Het aanvullend onderzoek naar de staat van instandhouding van de wolf |
|
André Flach (SGP) |
|
Rummenie |
|
|
|
|
Wordt in het aanvullend onderzoek met betrekking tot de staat van instandhouding van de wolf niet alleen gekeken naar de staat van instandhouding van de wolf in relatie tot de habitatgeschiktheid in Nederland (Kamerstuk 2025D47367), maar ook naar de (redelijke) Nederlandse bijdrage aan een gunstige staat van instandhouding van de Centraal Europese wolvenpopulatie (500 roedels) vanuit het oogpunt van de relatieve habitatgeschiktheid?
Wordt in het aanvullend onderzoek specifiek gekeken naar de habitatgeschiktheid in andere Europese landen waar de Centraal Europese wolvenpopulatie aanwezig is en de bijbehorende oppervlakte in vergelijking met de habitatgeschiktheid in Nederland?
Deelt u de mening dat vergeleken met de Favourable reference population (FRP), zoals vastgesteld in andere lidstaten, ten opzichte van het bosoppervlak (Spanje: 0,002 wolf per vierkante kilometer; Roemenië: 0,04 wolf per vierkante kilometer; Bulgarije: 0,02 wolf per vierkante kilometer; Zweden: 0,001 wolf per vierkante kilometer; Letland: 0,009 wolf per vierkante kilometer) Nederland met ongeveer 100 tot 120 wolven (dus 0,03 wolf per vierkante kilometer) nu al een meer dan redelijke bijdrage levert aan de gunstige staat van instandhouding van de wolf in Europa, terwijl Nederland ook nog eens veel dichter bevolkt is dan genoemde lidstaten? Wordt een dergelijke vergelijking in het aanvullend onderzoek meegenomen?1
Het bericht ‘Nederland is een ontbossingsland’ |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland is een ontbossingsland»?1
Herkent u het in het artikel geschetste beeld dat Nederland via de financiële sector, zeehavens en consumptiepatronen in aanzienlijke mate bijdraagt aan wereldwijde ontbossing?
Kunt u aangeven in welke mate Nederlandse financiële instellingen, waaronder banken en pensioenfondsen, nog steeds investeren in bedrijven of projecten met een aantoonbaar ontbossingsrisico?
Bent u bekend met het rapport Banking on Biodiversity Collapse 2025, waarin de Rabobank op de achtste plaats wereldwijd wordt genoemd onder financiële instellingen met de hoogste ontbossingsrisico’s? Kunt u toelichten wat uw oordeel is over de bevindingen van dit rapport?
Acht u de huidige beleidsinstrumenten en wettelijke verplichtingen voor Nederlandse financiële instellingen om investeringen met ontbossings- of biodiversiteitsrisico’s te vermijden toereikend?
Acht u het in het artikel vermelde bedrag van 5 miljoen euro dat Nederland zal bijdragen aan de Tropical Forest Forever Facility in verhouding tot de omvang van de Nederlandse betrokkenheid bij internationale handelsstromen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing, zoals palmolie, soja en cacao? Overweegt u deze financiële bijdrage te verhogen?
Hoe beoordeelt u de stand van zaken rondom de Europese Ontbossingsverordening en de rol die Nederland vervult bij de implementatie daarvan binnen de Europese Unie?
Op welke wijze zal toezicht worden gehouden op de naleving van de Ontbossingsverordening in Nederland, in het bijzonder bij importerende bedrijven die grondstoffen of producten verhandelen uit gebieden met een risico op ontbossing?
Kunt u toelichten hoe de uitvoering van deze Europese verordening wordt ingebed in het nationale klimaat- en natuurbeleid?
Hoe ondersteunt Nederland via internationaal beleid en ontwikkelingssamenwerking de bescherming van landrechten van inheemse gemeenschappen in tropische bosgebieden?
Op welke wijze stimuleert u bewustwording bij Nederlandse consumenten over de relatie tussen hun koopgedrag en mondiale ontbossing, en welke instrumenten zet u in om duurzaam consumptiegedrag te bevorderen?
De rondrazende vogelgriep en de grote risico’s voor de volksgezondheid |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Bruijn , Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Maakt u zich ook zorgen over het toenemende aantal uitbraken van vogelgriep en over het feit dat er sinds begin oktober zo’n 450.000 kippen en fazanten in de veehouderij zijn vergast?1
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van virologen en hoogleraren die stellen dat «vogelgriep kan zorgen voor een nieuwe pandemie met de omvang van de coronacrisis», maar dan «dodelijker» en dat die pandemie op elk moment zou kunnen uitbreken?2,3
Deelt u de mening dat het de verantwoordelijkheid is van de overheid, en met name de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, om risico’s op een nieuwe pandemie zoveel mogelijk in te perken en daarmee de gezondheid van Nederlanders te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat commissie-Bekedam al 3,5 jaar geleden adviseerde om de risico’s op zoönosen te beperken, maar dat veel van de belangrijkste aanbevelingen nog steeds niet zijn uitgevoerd?
Onderschrijft u de constatering van de commissie-Bekedam dat Nederland extra kwetsbaar is voor vogelgriep door de hoge dichtheid van (pluim)veehouderijen? Zo nee, waarom niet?4
Onderschrijft u de constatering van de commissie-Bekedam dat de Nederlandse vee-industrie zelf een belangrijk risico vormt voor het ontstaan en verspreiden van zoönosen, vanwege het enorme aantal dieren dat op een klein oppervlak wordt gehouden en de hoge concentratie van stallen? Zo nee, waarom niet?
Herinnert u zich dat de commissie-Bekedam nadrukkelijk adviseerde om het aantal veehouderijen en het aantal dieren in de veehouderij te beperken?
Kunt u bevestigen dat het toenmalige kabinet aankondigde te willen toewerken naar een verbod op nieuwvestiging van pluimveebedrijven in pluimveedichte en waterrijke gebieden en een verbod op uitbreiding in die risicogebieden (Kamerstuk 28 807, nr. 291)?
Klopt het dat was aangekondigd dat er eerst een impactanalyse zou worden gedaan en dat deze eind 2023 naar de Kamer zou komen, maar dat deze er nog altijd niet is? Hoe verklaart u dit?
Hoeveel pluimveebedrijven zijn er sinds het advies van de commissie-Bekedam nieuw gevestigd in pluimveedichte en waterrijke gebieden en hoeveel pluimveebedrijven zijn uitgebreid in deze gebieden?
Hoeveel kippen, eenden, fazanten, kalkoenen en andere dieren in de veehouderij zijn er sinds het advies van Bekedam vergast?
Deelt u het inzicht dat het uitblijven van maatregelen, in afwachting van een analyse over de impact voor de vee-industrie, heeft geleid tot extra dierenleed én vergrote risico’s voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat verder uitstel van deze maatregelen zeer ongewenst is, gezien de grote risico’s van vogelgriep voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Bent u ervan op de hoogte dat niet alleen de commissie-Bekedam maar ook het Europees Centrum voor Ziektepreventie en Ziektebestrijding (ECDC) en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) hebben aanbevolen om de dichtheid van pluimvee en pluimveehouderijen te verlagen, zowel in waterrijke gebieden als daarbuiten? Wat heeft u met deze aanbeveling gedaan?5
Wanneer gaat u de maatregelen die in 2021 zijn geadviseerd en in 2023 zijn aangekondigd eindelijk doorvoeren?
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk beantwoorden?
De natuurdoelen voor de Westerschelde |
|
André Flach (SGP) |
|
Rummenie |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de bezwaren van de provincie Zeeland bij de uitbreidingsdoelstelling voor het habitattype Estuaria (H1130)?1
Is de veronderstelling juist dat de uitbreidingsdoelstelling vooral is bedoeld om kwaliteitsverbetering te realiseren met behoud van de huidige vaargeuldiepte?
Is de veronderstelling juist dat de gewenste kwaliteitsverbetering bezien vanuit de Habitatrichtlijn ook kan worden gerealiseerd door het verondiepen van de vaargeulen, waardoor uitbreiding niet of minder noodzakelijk is?
Hoe verhoudt het afgeven van baggervergunningen voor het op diepte houden van de vaargeul in de Westerschelde zich tot de geconstateerde problemen met de staat van instandhouding van het habitattype estuaria?
Bent u voornemens de gewenste kwaliteitsverbetering vooral te bereiken via verondieping en/of buitendijkse maatregelen in plaats van ontpoldering?
Deelt u de mening dat na de pijnlijke ontpoldering van onder meer de Hedwigepolder eventuele nieuwe ontpolderingen in strijd zouden zijn met de verplichting in de Habitatrichtlijn dat «in de op grond van deze richtlijn genomen maatregelen [...] rekening [wordt] gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, en met de regionale en lokale bijzonderheden» (artikel 2, derde lid)?
Deelt u de mening dat met de inmiddels gerealiseerde ontpolderingen al wordt voldaan aan de uitbreidingsdoelstelling en nieuwe uitbreiding onwenselijk is?
Is de veronderstelling juist dat met de sinds de aanwijzing van de Westerschelde als Habitatrichtlijngebied gerealiseerde toename van het oppervlak laagdynamisch intergetijdegebied geen sprake is van verslechtering en juist sprake is van kwaliteitsverbetering?2
Hoe gaat u nieuwe ontpolderingen rond de Westerschelde voorkomen?
Gaat u ervoor zorgen dat Nederland in de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie aanstuurt op het voorkomen van nieuwe ontpolderingen?
De brandbrief van burgemeesters over de wolf en over wolven uitrusten met zenders. |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Rummenie |
|
|
|
|
Herkent u de signalen uit de brandbrief dat de angst en maatschappelijke onrust toenemen doordat wolven vaker nabij mensen, bebouwing en huisdieren worden gesignaleerd?1
Ik ben me zeer bewust van de toenemende angst en maatschappelijke onrust. Daarom zet ik me samen met provincies en gemeenten met de grootste urgentie in om incidenten met wolven tegen te gaan en adequaat ingrijpen bij incidenten mogelijk te maken.
Deelt u de opvatting dat het uitrusten van wolven met zenders noodzakelijk is om beter inzicht te krijgen in hun gedrag en verplaatsingen in een klein en dichtbevolkt land als Nederland, en dat dit direct kan bijdragen aan veiligheid en risicobeheersing?
Ik vind het zenderen van wolven van groot belang om meer inzicht te krijgen in het gedrag van probleemwolven. De gegevens uit zenderonderzoek kunnen behulpzaam zijn bij het opstellen van beleid om incidenten met wolven te beperken.
Bent u bereid te bevorderen dat in het vervolgonderzoek álle bekende roedels in Nederland worden bezenderd, zodat er een landelijk dekkend en meerjarig beeld ontstaat van verplaatsingen, incidenten en risico’s?
Ik ga er op inzetten om wolven via zenders beter te monitoren in Nederland. Om een bruikbaar beeld van het gedrag van wolven in alle territoria in Nederland te krijgen, wordt door de deskundigen aangegeven dat idealiter in elk roedel ten minste een van de territoriale ouderdieren wordt gezenderd. Er bestaan grote individuele verschillen tussen dieren voor wat betreft hun gedrag, maar ouderdieren kunnen in de regel wel een goede indicatie geven. Deze dieren zijn de permanente gebruikers van dit territorium en hun gedrag is veelal exemplarisch voor het gedrag van alle dieren in hun roedel.
Welke juridische voorwaarden gelden momenteel voor zenderonderzoek bij wolven? Klopt het dat hiervoor een ontheffing onder artikel 16 van de Habitatrichtlijn is vereist, en hoe beoordeelt u de toepasbaarheid daarvan in de Nederlandse situatie?
Wanneer een wolf wordt gevangen, daarna verdoofd en vervolgens onder verdoving een halsbandzender wordt omgehangen, is er sprake van een dierproef. 2Zenderonderzoek zal daarom moeten voldoen aan de vereisten uit de Wet op de dierproeven (Wod). Dat betekent dat een instelling een algemene vergunning dient te hebben om proefdieronderzoek te mogen doen (instellingsvergunning). Tevens dient voor het specifieke zenderonderzoek een projectvergunning aangevraagd te worden bij de Centrale Commissie Dierproeven (CCD).
Naast de verplichtingen van de Wod zal voor het vangen en verdoven van wolven ook moeten worden voldaan aan de voorwaarden van de Habitatrichtlijn. Hiervoor is een vergunning nodig van de provincie(s) waar het zenderen plaatsvindt of – wanneer onderzoek wordt uitgevoerd op terreinen van het Ministerie van Defensie of op het Kroondomein – een vergunning van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Deze vergunningplicht geldt zodra de bij beide Kamers voorgehangen AMvB van kracht wordt.3 Tot die tijd geldt de specifieke zorgplicht van artikel 11.27 van het Besluit activiteiten leefomgeving, waaraan bij maatwerkvoorschrift verder invulling kan worden gegeven.
In de vergunning – als straks de vergunningplicht van kracht is geworden – zal ook moeten worden aangegeven welke vangmethode gebruikt kan worden. Tot de invoering van de vergunningplicht kunnen in een maatwerkvoorschrift op dit punt beperkingen worden gesteld.
Een verdovingsgeweer is de gebruikelijke vangmethode. Deze methode is echter alleen bruikbaar wanneer de wolf zich op een afstand bevindt die korter is dan circa 30 meter. Aangezien de natuurlijke verstoringsafstand van een wolf zo’n 100 meter is, is veelal ook een manier nodig om dicht bij een wolf te kunnen komen. Kastvallen zijn voor wolven minder geschikt, omdat de dieren deze in de regel vermijden. Het gebruik van vallen met een niet-selectieve werking of van andere niet-selectieve middelen of vangmethode is op grond van artikel 15 van de Habitatrichtlijn in beginsel verboden. Gebruik daarvan vergt een aanvullende omgevingsvergunning voor een flora- en faunaactiviteit dan wel maatwerkvoorschriften van de betreffende provincie(s) of – wanneer onderzoek wordt uitgevoerd op terreinen van het Ministerie van Defensie of op het Kroondomein, van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Daarbij moet toepassing worden gegeven aan het beoordelingskader van artikel 16 van de Habitatrichtlijn.
Daarnaast heeft de EU een verbod ingesteld op het gebruik van wildklemmen voor het vangen van wilde dieren (Verordening 3254/91/EEG). Dit verbod is neergelegd in artikel 11.72, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Dit geldt in principe ook voor het gebruikvan pootklemmen voor het vangen van wolven. Volgens de Europese Commissie4 kan evenwel bij uitzondering voor wetenschappelijk onderzoek of monitoring van diersoorten – waaronder zenderen kan worden begrepen – het gebruik van pootklemmen worden toegestaan, in het licht van de doelstelling van Verordening 3254/91/EEG om de instandhouding van diersoorten te verbeteren. De pootklem kan dus niet worden gebruikt om dieren te vangen met als doel om bijvoorbeeld dieren af te schrikken of bepaald gedrag te beïnvloeden.
Hoeveel ontheffingen voor zenderonderzoek zijn in Nederland de afgelopen jaren verleend en uitgevoerd, en hoe verhoudt dit zich tot de praktijk in andere lidstaten, zoals Duitsland en Finland, waar structureel zenderprogramma’s bestaan?
Wageningen University & Research (WUR) beschikt sinds 7 september 2021 over een onherroepelijke onderzoeksontheffing, verleend door de provincie Gelderland voor het vangen en zenderen van onder andere zoogdieren. Wolven vallen hier ook onder. Medio oktober heeft WUR gebruik gemaakt van deze ontheffing en voor het eerst een wolf in het Nationaal Park de Hoge Veluwe voorzien van een zender voor onderzoek. Daarnaast beschikt de Zoogdiervereniging sinds 1 juni 2023 over een vergelijkbare onherroepelijke onderzoeksontheffing, verleend door de provincie Gelderland.
De provincie Utrecht heeft onlangs via maatwerkvoorschriften toestemming gegeven voor het zenderen van wolven in hun provincie. Er is in deze provincie nog geen wolf voorzien van een zender.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, is het aan de provincies of RVO om structurele zenderprogramma’s door middel van vergunningen of maatwerkvoorschriften mogelijk te maken.
Hoe gaat u borgen dat de gegevens uit zenderonderzoek niet alleen voor ecologische doeleinden worden benut, maar ook actief beschikbaar komen voor provincies, gemeenten en burgemeesters die verantwoordelijk zijn voor openbare orde en veiligheid?
Gegevens uit wetenschappelijk zenderonderzoek zijn in de regel openbaar beschikbaar. Ik ga ervan uit dat hierover afspraken worden gemaakt binnen de onderzoeksplannen. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, kan het gebruik van pootklemmen voor het vangen van wolven voor zenderonderzoek op grond van EU regels alleen worden toegestaan als het doel is om de instandhouding te verbeteren en niet om bijvoorbeeld dieren af te schrikken of bepaald gedrag te beïnvloeden in het kader van openbare orde en veiligheid.
Is het mogelijk, en zo ja op welke termijn, om aan de hand van bestaande, lopende en nieuwe onderzoeken, te komen tot een landelijk dekkend Soorten Management Plan (SMP) voor de wolf, zodat provincies en gemeenten in de vergunningverlening ook handelingsperspectief krijgen met een (wetenschappelijke) onderbouwing?
Een Soorten Management Plan (SMP) kan worden gebruikt als basis voor een gebiedsvergunning voor vergunningplichtige handelingen ten aanzien van beschermde soorten flora en fauna (flora- en fauna-activiteiten). Provincies zijn in de regel het bevoegd gezag voor het afgeven van een dergelijke gebiedsvergunning, waarbij iedere provincie in beginsel alleen bevoegd is voor het verlenen van een gebiedsvergunning voor handelingen die plaatsvinden binnen de eigen provinciegrenzen. Het opstellen van één landelijk dekkend SMP voor de wolf zal waarschijnlijk onvoldoende gedetailleerde gebiedspecifieke informatie bieden om te kunnen gebruiken als basis voor verschillende gebiedsvergunningen in meerdere provincies. Het ligt daarom meer voor de hand om, indien SMP’s inderdaad als kansrijke oplossingsrichting worden gezien, specifiek op provincies toegesneden provinciale SMP’s te maken op grond waarvan provincies gebiedsvergunningen kunnen verlenen. De provincies zijn samen met mijn ministerie aan het verkennen welke juridisch houdbare mogelijkheden er zijn om sneller een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit te kunnen verlenen voor vergunningplichtige handelingen ten aanzien van de wolf. Daarbinnen is ook de vraag meegenomen of het opstellen van een SMP (één landelijk dekkend of meerdere op provincies toegesneden SMP’s), met daaraan gekoppeld het verlenen van een gebiedsvergunning, als één van de oplossingsrichtingen verkend kan worden. Of dit ook daadwerkelijk zal leiden tot een beter handelingsperspectief voor vergunningverlening door provincies (of gemeenten) is op dit moment nog niet te zeggen.
Acht u het denkbaar dat zenderdata kunnen worden gebruikt om in Europees verband beleidsruimte te onderbouwen voor maatwerk, zoals het verjagen van wolven of andere maatregelen om de risico’s verder te beheersen, nu Wageningen University & Reseaerch (WUR) concludeert dat Nederland niet zelfstandig een gunstige staat van instandhouding van de wolf kan bereiken? In navolging op eerdere schriftelijke vragen gesteld door het lid Flach (SGP) van 23 september 2025.
Voor het onderbouwen van beleid zijn gegevens uit zenderonderzoek zeer nuttig. Ook om meer duidelijkheid te krijgen over de staat van instandhouding van wolven in Nederland. De conclusies uit het onderzoek van WUR zijn voor mij niet voldoende. Er is hier namelijk enkel door een ecologische bril naar één puzzelstukje van een voor mij veel grotere puzzel heeft gekeken. Daarom laat ik een aanvullend onderzoek uitvoeren door een andere internationale deskundige onderzoekspartij. Ik heb de betrokken onderzoekspartij gevraagd om in dit nieuwe onderzoek de specifieke situatie voor Nederland als klein en dichtbevolkt land te betrekken en dus juist ook andere relevante perspectieven zoals socio-economische overwegingen en fysieke veiligheid hier expliciet in mee te nemen.
De brandbrief van burgemeesters inzake de wolf |
|
André Flach (SGP) |
|
Rummenie , Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief van Gelderse gemeenten over de toenemende aanwezigheid van wolven en de gevolgen hiervan voor mens en dier (Kamerstuk 2025D40213) (Kamerstuk 2025D40232)?
Ik snap de zorgen die lokaal leven heel goed. Een flink aantal burgemeesters die te maken hebben met wolven in hun gemeente wil kunnen handelen als de veiligheid van mensen in het geding komt, en dat begrijp ik. Ook ik wil dat we zo snel mogelijk kunnen ingrijpen om confrontaties tussen mensen, dieren en probleemwolven te voorkomen en, als ze toch ontstaan, direct en daadkrachtig op te treden.
Herkent u de grote zorgen van deze burgervaders?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent de constatering dat een aantal individuele wolven in toenemende mate hun natuurlijke schuwheid verliest en zich steeds vaker in de nabijheid van mensen en bebouwing begeeft, waarbij sprake is van een groeiend aantal incidenten, voor uw beleid?
Het verliezen van schuwheid zoals door u gesignaleerd zal naar mijn verwachting leiden tot meer probleemwolven. Ik maak mij zorgen over het toenemend aantal incidenten met wolven. In een klein en dichtbevolkt land als Nederland is maar beperkt ruimte voor wolven. Juist daarom is goed beleid essentieel. We moeten er alles aan doen om incidenten zoveel mogelijk te voorkomen. En als ze zich toch voordoen, wil ik dat we snel en daadkrachtig kunnen optreden. Daarom werk ik aan nationale regelgeving waar ook lokale bestuurders, zoals burgemeesters, goed mee uit de voeten kunnen.
Ik wil dat er betere mogelijkheden komen om in te grijpen bij incidenten met wolven. In de Landelijke Aanpak Wolven (LAW, Kamerstuk 33 576, nr. 405) heb ik verschillende stappen opgenomen om dit te realiseren, zoals het in regelgeving vastleggen van een definitie van «probleemwolf» en «probleemsituatie». Die definities gaan burgemeesters en provincies helpen om sneller op te kunnen treden in geval van een probleemwolf of een probleemsituatie met een wolf. Deze wetgeving wordt op dit moment behandeld door uw Kamer en de Eerste Kamer.
Bent u van mening dat de juridische ruimte om wolven te verjagen en aversief te conditioneren, gegeven de verlaagde beschermingsstatus van de wolf, voldoende wordt benut?
De verlaging van de beschermingsstatus van de wolf van «strikt beschermd» naar «beschermd» geeft lidstaten de mogelijkheid om aanvullende maatregelen te nemen. In Nederland is dit aangegrepen om de nationale regelgeving aan te passen. De bijbehorende AMvB wordt momenteel behandeld door uw Kamer en door de Eerste Kamer. De brandbrief van de Gelderse gemeenten toont aan dat het van groot belang is dit juridisch kader zo spoedig mogelijk in werking te laten treden.
Op welke wijze worden situaties van contact tussen wolven en mensen geregistreerd?
Ik zou graag één centrale plek zien waar ook incidenten tussen wolven en honden worden geregistreerd. Daarom ben ik in gesprek met de provincies om te kijken hoe we dit kunnen verbeteren, mogelijk in het kader van het Landelijk Informatiepunt Wolven.
Bent u voornemens ervoor te zorgen dat incidenten met honden ook als zodanig worden geregistreerd?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt ervoor gezorgd dat onder meer gemeenten een beroep kunnen doen op een deskundigencrisisteam voor advies bij acute situaties?
