten in het gebied en de veiligheid omtrent het schieten met scherp? Zo ja, waarom werd besloten deze gevaren alsnog te negeren en de oefeningen zonder vergunning uit te voeren?
Defensie onderkent het belang van de natuurwaarden van het gebied. In 2016 heeft natuurorganisatie Carmabi opdracht gekregen een inventariserend natuurwaardenonderzoek te doen. Zoals reeds in antwoord op vragen 2, 3 en 6 is gesteld vinden oefen, schiet- en bivakactiviteiten door Defensie sinds 1991 plaats op basis van bestaand gebruik en afspraken die zijn gemaakt met de (privé) grondeigenaren.
Eind 2021 start Carmabi met een vervolg natuuronderzoek. Met de uitkomsten van dit rapport wordt gekeken hoe de oefen-, schiet- en bivakactiviteiten op basis van het bestaand gebruik mogelijk ook publiekrechtelijk verankerd kunnen worden.
Waarom kwam Defensie liever tot een «werkbare oplossing» met Carmabi dan dat Defensie zich daadwerkelijk inzette om natuurinclusief te bouwen en flora en fauna intact te laten?
Zoals aangegeven in vraag 2, 3 en 6, heeft het bouwen van bivaklocatie A in 2020 plaats gevonden op de ontwikkellocatie zoals beschreven in de aanbeveling van Carmabi in het rapport uit 2020.
Was u voor de publicatie van dit bericht op de hoogte van het illegaal uitvoeren van werkzaamheden en schietoefeningen op Wacawa? Zo ja, waarom hebt u deze werkzaamheden en schietoefeningen niet tot een halt geroepen?
Zie antwoord vraag 2.
Vinden er momenteel nog steeds oefeningen plaats op Wacawa zonder vergunning? Bent u van mening dat deze oefeningen stilgelegd moeten worden totdat er een vergunning is verleend? Zo nee, waarom niet?
Ja, er vinden momenteel nog steeds oefeningen plaats op Wacawa door Defensie op basis van bestaand gebruik, zoals ook in vraag 2, 3 en 6 is aangegeven. Het oefenen in het gebied zorgt voor gereedstelling van onze mensen en is noodzakelijk voor de uitvoering van de wettelijke taak van Defensie om het Koninkrijk te beschermen.
De aanlegvergunning die in maart 2021 is aangevraagd, gaat niet over de oefenactiviteiten maar over de (al voltooide) bouw van oefendorp Dovale en bivaklocatie A. De aanvraag van de aanlegvergunning voor de opgeschorte bouw van bivaklocatie B is in voorbereiding en zal later dit jaar via het Rijksvastgoedbedrijf worden ingediend bij het land.
Heeft u of uw ministerie contact gehad met de overheid van Curaçao? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst, welke afspraken zijn hierover gemaakt en wat is de taak van Curaçao in deze kwestie?
Ja. De overheid van Curaçao is bevoegd gezag inzake de aangevraagde aanlegvergunning voor het oefendorp Dovale en beide bivaklocaties. Afgesproken is dat de aanvraag aanlegvergunning voor Bivaklocatie B direct zal worden ingediend zodra alle benodigde documentatie beschikbaar is (de getekende aanvraag aanlegvergunning met de relevante onderzoeken en overzichts- en bouwtekeningen).
Bent u op de hoogte van het incident waarbij een Antilliaanse vissersboot is geraakt door mitrailleurkogels? Welke maatregelen zijn genomen om de bevolking te beschermen tegen oefeningen van Defensie, die plaats vinden zonder de juiste vergunningen?
Ja, dit betrof een incident in 2007. In navolging op het incident zijn maatregelen genomen ten behoeve van het verbeteren van de veiligheid waarbij voorschriften zijn herzien en vastgelegd en regels zijn opgesteld met betrekking tot de naleving. Er is tevens een informatiesysteem ontwikkeld waar informatie extern te vinden is over de planning van de oefeningen. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met de lokale vissers om hen te informeren. De grondeigenaar die beheertaken heeft voor het gebied, plaatst tijdig waarschuwingsvlaggen en vissers worden door Defensie een maand van te voren onder andere via internet en social media geïnformeerd.
Ten aanzien van de oefen-, schiet- en bivakactiviteiten zie het antwoord op vragen 2, 3 en 6.
Het bericht 'Weggemaaide zeldzame orchidee laat waterschap koud' |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Weggemaaide zeldzame orchidee laat waterschap koud»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Waterschap Scheldestromen aangeeft dat hun medewerker gewoon zijn werk deed, terwijl bij het maaien van de berm een beschermde bloem is weggemaaid?
Ik betreur het maaien van een beschermde soort. Gelet op het bericht van 15 juni jl. op de website van het waterschap (https://scheldestromen.nl/zeker-oog-voor-de-natuur) ga ik ervan uit dat zorgvuldig is gehandeld.
De provincie Zeeland is het bevoegd gezag dat handhavend kan optreden bij het handelen in strijd met de gedragscode. Of dat het geval is, is dus ter beoordeling aan de provincie.
Wat vindt u van de taakopvatting van de in het artikel aangehaalde medewerker van Waterschap Scheldestromen en diens kwalificatie van de Wet natuurbescherming als «Wat een flauwe kul»?
Zie voor een antwoord op deze vraag het antwoord op vraag 2.
Wat zijn uw mogelijkheden om dergelijke maaifouten te voorkomen?
Zie voor een antwoord op deze vraag het antwoord op vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat handhaving en toezicht op de naleving van de Wet natuurbescherming in de openbare ruimte voor verbetering vatbaar is? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om de naleving van de wet Natuurbescherming te onderzoeken. de provincie is in dit geval bevoegd gezag.
Hoeveel boetes worden er jaarlijks uitgedeeld bij overtreding van de Wet natuurbescherming inzake «flora en fauna»?
Provincies zijn in dit geval het bevoegd gezag. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beschikt daarom niet over deze informatie.
