Het bericht 'Tilburg dreigt zorgbedrijven met topinkomens' |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Tilburg dreigt zorgbedrijven met topinkomens»?1 Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over deze thematiek?2
Ja, ik ken het bericht.
Is het waar dat de gemeente Tilburg voornemens is twaalf zorginstellingen volgend jaar geen subsidie meer te verstrekken omdat er mensen werken die meer salaris krijgen dan een Minister? Zo ja, slaan de woorden «volgend jaar» op het jaar 2016? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft alle instellingen die één of meer personen in dienst hebben met een bezoldiging hoger dan € 178.000 en waarmee de gemeente een subsidie- of inkooprelatie heeft, aangeschreven, met het verzoek om de salarissen binnen de instelling terug te brengen naar het niveau van een ministersalaris. Het college geeft in de brief tevens aan de subsidieverordening voor het jaar 2016 dusdanig te doen wijzigen dat instellingen die salaris(sen) boven de WNT-norm uitbetalen worden uitgesloten van subsidiëring. Met «volgend jaar» bedoelt het college inderdaad 2016. Tilburg zal bij het wijzigen van de subsidieverordening aansluiten bij de modelaanpakken waaraan binnen het interbestuurlijk netwerk nu wordt gewerkt (zie ook het antwoord op vraag 4).
Deelt u de mening dat salarissen bij gesubsidieerde instellingen boven de 178.000 euro zo snel als mogelijk tot het verleden dienen te behoren? Zo ja, deelt u de mening dat de wijze waarop de gemeente Tilburg dit wil bewerkstelligen – via de route van de subsidievoorwaarden – navolging verdient door andere gemeenten? Op welke wijze stimuleert u dit?
€ 178.000 is de nieuwe WNT-norm die onlangs in de aanpassing van de WNT is vastgelegd. Ik deel dus de opvatting dat die bezoldigingsnorm van € 178.000 een fatsoenlijk salaris mogelijk maakt voor topbestuurders in de publieke en de semipubliek sectoren, waarbij moet worden aangetekend dat bestaande bezoldigingsafspraken onder het overgangsrecht van de WNT kunnen vallen. De WNT normeert ook de bezoldigingen van topbestuurders bij instellingen die voor een periode van tenminste drie jaar € 500.000 of meer subsidie per jaar ontvangen en waar die subsidie tenminste 50% uitmaakt van de inkomsten van de instelling.
Decentrale overheden kunnen ook eigen initiatieven nemen om topinkomens te beheersen. De gemeente Tilburg doet dit in eerste instantie door bestuurlijk een appèl te doen op de betreffende instellingen om salarissen terug te brengen naar het niveau van een ministersalaris en aan te kondigen dat dit vanaf 2016 een voorwaarde wordt voor subsidiëring. In mijn antwoord op vragen van de leden Kerstens en Fokke over het bericht «gemeente mag subsidie niet korten om topinkomens» (2014Z13081) heb ik deze mogelijkheid ook aangeduid. Door samen met de VNG, het IPO en een aantal gemeenten en provincies modelaanpakken uit te werken faciliteer en stimuleer ik dit. Ik vind het bij die initiatieven wel van belang dat conflicterende normstelling vanuit verschillende financiers aan het adres van één en dezelfde instelling wordt voorkomen. Hier wordt bij de ontwikkeling van de modelaanpakken nadrukkelijk aandacht aan besteed, in lijn met wat ik VNG en IPO over decentrale normstelling heb geschreven in mijn brief van 2 september 2014.