Ik realiseer me dat de bevoegdheden van burgemeesters in de praktijk niet altijd voldoende mogelijkheden bieden om onmiddellijk op te treden bij acute incidenten met wolven. Als onderdeel van de LAW kijk ik daarom of vanuit het belang van openbare veiligheid een optimalisatie van het bestaand handelingsperspectief kan worden gecreëerd bij het optreden tegen probleemwolven.
Deelt u de analyse van de burgemeesters dat zij vrij weinig kunnen met de noodbevoegdheden vanuit de Gemeentewet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u voornemens in overleg met burgemeesters ervoor te zorgen dat zij een ruimer handelingskader krijgen om in te (laten) grijpen bij onveilige situaties?
In de overleggen tussen de betrokken ministeries en met Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters over mogelijk aanvullende noodbevoegdheden is naar voren gekomen dat de bevoegdheden van gedeputeerde staten en burgemeesters in beginsel volstaan en dat een uitbreiding van burgemeestersbevoegdheden in gevallen die niet meer acuut zijn, de wettelijke verantwoordelijkheden van gedeputeerde staten zouden doorkruisen. Daarbij was in de Tweede Kamer in maart 2025 geen draagvlak voor een onderzoek naar aanpassing van de Politiewet of de Gemeentewet.1
Dit laat onverlet dat dit onderwerp de aandacht heeft. Zo ben ik op 8 oktober jl. op bezoek geweest bij de Gelderse burgemeesters die de brandbrief hebben opgesteld. Hier heb ik hen gesproken over de lokale impact van de aanwezigheid van wolven en de zorgen omtrent de openbare veiligheid in hun gemeenten. Mocht in de toekomst blijken dat de lopende aanpassingen van de nationale regelgeving, het bestaande handelingsperspectief, de verbeterde registratie van incidenten en de verbeterde informatievoorziening alsnog onvoldoende zijn, dan ga ik graag met de Eerste en Tweede Kamer in gesprek om te zoeken naar alternatieve mogelijkheden voor burgemeesters. Waar aan de orde zal ik daarbij ook andere bewindspersonen betrekken.
Maken provincies in uw ogen voldoende gebruik van de ruimte die zij nu hebben om op grond van de verlaagde beschermingsstatus van de wolf beheermaatregelen te nemen om onveilige situaties te voorkomen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, wordt de nationale regelgeving aangepast om provincies meer ruimte te geven om op te treden tegen probleemwolven. De bijbehorende AMvB wordt momenteel behandeld door uw Kamer en door de Eerste Kamer. De brandbrief van de Gelderse gemeenten toont aan dat het van groot belang is dit juridisch kader zo spoedig mogelijk in werking te laten treden.
Bent u bereid te kijken naar verdere aanscherping van het aan de Kamer voorgelegde Ontwerpbesluit met betrekking tot het beheer van de wolf (Kamerstuk 33 118, nr. 295)?
Over mijn aanpassingen van het ontwerpbesluit in reactie op het advies van de Raad van State heb ik uw Kamer op 10 oktober jl. geïnformeerd (Kamerstuk 33 118, nr. 306).
Gaat u zorgen voor het aanwijzen van gebieden in Nederland die, gelet op het ecosysteem, de wildstand en de nabijheid van mensen en vee, niet geschikt zijn voor duurzame vestiging van een wolf of wolvenroedel, zodat in deze gebieden vroegtijdig kan worden ingegrepen?
Het is nog niet duidelijk welke rol populatieontwikkelingen van wolven in Nederland en onze buurlanden kan spelen bij adequater ingrijpen bij incidenten. Ook is de staat van instandhouding van wolven in Nederland nog niet bekend. Recent onderzoek van Wageningen University & Research (Kamerstuk 33 576, nr. 466) heeft aangetoond dat Nederland alleen een bijdrage kan leveren aan een duurzame wolvenpopulatie in Europees verband binnen de Centraal-Europese wolvenpopulatie. Om duidelijk beleid te kunnen maken voor onveilige situaties met wolven laat ik aanvullend onderzoek uitvoeren, waarbij wordt getoetst aan de haalbaarheid voor de specifieke Nederlandse situatie. Nederland is namelijk een van de meest dichtstbevolkte landen in de wereld. De natuur in Nederland ligt bovendien ook nog eens vaak ingeklemd tussen dorpen, steden en agrarische bedrijven. Ik maak mij ernstige zorgen over de toegenomen aanwezigheid van wolven in Nederland.
De veiligheid en het welzijn van mensen en dieren, staan wat mij betreft altijd voorop. Om onveilige situaties te voorkomen werk ik ook aan stevige nationale maatregelen, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de populatieontwikkeling van de wolf, gelet op de groei van het aantal roedels in de afgelopen jaren, zowel in Nederland als bij de Centraal Europese wolvenpopulatie als geheel, voldoende ruimte biedt om eerder in te grijpen om onveilige situaties te voorkomen, ook al ligt de populatie nog niet op het niveau dat mogelijk nodig zou zijn voor een gunstige staat van instandhouding?1
Zie antwoord vraag 12.
Wordt in het aanvullende onderzoek naar de Nederlandse bijdrage aan een gunstige staat van instandhouding van de wolf (Kamerstuk 33 576, nr. 466) ook gekeken naar de habitatgeschiktheid in andere Europese landen waar de Centraal Europese wolvenpopulatie aanwezig is en de reële Nederlandse bijdrage vanuit het perspectief van habitatgeschiktheid?
Ik laat een aanvullend onderzoek uitvoeren door een internationale deskundige onderzoekspartij. Ik wil dat dit onderzoek zich opnieuw richt op de staat van instandhouding van wolven in Nederland en ook een eigen analyse uitvoert van de habitatgeschiktheid voor wolven in Nederland. Ik heb de betrokken onderzoekspartij gevraagd om in dit nieuwe onderzoek de specifieke situatie voor Nederland als klein en dichtbevolkt land te betrekken en dus juist ook andere relevante perspectieven zoals socio-economische overwegingen en fysieke veiligheid hier expliciet in mee te nemen.
Is in andere Europese landen al vastgesteld wat de gunstige populatieomvang zou moeten zijn?
Lidstaten rapporteren elke zes jaar de gegevens over soorten uit de Habitatrichtlijn aan de Europese Commissie (EC). Hierbij wordt ook over de wolven gerapporteerd en daarbij wordt door sommige lidstaten een Favourable reference population (FRP) genoemd. De meeste recente rapportagegegevens uit 2019 zijn te vinden op de website van de EC.3 De gegevens van de rapportage van 2025 zijn nog niet openbaar gemaakt.
Deelt u de mening dat voor een gunstige staat van instandhouding van de Centraal Europese wolvenpopulatie een relatief grotere bijdrage mag worden verwacht van meer dunbevolkte landen en een relatief kleinere bijdrage van meer dichtbevolkte landen?
Ja. Nederland kan niet zelfstandig komen tot het bereiken van een gunstige staat van instandhouding van wolven. Nederland kan alleen een bijdrage leveren aan een duurzame wolvenpopulatie binnen de Centraal-Europese wolvenpopulatie.
Nederland dient net als de andere landen waarmee wij de Centraal-Europese wolvenpopulatie delen, naar redelijkheid bij te dragen aan het bereiken van een gunstige staat van instandhouding.
Nederland zet zich daarom in om samen te werken met de buurlanden toe te werken naar een gunstige Staat van Instandhouding van de Centraal-Europese wolvenpopulatie, waarbij de betrokken landen hierbij naar redelijkheid bijdragen.
De bijdragen die van landen mag worden verwacht is daarbij vooral afhankelijk van het potentieel geschikte habitat voor wolven. Ik ben daarbij van mening dat dichtbevolkte gebieden minder geschikt habitat bevatten in vergelijking tot dunner bevolkte gebieden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het overleg met Duitsland en andere Europese landen waar de Centraal Europese wolvenpopulatie gevestigd is over de ontwikkeling van deze populatie en het beheer ervan?
Recent hebben op verschillende niveaus gesprekken plaatsgevonden met verschillende buurlanden, waarbij het wolvendossier onderdeel was van het gesprek. Dit is onderdeel van een doorlopend proces van samenwerking, afstemming en ervaringen delen met de buurlanden.
Duitse windturbines aan de grens bij Noord-Brabant, Limburg en Gelderland |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u in beeld hoeveel Nederlandse huishoudens worden getroffen door dit probleem?1
De problematiek rondom de bouw van windturbines aan de grens met Duitsland is mij bekend. Omdat ik geen bevoegd gezag ben in dezen ken ik geen exacte cijfers over hoeveel huishoudens het betreft. De verantwoordelijkheid voor de lokale fysieke leefomgeving ligt in beginsel bij de medeoverheden, in dit geval bij de provincies Gelderland en Limburg en de daar gelegen gemeenten.
Bent u het ermee eens dat de huidige gang van zaken, waarbij Nederlandse gemeentes tevergeefs hoge juridische kosten maken, onwenselijk is, en dat ingrijpen vanuit de rijksoverheid noodzakelijk is?
Om aanzienlijke grensoverschrijdende milieueffecten van ruimtelijke plannen, zoals windturbines nabij de grens, zo goed mogelijk in beeld te brengen en buurlanden daarbij te betrekken, geldt er Europees en internationaal recht dat terug te vinden is in het Verdrag van Espoo en de EU-richtlijnen over milieueffectrapportage. Zolang dit recht gevolgd wordt, is er logischerwijs geen reden tot ingrijpen door de nationale overheid en zijn landen soeverein. Daarbij geldt dat in Nederland elke overheidslaag zijn eigen bevoegdheden heeft. Het is aan de betrokken medeoverheden, in dit geval bij provincie Gelderland en Limburg, om indien er een vermoeden is dat het Europees recht niet wordt nageleefd, hierop actie te ondernemen. Eventuele kosten die daarmee gemoeid zijn zullen dus ook onder de verantwoordelijkheid van de medeoverheden.
Hoe beoordeelt u de impact van Duitse windturbines op Nederlandse natuurgebieden, infrastructuur (zoals de laagvliegroute van Defensie), en gezondheidsinstellingen (zoals kliniek Trajectum)?
De impact van Duitse windturbines op Nederlandse natuurgebieden, infrastructuur en gezondheidsinstellingen wordt door het betreffende Duitse bevoegde gezag beoordeeld voordat een vergunning voor een windpark wordt afgegeven. Voordat een vergunning wordt afgegeven moet zijn vastgesteld of er significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn waarbij ook de effecten op Nederlandse gebieden worden beoordeeld. Bij de beoordeling kan het Duitse bevoegde gezag afstemming zoeken, maar de bevoegdheid om te beslissen over de doorgang van een project is aan het Duitse bevoegde gezag: elk lidstaat is immers bevoegd te beslissen over de activiteiten op het eigen soevereine grondgebied. Wel hebben (aangrenzende) lidstaten de mogelijkheid tot inspraak en de mogelijkheid om in beroep te gaan tegen een dergelijk besluit. Naast de medeoverheden is er ook afstemming met Defensie.
Is er volgens u sprake van schending van Europese verdragen zoals het Verdrag van Espoo en het Verdrag van Aarhus? Zo ja, kunt u ons informeren over de stappen die u neemt hieromtrent?
Nee, dat kan niet in het algemeen worden gesteld. Duitsland en Nederland zijn gebonden aan de Europese richtlijnen over de projectmerplicht en de planmerplicht. Deze zijn omgezet in nationale regelgeving en bevatten de kaders voor mer-plicht bij wind op land. Het Verdrag van Espoo is alleen van toepassing als er volgens deze kaders sprake is van een plicht tot het uitvoeren van een milieueffectrapportage (mer) én er mogelijk aanzienlijke grensoverschrijdende milieueffecten zijn. Het Verdrag van Espoo biedt dan verplichtingen rondom informatie-uitwisseling en overleg met een andere lidstaat over mogelijk aanzienlijke grensoverschrijdende milieueffecten die in het milieueffectrapport worden beschreven.
Er is niet bij elke voorgenomen plaatsing van een windturbine sprake van een mer-plicht en in deze gevallen is het Verdrag van Espoo dan ook niet van toepassing. Of er sprake is van een mer-plicht kan alleen worden vastgesteld aan de hand van specifieke informatie over een plan of project.
In Nederland is sprake van een mer-plicht bij «Oprichting, wijziging of uitbreiding van een windpark met 20 of meer windturbines» (categorie C2 van Bijlage V van het Omgevingsbesluit). In Nederland geldt daarnaast een mer-beoordelingsplicht bij een park van 3 turbines of meer (kolom 3 van categorie C2).
Ook voor de inspraakverplichtingen uit het Verdrag van Aarhus geldt dat die alleen van toepassing zijn als het gaat om besluiten over activiteiten waarvoor een milieueffectrapport moet worden gemaakt of besluiten over activiteiten die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben.
Kunt u aangeven welke stappen u heeft gezet om het gebrek aan inspraak te verhelpen en (afstands)normen te harmoniseren?
Als er sprake is van aanzienlijke grensoverschrijdende milieueffecten is inspraak gewaarborgd via internationale verdragen, zoals het Verdrag van Espoo en het Verdrag van Aarhus, die voorschrijven dat burgers en overheden in buurlanden de mogelijkheid moeten krijgen om zienswijzen in te dienen en in beroep te kunnen gaan bij de rechter. Voor wat betreft de afstandsnormen bestaat er op Europees niveau geen verplichting tot harmonisatie van dergelijke normen, eventuele verschillen zijn het gevolg van nationale beleidskeuzes.
Welke mogelijkheden ziet u aanvullend om op nationaal niveau tot afspraken te komen met Duitse overheden om Nederlandse lokale overheden en burgers hierin te ondersteunen?
De verantwoordelijkheid voor de fysieke leefomgeving ligt in beginsel bij de medeoverheden, in dit geval bij de provincies Gelderland en Limburg. Het Rijk treedt alleen op als dat nodig is vanwege een nationaal belang of internationale verplichtingen. Zoals hierboven al aangegeven, zijn in dit geval Duitse overheden verantwoordelijk voor de beleidskeuzes over locaties van windturbines en inspraakmogelijkheden. Mijn medewerkers blijven wel ten alle tijden in gesprek met de Duitse autoriteiten, onder andere via de Nederlands-Duitse Ruimtelijke Ordening Commissie (NDCRO) en andere bilaterale kanalen. Binnen die overleggen zetten we in op vroegtijdige informatie-uitwisseling en goede afstemming van wederzijdse plannen en procedures.
Welke mogelijkheden ziet u voor de Nederlandse regering om Nederlandse lokale overheden en burgers aanvullend te ondersteunen bij bezwaarprocedures tegen grensoverschrijdende projecten in Duitsland?
De besluitvorming over windprojecten in Duitsland valt onder de verantwoordelijkheid van de Duitse autoriteiten. Dit betekent dat bezwaar- en beroepsprocedures verlopen volgens het Duitse recht. Nederlandse burgers en maatschappelijke organisaties hebben de mogelijkheid om een beroep te doen op het Verdrag van Aarhus. Zoals onder vraag 4 toegelicht, is onvoldoende duidelijk of de Verdragen van Aarhus en Espoo van toepassing zijn, omdat dit afhangt van het specifieke plan of project. Hierdoor is er op dit moment geen aanleiding om vanuit het Ministerie van IenW contact te leggen met Duitse autoriteiten. Mijn ambtenaren blijven binnen de bestaande overlegstructuren in contact met de Duitse autoriteiten en hebben daar met elkaar transparantie, zorgvuldige inspraak en tijdige betrokkenheid van Nederlandse en Duitse belanghebbenden voorop staan.
Het artikel Premier Schoof moet mogelijk ingrijpen om stroomkabel door Schiermonnikoog tegen te houden |
|
Suzanne Kröger (GL), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Tieman , Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Premier Schoof moet mogelijk ingrijpen om stroomkabel door Schiermonnikoog tegen te houden» van 2 juni?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse regering er niet in is geslaagd om in diplomatiek overleg met de Duitse regering afspraken te maken over de aanleg van stroomkabels door het Eems-Dollard gebied?
Ja.
Klopt het dat het Omgevingsberaad Wadden onder voorzitterschap van de commissaris van de Koning in Fryslân er bij uw regering op heeft aandrongen om een diplomatiek offensief op het hoogste niveau te starten om het grensconflict tussen Nederland en Duitsland op te lossen, nu Schiermonnikoog daar de dupe van dreigt te worden?
Ja.
Kunt u aangeven of en op welke manier de regering de suggestie van de commissaris van de Koning in Fryslân om de aanleg van stroomkabels dwars door Schiermonnikoog en UNESCO Werelderfgoed Waddenzee «chefsache» te maken heeft opgevolgd?
Gedurende het Programma Aansluiting Wind op Zee – Eemshaven zijn meerdere hoogambtelijke -en politieke pogingen ondernomen om afspraken te maken over de stroomkabels. De betreffende route waar Duitse afstemming voor vereist is gaat door het Eems-Dollard gebied. Er bestaat in dat gebied weliswaar geen overeenstemming tussen Nederland en Duitsland over het verloop van de staatsgrens, maar Nederland en Duitsland hebben wel afspraken gemaakt over het gezamenlijk beheer en het geografische bereik van bevoegdheden in het gebied. Voor wat betreft de Eemsmonding zijn beheers afspraken vastgelegd in het Eems-Dollardverdrag van 8 april 1960. Dat verdrag bevat ook afspraken over verantwoordelijkheden op het gebied van de waterstaatszorg, en dat voor de bouw van nieuwe waterwerken een Duitse scheepsvaartveiligheidsvergunning nodig is. Tussen de Nederlandse Ministeries van Klimaat en Groene Groei en Infrastructuur en Waterstaat is overleg gevoerd met Duitse counterparts over de mogelijkheden voor het verlenen van een vergunning voor waterbouwwerken, zoals kabels, in het gebied. Een belangrijke afweging hierbij is het waarborgen van de scheepvaartveiligheid, aangezien de economisch belangrijke vaarroute richting Emden in dit gebied ligt. De Duitse instanties hebben aangegeven geen vergunning af te geven voor de aanlandroute, nu ze de risico’s op de scheepvaartveiligheid te groot vinden. Zo zijn er risico’s op het losschieten van de kabel in de vaargeul, en neemt de kabel potentieel ruimte in die (toekomstige groei van) de scheepvaart in de weg zit. Op meerdere momenten is dit politiek aan de orde gesteld. Zo is dit punt onderdeel geweest van de Nederlands-Duitse regeringsconsultatie in 2023 in aanwezigheid van de toenmalig Minister-President en de Bondskanselier. Voorts heb ik deze route persoonlijk besproken met de Duitse Bondsminister van Verkeer en mijn voorganger heeft dit aangekaart bij de Duitse Bondsminister van Economische Zaken en Klimaat, met als doel om gezamenlijk te onderzoeken of de risico’s kunnen worden gemitigeerd. Ondanks deze inspanningen is de positie van de Duitse vergunningverlener niet veranderd. Bij de publicatie van het ontwerpprogramma op 28 februari 2025 is een dossier bijgevoegd die de inspanningen richting de Duitse instanties laat zien vanuit Nederlandse zijde.
Bent u bekend met het berichten in de Duitse pers over het op korte termijn ondertekenen van een bilaterale overeenkomst tussen de Duitse en Nederlandse regering voor de aanleg van een stroomkabel in het Eems-Dollard gebied exclusief voor één boorplatform tussen Schiermonnikoog en het Duitse eiland Borkum van het Nederlandse gasbedrijf OneDyas?2
Ja. Echter, de «overeenkomst» waaraan gerefereerd wordt betreft een opzichzelfstaand bilateraal verdrag over de gezamenlijke exploitatie van grensoverschrijdende koolwaterstoffenvelden (in het bijzonder aardgas in gasveld N05-A) in de territoriale zee tussen 3 en 12 zeemijlen, gelegen ten noorden van het Eems-Dollard gebied (hierna: het Verdrag), dat Nederland en Duitsland voornemens zijn te sluiten. De ministerraad heeft op 20 september 2024 ingestemd met dit Verdrag.
Dit Verdrag regelt onder andere de verdeling van de verwachte hoeveelheden aardgas tussen de beide Staten en, daarmee samenhangend, de verdeling van de uit de exploitatie voortvloeiende kosten en opbrengsten tussen de vergunninghouders aan beide zijden.
Ten behoeve van deze beoogde gaswinning is vergunning gevraagd, en door de Duitse bevoegde instantie afgegeven, voor de aanleg van een elektriciteitskabel vanaf het Duitse windpark Riffgat. Dit beoogde tracé van de kabel bevindt zich niet in het Eems-Dollard (verdrags)gebied, maar in de territoriale zee tussen 3 en 12 zeemijlen ten noorden van dit gebied.
Klopt het dat een dergelijke bilaterale overeenkomst zich zou baseren op afspraken die Nederland en Duitsland hebben gemaakt in het kader van het Eems-Dollar verdrag uit 1960?
Nee. Het bilaterale verdrag heeft betrekking op gezamenlijke exploitatie van grensoverschrijdende koolwaterstoffenvelden in de territoriale zee tussen 3 en 12 zeemijlen. Het bilaterale verdrag betreft een opzichzelfstaand verdrag dat geen afbreuk doet aan de posities van beide partijen ten aanzien van het verloop van de staatsgrens in de territoriale zee tussen 3 en 12 zeemijlen uit de kust en het verloop van de staatsgrens in de Eemsmonding. Voor wat betreft de Eemsmonding zijn beheers afspraken vastgelegd in het Eems-Dollardverdrag van 8 april 1960. Dat verdrag bevat ook afspraken over verantwoordelijkheden op het gebied van de waterstaatszorg, en dat voor de bouw van nieuwe waterwerken een Duitse scheepsvaartveiligheidsvergunning nodig is. Het betreffen dus twee verschillende verdragen, die gaan over verschillende geografische gebieden.
Kunt u aangeven of, en zo ja wanneer, deze bilaterale overeenkomst tussen beide regeringen is voorgelegd aan de door Duitsland en Nederland ingestelde Eemscommissie zoals bedoeld en beschreven in het Eems-Dollard verdrag, artikel 29, 30 en 31?
Het bilaterale verdrag is niet voorgelegd aan de Eemscommissie, omdat zoals gesteld in de beantwoording op vraag 6 het een opzichzelfstaand verdrag buiten het Eems Dollard (verdrags)gebied betreft.
Kunt u, indien van toepassing, het advies over deze nieuwe bilaterale overeenkomst delen met de Kamer?
Nee, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 is er geen advies opgesteld door de Eemscommissie en is dit dus niet van toepassing.
Kunt u de Kamer informeren onder wiens politieke verantwoordelijkheid de bilaterale overeenkomst waar in de Duitse pers aan gerefereerd wordt tot stand is gekomen?
Het bilaterale verdrag is formeel nog niet tot stand gekomen, omdat het door beide landen ondertekend dient te worden. Deze ondertekening is voorzien in augustus. Wel is er overeenstemming over de inhoud van het bilaterale verdrag. De ministerraad heeft op 20 september 2024 ingestemd met de sluiting (totstandkoming) van dit bilaterale verdrag. De Minister van Klimaat en Groene Groei is de eerstverantwoordelijke bewindspersoon. De Minister van Buitenlandse Zaken is mede verantwoordelijk.