Is er een overzicht van hoeveel boetes per jaar worden uitgedeeld inzake Wet natuurbescherming? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?
Zie voor een antwoord op deze vraag het antwoord op vraag 6. Ik beschik niet over deze informatie.
Wat staat er nog in de weg van het niet goed verlopen van handhaving van de bescherming van beschermde planten?
Ik ben van mening dat de handhaving van beschermde planten afdoende geregeld is, en zie geen structureel probleem op basis van dit incident.
Welke rol heeft de nationale databank flora en fauna in deze? Wordt deze gebruikt? Bent u bereid het gebruik hiervan te verplichten? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Ik ben van mening dat het niet nodig is om het gebruik van de Nationale Databank Flora Fauna (NDFF) te verplichten. Deze wordt al gebruikt. Ook het Waterschap Scheldestromingen heeft de NDFF geraadpleegd voordat er gemaaid werd, zo blijkt uit de reactie van het Waterschap. In de NDFF staan gevalideerde waarnemingen van allerhande soorten planten en dieren, beschermd en onbeschermd, maar het is niet reëel dat elke individuele plant daar in staat. Als de plant niet eerst is waargenomen, aangemeld en gevalideerd, dan is de plant niet opgenomen in de NDFF. Dat is hier het geval geweest.
Bent u bereid om Waterschap Scheldestromen aan te spreken op hun houding ten opzichte van de bescherming van zeldzame soorten? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de provincie Zeeland om het Waterschap hierop aan te spreken en te handhaven indien dat nodig is.
Welke mogelijkheden hebt u om bermbeheerders / aannemers te stimuleren tot ecologisch beheer? En welke mogelijkheden hebt u voor opdrachtgevers (overheden)?
Ik vind ecologisch bermbeheer belangrijk. Ik verwijs u naar mijn reactie op het amendement en naar mijn reactie op de initiatiefnota groen in de stad (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 13 en Kamerstuk 35 742, nr. 4). Via verschillende programma’s en samenwerkingsverbanden zet ik in op scholing van bermbeheerders. Voorbeelden zijn de Green Deal Natuurinclusieve landbouw, de werkgroep Infranatuur van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel waar ik samen met onder meer Rijkswaterstaat, netbeheerders en de NS bespreek hoe beheerders aan gezamenlijke doelen voor ecologisch bermbeheer kunnen werken.
Welke mogelijkheden zijn er bij het Rijksvastgoedbedrijf, Rijkswaterstaat en ProRail voor het stimuleren van ecologisch beheer?
Zie voor een antwoord op deze vraag het antwoord op vraag 11.
Denkt u dat betere scholing van bermbeheerders met betrekking tot ecologisch bermbeheer, zoals eerder werd voorgesteld in het amendement van het lid Bromet (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 13), kan helpen om er voor te zorgen dat dit soort situaties kan worden voorkomen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ik verwijs u naar mijn reactie op het amendement (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 13) en naar mijn reactie op de initiatiefnota groen in de stad (Kamerstuk 35 742, nr. 4). Via verschillende programma’s en samenwerkingsverbanden zet ik in op scholing van bermbeheerders. Ik deel de opvatting dat scholing in ecologisch bermbeheer fouten kan helpen voorkomen. Denk hierbij aan het programma Kennis op Maat, dat mogelijkheden biedt voor de verbetering van scholing. Via dit programma wordt wetenschappelijke kennis vertaald naar scholingsmateriaal voor de beheerpraktijk. Deze kennis is vrij toegankelijk op het Groen Kennisnet, het kennisplatform voor de groene sector, en wordt verspreid via het kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN).
Ik heb eerder toegezegd dat ik in gesprek ga met opdrachtgevers, uitvoerders van bermbeheer, het Groen Kennisnet en Kennisnetwerk OBN om de scholing van bermbeheerders te verbeteren.
Bent u bekend met Kleurkeur, het keurmerk voor ecologisch bermbeheer?
Ja.
Bent u bereid ecologisch bermbeheer, zoals bijvoorbeeld omschreven in het kader van Kleurkeur, verplicht te stellen waar mogelijk?
Ecologisch bermbeheer vindt op veel plekken al plaats. Een verplichting van het gebruik van Kleurkeur acht ik daarom niet nodig.
Bent u bereid de Kamer over de voortgang van het stimuleren van ecologisch bermbeheer jaarlijks te informeren?
Dit zal ik doen in de jaarlijkse voortgangsbrief over groen in de stad.
De interpretatie van artikel 6 van de habitatrichtlijn (92/43/EEG) |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met deze interpretatieve nota?1
Ja.
Bent u van mening dat de huidige stikstofaanpak voldoet aan de interpretatie van de Europese Commissie van artikel 6 lid 2 («verslechteringsverbod») en zo ja, waarom? Kunt u daarbij afzonderlijk ingaan op de relevante (dikgedrukte) onderdelen uit de interpretatieve nota?
