Het bericht Meisje (3) kan glimlachen en kijkt Peppa Big, maar van rechter mag haar beademing stoppen |
|
Mirjam Bikker (CU), Rosanne Hertzberger (VVD) |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit bericht?1
Deelt u de mening dat dit een schrijnende zeldzame en medisch-ethische ingewikkelde vraag is waar integer handelende en hardwerkende artsen tegenover verdrietige en wanhopige ouders komen te staan?
Wanneer is medisch handelen zinloos en hoe ziet u het verschil met palliatief verplegen? Hoe wordt de beslissing beïnvloed door het feit dat dit kind bij volledig bewustzijn is? Is het «kunnen voelen, bewegen en communiceren om tot leren en meedoen te komen» zoals in het vonnis werd genoemd een criterium om de behandeling van een ziek kind medisch zinvol te achten?
Zijn er medische alternatieven om het lijden van het kind te verlichten? Hoe wordt het lijden van een kind in een situatie als deze vastgesteld?
Wat gebeurt er als de ouders wel graag willen dat hun kind wordt doorbehandeld en het ziekenhuis dit medisch zinloos acht? Hoe zit dit Europeesrechtelijk, binnen het EVRM, voor wat betreft het recht op leven, en het recht op family life?
Moeten de ouders uit de ouderlijke macht worden ontzet als ze geen toestemming geven de behandeling te staken?
Klopt het dat een revalidatiekliniek het kind wil opnemen en verplegen? Valt het meewerken aan verplaatsing ook onder medisch zinloos handelen? Als een ziekenhuis wordt gevraagd om de behandeling op afstand in een revalidatiekliniek medisch te ondersteunen, kan dat los worden gezien van medisch zinloos handelen?
Bent u bekend met het antwoord van de voormalig Minister van VWS op de vraag over de opvang van extreem premature kinderen: «NVK geeft aan dat het medisch team de medische risico’s en de mogelijke gevolgen kent. De ouders zijn het beste in staat om aan te geven wat voor hen de belangrijkste waarden zijn die moeten worden meegenomen bij het uiteindelijke besluit. De besluitvorming is geïndividualiseerd, dat wil zeggen maatwerk voor dit kind bij deze ouders.»2 Waarom is het hier niet gelukt om binnen de waarden van de ouders tot overeenstemming te komen in het belang van het kind?
Wanneer beslissen artsen tot een niet-reanimeren beleid en wat is de rol van de ouders hierin?
Hoe kijkt u in dit geval naar het marginaal toetsen door de rechter? Is het denkbaar en noodzakelijk dat in het geval van hoger beroep er integraler wordt getoetst?
Moet het ziekenhuis in deze casus het hoger beroep van de ouders afwachten voordat ze de beademing beëindigen?
De casus van Ymere en Philadelphia en de Stimuleringsregeling Zorggeschikte Woningen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gerritsen (Ymere) woest: «We winnen het debat, maar verliezen het geld»»?1
Ja.
Kunt u nader toelichten welke voorwaarden er momenteel gelden om in aanmerking te komen voor de Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen (SGZW)?
Alle voorwaarden zijn te vinden op: https://wetten.overheid.nl/BWBR0048611/2025-04-26.
In de nieuwste ronde (die open is gesteld vanaf 15 mei 2025 t/m 28 november 2025) is de doelgroep uitgebreid met ouderen met een verstandelijke beperking en een Wlz-indicatie voor VG 3 t/m VG 8 en ouderen met een visuele beperking en een Wlz-indicatie voor ZG-visueel 2 t/m 5. Eén van de voorwaarden in de stimuleringsregeling (zowel in de nieuwe ronde als in de vorige ronde) is dat de bouw nog niet mag zijn gestart.
Klopt het dat de aanvraag van Ymere en Philadelphia is afgewezen? Hoe rijmt dit met de huidige woningnood en de oproep van de Kamer om de stimuleringsregeling uit te breiden, zodat deze ook ingezet kan worden voor ouderen met een (verstandelijke) beperking?
De aanvraag van Ymere en Philadelphia in de eerste ronde van de regeling is afgewezen omdat in deze aanvraag op dat moment niet voldaan werd aan de voorwaarde dat minimaal 30% van de zorggeschikte sociale huurwoningen in het complex bestemd zou zijn voor cliënten met een Wlz-indicatie voor ZZP VV 4 t/m 10. Op dat moment stond de regeling nog niet op gelijke wijze open voor ouderen met een verstandelijke beperking. Naar aanleiding van de gewijzigde motie Westerveld (TK 36 600 XVI, nr. 154) is de nieuwe ronde – die is opengesteld van 15 mei 2025 t/m 28 november 2025 – op gelijke wijze opengesteld voor ouderen (vanaf 50 jaar) met een Wlz-indicatie VG3 t/m VG8. Ymere en Philadelphia hebben ook in deze nieuwe ronde een aanvraag ingediend. Deze aanvraag is nog in behandeling, maar zal worden afgewezen omdat niet voldaan is aan (minimaal) één van de voorwaarden, namelijk dat de bouw nog niet is gestart. Doordat de bouw al is gestart, is er geen relatie tussen de woningnood en het (al dan niet) verstrekken van de subsidie. Ymere kende deze voorwaarden al op het moment van de eerste aanvraag (in augustus 2024) en wist op het moment van aanvragen ook dat zij niet voldeden aan de voorwaarden.
Hoe legt u het uit dat in de Kamerbrief van 17 maart 2025 expliciet wordt gesteld dat Ymere en Philadelphia opnieuw een aanvraag kunnen doen, bovendien wetende dat hun afwijzing de reden was voor de aangenomen Kamermotie, als vervolgens blijkt dat de aanvraag wordt afgewezen?2 3
In de Kamerbrief van 17 maart 2025 wordt gesteld dat Ymere en Philadelphia een nieuwe aanvraag konden indienen «indien de aanvraag voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld in de nieuwe subsidieronde». Dat geldt op dat moment ook voor andere zorgaanbieders en woningcorporaties die zorggeschikte woningen willen realiseren voor ouderen met een verstandelijke beperking en een indicatie voor VG 3 t/m VG 8.
Met deze formulering is aangegeven dat de subsidieregeling niet speciaal en alleen voor Ymere en Philadelphia zou worden aangepast, maar voor alle zorgaanbieders en woningcorporaties op gelijke wijze en tegelijkertijd.
De nieuwe ronde is per 15 mei 2025 weer opengesteld. Inschrijving was niet mogelijk van 1 november 2024 t/m 14 mei 2025.
Een van de voorwaarden (zowel in de eerste ronde als in de nieuwe ronde) is zoals aangegeven dat de bouw nog niet mag zijn gestart. De reden daarvoor is dat de subsidie vanwege het voorkomen van ongeoorloofde staatssteun is gekoppeld aan een overeenkomst voor een dienst van algemeen economisch belang (DAEB). Een van de voorwaarden voor een DAEB is dat er sprake is van marktfalen. Indien een activiteit is gestart, kan geen beroep gedaan worden op dat marktfalen. Daarmee kan een DAEB-overeenkomst niet met terugwerkende kracht worden verleend. Ook is het daarmee niet mogelijk om de subsidieregeling zodanig aan te passen dat wel met terugwerkende kracht subsidie kan worden verleend voor een activiteit die al is gestart.
In sommige gevallen kan een project gesplitst worden in fases, waarmee een latere fase mogelijk wel in aanmerking kan komen voor subsidie, maar kennelijk is dat in deze casus niet aan de orde.
Klopt het dat projecten niet meer in aanmerking komen voor de SGZW indien de bouw van het project al is begonnen? Kunt u nader toelichten op basis waarvan de keuze is gemaakt om reeds gestarte projecten buiten de regeling te laten vallen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zou u ervan gevonden hebben als de initiatiefnemers ervoor gekozen zouden hebben om te wachten met het bouwen van geschikte zorgwoningen, omdat de subsidie nog niet binnen is? Had u dit in de huidige wooncrisis verantwoord geacht?
Naar mijn idee hadden de initiatiefnemers eerst een uitontwikkeld plan voor het bouwen van zorggeschikte woningen en zijn zij vervolgens gaan kijken of er ook een subsidie mogelijk was. De initiatiefnemers wisten op het moment van aanvraag dat hun project niet voldeed aan de subsidievoorwaarden, maar konden niet langer wachten omdat het project zeer kort na aanvraag in september 2024 al is gestart. Daarmee was het verkrijgen van de subsidie niet randvoorwaardelijk voor het starten met de bouw.
Hoe rijmt u het feit dat sociale woningbouw vrijwel altijd onrendabel is met de uitspraak van het ministerie dat subsidie kennelijk niet nodig is als de bouw kan starten zonder subsidie? Erkent u dat het uitblijven van de subsidie voor dit project van Ymere en Philadelphia kan leiden tot uit- of afstel van andere toekomstige woningbouwplannen? Hoe reflecteert u daarop?
Bij uitwerking van dit initiatief wisten de initiatiefnemers dat hun project niet in aanmerking kwam voor subsidie. Van het «uitblijven» van de subsidie is derhalve geen sprake en ook niet van een relatie met toekomstige woningbouwplannen. Voor nieuwe projecten voor deze doelgroep geldt dat de Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen inmiddels ook voor hen is opengesteld.
Herkent u de kritiek van Ymere-bestuurder Gerritsen op de gang van zaken met betrekking tot het aanvraagproces? Hoe reflecteert u op deze kritiek?
Ik ben van mening dat de bestuurder van Ymere de zaken omdraait. Hij had naar mijn idee samen met Philadelphia eerst een plan en heeft daar vervolgens een subsidie bij gezocht. Toen dat niet bleek te passen op deze casus heeft hij via de media en de Tweede Kamer bereikt dat in de toekomst de Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen ook beschikbaar is voor ouderen met een verstandelijke beperking en een Wlz-indicatie voor VG3 t/m VG8 (en ZG-visueel 2 t/m4. Dat is goed nieuws voor de sector.
Het is echter niet mogelijk om de regeling met terugwerkende kracht daarop aan te passen (zie motivatie bij antwoord op vraag 4 en5. Aanpassing met terugwerkende kracht is daarbij ook niet eerlijk ten opzichte van andere partijen die de regeling hebben gelezen en hebben bedacht dat zij er niet voor in aanmerking kwamen en vervolgens hun eigen plannen daarop hebben aangepast.
Hoe reflecteert u op de uitspraak van Ymere-bestuurder Gerritsen dat «Als we met alle bouwprojecten zouden wachten totdat alle «onrendabiliteit» zou zijn weg-gesubsidieerd zou er weinig meer gebouwd worden in Nederland»?
Ik besef dat we met de huidige woningnood blij moeten zijn met iedere mogelijkheid die woningcorporaties en andere partijen hebben om te investeren in nieuwe woningen (al dan niet voor ouderen).
Welke mogelijkheden ziet u eventueel voor een oplossing met betrekking tot het traject van Ymere en Philadelphia?
Ik zie geen mogelijkheden om vanuit de Stimuleringsregeling iets in deze casus te betekenen. Ik hoop dat Ymere en Philadelphia hun initiatief desondanks spoedig kunnen voltooien.
Op welke andere concrete manieren probeert u de bouw van zorggeschikte woningen voor ouderen met een beperking te stimuleren? Welke knelpunten ziet u in de huidige aanpak?
Zorgkantoren hebben voor cliënten met een Wlz-indicatie zorgplicht en moeten voor elke doelgroep (dus ook voor ouderen met een beperking) voldoende zorg inkopen die aansluit bij de wensen van de cliënten. De Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen is inmiddels ook opengesteld voor ouderen met een verstandelijke beperking en een Wlz-indicatie voor VG 3 t/m VG 8 en ouderen met een visuele beperking en een Wlz-indicatie voor ZG-visueel 2 t/m 5.
Wanneer komt de toegezegde tijdlijn van het interne onderzoek naar aanleiding van de reportage van Nieuwsuur?1
Waarom schrijft u in uw beantwoording van eerdere schriftelijke vragen met betrekking tot staalslakken van 16 mei jl.2 dat de regelgeving het bevoegd gezag voldoende instrumentarium biedt om preventief te handhaven, terwijl de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dit bestrijdt?
Waarom schrijft u in diezelfde beantwoording dat in de huidige regelgeving wordt geborgd dat het toepassen van staalslakken niet ten koste gaat van de bodem- en waterkwaliteit, terwijl de ILT stelt dat de regelgeving niét kan borgen dat milieuschade wordt voorkomen? Hoe verklaart u het verschil met uw voorstelling van zaken?
Waarom heeft de directeur-generaal van Rijkswaterstaat (RWS) in de hoorzitting met Rijkswaterstaat en de ILT over de besluitvorming rond het gebruik van vervuilende staalslakken d.d. 3 juli jl. aangegeven dat milieuproblemen géén redenen zijn geweest om een besluit te nemen over het aanpassen van het eisenpakket voor aannemers in 2009 (met als gevolg dat er geen staalslakken meer gebruikt werden voor projecten van RWS op land), terwijl uit eigen antwoorden van RWS op vragen van de NOS wordt gezegd: «Eerder waren er in andere situaties al verhogingen van de zuurgraad (pH) geconstateerd in het oppervlakte- of grondwater na het toepassen van staalslakken. Dit is al te lezen in de circulaire van VROM.»? Kunt u hierover een feitelijke en een gevoelsmatige reflectie geven, gezien blijkt dat er wel degelijk gevallen van milieuschade bekend waren?
Waren er in 2009 bij RWS voorbeelden van milieuschade als gevolg van toepassing van staalslakken bekend (zoals hierboven schuingedrukt beschreven als antwoord van RWS aan de NOS)? Zo nee, waarom staat dit dan letterlijk in een door RWS opgesteld antwoord op vragen van de NOS?
Als er wel gevallen van milieuschade bekend waren, hoe kan het dan dat het voorkomen van milieuschade niet als argument is meegenomen in het aanpassen van het eisenpakket voor aannemers?
Deelt u de opvatting dat het van belang is om RWS aan te sporen tot verdere actualisering van het eisenpakket op basis van milieuschade? Welke toezegging kunt u hierover doen?
Hoe kan het dat RWS bij consultatie bij het opstellen van een rechtsoordeel in 2017 niet heeft geadviseerd staalslakken als «afval» te bestempelen, terwijl RWS bekend was met milieuschade én afzetproblematiek uit het verleden (beide behorend tot de criteria waar geen sprake van mag zijn om een product als «bijproduct» te classificeren en niet als «afvalproduct»)?
Hoe kan het Ministerie van IenW tot het rechtsoordeel «bijproduct» gekomen zijn, terwijl voorbeelden van afzetproblematiek én milieuschade bekend waren?
Bent u bereid dit rechtsoordeel uit 2017 in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Bestaat er een relatie tussen de afzetproblematiek van Tata Steel/ Pelt & Hooykaas met het opnieuw starten van een proefproject waarbij staalslakken gebruikt werden in de Haak om Leeuwarden?
Waarom konden staalslakken bij het bovengenoemde project plots wel weer onderdeel zijn van het eisenpakket? Waarom konden staalslakken destijds wel weer toegepast worden op land? Wat is er destijds veranderd ten opzichte van een eerder besluit van RWS om het eisenpakket aan te passen?
Was er in Leeuwarden sprake van ondiepe toepassing van staalslakken? Zo ja, waarom is men dan daar wel doorgegaan met de toepassing, terwijl de directeur-generaal van RWS in de hoorzitting aangaf gestopt te zijn met ondiepe toepassing van staalsakken?
Klopt het dat het mogelijk is geweest dat de provincie Friesland al zand had besteld of gekocht voor het infrastructurele project Haak om Leeuwarden, zoals blijkt uit de gegevens van de Wet open overheid (Woo) (Modeldocument M000397)?
Is er enige vorm van contact of druk geweest vanuit RWS of het Ministerie van IenW om staalslakken te gebruiken bij het project Haak om Leeuwarden?
Waarom gaf de directeur-generaal van RWS in de hoorzitting aan dat er geen relatie bestaat tussen de afzetproblematiek van staalslakken en het opnieuw starten van een proefproject waarbij staalslakken wél gebruikt mochten worden, terwijl die suggestie wel gewekt wordt in het Woo-stuk van RWS (Pagina 10 van «Aanpak Staalslak Haak van Leeuwarden» 29 november 2021)?
Hoe zou u het onderstaande citaat doorgaans interpreteren als u inhoudelijk zou moeten aangeven wat in deze zin de aanleiding is en wat het gevolg? Was er sprake van een oorzaak-gevolgrelatie (oorzaak: Tata/Pelt & Hooykaas deden een melding – gevolg: Rijkswaterstaat kreeg de opdracht)? «Omstreeks 2009 deed Tata/Pelt & Hooykaas een melding vanuit de Crisis en herstelwet bij het ministerie i.v.m. afzetproblemen van staalslakken. Hierop kreeg RWS de opdracht om te onderzoeken of droge toepassingen in het Hoofdwegennet een optie was. Hierop werden de eisen voor deze pilot (Haak van Leeuwarden, zuid) op een rijtje gezet.»
Wat is er waar van het volgende antwoord van RWS op een vraag van de NOS/Nieuwsuur? «Omstreeks 2010/2011 kwam er een verzoek binnen vanuit Pelt & Hooykaas om te bekijken vanuit de Crisis- en herstelwet of er andere toepassingsmogelijkheden in de netwerken van RWS waren voor staalslakken, dan wel gebruikelijke toepassingen in de waterbouw. Hierop heeft destijds – bij wijze van proef – een alternatieve toepassing in de «Haak om Leeuwarden» plaatsgevonden, waarbij staalslakken als constructieve zandvervanger zijn gebruikt in de onderbouw».
Waarom zijn eerdere negatieve ervaringen ten aanzien van het gebruik van staalslakken niet gedeeld met de provincie Friesland?
Is er aan de provincie Friesland gemeld dat het om een pilot ging? Waarom wel of niet?
Waarom is er door het Ministerie van IenW nooit breed gecommuniceerd over de milieuschade en de afzetproblematiek van staalslakken?
Waarom is er door RWS nooit gecommuniceerd over de milieuschade en de afzetproblematiek van staalslakken?
Bent u bereid om breed te communiceren dat het gebruik van staalslakken tot milieuschade kan leiden? Waarom wel of niet?
Wat vindt u van het feit dat Tata Steel op zijn website in 2021 schermt met het rechtsoordeel (bijproduct) en het gegeven dat RWS staalslakken gewoon gebruikt? Vindt u dat misleidend? Vindt u bij nader inzien dat het ministerie en RWS beter hadden moeten communiceren over de eventuele gevolgen van het gebruik van staalslakken?
Ziet u de noodzaak, zoals ILT aankaart, dat er geen informatie is over hoeveel staalslakken naar Nederland geïmporteerd worden, om dit beter te registreren? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen?
Bent u van mening dat het «toeleggen van geld» (een aannemer krijgt geld mee bij het gebruik van staalslakken vanwege de negatieve waarde) zorgt voor een ongelijk speelveld met echte bouwstoffen? Zo ja, in hoeverre gaat u dat veranderen?
Zijn staalslakken of producten die staalslakken bevatten voor particulieren beschikbaar in de vorm van het product duomix via Pelt & Hooykaas? Hoe wordt hierop toegezien?
Als u zich zorgen maakt over de milieu en gezondheidsschade door staalslakken, waarom heeft het kabinet dan tot aan april 2025 álle moties ontraden, die over aanscherping van toezicht en regels voor gebruik van staalslakken gingen?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het plenaire debat na de zomer?
Het bericht ‘Tekort aan drinkwater dreigt, beloofde voorraden komen niet van de grond’ |
|
Ruud Verkuijlen (VVD) |
|
Tieman |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tekort aan drinkwater dreigt, beloofde voorraden komen niet van de grond»1 en het interview met de Hans de Groene van Vewin op NPO Radio 1 op 2 juli 2025 over dit onderwerp2?
Ja.
Kunt u een overzicht geven per provincie van de stand van zaken met betrekking tot het aanwijzen van aanvullende strategische voorraden (ASV’s) en met name de verwachte realisatietermijn?
De stand van zaken van het aanwijzen van Aanvullende Strategische Voorraden (ASV) verschilt per provincie. Drenthe, Overijssel, Gelderland, Limburg, Flevoland, Utrecht, Zuid-Holland en Noord-Holland hebben de ASV aangewezen en vastgelegd in de provinciale omgevingsverordening.
Groningen en Friesland voeren een planMER procedure uit om de ASV aan te wijzen, deze procedure is naar verwachting in 2026 afgerond. De provincies Zeeland en Noord-Brabant hebben ervoor gekozen om geen ASV aan te wijzen vanwege een gebrek aan grondwatervoorraden. Deze provincies zoeken andere mogelijkheden om te voldoen aan de toekomstige drinkwatervraag.