Kunt u uitleggen hoe een dergelijke overeenkomst wel gesloten kan worden ten behoeve van één Nederlands gasbedrijf maar niet om te voorkomen dat Schiermonnikoog, de belangen van de landbouw, de toerisme-sector en de UNESCO werelderfgoedstatus de dupe worden van een onopgelost grensconflict tussen beide landen?
De «overeenkomst» waaraan wordt gerefereerd betreft een opzichzelfstaand bilateraal Verdrag over de gezamenlijke exploitatie van grensoverschrijdende koolwaterstoffenvelden (in het bijzonder aardgas in gasveld N05-A) in de territoriale zee tussen 3 en 12 zeemijlen dat Nederland en Duitsland voornemens zijn te sluiten. Dit is gelegen ten noorden van het Eems-Dollard gebied, en valt dus niet onder het Eems-Dollard Verdrag. Ook de kabelverbinding van het platform naar het Duitse windpark Riffgat kruist het Eems-Dollard Verdragsgebied niet. Het Verdrag over de gezamenlijke exploitatie van grensoverschrijdende koolwaterstoffenvelden staat dus los van de verkenning van routes voor de aanleg van stroomkabels in het kader van PAWOZ.
Daarnaast is er geen sprake van een grensconflict gezien er afspraken zijn gemaakt over het gezamenlijk beheer van het grensgebied in het Eems-Dollard Verdrag. Daarin is de scheepsvaartveiligheid een belangrijke afweging, en is daarom in het verdrag bepaald dat nieuwe waterwerken een scheepsvaartveiligheidsvergunning nodig hebben. In dat licht heeft het kabinet meermaals inzet gepleegd de belangen van de aanlanding van windenergie op zee middels deze route duidelijk te maken, maar houden de Duitse instanties vast aan hun risico-inschatting van de route op de (vrije doorgang van de) scheepvaart en wordt daarop gebaseerd geen vergunning afgegeven. Naast dat de kabel voor ONE-Dyas vanuit windpark Riffgat niet gaat door het Eems-Dollard Verdragsgebied, gelden hier niet de scheepvaartveiligheidsrisico’s.
Kunt u aangeven waarom de regering de belangen van dat ene Nederlandse bedrijf zwaarder weegt in relatie tot het Eems Dollard verdrag dan de grote belangen van natuur, recreatie, landbouw en leefbaarheid van het Waddengebied die op het spel staan?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u de Kamer inzicht geven in de juridische «hardheid» van een dergelijke bilaterale overeenkomst in vergelijking met een internationaal verdrag?
De «overeenkomst» waaraan gerefereerd wordt betreft een verdrag dat Nederland en Duitsland voornemens zijn te sluiten en waarmee wordt beoogd juridisch bindende afspraken voor beide staten te scheppen. Ondertekening hiervan is voorzien in augustus.
Kunt u aangeven hoe het kan dat namens uw regering onderhandeld werd met de Duitse regering over de aanleg van een stroomkabel ten behoeve van één bedrijf zonder in dezelfde bespreking afspraken te maken voor de aanleg van een andere stroomkabel voor de aanlanding in Eemshave van groene stroom afkomstig van een windpark op de Noordzee?
Het bilaterale verdrag over de gezamenlijke exploitatie van grensoverschrijdende koolwaterstoffenvelden gaat niet over de aanleg van de elektriciteitskabel vanaf het Duitse windpark naar het gaswinningsplatform ten behoeve van de verduurzaming van die winning en is dus ook niet door beide regeringen onderwerp van onderhandeling geweest. Het bevoegde gezag in Duitsland gaat namelijk over de aanleg en het tracé van de stroomkabel, en heeft dit binnen de bestaande kaders als vergunbaar geacht. Dit staat daarmee los van de verkenning van routes voor de aanleg van stroomkabels in het kader van PAWOZ.
Tevens is het verdrag van belang voor niet alleen de Duitse, maar ook de Nederlandse energievoorziening, de leveringszekerheid en het beperken van de importafhankelijkheid. Daarom acht het kabinet het onverantwoordelijk om het stoppen van de ontwikkelingen van de gaswinning als onderhandelingsmiddel te gebruiken.
Bij de totstandkoming van beide verdragen is rekening gehouden met andere belangen in het gebied. Een belangrijke afspraak in het Eems-Dollard Verdrag is geënt op het belang van vrije doorvaart voor de scheepvaart, waardoor voor nieuwe waterbouwwerken altijd een scheepsvaartvergunning nodig is om dat principe te borgen. De aanlandroute voor windenergie door het Eems-Dollard Verdragsgebied levert risico’s op voor de vrije doorvaart, en kan vanuit de Duitse instanties niet rekenen op een vergunning. Binnen het verdrag over de gezamenlijke exploitatie van grensoverschrijdende koolwaterstoffenvelden is de aanleg van een stroomkabel vanaf een Duits windpark richting het ONE-Dyas platform niet in strijd gebleken met andere belangen die verankerd zijn in het verdrag, en daarmee vergunbaar gebleken.
Kunt u wat nu de stand van zaken is met betrekking tot de ondertekening van een dergelijk bilaterale overeenkomst?
De ministerraad heeft op 20 september 2024 ingestemd met het sluiten van het bilaterale verdrag. Op 2 juli 2025 heeft de Duitse regering ook ingestemd met sluiting van het bilaterale verdrag. De ondertekening is voorzien in augustus.
Is de bilaterale overeenkomst al ondertekend?
Het bilaterale verdrag is nog niet ondertekend, dit is voorzien in augustus.
Bent u dan bereid de ondertekening van deze fossiele overeenkomst tussen Nederland en Duitsland op te schorten totdat de Kamer hierover een debat heeft kunnen houden met de politiek verantwoordelijke bewindspersoon?
De ministerraad heeft op 20 september 2024 ingestemd met het sluiten van het Verdrag. Na de totstandkoming van het Verdrag dient het Verdrag door de Staten-Generaal te worden goedgekeurd alvorens het in werking kan treden. Hiertoe zal een voorstel van wet tot goedkeuring van het Verdrag worden ingediend.
Het Verdrag voorziet echter in de mogelijkheid van voorlopige toepassing vanaf de datum van ondertekening. Omdat de voorlopige toepassing in het algemeen belang is van de gaswinning, de energievoorziening, de leveringszekerheid en het beperken van de importafhankelijkheid van Nederland en Duitsland, is tevens met een dergelijke voorlopige toepassing ingestemd in de ministerraad van 20 september 2024. Uitstel van ondertekening en de voorlopige toepassing van het Verdrag zorgt ervoor dat er geen overeenkomst ligt ten behoeve van de gezamenlijke exploitatie van het N05-A gasveld wat tot een verdere vertraging van de gasproductie uit dit veld zou leiden, waardoor het niet kan bijdragen aan de energievoorziening, leveringszekerheid en het beperken van de importafhankelijkheid van zowel Nederland als Duitsland.
(bodemroerende) visserij in de Waddenzee |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
|
|
|
Bent u bekend met de film «Ocean»«van Sir David Attenborough en heeft u de film zelf ook gezien?
Ik ben bekend met de film, maar heb deze (nog) niet gezien.
Wilt u de film gaan zien voorafgaand aan het commissiedebat (CD) Visserij op 5 juni aanstaande of voorafgaand aan de Verenigde Naties (VN) Oceaanconferentie (UNOC3) in Nice die op 9 juni 2025 start, mocht u de film nog niet gezien hebben?
Het commissiedebat Visserij is verplaatst en lukt het mij niet om voor 9 juni a.s. de film te zien.
Hoe staat u tegenover het pleidooi van Sir David Attenborough dat met name de ondiepe kustzeeën een belangrijke rol hebben in de strijd tegen klimaatverandering en het behouden van biodiversiteit?
Ik kan niet ingaan op de film aangezien ik deze nog niet heb kunnen zien. In het algemeen deel ik wel de mening dat de zee een belangrijke rol heeft bij het behoud van de biodiversiteit. Daarom worden (delen van de zee) ook beschermd in het kader van de Vogel- en Habitatrichting, de Kaderrichtlijn Marien en de Kaderrichtlijn Water.
Deelt u de mening dat het United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO) Werelderfgoed Waddenzee, hoewel niet expliciet benoemd in de film, een uitstekend voorbeeld is van zo’n ondiepe zee met een enorme betekenis als kinderkamer voor het voortbestaan van vissen en vogels?
De Waddenzee is sinds 2009 Werelderfgoed en is het grootste getijdensysteem ter wereld, waar natuurlijke processen ongestoord kunnen plaatsvinden. Vanwege zijn wereldwijd unieke geologische en ecologische waarden staat de Waddenzee op de Werelderfgoedlijst en vervult een belangrijke functie voor (trek)vogels en als kinderkamer voor vissen.
De Waddenzee is destijds op de Werelderfgoedlijst geplaatst omdat de bescherming van dit natuurgebied op orde is middels Natura 2000, het ruimtelijk instrumentarium en een stelsel van vergunningverlening onder de Omgevingswet. Het Waddengebied heeft een belangrijke functie voor wonen, werken en recreëren. Plaatsing van de Waddenzee op de Werelderfgoedlijst is inclusief het gebruik.
Deelt u de mening dat het UNESCO Werelderfgoed Waddenzee de best mogelijke bescherming verdient om nog decennia te kunnen dienen als kinderkamer voor vissen en vogels?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat op dit moment bodemberoerende visserij plaatsvindt in UNESCO Werelderfgoed Waddenzee?
Ja
Bent u bekend met de evaluatie van het kabinet (in opdracht van de Minister van Ifrastructuur en Waterstaat (I&W) van het huidige beheer van de Waddenzee als UNESCO Werelderfgoed en de conclusie uit die evaluatie dat bodemberoerende visserij kan worden gezien als een activiteit die grote schade kan toebrengen aan de unieke natuur van Werelderfgoed Waddenzee?1
Ja, ik ben bekend met de evaluatie. Zij was mede aanleiding om een breder assessment te laten uitvoeren van wetenschappelijke onderzoeken over de gevolgen van garnalenvisserij. Het rapport van de commissie Eijsackers, met deelname van o.a. Wageningen Marine Research (WMR) en de Waddenacademie, is in september 2024 opgeleverd en geeft een overzicht van de effecten van garnalenvisserij op de natuur.
Ik heb op 18 juni jl. de garnalenvisserij een natuurvergunning verleend. Dat heb ik onder strikte voorwaarden en inperkingen gedaan. Aan deze besluitvorming is een inspraakproces op ontwerpvergunningen voorafgegaan, conform de in Nederland geldende wet- en regelgeving zoals vastgesteld door de Staten Generaal.
Parallel aan de vergunningverlening werk ik aan een Toekomstvisie Garnalenvisserij. Hiermee wil ik zowel de sector als de natuur perspectief bieden door een duurzame manier van vissen te stimuleren. De Toekomstvisie Garnalenvisserij zal aandacht besteden aan het ontzien van de meest kwetsbare en ecologisch waardevolle gebieden.
Deelt u de observatie dat deze conclusie van het kabinet kan worden gezien als een niet te negeren bevestiging dat het pleidooi van Sir David Attenborough urgent en passend is om nog meer aantasting van de zeebodem van de Waddenzee te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het kabinet garnalenvissers die nu vissen in en op de Waddenzee een lange termijn zekerheid wil bieden over het voortbestaan van hun (familie)bedrijf door het uitgeven van vergunningen met een looptijd van meer dan 20 jaar?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven of dit voornemen is voorgelegd aan het UNESCO Werelderfgoedcomité? Zo ja, kunt u de reactie van UNESCO op dit voornemen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Garnalenvisserij was een bestaande economische activiteit ten tijde van de plaatsing van de Waddenzee op de Werelderfgoedlijst. Er wordt dus niet een geheel nieuwe activiteit geïntroduceerd. Middels de strikte voorwaarden en beperkingen die in de natuurvergunningen zijn opgenomen, wordt er voor gezorgd dat activiteiten zoals de visserij op een verantwoorde wijze plaats kunnen vinden.
Kunt u aangeven hoe de economische zekerheid voor ondernemers middels zo’n langdurige vergunning zich verhoudt tot de grote risico’s dat de natuurlijke basis voor visserij aantoonbaar wordt aangetast door een manier van bedrijfsvoering (bodemberoerende visserij) die het fundament van diezelfde economische activiteit langzaam maar zeker beschadigt?
De garnalenvissers vissen al generaties lang op de Waddenzee; vissen op garnalen hoort dus bij de Waddenzee. Het kabinet wil de garnalenvissers langjarige zekerheid bieden, mede omdat we forse investeringen van de sector vragen. De langjarige vergunning is gekoppeld aan zes-jaarlijkse evaluatiemomenten. Indien er nieuwe inzichten zijn in de effecten van deze visserij dan kunnen er nadere voorwaarden aan de vergunning worden gesteld. Ik wijs er op dat in de vergunning sprake is van een reductie van 10% van de zogenoemde «ecologische visuren» en dat er daarnaast een vrijwillige saneringsregeling zal worden opengesteld. Op dit moment overweegt ca. een derde van de garnalenvissers om gebruik te maken van die regeling, waardoor de omvang van de actieve vloot substantieel kleiner wordt.
Bent u aanwezig bij het komende UNOC3 in Nice? Zo nee, waarom niet?
In verband met een dienstreis naar Japan, kon ik niet aanwezig zijn bij de UNOC3.Het Koninkrijk der Nederlanden was goed vertegenwoordigd tijdens UNOC3. Vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is op hoog ambtelijk niveau deelgenomen aan de conferentie ook is vanuit mijn ministerie op ambtelijk niveau deelgenomen. Ook was er betrokkenheid vanuit het Caribisch deel van het Koninkrijk. Zo nam vanuit Sint-Maarten de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur deel.
Zo ja, bent u bereid een gesprek te hebben met Sir David Attenborough over het voortbestaan van UNESCO Werelderfgoed Waddenzee in relatie tot het verminderen van bodemberoerende visserij en de Kamer over de uitkomsten van dat gesprek te informeren voordat het kabinet onomkeerbare stappen zet in een nu lopend vergunningentraject?
Ik ben altijd bereid om met mensen in gesprek te gaan. Aangezien ik niet aanwezig was bij de UNOC3, lag een gesprek met Sir David Attenborough niet in het verschiet. Ik heb inmiddels de vergunning voor deze visserij verleend. Ik vind het van groot belang om de garnalenvissers nu perspectief te bieden na een lange periode van onzekerheid voor deze sector.
Wat is de inzet van Nederland precies als het gaat om de UNOC3 in Nice als het gaat om bescherming van oceanen en naleven van al eerder gemaakte afspraken en ambities?
Het kabinet staat achter de eerder gemaakte afspraken en ambities. De inzet van Nederland tijdens UNOC3 is in lijn met staand kabinetsbeleid ten aanzien van de oceaan. Op 15 maart 2024 is de Tweede Kamer geïnformeerd in een brief (Kamerstuk 30 196, nr. 825) over de internationale inzet van LVVN rond voedselsystemen. Hierin wordt het belang van mariene biodiversiteit onderstreept, evenals het belang van de overeenkomst inzake het behoud en duurzaam gebruik van mariene biologische diversiteit in gebieden buiten de nationale rechtsmacht (Biological Diversity of Areas Beyond National Jurisdiction, BBNJ-verdrag).
Kunt de antwoorden van deze vragen gezien de actualiteit en urgentie aan de Kamer sturen voorafgaand aan het CD Visserij van 5 juni aanstaande?
De beantwoording is tijdig nu het CD Visserij tot nader orde is verplaatst.
De massale weerstand tegen de geplande windmolens in de gemeente Stichtse Vecht |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de massale weerstand tegen de geplande windmolens in de gemeente Stichtse Vecht, en de geschatte 100 miljoen euro aan schade voor huiseigenaren?1
Het kabinet is bekend met de berichtgeving over de geplande windturbines in de gemeente Stichtse Vecht.
Wat is uw oordeel over het feit dat windturbines van 240 meter hoog mogelijk worden geplaatst in of nabij waardevolle dorpsgezichten, UNESCO-werelderfgoed en Natura 2000-gebieden, terwijl gemeenten zoals Stichtse Vecht zich hier met klem tegen verzetten?
De gemeente Stichtse Vecht bevindt zich in één van de RES-zoekgebieden in de provincie Utrecht. De RES-zoekgebieden vallen onder de reeds bestaande afspraken om te komen tot de RES-doelstelling van 35 TWh en zijn democratisch tot stand gekomen en waarbij brede afwegingen zijn gemaakt ten aanzien van onder andere cultureel erfgoed, landschap en natuur. De provincie Utrecht is bevoegd gezag en heeft vanuit die rol zoekgebieden aangewezen voor wind om de RES-doelstelling te kunnen realiseren. Op 14 januari jl. is onder andere besloten door het college van gedeputeerde staten om de projectprocedure in de gemeente Stichtse Vecht te vervolgen, dit omdat anders het RES-bod niet behaald zou worden.
Windenergie op land is essentieel in een brede mix van bronnen om te komen tot een duurzame en robuuste energievoorziening nu en in de toekomst. Windenergie op land is een kostenefficiënte manier in de transitie naar een CO2-vrij energiesysteem en maakt als onderdeel van de decentrale ontwikkelingen in ons energiesysteem wonen, werken en verplaatsen mogelijk. Windenergie op land is onderdeel van de Regionale Energiestrategie (RES).
Deelt u de mening dat de plaatsing van windmolens in dichtbebouwde, dure woongebieden een onevenredig groot effect kan hebben op de woningwaarde, en dat de huidige planschadevergoedingen dit onvoldoende compenseren?
Het kabinet vindt dat de huidige planschadevergoedingen voldoende compensatie bieden. Wanneer de waardedaling van de woning uitstijgt boven het normaal maatschappelijk risico van 4%, schrijft de Omgevingswet voor dat de projectontwikkelaar van de windturbine het financieel nadeel vergoedt. Wat betreft de planschadevergoedingen geldt dat deze worden vastgesteld op basis van een vergelijking tussen de situatie vóór en na de realisatie van het betreffende plan. De schade wordt beoordeeld aan de hand van een deskundigenrapport.
Klopt het dat de huidige schadevergoedingen uitgaan van een «normaal maatschappelijk risico» van 2–5%, waardoor woningbezitters vaak slechts enkele duizenden euro’s ontvangen, ook als hun huis tonnen minder waard is geworden? Acht u dit rechtvaardig?
Nee, dat is incorrect. Het normaal maatschappelijk risico geeft aan welk deel van de schade wordt veroorzaakt door rechtmatig overheidshandelen, zoals het vaststellen van een projectbesluit bij een windturbine, voor rekening van de aanvrager blijft. Uitgangspunt is dat de schade die uitstijgt boven het normaal maatschappelijk risico en die iemand onevenredig zwaar treft voor vergoeding in aanmerking komt. De Omgevingswet bevat voor een aantal gevallen een wettelijke invulling van het normaal maatschappelijk risico, waarvan niet kan worden afgeweken. Een vast forfait geeft burgers en bedrijven meer inzicht in de uitkomsten van een schadeprocedure. Voor de waardevermindering van woningen, veroorzaakt door een activiteit die wordt toegestaan op een locatie in de buurt van de woning (bijvoorbeeld planologisch toestaan windturbines), geldt een vast percentage van 4%. Dat betekent dat de waardedaling van de woning in beginsel wordt vergoed, voor zover die waardedaling uitstijgt boven de 4% normaal maatschappelijk risico. Dit systeem van nadeelcompensatie geldt dus niet alleen voor schade die veroorzaakt wordt aan woningen door omgevingsrechtelijke besluiten om windturbines te realiseren, maar ook voor schade die veroorzaakt wordt door schade veroorzakende besluiten voor andere ontwikkelingen met gevolgen voor de waarde van woningen.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te (laten) doen naar de vraag of de aanwezigheid van windturbines leidt tot verschillen in de absolute en relatieve waardedaling van woningen, afhankelijk van het type woningaanbod of de regio waarin deze zich bevinden?
Het kabinet ziet geen directe meerwaarde in het laten doen van extra onderzoek of een extra studie. In navolging van de Omgevingswet kunnen woningeigenaren namelijk nadeelcompensatie aanvragen bij het bevoegd gezag, wanneer zij denken hiervoor in aanmerking te komen. Vervolgens zal altijd een onafhankelijk planschadedeskundige ingeschakeld worden om het geval te beoordelen. In die zin is een algemeen onderzoek niet bruikbaar om specifieke cases te beoordelen.
Bent u bereid de bestaande TNO-studie uit 2022, gebaseerd op achterhaalde data (WOZ 2020 / RES 1.0), te actualiseren met recente woningprijzen, nieuwe RES-plannen en meer specifieke regionale segmentatie, bijvoorbeeld op basis van prijsklassen en woningdichtheid?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u garanderen dat toekomstige windprojecten geen doorgang krijgen zolang de compensatieregeling voor planschade aantoonbaar tekortschiet, en er geen rechtvaardig en transparant systeem van schadeloosstelling voor omwonenden is ontwikkeld?
De Omgevingswet biedt volgens het kabinet voldoende mogelijkheid voor woningeigenaren om nadeelcompensatie aan te vragen bij het bevoegd gezag bij de bouw van een windturbine, wanneer zij denken hiervoor in aanmerking te komen. De voorwaarden hierbij zijn transparant, zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u uitsluiten dat provinciale overheden (zoals Utrecht) plannen doordrukken tegen de wil van gemeenten in, zonder zorgvuldige belangenafweging voor bewoners, erfgoed en natuurwaarden? Zo nee, wat is dan de rol van het Rijk hierin?
Met het Klimaatakkoord hebben het Rijk en medeoverheden afgesproken zich gezamenlijk in te zetten voor het behalen van het RES-bod en de RES-doelstelling van 2030. De inpassing van grootschalige zonne- en windenergie is daarbij aan de RES-regio's en de medeoverheden overgelaten. De RES-regio's hebben hun RES-bod democratisch vastgesteld in de provinciale staten en gemeenteraden. De realisatie van deze projecten is belangrijk om te kunnen blijven wonen, werken en verplaatsen in Nederland. Deze ontwikkelingen blijven ook na 2030 nodig, hierover maakt het kabinet nieuwe afspraken met de medeoverheden.2
Verziltingsrisico’s bij het voorkeurstracé, het negeren van regionale voorstellen en het ontbreken van de tunnelvariant Programma Aansluiting Wind Op Zee (PAWOZ) – Eemshaven |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Wat doet u met de breed ingediende zienswijzen op het Programma Aansluiting Wind Op Zee (PAWOZ) – Eemshaven van alle noordelijke overheden?
Alle binnengekomen zienswijzen, waaronder de zienswijze van de noordelijke overheden, zijn zorgvuldig bekeken en gewogen. Waar nodig, hebben deze geleid tot aanscherpingen in het programma en de vervolgfase. De binnengekomen zienswijzen zijn daarnaast voorzien van een reactie in de Nota van Antwoord. Dit geldt ook voor de adviezen ingebracht door partijen waar nauw mee is samengewerkt, zoals het Omgevingsberaad Wadden (OBW), de Commissie mer, Beheerautoriteit Wadden en het Noordzeeoverleg. Na verwerking van deze aanpassingen worden het definitieve programma en de Nota van Antwoord gepubliceerd. Deze stukken zijn dan te raadplegen via de website www.rvo.nl/pawoz-eemshaven.
Hoe bent u tot het voorkeurstracé gekomen? Waarom is afgeweken van het voorstel vanuit de regio?