Uit artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn volgt dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden niet mag verslechteren. Dit betekent dat behoud duurzaam geborgd moet worden. Het kabinet geeft dan ook invulling aan deze verplichting. De structurele aanpak draagt bij aan de afname van de stikstofdepositie in alle gebieden. Met de structurele aanpak, die met de Wet stikstofreductie en natuurverbetering is verankerd in de Wet natuurbescherming, wordt beoogd via een robuust pakket aan maatregelen duurzaam behoud van de natuur te verzekeren en wordt verder gewerkt aan het realiseren van de verbeterdoelstellingen. Dit door én in te zetten op een aanmerkelijke vermindering van de stikstofdepositie én een verdere impuls te geven aan verbetering van de voor stikstof gevoelige natuur. Dit draagt bij aan het op landelijk niveau realiseren van een gunstige staat van instandhouding. De structurele aanpak voorziet in een omvangrijk pakket aan natuur- en bronmaatregelen gericht op structurele reductie van de stikstofbelasting en op herstel en verbetering van de natuurcondities in de Natura 2000-gebieden. Dit structurele pakket inclusief de maatregelen en financiële middelen die in de brief van 24 april 2020 zijn aangekondigd, is ook doorgerekend door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Om die ambitie en opgave voor stikstofreductie richting te geven, zijn er doelen in de vorm van wettelijk vastgelegde resultaatsverplichtende omgevingswaarden geformuleerd voor 2025, 2030 en 2035: in 2025 dient ten minste 40 procent van de hectares met stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde (KDW) te zijn gebracht, in 2030 is dat 50% en in 2035 74%. De inzet is om hiermee een robuust aantal hectares onder de KDW te brengen en ook substantiële stikstofreductie te bereiken op overige stikstofgevoelige hectares. De gunstige staat van instandhouding wordt niet enkel bereikt door een reductie van de stikstofdepositie, maar ook aspecten als versnippering, hydrologie en een te beperkt leefgebied zijn hiervoor van belang. Onder meer via het Natuurpact en het programma Natuur wordt aan de verbetering hiervan gewerkt.
Bij het ontwerp van de structurele aanpak is gebruik gemaakt van de meest recente informatie met landelijke dekking over de staat van de natuur.
Dit zijn de beheerplannen die voor alle Natura 2000-gebieden zijn opgesteld conform de Wet natuurbescherming. Daarin staan de nodige passende maatregelen en instandhoudingsmaatregelen. Ook zijn daarbij de PAS-gebiedsanalyses betrokken. Op basis daarvan is per gebied geconcludeerd in hoeverre behoud geborgd is, en herstel mogelijk wordt gemaakt in het licht van de depositietrend tot 2030 en de PAS-herstelmaatregelen.
Op basis daarvan is een deel van de (effecten van de) bronmaatregelen beschikbaar voor maatschappelijke en economische activiteiten, aangezien die aanvullend zijn op dit structurele pakket en op hetgeen dat nodig is om aan artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn te voldoen.
Met het structurele pakket en de gebiedsgerichte analyses en uitwerking wordt beoogd om blijvend te voorkomen dat verslechtering in de gebieden optreedt en er wordt gewerkt aan natuurverbetering. Door de uitwerking van de gebiedsplannen en het programma stikstofreductie en natuurverbetering zal de komende periode daarbij met meer precisie duidelijk worden welke hectares met stikstofgevoelige natuur per Natura 2000-gebied als gevolg van maatregelen onder de KDW komen. Het kan zijn dat de mate van depositiereductie, of de snelheid waarmee die wordt bereikt, onvoldoende blijkt te zijn in concrete gebieden. Het gaat dan om gevallen waar ondanks genomen bron- en herstelmaatregelen tóch verslechtering optreedt.
In de afgelopen jaren was duidelijk dat de natuur in een zorgelijke staat verkeert. Desondanks was niet bekend of de natuurkwaliteit geborgd is. De natuurdoelanalyses, die momenteel in voorbereiding zijn voor elk Natura 2000-gebied, zullen daarover meer uitsluitsel geven, waarbij ook wetenschappelijke informatie die recentelijk is gepubliceerd wordt betrokken, waaronder het rapport van Bobbink e.a.2 De natuurdoelanalyses zijn ook de basis voor de verdere gebiedsgerichte uitwerking van de structurele aanpak tot het blijvend kunnen voldoen aan de doelstellingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze analyses verwacht ik medio 2022 bij de publicatie van het programma stikstofreductie en natuurverbetering.
Vooruitlopend op deze nadere informatie, anticipeert het kabinet in twee stappen op de mogelijke uitkomsten van deze natuurdoelanalyses. Ten eerste is in de systematiek van de wet een waarborg opgenomen: er wordt gemonitord welke effecten de bron- en natuurmaatregelen hebben. Als het structurele pakket verslechtering (in specifieke gebieden) niet kan voorkomen, is een aanvullende bronmaatregel nodig om een zodanige vermindering van depositie te bewerkstelligen dat verslechtering wél kan worden voorkomen. Het pakket zal daarop dan worden aangepast.
De tweede wijze waarop het kabinet hierop anticipeert, is het ontwikkelen van een verdere stikstofaanpak. Zoals ik eerder heb aangegeven, is de structurele aanpak een eerste stap. Het kabinet heeft meermaals aangegeven dat er vervolgstappen nodig zijn. De recente signalen over de natuurkwaliteit versterken deze constatering. Bij deze verdere aanpak is het ook denkbaar om een meer integrale gebiedsgerichte benadering toe te passen waarbij meerdere internationaal verplichtende opgaven (natuur, water en klimaat) aan elkaar verbonden worden. Dit moet ertoe leiden dat de natuur een flinke boost krijgt. Ik verwacht uw Kamer hier voor de begrotingsbehandeling LNV nader over te kunnen informeren.
Wilt u de interne nota’s tussen mei 2019 en februari 2021 waarin wordt ingegaan op (de consequenties) van het verslechteringsverbod uit artikel 6 lid 2 met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u de adviezen van de Landsadvocaat uit dezelfde periode waarin (ook) wordt ingegaan op (de consequenties van) artikel 6 lid 2 met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden binnen de daartoe gestelde termijnen?
Dat is helaas niet gelukt.
De dood van een lammergier na botsing met een Nederlandse windmolen |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Lammergier dood na botsing met Nederlandse windmolen», «Dood zeldzame lammergier had voorkomen kunnen worden met alarmsysteem» en «De vogels zijn het haasje»?1 2 3
Ja.
Onderschrijft u beiden dat de dood van de lammergier voorkomen had kunnen worden wanneer de windturbine uitgerust was met een detectiesysteem, aangezien uit onderzoek blijkt dat het aantal botsingen door cameradetectie met meer dan 80% afneemt?4 Zo nee, waarom niet?