De ASV zijn grondwatervoorraden die ingezet kunnen worden om te voldoen aan de stijgende drinkwatervraag tot 2040, de ASV worden aangewezen door de provincies. Naast grondwatervoorraden (ASV) zetten provincies in op alternatieve bronnen en mogelijkheden tot drinkwaterbesparing om te voldoen aan de stijgende drinkwatervraag tot 2040.
Geeft het actieprogramma voor drinkwater, dat begin 2025 is gestart, u voldoende handvatten om samen met de provincies tijdig progressie te boeken?
Het Actieprogramma beschikbaarheid drinkwaterbronnen 2023–2030 bevat regionale uitvoeringsplannen van drinkwaterbedrijven en provincies om de huidige bronnen voor drinkwater uit te breiden en waar mogelijk nieuwe winningen te realiseren. Daarnaast bevat het Actieprogramma landelijke acties die de uitvoering van de regionale plannen ondersteunen. Daarmee geeft het actieprogramma voldoende handvatten om in de periode tot en met 2030 de beschikbaarheid van drinkwater te kunnen waarborgen. In het eerste kwartaal van 2026 wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang van het actieprogramma.
Lukt het alle betrokken partijen tot nu toe om de gemaakte afspraken na te komen en dit ook tijdig te doen? Zo nee, wat is ervoor nodig om de gemaakte afspraken na te kunnen komen?
Voor wat betreft het Actieprogramma beschikbaarheid drinkwaterbronnen 2023–2030 wordt de Kamer in het eerste kwartaal van 2026 geïnformeerd over de voortgang.
Voor wat betreft de ASV hebben acht provincies de ASV aangewezen, werken twee provincies aan de laatste procedures en wijzen twee provincies geen grondwaterreserves als ASV aan. Met deze twee provincies zal nog ambtelijk een gesprek worden gevoerd.
Deelt u de mening dat juist het aanleggen van ASV’s een belangrijke voorwaarde is voor het Nederlandse vestigingsklimaat?
Voor het vestigingsklimaat is voldoende water een belangrijke voorwaarde. ASV zijn echter bedoeld voor drinkwatervoorziening, niet voor de watervoorziening voor de industrie.
Wat gaat u samen met de provincies doen om versnelling aan te brengen in het aanwijzen van ASV’s?
Zoals is vermeld bij het antwoord op vraag 2 zijn de ASV reeds aangewezen door de provincies of zij voeren de laatste procedures uit om te komen tot aanwijzing. De provincies Zeeland en Noord-Brabant hebben ervoor gekozen om geen ASV aan te wijzen, maar andere bronnen in te zetten om te voldoen aan de stijgende drinkwatervraag tot 2040. Hierover zijn nog besprekingen gaande.
In het Nationaal Waterprogramma en in het Programma, Bodem, Ondergrond en Grondwater, die het Rijk op dit moment opstelt, wordt ook de status van de ASV’s in relatie tot ander grondwater- en drinkwaterbeleid bezien. Het is mogelijk dat daar nog aanvullende acties worden opgenomen.
Bemoeilijkt de overlap van nationale grondwaterreserves (NGR’s) het aanwijzen van ASV’s?
Nee. De ASV zijn door de provincies in een eerder stadium aangewezen dan de Nationale Grondwaterreserves (NGR), die door het Rijk worden aangewezen. Op enkele locaties in Nederland overlappen de ASV en NGR. In de in antwoord 6 aangehaalde rijksprgramma’s wordt uitgewerkt hoe omgegaan wordt met deze overlap tussen de NGR en ASV.
Zo ja, hoe staat het met de afstemming tussen het Rijk en de provincies over de begrenzing van de NGR’s?
De provincies zijn intensief betrokken geweest bij het zoeken naar locaties die technisch geschikt zijn als NGR. Op dit moment houden we de provincies met hulp van IPO op de hoogte van de stappen die we zetten om te komen tot aanwijzing van NGR inclusief bescherming.
Bent u van mening dat het huidig ingezette beleid voldoende is om een mogelijk toekomstig drinkwatertekort te voorkomen?
Het doel van het beleid van het Ministerie van IenW is om te voorkomen dat drinkwatertekorten in de toekomst plaatsvinden. Het aanwijzen van ASV en NGR levert, naast drinkwaterbesparing en het aanwenden van aanvullende bronnen, een bijdrage aan de toekomstige drinkwatervoorziening.
De grootste uitdagingen zullen zitten in de uitvoering van de aangegeven plannen door drinkwaterbedrijven en provincies. Bij het realiseren van een nieuwe drinkwaterwinning of een uitbreiding van een bestaande drinkwaterwinning zorgen elementen zoals netcongestie, stikstofproblematiek en belangen vanuit de omgeving voor uitdagingen bij de uitvoering.
Het bericht '10 miljard euro aan zorggeld in zak criminelen, slechts handjevol fraudeurs vervolgd: ‘Om te huilen’' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Heeft u het bericht «10 miljard euro aan zorggeld in zak criminelen, slechts handjevol fraudeurs vervolgd: «Om te huilen»» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Ik vind het verwerpelijk dat misbruik wordt gemaakt van publieke zorggelden en dat patiënten daar de dupe van worden. Elke euro is er één te veel.
Wat is uw reactie op het aantal van 9 personen dat vorig jaar strafrechtelijk is vervolgd voor zorgfraude? Vindt u dit veel of weinig?
Laat ik voorop stellen dat ik natuurlijk het liefst zie dat iedere fraudeur wordt vervolgd. Het beeld dat in de Telegraaf wordt geschetst is echter onjuist en onvolledig. De afgelopen vijf jaar zijn in totaal 58 strafrechtelijke onderzoeken bij het Functioneel Parket (FP) van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) ingeleverd. In deze onderzoeken ging het om 205 unieke verdachten. Hiervan zijn er in totaal 141 gedagvaard. Een aantal zaken is geseponeerd, maar het overgrote gedeelte bevindt zich nog in de onderzoeksfase, waarbij aldus nog geen sprake is van dagvaarding. Ten aanzien van het meest recente jaar, 2024, heeft het FP van de 75 individuele verdachten in totaal 70 verdachten gedagvaard. Ik vind het lastig te beoordelen of dit veel of weinig is.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid gaat over de inzet van capaciteit van het OM. Het strafrecht is omgeven met veel waarborgen, zoals bijvoorbeeld het verschoningsrecht, en is daardoor complex en tijdrovend. Het wordt ingezet waar dit gezien het te bereiken effect opportuun is.
Ten slotte vind ik het van belang te benoemen dat bovengenoemde cijfers alleen de zaken van het FP betreffen. Zaken van de arrondissementsparketten van het OM, welke ook zorgfraude onderzoeken en vervolgen, zijn hierin niet meegenomen. De Telegraaf is volgens mijn informatie door het FP gewezen op de fouten in het artikel. De hoofdredactie heeft toegezegd dit te corrigeren op de site. Dit is tot op heden niet gebeurd.
Hoe beoordeelt u de verhouding tussen het gigantische bedrag van 10 miljard euro aan zorggeld dat in de zakken van criminelen verdwijnt en het aantal van 9 mensen dat hiervoor is veroordeeld?
De genoemde tien miljard is een schatting waar geen sluitende onderbouwing voor is, maar het is helaas duidelijk dat het om veel geld gaat. Recente onderzoeken naar de omvang van de fraude geven een schatting dat er sprake zou zijn van 1 tot 10% fouten én fraude. Het is dus te kort door de bocht te stellen dat er 10 miljard verdwijnt «in de zakken van criminelen».
Hoeveel van de 10 miljard euro is uiteindelijk teruggevorderd of afgepakt? Indien u hier geen antwoord op heeft, bent u bereid dit jaarlijks te rapporteren aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van fraude en criminaliteit in de zorgketen, vraagt om een brede en integrale aanpak. De aanpak richt zich op de hele keten, van het opleiden van professionals tot het verlenen van zorg. En van een zorgvuldige zorginkoop tot aan toezicht en het opsporen en vervolgen van criminelen. Er is dan ook een rol voor verschillende ministeries, zorg inkopende partijen, toezichthouders, opsporingsdiensten, zorginstellingen, opleiders en andere betrokken partijen en er wordt nauwe samenwerking met elkaar gezocht. Uw Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 31 maart jl.2
Het achteraf terugvorderen en afpakken van geld van criminelen is één van de hiervoor genoemde onderdelen van de aanpak van fraude en criminaliteit in de zorg. Er zijn daarover geen cijfers voor handen. Ook zouden cijfers daarover een te eenzijdig beeld geven over de aanpak, omdat dit geen inzicht geeft over effecten van (preventieve) maatregelen die erop gericht zijn dat criminelen zich niet in het zorgdomein gaan begeven.
Hoe verklaart u dat er zo weinig mensen worden vervolgd voor zorgfraude?
Het FP geeft aan dat de aanpak van zorgfraude prioriteit heeft bij hen. Zij werkt hierin nauw samen met de Recherche Zorgfraude van de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) en ketenpartners. Dit dwingt tot het maken van scherpe keuzes in de zaken die strafrechtelijk kunnen worden opgepakt. Hierin wordt gekeken naar omvang en georganiseerdheid, maatschappelijke impact, maar ook de signaalfunctie en de verwevenheid met andere criminaliteit. Daarnaast is er altijd de doelstelling crimineel verkregen geld af te pakken.
Ik onderschrijf dat de pakkans helaas relatief laag is. Daar liggen verschillende oorzaken aan ten grondslag. De relatief laagdrempelige toegang tot zorg is belangrijk en gewenst, maar maakt ook toetreding mogelijk door malafide aanbieders die het zorgstelsel uitsluitend als verdienmodel zien. De drempels om toe te treden tot de zorgmarkt wil ik daarom verhogen. Hierover informeer ik uw Kamer in september.
Kunt u het proces stap voor stap toelichten waarop/hoe zorgfraude op dit moment wordt opgespoord en aangepakt?
In de Taskforce Integriteit Zorgsector (TIZ)3 werken verschillende organisaties samen om zorgfraude aan te pakken.
Hierin worden gezamenlijk prioriteiten bepaald en wordt operationeel samengewerkt. Vanuit diverse melders komen signalen van mogelijke fraude in de zorg bij de Arbeidsinspectie binnen. De afdeling Zorgfraude van de Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie heeft een team dat verantwoordelijk is voor de ontvangst en verwerking van signalen en meldingen van mogelijke zorgfraude. Zij verrijkt deze, zodat besloten kan worden over de opvolging. De signalen worden beoordeeld, waarna met het FP een selectie wordt gemaakt welke onderzoeken kunnen worden opgepakt. De opvolging kan een strafrechtelijk onderzoek zijn, maar bijvoorbeeld ook een verstrekking van informatie aan een partner die meer geschikt is om de melding te behandelen. Voor de opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie zijn dit circa 20 strafrechtelijke onderzoeken per jaar.
Bent u van mening dat het geloofwaardig is om te bezuinigen op de zorg omdat het «te duur» wordt, terwijl u weigert zorgfraude aan te pakken waardoor er 10 miljard euro in de zakken van criminelen verdwijnt?
Zie allereerst mijn antwoord op vraag 3. In het onderhandelaarsakkoord van het Aanvullend Zorg en Welzijnsakkoord (AZWA) worden concrete afspraken gemaakt over de aanpak van fraude in de zorg. Hier zijn structurele middelen mee gemoeid. Door uitbreiding van de capaciteit zullen de toezichthouders en opsporingsinstanties in staat worden gesteld om het aantal zaken van zorgfraude dat zij bestuursrechtelijk en strafrechtelijk kunnen oppakken te vergroten. Hiertoe wordt een plan uitgewerkt gedurende dit jaar.
Hoe verklaart u het verschil tussen het aantal mensen dat strafrechtelijk is vervolgd (9) en het aantal kansrijke zaken volgens de Nederlandse Arbeidsinspectie (75)?
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 2 is volgens mijn informatie de onjuiste cijfermatige weergave een rekenkundige fout van de betreffende journalist van de Telegraaf. Ook heeft volgens mijn informatie na klachten hierover door het FP de hoofdredactie van de Telegraaf toegezegd de tekst in het artikel te rectificeren. Dit was nog niet gebeurd ten tijde van het beantwoorden van deze Kamervragen.
Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat het aantal verdachten dat strafrechtelijk wordt vervolgd toeneemt?
Het Functioneel Parket (FP), een specialistisch, landelijk opererend onderdeel van het Openbaar Ministerie (OM), heeft de aanpak van zorgfraude als prioriteit gesteld. Bij het uitvoeren van haar taken, is het FP verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging in strafzaken waarin een bijzondere opsporingsdienst het opsporingsonderzoek doet. Voor zorgfraude is dit de opsporingsdienst van de Nederlandse Arbeidsinspectie (recherche Zorgfraude). Ieder jaar worden tussen het FP en de opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie afspraken gemaakt.
Dit geldt ook voor de aanpak van zorgfraude. Het Ministerie van VWS is medeondertekenaar van deze afspraken. Daarnaast wordt strafrechtelijk onderzoek naar zorgfraude gedaan door de regionale Arrondissementsparketten van het OM en de politie. Kortom, de aandacht en prioritering van opsporing en vervolging van zorgfraude is er. Het Ministerie van VWS spreekt hierover geregeld met het OM.
Welke rol speelt de capaciteit van het Functioneel Parket bij het lage aantal strafrechtelijk vervolgingen?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat er meer geld beschikbaar moet komen voor het Openbaar Ministerie (OM) om zorgfraude beter te kunnen aanpakken? Zo ja, wanneer komt dit geld beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 7.
Erkent u dat de benodigde investeringen in het OM in schril contrast staan met het bedrag van 10 miljard euro dat jaarlijks in de zakken van criminelen verdwijnt?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Op welke andere manieren gaat u zorgfraude aanpakken? Kunt u een overzicht geven van de extra stappen die u bereid bent om te nemen?
De volgende zaken zijn recent in gang gezet om zorgfraude aan te pakken:
Vaccineffectiviteit en vaccinveiligheid |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat een epidemioloog van het RIVM, als medeauteur, heeft meegewerkt aan de in de voetnoot genoemde studie1?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van deze studie?
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van de auteurs dat «niet gemeten confounders» en mogelijk «misclassificatie-effecten» de vaccin-effectiviteit (VE) waarschijnlijk kunstmatig hebben verhoogd? Deelt u de conclusie dat op basis daarvan kan worden gesteld dat de door de RIVM eerder gerapporteerde VE waarschijnlijk te rooskleurig is voorgesteld?
Nee, die conclusie deel ik niet. In wetenschappelijke artikelen en rapporten van het RIVM is beschreven dat de vaccin-effectiviteitschattingen beïnvloed kunnen zijn door ongemeten confounding en misclassificatie. Zo heeft het RIVM volop aandacht besteed aan misclassificatie door incompleetheid van het vaccinatieregister CIMS door informed consent, zie Van Werkhoven et al.2. Ook wordt dit besproken in het paper door De Gier et al. in het wetenschappelijke tijdschrift Vaccine 3. In de discussie van dit artikel wordt beschreven dat ongemeten confounding waarschijnlijk een overschatting van vaccineffectiviteit zal geven, en misclassificatie een onderschatting. Een vorm van ongemeten confounding wordt soms aangeduid als «healthy vaccinee bias», wat ook wordt omschreven in het artikel van De Gier et al.4. De misclassificatie die wordt onderzocht in het paper door Humphreys et al. gaat over het tijdsinterval tussen data-input en -extractie, welke een bescheiden effect heeft op vaccin-effectiviteitschattingen.
Kunt u zich het oversterfte-onderzoek2 van prof. Meester, dr. Bakker en dr. Walk nog herinneren?
Ja.
Kunt u zich nog herinneren dat u van mening was dat er twijfels waren aan de expertise van de auteurs van die studie en dat u hun rapport daarom naast u neerlegde?
Mijn ambtsvoorganger heeft deze uitspraak gedaan tijdens het commissiedebat Oversterfte van 20 februari jl. Hij baseerde zijn uitspraak op een oordeel van ZonMw in het kader van een subsidieoproep voor het onderzoeksprogramma naar redenen en oorzaken van oversterfte in de coronacrisis. De auteurs hadden een onderzoeksvoorstel ingediend dat inhoudelijk overeenkwam met een gedeelte van het rapport. De aanvraag was door ZonMw niet gehonoreerd omdat er onder andere twijfels waren over de uitvoerbaarheid van het onderzoek in de beschikbare tijd en de expertise van de onderzoekers. Dit oordeel benoemen de auteurs zelf in hun rapport en mijn ambtsvoorganger refereerde hiernaar.
Dit was echter niet de voornaamste reden om het rapport niet te betrekken bij de beleidsvorming. De onderzoekers concluderen in hun studie onder meer dat er een mogelijke relatie is tussen de COVID-19-vaccins en oversterfte. Voor het maken van het beleid omtrent vaccinaties laat ik mij adviseren door, onder andere, de Gezondheidsraad. De raad baseert haar advies op de laatste wetenschappelijke inzichten die zij nauwlettend in de gaten houdt. Daarnaast verzamelt, registreert en onderzoekt Lareb meldingen van mogelijke bijwerkingen. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen beoordeelt de werkzaamheid en veiligheid van het vaccin en neemt maatregelen als dat nodig is. De breed gedragen wetenschappelijke consensus is dat COVID-19-vaccinatie veilig is en zeer veel overlijdens heeft voorkomen. Dit betekent niet dat geluiden die tegen de wetenschappelijke consensus in gaan, worden genegeerd. Het rapport van prof. Meester, dr. Bakker en dr. Walk is echter vanaf het moment van publicatie controversieel en is (nog) niet peerreviewed. Ik vertrouw erop dat de adviezen aan mij worden aangepast als blijkt dat dit nodig is.
Kunt u verklaren waarom deze drie auteurs – met volgens u een twijfelachtige expertise – veel eerder tot dezelfde conclusie kwamen als de zojuist aangehaalde onderzoeker van het RIVM in het artikel genoemd in de eerste voetnoot, namelijk dat er sterke confounding en misclassificatie was waardoor de VE van de Covid-19 vaccins waarschijnlijk sterk overschat wordt?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Reeds bij publicatie van het RIVM-onderzoek in een peerreviewed wetenschappelijk tijdschrift is ongemeten confounding en misclassificatie uitgebreid besproken. De inzichten van de drie auteurs zijn niet nieuw.
Hoe kijkt u nu terug op uw uitspraak met betrekking tot het oversterfte-onderzoek van prof. Meester, dr. Bakker en dr. Walk, temeer deze auteurs zelf grotendeels de financiering voor hun rapport moesten verzorgen?
Waarom komt deze bevinding niet terug in rapporten van het RIVM, zeker nu een onderzoeker van het RIVM zelf tot een vergelijkbare conclusie is gekomen?
Zie het antwoord op vraag 3. In RIVM-onderzoeken is ongemeten confounding en misclassificatie altijd erkend. Dit zijn geen nieuwe inzichten.
Gaat u het Nederlandse volk voorlichten over deze resultaten of laat u het volk in de veronderstelling dat de vaccins tegen Covid-19 mensen (bijna) onsterfelijk maken, zoals de rapporten van het RIVM en CBS (en later ook NIVEL) suggereren?
De rapporten van het RIVM, CBS en NIVEL suggereren zeker niet dat vaccins tegen COVID-19 mensen (bijna) onsterfelijk maken en ik heb niet de impressie dat de Nederlandse bevolking deze veronderstelling heeft. De studies van het RIVM en uitgebreide internationale peerreviewed literatuur concluderen wel dat de COVID-19-vaccins zeer veel sterfte hebben voorkómen. Ik zie geen aanleiding om deze boodschap aan te passen.
Legt u dit onderzoek, waarvan een prominente medewerker van het RIVM coauteur is, ook weer naast u neer zoals u eerder deed bij het oversterfte-onderzoek van prof. Meester, dr. Bakker en dr. Walk?
Zoals ik noemde bij het antwoord op vraag 5 laat ik mij door verschillende instanties adviseren als het gaat om vaccinaties. Ik vertrouw erop dat de adviezen aan mij worden aangepast als dat uit studies noodzakelijk blijkt. Ditzelfde principe geldt ook voor het rapport van prof. Meester, dr. Bakker en dr. Walk. Dit is niet noodzakelijk gebleken.
Het bericht ‘VWS floot Zorginstituut terug bij programma Uitkomstgerichte zorg’ van Zorgvisie op 27 juni 2025 |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VWS floot Zorginstituut terug bij programma Uitkomstgerichte zorg»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Herkent u het geschetste beeld over het verloop van het programma Uitkomstgerichte zorg?
In 2017 is een samenwerking gestart tussen het Ministerie van VWS en het Zorginstituut voor de uitvoering van het programma Uitkomstgerichte Zorg. In het onderhandelaarsakkoord medisch-specialistische zorg (2019–2022) is vervolgens vastgelegd dat het Zorginstituut Nederland dit programma uitvoert «in opdracht van de Minister en in nauwe consultatie met de betrokken brancheorganisaties.»