In het geval van de gemeente Tilburg gaat het om zorginstellingen die onder de verantwoordelijkheid van de Minister van VWS hoofdzakelijk bekostigd worden uit premiemiddelen. Het is denkbaar dat de bezoldigingen van topfunctionarissen bij een zorginstelling voldoen aan de WNT, maar dat die zorginstelling toch niet in aanmerking komt voor een gemeentelijke subsidie omdat de subsidieverordening van die gemeente (met de decentrale inkomensnorm) geen rekening houdt met het overgangsrecht van de WNT. Een gemeente die topinkomens bij een gesubsidieerde instelling wil normeren, dient zich rekenschap te geven van dergelijke situaties en de mogelijke consequenties hiervan, ook voor het te bereiken subsidiedoel. De modelaanpakken zullen aan dit vraagstuk ook nadrukkelijk aandacht schenken en hiervoor handreikingen kunnen doen.
Welke inhoud is inmiddels gegeven aan de samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg om op gemeentelijk en provinciaal niveau de normering van topinkomens via subsidievoorwaarden beter mogelijk te maken? Zijn er inmiddels modelaanpakken opgesteld die gemeenten en provincies hierbij dienen te ondersteunen?3 Zo ja, wat is de inhoud daarvan? Zo nee, waarom is dat nog niet gebeurd en wat zijn de gevolgen daarvan voor het normeren van topinkomens via subsidievoorwaarden?
Na overleg met IPO en VNG heb ik het initiatief genomen voor een breed interbestuurlijk netwerk, waarin een aantal gemeenten, provincies alsmede IPO en VNG participeren. Binnen dit netwerk zijn inmiddels ervaringen gedeeld op het vlak van het terugdringen van bovenmatige inkomens op decentraal niveau en worden de modelaanpakken voorbereid die ik het antwoord op vraag 3 heb genoemd. Bij deze modelaanpakken is het van bijzonder belang dat ze juridisch houdbaar en praktisch uitvoerbaar zijn. Zoals ik ook bij de behandeling van de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT heb aangekondigd, streef ik er naar voor 1 juni 2015 de Kamers over de definitieve resultaten te informeren.
Kent u meer gemeenten die op deze wijze bijdragen aan het beperken van topinkomens? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht verstrekken?
Een voor het bezit van kinderporno veroordeelde psychiater die werkt met misbruikte patiënten |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Opstelten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over een voor het bezit van kinderporno veroordeelde psychiater die werkt met misbruikte patiënten?1
Ja.
Is het waar dat een psychiater die is veroordeeld voor het bezit van kinderporno daarna nog een half jaar heeft gewerkt met patiënten die vroeger seksueel misbruikt zijn? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Nadat de psychiater ontslagen was bij de Nieuwe Lente vernam de IGZ dat hij in het half jaar na zijn veroordeling een patiënt had behandeld in de Nieuwe Lente die in het verleden te maken heeft gehad met seksueel misbruik. Samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ben ik van mening dat het verwerven, in bezit hebben, verspreiden of bekijken van kinderporno door zorgprofessionals, dermate grensoverschrijdend is, dat dit – ook al heeft dit plaatsgevonden in de privésfeer – haaks staat op de professionaliteit en integriteit die van een zorgverlener mag worden verlangd en dan ook een risico kan vormen voor de zorgverlening. Dit soort strafbare feiten kan wat mij betreft niet los worden gezien van het handelen als professional. Een patiënt verkeert immers per definitie in een afhankelijkheidsrelatie en daarmee in een kwetsbare positie ten opzichte van een beroepsbeoefenaar.
Een patiënt moet vertrouwen kunnen hebben in de beroepsbeoefenaar. Dit klemt zeer bij beroepsbeoefenaren die verdacht worden van of veroordeeld zijn voor dit strafbare feit en in het bijzonder wanneer zij (ook) zorg verlenen aan kinderen en aan patiënten met een verleden van seksueel misbruik of andersoortige seksuele problemen. Ik ben dan ook van mening dat een tuchtrechter altijd over een dergelijke zaak vanuit het perspectief van de gezondheidszorg een oordeel moet geven. Om die reden heeft de IGZ in 2013 een scherpere koers ingezet. Sinds maart 2013 vraagt zij, als zij weet heeft dat een beroepsbeoefenaar strafrechtelijk is veroordeeld voor kinderporno in de privésfeer, of dat dergelijke feiten anderszins zijn komen vast te staan, de tuchtrechter om een oordeel. Conform haar scherpere koers sinds maart 2013 heeft de IGZ de voornoemde zaak in 2014 voorgelegd aan de tuchtrechter. De uitspraak volgt dit voorjaar.