Wij onderschrijven dat als er een detectiesysteem geweest zou zijn, de kans kleiner was geweest dat de lammergier zou zijn geraakt. Tegelijkertijd geldt ook dat niet valt uit te sluiten dat als de betreffende windturbine een cameradetectie had gehad, de lammergier toch zou zijn geraakt.
Kunt u aangeven hoeveel het plaatsen van een (camera)detectiesysteem kost, aangezien onderzoek aantoont dat de techniek relatief niet zo duur is en het verlies van energieopbrengst heel beperkt blijft?
Het achterhalen van de kosten voor een (camera)detectiesysteem is ingewikkeld omdat de kosten variëren per project. Bij dezen geven we een schatting.
Enkel het systeem voor vogels kost voor één windturbine grofweg tussen de € 20.000 en € 35.000. Voor vleermuizen zijn aparte systemen nodig, die zijn iets goedkoper. Daarbovenop komen de installatiekosten van zo’n enkele duizenden euro’s en de servicekosten, die worden geschat op € 3.000 à € 7.000 per jaar. Op basis hiervan is het beeld dat per geïnstalleerde detector over de gehele levensduur van de turbine door een exploitant gerekend wordt met een kostenpost van minstens € 100.000. Eén systeem kan geïnstalleerd worden voor een cluster van een aantal turbines, mits die voldoende dicht bij elkaar staan.
Het productieverlies per turbine is afhankelijk van hoe vaak een turbine stil moet staan en dit is afhankelijk van welke vogelsoorten moeten worden gedetecteerd en in welke mate die soorten aanwezig zijn in de omgeving. Wanneer het systeem zo wordt ingesteld dat de meeste grote vogels worden herkend en hun aanwezigheid leidt tot stilstand, zal er sprake zijn van een substantieel lagere opwek.
Bent u beiden bereid om middels samenwerking ervoor te zorgen dat alle windturbines uitgerust worden met één zwarte wiek en een (camera)detectiesysteem, dat ervoor zorgt dat de wieken automatisch stoppen met draaien als er een grote vogel of vleermuis in de buurt komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Provincies zijn bij nieuwe windturbines het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen of vrijstellingen (soorten) en vergunningen (Natura 2000-gebieden) op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Wanneer een aanvraag voor een ontheffing wordt ingediend, moet dit worden vergezeld door een ecologisch onderzoek. Op grond van dit onderzoek zal de aanvraag worden beoordeeld en kunnen per ontheffing eisen worden gesteld om de eventuele negatieve effecten op de staat van instandhouding van in het gebied voorkomende soorten te voorkomen of te compenseren. Dit betreft dus in alle gevallen maatwerk per park. De door u genoemde systemen kunnen deel uit maken van de door het bevoegd gezag opgelegde maatregelen.
Wat betreft de zwarte wiek is van een experiment bij één windmolenpark in Noorwegen bekend dat dit het aantal vogelslachtoffers sterk heeft verminderd. Of dit ook voor de Nederlandse situatie en voor de in ons land voorkomende vogelsoorten een effectieve en wenselijke maatregel zou kunnen zijn, wordt de komende jaren getest via een pilot in de Eemshaven, waar het Rijk ook bij betrokken is. De ILT (toezichthouder voor de luchtvaartveiligheidseisen) heeft inmiddels toestemming gegeven om bij zeven windmolens voor deze test een rotorblad in een andere kleur te verven dan de toegestane kleuren wit. De toegestane kleuren wit zijn bepaald op basis van internationale luchtvaartnormen en vastgelegd in het «Informatieblad aanduiding van windturbines en windparken op het Nederlandse vasteland». Voor windparken op zee bestaat een soortgelijke internationale eis, die op gespannen voet staat met de op 29 juni jl. in de Eerste Kamer aangenomen motie Berkhout c.s. (Kamerstuk 35 092, G).5 Hierin wordt de regering namelijk verzocht om in de tenders voor wind op zee de eis op te nemen dat de ontwikkelaar één wiek zwart verft. Zowel de Tweede als de Eerste Kamer zullen dit najaar separaat worden geïnformeerd over de wijze waarop het kabinet invulling zal geven aan deze motie.
Klopt het dat het IJsselmeer, een internationaal beschermd natuurgebied, onder andere vanwege de vogeltrekroutes, als zoekgebied staat aangewezen voor de plaatsing van windturbines en zonnepanelen als onderdeel van de Regionale Energie Strategie?5
De RES-regio Noord-Holland Noord heeft het noordwestelijke deel van het IJsselmeer, de Wieringerhoek, aangewezen als mogelijke zoeklocatie voor de opwek van zonne-energie. De partners in deze regio zien mogelijkheden om hun energieopgave te combineren met recreatie en toerisme en met natuurontwikkeling, door de zonnepanelen te plaatsen op «zonne-atollen»: eilandjes waar ook ruimte is voor flora en fauna, bijvoorbeeld als schuilplek voor jonge vis. Hierover hebben de voormalig Minister van EZK en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat uw Kamer eerder geïnformeerd (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2020-’21, nr. 1665).7 Voor zover ons bekend staan in de RES’en 1.0 van de regio’s die grenzen aan het IJsselmeer geen zoekgebieden voor windenergie in het IJsselmeer. Regio Noord-Holland Zuid heeft wel een deel van het IJmeer aangewezen als «reservezoekgebied» voor wind.
Klopt het dat de Commissie voor de Milieueffectrapportage de provincie Noord-Holland heeft gewezen op de mogelijke nadelige gevolgen van windturbines en drijvende zonnepanelen in het IJsselmeer en dat de Milieueffectrapportage adviseerde eerst een «regio-overstijgende, cumulatieve analyse» te laten doen? Zo ja, is deze analyse inmiddels uitgevoerd en wat zijn dan de conclusies? Zo nee, waarom niet, en wat is de stand van zaken rondom de pilot, die de Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft aangevraagd bij Rijkswaterstaat?6
Vanuit de RES Noord-Holland Noord (NHN) is deelgenomen aan de landelijke pilot «RES en Milieueffectrapportage (m.e.r.)». Het doel hiervan was vooral om ervaring op te doen en de milieu-informatie in de RES te valideren. In dit kader is de concept-RES NHN voor advies voorgelegd aan de Commissie m.e.r. Een formele MER volgt (indien nodig) bij de planologisch juridische procedures.