Na de start van het programma gaven de brancheorganisaties aan dat de afgesproken consultatie naar hun mening onvoldoende tot stand kwam. Zij zagen dit als een risico voor het draagvlak in het veld en voor de implementatie van het programma Uitkomstgerichte Zorg. Om die reden is destijds besloten het programma anders in te richten, zodat het beter aansloot bij de behoeften vanuit het veld. Het Zorginstituut bleef in deze nieuwe structuur betrokken bij het programma.
Wat betreft de tijdsduur van fase I van het programma, klopt het dat deze fase een jaar later is afgerond dan oorspronkelijk gepland. Mijn ambtsvoorgangers hebben uw Kamer destijds geïnformeerd over de vertraging, die het gevolg was van de Covid-19-pandemie2.
Herkent u het signaal dat er sprake is geweest van veel bestuurlijke drukte, waarbij in het overleg het doel – vijftig procent van de ziektelast transparant in 2022 – al snel uit beeld verdween?
Ik herken het beeld dat in eerste instantie verschillende overleggen op het onderwerp kwaliteit plaatsvonden. Deze overleggen waren noodzakelijk om voldoende draagvlak te creëren bij alle betrokken partijen en mensen uit het veld. Daarbij is steeds gezocht naar de juiste balans tussen breed draagvlak enerzijds, en het realiseren van voortgang en tempo anderzijds. In totaal zijn door de werkgroepen 33 uitkomstensets ontwikkeld, die (toevallig) betrekking hebben op 33% van de ziektelast. Voorbeelden van aandoeningen waarvoor uitkomstensets zijn ontwikkeld zijn bijvoorbeeld: chronische nierschade, inflammatoire darmziekten en knie-heupartrose.
Om ziektelast transparant te maken moeten de uitkomstensets geïmplementeerd worden. Dit is complex, met name vanwege diverse ICT-vraagstukken. Het bestuurlijk overleg (BO) Kwaliteit3 heeft in fase II van het programma hierom besloten om de focus op implementatie van de uitkomstensets te leggen.
Waarom heeft u ervoor gekozen om de regie bij de veldpartijen te leggen en te laten, terwijl in de loop van de tijd duidelijk werd dat er weinig tastbare resultaten werden geboekt?
Zoals ik hierboven heb toegelicht, is de betrokkenheid van de brancheorganisaties bij het programma Uitkomstgerichte zorg zeer gewenst. Vanuit het (destijds) Bestuurlijk Overleg MSZ (medisch specialistische zorg) zijn verschillende taken binnen het programma bij de brancheorganisaties belegd. Waaronder de regie op het ontwikkelen van uitkomstensets.
Inmiddels zijn voor 33 aandoeningen uitkomstensets ontwikkeld. Het in gebruik nemen van deze sets is complex. Bij instellingen is veel verschil in hoe (zorg)gegevens worden verzameld en worden geregistreerd. Daarnaast is er een aanzienlijk verschil in hoe ver instellingen zijn met het implementeren van de afgesproken standaarden, waaronder de Basisgegevensset Zorg (BgZ) en (andere) Zorginformatie bouwstenen (ZIB’s). Hierdoor is het vaak nog niet mogelijk om de gegevens, die nodig zijn voor de uitkomstensets, uit de systemen van alle instellingen te halen.
Herkent u dat de originele rol van het Zorginstituut – met doorzettingsmacht – noodzakelijk was om op passende wijze het veld te stimuleren en te ondersteunen bij de implementatie?
Zoals ik bij vraag 2 heb toegelicht, gaven de brancheorganisaties na de start van het programma aan dat de afgesproken consultatie naar hun mening onvoldoende tot stand kwam. Zij zagen dit als een risico voor het draagvlak in het veld voor de implementatie van het programma Uitkomstgerichte Zorg. Om die reden is destijds besloten het programma anders in te richten, zodat het beter aansloot bij de behoeften vanuit het veld.
Dit staat los van de doorzettingsmacht van het Zorginstituut. Het Zorginstituut beschikt te allen tijde over dit juridische instrument, wat zij als uiterste middel in kan zetten wanneer partijen het niet eens worden met elkaar over een kwaliteitsstandaard of een meetinstrument. Het Zorginstituut speelt daarom een belangrijke rol in het bevorderen van transparantie en is vanuit die functie betrokken bij het BO Kwaliteit.
Herkent u geschetste beeld van diverse hiërarchische lagen: bestuurlijk overleg (BO) kwaliteit van HLA-partijen, kerngroepen, projectgroepen en werkgroepen, waarbij er één werkgroep per aandoening is met vertegenwoordigers van alle HLA-partijen en adviseurs van het Zorginstituut? Herkent u de conclusie dat bij voorbaat duidelijk was dat een dergelijk bestuurlijk systeem geen (snelle) resultaten ging opleveren?
Ik herken het beeld dat er in eerste instantie veel verschillende overleggen op het onderwerp kwaliteit plaatsvonden. Deze overleggen waren noodzakelijk om voldoende draagvlak te creëren bij alle betrokken partijen. Daarbij heb ik steeds gezocht naar de balans tussen brede betrokkenheid enerzijds, en het realiseren van voortgang en tempo anderzijds. In totaal zijn door de werkgroepen 33 uitkomstensets ontwikkeld, die (toevallig) betrekking hebben op 33% van de ziektelast.
In januari 2023 zijn de overleggen aanzienlijk in aantal teruggebracht, om de overleglast te verlagen. Zo zijn verschillende bestuurlijke overleggen samengevoegd tot het BO Kwaliteit, onder leiding van het Ministerie van VWS. In dit overleg komen de onderwerpen Transparantie, Kwaliteitsregistraties en Uitkomstgerichte Zorg samen.
Hoe kijkt u naar de eenheid van taal die ontbreekt, waardoor uitkomstinformatie moeilijk uitwisselbaar is? Op welke termijn kan de Kamer de toegezegde wetgeving verwachten, waarmee het gebruik van SNOMED CT als terminologiestandaard verplicht wordt gesteld?
Eenheid van Taal is essentieel voor het delen van uitkomstinformatie en het invoeren van Uitkomstgerichte zorg zonder extra administratieve lasten.
Sinds 1 juli 2023 kunnen met de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) zorgaanbieders verplicht worden om gegevens digitaal en gestandaardiseerd te delen. De BgZ is de eerste gegevensuitwisseling die verplicht elektronisch én gestandaardiseerd moet gaan verlopen. De BgZ is een belangrijke informatiebron voor het programma Uitkomstgerichte Zorg. Uit de BgZ kan ongeveer 75% van de benodigde informatie voor de uitkomstensets worden gehaald.
Om de BgZ te kunnen uitwisselen zijn er afspraken gemaakt. Een van de afspraken, vastgelegd in het Informatieberaad Zorg, is het gebruik van SNOMED CT-codes voor de registraties van diagnoses. Het gebruik van SNOMED CT is ook onderdeel van de Europese afspraken binnen de European Health Data Space, waarvan de definitieve kaders in maart 2027 worden verwacht. Ik volg dit traject nauwlettend. Ik inventariseer welke verplichtingen aanvullend mogelijk zijn op het vlak van de standaarden en hoe deze het beste uitgewerkt kunnen worden. Naast het gebruik van SNOMED CT is een eenduidige registratie binnen zorginstellingen belangrijk om informatie effectief uit te kunnen wisselen, bijvoorbeeld voor het gebruik van uitkomstinformatie. In de praktijk kunnen er verschillen optreden tussen de beschreven standaarden en de implementatie ervan door ICT-leveranciers. Ook is er vaak een verschil in hoe zorgverleners gegevens vastleggen. Dit maakt dat hergebruik van gegevens voor Uitkomstgerichte zorg nog beperkt mogelijk is.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Tielen (18 december 2024)2 over een concreet plan hoe en op welke termijn transparantie van kwaliteit stap voor stap inzichtelijk wordt, en hiermee aan de slag te gaan?
De motie is uitgevoerd op 30 juni 2025 door middel van de Kamerbrief «Meer weten, beter kiezen: op weg naar meer openbare begrijpelijke keuze-informatie voor patiënten in de medisch specialistische zorg» 5.
Welke lessen trekt u uit de geschetste gang van zaken rond het programma Uitkomstgerichte zorg? Bent u voornemens om de organisatie van vergelijkbare projecten in het vervolg op een andere manier vorm te geven?
Voor het programma Uitkomstgerichte zorg is het creëren van voldoende draagvlak onder alle betrokken partijen essentieel. Zonder draagvlak vindt er geen implementatie in praktijk plaats. Tegelijkertijd is de les dat draagvlak creëren in het veld niet mag leiden tot stilstand. Dat betekent ook dat meer aandacht voor implementatie bij het ontwikkelen van projecten belangrijk is om daadwerkelijk stappen te maken. Ook bij andere kwaliteitsonderwerpen, zoals transparantie van kwaliteitsinformatie, vind ik het belangrijk om een goede balans te vinden tussen breed draagvlak en het realiseren van voortgang en tempo. Dit vraagt inzet van zowel de overheid en het veld. Daarbij moet het duidelijk zijn hoe de rollen en taken zijn belegd en dat daar in de uitvoering aan wordt vastgehouden. Tegelijkertijd zie ik dat meer regie vanuit de overheid nodig is om vaart te maken bij vergelijkbare programma’s.
Transparantie is daarvan een concreet voorbeeld. Onlangs heb ik de Kamer het stappenplan transparantie gestuurd6, waarmee we samen met het veld toewerken naar toegankelijke, openbare keuze-informatie voor patiënten in de medisch-specialistische zorg. Om versnelling aan te brengen in het realiseren van meer openbare en begrijpelijke keuze-informatie voor patiënten in de medisch specialistische zorg, heb ik extra afspraken binnen het AZWA gemaakt. Daarbij zullen de overheidspartijen het Ministerie van VWS, ZIN, NZa en IGJ vanuit hun eigenstandige rol uitvoering geven aan de versnelling van de gemaakte afspraken (ondersteuning, doorzettingsmacht waar dat kan en handhaving waar dat nodig is). Tot slot bekijk ik in het traject «Herijken kwaliteitstaken Zorginstituut» hoe te komen tot een actualisatie van de wettelijke kwaliteitstaken van het Zorginstituut om bij te kunnen dragen aan passende zorg.
Het uitvoeren van aangenomen voorstellen |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Welke betekenis hebben aangenomen moties in de Kamer op uw beleid?
Moties die zijn aangenomen door de Tweede Kamer hebben een belangrijke betekenis. Moties zijn immers een duidelijk signaal van de wens van uw Kamer. Ik hecht er dan ook belang aan om moties uit te voeren waar dit kan en zolang ze uitvoerbaar zijn.
Wat vindt u ervan dat uw voorganger weigerde om door de Kamer aangenomen motiesuit te voeren?
Ik oordeel niet over mijn voorganger. Over het algemeen zal het kabinet bij de uitvoering van moties altijd een weging moeten maken op basis van in ieder geval uitvoerbaarheid, financiële dekking en juridische mogelijkheden.
Deelt u de mening dat het doelbewust en stelselmatig negeren van wensen van de Kamer door een Minister, een grove schande is richting de gekozen volksvertegenwoordiging?
Zoals ook geantwoord bij vraag 2 zal het kabinet bij de uitvoering van moties altijd een weging moeten maken op basis van in ieder geval uitvoerbaarheid, financiële dekking en juridische mogelijkheden. Soms is het zo dat ik een motie niet kan uitvoeren. In die gevallen zal ik uw Kamer daarover informeren.
Bent u in tegenstelling tot uw voorganger Minister Agema wel van plan om door de Kamer aangenomen voorstellen uit te voeren?
Net als mijn voorganger neem ik aangenomen moties vanuit de Kamer zeer serieus en daar waar het kan voer ik deze ook uit. Ik verwijs verder naar mijn eerdere beantwoording.
Wanneer kan de Kamer een totaalverbod op private equity verwachten, waartoe is opgeroepen door een meerderheid van de Kamer via verschillende moties?
Op dit moment ben ik bezig met het opstellen van een Kamerbrief naar aanleiding van de motie van het lid Claassen1 over dit onderwerp. In deze brief, die ik na het zomerreces naar de Kamer zal sturen, ga ik in op de oproep van de Tweede Kamer om met een plan van aanpak te komen hoe private equity uit de zorg kan worden geweerd.
Wanneer besluit u om het sluiten van afdelingen in het Zuyderland ziekenhuis in Heerlen, zoals de acute verloskunde en de spoedeisende hulp, te stoppen en het ziekenhuis volwaardig te houden, zoals toe is opgeroepen door een meerderheid van de Tweede Kamer via verschillende moties?
In mijn brief van 3 juli 2025 heb ik een reactie gegeven op de uitvoering van moties over het Zuyderland Ziekenhuis, die zijn aangenomen tijdens het tweeminutendebat Medisch Zorglandschap van 21 mei 2025.2 Zoals eerder aangegeven benadruk ik dat keuzes over de inrichting van het zorgaanbod in het ziekenhuis alleen door het ziekenhuis (in afstemming met de zorgverzekeraar) worden gemaakt. Bestuurders en zorgprofessionals van het ziekenhuis moeten immers altijd de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het leveren van veilige zorg. Als de Kamer zou verplichten dat een zorgaanbieder zorg levert, ondanks personeelsgebrek, dan kan een bestuurder deze verantwoordelijkheid niet meer nemen, met mogelijk ernstige gevolgen voor patiënten en de zorgmedewerkers.
Wanneer kan de Kamer een voorstel verwachten om medisch specialisten in loondienst te brengen, zoals door een meerderheid van de Kamer is besloten?
Zoals toegezegd tijdens het debat over de begrotingsbehandeling3 is de inzet gericht op het vervolgonderzoek dat nodig is om een afweging te maken over regelgeving die een overgang naar loondienst verplicht. Dit vraagstuk is geen gemakkelijke opgave, zoals mijn ambtsvoorganger eerder ook heeft toegelicht, omdat een verplichting om medisch specialisten in loondienst te brengen raakt aan het eigendomsrecht en de juridische waarborgen die daarvoor gelden. Onderdeel van het vervolgonderzoek is de monitor van de NZa die gedurende twee jaar de financiële prikkels binnen een medisch specialistisch bedrijf (msb) volgt, alsmede de positie van de msb’s in relatie tot de bestuurbaarheid van ziekenhuizen. Eind 2025 verwacht ik de volgende monitor van de NZa, om daarna te bezien of het verbeterpotentieel behaald is. Parallel daaraan verken ik of wetgeving voorbereid kan worden, gericht op het normeren en maximeren van de verdiensten van medisch specialisten4.
Wanneer kan de Kamer het masterplan personeel voor het geboortecentrum in Heerlen verwachten?
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 3 juli 2025 heb ik toegelicht hoe ik opvolging geef aan de motie van het lid Dijk, over een masterplan personeel voor het geboortecentrum in Heerlen. Net als de indieners van deze motie onderschrijf ik het belang van voldoende beschikbaar en gekwalificeerd personeel voor het Zuyderland ziekenhuis en meer specifiek voor de geboortezorg in Heerlen. Het werven en behouden van zorgpersoneel is aan het ziekenhuis zelf, in afstemming met de partijen in de regio. Via landelijk beleid ondersteunt het Ministerie van VWS de aanpak om het personeelstekort terug te dringen.
Wanneer kan de Kamer plannen verwachten voor een nationaal centrum voor geboortezorg en innovatie in Heerlen?
In mijn brief van 3 juli jl. heb ik toegelicht hoe ik opvolging geef aan de motie van het lid Dijk, over een nationaal centrum voor geboortezorg en innovatie in de stadsregio Parkstad Limburg. Ik heb onder meer aangegeven dat ik de wens van de Kamer zal overbrengen aan het ziekenhuis en de zorgverzekeraar(s) waar de plannen voor de geboortezorg worden uitgewerkt, zodat dit voorstel kan worden besproken in de werkgroep met de regionale partners.
Wanneer kan de Kamer de uitwerking verwachten van de aangenomen motie Dijk die verzoekt om de zorgbezuinigingen te schrappen, zodat de verschillende zorgsectoren daar ook rekening mee kunnen houden?
De motie Dijk verzoekt om bezuinigingen in de zorg te schrappen, zonder aan te geven waar de dekking vandaan komt. Dit telt op tot een ongedekte rekening van structureel 3,1 miljard euro. Zoals de Minister van Financiën u per brief5 heeft laten weten naar aanleiding van de (eventuele) wijzigingen in de voorjaarsnota 2025, kunnen moties niet uitgevoerd worden als hier geen dekking voor wordt aangeleverd.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Aan dit verzoek is voldaan.
Het artikel 'Rates of succesful conceptions according to COVID-19 vaccination status: Data from the Czech Republic' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het wetenschappelijk artikel getiteld «Rates of succesful conceptions according to COVID-19 vaccination status: Data from the Czech Republic' dat is verschenen op 19 juni 2025 in het tijdschrift «International Journal of Risk & Safety in Medicine»?1
Ja.
Bent u bekend met de conclusie van deze studie: «In Tsjechië waren de percentages succesvolle concepties aanzienlijk lager bij vrouwen die vóór een succesvolle conceptie tegen COVID-19 waren gevaccineerd dan bij vrouwen die niet waren gevaccineerd»?
Ja.
Baart deze conclusie u wellicht zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het onderzoek toont aan dat succesvolle geboortecijfers in juni 2021 – maart 2023 bij Tsjechische vrouwen in de leeftijd van 18–39 jaar lager waren bij gevaccineerde vrouwen dan bij niet-gevaccineerde vrouwen, maar hierbij is, zoals de onderzoekers zelf in hun onderzoek aangeven, niet gecorrigeerd voor andere factoren die hierbij een rol kunnen spelen, zoals leeftijd, inkomen, leefstijl, gezinsgrootte et cetera.2 Bovendien vermelden de auteurs dat de dalende fertiliteit in meerdere landen wordt waargenomen en dit geassocieerd wordt met onder andere economische instabiliteit en sociale ongelijkheden.3
Worden op dit moment in Nederland ook (jonge) vrouwen (met wellicht een kinderwens), bijvoorbeeld (jonge) vrouwen die in de zorg werken en direct contact hebben met kwetsbare patiënten, gevaccineerd tegen Covid?
Op dit moment wordt vaccinatie tegen COVID-19 in Nederland aanbevolen aan kwetsbare doelgroepen, waaronder ouderen, mensen met een afweerstoornis en personen die behoren tot de medisch hoog-risicogroepen en zorgmedewerkers die contact hebben met mensen met een medisch hoog risico. In de laatste groepen kunnen ook (jonge) vrouwen zitten met een kinderwens.
Indien dit het geval is, vindt u het verstandig hiermee door te gaan in het licht van de conclusie van de hierboven aangehaalde wetenschappelijke studie? Zo ja, waarom?
De besluitvorming over welke doelgroepen in aanmerking komen voor vaccinatie, wordt gebaseerd op adviezen van de Gezondheidsraad. Deze adviezen zijn gestoeld op de meest recente wetenschappelijke inzichten. Er zijn geen wetenschappelijke aanwijzingen dat COVID-19-vaccinaties op de langere termijn bijwerkingen veroorzaken die zouden moeten leiden tot een andere afweging met betrekking tot de inzet van vaccins.
Zouden (jonge) vrouwen (met een kinderwens) in het kader van «informed consent» niet op zijn minst vanaf nu erop gewezen moeten worden dat de kans op een toekomstige succesvolle zwangerschap (waarschijnlijk of mogelijk) afneemt als men zich laat vaccineren tegen Covid? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven in de antwoorden op schriftelijke vragen van Van Haga van 8 september 20224 kan iedereen via verschillende (online) kanalen informatie vinden over de COVID-19-vaccinaties en de mogelijke bijwerkingen die kunnen optreden als zij dit willen. Daarnaast staan mogelijke bijwerkingen beschreven in de bijsluiters van de vaccins, welke te vinden zijn op de website van het CBG. Deze bijsluiters worden geüpdatet op het moment dat er nieuwe bijwerkingen aan het licht komen. Overige informatie over bijwerkingen en de voordelen en risico’s van de vaccinaties zijn te vinden op de websites van de rijksoverheid, Lareb, het RIVM en het CBG. Er is op dit moment geen wetenschappelijk bewijs dat COVID-19-vaccinatie de kans op een succesvolle zwangerschap verlaagt. Daarom is er in het kader van «informed consent» geen aanleiding om vrouwen met een kinderwens specifiek te waarschuwen voor een mogelijk verminderde vruchtbaarheid na vaccinatie.
De auteurs van de hierboven aangehaalde studie raden aan aanvullend onderzoek te doen naar de mogelijke effecten van de Coronavaccins op de (menselijke) vruchtbaarheid, bent u bereid (bijvoorbeeld door ZonMw) hiernaar onderzoek te laten doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven in de antwoorden op schriftelijke Kamervragen van Van Meijeren op 31 december 20245 is en wordt de veiligheid van COVID-19-vaccins uitgebreid onderzocht en beoordeeld door verschillende onafhankelijke wetenschappelijke instanties, waaronder het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en de Gezondheidsraad. Ik zie geen aanleiding om extra onderzoek te laten uitvoeren.