In de tussenliggende periode tot aan de uitspraak, ziet de inspectie, toegesneden op de individuele situatie, toe of de voorwaarden voor het verlenen van veilige zorg voldoende geborgd zijn.
Deelt u de mening dat het verwerven, in bezit hebben, verspreiden of bekijken van kinderporno door zorgprofessionals een risico oplevert voor de zorg en dat dit in strijd is met de professionaliteit en integriteit die van een zorgverlener mag worden verlangd? Zo ja, welke mogelijkheden staan u ter beschikking teneinde dit soort situaties in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) niet of nauwelijks informeert over de veroordelingen van zorgverleners waarbij het functioneren binnen het beroep in het geding is? Zo ja, hoe vaak heeft de IGZ het OM de afgelopen vijf jaar dienaangaande geïnformeerd? Bent u bereid het OM de IGZ over dit soort zaken structureel te laten informeren? Zo nee, waarom niet?
Op de informatie-uitwisseling over strafbare feiten of veroordelingen van zorgverleners zijn de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (verder: Wjsg) en de Aanwijzing Wjsg van toepassing. De Wjsg kent geen verplichting om strafvorderlijke gegevens te verstrekken, maar schept een bevoegdheid. De grenzen van die bevoegdheid zijn uitgewerkt in de Wet en de aanwijzing.
Verstrekking van strafvorderlijke gegevens aan de IGZ is onder omstandigheden mogelijk. Voor informatie-uitwisseling in medische strafzaken, waarbij een zorgverlener een strafbaar feit heeft gepleegd in de uitoefening van zijn beroep, is het samenwerkingsprotocol tussen de IGZ en het OM van toepassing. In deze zaken informeert het OM de IGZ, binnen de door de Wjsg en de aanwijzing gestelde grenzen, standaard over strafrechtelijke veroordelingen van beroepsbeoefenaren in de zorg. Over het uitwisselen van informatie over veroordelingen wegens delicten die weliswaar plaatsvonden in de privésfeer, maar waarbij het functioneren als beroepsbeoefenaar in de zorg toch in het geding is, is thans nog geen bepaling opgenomen in het samenwerkingsprotocol tussen OM en de IGZ. Dat was in de situatie van maart 2013 niet verwonderlijk. In maart 20132 heb ik aangegeven het onbevredigend te vinden dat beroepsbeoefenaren die veroordeeld zijn voor onder andere zedendelicten waarbij een kans bestaat op recidive, nog hun beroep (opnieuw) zouden kunnen uitoefenen. In de beantwoording heb ik een aantal voornemens aangekondigd om dit te voorkomen. Op basis hiervan is de IGZ vanaf dat moment ten aanzien van bepaalde zedendelicten begaan door beroepsbeoefenaren in de zorg, zoals het bezit van kinderporno in de privésfeer, een scherpere koers gaan varen: sinds maart 2013 vraagt zij, als zij weet heeft dat een beroepsbeoefenaar strafrechtelijk is veroordeeld voor een zedendelict zoals het bezit van kinderporno in de privésfeer, of dat dergelijke feiten anderszins zijn komen vast te staan, de tuchtrechter om een oordeel.
Naar aanleiding van het aangescherpte standpunt werken de IGZ en het OM intensief aan het vernieuwen van het samenwerkingsprotocol. Het verstrekken van gegevens tussen het OM en de IGZ zijn aan (wettelijke) kaders gebonden. Het inventariseren van deze en andere knelpunten neemt tijd in beslag, maar worden momenteel uitgezocht. Ik streef ernaar om het vernieuwde samenwerkingsprotocol binnen enkele maanden gereed te hebben of zoveel eerder als mogelijk is.