De Commissie m.e.r. geeft ten aanzien van de concept-RES NHN aan dat er al veel en relevant (milieu)onderzoek van goede kwaliteit beschikbaar is en er een goed participatieproces heeft plaatsgevonden. De commissie adviseert o.a. om voor de afwegingen in de RES 1.0 NHN en/of latere omgevingsbesluiten enkele samenhangende alternatieven op het niveau van de gehele RES-regio te ontwerpen. De RES-regio is van mening, gezien het feit dat er eerder al is gewerkt met scenario’s die zijn ingebracht in het participatieproces, dat het niet voor de hand ligt nu nieuwe alternatieven op te gaan stellen. Wel zal men bij de uitwerking van de zoekgebieden verschillende varianten onderzoeken, rekening houdende met de samenhang met andere zoekgebieden. Op de website van de RES NHN is ingegaan op het advies van de Commissie m.e.r.9.
Voor wat betreft de pilot met drijvende zonnepanelen geldt dat Rijkswaterstaat momenteel in opdracht van EZK een pre-verkenning uitvoert naar geschikte proeflocaties voor zonne-installaties op water in het IJsselmeergebied die meer inzicht kunnen geven in ecologische effecten. De resultaten van deze pre-verkenning worden na de zomer verwacht.
Onderschrijft u dat het plaatsen van windturbines en zonnepanelen op en rond het IJsselmeer niet wenselijk kan zijn, aangezien de nadelige gevolgen voor vogels? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het inpassen van (grootschalige) wind en zon op land ligt bij de partners in de RES, waarbij er door het Rijk geen gebieden op voorhand zijn uitgesloten als zoekgebied voor nieuwe windparken. De RES-partners hebben zich daarbij uiteraard wel te houden aan de beleidskaders, zoals weergegeven in de NOVI en de geldende wetgeving. Waarbij van belang is dat een nieuw zonne- of windpark altijd getoetst moet worden op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb). Afhankelijk van de natuurwaarden in de omgeving dient bij een project altijd rekening te worden gehouden met maatregelen om negatieve effecten op de natuur en landschap te beperken. Deze maatregelen kunnen ruimtelijk zijn – bijvoorbeeld door de locatie of het ontwerp van het park aan te passen – maar kunnen ook vorm krijgen als stilstandsvoorziening (voor wind) of compensatiemaatregelen (voor zon en wind).
Deelt u beiden de mening dat natuurgebieden met beschermde soorten, die negatieve effecten ondervinden van de turbines, niet zouden mogen worden aangewezen als zoekgebied voor de plaatsing van windturbines? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u beiden bereid om in gesprek te gaan met gemeenten en provincies om te onderzoeken of zoekgebieden met negatieve impact op natuur verplaatst kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Voor ons beiden staat voorop dat energieprojecten op een verantwoorde wijze moeten worden ingepast, zonder of met minimale negatieve impact op natuur. Het feit dat natuurdoelen wettelijk zijn vastgelegd, helpt daarbij.
Op 1 juli 2021 zijn de RES’en 1.0 met daarin de definitieve zoekgebieden aangeleverd. Uiteraard is in het proces richting de RES 1.0 ook al gekeken naar de ecologische kaders. De komende tijd zullen onderzoeken plaatsvinden in hoeverre de ontwikkeling van wind en zon echt mogelijk is in de zoekgebieden. In deze nog uit te voeren onderzoeken (meestal in de vorm van een plan-MER) neemt de impact op natuur een belangrijke plaats in. Vervolgens kan op grond van deze informatie worden afgewogen welke locatie binnen zo’n zoekgebied de beste plek is om een energieproject te realiseren. Dit proces van locatiekeuze is, conform de afspraken in het Klimaatakkoord en op grond van de Wro, primair een verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies. Het Rijk is terughoudend om provincies en gemeenten op te roepen om op voorhand zoekgebieden te verkleinen of uit te sluiten.
Indien bij de uitwerking van de zoekgebieden blijkt dat er bij een project sprake is van mogelijke negatieve impact op natuur, zal dit aanleiding zijn na te gaan of een andere locatie, ontwerp of invulling van het project mogelijk is binnen de geselecteerde zoekgebieden. Als dat niet lukt, zullen de effecten van projecten moeten worden gemitigeerd, respectievelijk gecompenseerd, bijvoorbeeld door elders compenserende natuur aan te leggen. Indien ook dit onvoldoende bijdraagt aan de ecologische instandhoudingsdoelen, zal er geen vergunning voor het project kunnen worden verstrekt.
Klopt het dat energiebedrijven ontheffingen hebben aangevraagd of verkregen om 175 windturbines in Natura2000- gebied te plaatsen?7 Zo ja, hoeveel ontheffingen zijn al vergeven en op welke grond zijn deze gegeven? Zo nee, wat is de stand van zaken?
Provincies zijn bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen of vrijstellingen voor soorten en vergunningen voor Natura 2000. Wij hebben geen overzicht van hoeveel en welke aanvragen alle provincies hebben bereikt en welke daarvan een ontheffing Wnb hebben gekregen.
Of realisatie binnen of buiten een Natura 2000-gebied plaatsvindt, is geen apart verplichte toetsing die door de Wnb wordt voorgeschreven. Voor plaatsing binnen Natura 2000-gebieden gelden – naast de algemene toetsing op natuur en landschap – extra toetsingscriteria om de effecten op de instandhoudingsdoelen te beperken. Voor plaatsing dicht bij Natura 2000-gebieden gelden ook extra toetsingscriteria waarbij effecten op de instandhoudingsdoelen via externe werking worden meegewogen.