Het bericht ‘na Erasmus onderzoek maakt farmabedrijf oud medicijn onbetaalbaar’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Heeft u het bericht «na erasmus onderzoek maakt farmabedrijf oud medicijn onbetaalbaar» van Follow The Money gelezen en wat is uw reactie erop?1
Ik heb dit artikel gelezen. Het is goed nieuws dat het geneesmiddel tiratricol is goedgekeurd door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA). Dit betekent dat het geneesmiddel van goede kwaliteit, veilig en werkzaam is bevonden en nu beschikbaar kan komen voor patiënten met het Allan-Herndon-Dudley syndroom, een ernstige, zeldzame aandoening. In het algemeen vind ik het een goede ontwikkeling als er onderzoek wordt gedaan naar nieuwe toepassingen van oude geneesmiddelen, oftewel drug repurposing. Ik waardeer de bijdrage van het Erasmus MC, en de verdere ontwikkeling door de firma.
De kern van het artikel is dat er ondanks lage investeringen van de firma toch een zeer hoge prijs wordt gevraagd. Ik heb geen inzicht in welke investeringen de firma precies heeft gedaan of nog moet doen om dit geneesmiddel overal op de markt te brengen. Ik kan daarom niet ingaan op de conclusies van dit artikel. In het algemeen vind ik het onwenselijk wanneer de vraagprijs van een geneesmiddel onevenredig hoog is ten opzichte van de investeringen van de firma. Voor dit geneesmiddel is door het Zorginstituut nog geen beoordeling gedaan over de pakketwaardigheid. Dit advies wacht ik af alvorens een besluit te nemen over de vergoeding.
Hoeveel kinderen in Nederland gebruiken dit medicijn? Klopt het dat dit er, zoals Follow the Money stelt, ongeveer vijftien zijn?
Op dit moment wordt de behandeling nog niet vergoed in Nederland. Ik heb begrepen dat de firma het geneesmiddel voorafgaand aan de vergoedingsbeslissing gratis beschikbaar stelt aan patiënten in Nederland. De website www.erfelijkheid.nl geeft aan dat het niet bekend is hoe vaak Allan-Herndon-Dudley syndroom voorkomt. Volgens de Horizonscan Geneesmiddelen2 betreft het in Nederland hooguit enkele patiënten3.
Deelt u de mening dat farmaceutische bedrijven als Egetis begrensd zouden moeten worden in de prijzen die zij vragen voor hun medicijnen? Zo ja, op welke manier bent u van plan hen te begrenzen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat geneesmiddelen beschikbaar komen tegen een maatschappelijk aanvaardbare prijs. Er is voor tiratricol nog geen vergoedingsdossier ingediend, dus we weten nog niet welke prijs de firma zal vragen in Nederland.
Pas na een beoordeling door het Zorginstituut kan ik een inschatting maken van wat een maatschappelijk aanvaardbare prijs is voor dit geneesmiddel en kan ik in mijn besluit afwegen of de totale uitgaven aan dit geneesmiddel daarmee aanvaardbaar zijn. Het Zorginstituut kan mij adviseren om te onderhandelen over de prijs van dure geneesmiddelen. Prijsonderhandelingen zijn essentieel om de kosten onder controle te houden en ervoor te zorgen dat deze geneesmiddelen betaalbaar blijven voor het zorgstelsel.
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) is toezichthouder. De ACM volgt ontwikkelingen op de geneesmiddelenmarkt actief en zal handhaven indien zij van mening is dat er sprake is van excessieve prijzen. Dit heeft de ACM in het verleden ook gedaan.
Wat vindt u ervan dat het Erasmus MC recht heeft op tien procent van de wereldwijde opbrengsten van Tiratricol? Vindt u dit een laag of een hoog percentage? Hoe verhoudt zich dit tot vergelijkbare situaties met andere medicijnen?
Ik heb geen overzicht van royalty’s die universiteiten ontvangen voor hun innovaties, dit is in de regel vertrouwelijke informatie. Ik kan ook niet inschatten of dit een laag of hoog percentage is. Het is niet in strijd met de principes van Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren (MVL)4 om royalty’s te vragen. In de MVL-toolkit worden daar verschillende optionele clausules voor aangereikt. Ik heb eerder dit jaar met het Technology Transfer Office van het Erasmus MC gesproken over deze casus. Het Erasmus MC heeft me laten weten, waar mogelijk, in te zetten op de principes van MVL. Het Erasmus MC heeft bijvoorbeeld afspraken met de firma gemaakt over beschikbaarheid van de medicatie voor low- and middle income countries. Ook heeft het Erasmus MC laten weten dat de royalty’s ten goede komen aan nieuw onderzoek. Ik heb begrepen dat het voor academische onderzoekers in de praktijk lastig blijkt te zijn om harde afspraken te maken over de uiteindelijke prijs van het geneesmiddel.
Welk maximum percentage winst op de verkoop van een medicijnen vindt u verdedigbaar voor een farmaceut? Wat is de economische noodzaak van exorbitante winsten voor farmaceuten?
Het is niet eenvoudig een antwoord op deze vragen te geven. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over het onderzoek naar het financiële ecosysteem van geneesmiddelenontwikkeling5. Daaruit blijkt dat het internationale financiële ecosysteem van geneesmiddelenontwikkeling zeer complex is.
Er is een relatie tussen enerzijds het investeringsgedrag van financiers en anderzijds de verwachtingen die zij hebben over de bereidheid van overheden en verzekeraars om te betalen voor een nieuw geneesmiddel, nu en in de toekomst. Ik vind het belangrijk dat de ontwikkeling en de vergoeding van nieuwe geneesmiddelen zo goed mogelijk aansluit op een duidelijke, breed gedragen behoefte vanuit de samenleving. En dat we vaststellen wat wij als maatschappij bereid zijn om te betalen voor een bepaald type geneesmiddel. De ACM, de Nederlandse Zorgautoriteit en het Zorginstituut werken op dit moment aan een advies over maatschappelijk aanvaardbare uitgaven aan geneesmiddelen (MAUG). Dit advies is na de zomer gereed. Daarin wordt aandacht besteed aan de elementen die van invloed zijn op maatschappelijke aanvaardbaarheid van uitgaven en prijzen aan geneesmiddelen. Dit advies kan behulpzaam zijn in het maken van keuzes in dit soort situaties.
Heeft de overheid voldoende juridische of beleidsmatige instrumenten om buitensporige prijsstelling van geneesmiddelen aan te pakken? Zo ja, waarom wordt daar in dit geval geen gebruik van gemaakt? Wat is hiervoor het afwegingskader? Kunt u dit afwegingskader meesturen met de beantwoording van deze vragen?
Er is nog geen vergoedingsdossier ingediend, dus ik weet nog niet welke prijs de firma zal vragen in Nederland. Mocht de prijs te hoog zijn, dan kan het Zorginstituut mij adviseren om te onderhandelen over de prijs. Het Zorginstituut kan daarbij diverse afwegingskaders hanteren6. De ACM kan zo nodig handhaven wanneer firma’s misbruik te maken van hun machtspositie.
Op welke manier houdt u toezicht op publieke investeringen in medisch onderzoek, om te voorkomen dat deze uiteindelijk leiden tot extreem dure medicijnen die voor patiënten onbetaalbaar zijn?
Ik houd geen toezicht op dergelijke investeringen. Wel zet ik samen met de betrokken kennisinstellingen in op maatregelen die het maatschappelijk belang borgen bij het licentiëren van publieke vindingen, bijvoorbeeld op basis van de principes voor MVL. Ook kan ik via prijsonderhandelingen zorgen voor maatschappelijk aanvaardbare prijzen.
Zou u het wenselijk vinden dat bij publieke kennisontwikkeling (zoals via universiteiten of UMC’s) ook publieke zeggenschap behouden blijft over de prijs en beschikbaarheid van het eindproduct? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid om hiertoe te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan universiteiten en UMCs om te bezien of zij zeggenschap willen behouden over hun innovaties of dat zij kiezen voor overdracht aan een farmaceutisch bedrijf. Via de principes van MVL en het Richtsnoer omgang met intellectuele eigendomsrechten (IER)7 kunnen zij afspraken maken met firma’s die deze innovaties verder ontwikkelen. Vaak is de expertise en capaciteit van commerciële farmaceutische bedrijven noodzakelijk voor de uiteindelijke ontwikkeling en markttoelating van geneesmiddelen.
Ook is het, gezien de grote investeringen die nodig zijn voor geneesmiddelenontwikkeling, in deze sector gebruikelijk om exclusieve licenties aan te gaan op publieke vindingen. Dit maakt het lastiger om bijvoorbeeld afspraken te maken over gedeelde zeggenschap over het eindproduct.
Zijn er volgens u voldoende prikkels in het huidige systeem voor farmaceuten om medicijnen betaalbaar te houden? Zo ja, bent u van mening dat dit wettelijk of op een andere manier moet worden afgedwongen?
Nederland kent verschillende instrumenten die de prijzen en vergoedingen van geneesmiddelen reguleren, zoals het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS), de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp)en het inkoopbeleid van zorgverzekeraars en zorginstellingen. Ik heb u hier recent uitgebreid over geïnformeerd8. Daarnaast kan ik, op advies van het Zorginstituut, over de prijs van dure geneesmiddelen onderhandelen.
Waarom kan het Erasmus MC niet zelf, eventueel met steun van de overheid of een maatschappelijke partij, de productie van Tiratricol of een generieke variant, voortzetten om deze betaalbaar te houden? Bent u bereid hier een bijdrage aan te leveren?
In het algemeen kunnen we niet zonder de expertise van de farmaceutische industrie, vooral voor de latere fase van ontwikkeling, grootschalige productie van geneesmiddelen en het faciliteren van toegang en beschikbaarheid buiten Nederland. Het is voor academische ontwikkelaars meestal niet haalbaar om dit zelf te doen. Ik zet daarom in op synergie, zodat alle betrokken partijen hun expertise kunnen inzetten, en ondersteun initiatieven vanuit zowel de academie, als vanuit commerciële partijen.
Wat doet u om patiëntenorganisaties en zorginstellingen meer inspraak te geven in het proces rondom prijsonderhandelingen met farmaceuten?
Het Zorginstituut laat zich bij vraagstukken over toelating van (dure) geneesmiddelen tot het basispakket adviseren door de Adviescommissie Pakket (ACP). De vergaderingen van de ACP zijn openbaar en partijen hebben de mogelijkheid om in te spreken. Van die mogelijkheid wordt ook met grote regelmaat gebruik gemaakt door artsen en patiënten. Hierdoor kan de ACP meer zicht krijgen op de impact van de ziekte voor de patiënt en op de mogelijke waarde van het middel voor de patiënt in zijn of haar dagelijkse leven.
Op mijn verzoek werkt het Zorginstituut, samen met partijen betrokken bij het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het Landelijk Overleg Dure Geneesmiddelen (LODG), aan een advies om te komen tot een toekomstbestendig stelsel geneesmiddelen9. Bij de doorontwikkeling van het stelsel is een belangrijk doel om betrokken partijen, waaronder patiëntenorganisaties, op een zorgvuldige en passende manier een plaats te geven in het vergoedingsproces. Dit advies wacht ik af.
Heeft u één van de patiënten, of eventueel de ouders, gesproken over de implicaties van de gigantische prijsstijging van het medicijn voor deze kinderen? Zo ja, hoe voelen zij zich hierover en wat doet dat met u? Zo niet, waarom heeft u hen niet gesproken?
Ik heb de patiënten of hun ouders nog niet gesproken, maar sta altijd open voor contact met patiënten of andere betrokken personen. In Nederland heeft iedereen recht op behandelingen die aangetoonde therapeutische meerwaarde hebben, kosteneffectief zijn en maatschappelijk aanvaardbare uitgaven kennen. Na een positief vergoedingsbesluit heeft de prijs van een geneesmiddel geen directe invloed op de geleverde zorg, noch heeft deze persoonlijke financiële gevolgen, al dragen hoge prijzen voor monopoliegeneesmiddelen bij aan stijgende zorgkosten, wat zich vertaalt in premiestijgingen. Op dit moment wordt het geneesmiddel nog niet vergoed in Nederland. Voor zover ik weet is er nog geen vergoedingsdossier ingediend bij het Zorginstituut. Ik hoop dat het spoedig voor een maatschappelijk aanvaardbare prijs beschikbaar zal komen.
De nieuwe cijfers van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) |
|
Harmen Krul (CDA), Mirjam Bikker (CU), Jesse Six Dijkstra (NSC), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Struycken , David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van de nieuwe cijfers van LADIS1 en de reactie van Verslavingskunde Nederland en de Nederlandse ggz? Wat is in algemene zin uw reactie hierop?
Ja, ik heb kennisgenomen van de nieuwe cijfers van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) en de reactie van Verslavingskunde Nederland en de Nederlandse ggz.2 Deze nieuwe cijfers vind ik zorgelijk. Het aantal mensen in behandeling voor kansspelverslaving is in 2024 verder gestegen en 18 procent van de personen in behandeling is onder de 25 jaar. Daar waar mensen aangeven waar ze gokken, blijkt dat de toename van de instroom met name online gokken betreft. 44 procent van de personen met gokproblematiek wordt voor het eerst behandeld in de verslavingszorg. Ook andere recente onderzoeken duiden op zorgelijke trends, zoals de resultaten van het WODC-onderzoek «Deelname aan kansspelen in Nederland» dat de voormalig Staatssecretaris Rechtsbescherming op 3 juli jongstleden met uw Kamer heeft gedeeld.3 Dit onderzoek laat een toename zien van het aantal minderjarigen en jongvolwassen dat deelneemt aan online kansspelen en risicovol of problematisch gedrag vertoont.
Bovengenoemde cijfers onderstrepen hoe belangrijk het is om in te zetten op het voorkomen van gokgerelateerde schade, zoals is aangegeven in de visie op het kansspelbeleid, die op 14 februari jongstleden aan uw Kamer is gestuurd.4 In deze brief zijn ook maatregelen aangekondigd om de Wet kansspelen op afstand (Wet koa) te herzien. De nieuwe visie kent als belangrijkste doelstelling het beschermen van burgers tegen schade door gokken, met specifieke aandacht voor jongvolwassenen en minderjarigen. De aangekondigde maatregelen hebben onder andere betrekking op het verhogen van de minimumleeftijd voor deelname aan de meest risicovolle kansspelen naar 21 jaar, het aanscherpen van de zorgplicht van aanbieders, het inrichten van een verdergaand verbod op reclame voor online gokken en een overkoepelend stortingslimiet voor online gokken. Daarnaast wordt ingezet op intensieve bestrijding van het illegale aanbod en deelname daaraan.
De afgelopen periode heeft de voormalig Staatssecretaris Rechtsbescherming naast de aangekondigde wetswijziging diverse maatregelen genomen om spelers beter te beschermen. Denk aan het Besluit ongerichte reclame kansspelen op afstand (Besluit orka), de Regeling speellimieten en bewuster speelgedrag (Regeling sbs) en de Beleidsregel Verantwoord Spelen 2024 van de Kansspelautoriteit (Ksa). In de brief van 3 juli jongstleden is uw Kamer tevens geïnformeerd over het concretiseren en aanscherpen van de zorgplicht van online kansspelaanbieders en de effectmeting door de Ksa van de regels met betrekking tot spelersbescherming die in oktober 2024 van kracht zijn geworden.5 Daarnaast wordt ingezet op preventieve maatregelen, zoals gerichte bewustwordingsactiviteiten om met name jongvolwassenen bewust te maken van de risico’s van gokken. Doorgaans duurt het een aantal jaar voordat mensen met een verslaving terechtkomen in de zorg. Dat betekent helaas ook dat het waarschijnlijk een aantal jaar zal duren voordat we kunnen verwachten de effecten van maatregelen tegen gokverslaving terug te zien in de verslavingscijfers in LADIS.
Bent u ook geschrokken van het feit dat het aantal mensen dat zich met gokproblematiek meldt om hulp, blijft stijgen? Wat vindt u ervan dat 44% van deze groep voor het eerst in behandeling komt, wat aantoont dat er een geheel nieuwe groep is ontstaan met gokproblemen, in het bijzonder jongeren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat deze gigantische toename van gokverslaafden extra schrijnend is, omdat er nog steeds geen wettelijk verbod op (online)gokreclames is? Bent u bereid hier zo snel mogelijk verandering in te brengen? Wat is de kortst mogelijke termijn waarop u de benodigde wetgeving aan de Kamer kunt voorleggen en wilt u dit toezeggen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen één en twee, vind ik de toename van mensen in behandeling voor kansspelverslaving zorgelijk. Met het Besluit orka dat op 1 juli 2023 in werking is getreden, is de reclame voor online kansspelen sterk beperkt. Er geldt een verbod op het maken van reclames voor online kansspelen op tv, op de radio en in de publieke ruimte. Onder strikte voorwaarden is het nog mogelijk om gericht reclame te maken op internet. Per 1 juli jongstleden is het laatste deel van het Besluit orka in werking getreden, namelijk het verbod op sponsoring van de sport door online aanbieders.
Momenteel wordt gewerkt aan een verdergaand verbod op reclame voor online kansspelen dat onderdeel is van de aangekondigde maatregelen om de Wet koa te herzien. Dit betekent aanpassing van de reclameregels en reclame beperken tot het strikt noodzakelijke, met als uitgangspunt «verboden, tenzij». Zoals aangegeven in de brief van 14 februari jongstleden worden eind dit jaar de contouren van mijn voorstellen met uw Kamer gedeeld. Het streven is om het betreffende wetsvoorstel in 2026 in consultatie te brengen. Dit is de kortst mogelijke termijn om de benodigde wetgeving aan de Kamer voor te leggen. Dit in verband met de nog lopende onderzoeken die benodigd zijn voor onderdelen van het wetsontwerp en de onderliggende beleidskeuzes, het doorlopen van het beleidskompas en verschillende toetsen die moeten plaatsvinden.
Bent u in het verlengde hiervan bereid om de minimumleeftijd voor gokken te verhogen, juist nu de cijfers laten zien dat een aanzienlijk deel van de nieuwe gokverslaafden jongeren betreft?
Het beschermen van minderjarigen en jongvolwassenen tegen schade door gokken is een speerpunt van het kansspelbeleid. Een van de maatregelen zoals aangekondigd in de brief van 14 februari jongstleden betreft daarom een verhoging van de minimumleeftijd voor de meest risicovolle kansspelen naar 21 jaar.
Bent u met oog op de onthutsende cijfers uit de eerdere vragen bereid om de aangekondigde beleidsmaatregelen om de wet Kansspelen op afstand te herzien, te versnellen? Wanneer kan de Kamer deze tegemoetzien?
Zoals tevens aangegeven in mijn antwoord op vraag drie kan het betreffende wetsvoorstel niet eerder dan in 2026 in consultatie gebracht worden. Voor alle genoemde maatregelen geldt dat deze vragen om een gedegen probleemanalyse en onderbouwing. Dat is nodig om te bewerkstelligen dat de gekozen oplossingen op proportionele wijze zullen bijdragen aan de beleidsdoelstellingen. Op dit moment lopen de onderzoeken die benodigd zijn voor afronding van de beleidskompassen.
Zou het naar uw inschatting niet veel beter zijn om gokken categorisch te verbieden, om zo jongeren en andere kwetsbare groepen echt te beschermen?
De bescherming van burgers tegen schade door gokken, in het bijzonder jongeren en andere kwetsbare groepen, staat voor mij voorop. Dit vraagt juist om regulering van gokken. Legaal aanbod is nodig om mensen die willen deelnemen aan kansspelen te kunnen beschermen. Bij illegaal aanbod zijn er geen waarborgen voor bescherming. Zonder legaal aanbod is alleen illegaal aanbod beschikbaar. Het is niet realistisch dat met meer handhaving illegaal aanbod en deelname daaraan volledig kan worden bestreden.
Welke maatregelen gaat u treffen om de zorgwekkende ontwikkelingen rond drugsverslaving uit het rapport te keren?
Voorop staat dat verslaving zoveel mogelijk moet worden voorkomen door inzet op preventie van het gebruik van drugs en vroegsignalering. Op deze terreinen bestaat een divers aanbod aan effectieve en doelgroepgerichte maatregelen. De Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport is verantwoordelijk voor deze maatregelen. De Staatssecretaris zet zich daarbij vooral in op het voorkomen van drugsgebruik onder jongeren. Ik verwijs hierbij naar de brief over drugsbeleid die recent aan uw Kamer is gestuurd.6
Met de recent gelanceerde Samenhangende preventiestrategie zet het kabinet preventie meer centraal. De preventiestrategie bevat concrete acties en maatregelen om ziekte en zorg te voorkomen en daarbij toe te werken naar een gezonde generatie in 2040. Drugsgebruik is een van de 11 preventiethema’s waarvoor concrete ambities (voor 2028 en 2040) en acties zijn opgenomen.