Hoe beoordeelt u het standpunt van de IGZ dat bij een veroordeling van een zorgverlener voor zedendelicten door de tuchtrechter moet worden bezien in hoeverre deze zorgverlener een beroepsbeperking of -verbod moet worden opgelegd?
Zie mijn antwoorden op de vragen 3 en 4. Ik heb dat ook maart 2013 met uw Kamer gewisseld. Een tuchtrechter moet altijd over een dergelijke zaak vanuit het perspectief van de gezondheidszorg een oordeel geven. Sinds maart 2013 vraagt de IGZ, wanneer zij verneemt dat een beroepsbeoefenaar strafrechtelijk is veroordeeld voor kinderporno in de privésfeer of dat de feiten daaromtrent anderszins vaststaan, de tuchtrechter om een oordeel. Het is vervolgens aan de tuchtrechter om te bepalen of, en zo ja, onder welke voorwaarden de beroepsbeoefenaar nog in de zorg mag werken.
Deelt u de mening dat professionals die werken met kwetsbare patiënten intensiever gescreend moeten worden teneinde onnodige schade aan deze vaak al beschadigde patiënten te voorkomen? Zo ja, welke strafbare feiten moeten naar uw mening op welk moment worden voorgelegd aan de tuchtrechter opdat deze kan beoordelen of een beroepsbeperking of -verbod moet worden opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs in dit kader naar de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, die momenteel ter behandeling in de Eerste Kamer ligt, en waarmee ik met een algemene maatregel van bestuur kan regelen dat werkgevers verplicht worden om bepaalde zorgverleners die bij hun zorginstelling aan de slag willen, een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te laten overleggen. Dit moet voorkomen dat personen, die veroordeeld zijn voor bepaalde strafbare feiten die zich niet verdragen met de professionaliteit en integriteit van een zorgverlener, kunnen gaan werken in dergelijke functies.
Zoals gezegd in het antwoord op de vragen 2 en 3 is de IGZ op mijn aangeven sinds maart 2013 een scherpere koers gaan varen als het gaat om het in vraag 3 genoemde zedenfeit gepleegd in de privésfeer. De IGZ is met mij van mening dat het altijd aan de tuchtrechter is om een oordeel te geven in hoeverre een gedraging in de privésfeer gevolgen dient te hebben voor het beroepsmatig functioneren van de persoon als zorgprofessional.
Het niet vergoed krijgen van medisch noodzakelijke plastische chirurgie |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de tv-uitzending waaruit blijkt dat, wanneer je op medische indicatie plastische chirurgie nodig hebt, het zeer lastig blijkt te zijn de kosten daarvan vergoed te krijgen?1
In de tv-uitzending is een correct beeld geschetst van de vergoedingsmogelijkheden voor plastische chirurgie zoals die in de Zorgverzekeringswet gelden.
De aanspraak op plastisch-chirurgische behandeling is per 2005 – nog in de ziekenfondsverzekering – fors aangescherpt. De reden hiervoor was dat artsen in veel gevallen geen onderscheid maakten tussen ingrepen die wel en ingrepen die niet medisch noodzakelijk waren. Het (over-)grote deel van de plastisch-chirurgische ingrepen was niet medisch noodzakelijk maar cosmetisch en werd echter toch als medisch noodzakelijk gedeclareerd. Daarom is de vergoeding van plastische chirurgie zoveel mogelijk beperkt tot ingrepen die vaak medisch noodzakelijk zijn. Ingrepen die soms noodzakelijk zijn maar vaak niet, zijn uit het verzekerde pakket verwijderd om te voorkomen dat ze toch als medisch noodzakelijk gedeclareerd zouden worden.