In de Kamerbrief Publicatie Programma Aansluiting Wind op Zee – Eemshaven wordt het besluit nader toegelicht. De Schiermonnikoog Wantij route is de enige betrouwbare, haalbare route die zorgt dat wind op zee tijdig aanlandt. De voorkeursroute van de regio, de Tunnel route, is mogelijk, maar is te onzeker en te complex voor tijdige aansluiting van Doordewind. Daarom is gekozen voor een «en-en oplossing»: voor de aansluiting van Doordewind via de Schiermonnikoog Wantij route (VII) en het verder onderzoeken van de Tunnel route (X) voor toekomstige aanlandingen.
Waarom is de tunnelvariant niet opgenomen in de projectMER voor de aansluiting van de windparken Doordewind en Ten Noorden van de Waddeneilanden, terwijl niet zeker is of de effecten van het voorkeurstracé gemitigeerd kunnen worden of een ADC-toets wordt doorstaan?
Het opnemen van de Tunnel route samen met de Schiermonnikoog Wantij route in de projectprocedure van Doordewind – cf. de wens van de regionale overheden – is niet mogelijk. Binnen een projectprocedure wordt cf. de Omgevingswet een definitief en goed onderbouwd projectbesluit genomen over één concrete invulling van het project, waarvoor ook een projectMER wordt opgesteld. Voor meerdere alternatieven kan wel een planMER worden uitgevoerd, dat is in PAWOZ-Eemshaven reeds gedaan.
De Schiermonnikoog Wantij route (VII) is een haalbare, betrouwbare route die kan worden aangelegd met bewezen technieken die eerder al zijn toegepast door TenneT in het Duitse Waddengebied. De Tunnel route (X) daarentegen kent een hoge mate van complexiteit. Dit betreft zowel technische complexiteiten maar ook in organisatievorm. Deze complexiteit heeft ook zijn weerslag op de planning en kosten. Volgens de huidige inschatting duurt de tunnel minstens 3,5 jaar langer en is deze 3,2 miljard duurder, waarbij het risico op de overschrijding van deze inschatting door de complexiteit zeer aannemelijk is. Door nu in te zetten op de Tunnel route voor de aansluiting van windenergiegebied Doordewind zou er een onverantwoord risico worden genomen die ertoe kan leiden dat de aansluiting van wind op zee in Noord-Nederland nog vele jaren op zich laat wachten, en dat is onwenselijk voor de economie in Noord-Nederland, de energie-onafhankelijkheid en het verduurzamen van de industrie.
Is er een ambtelijke projectgroep die werkt aan de tunnelvariant? Zo nee, waarom niet?
Ja, die is er.
Waarom wordt er geen tempo gemaakt met de tunnelvariant als alternatief?
In de Kamerbrief Publicatie Programma Aansluiting Wind op Zee – Eemshaven wordt uitgelegd dat de Tunnel route voor toekomstige windparken wordt opgenomen in het Programma Verbindingen Aanlanding Wind op Zee (pVAWOZ). Om voortgang en efficiëntie te waarborgen en onnodige vertraging te voorkomen, is ervoor gekozen om vooruitlopend op besluitvorming binnen het pVAWOZ een aantal van onderzoeken naar de tunnel op te starten en uit te voeren. Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met partijen uit de industriesector over de toevoeging van CO2 als modaliteit en met overheden over hun rol in het vervolg. Ook zijn de onderzoeksvragen voor de volgende fase uitgewerkt en is er een projectgroep wat nu verder werkt aan de Tunnelvariant.
Waarom is er nog geen initiatiefnemer voor de tunnel?
Het Ministerie van Klimaat en Groene Groei is beleidsmatig verantwoordelijk voor de uitrol, regie, planning van energie-infrastructuur, maar voert het fysieke bouwen zelf niet uit. De daadwerkelijke aanleg van infrastructuur, zoals kabels, leidingen en stations, wordt uitgevoerd door netbeheerders, marktpartijen en andere uitvoerende organisaties.
In het geval van de tunnelvariant zal er voor de aanleg (en voorbereidende processen) een initiatiefnemer moeten worden gezocht/samengesteld. De initiatiefnemer van de tunnelvariant hangt af van de gebruikers van de tunnel. Het toevoegen van meerdere modaliteiten (elektriciteit, waterstof en CO2), conform de wens van de regio, leidt ook tot meerdere gebruikers van de tunnelvariant. Deze gebruikers zullen samen een organisatievorm moeten kiezen, bijvoorbeeld een Special Purpose Vehicle (SPV) als formele initiatiefnemer van de tunnel. Deze stap is onderdeel van het vervolgtraject (zie ook vraag 4). Het ministerie is dus op dit moment initiatiefnemer van de onderzoeken die tot doel hebben de hierboven beschreven organisatie te helpen opzetten, inclusief de bijbehorende governance.
Waarom bent u wél initiatiefnemer voor de kerncentrale, maar niet voor de tunnelvariant? Wat is het verschil?
Voor de bouw van een kerncentrale is er een concreet voornemen vanuit het kabinet waarbij nu een projectprocedure wordt gestart, vastgelegd in het Regeerprogramma. Zo ver is de tunnel nog niet, deze wordt nu verder onderzocht voor toekomstige windparken. Daar vinden nog voorbereidende onderzoeken voor plaats. Waaronder een onderzoek naar (de randvoorwaarden voor) het vormen van een initiatiefnemer en wat de rol van de Rijksoverheid daarin zou kunnen zijn. In deze fase van voorbereidende onderzoek is het ministerie de initiatiefnemer. Voor de aanleg en de voorbereidende processen zal er een SPV (zie vraag 6) gevormd moet worden om de formele initiatiefnemer te zijn.
Waarom is in de planMER geen meest milieuvriendelijk alternatief aangewezen, terwijl de tunnelvariant de minste effecten heeft op natuur, landbouw en omgeving?
De verplichting om een Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) te beschouwen in een MER is sinds 2011 niet meer van toepassing. Destijds is besloten deze verplichting te laten vervallen om de MER beter te laten aansluiten bij de Europese MER-richtlijn.
Wel blijft het belangrijk om redelijke, milieuvriendelijke alternatieven te zoeken tijdens de MER. Daarom is er in het gehele ontwerpproces continu gezocht naar optimalisaties vanuit het milieuperspectief. Dit is gedaan doormiddel van het in beeld brengen van de milieueffecten van de verschillende routes en het optimaliseren van de ligging van de routes en voorgestelde mitigerende maatregelen. Ook is het effect op milieu leidend geweest in de selectie van de tracés. Zie het antwoord van vraag 9 voor toelichting op hoe dit gedaan is gedurende het programma. Van de acht onderzochte routes voor kabelsystemen zijn er vijf afgevallen vanwege de te verwachten impact op milieu.
Erkent u dat snelheid nooit boven milieu, natuur en bodemkwaliteit mag gaan in een kwetsbaar UNESCO-gebied als de Waddenzee?
Het kabinet erkent de noodzaak en het belang van een zorgvuldige afweging waarin we verantwoord omgaan met de kwetsbare natuur van het Waddengebied. Er zijn vijf routes afgevallen vanwege de te verwachten impact op milieu. Daarnaast staat in de Kamerbrief Publicatie Programma Aansluiting Wind op Zee – Eemshaven een toelichting op de voorgenomen keuzes, en op welke manier de mogelijke effecten op natuurwaarden daarin zijn meegenomen. Daarbij wil het kabinet nogmaals meegeven dat in het planMER van PAWOZ-Eemshaven de effecten van de aanleg en gebruik van kabelsystemen en leidingen in beeld zijn gebracht door middel van een passende beoordeling (op het niveau van een planMER). In de uitgevoerde onderzoeken is getoetst aan het aanwijzingsbesluit Natura-2000 gebieden en de daarin opgenomen instandhoudingsdoelstellingen, het beheerplan Waddenzee en is in het kader van de UNESCO Werelderfgoed een Heritage Impact Assessment (HIA) uitgevoerd.
Bent u op de hoogte van de vertragingen in de realisatie van windparken op zee?
Het kabinet is zich ervan bewust dat de realisatie van wind op zee onder druk staat. Dit komt doordat de kosten van de ontwikkeling van windparken op zee toenemen. Ook de verwachte innovaties voor bijvoorbeeld waterstof gaan minder snel dan verwacht. Bij bestaande projecten, zoals de Delta Rhine Corridor, zien we dat de complexiteit van de realisatie toeneemt. Daarbovenop zijn er zorgen over de betaalbaarheid van de toekomstige energie infrastructuur en de stijgende energierekening.
Het kabinet werkt daarom aan een actieplan om de realisatie van wind op zee mogelijk te maken. Dat is erop gericht om vanuit het Rijk stabiel, betrouwbaar beleid te voeren om zo stap voor stap een betrouwbare realisatie van het net op zee en de aansluiting van de reeds geplande en toekomstige windparken. Het concrete actieplan wordt later dit jaar gepubliceerd.
Deelt u de opvatting dat aanlanding van kabels dan pas plaatsvindt ná realisatie van de windparken?
Nee. Het realiseren van wind op zee projecten is complex en kent een lange voorbereidingstijd. Om te zorgen dat de windparken op zee zo snel mogelijk na de bouw draaien, is het noodzakelijk om vooruitlopend op de tenders en investeringsbeslissingen van windparkontwikkelaars de aansluitingen van wind op zee voor te bereiden, aangezien die een veel langere doorlooptijd kennen.
Deelt u de conclusie dat bij vertraging van windparken op zee voldoende tijd is om de tunnelvariant te realiseren, mits die nu wordt meegenomen in de projectMER?
Indien in de toekomst blijkt dat de realisatie van het windenergiegebied Doordewind vertraagt, dan geldt nog steeds dat er rekening gehouden dient te worden met een vertraging van de realisatieplanning van de Tunnel route. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de Tunnel route op zijn vroegst voorzien is in 2036, die van de Schiermonnikoog wantij route in 2033. Daarbij wordt in de planning uitgegaan van start van de projectprocedure in september 2025. Dat is voor de Tunnel route niet haalbaar, gezien de uitvoerbaarheid van de tunnelvariant vooralsnog te onzeker is om deze op te kunnen nemen in een projectprocedure (zie ook vragen 5 en 6). Bovendien is de verwachting dat door de complexiteit van de Tunnel route, zowel technisch als organisatorisch deze realisatietermijn verder naar achteren loopt.
Op welk onderzoek baseert u dat gestuurde boring langs de Waddenkust een verziltingsrisico oplevert?
Diverse kustgebieden hebben te maken met toenemende kans op verzilting. Het gebied langs de Waddenkust hoort hier ook bij. Dit blijkt uit diverse studies en onderzoeken. Dit volgt bijvoorbeeld uit het onderzoek «Analyse Impact Agrarische Waarden» gedaan in PAWOZ-Eemshaven. Aanleg van ondergrondse kabelsystemen, waarbij sprake is van wateronttrekking, kunnen leiden tot een versnelling van het risico van verzilting. Gestuurde boringen verkleinen dat risico sterk.
Deelt u de analyse dat lekkage van zilt kwelwater bij gestuurde boring kan leiden tot verzilting van landbouwgrond?
Bij het aanleggen van kabelsystemen met open ontgraving is sprake van onttrekken van grondwater als gevolg van bemalen. Hierdoor bestaat het risico dat zouter water omhoog komt. Met het toepassen van gestuurde boringen is er nauwelijks sprake van bemaling, waardoor het risico op verzilting sterk wordt gereduceerd. Het kabinet heeft daarom TenneT verzocht om in overleg met landeigenaren zoveel als mogelijk gestuurde boringen toe te passen.
De gestuurde boringen kunnen vanaf hun start op maaiveld dieptes van bijvoorbeeld 10, 20 of meer meters bereiken. Hierdoor zullen verschillende bodemlagen doorsneden worden. Indien de stijghoogte van het grondwater in de laag onder een specifieke afsluitende grondlaag hoger is dan de stijghoogte van het grondwater boven deze laag, bestaat er inderdaad een risico op kwelstroming via de boorgang wanneer de afsluitende laag wordt doorboord.
In een dergelijk geval zijn echter mitigerende maatregelen beschikbaar om de kwelstroming te voorkomen. Tijdens het boorproces wordt het zoute kwel door het boorgat voorkomen door het afdichtende effect van de boorvloeistof (bentoniet). In de boorgaten komen mantelbuizen en daarin de kabels. Na het intrekken van de mantelbuizen zal de ruimte tussen de boorgaten en de mantelbuizen opgevuld worden, waardoor het boorgat permanent wordt afgedicht. Hierdoor kan het zoutere water via de boorgaten niet naar de oppervlakte.
Bent u bekend met de volgende voorbeelden van verzilting door gestuurde boringen: Noordoostpolder (2018), Niedersachsen (2020), Murcia (2017), Camargue (2021) en Sonora (2018)?
Het kabinet heeft TenneT naar de voorbeelden gevraagd. Zij is bekend met aanleggen van kabels in de Noordoostpolder. Hier is een beperkt aantal gestuurde boringen toegepast. Bij TenneT zijn geen gevallen bekend van verziltingseffecten als gevolg van die gestuurde boringen.
Wel geldt dat per project er naar de specifieke condities gekeken wordt waaronder een gestuurde boring kan plaatsvinden. Tussen de genoemde voorbeelden is er sprake van een aantal onderscheidende zaken, zoals aanlegtechnieken, lengte van het tracé, type kabels, bodemgesteldheid en de ligging nabij kust. Daardoor zijn de genoemde voorbeelden onderling moeilijk of niet vergelijkbaar.
Wat onderscheidt het voorkeurstracé van deze gevallen?
Zie antwoord vraag 15.
Is bij uw analyse rekening gehouden met de heterogene bodemstructuur van de Groninger Waddenkust en de verhoogde kans op kwel en verzilting bij schelp- en zandlagen?
Ja, de lokale situatie is bekend. Om die reden is er juist – veel meer dan regulier voor een plan-MER en programma – onderzoek gedaan dat verder gaat dan alleen bureaustudies. Tijdens de bureaustudies werd namelijk duidelijk dat er onvoldoende informatie beschikbaar was over de situatie in Groningen. Vervolgens heeft het kabinet aanvullend peilbuizen-, bodem-, en zogeheten DUALEM-onderzoek door TenneT uit laten voeren op de mogelijke route van de kabels. Hieraan hebben zo'n 20–25 grondeigenaren minnelijk meegewerkt, tegen een vergoeding. De informatie uit deze peilbuizen is gebruikt om de modellen te verfijnen en aan te vullen. Hierdoor is er een veel beter beeld ontstaan van de variëteit van de bodemstructuur. Uiteindelijk zijn elf representatieve bodemclusters geïdentificeerd, die elk met twee kwelsituaties zijn gemodelleerd. In totaal zijn er daarmee 22 modellen opgesteld.
Waarom ontbreekt een specifiek onderzoek naar de risico’s van gestuurde boring in de uitgevoerde studies?
In het Programma is bewust gekozen om een zogeheten «realistisch worst-case-scenario» te onderzoeken. Hiermee kan redelijkerwijs worden aangenomen dat er geen grotere effecten dan nu berekend zullen ontstaan. Deze aanpak is zeer gebruikelijk in de systematiek van milieueffectrapportages.
In de onderzoeken ten aanzien van effecten van kabelaanleg op landbouw, is daarom gekozen voor aanleg via een open ontgraving. Hierbij is er sprake van het bemalen van de sleuven met effecten op grondwater. Bij het toepassen van gestuurde boringen is er nauwelijks sprake van bemaling, waardoor het risico op verzilting als gevolg van kabelaanleg zeer klein is (zie ook het antwoord op vraag 14). De effecten van aanleg via gestuurde boringen vallen daarom binnen de effecten van het «realistisch worst-case-scenario».
Deelt u de constatering dat het rapport «Effectberekeningen verzilting tracé Eemshaven» van Acacia Water (d.d. 12 juli 2024) ernstige tekortkomingen bevat, zoals het ontbreken van een betrouwbaarheidsanalyse?
Nee, die mening deelt het kabinet niet. In het kader van PAWOZ-Eemshaven is vanwege de specifieke kenmerken van dit gebied en verzoeken vanuit de landbouwsector veel meer en uitgebreider onderzoek gedaan, onder andere op het gebied van effecten op landbouw. Dit geldt ook voor het zorgvuldig uitgevoerde verziltingsonderzoek, dat qua detailniveau ruimschoots passend is bij besluitvorming voor een Programma.
Zowel de keuze voor het onderzoeksbureau, de vraagstelling van het onderzoek als de tussentijdse resultaten zijn allen via en met de LTO-organisatie en met een selectie van LTO-leden tot stand gekomen danwel besproken in de afgelopen jaren. Hieruit heeft het kabinet geen signalen gehad dat er ernstige tekortkomingen zijn. Onderdeel van de studie van Acacia Water is een Monte Carlo analyse, waarbij de gevoeligheid van de modelresultaten voor belangrijke parameters bepaald is om daarmee inzicht te krijgen in de betrouwbaarheid van de modelresultaten. Daarnaast is er een modelverificatie uitgevoerd om te achterhalen in hoeverre de modelresultaten overeenkomen met de veldmetingen die zijn uitgevoerd.
Klopt het dat in het rapport vier verschillende bodemmodellen zijn gebruikt met grote onzekerheden, maar desondanks uitspraken zijn gedaan in harde jaartallen?
Nee, dat is niet geheel juist. Het onderzoeksbureau gaf aan dat er inderdaad geen betrouwbare gebiedsdekkende informatie voor handen was, waardoor er gebruik is gemaakt van meerdere modellen om betrouwbare beslisinformatie te ontwikkelen. Deze modellen zijn aangevuld met meetgegevens. Uiteindelijk zijn elf representatieve bodemclusters geïdentificeerd, die elk met twee kwelsituaties zijn gemodelleerd. In totaal zijn er daarmee 22 modellen opgesteld, zie ook het antwoord op vraag 17.
Op basis van het onderzoek is een bandbreedte gegeven van hersteltijden. Deze zijn afhankelijk van de dikte van de zoetwaterlens en de kwelflux die op het betreffende perceel aanwezig is, en varieert van circa 1 jaar tot een hersteltijd in de orde van 5 jaar.
Erkent u dat bij gebruik van onzekere modellen de uitkomst een bandbreedte moet zijn, voorzien van een betrouwbaarheidsanalyse?
Ja. Om die reden bevatten de gebruikte onderzoeken ook bandbreedtes en betrouwbaarheidsanalyses. Zie ook de beantwoording op vragen 19 en 20.
De vergunning voor het doden van een wolf in Gelderland |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
|
|
|
Klopt het dat uw ministerie inhoudelijk heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de vergunning voor het afschot van een wolf in Nationaal Park De Hoge Veluwe, zoals u op 6 mei jongstleden publiekelijk heeft verklaard?
Juristen van mijn ministerie hebben ondersteuning geboden bij totstandkoming van de vergunning.
Zo ja, op welke wijze en in welke fase van het besluitvormingsproces heeft deze betrokkenheid plaatsgevonden? Kunt u alle communicatie hierover met de provincie Gelderland openbaar maken (artikel 68 Grondwet)?
Vanuit de provincie Gelderland is voorafgaand aan het vormgeven van de vergunning contact opgenomen met het Ministerie van LVVN. Vervolgens heeft er mondeling overleg plaatsgevonden tussen de provincie en het ministerie over de te zetten stappen om tot een goede onderbouwing van de vergunning te komen en over de wezenlijke elementen voor die onderbouwing in het licht van het beoordelingskader voor het besluit over het wel of niet verlenen van een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit op grond van artikel 8.74k van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Vervolgens is door de provincie een conceptvergunning opgesteld. Op het finale concept van deze vergunning heeft het ministerie meegekeken, wat vervolgens niet tot wijzigingen heeft geleid. Hierna is er geen inhoudelijke betrokkenheid meer geweest vanuit het ministerie.
Op basis van welk juridisch kader achtte u deze bemoeienis verenigbaar met artikel 1.2, lid 2 van de Wet natuurbescherming (Wnb), waarin expliciet is bepaald dat uitsluitend de provincie bevoegd is tot het verlenen van vergunningen met betrekking tot strikt beschermde soorten?
Op dit moment geldt de Wnb niet meer, maar een soortgelijke bepaling is opgenomen in de Omgevingswet. Het ministerie heeft uitsluitend ondersteuning verleend waar het de uitleg van de vereisten van de wetgeving betreft mede in het licht van de jurisprudentie. Ambtelijke contacten om kennis te delen tussen verschillende overheden zijn heel gebruikelijk en gewenst. Er is op geen enkele wijze getreden in de eigenstandige bevoegdheid van gedeputeerde staten ten aanzien van de beoordeling en afweging die deze moeten maken naar aanleiding van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
Klopt het dat bij de opstelling van de vergunning gebruik is gemaakt van definities van «probleemwolf» en «probleemsituatie» uit een landelijk wolvenplan (Kamerstuk 33 576, nr. 405) dat niet als formeel beleid en regelgeving is vastgesteld?
Bij de totstandkoming van de vergunning is gebruik gemaakt van de interventierichtlijnen uit het recent door de gezamenlijke provincies vastgestelde Wolvenplan 2025. De definities van probleemwolf en probleemsituatie uit de Landelijke Aanpak Wolven zijn in lijn met de provinciale interventierichtlijnen en definities, maar zijn bij deze vergunning uitsluitend als aanvulling gebruikt.
Klopt het dat deze definities niet juridisch zijn getoetst aan Europese regelgeving?
De definities dienen als beleidsrichting en handvatten. Juridische toetsing vindt plaats in het vergunningverleningstraject en uiteindelijk bij de rechter.
Kunt u aangeven hoe u de juridische houdbaarheid van de afgegeven vergunning inschat in de bodemprocedure en een eventueel hoger beroep?
De juridische houdbaarheid is vastgesteld in een procedure bij de voorzieningenrechter.1 De provincie heeft voldoende aannemelijk gemaakt welke wolf op Nationaal Park De Hoge Veluwe voor problemen zorgt en dat het noodzakelijk is om deze (probleem)wolf af te schieten vanwege de openbare veiligheid. Volgens de voorzieningenrechter zijn er ook geen minder verstrekkende alternatieven om toekomstige veiligheidsincidenten met deze wolf te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft de uitspraak gemotiveerd. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de verwachte afloop van een lopende bodemprocedure of een eventueel hoger beroep in zaken waarin de provincie partij is. Het is sowieso gepast om terughoudend te zijn met uitlatingen over zaken die onder de rechter zijn.
Bent u ervan op de hoogte dat het DNA-bewijs dat als onderbouwing dient voor het afschot niet is afgenomen door een bevoegde forensisch deskundige, en dat de bemonstering noch onder toezicht van BIJ12, noch door een onafhankelijk laboratorium in Nederland is uitgevoerd? Zo ja, kunt u een uitgebreide onderbouwing geven hoe dat in overeenstemming is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (het zorgvuldigheidsbeginsel)?
Van de provincie begrijp ik het volgende: de DNA-monsters van de bijtwonden zijn afgenomen door een gekwalificeerd persoon – tevens BOA – conform het monitoringsprotocol dat daarvoor geldt en onder andere aangeboden wordt in de wolvencursus van de Zoogdiervereniging. Het materiaal is opgestuurd naar het INBO in Vlaanderen, een erkend onafhankelijk laboratorium dat aangesloten is bij het Europese samenwerkingsverband CEWOLF consortium. Aanvullend is de broek van de vrouw met DNA-materiaal (perforaties) door de gekwalificeerd persoon veiliggesteld en in zijn geheel naar het INBO voor de DNA-analyse getransporteerd.