Naast preventie en het in een vroeg stadium signaleren van problematisch gebruik, is het belangrijk dat mensen met een verslaving goede en passende zorg krijgen. We hebben hiervoor in Nederland kwalitatief goede verslavingszorg. Om mensen tijdig toe te geleiden naar de juiste hulp en ondersteuning is een belangrijke rol weggelegd voor bijvoorbeeld de huisarts en de praktijkondersteuner GGZ. Ook is er steeds meer aanbod van e-health interventies en zelfhulpgroepen.
Veel mensen met een verslaving hebben onderliggende problematiek of kwetsbaarheden, zoals een psychische aandoening, verstandelijke beperking, dakloosheid, schuldenproblematiek of een detentieverleden. Het komt regelmatig voor dat mensen met complexe (multi-)problematiek lang moeten wachten op zorg of niet in zorg komen. Oorzaken hiervan zijn onder andere exclusiecriteria die door aanbieders gehanteerd worden. In het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA) zijn met de sector afspraken gemaakt deze exclusiecriteria te schrappen, tenzij dit om zorginhoudelijke redenen niet kan. Dit moet ertoe leiden dat mensen sneller in zorg komen, ook als er sprake van multiproblematiek, zoals verslaving en psychische/psychiatrische problematiek.
Wat zegt het u dat men in de verslavingszorg een toename ziet van behandelingen voor nieuwe middelen als 3-MMC en ketamine? Wat gaat u doen om juist ook de aanwezigheid van deze middelen aan te pakken, om zo te voorkomen dat deze zorgelijke trend zich doorzet?
De stijging van het aandeel 3-MMC en ketamine in de verslavingszorg is een zorgelijke ontwikkeling. Het is goed dat er ook voor deze middelenverslavingen een goed en toegankelijk aanbod van behandelingen is. Daarnaast willen we het gebruik van deze middelen zoveel mogelijk voorkomen. Specifiek voor het gebruik van designerdrugs (zoals afgeleiden van het al verboden 3-MMC) is het van belang dat de nieuwe wet gericht op verbieden van groepen Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS) per 1 juli. in werking is getreden. Doordat deze designerdrugs nog legaal waren, kregen gebruikers onterecht de indruk dat ze niet schadelijk of verslavend zijn. Daarom vindt de overheid een verbod nodig. Daarnaast wordt ingezet op preventie en voorlichting gericht op de doelgroep, bijvoorbeeld via sociale media.
De zorgen over recreatief gebruik van ketamine worden gedeeld. Daarom is aan het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) gevraagd om een risicobeoordeling op ketamine uit te voeren en hierover te adviseren, ook over een eventueel verbod op één van de Opiumwetlijsten.
Wat zegt het u dat uit het rapport blijkt dat cannabis met 39% de op één na meest voorkomende problematiek is in de verslavingszorg onder jongeren onder de 25 jaar?
Uit de meest recente cijfers van het LADIS blijkt dat cannabis onder jongeren tot 25 jaar, met een aandeel van 39%, de meest voorkomende problematiek is in de verslavingszorg.7 Het aandeel jongeren neemt wel af, maar dit blijft verontrustend.
Het gebruik van cannabis op jonge leeftijd kan nadelige effecten hebben op de ontwikkeling van het brein. De hersenen zijn in de adolescentie en vroege volwassenheid nog volop in ontwikkeling. Cannabisgebruik op jonge leeftijd wordt geassocieerd met een verhoogde kans op concentratieproblemen, angstklachten en een verminderde school- of werkprestatie.8 Problematisch gebruik hangt bovendien vaak samen met bredere problematiek op andere leefgebieden.9
Deze cijfers onderstrepen het belang van preventie.
Er bestaan verschillende interventies gericht op jongeren, zoals de in mei gelanceerde Drug Check-up, die jongeren en jongvolwassenen op een laagdrempelige manier inzicht biedt in hun middelengebruik, en de ICan-app, die ondersteuning biedt aan jongeren die zelfstandig willen minderen of stoppen met cannabisgebruik.10 Ook het programma Helder op School draagt via het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs bij aan structurele preventie gericht op alcohol, drugs, roken en gamen.11 Professionals in zorg, onderwijs en het sociaal domein kunnen daarnaast gebruikmaken van het programma Open en Alert, dat hen ondersteunt bij het signaleren van middelengebruik en het tijdig toeleiden naar hulp.12
De Nationaal Rapporteur Verslavingen (NRV) zet zich ook in op het terrein van preventie van verslaving en heeft het initiatief genomen om samen met een groot aantal andere partijen tot een integrale richtlijn verslavingspreventie te komen. De richtlijn wordt eind 2026 verwacht.
Wat zijn – los van alle andere lichamelijke, psychische, materiële en immateriële schade – de kosten voor de cannabisgerelateerde verslavingszorg? Is het in het licht van al die kosten en negatieve effecten niet gek dat de staat cannabis gedoogt en zelfs stimuleert met het «wietexperiment»? Bent u het ermee eens dat we dit beter zo snel als mogelijk terug kunnen draaien?
Er zijn geen afzonderlijke landelijke cijfers beschikbaar over de kosten van cannabisgerelateerde verslavingszorg. Binnen de bekostiging van de geestelijke gezondheidszorg worden de kosten doorgaans niet uitgesplitst naar specifieke middelen zoals cannabis. Wel is bekend dat van de mensen die in de verslavingszorg zitten, het grootste gedeelte hulp krijgt voor alcoholgerelateerde problematiek (44%), terwijl 15% hulp krijgt vanwege cannabisgerelateerde problematiek.13 Verder is bekend dat in 2019 de totale uitgaven aan zorg voor verslaving aan alcohol en drugs gezamenlijk 1.091 miljard euro bedroegen. Dit kwam neer op 1,13% van de totale zorguitgaven in Nederland. Van deze uitgaven ging bijna 90% naar de geestelijke gezondheidszorg (979 miljoen euro). De overige uitgaven betroffen de ziekenhuiszorg (26,6 miljoen euro; 2,4%) en de openbare gezondheidszorg (13,9 miljoen euro; 1,3%).14
Het Experiment gesloten coffeeshopketen onderzoekt of het mogelijk is een gesloten en gereguleerde cannabisketen te realiseren in tien gemeenten. De gereguleerde cannabis wordt verkocht in coffeeshops in die gemeenten. Het is dus niet zo dat het aanbod van cannabis wordt verruimd met het experiment, de toevoer van cannabis naar die steden wordt enkel gereguleerd. Bovendien is er binnen het experiment extra aandacht voor preventie en vroegsignalering.
Het bericht ‘Ondanks crisisjaar bij ZorgSaam werd top organisatie maximaal beloond’ |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat de bestuurders van ZorgSaam nadenken over het afbouwen van de zorg in Zeeuws-Vlaanderen, maar tegelijkertijd wel maximale vergoedingen aan zichzelf uitkeren?1
Zoals de voormalige Minister van VWS in haar beantwoording van eerdere Kamervragen over Zorgsaam naar voren heeft gebracht, verkent ZorgSaam een mogelijke versterking van de samenwerking met Adrz2. Naar verwachting zal de besluitvorming over een eventuele versterking van de toekomstige samenwerking aan het eind van 2025 volgen. Door middel van deze versterkte samenwerking wordt juist beoogd de continuïteit van de zorg te waarborgen. Nu in Zeeland sprake is van grote krapte op de arbeidsmarkt, is het van belang dat door verschillende partijen binnen de regio samenwerking wordt gezocht ten behoeve van de inrichting van het regionale zorglandschap.
De vergoedingen van onder andere zorgbestuurders zijn genormeerd in de Wet normering topinkomens (hierna: WNT), meer specifiek de regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp (hierna: de regeling). Het bezoldigingsmaximum onder de regeling is ingedeeld in vijf klassen, waarbij iedere klasse een eigen bezoldigingsmaximum voor de betreffende topfunctionarissen kent. Het staat de Raad van Toezicht vrij haar bestuurders te bezoldigen tot de grens van het bezoldigingsmaximum dat hen middels de klassenindeling in de regeling is toegekend.
Deelt u de mening dat de crisis bij ZorgSaam geen aanleiding is om degenen die daar verantwoordelijk voor zijn maximaal te belonen?
De ontwikkelingen bij ZorgSaam in de afgelopen jaren, hebben geen aanleiding gegeven om de voormalig bestuurders maximaal te belonen. De bezoldiging van deze bestuurders is na hun vertrek in 2024 gestopt.
Wat vindt u van de uitspraak dat de ontslagvergoeding van € 75.000 een «zeer beperkt» bedrag is?
Het staat de zorgbestuurder en zorginstelling vrij om een ontslagvergoeding binnen het door de WNT gestelde normbedrag van € 75.000 overeen te komen. Bij een parttime dienstverband geldt het maximum van € 75.000 naar rato van de omvang van het dienstverband.
De WNT normeert namelijk uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband die op individueel niveau zijn overeengekomen tussen de topfunctionaris en de WNT-instelling. De hoogte van de maximale ontslagvergoeding op grond van de WNT is door BZK geëvalueerd in de Tweede Wetsevaluatie.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is wanneer ziekenhuisbestuurders in tijden van crisis wel snijden in het zorgaanbod dat mensen nodig hebben, maar niet in hun eigen royale vergoedingen?
Zoals bij de beantwoording van de eerste vraag benoemd is er geen sprake van snijden in het zorgaanbod.
De bezoldiging van het voormalige bestuur is eerder vastgesteld conform de WNT en valt daarmee binnen de geldende normen. In 2024 is vervolgens gekozen om van een driekoppige Raad van Bestuur over te gaan naar een collegiaal bestuur dat bestaat uit twee leden. Deze wijziging is begin 2025 geëffectueerd.
Het bericht dat chronisch zieken worden opgejaagd door vooringenomen controles van de Belastingdienst |
|
Sarah Dobbe (SP), Jimmy Dijk (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat chronisch zieken worden opgejaagd door vooringenomen controles van de Belastingdienst?1
De Belastingdienst houdt toezicht op de juiste uitvoering van de regeling voor aftrek van zorgkosten in inkomstenbelasting. Bij een vermoeden van onjuiste toepassing van de aftrek specifieke zorgkosten is de aanname dat sprake is van een fout, niet van fraude. Bij controle van aangiften waarin specifieke zorgkosten worden afgetrokken is het noodzakelijk om gegevens bij de belastingplichtige op te vragen, omdat de Belastingdienst niet over deze informatie beschikt en de belastingplichtige de aftrekpost aannemelijk moet maken. Ik realiseer mij dat dit belastend kan zijn voor de belastingplichtige aangezien het om medische gegevens gaat.
De casuïstiek in het bericht laat zien dat controle achteraf er toe kan leiden dat burgers een (hoog) bedrag moeten betalen en dat burgers in de problemen kunnen raken. Dit wil niet zeggen dat het onterecht is, de Belastingdienst voert immers de wet uit. De Belastingdienst wil voorkomen dat burgers hier onverwacht mee worden geconfronteerd. De Belastingdienst richt zich daarom op communicatie en dienstverlening om de kwaliteit van de aangiften te bevorderen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat pas bij de controle op de ingediende aangifte blijkt dat de aangifte onjuist is.
Het bericht bevestigt de kabinetsreactie naar aanleiding van de evaluatie aftrek specifieke zorgkosten uit 20222, waarin is aangegeven dat het kabinet de noodzaak ziet om de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten doeltreffender en doelmatiger te maken en dat er zorgen zijn over het gebruiksgemak voor de doelgroep en de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst.
Klopt het dat aangiftes met een hoog bedrag aan afgetrokken zorgkosten en een relatief laag inkomen door het algoritme van de Belastingdienst worden geprofileerd als «hoog risico» en daardoor worden geselecteerd voor handmatige controle? Zo ja, worden chronisch zieke mensen met een laag inkomen dan niet benadeeld?
Vanwege de inkomensafhankelijke drempel voor fiscale aftrek komen lagere inkomens eerder in aanmerking voor aftrek van kosten, waardoor zij meer gebruikmaken van deze regeling. Deze regeling maakt het mogelijk om specifieke kosten vanwege ziekte of beperking fiscaal af te trekken. Daarmee wordt de regeling veel gebruikt door mensen met een chronische ziekte of beperking, daar zij vaker deze kosten maken. Het is dus logisch dat als iemand gecontroleerd wordt er vaker sprake is van iemand met een chronische ziekte. Daarbij dient aangetekend dat er geen eenduidige definitie is van het begrip chronisch ziek. Indien wordt uitgegaan van de registratie van chronische aandoeningen bij de huisartsen3 zijn er in Nederland 10,6 miljoen mensen met een of meer chronische aandoeningen (cijfers 2023).
De Belastingdienst ontvangt ieder jaar 13 miljoen aangiftes inkomstenbelasting. De controle hiervan gebeurt grotendeels automatisch. Of een aanslag conform de aangifte kan worden opgelegd wordt bepaald aan de hand van geautomatiseerde selectie-instrumenten. Tegelijkertijd kunnen die geautomatiseerde selecties bepalen wanneer handmatige controle door een medewerker gewenst is, omdat met behulp van die selectietechnieken onzekerheden in aangiften kunnen worden ingeschat. De Belastingdienst beschikt niet over informatie of er sprake is van een (chronische) ziekte. Vanwege het belang voor het toezicht kan ik niet precies zeggen hoe de geautomatiseerde selectie-instrumenten werken, maar op basis van hetgeen reeds openbaar is gemaakt4, kan ik aangeven dat het invullen van meerdere velden in de rubriek zorgkostenaftrek en de hoogte van de ingevulde bedragen bij deze post een rol spelen. Van profilering op chronische ziekte is geen sprake.
Het klopt dat de verhouding van het aantal opgelegde boetes in relatie tot het aantal controles minimaal is. Uit onderzoek blijkt dat de regeling voor de aftrek specifieke zorgkosten de regeling is met het grootste nalevingstekort: 28,1% van de aangiften met zorgkosten bevat fouten. De Belastingdienst zet een mix aan handhavingsinstrumenten in om te voorkomen dat burgers fouten maken die gecorrigeerd moeten worden door de Belastingdienst. Enkele voorbeelden van instrumenten die de Belastingdienst inzet zijn hulp via webinars, hulp tijdens de aangiftecampagne, of het versturen van informatiebrieven met een dienstverlenende insteek. Ook de controle van de aangifte is onderdeel van de handhavingsmix. Dit is het gevolg van de intentie van de Belastingdienst om te voorkomen dat burgers fouten maken en te corrigeren waar fouten worden gemaakt.
Hoeveel mensen komen jaarlijks in problemen met de Belastingdienst, doordat zij kosten die zij eerder hadden afgetrokken via de ziektekostenregeling moeten terugbetalen?
Jaarlijks maken circa 900.000 mensen gebruik van de zorgkostenaftrek. De meeste belastingplichtigen ervaren hierbij geen problemen. De Belastingdienst beschikt niet over specifieke cijfers van het aantal burgers dat door correcties in de aangifte door de zorgkostenaftrek te maken krijgen met betalingsproblemen bij de Belastingdienst.
De inzet van de Belastingdienst blijft om fouten in de aangifte te voorkomen. Ik begrijp dat het vervelend is als bij controle van de aftrek specifieke zorgkosten deze niet aftrekbaar blijken te zijn waardoor een hogere aanslag wordt opgelegd dan de burger verwacht. Wanneer er sprake is van betalingsproblemen bij het voldoen van de aanslag, biedt de Belastingdienst verschillende mogelijke betalingsregelingen aan, hierbij kan in overleg worden gekeken wat het meest passend is.
Klopt het dat in slechts één op de duizend gevallen die wordt gecontroleerd een boete wordt opgelegd voor fraude? Zo ja, waarom wordt er dan zoveel mensen met een chronische ziekte gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bij hoeveel mensen is gebleken dat zij onterecht geld moesten terugbetalen aan de Belastingdienst? Wat is er gebeurd om die mensen te compenseren?
Na het indienen van de aangifte inkomstenbelasting door de burger kan er een voorlopige aanslag worden opgelegd op basis van die aangifte. Op deze manier ontvangt de burger in een vroeg stadium van het massale proces teruggaaf op basis van de voorlopige aanslag. Het is geen garantie dat deze aangifte wordt gevolgd. Als de aangifte tot vragen leidt op het punt van de aftrek specifieke zorgkosten, is het aan de burger om de gemaakte kosten aannemelijk te maken. Wanneer de kosten niet aannemelijk kunnen worden gemaakt, leidt dat mogelijk tot terugbetaling van een eerder ontvangen bedrag. Bij een correctie van de aangifte heeft de burger de mogelijkheid tot het instellen van bezwaar en beroep. De burger kan aanvullende informatie leveren en een nadere toelichting geven, waardoor alsnog de aftrekbare specifieke zorgkosten aannemelijk worden gemaakt. In bezwaar en in beroep kan een heroverweging plaatsvinden indien de feiten daar aanleiding toe geven. Bij bezwaar en beroep kijkt een andere medewerker van de Belastingdienst dan degene die de oorspronkelijke beslissing nam naar de aangevoerde argumentatie.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat mensen niet langer onterecht geld moeten terugbetalen aan de Belastingdienst, omdat die het gebruik van de ziektekostenregeling onterecht in twijfel trok?
Zoals bij vraag 1 aangegeven, is er geen sprake van het onterecht terugbetalen van geld door de burger. Het bericht onderschrijft de kabinetsreactie naar aanleiding van de evaluatie aftrek specifieke zorgkosten uit 2022 waarin is aangegeven dat het kabinet de noodzaak ziet om de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten doeltreffender en doelmatiger te maken en dat er zorgen zijn over het gebruiksgemak voor de doelgroep en de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst.
In de reactie op het evaluatierapport heeft het kabinet in 2023 aangegeven «een noodzaak te zien om de aftrek en tegemoetkoming van specifieke zorgkosten doeltreffender en doelmatiger te maken door deze beter te richten op de doelgroep van mensen met een beperking en/of een chronische ziekte. Tegelijkertijd dient de regeling indien ze behouden wordt, te worden vereenvoudigd.» 5 Ook heeft het kabinet toen aangegeven een ambtelijke verkenning te starten naar alternatieven en aanpassingen van de regeling. Het eindrapport van de ambtelijke verkenning en de kabinetsreactie wordt naar verwachting op korte termijn verzonden naar uw Kamer.
Een recent voorbeeld is dat per 2025 de bestaande fiscale regeling op onderdelen al vereenvoudigd is waar het gaat om de aftrek van vervoerskosten. Zo is de aftrek van de leefkilometers6 vervangen door een vast bedrag van € 925 en is de kilometerprijs voor de aftrek van de zorgkilometers7bepaald op een vast bedrag van € 0,23. Hierdoor hoeven burgers geen complexe berekeningen meer te maken voor vervoerskosten. Ook de komende periode werken we verder aan de fiscale regeling om de inkomensondersteuning voor burgers en de uitvoering door de Belastingdienst verder te vereenvoudigen.
De Belastingdienst probeert de doelgroep met de huidige regeling zo goed mogelijk te ondersteunen en blijft zich de komende periode hiervoor inzetten. Dit is in aanvulling op de al bestaande inspanningen van de Belastingdienst om de doelgroep te bereiken, hen uitleg te geven en om controles uit te voeren. Daarbij geeft de Belastingdienst aan dat verbetering van de huidige regeling of een alternatieve regeling noodzakelijk is om de doelgroep goed van dienst te kunnen zijn.
De rol van de overheid om gebrekkige marktwerking |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Een eerlijke premie voor loyale verzekerden», van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) waaruit blijkt dat de helft van de verzekeraars loyale klanten hogere premies rekenen dan nieuwe klanten?1
Ja.2
Deelt u de zorgen over het feit dat loyale klanten die hogere premies betalen vaker een lager inkomen hebben, en dat margepersonalisatie kwetsbare klanten disproportioneel raakt? Welke feitelijke gegevens heeft u hierover beschikbaar?
In haar rapport stelt de AFM vast dat het mogelijk in strijd is met de eerlijke en zorgvuldige behandeling van klanten wanneer loyale klanten hogere premies betalen zonder dat dit verklaarbaar is op basis van de risicoprofielen van die klanten. Tevens benoemt zij dat vooral potentieel kwetsbare consumenten die niet of nauwelijks overstappen, hierdoor kunnen worden benadeeld. De AFM verwijst hierbij naar een eerdere publicatie, de AFM Consumentenmonitor3, waaruit blijkt dat vooral consumenten met een lagere opleiding en lagere inkomensgroepen minder vaak overstappen van verzekering dan consumenten met een hogere opleiding en hogere inkomensgroepen. Ook stappen oudere consumenten minder vaak over dan jongere consumenten. Gelet op deze bevindingen deel ik de zorgen dat margepersonalisatie mogelijk vooral kwetsbare klanten raakt.
Ik heb geen andere feitelijke gegevens beschikbaar dan hetgeen de AFM hierover heeft gepubliceerd.