Het is ons bekend dat er enkele windprojecten in Natura 2000-gebieden zijn of worden gerealiseerd. Vanzelfsprekend zijn deze projecten getoetst aan de wettelijke instandhoudingsdoelen.
Klopt het dat energiebedrijven ontheffingen hebben aangevraagd of verkregen om 125 windturbines pal naast beschermde natuurgebieden te plaatsen? Zo ja, hoeveel ontheffingen zijn al vergeven en op welke grond zijn deze gegeven? Zo nee, wat is de stand van zaken?
Zie antwoord vraag 10.
Is er voor elke vergeven ontheffing onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van beschermde plant- en diersoorten? Zo ja, is voor elke ontheffing geconcludeerd dat kwetsbare en beschermde diersoorten geen «significante negatieve» effecten zullen ondervinden? Zo nee, welke beschermde plant- en diersoorten zullen negatieve gevolgen ondergaan van de plaatsing van windturbines in Natura2000- gebied, graag uitgesplitst per ontheffing? Hoeveel natuur zal er gecompenseerd moeten worden, graag uitgesplitst per ontheffing?
Dit type onderzoek en de daarbij behorende conclusies met betrekking tot effecten op natuurwaarden heeft bij afzonderlijke windparken en turbines plaatsgevonden. Op basis van een dergelijk onderzoek zijn de benodigde ontheffingen in geval van vogel- en vleermuizenslachtoffers verleend, al dan niet met bepaalde voorwaarden. Deze informatie is niet op nationaal niveau beschikbaar wegens de in 2017 doorgevoerde decentralisatie van de ontheffingsverlening.
Klopt het dat energiebedrijf RWE mogelijk windturbines plaatst op de zeedijk langs de Eems-Dollard, een internationaal beschermd gebied, waar duizenden vogels leven en passeren en welke als een internationale trekroute fungeert voor vleermuizen en vogels?8 Zo ja, wat is de stand van zaken, is er een ontheffing aangevraagd of vergeven?
Energiebedrijf RWE verkent mogelijkheden voor nieuwbouw van windturbines op de zeedijk langs de Eems-Dollard. Hierover is contact geweest tussen RWE en het waterschap Hunze en Aas, de eigenaar/beheerder van de dijk. De idee behelst de bouw van 3 of 4 windturbines. Er is geen ontheffing aangevraagd noch afgegeven. Volgens RWE is er nog geen sprake van planvorming of een lopend project maar verkeert het nog in de ideeënfase.
Indien een ontheffing is gegeven, op basis van welk onderzoek is geconcludeerd dat kwetsbare en beschermde diersoorten geen «significante negatieve» effecten zullen ondervinden? Zo nee, welke beschermde plant- en diersoorten zullen negatieve gevolgen ondergaan van de plaatsing van windturbines in Natura2000- gebied? Hoeveel natuur zal er gecompenseerd moeten worden?
Zoals toegelicht bij de vorige vraag is er nog geen sprake van een afgegeven ontheffing. Gezien het prille stadium van de plannen van RWE voor deze locatie is er ook nog geen ecologisch onderzoek voor een natuurtoets gedaan. Daardoor valt nu niet aan te geven welke beschermde plant- en diersoorten negatieve gevolgen zullen gaan vinden van dit windplan. Mocht dit plan verder ontwikkeld worden, dan zal er moeten worden voldaan aan de eerder beschreven wettelijke eisen voor dit Natura 2000-gebied.
Deelt u beiden het inzicht dat de klimaatopgave, de energietransitie en biodiversiteitsherstel hand in hand moeten gaan? Zo nee, waarom niet?
Dit delen wij volledig, met de aanvulling dat er af toe spanning bestaat tussen de drie opgaven en dat het daarom van belang is te zorgen voor de juiste balans. De Ministeries van EZK en LNV kijken samen hoe de belangen van schone energie en biodiversiteitsherstel in samenhang bekeken en gerealiseerd kunnen worden om zo ook bij te dragen aan de klimaatopgave. Een mooi voorbeeld hiervan is onze gezamenlijke inspanning in het traject «Natuurinclusieve Energietransitie voor Wind en Hoogspanning op Land» (NIEWHOL), waarover de Tweede Kamer eerder is geïnformeerd (vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 524). In dit traject werken onze twee ministeries samen met provincies, de windsector, TenneT en verschillende dier- en natuurbeschermingsorganisaties. Het doel is om met de betrokken partijen te komen tot afspraken om de sterfte van kwetsbare vogel- en vleermuissoorten door windturbines en hoogspanningsverbindingen te verminderen.
Heeft u een overzicht van alle optionele en geplande windturbines en waar deze liggen in verhouding tot natuurgebieden en vogeltrekgebieden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit overzicht te ontwikkelen en met de Kamer te delen?
Er wordt structureel gewerkt door het Nationaal Programma (NP) RES, PBL en RVO om tot een betrouwbaar volledig beeld te komen van alle optionele en geplande windturbines in Nederland. Locaties van bestaande windturbines en hun kenmerken zijn opgenomen in de analysekaarten van NP RES. Een overzicht van de zoekgebieden voor wind en zon wordt na de zomer beschikbaar. De Staatssecretaris van EZK zal samen met NP RES bezien in hoeverre aanvullend onderzoek naar de impact van de RES op natuur en landschap nodig en mogelijk is. Op www.vogelatlas.nl staan digitale kaarten over de aanwezigheid en de trek van vogelsoorten. Dit initiatief wordt door onze ministeries ondersteund. De digitale kaarten worden proactief gedeeld met overheden en initiatiefnemers. Het Ministerie van LNV heeft in samenwerking met Vogelbescherming Nederland een gevoeligheidskaart laten maken voor vogelsoorten die gevoelig zijn voor windparken. Zie: https://www.sovon.nl/nl/actueel/nieuws/nieuwe-windenergie-zoekkaarten-voor-vogels-0
Is er onderzoek gedaan naar de cumulatieve (gestapelde) gevolgen van de plaatsing van windturbines in en nabij beschermde natuurgebieden op regionale en landelijke populaties? Zo ja, wat was hiervan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
Er geldt een wettelijke plicht om voor windparken die in of nabij Natura 2000-gebieden zijn gepland de cumulatieve effecten inzichtelijk te maken en te beoordelen. Dit vormt standaard onderdeel van een passende beoordeling en/of natuurtoets bij het MER en borgt derhalve dat ook bij cumulatie van meerdere windinitiatieven in een gebied geen sprake kan zijn van significant negatieve effecten op het behalen van die instandhoudingsdoelen. Als dat niet kan worden uitgesloten, moeten mitigerende of compenserende maatregelen worden genomen of wordt er geen vergunning verleend.