Deze aanscherping van de aanspraak op plastische chirurgie is per 2006 met de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) ongewijzigd overgenomen en geldt sindsdien nog steeds. Enkel bij de buikwandcorrectie is per 2007 een beperkte versoepeling doorgevoerd.
Ik heb in 2013 in het hoofdlijnenakkoord met de medisch specialisten afgesproken dat zij veel beter gaan letten op wat wel en wat niet medisch noodzakelijk is. Kernpunt van die afspraken is dat medisch specialisten veel meer aandacht zullen gaan geven aan de invulling van gepast gebruik van zorg, zodat uitsluitend behandelingen die medisch noodzakelijk zijn zullen worden gedeclareerd. Als blijkt dat medisch specialisten zich in de toekomst aan deze afspraken houden, hoeft niet meer besloten te worden tot dergelijke beperkingen als bij plastische chirurgie zijn ingevoerd. Wellicht is het dan ook mogelijk de beperkingen op het terrein van de plastische chirurgie enigszins te versoepelen zodat in die gevallen waarin deze ingrepen echt medisch noodzakelijk zijn, deze toch uit de basisverzekering kunnen worden vergoed. Dit vereist wel dat de plastisch chirurgen kunnen aantonen dat zij zich strikt aan de gemaakte afspraken over gepast gebruik houden, om te voorkomen dat ingrepen worden gedeclareerd die niet echt medisch noodzakelijk zijn. Ik heb momenteel geen plannen om de vergoeding van plastische chirurgie in de zorgverzekering uit te breiden of de bestaande beperkte vergoeding te versoepelen.
Wat is uw reactie op het verhaal van Manon, een 14-jarige meid, die vanwege het aangeboren syndroom van Poland geen borstgroei heeft aan één zijde van haar lichaam? Wat vindt u ervan dat haar zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid weigert een prothese te vergoeden?
De vergoeding van plastisch-chirurgische behandelingen uit het basispakket houdt in dat het operatief plaatsen van borstimplantaten uitsluitend wordt vergoed na een gehele of gedeeltelijke borstamputatie. In andere gevallen vindt geen vergoeding uit het basispakket, ook niet voor vrouwen of meisjes die geen, nauwelijks of een eenzijdige borstontwikkeling hebben. Dat neemt niet weg dat ik mij de emoties van Manon en haar moeder kan voorstellen.
Ligt het niet in de rede om bij kinderen met een aangeboren afwijking, waarbij een plastische chirurgie ingreep op medische indicatie gewenst is om een normaal leven te kunnen leiden, de kosten daarvan te vergoeden? Kunt u uw antwoord gedegen motiveren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat denkt u dat een aandoening als deze doet met een opgroeiende puber? Kunt u zich voorstellen wat voor psychisch lijden dit teweeg brengt? Vindt u dit opwegen tegen de kosten van een relatief eenvoudige operatie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat Manon en haar moeder de wijze waarop de zorgverzekeraar zich opstelt in deze situatie als harteloos ervaren? Handelt de zorgverzekeraar volgens u in lijn met uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het verhaal van mevrouw H., een oudere vrouw waarbij haar oogleden dichtvallen vanwege te lange spieren? Wat vindt u ervan dat haar zorgverzekeraar Menzis weigert de operatie te betalen omdat dit volgens uw beleid niet zou mogen?
De vergoeding van plastisch-chirurgische behandelingen uit het basispakket houdt in dat ooglidcorrecties uitsluitend worden vergoed als deze medisch noodzakelijk
zijn als gevolg van een aangeboren afwijking of van een bij de geboorte aanwezige chronische aandoening. Ooglidcorrecties vanwege verslapte of hangende oogleden die het gevolg zijn van een gevorderde leeftijd, worden in geen enkel geval uit het basispakket vergoed. Dit zou namelijk ook het risico inhouden van het vergoeden van voornamelijk cosmetische ingrepen die op oneigenlijke gronden als medisch noodzakelijk worden gedeclareerd. Dat was namelijk de praktijk die heeft geleid tot de aanscherping van de aanspraak op plastisch-chirurgische ingrepen per 2005.