Bent u bekend met het rapport «Polisverschillen en consumentenkeuzes in de zorgverzekeringsmarkt» van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) uit juni 2024?2
Ja, hiermee ben ik bekend.
Bent u bekend met het feit dat er in 2023 voor ruim 8,7 miljoen euro premiebetalers een goedkoper (bijna) gelijk alternatief was, waarmee zij in totaal 900 miljoen euro teveel betaalden?
Deze cijfers zijn afkomstig van het voornoemde rapport en hiermee ben ik bekend.
Kunt u delen welke stappen u heeft gezet en zal zetten om dergelijke polisverschillen en margepersonalisatie te verminderen?
De Minister van VWS is in de brief (datum 12 juni 20255) over het contracteer- en overstapseizoen ingegaan op het onderwerp van polisverschillen omdat de observaties van de NZa betrekking hebben op zorgverzekeringen.
Verder kan worden opgemerkt dat de AFM in haar rapport stelde dat margepersonalisatie mogelijk kan leiden tot overtreding van de wettelijke productontwikkelingsnorm. Deze norm houdt in dat financiële ondernemingen beschikken over adequate procedures en maatregelen die waarborgen dat bij de ontwikkeling van het financieel product op een evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de belangen van de consument. Onderdeel hiervan is dat de producten kostenefficiënt zijn voor de klant. De AFM merkt daarbij op dat de betreffende verzekeraars zijn aangesproken op mogelijke margepersonalisatie en dat de AFM de komende periode met die verzekeraars in gesprek zal treden over naleving van de productontwikkelingsnorm. Tevens zal de AFM bekijken of er inderdaad sprake is van overtreding van de productontwikkelingsnorm. Het is aan de toezichthouder om indien nodig op te treden. Aangezien dit ook mogelijk is op grond van bestaande wetgeving is er momenteel geen aanleiding voor verdere stappen door het kabinet.
Kunt u inzichtelijk maken hoe transparantie en vergelijkbaarheid van verschillende verzekeringen vergroot kunnen worden?
De NZa constateert dat er nog steeds veel polissen zijn die veel op elkaar lijken. De NZa voert daarom momenteel een onderzoek uit naar de informatieverstrekking over op elkaar lijkende polissen en of die informatieverstrekking voldoet aan de eisen van de Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten (TH/NR-027). De Minister van VWS heeft in eerdergenoemde brief aangegeven dit initiatief te ondersteunen. Daarnaast zijn er verschillende vergelijkingssites voor iedereen beschikbaar waarop zorgverzekeringen vergeleken kunnen worden.
Ten aanzien van verzekeringen anders dan zorgverzekeringen ziet het kabinet geen rol voor de overheid om de vergelijkbaarheid van het productaanbod te vergroten. Het is aan verzekeraars zelf om voldoende duidelijk inzicht te bieden onder welke voorwaarde een verzekering wordt verstrekt. Zij zijn daarbij gebonden aan wettelijke normen met betrekking tot de informatieverstrekking, welke hoofdzakelijk volgen uit afdeling 8.1 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft. Deze regels zijn erop gericht consumenten in staat te stellen een weloverwogen oordeel te kunnen vormen over de verzekeringen. Verzekeraars hebben zich in dit kader ook vanuit zelfregulatie verbonden aan de Gedragscode informatieverstrekking van het Verbond van Verzekeraars.
Hoe kijkt u naar een verbod op dergelijke verschillen in premies zoals in het Verenigd Koninkrijk is ingevoerd?
Sinds januari 2022 is het in het Verenigd Koninkrijk bij woning- of autoverzekeringen verboden om hogere premies te rekenen voor een verlening bij bestaande klanten ten opzichte van nieuwe klanten, wanneer het risicoprofiel van de betreffende klanten en het gebruikte verkoopkanaal gelijk zijn. Op dit moment wordt een dergelijke maatregel in Nederland niet overwogen. Zoals de AFM in haar publicatie opmerkt, kan de praktijk van margepersonalisatie in strijd zijn met bestaande wettelijke normen. Een aanvullend specifiek wettelijk verbod is daarom niet nodig.
Bent u bekend met het nieuwsbericht van de ACM van 16 januari 2025 waaruit blijkt dat de meerderheid van de telecomabonnementen «slapend» zijn, en soms duurder dan die voor nieuwe klanten?3
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u delen welke stappen u heeft gezet en zal zetten om ongegronde prijsverschillen te verminderen en de marktdynamiek te verbeteren?
De ACM ziet als onafhankelijke markttoezichthouder toe op de telecommarkt. Daartoe behoort toezicht op prijzen en marktdynamiek. De ACM heeft naar aanleiding van haar marktbeschouwing van de telecommarkt van januari 2025 aangekondigd te onderzoeken waarom internetabonnementen in de laagste snelheidscategorie (onder de 100 Mbps) duurder zijn dan snellere abonnementen. Ook gaat de ACM er op toezien dat telecomaanbieders klanten actief informeren over hun contractstatus en de voordeligste tarieven.7 Ik zie met belangstelling deze vervolgstappen tegemoet. Daarnaast heb ik onderzoek laten verrichten naar de prijsverschillen van internet in Nederland ten opzichte van het buitenland. Dat onderzoek is op 1 september 2025 gepubliceerd8.
Heeft het in ministerie in beeld waarom mensen weinig overstappen bij telecomabonnementen?
Ik heb kennis genomen van het consumentenonderzoek van Motivaction9, dat in opdracht van de ACM is uitgevoerd ten behoeve van de Telecommonitor 2024. Dit onderzoek schetst een beeld over het overstapgedrag van consumenten. Er is sprake van een lichte groei in het aantal consumenten dat zich oriënteert op andere abonnementen en/of daadwerkelijk overstapt. De belangrijkste redenen daarvoor zijn, al dan niet in combinatie, de mogelijke besparingen op kosten, de afloop van de contractperiode, een overstap naar glasvezel, of een andere samenstelling van het abonnement. De groep consumenten die niet overstapt is nog wel groter. De belangrijkste redenen voor deze groep consumenten om niet over te stappen zijn vooral de tevredenheid over de prijzen en dienstverlening en de combinatievoordelen van vaste en mobiele telecommunicatie abonnementen.
Kunt u de Kamer informeren over mogelijkheden om overstappen te vergemakkelijken en te stimuleren, juist voor mensen die het meest gebaat zouden zijn bij de mogelijke besparingen die hier het geval van zouden kunnen zijn?
Zie antwoord op vraag 9.
Hoe denkt u over een beperking op prijsdiscriminatie, waarbij bestaande klanten bij verlenging niet een hogere prijs mogen krijgen dan op dat moment geldt voor nieuwe klanten met hetzelfde product?
Zie antwoord op vraag 13 hieronder.
Hoe denkt u over een beperking op prijsdiscriminatie, waarbij bestaande klanten bij verlenging van hun telecomabonnement niet een hogere prijs mogen krijgen dan op dat moment geldt voor nieuwe klanten met hetzelfde product?4
Ook dit ligt op het terrein van de ACM. Voorts verwijs ik naar het antwoord op vraag 9, waarin is genoemd dat de ACM heeft aangegeven actief toe te zien op het informeren van hun klanten over contractstatus en voordeligste tarieven van telecomabonnementen.
De vergoeding van fysiotherapie als behandeling van endometriose |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de reden dat endometriose niet op de lijst van chronische aandoeningen staat waarvoor fysiotherapie wel vergoed wordt? Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat fysiotherapie een bewezen effectief onderdeel is van de behandeling voor endometriose?1
Ik ga ervan uit dat u met «de lijst van chronische aandoeningen waarvoor fysiotherapie wordt vergoed» doelt op bijlage 1 van het Besluit zorgverzekering (Bzv), ook wel de «chronische lijst» genoemd. De basis voor de lijst is het Nivel-rapport De omvang van fysiotherapeutische behandeling naar verschillende patiëntencategorieën uit 1995. Endometriose werd in dit rapport niet expliciet genoemd.
Aandoeningen kunnen aan bijlage 1 van het Bzv worden toegevoegd wanneer de behandeling daarvoor voldoet aan het wettelijke criterium «de stand van de wetenschap en praktijk»2. In andere woorden, of het effectief is. Zorginstituut Nederland (hierna: het Zorginstituut) beoordeelt dit en adviseert hierover. Het Zorginstituut kan dit uit eigen beweging doen, of op verzoek van de politiek of veldpartijen. Voor fysiotherapie bij endometriose heeft geen beoordeling plaatsgevonden.
Naar aanleiding van uw vragen heb ik het Zorginstituut verzocht de systematische review van Abril Coello et al. (2023), waar u in uw vraag naar verwijst, door te nemen. Het Zorginstituut heeft mij laten weten dat er geen onomstotelijk wetenschappelijk bewijs is dat fysiotherapie effectief is bij vrouwen met endometriose. In de systematische review zijn namelijk verschillende soorten behandelingen3 samengevoegd. Niet al deze behandelingen vallen binnen het beroepsprofiel van de fysiotherapeut. Daarnaast zijn de effecten direct na de behandeling gemeten, en zijn de effecten op de langere termijn onbekend. Bovendien is het de vraag of de effecten klinisch relevant4 zijn.
Bent u ervan op de hoogte dat endometriose leidt tot veel klachten voor vrouwen die hieraan lijden en als gevolg daarvan een grote impact heeft op hun leven?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Endometriose heeft een grote impact op het dagelijkse leven van vrouwen door onder andere hevige pijnklachten, mogelijke onvruchtbaarheid en negatieve gevolgen op de fysieke en mentale gezondheid. Mede daarom zet ik met de recent gelanceerde Nationale Strategie Vrouwengezondheid5 in op de verbetering van de gezondheid van vrouwen met bijvoorbeeld endometriose, zodat zij tijdig passende zorg en ondersteuning ontvangen.
In het document van WOMEN Inc., waar u in vraag 3 naar verwijst, staat dat het ongeveer 7 tot 10 jaar duurt voordat de diagnose endometriose wordt gesteld en een adequate behandeling wordt gestart. Dit leidt tot veel onnodig lijden voor vrouwen en niet-passende zorg. Ook het Zorginstituut wijst mij hierop. Daarom vind ik vroege diagnostiek bij endometriose een belangrijk verbeterpunt. Veldpartijen zijn hiermee al aan de slag gegaan via een financiële bijdrage van ZonMw. In een consortium werken zij aan het bouwen van een platform waarin alle informatie over endometriose overzichtelijk bij elkaar gebracht wordt en geschikt is om te gebruiken door patiënten, zorgverleners en geïnteresseerden. Binnenkort wordt dit platform rondom endometriose gelanceerd.
Bent u ervan op de hoogte dat endometriose leidt tot € 2,3 miljard aan verzuim per jaar?2
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Bent u bereid om in gesprek te treden met vrouwen die lijden aan endometriose en fysiotherapeuten om te horen wat de toegevoegde waarde zou zijn van het vergoeden van fysiotherapie bij endometriose?
Ik ben altijd bereid over de vergoeding van deze zorg in gesprek te gaan met vrouwen die lijden aan endometriose en met de behandelaars die bij hun zorg betrokken zijn. Ik kan echter zelf geen inhoudelijk oordeel vellen over de toegevoegde waarde van een behandeling. Dat is aan de betrokken beroepsgroepen, zorgverzekeraars en patiënten(vertegenwoordigers).
Bent u bereid om het Zorginstituut te vragen om te beoordelen of endometriose alsnog aan de lijst met chronische aandoeningen kan worden toegevoegd?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is het allerminst zeker dat fysiotherapie effectief is voor de behandeling van endometriose. Als de zorg niet effectief is, dan kan het niet vergoed worden uit het basispakket. Daarom vind ik het op dit moment belangrijker dat de relevante veldpartijen goed onderzoek uitvoeren naar de effectiviteit van fysiotherapie bij endometriose.
In hoeverre wordt de vraag welke behandelingen voor vrouwspecifieke en vrouwsensitieve aandoeningen worden vergoed ook meegenomen in de Nationale Strategie Vrouwengezondheid?
In de Nationale Strategie Vrouwengezondheid wordt niet ingegaan op de vraag welke behandelingen voor vrouwspecifieke en vrouwsensitieve aandoeningen worden vergoed. Wel richt het zich op het opschalen van reeds beschikbare kennis over vrouwspecifieke gezondheidsproblematiek. Ook richt het zich op het faciliteren van passende zorg en ondersteuning voor vrouwen.
Bent u het ermee eens dat het feit dat fysiotherapie niet volledig in het basispakket is opgenomen dit soort onuitlegbare verschillen in vergoedingen veroorzaakt? Zo ja, bent u bereid om fysiotherapie alsnog op te nemen in het basispakket?
Ik deel uw opvatting niet. Om voor vergoeding uit het basispakket in aanmerking te komen, moet de effectiviteit van zorg aantoonbaar zijn. Dit is voor een groot deel van de fysiotherapie (nog) niet het geval, zoals het Zorginstituut stelt7. Daarom ben ik niet bereid om fysiotherapie alsnog volledig op te nemen in het basispakket. Wel ben ik bereid om te kijken of onderdelen van de fysiotherapeutische zorg aan het basispakket toegevoegd kunnen worden als deze effectief blijken te zijn.
Therapie voor kinderen met uitputtingsziekte ME/CVS in twijfel getrokken |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Therapie voor kinderen met uitputtingsziekte ME/CVS in twijfel getrokken» en de reactie hierop van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)? Hoe beoordeelt u deze berichtgevingen?1, 2
Ik vernam dit via de media en voel mee met de kinderen – en hun ouders en verzorgers – die te kampen hebben met ME/CVS. Het gezamenlijk optrekken van ouders en patiënten met zorgprofessionals in het zoeken naar passende zorg, met respect voor verschillende perspectieven én met behoud van professionele ruimte, zie ik als de basis voor goede en veilige zorg. Als Minister ga ik niet over de diagnose of de behandeling van patiënten, dat is het werkdomein van de arts. De overheid bemoeit zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan het zorgveld om gezamenlijk, middels professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de vraag wat goede zorg is, en aan de manier waarop zij medisch inhoudelijke zorg verlenen.
Klopt het dat cognitieve gedragstherapie (CGT) in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk uit de richtlijnen voor ME/CVS is geschrapt vanwege het risico op verslechtering van de klachten bij patiënten, met name door post-exertionele malaise? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de behandeling van ME/CVS in Nederland gehad? En hoe verhouden eventuele nieuwe inzichten in het buitenland zich tot de Nederlandse richtlijnen?
Als Minister van VWS ga ik niet over zorginhoudelijke afwegingen. Medisch specialisten zijn de deskundigen op dit terrein. Zij handelen in het belang van de patiënt op basis van de best beschikbare medische kennis en houden wetenschappelijke ontwikkelingen in de gaten, dragen hieraan bij en staan open voor voortschrijdend inzicht. De NVK heeft mij laten weten dat er geen internationale consensus bestaat dat CGT/Graded Excercise Therapy (GET) inherent schadelijk is. Het is volgens de kinderartsen een complexe wetenschappelijke discussie waarbij nuance essentieel is om recht te doen aan zowel de patiëntbelangen als behandelkeuzes in de praktijk.
Klopt het dat de Gezondheidsraad in 2018 adviseerde dat CGT in combinatie met het opbouwen van conditie soms, maar te vaak niet een adequate behadeling is voor ME/CVS? Zo ja, hoe is hierop gereageerd door het werkveld en patiënten(organisaties)?
De adviezen van de Gezondheidsraad stoppen niet bij een wetenschappelijke analyse, maar geven ook blijk van inzicht in de uitvoeringspraktijk en in de maatschappelijke, politieke en bestuurlijke context waarin de adviezen landen. Dat vergroot de kans dat de adviezen worden opgevolgd en leiden tot verbeteringen. De Gezondheidsraad ziet CGT en GET niet als schadelijk op zichzelf, maar pleit voor zorgvuldige, vrijwillige toepassing, passend bij de individuele patiënt. Ze neemt afstand van generalisaties in beide richtingen: noch als panacee, noch als per definitie schadelijk. Ik heb geen overzicht van de reacties op de aanbevelingen van de Gezondheidsraad vanuit zowel het zorgveld als vanuit de patiënten en hun vertegenwoordigers en zie het ook niet als mijn rol om dit overzicht te creëren. Ik heb er vertrouwen in dat zowel de betrokken zorgprofessionals als de patiëntenorganisaties de adviezen van de Gezondheidsraad ter harte nemen.
Zijn er bij u signalen bekend over de zorgen en twijfels van ouders over de huidige therapieën voor kinderen met ME/CVS? Wat wordt er gedaan om de zorgen bij deze ouders weg te nemen?
Ik heb via de media, waar u ook aan refereert, vernomen dat er zorgen en twijfels leven bij één van de patiëntenverenigingen en de bij deze betreffende vereniging aangesloten patiënten en hun ouders/verzorgers. De bron is – naar ik begrijp – een enquête van de ME/CVS Vereniging onder 250 gezinnen. Ik roep de patiënten, hun ouders/verzorgers, en de betrokken zorgprofessionals op om constructief met elkaar in gesprek te blijven zodat alle patiënten de voor hen beste passende behandeling kunnen blijven krijgen. Vertrouwen is hiervoor een belangrijke voorwaarde. De patiëntenverenigingen en de NVK kunnen daar, samen met de Vereniging voor Gedrags- en Cognitieve therapieën (VGCt), gezamenlijk een voortrekkersrol in nemen.
Hoe wordt momenteel geborgd dat jonge patiënten en hun ouders volledig worden geïnformeerd over de mogelijke risico’s van CGT bij ME/CVS?
De verantwoordelijkheid hiertoe ligt bij de verantwoordelijke zorgprofessionals, niet bij de Minister van VWS. In het algemeen, en dus ook in dit geval, is in Nederland het principe van Samen Beslissen leidend, ook bij kinderen met ME/CVS. Dit betekent dat behandeldoelen en behandelkeuzes altijd in goed overleg tussen de behandelaar, ouders en het kind tot stand komen.
Bent u op de hoogte van signalen dat ouders die CGT voor hun kind weigeren of hierover van mening verschillen met artsen, soms worden geconfronteerd met meldingen bij Veilig Thuis? Hoe vaak komt dit voor?3
Ik heb dit vernomen via de media. Gemeenten zijn de opdrachtgever van de Veilig Thuis-organisaties. Ik ben niet bekend met de meldingen en met het aantal meldingen.
Klopt het dat het principe van Samen Beslissen ook bij kinderen met ME/CVS leidend is, en behandeldoelen en -keuzes dus altijd in overleg tussen ouders, arts en (indien mogelijk) het kind tot stand komen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de zorgen van ouders over CGT als behandelmethode bij ME/CVS een eventuele meldingen die hieruit voortvloeien bij Veilig Thuis?
Graag verwijs ik naar de reactie van Veilig Thuis op het bericht van de NOS op 30 mei 2025.4
Is een aparte categorie richtlijnen voor Post-Acute Infectiesyndromen, zoals ME/CVS en long covid wat u betreft nodig om artsen te helpen post-exertionele malaise beter te herkennen?
Het antwoord op deze vraag is niet aan mij – als Minister van VWS – maar aan de betrokken medische professionals. Ik ga niet over de inhoud van zorg.
Op welke manieren wordt er op dit moment geïnvesteerd in biomedisch onderzoek naar ME/CVS bij kinderen en jongeren in Nederland?
ZonMw financiert een tienjarig onderzoeksprogramma waarin speciale aandacht is voor de inclusie van jongeren met ME/CVS. Momenteel loopt bijvoorbeeld een onderzoeksproject naar het in kaart brengen van stofwisseling en afweercellen van volwassen en adolescente ME/CVS patiënten.
Deelt u de mening dat kennis die wordt opgedaan in post covid expertisecentra bij kan dragen aan de kennis over en behandelmethoden voor ME/CVS? Zo ja, hoe bevordert u deze uitwisseling?
Kennisuitwisseling, kruisbestuiving en open staan voor innovatieve ideeën en innovaties zijn voorwaardelijk om kennis te bevorderen en te versnellen. Zowel binnen en tussen domeinen, in de kliniek en in de labs, als ook met internationale partners. Ik investeer in biomedisch onderzoek zodat we kennis vergaren waarmee de diagnose en behandeling verbeterd kan worden. ZonMw, van waaruit het onderzoeksprogramma ME/CVS loopt, faciliteert biomedisch onderzoek en stimuleert het gebruik van de ontwikkelde kennis.
Op welke manieren krijgen artsen ondersteuning in het toepassen van nieuwe inzichten en behandelmethodes bij ME/CVS of voor het herkennen van dit ziektebeeld? Is deze ondersteuning wat u betreft voldoende? Hoe kan deze ondersteuning verder verbeterd worden zodat nieuwe wetenschappelijke inzichten sneller kunnen worden toegepast?
De medische opleidingen zijn verantwoordelijk voor het raamplan geneeskunde dat de basis is voor de opleiding tot arts. De beroepsgroepen voeren de regie over nascholing. Ik laat het oordeel of de huidige ondersteuning voldoende is, en of dit kan verbeteren, dan wel kennis versneld kan worden daarom aan de professionals.