Deelt u de mening dat het bovenstaande essentieel is voor de integriteit van het proces van een vergunningverlening voor het afschot van een wolf? Zo nee, waarom niet?
Ja, daarom is hier door de provincie bewust gekozen voor een daartoe kundig en bevoegd persoon en erkend onafhankelijk laboratorium.
Kunt u gedetailleerd aangeven hoe de objectiviteit en onafhankelijkheid worden geborgd en hoe de protocollen eruitzien bij de afname en analyse van monsters die als onderbouwing worden gebruikt voor de vergunningaanvraag? Kunt u tevens uitleggen wie de objectiviteit en wettelijk correcte invulling van protocollen toetst en wie de protocollen, indien nodig, kan wijzigen?
De DNA-monsters zijn afgenomen door een gekwalificeerd persoon – tevens BOA – conform het monitoringsprotocol dat daarvoor geldt en getransporteerd naar het INBO, aldus de provincie. Het lab INBO in Vlaanderen werkt transparant conform de procedure die daarvoor vastgesteld is. Deze werkwijze is als bijlage bij de stukken bij het besluit van de provincie Gelderland toegevoegd.
Erkent u dat het DNA van de betreffende wolf pas voor het eerst in de database is opgenomen na het incident van 13 april 2025 en dat er dus geen enkel bewijs is van herhaald gedrag of eerdere betrokkenheid bij incidenten? Zo nee, welk concreet bewijs heeft u er dan wel van?
Het DNA van de nakomeling van de roedel is na het incident op 13 april 2025 voor het eerst vastgesteld. Uit de DNA-analyse blijkt het dat het om een nakomeling van de roedel van het Park De Hoge Veluwe gaat, die eerder middels DNA vastgesteld is. Op basis van uiterlijke kenmerken uit beeld- en videomateriaal blijkt dat deze wolf bij eerdere incidenten betrokken was, aldus de provincie.
Bent u van oordeel dat de in het besluit aangevoerde grond, namelijk «acute dreiging», voor een spoedeisende uitvoering van afschot rechtmatig is? Zo ja, kunt u dat toelichten en onderbouwen?
Ja. Dit wordt onderschreven door de door de provincie geraadpleegde wolvengedragsdeskundige.
Waarom is het Nationale Park De Hoge Veluwe niet direct na 13 april 2025 overgegaan tot het afsluiten van het park, als «acute dreiging» de grond is geweest voor het bespoedigen van de uitvoering (namelijk dat het besluit de tweede dag in werking gaat)?
Het volgende is hierover met mij gedeeld: afsluiten van het Park neemt het probleem niet weg, namelijk de wolf die agressief gedrag jegens mensen vertoont. Bovendien kunnen wolven in en uit het Park, waarmee afsluiting niet zinvol is.
Welke concrete en verifieerbare feiten onderbouwen dat alternatieve maatregelen, zoals bezoekersmanagement, daadwerkelijk zijn geprobeerd en onuitvoerbaar waren? Kunt u dit uitgebreid onderbouwen?
Alternatieven zoals bezoekersmanagement en verjagen zonder en met pijnprikkel zijn beschreven en afgewogen in de deskundigenbeoordeling. Hieruit bleek dat deze niet werkzaam en toepasbaar waren voor deze situatie en de kans op herhaling hier niet mee voorkomen kon worden. Daarmee was voor de provincie de laatste stap tot het doden van de wolf onontkoombaar.
Hoe duidt u de rol van de parkdirecteur van De Hoge Veluwe, die direct na het incident opriep tot afschot, het incident publiekelijk duidde zonder forensische onderbouwing, en tevens belanghebbende is als jachtrechthebbende? Acht u zijn invloed verenigbaar met het vereiste van onafhankelijke besluitvorming? Zo ja, hoe onderbouwt u dat?
Het staat eenieder vrij om zijn mening te geven over wolven en het ingrijpen bij incidenten. De besluitvorming door de provincie Gelderland heeft wat mij betreft zorgvuldig plaatsgevonden.
Acht u het toelaatbaar dat een park dat monitoring van wolven weigert, BIJ12-medewerkers de toegang ontzegt en structureel ecologische verbindingen blokkeert, toch invloed heeft op beleid ten aanzien van strikt beschermde soorten? Zo ja, waarom en hoe onderbouwt u dat precies?
Het Park heeft geen invloed op het provinciaal beleid en is als terreineigenaar derde belanghebbende in de zaak.
Kunt u bevestigen dat het ecologisch rapport dat ten grondslag ligt aan de vergunning tot afschot van een wolf (mede) is opgesteld door een wolvendeskundige die tevens in dienst is van landgoed Den Treek, waar rentmeester Nijland actief is, en dezelfde persoon die eerder het initiatief nam om vergunningen voor afschot aan te vragen zonder dat er sprake was van concrete incidenten?1
De provincie Gelderland heeft de betroffen wolvengedragsdeskundige op basis van onafhankelijke expertise en beschikbaarheid bevraagd. Ik twijfel niet aan de keuze die Gelderland hiervoor gemaakt heeft.
Hoe beoordeelt u deze verwevenheid van functies en belangen in het licht van het vereiste van een objectief en onafhankelijk besluitvormingsproces?
Zie mijn antwoord op vraag 16.
Deelt u de opvatting dat dergelijke belangenverstrengeling de integriteit van het proces ondermijnt?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 16.
Hoe borgt u dat beleidsvorming en vergunningverlening inzake beschermde fauna, zoals de wolf, objectief, transparant en juridisch toetsbaar plaatsvindt, zonder onwettige inmenging of druk van belanghebbenden? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Het provinciaal wolvenbeleid is gezamenlijk met alle provincies vastgesteld en voor ieder transparant in te zien. De vastgestelde richtlijnen en afzonderlijk provinciaal beleid zijn hierin gevolgd. Vergunningverlening heeft binnen de wettelijke kaders plaatsgevonden en de voorzieningenrechter heeft dit getoetst en akkoord bevonden.
De beoordeling van verslechtering in Natura 2000 gebieden |
|
André Flach (SGP) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB), Rummenie |
|
|
|
|
Hoe definieert u verslechtering van de kwaliteit van Natura 2000-habitats in de zin van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn?
De documenten waarnaar wordt verwezen in vraag 2 bevatten de definiëring van wat onder verslechtering van een habitat wordt verstaan. Gezien de uitgebreide definiëring, verwijs ik naar deze documenten. De in vraag 2 vermelde samenvatting is correct.
Is de veronderstelling juist dat het bij de beoordeling of al dan niet sprake is van verslechtering in de zin van de Habitatrichtlijn gaat om de aspecten vegetatietypen, abiotische randvoorwaarden (zuurgraad, voedselrijkdom, zoutgehalte, vochttoestand, overstromingstolerantie), typische soorten en de overige kenmerken van een goede structuur en functie en om verslechtering ten opzichte van de referentiedatum, dan wel een na die tijd verbeterde toestand?1 2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de wijze waarop in natuurdoelanalyses de ontwikkeling van de kwaliteit van habitats en soorten wordt beoordeeld en vastgelegd, in het licht van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn?
In de Handreiking Natuurdoelanalyses wordt precies aangesloten bij de bewoordingen en de juridisch geldige uitleg van art. 6 van de Habitatrichtlijn, inclusief de uitleg van de EC. Dat geldt zowel voor het eerste lid (de basis voor instandhoudingsdoelen en -maatregelen) als het tweede lid (verslechteringsverbod). Hiervoor moet de huidige situatie worden bepaald en enerzijds vergeleken met de referentiesituatie, om te kijken of er sprake is van verslechtering, en anderzijds met de gebiedsdoelen, om te bepalen in hoeverre verbetering en uitbreiding is gerealiseerd.
De Ecologische Autoriteit toetst of in de natuurdoelanalyses op de juiste wijze conclusies worden getrokken over de ontwikkelingen in de beschermde natuurwaarden. Dat heeft een gedifferentieerd beeld opgeleverd van een meer of minder juiste wijze van beoordeling, zoals blijkt uit de 133 afzonderlijke EA-adviezen, tussentijds samengevat in «Doen wat moet én kan» (www.ecologischeautoriteit.nl/adviezen/5133).
Wordt in natuurdoelanalyses het begrip verslechtering toegepast op de wijze waarop de Europese Commissie dat doet, te weten dat «er is sprake van verslechtering van een habitat… wanneer de door het habitattype… bestreken oppervlakte in dit gebied kleiner wordt, of wanneer de specifieke functies die nodig zijn voor de instandhouding op lange termijn van deze habitat… beperkter worden dan hun oorspronkelijke of herstelde staat»)?3
Zie antwoord vraag 3.
Is de veronderstelling juist dat de enkelvoudige vaststelling dat sprake is van bijvoorbeeld vergrassing van de heide of de aanwezigheid van stikstof minnende vegetaties in en langs vennen nog geen verslechtering in de zin van de Habitatrichtlijn hoeft te betekenen?
Dat hangt af van de uitgangssituatie, zoals genoemd in het vorige antwoord. Als de heide op het moment dat de bescherming inging, niet of minder vergrast was dan nu, dan is die huidige vergrassing een vorm van verslechtering. Als die vergrassing gelijk was aan of groter was dan de huidige vergrassing, dan is dat echter geen verslechtering in de zin van de artikel 6, tweede lid. Hetzelfde geldt voor het voorbeeld van de stikstofminnende vegetaties: alleen als ze zijn toegenomen ten koste van beschermde natuurwaarden, is dat een vorm van verslechtering.
Hoe waardeert u het dat in veel natuurdoelanalyses geen inzicht wordt gegeven in de ontwikkeling van de verschillende kwaliteitsaspecten ten opzichte van de referentiedatum, zoals in de natuurdoelanalyse voor Kampina & Oisterwijkse Vennen? Acht u dit noodzakelijk? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit verandert?4
Zoals eerder aangegeven is een vergelijking van de huidige situatie met de referentiesituatie van groot belang. Als dat niet voor alle aspecten kan, is dat te betreuren. Dat kan komen door het nog onvolledig monitoren van natuurkwaliteit. Daar wordt nu aan gewerkt met het Verbeterprogramma VHR-Natuurmonitoring. Maar voor een deel komt het doordat bepaalde gegevens in het verleden niet of onvoldoende zijn verzameld. In die gevallen is het uiteraard niet mogelijk om alsnog volledig en met zekerheid de referentiesituatie vast te stellen. Voor het genoemde gebied blijkt echter dat die referentiesituatie goed is te reconstrueren op basis van de gegevens en inzichten die er wél zijn. Dit kan op basis van historische bronnen en bijvoorbeeld kennis van (huidige en voormalige) gebiedsbeheerders, goed gedocumenteerde soortwaarnemingen voor typische soorten of gebruik van een bestaande vegetatiekartering uit een nabijgelegen jaar. Ook dit wordt benadrukt door de Ecologische Autoriteit in haar adviezen. De vernieuwde handreiking zal hier ook behulpzaam in zijn.
Is het de bedoeling dat door het bevoegd gezag wordt gezorgd voor monitoring van onder meer de zuurgraad en de voedselrijkdom in een Natura 2000-gebied?
Dat is inderdaad het geval: zoals blijkt uit de antwoorden op vragen 1 en 2 zijn deze kwaliteitsaspecten relevant en dus zullen ze moeten worden gemonitord. Het is aan de bevoegde gezagen hoe ze dit vormgeven; wel zal hierin zoveel mogelijk uniformiteit worden aangebracht, zoals blijkt uit het genoemde Verbeterprogramma.
Hoe waardeert u het feit dat door de rechter wordt geconstateerd dat in (Brabantse) natuurdoelanalyses en de adviezen van de Ecologische Autoriteit daarover geen afstand wordt genomen van de kritische depositiewaarde als doelstelling en dat volgens de rechter in de natuurdoelanalyses wordt aangegeven dat maatregelen zijn bedoeld om de stikstofdepositie af te laten nemen tot onder de kritische depositiewaarde? Hoe gaat u ervoor zorgen dat in natuurdoelanalyses de kritische depositiewaarden niet langer als doelstelling worden gehanteerd?5
De rechtbank vermeldt in punt 6.16 dat het beoogde doel is: noodzakelijke bescherming van de betrokken Natura 2000-gebieden. De rechtbank is het niet eens met het standpunt van de provincie dat het voldoende is als de depositie afneemt (dus los van hoeveel en hoe snel). Er is verslechtering geconstateerd van de natuur en dat had moeten worden voorkomen. Volgens de rechtbank staat vast dat die verslechtering is veroorzaakt door een langdurige overmaat aan stikstof. De rechtbank oordeelt dat voor het tegengaan van die verslechtering de overmaat aan stikstof zo snel mogelijk moet worden gestopt. De wetenschappelijk vastgestelde grenswaarde daarvoor is (ten algemene) de kritische depositiewaarde van het betreffende habitattype.
Ik voeg daaraan toe dat bij het overschrijden van de KDW zal moeten worden aangetoond onder welke omstandigheden het mogelijk is om de overbelasting door stikstofdepositie te laten voortduren met inachtneming van de vereisten van de HR, met name door het uitvoeren van natuurherstelmaatregelen. Dat heeft de provincie in de betreffen gebieden niet aannemelijk kunnen maken. Dan resteert dus de constatering dat herstelmaatregelen de verslechtering niet hebben kunnen voorkomen. Het voorzorgsbeginsel vereist dan dat de drukfactor moet worden weggenomen. In dat licht moeten de bewoordingen worden gezien in punt 5.16: «In de natuurdoelanalyses en adviezen van de EA wordt echter geen afstand genomen van de KDW als doelstelling.» De rechtbank oordeelt dus dat, gegeven de situatie van de gebieden, op basis van deze wetenschappelijke onderbouwing onderschrijding van de KDW nodig is. Dat is dus ook volgens de rechtbank geen vooropgezet doel. De provincie heeft zich te verhouden tot het oordeel van de rechtbank dat de noodzakelijke bescherming van de betrokken Natura 2000-gebieden in dit geval vergt dat de stikstofdepositie wordt verminderd tot onder de KDW – de provincie heeft niet kunnen aantonen dat op een andere wijze de verslechtering tegen kan worden gegaan.
Dat het onderschrijden van de KDW ook in het algemeen geen vooropgezet doel is in de natuurdoelanalyses blijkt ook uit de huidige Handreiking Natuurdoelanalyse. In hoofdstuk 4 staat: «Voor het bepalen in welke mate stikstof een drukfactor is, zijn de stikstofanalyses een hulpmiddel. De stikstofanalyses zijn opgenomen in AERIUS monitor, hierin is de situatie in 2018 en 2019 en de prognose voor 2025 en 2030 per habitat- en leefgebiedtype zichtbaar. Door deze situatie en prognose af te zetten tegen de beoogde ontwikkeling van het habitattype of leefgebiedtype kan door de voortouwnemer bepaald worden in welke mate stikstof een relevant drukfactor is.»
In de aangekondigde aanpassing van deze handreiking zal dit nog verder worden verduidelijkt.
Deelt u de mening dat, zolang in onder meer natuurdoelanalyses de wijze waarop stikstofdepositie invloed heeft op kwetsbare habitats in enkele zinnen wordt afgedaan en nauwelijks inzicht wordt gegeven in de ontwikkeling van de zuurgraad en voedselrijkdom sinds de referentiedatum en de relatieve invloed van de actuele depositie hierop, het lastig wordt om weg te blijven bij de huidige (worst case) aanname dat overschrijding van de kritische depositiewaarde zorgt voor verslechtering in de zin van de Habitatrichtlijn en om met reductiemaatregelen uit de stikstofimpasse te komen?
Ik herken niet de kwalificatie dat de invloed van stikstofdepositie met enkele zinnen wordt afgedaan. In tegendeel: de natuurdoelanalyses gaan uitgebreid in op hoe het met de natuurkwaliteit gaat en in hoeverre stikstofdepositie daarin een rol speelt. Voor dit kabinet is de «som van de invloeden» op de natuur leidend.
In het antwoord op vraag 8 ben ik ingegaan op hoe gebiedsinformatie gebruikt kan worden om te bepalen wat nodig is om de natuur te beschermen. Daarbij is het niet generiek mogelijk om weg te blijven bij de huidige (worst case) aanname dat overschrijding van de kritische depositiewaarde zorgt voor verslechtering. Die aanname volgt namelijk uit hoe de KDW’n worden bepaald: normaal gesproken verslechtert de natuur als de KDW wordt overschreden. Er kunnen echter uitzonderingssituaties zijn en ook kunnen herstelmaatregelen van invloed zijn. Vandaar dat er formeel gezien sprake is van een «risico» op verslechtering. Maar dat betekent niet dat we deze wetenschappelijk bepaalde waarde niet serieus hoeven te nemen. Dat is ook heel duidelijk gebleken uit de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, de Raad van State en de rechtbanken.
Ook wijs ik erop dat voor het kunnen vaststellen van verslechtering een vergelijking met de referentiesituatie belangrijk is. Als de gegevens van die situatie niet compleet zijn, zoals hierboven reeds vermeld, wordt het kunnen vaststellen óf uitsluiten van verslechtering bemoeilijkt.
Hoe gaat u zorgen voor adequate herziening van natuurdoelanalyses en adequate bodemanalyses en hoe ziet u hierop toe?
De natuurdoelanalyses zullen de komende tijd op meerdere punten verbeterd worden. Zo vindt er een verbreding plaats naar de habitats die niet gevoelig zijn voor stikstof en voor alle habitats en soorten zullen álle relevante drukfactoren in beeld worden gebracht. Daarbij zal de daadwerkelijk gemeten staat van de natuur zoveel mogelijk centraal staan.
Wanneer uit de natuurdoelanalyse blijkt dat meer kennis nodig is, dan is het belangrijk dat er – voor zo ver dit nog niet gebeurt – actie op wordt gezet om de benodigde kennis te gaan verkrijgen. Dit gebeurt o.a. via het genoemde Verbeterprogramma. De Ecologische Autoriteit wijst ook op het belang van het opzetten van een gebiedsgericht kennisprogramma; het is aan de voortouwnemers om hier per gebied verder uitvoering aan te geven.
Het cyclische proces voor de natuurdoelanalyses is erop ingericht dat nieuwe informatie die beschikbaar komt, tijdig wordt opgenomen in de natuurdoelanalyses.
Het is belangrijk dat met name een inhaalslag wordt gemaakt ten aanzien van het meten van de toestand van de bodem (voedselrijkdom en zuurgraad in combinatie met bufferend vermogen). Van meerdere reeds beschikbare gegevensbestanden over de toestand van de bodem in bos- en natuurgebieden zal beter gebruik worden gemaakt. Bijvoorbeeld van honderden meetpunten uit de Landelijke bodemmonitoring (onderdeel van Carbon Change NL). Aanvullend zullen nieuwe metingen worden verricht waarbij de bodeminformatie (fysisch, chemisch en biologisch) gecombineerd zal worden met informatie over andere abiotische en biotische aspecten, zoals grondwaterkwaliteit en -kwantiteit en vegetatie, om conclusies te kunnen trekken over de staat van de natuur.
Deze metingen moeten dus een betere basis gaan vormen voor het bepalen van de daadwerkelijke staat van de natuur, wat vervolgens relevant is voor de uitvoering van de Natuurherstelverordening en het verlenen van natuurvergunningen.
Ook is het belangrijk dat ten aanzien van verslechtering altijd een heldere conclusie wordt getrokken: óf verslechtering is daadwerkelijk geconstateerd, óf uitgesloten, óf er bestaat onzekerheid over (namelijk als door kennisgebrek verslechtering niet kan worden uitgesloten).
Iedere zes jaar vindt een volledige actualisatie van de natuurdoelanalyses plaats en iedere twee jaar vindt een lichte actualisatie («APK») plaats.
PFAS-vervuiling door Custom Powders |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie over de uitzending «Het PFAS-spoor» van Zembla?
Het is goed voor te stellen dat de uitzending veel zorgen heeft veroorzaakt bij de omwonenden van Custom Powders en daarnaast ook breder tot onrust heeft geleid. Iedereen moet zich veilig kunnen voelen in zijn of haar eigen leefomgeving. Het is van groot belang dat er snel duidelijkheid komt over de rol van de verschillende betrokken partijen in deze ernstige PFAS-vervuiling. Het is dan ook een goede zaak dat gemeente Helmond hier een onafhankelijk onderzoek naar laat instellen.
Welke vervolgstappen gaat u nemen, nu blijkt dat Custom Powders jarenlang, tegen de vergunning in, PFOA (Perfluoroctaanzuur) in het riool heeft geloosd?
In Nederland geldt het uitgangspunt dat de veroorzaker van schade aan gezondheid, natuur of milieu verantwoordelijk is voor het herstellen van die schade. De gemeente Helmond heeft aangifte gedaan tegen zowel Custom Powders als Chemours (voorheen DuPont). Het is uiteindelijk aan de rechter om vast te stellen of er sprake is van juridische aansprakelijkheid en of er schadevergoeding moet worden toegekend.
Wat vindt u ervan, dat medewerkers van Custom Powders een PFAS-waarde van duizend keer boven de grenswaarde in hun bloed hebben? Welke consequenties zijn hieraan verbonden voor de werkgever? Wie is, volgens u, nu verantwoordelijk voor deze gezondheidsschade?
Het is zorgelijk als werknemers blootgesteld worden aan hoge concentraties van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt is dat werknemers veilig en gezond kunnen werken. Werkgevers zijn daar op basis van de Arbowet primair verantwoordelijk voor. De Nederlandse Arbeidsinspectie handhaaft hierop. Maar als kennis over gezondheidsrisico’s beschikbaar is, moet daar zorgvuldig mee omgegaan worden. Ook naar ketenpartners. Als informatie wel beschikbaar was, maar niet gedeeld werd is dat onacceptabel.
In principe is de werkgever altijd verantwoordelijk voor gezondheidsschade die ontstaat bij de werknemers als gevolg van het uitvoeren van werkzaamheden. Zo is in het Burgerlijk Wetboek (artikel 7:658, lid 2) geregeld dat de werkgever een zorgplicht heeft voor zijn werknemers. Indien een werknemer schade heeft geleden door het werk, is de werkgever verplicht tot het vergoeden van deze schade. Als het bedrijf is opgehouden te bestaan, kan eventuele werkgerelateerde gezondheidsschade in beginsel niet meer worden verhaald op de werkgever. Dat kan niet worden voorkomen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de invloed van deze illegale praktijken op de gezondheid van omwonenden en werknemers, en hoe ver de PFAS-vervuiling van Custom Powders zich heeft verspreid?
De GGD heeft in 2018 samen met het waterschap onderzoek gedaan naar de verspreiding van PFAS en de risico’s voor de omwonenden. Uit die onderzoeken bleek dat er geen sprake is van verhoogde gezondheidsrisico’s. Dat sluit niet uit dat de zorgen over gezondheid onverminderd zijn. De gemeente Helmond heeft aan de GGD gevraagd om een vrijwillig gezondheidsonderzoek uit te voeren1. Daarnaast heeft de gemeente Helmond reeds een milieuonderzoek laten uitvoeren naar de verspreiding van de PFAS-vervuiling in de nabije omgeving2.
Bent u bereid Chemours, als opdrachtgever van Custom Powders, aansprakelijk te stellen voor de PFAS-vervuiling van Custom Powders?
Bevoegd gezag in het kader van het overgangsrecht (van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet) is de gemeente Helmond3. Het is aan de gemeente om de kosten te verhalen op de veroorzaker. Of er ook er ook juridische stappen tegen andere actoren genomen moeten worden, is aan de gemeente. Het Ministerie van IenW heeft vernomen dat de gemeente probeert om ook Chemours aansprakelijk te stellen voor de bodemverontreiniging op en rond het terrein van Custom Powders. Of en in hoeverre zij dat ook zijn, is uiteindelijk aan de rechter.