Hoewel ik mij de reactie van mevrouw H. kan voorstellen, is vergoeding van een ooglidcorrectie uit de basisverzekering in haar situatie niet mogelijk.
Kunt u zich de verontwaardiging voorstellen bij mevrouw H. die niet meer kan lezen, puzzelen, tv kijken of überhaupt iemand aankijken zonder haar hoofd in haar nek te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aan mevrouw H. uitleggen dat de behandeling van de nekklachten die zij heeft door het in haar nek moeten leggen van haar hoofd wel vergoed wordt, maar het aanpakken van de oorzaak van het probleem niet?
De behandeling van de nekklachten van mevrouw H. met fysiotherapie vindt niet plaats uit de basisverzekering maar zal uit de aanvullende verzekering worden vergoed. De inhoud en polisvoorwaarden van aanvullende verzekeringen behoren volledig tot de bevoegdheden van de verzekeraars zelf. Ik heb daarmee geen bemoeienis. Voor uitleg waarom de fysiotherapie voor de nekklachten van mevrouw H. wel wordt vergoed, zal zij zich tot haar verzekeraar dienen te wenden. Ik kan daar geen uitspraak over doen.
Klopt het dat in de situatie van mevrouw H., ondanks dat zorgverzekeraar Menzis begrip zegt te hebben voor de situatie en erkent dat het medisch noodzakelijk is, het wettelijk niet is toegestaan de operatie te vergoeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de uitspraak van professor Van der Hulst dat er sprake is van onduidelijkheid en willekeur bij zorgverzekeraars, en dat het voor zorgverleners onmogelijk is voor iedere verzekeraar en polis aan te geven of een behandeling wel of niet vergoed wordt? Wat gaat u hieraan doen?
Zoals ik hiervoor heb uiteengezet is de vergoeding van plastisch-chirurgische ingrepen in het kader van de Zvw helder. Over de vraag welke ingrepen uit de basisverzekering worden vergoed bestaat naar mijn mening geen onduidelijkheid. Daarbij is geen sprake van willekeur bij zorgverzekeraars. Ik neem daarom aan dat professor Van der Hulst doelde op vergoeding voor plastisch-chirurgische ingrepen uit de aanvullende verzekeringen. Aanvullende verzekeringen en de daarvoor geldende polisvoorwaarden behoren geheel tot de bevoegdheden van de verzekeraars zelf en ik kan daar dan ook niet in treden.
Bent u, evenals professor Van der Hulst, ook van mening dat er een belangrijk onderscheid is tussen cosmetische chirurgie en medisch noodzakelijke plastische chirurgie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik ben het met professor Van der Hulst eens dat er een belangrijk onderscheid is tussen cosmetische chirurgie en medisch noodzakelijke plastische chirurgie. In het verleden is echter gebleken dat de beroepsgroep zelf dit onderscheid vaak niet strikt hanteerde en in aanzienlijke mate cosmetische ingrepen declareerde als medisch noodzakelijke plastische chirurgie. Juist om dergelijke oneigenlijke declaraties voor cosmetische behandelingen tegen te gaan is per 2005 de aanspraak op plastisch-chirurgische ingrepen beperkt.
Bent u van mening dat het in bovengenoemde en soortgelijke situaties niet gaat om het mooier maken van de patiënt, maar om hem of haar heel te maken, zodat betrokkene een normaal leven kan leiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven is meer aandacht voor de vraag wat wel en wat niet medisch noodzakelijke zorg is, een kernpunt van de afspraken die ik met medisch specialisten heb gemaakt. Hier ligt derhalve een belangrijke verantwoordelijkheid voor -in casu- de plastisch chirurgen zelf.
Vindt u het huidige onderscheid: behandelingen van niet-aangeboren afwijkingen wel vergoeden en van aangeboren afwijkingen niet, uit te leggen aan patiënten zoals Manon of mevrouw H.? Kunt u uw antwoord toelichten?