Bent u bekend met de berichten «Patiënten met een darmontsteking staan maanden op wachtlijsten: onverantwoord» en «Manon wachtte 7 maanden op darmoperatie: impact van darmziekte wordt onderschat»?1, 2
Ja.
Wat is uw reactie op de bevinding van het MDL Fonds dat de gemiddelde wachttijd voor operaties bij mensen met chronische darmontsteking 22 weken is in plaats van de norm van 7 weken, die wordt gesteld op basis van de «Treeknorm» van 7 weken voor niet-spoedeisende zorg, die is vastgesteld door artsen en zorgverzekeraars?
Dat mensen langer dan de Treeknorm op zorg moeten wachten, is een probleem. Het is erg vervelend voor patiënten als zij hierdoor lang(er) met klachten door moeten lopen. Het heeft invloed op de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg. Het baart mij dan ook zorgen dat de gemiddelde wachttijd voor een operatie bij mensen met chronische darmontsteking ruim driemaal zo lang is als de Treeknorm. Ik herken het probleem breder binnen de zorg en ook binnen de medisch specialistische zorg: ook voor andere interventies zijn de wachttijden boven de Treeknorm.
Bent u op de hoogte van de grootte van deze groep patiënten met ernstige, niet-omkeerbare darmschade en soms levensbedreigende ziekteverschijnselen zoals sepsis, peritonitis (buikvliesonsteking) en ernstige vernauwingen die op de wachtlijst staan voor een operatie?
Nee. Ik heb geen inzicht in deze specifieke aantallen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt toezicht op de toegankelijkheid van zorg en monitort daarvoor onder andere de wachttijden. De NZa publiceert drie keer per jaar de Monitor Toegankelijkheid met de wachttijden in de medisch specialistische zorg (diagnostiek, polikliniek en behandelingen). Deze monitor bevat geen gedetailleerde informatie over de omvang van de wachtlijst voor specifieke patiëntengroepen.
Deelt u de analyse van de directeur van het MDL Fonds dat de wachttijden «Onverantwoord lang» zijn en dat 22 weken «echt veel te lang voor mensen die zo ziek zijn dat ze levensbedreigende complicaties hebben»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat moet hier volgens u aan gedaan worden en wat kunt u hierin betekenen?
Veldpartijen hebben een belangrijke rol in het bewaken van de toegankelijkheid in de medisch specialistische zorg. Het is aan zorgaanbieders om via goede triage en samenwerking te zorgen dat patiënten met de meest urgente zorgvraag tijdig geholpen worden. De zorgaanbieder is verplicht om patiënten die langer dan de Treeknormen wachten actief te wijzen op de mogelijkheid van zorgbemiddeling via hun zorgverzekeraar, zodat zij sneller passende zorg kunnen krijgen. Zorgverzekeraars zijn op hun beurt verantwoordelijk voor het inkopen van voldoende kwalitatief goede zorg en, in geval van wachttijden, voor het op verzoek bemiddelen van patiënten naar aanbieders die tijdig goede zorg kunnen leveren.
Het is belangrijk dat we ons blijven inzetten voor korte(re) gemiddelde wachttijden en dat we ervoor zorgen dat mensen met urgente problemen tijdig zorg ontvangen. Mijn voorgangers hebben al ingezet op het maken van bestuurlijke afspraken over transparantie van wachtlijstinformatie en het verbeteren van wachttijdinformatie op ZorgkaartNederland. In het onderhandelaarsakkoord van het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA) zijn verdere afspraken gemaakt om de toegankelijkheid van de zorg te borgen. Deze afspraken gaan over het verbeteren van inzicht in de wachttijden, het mogelijk maken van actieve wachtlijstbemiddeling en het versterken van triage.
Waarom wordt er geen goede landelijke registratie bijgehouden voor patiënten die lijden aan de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa (IBD-patiënten)?
Op dit moment bestaat er nog geen kwaliteitsregistratie voor patiënten met de aandoening inflammatoire darmziekten (IBD), zoals de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa.
Om te leren en te verbeteren kunnen er landelijke kwaliteitsregistraties worden opgezet. Een wetenschappelijke vereniging is zelf verantwoordelijk voor het initiatief om een kwaliteitsregistratie op te zetten. In dit geval is het aan de Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen (NVMDL) om het initiatief te nemen tot het opzetten van een dergelijke registratie. Zij kunnen daarbij een beroep doen op Stimuleringsgelden Kwaliteitsinstrumenten Medisch Specialistische Zorg (SKMS-gelden) om een registratie op te starten voor zowel financiële als procesmatige ondersteuning.
Bent u bereid om het Dutch Institute for Clinical Auditing (DICA) te vragen om een registratie te gaan bijhouden van deze specifieke groep patiënten?
Het opzetten van een kwaliteitsregistratie is de verantwoordelijkheid van de betreffende wetenschappelijke verenigingen. De NVMDL pakt het opzetten van een kwaliteitsregistratie voor IBD-patiënten inmiddels ook op.
Is het u bekend of er een normering bestaat voor aanvaardbare wachttijden voor een operatie voor IBD-patiënten?
De Treeknorm voor klinische behandelingen is 7 weken. De NVMDL geeft aan dat er, naast de Treeknorm, geen specifieke landelijke norm voor aanvaardbare wachttijden bij IBD-operaties bestaat.
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zicht op de duur van de wachttijd voor een operatie voor deze groep patiënten van gemiddeld vijf maanden, die kan oplopen tot een jaar?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, is de NZa verantwoordelijk voor het toezicht op de toegankelijkheid van zorg. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg en is niet verantwoordelijk voor het handhaven van de Treeknormen. Als er sprake is van een (potentieel) risico voor de kwaliteit of veiligheid, bijv. op basis van signaal van de NZa, dan kan de IGJ optreden. Overigens is het aan aanbieders om met behulp van triage en samenwerking ervoor te zorg dat patiënten met urgente klachten tijdig geholpen worden. Zo kunnen patiënten rekenen op spoedzorg wanneer zij dat nodig hebben.
Houdt de IGJ, gezien de ernst van het ziektebeeld bij een opvlamming en de ondraaglijke pijn die vrijwel niet te bestrijden is, toezicht op het handhaven van de algemene Treeknorm voor niet-spoedeisende zorg van maximaal zeven weken wachttijd voor een operatie voor deze specifieke groep patiënten?
Zie antwoord vraag 8.
Zo nee, bent u bereid om de IGJ te vragen om toezicht te gaan houden, of te verbeteren, opdat de Treeknorm voor deze groep patiënten wordt gehaald?
De NZa, en niet de IGJ, houdt toezicht op de toegankelijkheid van zorg en ziet toe op de naleving van de zorgplicht door zorgverzekeraars. Daarbij verwijs ik ook naar het antwoord bij vraag 4, waarin ik heb aangegeven dat veldpartijen een belangrijke rol hebben in het bewaken van de toegankelijkheid in de medisch specialistische zorg.
Hoe beoordeelt u het voorstel van MDL Fonds om operaties voor patiënten met chronische darmziekten op te nemen in de OK-programma’s van ziekenhuizen, en om de registratie bij deze groep te verbeteren? En bent u bereid hierover in gesprek te gaan met ziekenhuizen, zorgprofessionals en patiëntenorganisaties en hierover de Kamer voor het einde van jaar over te informeren?
Het verbeteren van de toegang tot zorg is belangrijk voor IBD-patiënten, maar dit moet gebeuren binnen de bredere context van druk op de medisch specialistische zorg en lange wachttijden voor meerdere patiëntengroepen. Daarom zijn in het AZWA concrete afspraken gemaakt met zorgpartijen om de toegankelijkheid te verbeteren. De verantwoordelijkheden voor de verdeling van operatietijd en prioritering van ingrepen liggen bij de zorgaanbieders en beroepsgroepen, niet bij de Minister van VWS.
Daarnaast wordt ingezet op betere kwaliteitsregistraties om de kwaliteit van zorg te verbeteren. De afgelopen jaren heb ik daarom samen met de partijen van het Bestuurlijke Overleg Kwaliteit medisch specialistische zorg hard gewerkt aan het verbeteren en professionaliseren van het kwaliteitsregistratielandschap. Hierbij biedt het in uw Kamer aangenomen wetsvoorstel Kwaliteitsregistraties Zorg een belangrijke juridische basis. Specifiek is voor IBD een uitkomstenset ontwikkeld binnen het programma Uitkomstgerichte Zorg, in samenwerking met de wetenschappelijke vereniging. Ik moedig partijen aan om in gesprek te blijven over verdere stappen naar een landelijke kwaliteitsregistratie, maar ziet op dit moment geen verdere rol voor mijzelf.
«Onverantwoord» (Patiënten met een darmontsteking staan maanden op wachtlijsten: «Onverantwoord» – RTV Noord)
Het bericht ‘Groot tekort UWV-keuringsartsen, wachtlijst dreigt op te lopen van 30.000 naar 100.000’ |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groot tekort UWV-keuringsartsen, wachtlijst dreigt op te lopen van 30.000 naar 100.000»?1
Ja. Dit artikel is verschenen naar aanleiding van de Kamerbrief die ik op 11 juni jl. aan uw Kamer heb gestuurd2.
In hoeverre was het volgens u voorzienbaar dat de wachtlijst voor een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen(WIA)-claimbeoordeling bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV) in deze mate (naar verwachting) zal gaan oplopen?
Vorig jaar heb ik aangegeven dat de verwachting is dat de achterstanden de komende jaren weer zullen gaan oplopen en dat deze oploop niet binnen het huidige stelsel opgelost kan worden. Daarvoor is het verschil tussen de vraag en het aanbod naar sociaal-medische beoordelingen te groot. Er is een herziening van het stelsel nodig om de problematiek op te lossen3. Ik heb destijds niet expliciet gemaakt wat de prognose voor de komende jaren was, maar dat heb ik nu wel gedaan omdat deze dermate negatief is.
Dat de achterstanden zo zouden oplopen als ik in de brief van 11 juni jl. heb geschetst, had ik niet voorzien. Het aantal beoordelingen dat UWV de komende jaren kan doen neemt fors af doordat UWV-artsen die als zelfstandige voor UWV werken vanaf dit jaar niet meer in zal huren. UWV is deze inhuur momenteel aan het afbouwen. Daarnaast worden er meer mensen ziek, die uitvallen op hun werk en een beroep moeten doen op het arbeidsongeschiktheidsstelsel. Dit komt doordat er meer mensen werken en de AOW-leeftijd stijgt, waardoor de verzekerde populatie toeneemt. Daarnaast stijgt het aantal aanvragen als gevolg van post-covid en psychische klachten.
Herkent u de observatie dat het tekort aan verzekeringsartsen al langere tijd speelt bij het UWV?
Het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid staat al een aantal jaar onder druk. Vanaf 2015 is de vraag naar sociaal-medische beoordelingen groter dan het aantal beoordelingen dat UWV kan verrichten en is er sprake van een mismatch. De achterstanden van sociaal-medische beoordelingen zijn de afgelopen jaren opgelopen en lopen nog steeds op. De afgelopen periode heb ik daarom verschillende maatregelen genomen om de oploop van de achterstanden te dempen en om de negatieve gevolgen die daardoor optreden te beperken. Meest recent heb ik bij de voorjaarsbesluitvorming van dit jaar extra middelen geregeld om UWV te ondersteunen bij de omslag naar sociaal-medische centra (SMC’s). Ook ben ik voornemens de 60-plusmaatregel opnieuw in te voeren van 1 september 2025 tot 1 september 2027. Tot slot ben ik voornemens het tijdelijke kwijtscheldingsbeleid van WIA-voorschotten structureel en binnenwettelijk te maken.
Deelt u in dat geval de mening dat het tekort aan verzekeringsartsen een gegeven is waar het UWV ook zélf beter op moet sturen? Zo niet, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat UWV zelf ook beter moet sturen op het slim inzetten van de beschikbare verzekeringsartsen. Daarnaast blijft de mismatch van sociaal-medische beoordelingen het resultaat van de vraag naar beoordelingen enerzijds en het aantal beoordelingen dat UWV kan uitvoeren met de beschikbare capaciteit anderzijds. UWV kan slechts beperkt sturen op de vraag, en er zijn al jaren actieve wervingsstrategieën om artsen aan te trekken, op te leiden en te behouden. UWV werkt daarnaast hard aan de vormgeving van SMC’s. Deze transitie is erop gericht om kwantitatieve en kwalitatieve verbeteringen te realiseren in de sociaal-medische dienstverlening. Er ligt voor UWV de komende jaren een belangrijke opgave om te sturen op de verdere ontwikkeling van SMC’s. Om ervoor te zorgen dat UWV deze inspanning kan doorzetten, zijn in de afgelopen voorjaarsbesluitvorming middelen vrijgemaakt, structureel € 36 miljoen. Het geld dat ik hiermee investeer is niet vrijblijvend; ik heb met UWV een prestatieafspraak gemaakt die ziet op het verhogen van de productiviteit, zodat ik inzicht krijg in de effecten van de investering. Ik blijf daarnaast in gesprek met UWV hoe deze doelstelling ook past binnen alle maatregelen om de kwaliteit van de sociaal-medische dienstverlening te verbeteren.
Hoe verklaart u dat slechts 72 fte's aan zzp-artsen verantwoordelijk zijn voor ongeveer 20% van het totaal aantal claimbeoordelingen?
Eind 2024 werkten er voor UWV 739 FTE aan artsen, waarvan 72 fte extern werd ingehuurd (10%). Extern ingehuurde artsen zijn verantwoordelijk voor ongeveer 20% van het totaal aantal WIA-claimbeoordelingen, maar beslaan minder dan 20% van de artsencapaciteit. Dit komt doordat extern ingehuurde artsen bijna volledig ingezet worden bij de WIA-claimbeoordeling en minder bij overige sociaal-medische beoordelingen. De andere beoordelingen die UWV verricht zijn onder andere voor de Wajong en Ziektewet. Als gekeken wordt naar het aandeel van extern ingehuurde artsen van het totaal aantal sociaal-medische beoordelingen, ligt dat percentage rond de 8%.
Bent u bereid om met het UWV in gesprek te gaan over hoe een oplossing kan worden gevonden voor de uitstroom van verzekeringsartsen op zzp-basis als gevolg van het opheffen van het handhavingsmoratorium? Zo niet, waarom niet?
Ik ben doorlopend met UWV in gesprek over oplossingen voor de mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische beoordelingen. Dit uiteraard binnen de kaders van wet- en regelgeving, waaronder de wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (wet DBA). UWV doet er alles aan om betreffende verzekeringsartsen te behouden. De artsen die bij UWV werken via een ZZP-constructie hebben meerdere keren een aanbod gekregen om bij UWV in dienst te treden. Dit aanbod blijft de komende tijd van kracht.
Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen in aanvulling op het bestaande strategische personeelsplan van het UWV om het capaciteitsprobleem binnen de sociaal-medische dienstverlening terug te dringen?
De maatregelen die ik neem zijn erop gericht om de druk op UWV te verlichten door de vraag naar sociaal-medische beoordelingen te dempen. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl., hanteert UWV al jarenlang diverse wervingsstrategieën om artsen aan te trekken. Dit omvat onder meer het uitbreiden van coschappen, een proef met het werven van artsen uit het buitenland, actieve werving via sociale media, de inzet van professionele wervingsbureaus en ambassadeurs, aanwezigheid op beurzen en uitgebreide mogelijkheden voor artsen om binnen UWV mee te lopen.
Het structurele tekort aan verzekeringsartsen maakt het noodzakelijk om ook te kijken naar aanpassingen in de organisatie en vormgeving van het werk, bijvoorbeeld middels taakdelegatie- en ondersteuning.
Deelt u de mening dat preventie een centrale plek moet krijgen in ons arbeidsongeschiktheidsstelsel? Zo ja, op welke wijze?
Ja, preventie is van groot belang voor de houdbaarheid van ons ziekte- en arbeidsongeschiktheidsstelsel. Hierbij kan het gaan om bijvoorbeeld preventie van uitval door werk en om preventie van instroom in ons stelsel. De regels op het terrein van arbeidsomstandigheden beogen dat iedereen gezond en veilig werkt en dat mensen niet ziek worden of overlijden door hun werk en geen arbeidsongeval krijgen. Daar werkt het kabinet hard aan. De naleving van de verplichtingen uit de Arbowet, zoals het hebben van een actuele Risico-Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) met bijbehorend plan van aanpak, blijft met name in het mkb achter. Daarom wordt bijvoorbeeld onderzocht welke financiële prikkels werkgevers kunnen stimuleren meer werk te maken van preventie, zodat het aantal ongevallen, gezondheidsproblemen, zieken en doden op en door werk vermindert. De SER roept ook op tot versterking van preventie en betere uitvoerbaarheid en effectiviteit van arboregels. De Staatssecretaris Participatie en Integratie zal u over dit SER-advies in het najaar nader informeren.
Door risico’s vroegtijdig te signaleren en maatregelen te nemen voordat gezondheidsklachten ontstaan, kunnen verzuim en arbeidsongeschiktheid worden voorkomen. Preventieve arbeidsgerelateerde zorg is daarbij cruciaal. Via het subsidieprogramma Innovatieve Arbozorg wordt een impuls gegeven aan nieuwe ideeën, werkwijzen en samenwerkingen op het terrein van arbozorg, met focus op preventie en blijvende resultaten. Als iemand door ziekte is uitgevallen, wordt door de werkgever en werknemer samen er alles aan gedaan om te zorgen dat iemand op een duurzame manier terug kan keren naar werk. Dat geldt ook voor de re-integratieverplichtingen van ZW-gerechtigden met UWV of bij eigenrisicodragerschap samen met de voormalige werkgever. Ook de voorgenomen beleidsagenda duurzame inzetbaarheid draagt bij aan het voorkomen van uitval door werk.
Hoe is het UWV volgens u in staat om enerzijds om te gaan met dit toenemende capaciteitsprobleem en anderzijds de kwaliteit van de sociaal-medische dienstverlening weer op orde te krijgen?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl. en bij het antwoord op vraag 3, tref ik diverse maatregelen om de achterstanden minder snel te laten oplopen. Ik vind het van groot belang dat de capaciteitsproblemen niet ten koste gaan van de kwaliteit. Om die reden heb ik met UWV afgesproken dat er dit jaar nog geen productiviteitsverbetering wordt verwacht van de investeringen in de ontwikkeling van de SMC’s. Op deze manier probeer ik UWV zo goed mogelijk in staat te stellen om zowel de kwantitatieve als kwalitatieve problematiek het hoofd te bieden.
Acht u het waarschijnlijk dat dit toenemende capaciteitsprobleem in de toekomst weer zal leiden tot nieuwe fouten in sociaal-medische beoordelingen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten om dit te voorkomen?
Het is nooit volledig te voorkomen dat er (nieuwe) fouten gemaakt worden. De diverse maatregelen zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl. helpen om de impact van de capaciteitsproblemen zoveel mogelijk te beperken. Om het risico op fouten in de toekomst te beperken werkt UWV aan het herstel van gemaakte fouten, en structurele verbeteringen in kwaliteitsbewaking. In de voortgangsbrief over de verbeteraanpak WIA wordt u hierover binnenkort nader geïnformeerd.
De uitputtingsziekte ME/CVS |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten over therapieën voor de ziekte ME/CVS en de twijfel die steeds breder ontstaat over de wetenschappelijke basis voor deze therapieën1 en het leed dat jonge patiënten met ME/CVS en hun ouders ervaren door dwang op behandelingen die soms schadelijk zijn?
Ik voel mee met de kinderen – en hun ouders en verzorgers – die te kampen hebben met ME/CVS. Het gezamenlijk optrekken van ouders en patiënten met zorgprofessionals in het zoeken naar passende zorg, met respect voor verschillende perspectieven en met behoud van professionele ruimte, zie ik als dé basis voor goede en veilige zorg. Als Minister ga ik niet over de diagnose of de behandeling van patiënten, want dat is het terrein van de arts. De overheid bemoeit zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan het zorgveld om gezamenlijk, middels professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de vraag wat goede zorg is en aan de manier waarop zij medisch inhoudelijke zorg verlenen.
Wat is de internationale wetenschappelijke consensus over effectieve behandeling van ME/CVS bij kinderen, in het bijzonder over de effectiviteit van cognitieve gedragstherapie (CGT)?
Ik verwijs u voor deze informatie door naar de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK). De kinderartsen zijn de deskundigen op dit terrein. Zij handelen in het belang van het kind op basis van de best beschikbare medische kennis en houden wetenschappelijke ontwikkelingen in de gaten, dragen hieraan bij en staan open voor voortschrijdend inzicht. De NVK heeft mij laten weten dat er geen internationale consensus bestaat dat CGT/Graded Excercise Therapy (GET) inherent schadelijk is. Het is volgens de kinderartsen een complexe wetenschappelijke discussie waarbij nuance essentieel is om recht te doen aan zowel de patiëntbelangen als behandelkeuzes in de praktijk.