In het kader van het NIEWOHL wordt als onderdeel van een landelijk onderzoeksprogramma in de komende jaren een onderzoek uitgevoerd naar cumulatieve effecten op populaties en naar de effectiviteit van mitigerende maatregelen, zoals de «zwarte wiek».
Bent u beiden bereid om een integrale studie te starten naar de gestapelde effecten van alle geplande en optionele windturbines voor regio’s en voor het hele land? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16 wordt na het verschijnen van het overzicht van de zoekgebieden in de RES’en bezien in hoeverre aanvullend onderzoek naar de impact op natuur en landschap mogelijk en nodig is. Op basis hiervan kan vervolgens bezien worden of er inhoudelijke verdieping bij bepaalde onderwerpen nodig is.
Is de Minister van Economische Zaken en Klimaat bereid om te onderzoeken hoe het versterken van biodiversiteit en natuur meegenomen kan worden bij het vergeven van subsidies voor windturbines en zonnepanelen? Zo nee, waarom niet?
Het Rijk verstrekt verschillende subsidies voor de realisatie van hernieuwbare energie, waarvan de grootste de SDE++ is. Het doel van de SDE++ is om op een zo kostenefficiënt mogelijke wijze CO2 te reduceren. In principe passen hier geen kostenverhogende aspecten in. Dat neemt niet weg dat de Staatssecretaris van EZK met de sector en lokale overheden in gesprek is over hoe de SDE++, binnen de kaders van het kostprijsreductiepad en de geldende wettelijke eisen, ruimte kan bieden aan projecten die bijdragen aan het versterken van biodiversiteit en natuur. Daarnaast wordt naar aanleiding van de motie van het lid Boucke (Kamerstuk 32 813, nr. 726)12 momenteel de noodzaak van een «kwaliteitsbudget» onderzocht, waarmee extra financiële ruimte kan worden geboden aan het nemen van maatregelen ten behoeve van ruimtelijke inpassing, biodiversiteit, zorgvuldige participatie en het ontzien van het elektriciteitsnetwerk. Tot slot gaat het Rijk ervan uit dat ontwikkelaars de Gedragscodes voor wind op land (van NWEA) en zon op land (van Holland Solar) in acht nemen voor wat betreft de afspraken over biodiversiteit en natuur.
Stropers |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Politie pakt netwerk van stropers aan: «Ze zien het als spannende hobby»»1, waarbij dieren volgens de politie op «gruwelijke wijze zijn gedood»?
Wij hebben vernomen van deze praktijken en keuren dit ten zeerste af.
Bent u op de hoogte van de werkwijze van stropers waarbij reeën en hazen in de nacht met een felle lamp of andere apparatuur worden opgespoord, waarna hazewindhonden de uitgeputte dieren achtervolgen en doden? Kunt u bevestigen dat het gebruik van windhonden bij de jacht verboden is?
Het is bij de politie bekend dat stropers allerlei verboden middelen inzetten bij hun praktijken. In artikel 3.21 van de wet natuurbescherming is het verbod opgenomen voor het uitoefenen van de jacht met behulp van lange honden (ook wel windhonden genoemd).
Klopt het dat stropers ook gebruik maken van staffords, klemmen, strikken, mistnesten, lijmstokken (de laatste twee voor het vangen van vogels), nachtkijkers en cameravallen met gps?
Stropers gebruiken verschillende middelen voor het illegaal vangen en doden van in het wild levende dieren. De genoemde middelen kunnen daar deel van uitmaken.
Klopt het dat de politie bij het opsporen van het «netwerk van stropers», windhonden, een auto, een geweer, jachtkleding en bevroren vlees van reekalfjes in beslag hebben genomen?
Het klopt dat de politie dit in beslag heeft genomen voor het specifieke onderzoek in Limburg, met uitzondering van de windhonden. Meer informatie kan ik niet met uw Kamer delen aangezien ik niet in kan gaan op individuele gevallen of opsporingsinformatie.
Wat is er met de windhonden gebeurd? Kunt u bevestigen dat deze dieren in beslag worden genomen en een goed onderkomen krijgen? Wat is de hoogte van de straf die stropers in Nederland kunnen verwachten?
De windhonden zijn niet in beslag genomen. De maximale straf voor stroperij is volgens de Wet op economische delicten in geval van opzet 6 jaar. Over de strafmaat in Limburgse zaak kunnen in deze fase van het onderzoek geen uitspraken worden gedaan. De rechter zal de hoogte van straf uiteindelijk bepalen.
Was u op de hoogte van de aanwezigheid van een «netwerk aan stropers»? Zo ja, sinds wanneer en wat heeft u gedaan om deze stropers op te pakken? Zo nee, heeft u meldingen ontvangen die u hiervoor waarschuwen?
De politie werkt op basis van feiten en omstandigheden. Zij ontvangt informatie van groene boa’s, wildbeheereenheden en betrokken burgers. De genoemde stroperij is een bekend fenomeen, dat van tijd tot tijd op verschillende locaties de kop op steekt. Na het ontvangen van de meldingen over de casus in Limburg, is de politie na analyse van de informatie een onderzoek gestart. Meer informatie kan ik niet met uw Kamer delen aangezien ik niet in ga op individuele gevallen of opsporingsinformatie.