Anders dan in de vraagstelling wordt gesuggereerd wordt bij de vergoeding van plastisch-chirurgische ingrepen niet het onderscheid gehanteerd dat niet-aangeboren afwijkingen wel worden vergoed en aangeboren afwijkingen niet. Zo worden ooglidcorrecties juist uitsluitend vergoed als deze medisch noodzakelijk zijn als gevolg van een aangeboren afwijking of van een bij de geboorte aanwezige chronische aandoening.
In de antwoorden op de vragen 1 t/m 7 en 9 heb ik uiteengezet wat de redenen zijn geweest voor beperking van de vergoeding van plastische chirurgie.
Om hoeveel medisch noodzakelijke plastisch chirurgische ingrepen gaat het op jaarbasis? Kunt u hierbij een onderscheid maken in een aantal belangrijke categorieën, zoals buikwandcorrectie, ooglidcorrectie en borstprothese? Wat zijn de kosten die hiermee gemoeid zijn? Wat zijn de indirecte kosten, zoals psychische hulp of medicijnkosten, die dank zij deze operaties uitgespaard kunnen worden?
Gegevens over hoeveel medisch noodzakelijke plastisch-chirurgische ingrepen het op jaarbasis betreft, zijn mij niet bekend. Ik heb dan ook geen informatie over de gevraagde categorieën ingrepen noch over de daarmee gemoeide directe en indirecte kosten.
Bent u bereid Zorginstituut Nederland opnieuw advies uit te laten brengen over de in 2005 uit het basispakket geschrapte medisch noodzakelijke plastische chirurgie, inclusief de financiële implicaties? Wilt u daarbij ook laten onderzoeken of bij het al dan niet vergoeden van medisch noodzakelijke plastische chirurgie in het basispakket bepaalde criteria gehanteerd kunnen worden, als bijvoorbeeld leeftijd, waarbij vergoeding in het basispakket wel redelijk te achten is voor bijvoorbeeld kinderen en 65-plussers, evenals het feit of een aandoening al dan niet aangeboren is? Kunt u dit advies, voorzien van uw standpunt, de Kamer doen toekomen ruim voor de parlementaire behandeling van het basispakket 2016?
In het hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg is afgesproken dat medisch specialisten zich meer zouden inzetten voor gepast gebruik van zorg, zodat de doelmatigheid van de zorg verbeterd wordt. In het verleden is gebleken dat plastische chirurgie niet doelmatig werd toegepast. Om die reden is besloten om plastische chirurgie in het verzekerde pakket per 2005 te beperken. Het is daarom nu expliciet aan de plastisch chirurgen om invulling te geven aan de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord en te laten zien hoe ze werk gaan maken van gepast gebruik.
De onrust onder budgethouders over uitbetaling van het persoonsgebonden budget (pgb) |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht dat de onrust onder budgethouders over de uitbetaling van het pgb toeneemt?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Geldt uw toezegging dat budgethouders geen hinder mogen ondervinden van de uitvoering door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) nog steeds? Hoe beoordeelt u in dat licht de huidige gang van zaken rondom uitvoering van de pgb-regeling door de SVB?
In overleg met betrokken partijen (VNG, ZN en SVB) heb ik verschillende invoeringscenario’s ontwikkeld waardoor de continuïteit van zorg en ondersteuning bij budgethouders wordt gewaarborgd. Ondanks de grootschalige inzet van alle partijen is er geconcludeerd dat het niet haalbaar was om alle controles vooraf op de zorgovereenkomsten uit te voeren en toekenningsberichten te verwerken, voordat de zorgverleners betaald moeten worden. In de brief van 22 december2 heb ik u reeds ingelicht over de mogelijkheden om de zorg te continueren als niet alle controlewerkzaamheden op tijd afgerond zouden zijn. In de brief van 20 januari3 licht ik toe wat er is gedaan om de zorgverleners op tijd uit te kunnen betalen. De consequentie van de keuze voor de alternatieve werkwijze is dat de controles die voorafgaand aan het budgetjaar uitgevoerd zouden worden, op een later tijdstip worden gedaan. Ik streef er naar om deze controles uiterlijk binnen 3 maanden alsnog uit te laten voeren. Onder de AWBZ vonden controles altijd na afloop van het budgetjaar plaats.