Deelt u de mening dat Chemours de rekening van de PFAS-sanering in Helmond en de omliggende vervuilde regio moet betalen?
Het principe «de vervuiler betaalt» is een belangrijk beginsel. De kosten voor de sanering zijn in eerste instantie voor de veroorzaker van de verontreiniging. De gemeente probeert de kosten te verhalen op de veroorzaker. Nu Custom Powders failliet is, is het aan de curator om de schuldeisers te inventariseren en te bepalen welke middelen er in de failliete boedel aanwezig zijn om de openstaande schulden te voldoen. Het oordeel of Chemours ook enige aansprakelijkheid heeft, is niet aan mij.
Bent u, na het bekijken van deze uitzending, nog steeds tegen een Nederlands verbod op PFAS? Zo ja, hoeveel incidenten moeten nog plaatsvinden of onthuld worden voordat u ingrijpt?
U wordt separaat geïnformeerd over een verkenning van de mogelijkheden voor een nationaal verbod op handel en gebruik van PFAS. Een dergelijk verbod zou met name artikelen betreffen die buiten Nederland of zelfs buiten de EU worden geproduceerd en daarmee niet automatisch leiden tot een grote aanpassing van de productie door Chemours. Ook staat een dergelijk verbod los van wat in het verleden is gebeurd bij Custom Powders.
PFAS-lozingen Custom Powders |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de Zembla uitzonding van 27 april over dat Custom Powders al jaren duizenden kilo’s PFAS (Poly- en perfluoralkylstoffen) direct in het riool heeft geloosd?1
Ja.
Hoe kan het dat er rechtstreeks op het riool werd geloosd en dat hier geen controle door de overheid op heeft plaatsgevonden?
Het is belangrijk dat hier duidelijkheid over komt. De gemeente Helmond, als bevoegd gezag voor de rioollozingen, heeft daarom aangekondigd dat er een onafhankelijk onderzoek komt naar de rol van de gemeente en de milieudienst, inclusief vergunningverlening, toezicht en handhaving, bij de jarenlange PFAS-lozingen door Custom Powders2.
Kunt u bevestigen dat deze lozingen en uitstoot van schadelijke stoffen schade (in welke mate dan ook) hebben veroorzaakt aan milieu, waterkwaliteit en gezondheid van mens en dier, waar ook de experts in de aflevering van Zembla naar verwijzen? Zo nee, op welke experts baseert u zich dan?
Ja, deze effecten zijn vastgesteld. PFOA is een schadelijke stof die sinds 2013 wordt beschouwd als een Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS).3 Deze stof is extreem persistent in het milieu en breekt nauwelijks af. Bovendien kan PFOA effecten op de menselijke gezondheid hebben zoals effecten op het immuunsysteem, voortplanting, ontwikkeling van het ongeboren kind, en is het mogelijk kankerverwekkend. De GenX stoffen, die daarnaast ook zijn geloosd, veroorzaken vergelijkbare gezondheidseffecten als PFOA4.
Daarnaast is het schadelijk voor de natuur doordat de stof kan ophopen in de voedselketen. Het is aannemelijk dat deze combinatie van eigenschappen en de hoeveelheden PFOA die door de jaren heen zijn uitgestoten en geloosd hebben geleid tot schade (in welke mate dan ook) aan het milieu, de waterkwaliteit, en de gezondheid van mens en dier.
Welke mogelijke effecten heeft, volgens experts, het feit dat werknemers van Custom Powders concentraties van PFOA (Perfluoroctaanzuur) in hun bloed hadden die een factor 1000 hoger is dan de EFSA-norm (Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid)?
De aanwezigheid van PFOA in het bloed wordt in verband gebracht met verschillende gezondheidseffecten. Van PFOA is bekend dat het schadelijke effecten kan hebben op het immuunsysteem, op de voortplanting en ontwikkeling van het ongeboren kind. Het is mogelijk kankerverwekkend. Het meest recente RIVM-overzicht over de betekenis van de gevonden PFOA-concentraties in het bloed dateert uit 20175. Een overzicht van ongewenste veranderingen bij mensen die op basis van epidemiologische studies met PFAS-blootstelling in verband worden gebracht staat in Tabel II.1 van die rapportage. Het is echter niet mogelijk om een oorzakelijk verband aan te tonen.
De in de uitzending vermelde concentraties PFAS in het bloed van werknemers van Custom Powders, met waarden die oplopen tot 6.239 ng/mL, zijn veel hoger dan de concentratie waaronder EFSA geen gezondheidseffecten verwacht. De inventarisatie uit 2017 bevat geen informatie over de mate waarin genoemde gezondheidseffecten optreden bij dergelijk hoge concentraties.
In 2024 heeft RIVM de behoeften aan onderzoek van omwonenden en werknemers van Chemours en omwonenden van de Westerschelde in relatie tot PFAS in kaart gebracht. Naar aanleiding van deze verkenning is geadviseerd om in de wetenschappelijke literatuur antwoorden te zoeken op vragen als wat zijn de gezondheidsrisico’s, welke ziekten en aandoeningen kun je krijgen van PFAS en wat de langetermijneffecten zijn. De Kamer wordt voor het zomerreces geïnformeerd over de opvolging van deze adviezen.
Hoe kijkt u ernaar dat in de uitzending wordt gesproken over een «kankerstraat» vlakbij de locatie van Custom Powders, waarbij veel omwonenden kanker hebben gekregen? Wat zegt u tegen die burgers?
Het is begrijpelijk en ook logisch dat de berichten over ernstige gezondheidsproblemen, zoals kanker, bij omwonenden van de locatie van Custom Powders diepe zorgen oproepen. Iedereen heeft recht op een veilige en gezonde leefomgeving. Tegelijkertijd is het belangrijk om zorgvuldig met dit soort signalen om te gaan. De GGD heeft in 2018 samen met het waterschap onderzoek gedaan naar de verspreiding van PFAS. Uit die onderzoeken bleek dat er geen sprake is van verhoogde gezondheidsrisico’s.
Op dit moment is er geen causaal verband vastgesteld tussen de blootstelling aan PFAS vanaf deze locatie en het optreden van kanker in de directe omgeving6. Dat sluit niet uit dat de zorgen over mogelijke gezondheidseffecten onverminderd zijn. De gemeente Helmond heeft aan de GGD gevraagd om een vrijwillig gezondheidsonderzoek uit te voeren7.
PFOA is een kankerverwekkende stof, maar het is ingewikkeld aan te tonen dat een omwonende kanker heeft gekregen van PFOA-uitstoot/lozingen; hoe kunnen burgers dan wel hun recht halen en worden beschermd?
Het bevoegd gezag houdt toezicht op de uitstoot en activiteiten van bedrijven. Het uitgangspunt is dat bedrijven zich aan milieuwetgeving moeten houden. Wanneer dat niet gebeurt, biedt de wetgeving verschillende handvatten om dit aan te pakken. Zowel het bestuursrecht, strafrecht als privaatrecht biedt mogelijkheden om bedrijven aan te spreken op overtredingen en schade te vergoeden. Het is van de specifieke feiten en omstandigheden afhankelijk of en door wie deze mogelijkheden daadwerkelijk benut kunnen worden.
Voor een uitgebreide uiteenzetting van de juridische mogelijkheden voor verschillende partijen in zulke gevallen geldt het antwoord op vraag drie in de Kamerbrief over het aansprakelijk stellen van bedrijven voor schade door PFAS-vervuiling8.
Bent u het eens dat uit voorzorg de uitstoot snel gestopt moet worden, als er vermoedens zijn dat mensen ziek worden van PFOA en andere gevaarlijke stoffen? Zo nee, waarom speelt u dan Russisch roulette met levens van mensen?
Het uitgangspunt van het milieubeleid is dat de gezondheid van mens en dier en de kwaliteit van het milieu goed beschermd moet worden. Voorzorg speelt daarin een belangrijke rol: als er serieuze aanwijzingen zijn dat een stof schadelijk kan zijn voor de gezondheid of het milieu, is dat aanleiding om maatregelen te nemen, ook als er nog geen volledige wetenschappelijke zekerheid is. Het bevoegd gezag beoordeelt of en welke maatregelen nodig zijn. Dit doen ze op basis van de beschikbare wetenschappelijke inzichten, adviezen van experts, en de mate van onzekerheid of risico. Daarbij worden ook de belangen van volksgezondheid en milieubescherming expliciet meegewogen.
Het beeld dat er «Russisch roulette» wordt gespeeld met mensenlevens wordt dan ook niet herkend. Waar vermoedens bestaan van gezondheidsschade door stoffen als PFOA, is het juist van belang om snel inzicht te krijgen in de ernst van de risico’s en om waar nodig preventief op te treden.
Kunt u een inschatting geven, op basis van input van onafhankelijke experts/wetenschappers, wat inmiddels (in euro's) de schade aan milieu en gezondheid is door de genoemde lozingen en de uitstoot van schadelijke stoffen? Zo nee, waarom heeft u nog steeds geen beeld van de schade die bedrijven aan milieu en burgers aanrichten?
Het is ingewikkeld om de schade van een bepaalde stof in euro’s uit te drukken, omdat de effecten van de vervuiling verstrekkend kunnen zijn en niet direct te meten zijn. In plaats van te kijken naar schade in euro’s, wordt gekeken naar de impact die een stof heeft op de functies van het milieu en de volksgezondheid.
Als de emissie van een stof past binnen de kaders en grenzen die het lozingsbeleid toelaat, wordt deze als acceptabel beschouwd. Dit betekent dat gezorgd wordt dat de uitstoot niet boven de vastgestelde normen uitkomt om zo de leefomgeving te beschermen. Daarnaast geldt het principe «de vervuiler betaalt», wat inhoudt dat bedrijven en organisaties die stoffen lozen, via een lozingsheffing bijdragen aan de kosten voor het beheer en herstel van de gevolgen van de vervuiling.
Wie is aansprakelijk voor de gemaakte fouten en het vergoeden van de schade aangericht aan gezondheid, natuur en milieu?
In Nederland geldt het uitgangspunt dat de veroorzaker van schade aan gezondheid, natuur of milieu verantwoordelijk is voor het herstellen van die schade. Of en in hoeverre er sprake is van aansprakelijkheid hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval, zoals de geldende wet- en regelgeving op het moment van de lozing, de kennis over de schadelijkheid van stoffen op dat moment en de vraag of er is gehandeld binnen of buiten de vergunde kaders.
In het geval van de PFAS-vervuiling in Helmond heeft de gemeente aangifte gedaan tegen zowel Custom Powders als Chemours (voorheen DuPont). Het is uiteindelijk aan de rechter om vast te stellen of er sprake is van juridische aansprakelijkheid en of er schadevergoeding moet worden toegekend.
Kunt u schetsen waar er vanuit de overheid precies fouten zijn gemaakt en op welk moment, inclusief de bijbehorende tijdlijn?
De gemeente Helmond heeft een tijdlijn opgesteld van het onderzoek naar de PFAS-emissies bij Custom Powders (zie bijlage 1). Het onafhankelijke onderzoek dat de gemeente Helmond laat uitvoeren zal duidelijkheid geven over de rol van de gemeente en de milieudienst bij de jarenlange PFAS-lozingen door Custom Powders (zie ook vraag 2). Het Ministerie van IenW heeft destijds, op verzoek van de gemeente Helmond, vanuit haar beschikbare kennis en expertise meegedacht in de aanpak van de vervuiling.
Welke concrete lessen trekt u uit deze casus en de gemaakte fouten en welke concrete extra acties (anders dan nog meer onderzoek) gaat u ondernemen om soortgelijke schade aan milieu en gezondheid van burgers te voorkomen (graag met tijdlijn en planning)?
De casus rondom PFAS-lozingen bij Custom Powders in Helmond toont het belang van:
Op al deze thema’s lopen verschillende acties. Zo wordt de vernieuwde Europese Richtlijn Industriële Emissies geïmplementeerd en wordt er in Europees verband gewerkt aan een hernieuwde Kaderrichtlijn Water. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is daarnaast bezig met de uitvoering van de Actieagenda Industrie en Omwonenden9 en het Impulsprogramma Chemische Stoffen10 en met het robuust maken van het VTH-stelsel11. Op basis van deze trajecten worden verschillende maatregelen uitgevoerd of voorgesteld die gericht zijn op het beschermen van de gezondheid van omwonenden en het verbeteren van wet- en regelgeving. De Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van de verschillende sporen.
Klopt het dat onze rioolwaterzuiveringsinstallaties niet gebouwd zijn op het zuiveren van PFAS en dat de enorme hoeveelheden PFAS er dus gewoon steeds doorheen stroomt? Welke gevolgen heeft dit voor biodiversiteit, water, voedsel en gezondheid?
Het klopt dat rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) in hun huidige opstelling niet zijn ontworpen om PFAS te verwijderen. De mate waarin PFAS zal worden gezuiverd in de RWZI zal daardoor zeer beperkt zijn. Welke gevolgen dit heeft voor de biodiversiteit, water, voedsel en gezondheid is ter beoordeling van het bevoegd gezag. Voor diverse soorten PFAS is bewezen dat deze schadelijk kunnen zijn voor mens en milieu. Doordat deze stoffen ophopen in onze leefomgeving kunnen we er langdurig aan worden blootgesteld. Het valt niet uit te sluiten dat dit heeft geleid tot schade (in welke mate dan ook) aan het milieu, de waterkwaliteit, en de gezondheid van mens en dier.
Uit de steekproef van Zembla rondom de fabriek blijkt dat bij het merendeel van de hobbykipeieren de Europese PFAO-norm wordt overschreden en experts adviseren de eieren niet te eten. Hoe staat dat met ander voedsel zoals groente en fruit?
In 2018 en 2022 heeft het RIVM onderzoek gedaan naar de risico’s van het eten van gewassen uit het volkstuincomplex uit de omgeving van Custom Powders (1e Helmondse volkstuinencomplex aan de Sluisdijk en Delta volkstuinen aan de Griftstraat (Sluisdijk en Delta). Sluisdijk ligt op ongeveer 450m en Delta op ongeveer 1.150 meter benedenwinds van Custom Powders. Na een herziening op basis van de nieuwe gezondheidskundige grenswaarden van EFSA die in 2020 zijn vastgesteld, heeft het RIVM geadviseerd dat gewassen uit het volkstuinencomplex aan de Sluisdijk beter niet gegeten konden worden en dat gewassen uit de Delta volkstuinen veilig zijn voor consumptie, al raadt het RIVM af om daar elke dag uit de volkstuin te eten. De gemeente Helmond heeft daarop de bodem op het volkstuinencomplex aan de Sluisdijk laten saneren.
Het Voedingscentrum adviseert: eet gevarieerd. Voedsel bevat vele gezonde stoffen zoals vitamines, mineralen, koolhydraten en vezels. Maar voedsel kan ook verontreinigd zijn met andere stoffen zoals zware metalen of PFAS. Het is niet te voorkomen dat we ook deze ongewenste stoffen binnenkrijgen, omdat ze nu eenmaal in ons milieu voorkomen. Groente uit de moestuin kun je gewoon eten. Alleen voor groente en fruit uit moestuinen binnen 1 kilometer van de fabriek van DuPont/Chemours in Dordrecht is het advies om dit niet te eten. Op deze plekken zitten veel PFAS in de bodem (www.voedingscentrum.nl).
In de Zembla uitzending wordt gesproken over «liegen en bedriegen» en «crimineel gedrag» van Chemours; bent u het met die constateringen eens? Zo nee, waar baseert u dat dan precies op?
Het is niet aan het kabinet om een oordeel te vellen over de kwalificaties «liegen en bedriegen» en «crimineel gedrag» die in de Zembla-uitzending worden genoemd. Dit is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter.
Wel is het zorgelijk over de wijze waarop DuPont (nu Chemours) is omgegaan met informatie over de risico’s van PFAS. Als blijkt dat het bedrijf al geruime tijd kennis had van de schadelijke effecten en deze informatie niet heeft gedeeld met overheden, samenwerkingspartijen (zoals Custom Powders), werknemers of omwonenden, is dat zorgelijk en onacceptabel. Transparantie en verantwoordelijkheid zijn cruciaal bij het beschermen van de volksgezondheid en het milieu. Het is daarom goed dat er onderzoek loopt naar de rol van het bedrijf in de lozingen en mogelijke milieuschade. De uitkomsten van dat onderzoek zullen duidelijkheid moeten geven over de vraag of er inderdaad sprake is geweest van strafbaar handelen.
Wat vindt u ervan dat Custom Powders voor Chemours teflonpoeder verwerkte, maar dat belangrijke informatie over de stoffen niet bekend was voor de medewerkers van Custom Powders?
Uitgangspunt is dat werknemers veilig en gezond kunnen werken. Werkgevers zijn daar op basis van de Arbowet primair voor verantwoordelijk. Zij moeten een inventarisatie maken van de gevaarlijke stoffen in hun bedrijf en de hoogte van de blootstelling van werknemers aan die stoffen bepalen. Vervolgens beoordelen zij of die blootstelling tot gezondheidsrisico’s kan leiden en dienen zij maatregelen te nemen. Afhankelijk van de gezondheidsrisico’s die gevaarlijke stoffen kunnen veroorzaken, moet de producent of distributeur van de stof informatie verstrekken over die gevaren in het Veiligheidsinformatieblad (VIB). Dit is dan ook belangrijke informatie voor een inventarisatie. De werkgever is volgens de Arbowet verplicht om doeltreffende voorlichting en onderricht te geven aan de werknemers over het veilig werken met gevaarlijke stoffen. Bij de invulling van de zorgplicht van de werkgever richting zijn werknemers is het van belang dat de werkgever over de juiste informatie beschikt.
Zoals in het antwoord op vraag 14 is aangegeven deel is het zorgelijk hoe DuPont (nu Chemours) is omgegaan met informatie over de risico’s van PFAS. Als blijkt dat het bedrijf al geruime tijd kennis had van de schadelijke effecten en deze informatie niet heeft gedeeld met partijen in de keten of werknemers is dat zorgelijk en onacceptabel.
Wat vindt u ervan dat Dupont (nu Chemours) al sinds 2011 wist dat er zelfs hogere hoeveelheden PFOA in het bloed van medewerken van Custom Powders zaten dan in het bloed van de medewerkers van de Dordrechtse en Amerikaanse Dupont fabriek?
Onderzoek moet uitwijzen of het inderdaad klopt dat DuPont (nu Chemours) al sinds 2011 wist dat medewerkers van Custom Powders werden blootgesteld aan hogere concentraties PFOA dan hun eigen werknemers in Dordrecht en de Verenigde Staten. Als dit het geval is, dan is dat een uiterst zorgwekkende constatering. Hoewel Chemours niet de directe werkgever was van de medewerkers van Custom Powders, heeft het bedrijf wel degelijk een verantwoordelijkheid als leverancier van de stof.
Bedrijven moeten zorgvuldig omgaan met kennis over mogelijke gezondheidsschade, vooral wanneer deze ook impact heeft op ketenpartners of derden. Het feit dat deze informatie niet eerder is gedeeld met het bedrijf Custom Powders, toezichthouders of betrokken overheden roept vragen op over de zorgplicht en transparantie van alle betrokken partijen. Het is van groot belang dat het lopende onderzoek door de gemeente Helmond helderheid wordt verschaft over wat er (en op welk moment) bekend was en of er adequaat is gehandeld.
Bent u bekend met de effecten op de omgeving en omwonenden die dit PFAO-lek heeft veroorzaakt? Zo ja, kunt u deze toelichten? Zo nee, waarom heeft u na al die jaren nog steeds geen overzicht over wat vervuiling door bedrijven met de gezondheid van burgers en milieu doet?
Tussen 2018 en 2020 heeft de gemeente Helmond een milieuonderzoek laten uitvoeren naar de gevolgen van de uitstoot van PFOA en GenX in de regio12. Uit het onderzoek blijkt dat de omvang van de PFAS-verontreiniging goed in kaart is gebracht. De risicobeoordeling, gebaseerd op de door het RIVM geadviseerde risicogrenswaarden, laat zien dat er geen verhoogd gezondheidsrisico is voor omwonenden.
Wel is sprake van ernstige verontreiniging van de bodem en het grondwater, met name in de directe omgeving van het bedrijf Custom Powders. Er bestaat een aanzienlijk risico dat deze stoffen zich via het grondwater verder verspreiden. Bovendien bevindt een deel van de grondwaterverontreiniging zich binnen het grondwaterbeschermingsgebied. Op basis van deze bevindingen heeft de gemeente Helmond besloten dat saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn. De uitvoering van deze sanering staat gepland voor medio 2026.
Daarnaast zijn ook concentraties van PFOA en GenX aangetroffen in het oppervlakte- en rioolwater. Onderzoek van de ILT bevestigt dat deze stoffen nog steeds worden waargenomen13. Waterschap Aa en Maas monitort de waterkwaliteit en signaleert indien nodig of aanvullende maatregelen vereist zijn.
In de Zembla-aflevering schetst de gemeente Helmond hoe lastig het is voor overheden en toezichthouders om goede beslissingen te maken, omdat bedrijven tegenover een toezichthouder met weinig capaciteit informatie kunnen achterhouden of in kleine letters verbergen in bijlagen; welke stappen gaat u ondernemen om dit te voorkomen en de informatiepositie van toezichthouders en de overheid ten opzichte van bedrijven te verbeteren op korte termijn?
Via verschillende maatregelen wordt gewerkt aan het versterken van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving in de breedte. Versterking die niet alleen het stelsel, maar ook de dagelijkse uitvoering ten goede komt waar ook de informatiepositie van het bevoegd gezag ten opzichte van bedrijven wordt versterkt. Specifiek op het gebied van stoffen wordt het bevoegd gezag met de ontwikkeling van de Routekaart Voorzorg Beter Toepassen, zoals benoemd in het commissiedebat Leefomgeving van 13 mei 2025, ondersteund.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld14, wordt er momenteel gewerkt aan het IenW-programma Digitaal VTH-stelsel Milieu en aan de versterking van de kennisinfrastructuur bij omgevingsdiensten. Beide acties zullen ervoor zorgen dat de informatie van toezichthouders wordt versterkt. Er zal eerst worden gekeken naar de effecten van die inzet afwachten voordat er eventueel aanvullende acties worden genomen.
Hoe kan het dat de Dupont (via de arbeidshygiënist) de medewerkers heeft voorgehouden dat er geen gevaar is voor de gezondheid, zoals in de Zembla-aflevering wordt geschetst? Heeft de overheid daar nooit op gecontroleerd en ingegrepen en waarom niet?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 14 is de werkgever verantwoordelijk voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor de werknemers. Daarnaast is de werkgever verantwoordelijk om werknemers op een doeltreffende manier in te lichten over de risico’s en hoe die te beperken. Dat begint bij een inventarisatie van deze risico’s. Als kennis beschikbaar is over deze risico’s, moeten deze beschikbaar zijn voor partijen in de keten. Een werkgever kan ervoor kiezen om ter ondersteuning van deze verantwoordelijkheid een bedrijfsarts, arbeidshygiënist of andere arbodienstverleners in te schakelen. De Arbeidsinspectie houdt risicogericht toezicht op de naleving van de Arbowetgeving.