Kunt u aangeven of in het opgerolde «netwerk aan stropers» ook jagers bevonden, die buiten de grenzen van hun jachtveld of vergunning jagen?
Geen van de verdachten in deze zaak had een jachtakte.
Klopt het dat stropers voornamelijk gevonden worden door meldingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel meldingen waren binnengekomen in Zuid-Limburg, waarna een onderzoek werd gestart?
Observaties van betrokken burgers zijn essentieel in de meeste politieonderzoeken. Met andere historische gegevens uit politiesystemen draagt het bij tot daderindicatie. Gedurende het gehele onderzoek zijn er ruim 80 meldingen in Limburg ontvangen. Meldingen zijn niet altijd direct herleidbaar tot een verdachte. Het informatiebeeld dat de analyse van deze meldingen opleverde, heeft, na een proces van kiezen en prioriteren, geleid tot de inzet van opsporingsmiddelen. Het gehele onderzoek, van de eerste melding tot de aanbieding van het dossier aan het Openbaar Ministerie (OM), kan zodoende een lange doorlooptijd hebben. Ook gedurende die tijd kunnen nog meldingen worden ontvangen.
In totaal vonden er de afgelopen vijf jaar in de eenheid Limburg negen opsporingsonderzoeken met betrekking tot stroperij plaats. Zes van die onderzoeken zijn gestart naar aanleiding van een melding en drie naar aanleiding van de waarnemingen van de politie.
Hoeveel meldingen zijn er vorig jaar binnengekomen op landelijk niveau? Welke gebieden scoren hoog? Is er onderzoek gedaan naar aanleiding van de meldingen? Zo ja, wat waren de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
In totaal zijn er in 2020 bij de Nationale Politie 3.478 meldingen geregistreerd op maatschappelijke klasse «flora en fauna», waar stroperij onder valt. Gebieden die relatief hoog scoren zijn de Veluwe, de omgeving Deurne, de Brunssummerheide, de omgeving Voerendaal en de omgeving Noordwijk.
De 3.478 meldingen betreffen zowel flora als fauna. Het fenomeen stroperij is daar slechts een deel van. Het exacte aantal meldingen die dit type stroperij betreffen kan alleen door handmatige analyse worden vastgesteld. Een dergelijke zoekslag vergt zeer veel tijd en capaciteit van het OM en politie en is tot nu toe niet als proportioneel gekenschetst.
Meldingen vinden plaats in de geografische context. Daar wordt in samenhang met andere geografische informatie een overzicht gemaakt van casuïstiek. In weging met andere zaken wordt dan gekozen of en hoe de casus wordt opgepakt.
Kunt u aangeven of meldingen over stroperij zijn toe- of afgenomen over de afgelopen tien jaar? Zijn de meldingen toegenomen sinds de enorme bezuinigingen op de buitenpolitie? Hoeveel van deze meldingen gaan over jagers, die buiten de grenzen van hun jachtveld of vergunning jagen?
Er kan maximaal vijf jaar teruggekeken worden in de systemen. De afgelopen vijf jaar is landelijk het aantal meldingen met de maatschappelijke klasse «flora en fauna» afgenomen. Een handmatige analyse is nodig om het aantal stroperijgerelateerde meldingen vast te stellen. Een dergelijke zoekslag vergt zeer veel tijd en capaciteit van het OM en politie en is tot nu toe niet als proportioneel gekenschetst.
De politie heeft een generieke taakstelling. Een zogenaamde «buitenpolitie» bestaat niet. Elke regionale eenheid heeft politieambtenaren met expertise over dier-gerelateerde criminaliteit in dienst.
Over het algemeen houden jagers zich aan de grenzen van aan hen toegekende jachtvelden of waar zij als gastjager legitiem mogen jagen.
Klopt het dat veel mensen bang zijn voor stropers en hierdoor geen getuigenverklaring af durven te leggen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het veilig is voor mensen om een verklaring af te leggen?
Melders, aangevers en getuigen van misdrijven vragen zich regelmatig af wat de gevolgen kunnen zijn van het afleggen van een getuigenis. De positie van de getuige is wettelijk geregeld en beschermd. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om via Meld Misdaad Anoniem melding te doen van feiten.
Is er onderzoek gedaan naar de omvang van stropersnetwerken en strooptochten in Nederland en de reden dat de pakkans zo laag is? Zo ja, wat waren de uitkomsten en wanneer vond dit onderzoek plaats? Zo nee, bent u bereid om een landelijk onderzoek in te stellen, dat ook kijkt naar de oplossingsmogelijkheden om de pakkans te vergroten en de mogelijkheid om politie weer in het buitengebied in te zetten?
De politie handelt altijd op basis van informatie. Dat is de essentie van het vak. Daar waar landelijke betekenisvolle fenomenen ontstaan, zal de politie hierin optreden. Weging van het politiewerk vindt altijd plaats in afstemming en in overleg met het bevoegde gezag. Ook werkt de politie in toenemende mate samen met het landelijke netwerk van boa’s.
Kunt u een indicatie geven van de aantallen dieren die in de afgelopen tien jaar zijn gedood door stropers? Zo nee, waarom niet?
Een volledig en juist overzicht kan niet worden gegenereerd. De dieren die heimelijk tijdens het stropen worden bemachtigd kunnen immers niet worden geteld. Alleen de bij politieonderzoek aangetroffen dieren zijn bekend. Dit aantal kan alleen door handmatige analyse worden vastgesteld. Een dergelijke zoekslag vergt zeer veel tijd en capaciteit van het OM en politie en is tot nu toe niet als proportioneel gekenschetst.
Kunt u deze vragen per vraag beantwoorden, zonder naar antwoorden op andere vragen te verwijzen?
Ja.