Waarom wordt CGT niet toegepast bij kinderen met long covid maar wel bij kinderen met ME/CVS?
Kinderartsen zijn samen met de patiënt (en zijn/haar ouders) verantwoordelijk voor de behandeling. Het is volgens de NVK nog steeds mogelijk dat – ook aan kinderen met post-COVID – CGT aangeboden wordt als een ondersteunende interventie. Uiteraard gaat dit in goed overleg met de patiënt en blijft dit een vrijwillige keuze. Ik ga daar als Minister van VWS echter niet over.
Als de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) in haar reactie benoemt dat CGT voor meer dan de helft van de kinderen een effectieve behandelvorm is, bedoelt de NVK dan dat dit een ondersteunende therapie kan zijn om met ME/CVS om te gaan, of ziet zij het CGT ook als therapie om de energiegrenzen van patiënten op te zoeken/op te rekken?
Ik heb de NVK om een reactie gevraagd en zij heeft mij geïnformeerd dat CGT als behandeling kan worden aangeboden als een ondersteunende interventie gericht op het omgaan met symptomen, mits afgestemd op de patiënt en vrijwillig gekozen.
Op welke manier is het advies van de Gezondheidsraad uit 2018 over ME/CVS verwerkt in de richtlijnen van artsen? Waarom is het advies dat CGT in combinatie met het opbouwen van conditie geen adequate behandeling is, niet op die manier in de richtlijnen teruggekomen?
De Gezondheidsraad ziet CGT en GET niet als schadelijk op zichzelf, maar pleit voor zorgvuldige, vrijwillige toepassing, passend bij de individuele patiënt. Ze neemt afstand van generalisaties in beide richtingen: noch als panacee, noch als per definitie schadelijk.
Het veld is zelf verantwoordelijk voor het aanpassen van de richtlijnen en is daar ook voortdurend mee bezig. De NVK heeft mij laten weten dat zij erkent dat het wetenschappelijke veld in ontwikkeling is, en dat voortschrijdend inzicht aanleiding kan zijn tot herijking van aanbevelingen. Zij volgt de wetenschappelijke ontwikkelingen met grote aandacht. Het Ministerie van VWS heeft geen inhoudelijke rol bij de ontwikkeling van richtlijnen. Het Ministerie van VWS stimuleert wel onderzoek. Zie verder hierover het antwoord op vraag 9.
Is bij u bekend hoeveel minderjarige patiënten CGT hebben ontvangen die schade toebracht aan hen? Zo nee, bent u bereid zich daarover te laten informeren, door bijvoorbeeld patiëntenverenigingen?
Ik ben niet bekend met het aantal kinderen dat CGT heeft ontvangen en/of hiervan al dan niet schade heeft ondervonden. Ik vind dat ieder geval er één teveel is. Het is niet aan mij maar aan de betrokken beroepsgroepen om te adviseren en te overleggen met de patiënten en hun ouders/verzorgers over de inhoud van de behandeling. Juist de beroepsgroepen moeten goed geïnformeerd zijn. Het Ministerie van VWS draagt zorg voor het beleid. Het lijkt mij niet zinvol om mij te informeren, maar ik roep de patiënten, hun ouders/verzorgers, en de betrokken zorgprofessionals op om constructief met elkaar in gesprek te blijven opdat de beste behandeling plaats kan vinden. De diverse patiëntenverenigingen en de NVK kunnen daar een voortrekkersrol in spelen.
Bent u bekend met de onterechte meldingen die aan Veilig Thuis zijn gedaan als ouders hun kinderen geen CGT willen laten volgen? Wat is uw reactie daarop in het licht van de twijfel die er bestaat over de wetenschappelijke basis voor deze therapieën?
Nee. Gemeenten zijn de opdrachtgever van de Veilig Thuis-organisaties. Ik ben niet bekend met de meldingen. Graag wijs ik u op de reactie van Veilig Thuis op deze discussie, die te vinden is in het NOS artikel van 30 mei jl.2
Herkent u dat ME/CVS net als onder andere long covid en q-koorts een post-acuut infectiesyndroom is (PAIS)?
ME/CVS is een ernstige, chronische multisysteemziekte waar nog geen effectieve behandeling voor is. Er is nog maar weinig bekend over de oorzaken van ME/CVS. Ook een diagnose stellen is erg moeilijk. Omdat er nog veel onduidelijkheid is over de oorzaken van ME/CVS, richt een behandeling zich nu op het bestrijden van symptomen. Het biomedisch onderzoek naar ME/CVS is in volle gang. Verder onderzoek moet uitwijzen of en in welke mate het ziektebeeld van ME/CVS overeenkomsten vertoont met post-acute infectieuze syndromen (PAIS), zoals post-COVID, QVS en Lyme ziekte.
Op welke manier wilt u inzichten die er momenteel over de behandeling van long covid zijn en worden opgedaan, bijvoorbeeld dat inspanning eerder tot verslechtering van de conditie leidt dan verbetering, laten toepassen op de behandelrichtlijnen van ME/CVS?
Kennisuitwisseling en kruisbestuiving en open staan voor innovatieve ideeën en innovaties zijn voorwaardelijk om kennis te bevorderen en te versnellen. Zowel binnen en tussen domeinen, in de kliniek en in de labs, als ook met internationale partners. Het Ministerie van VWS financiert onderzoek naar ME/CVS, naar post-COVID en financiert de vorig jaar geopende post-COVID expertisecentra. De zorgprofessionals dragen de verantwoordelijkheid voor de integratie van nieuwe inzichten en kennis in de behandelingen die zij adviseren.
Wilt u in gesprek gaan met de NVK over het aanpassen van de richtlijnen ten aanzien van de behandeling van ME/CVS?
Nee, daarin zie ik geen rol voor mij als Minister. Richtlijnen bevatten evidence-based aanbevelingen voor de dagelijkse praktijk. Deze worden opgesteld door de verantwoordelijke beroepsgroep, in dit geval de NVK. Het is aan de zorgprofessionals om richtlijnen te ontwikkelen en bij te houden. De Patiëntenfederatie Nederland is altijd betrokken bij medisch specialistische richtlijnontwikkeling.
Kunt u toelichten wat de uitwerking is van het amendement Drost2, dat middelen vrijmaakte voor extra biomedisch onderzoek naar de ziekte ME/CVS?
In overleg met de vertegenwoordiging van ME/CVS-patiëntenorganisaties (de klankbordgroep van het onderzoeksprogramma), heeft ZonMw verkend hoe de gelden van het amendement Drost kunnen worden ingepast in het lopende biomedische onderzoeksprogramma ME/CVS. Uitkomst van dit overleg is dat het merendeel van de gelden wordt toegekend aan het uitvoeren van geneesmiddelenonderzoek. Een verkenning van potentieel veelbelovende geneesmiddelen bepaalt de focus van het geneesmiddelenonderzoek. Als, en voor zover, uit de verkenning blijkt dat geneesmiddelenonderzoek minder opportuun is dan verwacht, dan worden de gelden toegekend aan biomedisch onderzoek naar ME/CVS volgens de programmatekst van het onderzoeksprogramma. Dit zorgt ervoor dat er meer biomedisch onderzoek kan worden uitgevoerd. De verkenning naar geneesmiddelen wordt in 2025 uitgevoerd.
Bent u bekend met het bericht «Medische misstanden in Nederlandse gevangenissen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van soortgelijke casussen waarbij aan gedetineerden niet of niet tijdig medische zorg is verleend? Kunt u aangeven om hoeveel gevallen het gaat?
Ja.
Gedetineerden worden aan de zorg van de Staat (DJI) toevertrouwd en zij moeten er daarom vanuit kunnen gaan dat zij zich in een sociaal veilige omgeving bevinden en ook de (medische) zorg krijgen die zij nodig hebben. Ik neem alle signalen, zoals beschreven in het Misstandenboek, zeer serieus.
Zorgverlening blijft echter zowel binnen als buiten DJI mensenwerk, waarbij fouten gemaakt kunnen worden met soms zeer ingrijpende gevolgen. Uitgangspunten voor DJI zijn transparantie over eventuele fouten, het leren van fouten en het voor de toekomst zoveel als mogelijk voorkomen ervan. DJI maakt hierbij gebruik van instrumenten zoals die ook in de reguliere zorg worden gehanteerd. Voor een uitgebreide reactie op het misstandenboek verwijs ik naar de zevende voortgangsbrief ontwikkelingen gevangeniswezen2.
Ten aanzien van de vraag om hoeveel gevallen het gaat; dit aantal is mij niet bekend. Er vindt calamiteitenonderzoek plaats wanneer er sprake is van een calamiteit in de zorgverlening. In deze analyses wordt geen differentiatie gemaakt op het niet (tijdig) verlenen van medische zorg. DJI ontvangt analyses van de calamiteitenonderzoeken, die worden gebruikt om te leren en zo nodig verbeteringen door te voeren om toekomstige incidenten zoveel mogelijk te voorkomen. Tevens worden deze onderzoeken met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gedeeld.
Zoals ook aangekondigd in de hierboven genoemde brief heeft DJI het Misstandenboek aangeboden aan de IGJ. De IGJ is verantwoordelijk voor het toezicht op de medische zorg bij DJI.
Herkent u het beeld dat medische zorg in detentie wordt uitgesteld omdat de staat de verantwoordelijkheid overneemt van de zorgverzekeraar en daardoor «alles wat uitgesteld kan worden, uitgesteld wordt»? Zo ja, hoe wordt bepaald welke zorg «uitstelbaar» is?
Nee, dat beeld herken ik niet. Zorgprofessionals werken bij DJI volgens de beroepsnormen en kaders zoals die ook voor de medische zorg in de maatschappij gelden. Er is geen beleid dat DJI-artsen andere beroepsinhoudelijke medische afwegingen zouden moeten maken dan andere artsen.
In het Vademecum, dat elk jaar wordt opgesteld aan de hand van het basis zorgverzekeringspakket in de vrije maatschappij, beschrijft DJI welke (para) medische en mondzorg verstrekkingen geboden worden. Hierin staat dat de zorgprofessional een rol speelt in de kostenbeheersing van de gezondheidszorg binnen DJI. Dit kan de indruk geven dat zorgprofessionals het kostenaspect zwaarder mee laten wegen in hun oordeel om zorg te bieden dan dat zij buiten DJI zouden doen. Dat is echter niet het geval.
Net zoals in de vrije maatschappij is er een veelheid aan factoren die meespelen in de overweging van zorgprofessionals. De kosten- en doelmatigheidsaspecten van zorg zullen in het Vademecum worden verduidelijkt, volgens de lijn «deze overwegingen zijn hetzelfde als in de vrije maatschappij».
Hoe kan het dat gedetineerden soms meerdere dagen zonder noodzakelijke medicatie zitten of verkeerde medicijnen krijgen toegediend?
Vooropgesteld, ik betreur het ten zeerste indien dit zich voordoet. Gedetineerden moeten er vanuit kunnen gaan dat zij de medische zorg krijgen die zij nodig hebben.
Er is binnen elke penitentiaire inrichting een medische dienst, bestaande uit in ieder geval psychiaters, psychologen, artsen en justitieel verpleegkundigen. De apotheek zorgt ervoor dat de juiste medicatie en dosis in afgesloten medicijnzakjes per persoon worden geleverd. Verpleegkundigen zorgen ervoor dat de medicatie op de juiste afdelingen terecht komt. De PIW’ers reiken de voorverpakte medicatie uit. Zij hebben hiervoor een e-learning medicatietoediening gedaan. Hiermee zijn zij bekwaam om medicatie te verstrekken. Het verstrekken van medicatie is geen voorbehouden handeling die alleen door zorgprofessionals mag worden gedaan.
De medische diensten van de inrichtingen hebben daarnaast altijd toegang tot medicatie door middel van een noodvoorraad in de inrichting, de reguliere apotheek (kantoortijden) en dienstapotheek (buiten kantoortijden). Zo nodig kan met een spoedrit noodzakelijke medicatie snel vanuit de apotheek in de inrichting komen, ook in de avond en nacht.
Waarom worden gedetineerden die om medische hulp vragen niet direct in contact gebracht met een arts of verpleegkundige?
Gedetineerden hebben dagelijks toegang tot medische zorg. Gedetineerden kunnen hun zorgvragen indienen via zogenoemde sprekersbriefjes. Justitieel verpleegkundigen beoordelen de urgentie van een hulpvraag om te bepalen hoe snel en door wie iemand behandeld moet worden, zoals dit in een huisartsenpraktijk ook gebeurt. Zij plaatsen gedetineerden op het spreekuur van de zorgprofessional die het best passend is bij de zorgvraag. Dit kan de verpleegkundige zelf zijn, de huisarts of bijvoorbeeld de tandarts. Spoed- of acute zorg wordt direct verleend.
Tijdens kantooruren is de medische dienst altijd aanwezig in de PI. In de avond-, nacht-, en weekenduren is altijd een huisarts telefonisch bereikbaar die binnen 1 uur op locatie kan zijn. In deze avond-, nacht- en weekenduren dient de PIW’er/complexbeveiliger altijd de arts te bellen bij zorgvragen van gedetineerden. Indien er bijzonderheden zijn, geeft de medische dienst een nachtoverdracht mee aan de PIW’ers/complexbeveiliger.
Kunt u reflecteren op de poortwachtersfunctie van penitentiaire inrichtingswerkers (PIW), die zonder medische opleiding medicijnen verstrekken of beoordelen of een arts nodig is?
Een PIW’er of complexbeveiliger beoordeelt niet of een gedetineerde een arts nodig heeft. PIW’ers/complexbeveiligers dienen tijdens avond, nacht en weekenduren in het geval van een zorgvraag altijd de dienstdoende arts te raadplegen. Indien er bijzonderheden zijn, geeft de medische dienst een nachtoverdracht mee aan de PIW’ers/complexbeveiliger. Uit cijfers blijkt dat de arts tijdens de avond, nacht en weekenduren veelvuldig consulten op locatie houdt (enkele honderden keren per jaar per vrouweninrichting).
De PIW’ers reiken de voorverpakte medicatie uit en zien toe op inname. Zij hebben hiervoor de bovengenoemde verplichte e-learning «veilig omgaan met medicatie» gevolgd. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Hebben alle PIW'ers een cursus gehad om adequaat op te treden bij medische vragen? Hoeveel van de nieuwe medewerkers die het afgelopen jaar zijn aangenomen zijn hierop getraind?
PIW’ers en complexbeveiligers bellen bij medische vragen altijd de arts of schakelen met de medische dienst, zie ook het antwoord op vraag 6. Dit protocol is onderdeel van de basisopleiding. Executief personeel is opgeleid en bevoegd om levensreddende handelingen te verrichten in kader van Bedrijfshulpverlening (BHV).
Zijn er medewerkers die zonder het volgen van een cursus wél medicijnen verstrekken aan gedetineerden? Zo ja, hoe vaak komt dit voor?
Het volgen van een cursus voor medicijnverstrekking is verplicht. Tot het afronden van de e-learning is het voor een PIW’er niet toegestaan om medicatie uit te delen.
Acht u het wenselijk dat in de avonduren en weekenden geen medisch personeel aanwezig is en PIW's verantwoordelijk zijn voor medische zorg?
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 5 is er in de avond-, nacht-, en weekenduren altijd een huisarts telefonisch bereikbaar die binnen 1 uur op locatie kan zijn. De PIW’er en complexbeveiliger belt altijd de arts bij zorgvragen van gedetineerden.
Herkent u het beeld dat klachten van vrouwelijke gedetineerden niet altijd serieus worden genomen? Wat wordt er gedaan om dit te verbeteren?
Dit beeld herken ik in zijn algemeenheid niet. Dat wil niet zeggen dat er geen verkeerde inschatting van klachten kan plaatsvinden door de zorgprofessional.
Een aantal zaken rondom de medische zorg kan zeker verbeterd worden, zoals opgenomen in de reactie op het Misstandenboek van Bureau Clara Wichmann in de zevende voortgangsbrief ontwikkelingen gevangeniswezen.3
Ik vind het zeer belangrijk dat klachten serieus worden genomen, van alle gedetineerden. De afgelopen periode is er meer aandacht geweest voor de positie van (jong)volwassen vrouwen in detentie. Zowel bij de herijking van de visie op het gevangeniswezen als bij de ontwikkeling van nieuwe behandel- en detentieconcepten door DJI zal de (vormgeving van) detentie van (jong)volwassen vrouwen een specifiek focuspunt zijn.
DJI zal zich met interne en externe partners herbezinnen over (jong)volwassen vrouwen in geslotenheid. Mede naar aanleiding van de verschillende rapporten die zijn verschenen op dit onderwerp, zoals het rapport van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) «ingesloten vrouwen in beeld» en het Misstandenboek van Bureau Clara Wichmann. Zoals hiervoor aangegeven, stuurt DJI het misstandenboek toe aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Gedetineerden kunnen zorgvragen indienen bij de medische dienst. Wanneer een gedetineerde een klacht heeft over het medisch handelen van een zorgverlener, dan volgt eerst een bemiddelingsgesprek met het hoofd zorg of een andere functionaris. Als dit gesprek niet tot een acceptabele uitkomst leidt, dan stuurt het hoofd zorg de klacht door naar de medisch adviseur (of tandheelkundig adviseur indien van toepassing). Als de gedetineerde het niet eens is met de uitspraak van de medisch of tandheelkundig adviseur, dan kan hij/zij in beroep gaan bij de RSJ. Een gedetineerde mag ook afzien van het bemiddelingsgesprek, dan wordt de klacht direct doorgeleid.
Als een gedetineerde een klacht heeft die gaat over de organisatie van zorg of toegang tot zorg, dan kan deze ingediend worden bij de Commissie van Toezicht. Ook hierbij geldt dat wanneer de gedetineerde het niet eens is met de uitspraak van de Commissie van Toezicht, hij/zij in beroep kan gaan bij de RSJ.
In hoeverre kunnen vrouwelijke gedetineerden op dit moment met medische klachten bij vrouwelijke PIW’ers terecht? Kunnen zij vragen naar een vrouwelijke medewerker als zij dat wensen?
Medische zorgvragen worden door PIW’ers direct bij medische dienst neergelegd.
Een diverse teamsamenstelling is een prioriteit voor DJI. Ook in vrouwengevangenissen streeft DJI naar een goede balans tussen mannelijk en vrouwelijk personeel. Hier wordt bij werving en selectie en samenstelling van de teams op gestuurd. Daarmee kan echter niet gegarandeerd worden dat er altijd een vrouwelijke PIW’er op de afdeling is.
Wanneer wordt beoordeeld of iemand detentieongeschikt is wegens medische klachten? Waarom gebeurt dit niet voorafgaand aan de detentie?
Indien specialistische zorg noodzakelijk wordt geacht verwijzen de huisarts, verpleegkundig specialist of tandarts van DJI naar de specialist. Als het vermoeden bestaat dat de benodigde zorg niet in of vanuit detentie kan worden gerealiseerd, kan de casemanager op verzoek van de medische dienst, de gedetineerde zijn/ haar advocaat of de medische dienst een detentiegeschiktheidsonderzoek of een strafonderbreking aanvragen.
Detentiegeschiktheidsonderzoeken kunnen ook voorafgaand aan detentie worden aangevraagd. Wanneer iemand nog niet gedetineerd is, kan deze persoon zelf een detentiegeschiktheidsonderzoek aanvragen.
Kunt u reflecteren op de druk op de bezetting in het gevangeniswezen en de verhoogde kans op fouten op onder andere medisch gebied? Is er een relatie tussen gevangenissen waar «code zwart» geldt en het aantal fouten dat wordt gemaakt?
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een verhoogde kans op fouten op medisch gebied als gevolg van de druk op de bezetting in het gevangeniswezen. Tijdens kantooruren is de medische dienst altijd aanwezig in de PI. In de avond-, nacht-, en weekenduren is altijd een huisarts telefonisch bereikbaar die binnen 1 uur op locatie kan zijn. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u in dit kader ook reageren op het eerdere standpunt van de directeur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) dat «vrouwengevangenissen een tekortschietende kopie zijn van mannengevangenissen» en er meer rekening moet worden gehouden met de specifieke behoeften van vrouwen in detentie?2
Verschillende rapporten, zoals van de universiteit Leiden5 en de RSJ6, laten zien dat detentie voor vrouwen te zeer een afgeleide is van detentie voor mannen en daarmee onvoldoende recht doet aan de specifieke kenmerken van vrouwelijke gedetineerden. Een meer fundamentele herbezinning is dus wenselijk. DJI is daarom een traject gestart om tot een herontwerp van detentie van (jong)volwassen vrouwen te komen. Zowel bij de herijking van de visie op het gevangeniswezen als bij de ontwikkeling van nieuwe behandel- en detentieconcepten door DJI zal de (vormgeving van) detentie van (jong)volwassen vrouwen een specifiek focuspunt zijn.