Met welke extra stappen gaat u voorkomen dat de situatie uit de bovenstaande vraag zich opnieuw ergens voordoet?
Het is lastig om een dergelijke gebeurtenis uit te sluiten. Wel stimuleren we bedrijven het gebruik van schadelijke stoffen te verminderen en wordt het vergunningsstelsel aangepast. Dit heeft ook een effect op werknemersbescherming. De verantwoordelijkheid voor gezond en veilig werken die daarnaast bij de werkgever ligt blijft ook gelden, waaronder de eerdergenoemde verantwoordelijkheid tot het doeltreffend informeren van werknemers, en toezien op het juist toepassen van maatregelen om gezondheidsrisico’s te beperken. De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt toezicht op de naleving hiervan.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Helmond al veel geld van burgers heeft moeten besteden aan sanering en de kosten voor de vervuiling dus zijn afgewenteld op burgers?
Het principe «de vervuiler betaalt» is een belangrijk beginsel. Bij Custom Powders is een verontreiniging ontstaan, waarbij een veroorzaker in beeld is, maar de aanpak wegens de aanwezige risico’s niet kan wachten op de uitkomst van kostenverhaal. De gemeente Helmond is als bevoegd gezag voor bodemsanering daarom met de aanpak gestart om mens en milieu te beschermen en parallel daaraan met het traject voor het aanspreken van aansprakelijke partijen.
Uitgangspunt blijft dat de kosten voor de sanering uiteindelijk bij aansprakelijke partijen zoals Custom Powders terechtkomen.
Nu Custom Powders failliet is, is het aan de curator om de schuldeisers te inventariseren en te bepalen welke middelen er in de failliete boedel aanwezig zijn om de openstaande schulden te voldoen. Indien daaruit onvoldoende middelen overblijven voor de sanering en ook geen andere aansprakelijke partijen kunnen worden aangesproken, zullen de kosten door het Rijk gefinancierd worden.
Middels deze aanpak wordt zoveel als mogelijk voorkomen dat de uiteindelijke rekening door de burger wordt betaald. Als kosten worden verhaald kan hiermee rekening worden gehouden bij het vaststellen van de uitkering aan de gemeente. Dan kan het uitgekeerde geld bijvoorbeeld terugvloeien naar artikel 13, hoofdstuk 12 van de begroting en opnieuw worden ingezet voor bodemsanering of terugvloeien naar Financiën.
Het opruimen van deze vervuiling gaat meer dan 10 miljoen euro kosten. Hoe gaat u ervoor zorgen dat de rekening bij Chemours komt en niet nog verder bij de belastingbetaler?
Van de ruim 10 miljoen euro aan kosten die de gemeente Helmond verwacht te maken, is door de gemeente bijna 8,8 miljoen aangevraagd onder de regeling specifieke uitkering (SPUK) Bodem op de begroting van het Ministerie van IenW. De gemeente heeft het volledig aangevraagde bedrag toegekend gekregen.15 Daarnaast heeft de gemeente Helmond in de periode 2017–2020 zo’n 1,5 miljoen euro aan kosten gemaakt voor onderzoek en voorbereiding op de sanering. De gemeente probeert dit totaal aan kosten te verhalen op de veroorzaker. Het Ministerie van IenW heeft vernomen dat de gemeente probeert om ook Chemours aansprakelijk te stellen voor de bodemverontreiniging op en rond het terrein van Custom Powders. Of en in hoeverre zij dat ook zijn, is uiteindelijk aan de rechter.
Met welke concrete extra stappen gaat u de opdracht van de Kamer uitvoeren (zoals verwoord in motie Kostic/Soepboer) om beter te borgen dat vervuilers zelf opdraaien voor de kosten van de schade die hebben veroorzaakt door onder andere PFAS, in plaats van de belastingbetaler?2
In de meeste recente verzamelbrief bodem en ondergrond heeft de Staatssecretaris van IenW aangegeven hoe er uitvoering wordt gegeven aan deze motie geef17. Daarin staat aangegeven hoe het principe «de vervuiler betaalt» bepaalt dat de kosten van milieuverontreiniging en andere schade zoveel mogelijk op de veroorzaker daarvan worden verhaald. Voor bodemverontreinigingen met PFAS, ontstaan in de periode van 1 januari 1987 tot 1 januari 2024, geldt in beginsel de zorgplichtbepaling uit de Wet bodembescherming (Wbb) via het overgangsrecht18. Om het bevoegd gezag te ondersteunen bij invulling van de genoemde zorgplichtbepaling, is recent een handreiking zorgplicht onder artikel 13 van de Wet bodembescherming bij bodemverontreiniging met PFAS gepubliceerd.
Weet u welk bedrijf de rol van het bewerken van zeer zorgwekkende stoffen zoals PFAS voor Chemours heeft overgenomen nu Custom Powders failliet is? Zo ja, staat deze fabriek in Nederland en is hier nu wel constante controle op de lozingen, en zo ja, in welke vorm?
Het drogen van het fluorpolymeer PTFE, dat voorheen bij Custom Powders gebeurde, is na het faillissement van Custom Powders opgenomen in het productieproces bij het bedrijf Chemours (Dordrecht) zelf. Dit verliep binnen de geldende vergunning, waarbij er ook extra emissie reducerende maatregelen zijn toegepast.
Welke kansen ziet u om vanuit het Rijk juridische stappen te ondernemen tegen verantwoordelijke actoren of anderen daarin te ondersteunen?
Voor wat betreft de bodemsanering is de gemeente Helmond bevoegd gezag. Het is aan de gemeente om de kosten te verhalen op de veroorzaker. Of er ook er ook juridische stappen tegen andere actoren genomen moeten worden, is aan de gemeente. Om overheden te ondersteunen bij de aanpak van buitenproportionele opgaven op het gebied van bodemsanering, bestaat de eerdergenoemde SPUK Bodem. Kostenverhaal en aansprakelijkheid zijn onderdeel van de aanpak. Juridische kosten, wanneer die buitenproportioneel van aard zijn, kunnen hier ook onder vallen. De gemeente Helmond heeft binnen deze regeling de aangevraagde bijna 8,8 miljoen euro toegekend gekregen voor de aanpak van de bodemverontreiniging en voor de inzet van kostenverhaal (zie het antwoord 22).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat een soortgelijk schandaal niet nog een keer voorkomt, en welke concrete stappen binnen welke periode neemt u daartoe (anders dan nog meer onderzoek)?
Het is onmogelijk om het risico volledig uit te sluiten. Wel zorgen we er voor dat de kans op herhaling zo klein mogelijk is. Dat doen we op meerdere manieren: zo versterken we het VTH-stelsel, investeren we in kennis bij instituten zoals het RIVM, en scherpen we de lozingsvergunningen aan. Daarnaast zal het lopende Europese restrictievoorstel voor PFAS hier van grote waarde zijn. Uiteindelijk is een zo groot mogelijk verbod de belangrijkste factor om dergelijke situaties te voorkomen. Ook stimuleren we bedrijven om nu al te kijken waar het gebruik van schadelijke stoffen omlaag kan en waar alternatieven kunnen worden ingezet. Daarnaast ondersteunen we het bevoegd gezag waar nodig, zodat zij hun rol met meer kennis en kracht kunnen vervullen. Zo werken we stap voor stap aan een veiliger en gezonder systeem.
Gaat u na deze berichten versnelde acties ondernemen om nul uit de pijp bij Chemours op korte termijn te kunnen bereiken? Hoe gaat u dat precies bereiken en op welke termijn?
De wens om bij Chemours zo snel mogelijk «nul uit de pijp» te bereiken is begrijpelijk. Uw Kamer zal voor de zomer over de aanpak worden geïnformeerd.
Wat betekent deze casus volgens u voor het vertrouwen in de overheid vanuit de burgers?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 11, benadrukt deze casus het belang van een goede bescherming van de gezondheid van omwonenden. Het blijft belangrijk om het vertrouwen van omwonenden in de overheid te versterken en als overheid benaderbaar te zijn voor omwonenden, zoals ook blijkt uit het recente onderzoek van de Raad voor Leefomgeving en Infrastructuur19. Het realiseren van een dialoog tussen omwonenden, industrie en overheid is onderdeel van de Actieagenda Industrie en Omwonenden. Voor het zomerreces wordt de Kamer over de vervolgstappen op dit vlak geïnformeerd.
Hoe kunnen burgers gezien alle schandalen er nog vertrouwen in hebben dat de overheid controle heeft over, en scherp toeziet en handhaaft op bedrijven die met gevaarlijke en ziekmakende stoffen werken?
Dit soort casussen doen het vertrouwen van omwonenden geen goed. Een vergelijkbare conclusie trok de Onderzoeksraad voor Veiligheid in haar rapport over industrie en omwonenden20. Er is dus werk aan de winkel. In het antwoord op vraag 11 is reeds aangegeven welke acties (mede naar aanleiding daarvan) zijn ingezet. Het gaat onder andere om het verbeteren van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving, het versterken van wet- en regelgeving en gezondheid in de afwegingen op dit gebied een volwaardige plaats te geven. Mijn ambitie is om met deze verschillende acties een stap de goede richting op te zetten en het vertrouwen terug te winnen.
Hoe kunt u aan de burgers uitleggen dat u afspraken kan maken met bedrijven die al hebben laten zien dat ze in staat zijn om te liegen, te verhullen en te misleiden, niet alleen als het gaat om Chemours, maar ook om bijvoorbeeld Tata Steel?
Het kabinet werkt met verschillende bedrijven aan maatwerkafspraken om de verduurzaming van de industrie en het verbeteren van de leefomgeving extra te stimuleren. Het doel staat daarbij voorop. Door het maken van deze afspraken is het mogelijk om bijvoorbeeld additionele CO2-reductie en verbetering van de leefomgeving te realiseren, die zonder deze afspraken niet behaald zouden kunnen worden. Ook niet met bijvoorbeeld strengere handhaving of scherpere vergunningen. Bij het maken van afspraken met bedrijven wordt toegewerkt naar een bindende maatwerkafspraak waarin juridisch afdwingbare verplichtingen worden vastgelegd.
Kunt u toezeggen dat u bij de gesprekken en besluiten over verbod op PFAS en andere gevaarlijke stoffen, de gezondheid van burgers centraal zult stellen en zult plaatsen boven korte termijn economische belangen, ook om te compenseren voor de schade die mensen en hun leefomgeving hebben opgelopen door het feit dat de overheid ze onvoldoende heeft beschermd?
Het besluit om te werken aan een EU-brede restrictie op het gebruik en op de markt brengen van (producten met) PFAS is juist genomen om de gezondheid van burgers zo goed mogelijk te beschermen. Daar wordt nu hard aan gewerkt door het EU-agentschap voor chemische stoffen (ECHA). Het gaat hierbij om het beoordelen van veel verschillende toepassingen van PFAS. Waar in sommige gevallen prima alternatieven beschikbaar en al in gebruik zijn, zijn er ook situaties waar dat niet zo is. Dat moet goed worden beoordeeld om ongewenste maatschappelijke effecten te voorkomen zoals het niet meer beschikbaar zijn van bepaalde medische apparatuur, consumentenelektronica of specifieke industriële toepassingen. Dat wordt momenteel beoordeeld, waarna de Europese Commissie een voorstel voor besluitvorming zal opstellen dat gebaseerd is op het aanpakken van het risico en de sociaaleconomische gevolgen, aangezien deze twee elementen in de regelgeving zijn vastgelegd.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het versterken van meldpunt 144 tegen dierenmishandeling |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Rummenie , David van Weel (minister justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat, nadat bekend werd dat meldpunt 144 hun taken noodgedwongen moest afschalen, de Tweede Kamer in actie kwam en verzocht om 1) met een plan van aanpak te komen hoe meldpunt 144 bij de politie kan worden versterkt, 2) ernaar te streven dat de noodgedwongen afgeschaalde taken weer kunnen worden opgepakt, 3) doorvraag bij de melder weer mogelijk te maken, 4) het meldpunt weer 24/7 bereikbaar te maken en 5) de Kamer actief te informeren over de toekomst van meldpunt 144?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Kamer daarnaast € 2 miljoen heeft vrijgemaakt voor het versterken van meldpunt 144?2
Ja.
Welke stappen heeft u ondernomen sinds het aannemen van het amendement en de motie om meldpunt 144 te versterken en uitvoering te geven aan de duidelijke wens van de Tweede Kamer?
Ik heb met de politie overlegd over de uitvoering van de motie Teunissen en het aangenomen amendement. De politie stelt momenteel een uitvoeringsplan op voor de versterkingen van het meldpunt 144.
In dit uitvoeringsplan worden meerdere opties uitgewerkt. Een optie is versterking van het meldpunt 144 binnen de Eenheid Landelijke Expertise en Operaties, waar het meldpunt thans beheersmatig is ondergebracht. Een andere optie is het uitbesteden van de beheerslast van 144 met de nodige waarborgen om de noodzakelijke informatie-uitwisseling tussen de 144 en de politie te garanderen. Het uitvoeringsplan richt zich in eerste aanleg op deze laatstgenoemde optie. Ook bij uitbesteding zullen de mogelijkheden voor versterking worden bezien. Het uitbesteden van 144 past bij mijn inzet om politie terug te laten keren naar haar kernfunctie3.
Welke extra middelen zijn inmiddels beschikbaar gesteld aan meldpunt 144, en op welke wijze worden deze ingezet om de capaciteit en bereikbaarheid van het meldpunt te verbeteren, zodat het meldpunt adequaat kan inspelen op het gestegen aantal meldingen van dierenmishandeling?
De politie werkt momenteel verschillende opties uit in een uitvoeringsplan. De inzet van extra middelen is afhankelijk van de nog te kiezen optie.
In hoeverre is er inmiddels uitvoering gegeven aan het verzoek in de motie om met een plan van aanpak te komen voor 24/7 bereikbaarheid van het meldpunt, zodat burgers ook buiten de huidige contacturen dierenmishandeling kunnen melden? Is dit plan al afgerond, en zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, op welke termijn verwacht u het plan van aanpak gereed te hebben en welke vervolgstappen verbindt u aan de uitkomsten ervan?
Zoals toegelicht in de antwoorden op de vragen 3 en 4, stelt de politie thans een uitvoeringsplan op voor het versterken van het meldpunt 144, waarbij rekening wordt gehouden met de wenselijkheid dat het meldpunt 144 24/7 bereikbaar is. Er worden verschillende opties uitgewerkt.
Ik streef ernaar om u vóór Prinsjesdag nader te informeren over dit uitvoeringsplan.
Wordt er nog steeds een «business case» ontwikkeld voor de toekomst van het meldpunt? Hoe verhoudt deze business case zich tot het verzoek van de Kamer om een plan van aanpak te ontwikkelen voor het versterken van het meldpunt?
De business case betreft één van de mogelijke opties die uitgewerkt wordt in het uitvoeringsplan, namelijk het uitbesteden van het meldpunt 144. Ook bij uitbesteding zullen de mogelijkheden voor versterking worden bezien.
Indien deze business case nog steeds wordt ontwikkeld, welke scenario’s worden daarbij betrokken, bijvoorbeeld qua personeelsbezetting, bereikbaarheid en relevantie van de meldingen voor de politie?
Er worden meerdere opties uitgewerkt, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3. Ik streef ernaar om u vóór Prinsjesdag nader te informeren over dit uitvoeringsplan.
Wordt de Kamer voorafgaand aan of na afronding van de businesscase betrokken bij de besluitvorming over implementatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke termijn verwacht u de Kamer te kunnen informeren over de volledige uitvoering van het amendement en de motie, inclusief de resultaten van eventuele evaluaties?
Ik ben voornemens om de Kamer voor Prinsjesdag op de hoogte te brengen van de uitkomsten van het uitvoeringsplan. In deze brief zal ik verder in gaan op de uitvoering van het amendement en de motie.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De voortgang van het besluitvormingstraject rondom de natuurcompensatie Voordelta. |
|
Pieter Grinwis (CU), André Flach (SGP), Eline Vedder (CDA) |
|
Rummenie |
|
|
|
|
Aan welke voorwaarden zal het voorstel moeten voldoen voordat u op basis van dat voorstel tot een voorgenomen besluit kunt komen, indien belanghebbenden met betrekking tot de Voordelta erin slagen om samen te komen tot een gedragen voorstel voor alternatieve natuurcompensatie?
Klopt het dat een voorgenomen besluit over de alternatieve natuurcompensatie ook door de Europese Commissie (EC) moet worden goedgekeurd? Welke criteria worden daarbij door de EC gehanteerd?
Zoals ik ook recent heb aangegeven bij beantwoording van de vragen van de leden Vedder en Krul (beiden CDA) (AH 2031; 2025Z03876; brief d.d. 23 april 2025), moet de Europese Commissie inderdaad instemmen met het voorgenomen besluit over een alternatieve natuurcompensatie. Uit de communicatie met de Europese Commissie blijkt mij dat zij dat voorgenomen besluit zal toetsen aan het compensatieplan dat Nederland in 2003 met de Commissie heeft afgesproken; dat plan is voor de Commissie de maatlat.
Klopt het dat het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) reeds een brief vanuit Brussel heeft ontvangen over de mate van compensatie? Bent u bereid om de inhoud van deze brief per omgaande te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Dat klopt. Communicatie met lidstaten vanuit de instellingen van de Europese Unie is vertrouwelijk.
Hoeveel middelen heeft u gereserveerd voor nadeelcompensatie voor vissers die worden getroffen op het moment dat er een onherroepelijk besluit tot sluiting van bepaalde gebieden ligt? Welk deel van de getroffen vissers kan naar verwachting met deze middelen worden gecompenseerd?
Voor aan de natuurcompensatieopgave flankerende maatregelen is in totaal circa € 27 mln. beschikbaar. Ik ga ervan uit dat hiermee alle getroffen vissers gecompenseerd kunnen worden, binnen de wettelijke kaders die daarvoor gelden.
Klopt het dat de ensisvisserij eerder in de passende beoordeling en in het beheerplan Noordzeekustzone van Rijkswaterstaat is bestempeld als niet-significant, omdat de effecten van de ensisvisserij op de ecologie minimaal zijn? Welke mogelijkheden zijn er om op basis van dit feit een uitzondering te maken voor deze vorm van visserij wanneer bepaalde gebieden worden gesloten?1
Nederland heeft op grond van Habitatrichtlijn artikel 6, lid 1 en 2 de verplichting tot het treffen van instandhoudingsmaatregelen met het oog met doelbereik respectievelijk passende maatregelen om verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten te voorkomen. Daarbij heeft Nederland beleidsruimte om te bepalen met welke maatregelen aan die beide resultaatsverplichtingen wordt voldaan, als er maar aan wordt voldaan.
De genomen maatregelen moeten eveneens in overeenstemming zijn met Habitatrichtlijn artikel 2, lid 3. Dit betekent dat bij het bepalen van de maatregelen rekening moet worden gehouden met sociaal-economische omstandigheden en met lokale en regionale bijzonderheden.
Hieruit volgt dat er voor ensisvisserij een uitzondering gemaakt kan worden, als de verplichtingen uit Habitatrichtlijn artikel 6, lid 1 en 2 ook op een andere manier kunnen worden bereikt. Dus, als de natuurcompensatieopgave (verbetering van de kwaliteit van habitattype H1110B) ook op een andere manier kan worden bereikt. Kan dit niet, dan behoort gebiedssluiting voor ensisvisserij tot de mogelijkheden. In dat geval is nadeelcompensatie een optie.
Wat zijn de gevolgen voor de ensisvisserij als hun visgebieden worden gesloten en een uitzondering niet mogelijk is? Kan deze visserijsector dan nog blijven bestaan?
Ik streef ernaar, conform de motie Flach c.s., de visserij zoveel mogelijk te ontzien bij het sluiten van gebieden. Mochten er in het onherroepelijk besluit toch gebieden worden gesloten die belangrijk zijn voor de ensisvissers, dan ga ik ervan uit dat deze vissers niet zullen stoppen met vissen. Uit historische data blijkt immers dat zij ook op andere locaties vissen dan alleen in de Voordelta. Uiteraard staat het hen in dat geval vrij een verzoek om nadeelcompensatie in te dienen.
Kunt u een inschatting geven van eventuele gevolgen van compenserende maatregelen buiten de Voordelta voor visserij-activiteiten?
Het pakket aan flankerende maatregelen geldt voor de in het kader van de natuurcompensatie te sluiten gebieden, ook indien het compensatiegebied buiten de Voordelta ligt. Een inschatting is op dit moment niet te maken, aangezien het snelkookpanproces om te komen tot een voorstel voor alternatieve natuurcompensatie nog gaande is.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat bij het nemen van compenserende maatregelen buiten de Voordelta voor de visserij belangrijke gebieden vermeden worden?
Onder leiding van mijn departement proberen de meest relevante stakeholders samen te komen tot een breed gedragen voorstel voor alternatieve natuurcompensatie. Het vertrekpunt daarvoor is met hen afgestemd en afgesproken (zie vraag 1). Het is nu eerst aan de stakeholders zelf om te komen tot een voorstel met een goede balans tussen wat (juridisch) noodzakelijk is voor de natuur en wenselijk vanuit de visserij.
De aanval van een wolf op een hardloopster |
|
André Flach (SGP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Rummenie |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een hardloopster in Nationaal Park De Hoge Veluwe is aangevallen en gebeten door zeer waarschijnlijk een wolf?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Waarom zou het ook in noodgevallen meerdere weken of maanden moeten duren voor de resultaten van een DNA-test, om vast te stellen of al dan niet sprake was van een aanval door een wolf, bekend zijn? Gaat u bezien hoe dit kan worden versneld?
Het uitvoeren van DNA-onderzoek gebeurt namens provincies als bevoegd gezag. In het geval van spoedanalyses betekent dit dat de soortuitslag (wel/geen wolf) na 1 week bekend kan zijn en de individubepaling na ongeveer 2 weken. Met een toenemend aantal wolven – en daarmee een toenemend aantal aanvallen en incidenten – is de vraag naar DNA-analyses de laatste jaren fors toegenomen en loopt men soms tegen de maximale capaciteit aan. De provincies verkennen uitbreiding en of dit sneller kan. Ik vind het onacceptabel dat het zo lang duurt voordat de uitkomsten bekend zijn. Daarom heb ik provincies aangeraden om naar andere laboratoria op zoek te gaan, ook buiten Nederland.
Wordt op basis van beschikbare getuigenverklaringen en foto- en filmmateriaal al een voorlopige vaststelling gedaan, zodat het bevoegd gezag daarop kan acteren?
Via DNA-onderzoek, deskundigenonderzoek en getuigenverklaringen en op basis van beeldmateriaal is door de provincie Gelderland vastgesteld dat het aanvallende dier inderdaad een wolf was.
Hoe waardeert u deze aanval in het licht van onder meer de escalatieladder van wolvengedragsdeskundigen, zoals Valerius Geist, in het geval inderdaad sprake was van een wolf?
In deze situatie betreft het een probleemwolf overeenkomstig de door mij gepubliceerde definitie (Kamerstuk 33 576, nr. 405) en in lijn met de interventierichtlijnen uit het provinciale Wolvenplan 2025. De burgemeester kan als bevoegd gezag voor de openbare orde en veiligheid ingrijpen als er acute gevaarzetting is of als daartoe dreiging is. De provincie kan als bevoegd gezag optreden tegen de betreffende wolf, ook als acute gevaarzetting of dreiging daartoe niet aan de orde is.
Deelt u de mening dat sprake is van een probleemwolf, zoals is gedefinieerd in de Kamerbrief over de Vaststelling Landelijke Aanpak Wolven (Kamerstuk 33 576, nr. 405)?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 4.
De provincie Gelderland heeft dit bevestigd in de vergunning die verleend is om op te kunnen treden tegen deze probleemwolf.
Welke maatregelen acht u nodig om een nieuwe aanval van deze wolf op mensen te voorkomen, in het geval inderdaad sprake was van een wolf?
De provincie Gelderland heeft als bevoegd gezag een vergunning afgegeven om de probleemwolf te doden om zo een nieuwe aanval van deze wolf op mensen te voorkomen. In het Wolvenplan 2025 hebben provincies de mogelijkheden hiervoor opgenomen.2 Op 16 mei jl. heeft de Rechtbank Gelderland bepaald dat de provincie Gelderland voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het noodzakelijk is om deze probleemwolf af te schieten vanwege de openbare veiligheid.3 Sinds de terugkeer van de wolf in Nederland is dit de eerste keer dat een afschotvergunning uitgevoerd zal worden. Ik heb een concept-AMvB beschikbaar gemaakt en bij uw Kamer voorgehangen. Deze moet ervoor gaan zorgen dat provincies bij probleemwolven en probleemsituaties sneller maatregelen kunnen nemen (zie ook mijn antwoord op vraag 10).
Wanneer is in uw ogen de burgemeester de aangewezen persoon om op te treden, en wanneer de provincie? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Een burgemeester kan op grond van artikel 175 van de Gemeentewet een
noodbevel geven in geval van oproerige beweging, ernstige wanordelijkheden of rampen, dan wel ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Bij de invulling van die criteria komt de burgemeester een zekere beoordelingsruimte toe. De aanwezigheid van wolven die een nadrukkelijke bedreiging van de gezondheid of het leven van mensen oplevert valt onder dat toepassingsbereik. Aan de hand van specifieke omstandigheden zal in een concrete situatie moeten worden beoordeeld of deze situatie zich voordoet. Het gaat dan bijvoorbeeld om de situatie dat een wolf zich in de nabijheid van mensen ophoudt en blijk geeft van een agressieve houding.
Een noodbevel kan bijvoorbeeld worden ingezet om een eigenaar van een landgoed op te dragen dat grondgebied voor het publiek gesloten te houden bij ernstig gevaar van één of meerdere wolven. Een noodbevel van de burgemeester is veelal van tijdelijke aard, en ook alleen mogelijk in die situaties waarin de inzet van de reguliere bevoegdheden van het desbetreffende provinciebestuur op grond van de Omgevingswet niet kan worden afgewacht.
Een noodverordening op grond van artikel 176 van de Gemeentewet kan worden gehanteerd voor een algemeen verbod voor personen om in een risicovol gebied aanwezig te zijn. In een zodanig acute situatie dat provinciale besluitvorming niet kan worden afgewacht, zal in de regel het opstellen van een noodverordening geen reële optie zijn.
In Nederland zijn primair de provincies verantwoordelijk voor soortenbescherming, faunabeheer en de uitvoering van wolvenbeleid. De reguliere bevoegdheid om te beslissen in welke gevallen toch kan worden overgegaan tot het vangen, verstoren of doden van een wolf berust bij gedeputeerde staten (verder: GS). GS kunnen hiertoe besluiten middels een vergunning voor een flora- en fauna activiteit. Dit is vastgelegd in artikel 5.1 tweede lid, van de Omgevingswet. Indien het vangen, verstoren of doden van een wolf noodzakelijk is, worden daartoe in beginsel onder gezag van GS kundige faunabeheerders of BOA’s met een geldige omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit ingezet.
Ik bezie op dit moment wat er mogelijk is, om de rol van de burgemeester te versterken. Dat doe ik in samenspraak met mijn ambtgenoten van Justitie en Veiligheid (J&V) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Daarnaast zal het verlagen van de beschermingsstatus van de wolf provincies in de toekomst in staat stellen sneller op te treden, als er sprake is van een probleemwolf.
Erkent u dat burgemeesters en gedeputeerden in een spanningsveld zitten gezien het feit dat zij enerzijds via noodbevelen en vergunningen bij wolvenaanvallen kunnen optreden, mede als onderdeel van de Landelijke Aanpak Wolven, maar zij anderzijds dan wel persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld mocht het later als milieudelict worden gezien?
GS en burgemeesters kunnen zich in een spanningsveld bevinden waarbij zij enerzijds verantwoordelijk zijn voor de bescherming van de openbare orde en veiligheid en anderzijds moeten opereren binnen de strikte kaders van natuurbeschermingswetgeving. Zorgvuldige voorbereiding, duidelijke protocollen en afstemming met deskundigen zijn doorslaggevend om rechtmatig en effectief te kunnen handelen in situaties met wolven. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 7 bezie ik op dit moment samen met mijn ambtgenoten van J&V en BZK wat er mogelijk is, om de rol van de burgemeester te versterken.
Daarnaast zal het verlagen van de beschermingsstatus van de wolf provincies in de toekomst in staat stellen sneller op te treden, als er sprake is van een probleemwolf.
Ziet u mogelijkheden om ervoor te zorgen dat burgemeesters en gedeputeerden gevrijwaard blijven van persoonlijke aansprakelijkheid voor een milieudelict in het geval van optreden met betrekking tot probleemwolven, gelet op de maatschappelijke noodzaak hiervan in het kader van de Landelijke Aanpak Wolven?
Uitgangspunt is dat een ieder strafrechtelijk aansprakelijk is bij een gedraging (die kan bestaan uit een «doen» of «nalaten») die voldoet aan een bepaalde delictsomschrijving, zoals een milieuovertreding. Onder omstandigheden kan deze strafrechtelijke aansprakelijkheid komen te vervallen. Bijvoorbeeld als sprake is van een rechtvaardigingsgrond of, in geval van bestuursfunctionarissen, van immuniteit. Of hiervan sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Van immuniteit kan bijvoorbeeld alleen sprake zijn als het gaat om een gedraging die niet anders dan door bestuursfunctionarissen kan worden verricht in het kader van de uitvoering van de aan het openbaar lichaam opgedragen bestuurstaak.
Het is natuurlijk belangrijk dat – als er sprake is van een probleemwolf – hiernaar gehandeld kan worden, en mensen niet beperkt worden door persoonlijke aansprakelijkheid.
Bent u voornemens de voorgenomen wettelijke vastlegging van de definiëring van probleemsituaties en probleemwolven en bijbehorende afspraken met provincies en andere betrokken partijen op kortst mogelijke termijn, zoals genoemd in Kamerstuk 33 576 nr. 405, binnen enkele weken ofwel zo nodig via een spoedprocedure, door te voeren? Wat is de stand van zaken en het beoogde tijdpad?
Ik zet mij in om de AMvB met de definitie van probleemwolf zo spoedig mogelijk gereed te hebben. Van 9 mei tot en met 6 juni is de concepttekst opengesteld voor internetconsultatie. Uw Kamer heeft de AmvB ontvangen middels de voorhangprocedure die op 10 juni is gestart. Gezien de urgentie die ik voel om probleemgedrag aan te pakken bij wolven in Nederland en de toenemende
incidenten met wolven, streef ik ernaar dat de AMvB zo spoedig mogelijk in werking kan treden.
Bent u bereid deze vragen, gelet op de urgentie, zo snel mogelijk te beantwoorden, bij voorkeur binnen een week?
Ik heb de vragen zo snel mogelijk beantwoord.
Ernstige en structurele misstanden bij de ganzenjacht |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
|
|
|
Bent u bekend met de op 2 april 2025 gemaakte beelden van de ganzenjacht bij Stolwijk, waarbij een jager een gewonde gans aan zijn nek rondslingert en het dier vervolgens spartelend op de grond achterlaat zonder controle op de dood?1
Ik ben bekend met de beelden.
Erkent u dat deze methode (cervicale dislocatie) wettelijk niet is toegestaan voor het doden van ganzen, zoals vastgelegd in artikel 8.74q, derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving? Zo nee, wat is dan uw juridische onderbouwing?
Op de beelden lijkt te zien hoe een aangeschoten nijlgans wordt gedood door de nek te breken (cervicale dislocatie).
Artikel 8.74q van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat voorschriften die moeten worden opgenomen in omgevingsvergunningen voor het doden of vangen van beschermde vogels op grond van de vogelrichtlijn. Het derde lid van art 8.74q bepaalt inderdaad dat in een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit voor het doden van vogels, gebruikmaking van de dodingsmethode cervicale dislocatie alleen mag worden toegestaan voor het doden van in nood verkerende, gewonde vogels van een omvang kleiner dan of gelijk aan eenden.
Omdat het hier echter een nijlgans betreft, een exoot die niet op basis van de vogelrichtlijn beschermd wordt, is bovenstaande bepaling niet op deze situatie van toepassing.
Wel geldt voor het doden van alle in het wild levende dieren in het kader van jacht of faunabeheer de zorgplicht van artikel 11.27 lid 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Dat artikel bepaalt dat eenieder die een in het wild levend dier doodt moet voorkomen dat het dier onnodig lijdt.
Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen of in dit geval sprake is van een overtreding en of hiertegen handhavend opgetreden wordt. In dit geval is dat de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, die namens de provincie toezicht op het faunabeheer in Zuid-Holland. Ik heb de beelden met de provincie Zuid-Holland gedeeld.
Deelt u de mening dat de betrokken jager duidelijk niet beschikte over de vereiste deskundigheid om deze dodingsmethode humaan en effectief toe te passen, en dat bovendien een alternatief voorhanden was? Zo nee, op welke wetenschappelijke experts baseert u zich dan?2
Ik kan op basis van deze video niet beoordelen of de betrokken jager over de deskundigheid beschikt om deze dodingsmethode humaan en effectief toe te passen en of een alternatief voorhanden was.
Zie mijn antwoord bij vraag 2 voor de bevoegde instantie voor toezicht op het faunabeheer in Zuid-Holland.
Hoe beoordeelt u de reactie van de gemeente Krimpenerwaard die stelt geen taak te hebben, ondanks een eigen Nota Dierenwelzijn en het feit dat hier mogelijk sprake is van dierenmishandeling in de openbare ruimte? Wie heeft volgens u dan wel de taak om in te grijpen en de dieren te beschermen, waarbij u wordt verzocht te verwijzen naar de exacte stukken van de wet- en regelgeving waar u zich op baseert?3
Op basis van artikel 18.2 Omgevingswet is de provincie het bevoegd gezag voor flora en fauna-activiteiten en belast met het bestuursrechtelijk handhaven van de algemene regels en omgevingsvergunningen. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2, houdt in dit geval de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid namens de provincie Zuid-Holland toezicht op het faunabeheer. Op de website van de Omgevingsdienst staat aangegeven hoe melding kan worden gemaakt van misstanden of vermeende overtredingen.
Overtredingen van voorschriften van omgevingsvergunningen voor flora en fauna-activiteiten zijn tevens overtredingen op basis van art 1a, onder 3 in combinatie met artikel 2 lid 3 van de Wet op de economische delicten. Voor het opsporen van dergelijke strafbare feiten is onder andere de politie bevoegd.
Wordt er actief toezicht gehouden op jachtactiviteiten, waaronder zogeheten «faunabeheer» en «schadebestrijding» in en rondom natuurgebieden zoals Polder het Beijersche, dat direct grenst aan de plek van dit incident? Zo nee, waarom niet?
Namens de provincie Zuid-Holland houdt de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid toezicht op het faunabeheer in de gehele provincie Zuid-Holland. Dat gebeurt binnen en buiten natuurgebieden. Daarnaast heeft de politie een handhavende taak in het buitengebied.
Hoe vaak is er in Zuid-Holland in de afgelopen vijf jaar daadwerkelijk gecontroleerd op naleving van jachtregels? Hoeveel overtredingen zijn er vastgesteld?
In het betreffende voorval is formeel geen sprake van jacht, maar van exotenbeheer. De provincie Zuid-Holland laat mij weten dat de toezichthouders van de omgevingsdienst vrijwel dagelijks en gedurende het gehele jaar op pad zijn om in het veld te controleren op de naleving van de regels over activiteiten die de natuur betreffen, waaronder ook activiteiten in het kader van jacht en faunabeheer. Gemiddeld worden daarbij jaarlijks 150 tot 200 faunabeheerders in het veld gecontroleerd, aldus de provincie. De provincie Zuid-Holland laat weten dat daarbij over het algemeen geen ernstige overtredingen worden geconstateerd.
Bent u bekend met onderzoek waaruit blijkt dat 17 procent van de brandganzen en 22 procent van de grauwe ganzen in Nederland rondloopt met hagel in het lichaam als gevolg van jacht («crippling»)? Wat vindt u hiervan?4
Mij is bekend dat een aanzienlijk deel van de ganzen die zich in Nederland bevinden hagel in het lijf heeft. Ik vind dit onwenselijk.
Hoe duidt u het feit dat er structureel beelden opduiken van dieren die langdurig lijden na jachtschoten, waaronder een spartelende gans in Reeuwijk, een mishandelde eend bij Ransdorp, en een haas die met negen stokslagen wordt gedood in Hof van Twente?5
Ik kom op basis van deze beelden niet tot de conclusie dat er structureel beelden opduiken van dieren die langdurig lijden. Wel maak ik me zorgen over de opduikende beelden. Ik roep eenieder op die beelden bezit van (vermoedelijke)
diermishandeling dit te melden bij de omgevingsdienst of de provincie.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar het functioneren van toezicht en handhaving op jachtactiviteiten in Nederland en een toegankelijk meldpunt voor burgers in te stellen? Zo nee, waarom niet en op welke recente onafhankelijke onderzoeken baseert u dan uw oordeel over toezicht en handhaving op jachtactiviteiten?
Het is op dit moment al mogelijk voor burgers om melding te maken van vermeende overtredingen. Dit kan bij de omgevingsdienst van de provincie, Zuid-Holland-Zuid in dit geval. Bij betrapping op heterdaad kan de politie direct worden ingeschakeld. Een apart meldpunt is daarom niet nodig. Ik zie ook nog onvoldoende aanleiding om een apart onderzoek in te stellen. Het is vooral belangrijk dat mensen gebruik maken van de mogelijkheden die er al zijn, als ze overtredingen zien.
Deelt u de conclusie van Nettie Dekker dat het massaal afschieten van ganzen niet leidt tot minder schade, noch tot een kleinere populatie? Zo nee, op welke recente onafhankelijke (bijvoorbeeld niet gerelateerd aan jagers en faunabeheereenheden) wetenschappelijke inzichten baseert u zich dan op?6
Provincies zijn verantwoordelijk voor beleid voor ganzen. Het is aan hen om besluiten te nemen over beheer en schadebestrijding en om die besluiten te motiveren.
Bent u bereid om extensieve graslandmaatregelen en vermindering van het voedselaanbod in te zetten als alternatief voor het huidige beleid van afschot? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke bronnen baseert u zich dan?
Zie antwoord op vraag 10
Bent u bereid de ganzenjacht in Zuid-Holland op te schorten zolang het onderzoek naar de misstanden bij Stolwijk loopt? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de misstanden zich niet herhalen en dat de dieren worden beschermd?
Jacht op ganzen is in Nederland niet toegestaan. Ganzen mogelijk uitsluitend worden geschoten in het kader van beheer en schadebestrijding. Provincies zijn verantwoordelijk voor beleid voor ganzen. Het is aan hen om besluiten te nemen over beheer en schadebestrijding en om die besluiten te motiveren.
Kunt u uitsluiten dat het incident bij Stolwijk plaatsvond tijdens het broedseizoen? Hoe wordt hierop gecontroleerd, door wie precies, hoe vaak en hoe onafhankelijk?
Zie antwoord op vraag 10. Handhaving is een bevoegdheid van het bevoegd gezag, in dit geval gedeputeerde staten van de provincie Zuid Holland.
Bent u op de hoogte dat het schot viel om 09:45 uur op 2 april 2025 tussen de Beijerscheweg en Achterbroek, grenzend aan natuurgebied Polder het Beijersche? Was de jacht, oftewel «faunabeheer», «schadebestrijding», daar toegestaan?
De precieze tijd van het schot is mij niet bekend, maar op dat moment en op die locatie was volgens het betreffende bevoegd gezag het beheer en de bestrijding van diverse diersoorten, waaronder nijlganzen toegestaan op basis van het aanwijzingsbesluit exoten en verwilderde dieren.
Bent u bereid te erkennen dat het lijden van dieren bij de jacht, of «faunabeheer», «schadebestrijding, geen incident is, maar structureel voorkomt en dat het gebrek aan optreden door provincies en toezichthouders een systeemprobleem vormt waarvoor dringend ingrijpen nodig is? Zo nee, op welke wetenschappelijke onderzoeken en feiten baseert u zich dan?7
Degene die gerechtigd is schadebestrijding uit te voeren heeft op grond van artikel 11.27 lid 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving de plicht om onnodig lijden te voorkomen. De omgevingsdienst van de provincie en de politie zien toe op handhaving van die plicht.
Het verdwijnen van wolven en stroperij in Nederland |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
|
|
|
Erkent u dat uit de tabel «dode wolven» op de website van BIJ12 blijkt dat er gevallen zijn waarin de doodsoorzaak van wolven niet natuurlijk is en dat dit in tegenspraak is met de bewering dat er geen aanwijzingen zijn voor stroperij?1
Er zijn inderdaad gevallen waarin de doodsoorzaak van wolven niet natuurlijk is. Zoals ik in de beantwoording van uw vragen heb aangegeven, is stroperij een bekend fenomeen dat van tijd tot tijd op verschillende locaties de kop opsteekt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1622).
Kunt u bevestigen dat een kwart van de geregistreerde wolvenpopulatie in Nederland zonder duidelijke verklaring is verdwenen? Zo ja, waarom acht u dit geen reden voor nader onderzoek?
Zoals in de beantwoording van uw vragen is aangegeven, is uit navraag bij BIJ12 en politie niet gebleken dat er sprake is van een opvallende situatie rond verdwenen wolven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1622).
Wolven kunnen om meerdere redenen van de radar verdwijnen. Bijvoorbeeld doordat ze over de grens naar andere landen trekken of doordat ze zich schuilhouden en daardoor niet zichtbaar zijn voor mensen. Ik zie derhalve geen reden voor nader onderzoek.
Klopt het dat er in ieder geval twee gevallen van dode wolven, één in Stroe (1 oktober 2021) en een in Heerde (21 september 2022), sprake is van een strafrechtelijk onderzoek op basis van de necropsies van deze dode wolven? Zo ja, klopt het dan ook dat als er sprake is van een strafrechtelijk onderzoek het over gevallen van stroperij gaat?
Naar de dood van deze twee wolven is destijds strafrechtelijk onderzoek verricht. Die onderzoeken zagen op overtreding van artikel 3.5 lid 1 van de Wet natuurbescherming (oud), te weten het opzettelijk doden van een soort genoemd in de Habitatrichtlijn en het Verdrag van Bern. In het geval van de wolf uit Stroe volgde uit de door een veterinair patholoog uitgevoerde sectie dat de wolf was doodgeschoten. Wegens het ontbreken van verdere aanknopingspunten, moest dat onderzoek worden gestopt. In het tweede geval, de wolf uit Heerde, bleek dat de wolf niet was doodgeschoten. Omdat niet duidelijk was of de wolf door een mens was gedood, is ook dit onderzoek geëindigd.
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de huidige status van genetisch geïdentificeerde wolven in Nederland? Kan daarbij worden vastgesteld welke doodsoorzaken zijn geconstateerd en, indien onbekend, welke oorzaken het meest waarschijnlijk zijn?
Ik zie geen reden om hier onderzoek naar te doen. Doodsoorzaken van wolven worden in opdracht van BIJ12 onderzocht bij het Dutch Wildlife Healthcentre in Utrecht in samenwerking met Wageningen Environmental Research. De uitkomsten van dit onderzoek worden gedeeld met BIJ12 en de provincies. BIJ12 publiceert een overzicht van de aangereden of dood gevonden wolven op haar website.2
Welke gesprekken voert u met provincies om illegale praktijken rondom de wolf tegen te gaan? Bent u bereid dit alsnog te initiëren, indien deze gesprekken niet plaatsvinden?
Het toezicht op faunabeleid is een provinciale taak. Ik heb geen aanwijzingen dat provincies te kort schieten in dit toezicht. Ik zie daarom geen reden om hier het gesprek over aan te gaan.
Bent u bereid om met provincies en opsporingsinstanties in gesprek te gaan over de uitbreiding van toezicht en handhaving op illegale jachtpraktijken, inclusief gerichte controles in gebieden waar veel wolven verdwijnen?
Zie het antwoord op vraag 5. Aanvullend daaraan: de motie Graus-Van der Plas die de regering verzoekt te bezien hoe men in samenwerking met de boswachterij en de politie kan overgaan tot actievere opsporing en striktere handhaving in de strijd tegen stroperij van (beschermde) dieren, waaronder de wolf (Kamerstuk 33 576, nr. 432) heb ik doorgeleid naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Kunt u bevestigen of er in Nederland aangiftes zijn gedaan of signalen bekend zijn van bedreigingen aan het adres van ecologen of natuurbeschermers die zich uitspreken over wolven? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om deze bedreigingen tegen te gaan, naast de verantwoordelijkheid die bij werkgevers wordt gelegd?
Wanneer aangifte wordt gedaan van bedreigingen aan het adres van ecologen of natuurbeschermers, zal hiernaar in de regel opsporingsonderzoek worden gedaan.
Uit de registratiesystemen van de politie is niet op te maken of er aangiftes zijn gedaan of signalen bekend zijn van bedreigingen aan het adres van ecologen of natuurbeschermers die zich uitspreken over wolven. In die systemen wordt niet systematisch vastgelegd of een betrokkene ecoloog of natuurbeschermer is. Ook anderszins zijn bij de politie, voor zover na te gaan, geen aangiftes of signalen van dien aard bekend.
Bent u bereid om aanvullende maatregelen te treffen, zoals betere bescherming van ecologen, strengere handhaving tegen bedreigingen en actieve signalering van intimidatie binnen de natuurbeschermingssector? Zo nee, waarom niet?
Gezien wat ik in mijn antwoord op vraag 7 heb geschreven, zie ik hier geen reden toe.
Bent u bereid onderzoek te laten uitvoeren naar het terreingebruik van wolven en een analyse te maken van gebieden waar wolven lijken te verdwijnen, om zo inzicht te krijgen in mogelijke illegale praktijken?
Aangezien ik geen reden heb om aan te nemen dat er sprake is van het op ongebruikelijk wijze verdwijnen van wolven, zie ik geen aanleiding tot dit onderzoek.
Hoe denkt u te kunnen controleren of ergens sprake is van stroperij als een nationaal park als Nationaal Park De Hoge Veluwe of een landgoed als Den Treek slechts beperkt of helemaal niet informatie deelt met BIJ12 en de provincies?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 5 is het toezicht op faunabeleid een provinciale taak en heb ik geen aanwijzingen dat provincies tekortschieten in dit toezicht.
Bent u bereid om expliciet de problematiek van stroperij daarin op te nemen en hierover afspraken te maken, aanvullend op de gesprekken met andere landen over een gezamenlijk wolvenmanagementplan?
Ik zie hier geen reden toe.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk te beantwoorden, voorafgaand aan het geplande plenaire debat over de wolf?
Aangezien de vragen zijn ingediend op de dag van het plenaire wolvendebat, was het niet mogelijk ze voorafgaand aan dit debat te beantwoorden.