Op welke manier is de uitbetaling van pgb's in januari 2015, en de maanden daarna, voor budgethouders geregeld?
Zie antwoord vraag 2.
Welke afspraken zijn er inmiddels door u met de VNG en de SVB gemaakt om de onrust onder budgethouders weg te nemen, en de problemen bij uitbetaling van Is u pgb’s weg te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend voor hoeveel budgethouders met deze afspraken een (voorlopige) oplossing is gevonden? Is u voorts bekend hoe groot de groep van budgethouders is voor wie ook met deze afspraken de uitbetaling in januari 2015 nog niet geregeld is?
Met de getroffen maatregelen is het mogelijk om budgethouders die voor 1 januari een eerste inzending hebben gedaan van hun zorgovereenkomst tijdig uit te betalen. Dit geldt ook indien de zorgovereenkomst nog niet definitief is goedgekeurd. Het betreft ca. 50.000 budgethouders. Declaraties op zorgcontracten die na 1 januari voor het eerst worden ingediend, zullen zo snel mogelijk worden uitbetaald. De termijn die daarvoor nodig is, zal langer kunnen zijn dan 5 werkdagen.
Wanneer verwacht u dat de SVB de administratie rondom de pgb’s wel op orde kan hebben?
Met de genomen maatregelen kunnen de betalingen op tijd plaatsvinden. Zoals aangegeven, streef ik er naar om uiterlijk binnen 3 maanden alle controles alsnog uit te laten voeren. Overigens zullen naast de SVB ook gemeenten en zorgkantoren hiervoor inspanningen moeten verrichten.
Kunt u uitleggen welke afspraken met de SVB zijn gemaakt over uitbetaling van de pgb's, en welke bestuurlijke afspraken over terugvalscenario's zijn gemaakt?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief van 20 januari jongstleden.
Welke maatregelen zijn genomen om de bereikbaarheid van de SVB voor budgethouders te verbeteren, aangezien zij soms dagenlang er niet in slagen met de SVB in contact te komen? Welke afspraken zijn gemaakt over de verbetering van de bereikbaarheid van de SVB?
De SVB heeft de eerste week van december de capaciteit op kunnen schalen. Uit rapportagecijfers van de SVB blijkt dat nu vrijwel iedereen die belt iemand aan de lijn krijgt. Op piekmomenten wordt gewerkt met een terugbelverzoek. Daarnaast is de website van de SVB aangevuld met veelgestelde vragen en antwoorden. Ook de website van Per Saldo biedt uitgebreide informatie. Overigens kunnen mensen met vragen over hun pgb ook terecht bij de verstrekker ervan, het zorgkantoor dan wel de gemeente.
Bent u ervan op de hoogte dat er budgethouders zijn die (soms meermalen) contracten hebben opgestuurd en nog niets hebben gehoord van de SVB, of te horen krijgen dat de SVB de contracten nog niet heeft ontvangen? Waar kunnen budgethouders zich melden die ondanks de genomen maatregelen geen pgb uit kunnen laten betalen? Bent u bereid hiervoor een aanspreekpunt bij uw ministerie in te stellen?
Ik ben op de hoogte van het feit dat dit in sommige situaties lang heeft geduurd. Vanaf 15 december jongstleden zijn er door de SVB brieven uitgestuurd naar alle budgethouders Wmo en Jeugd die nog geen bericht hadden ontvangen na het insturen van hun overeenkomsten. De zorgkantoren hebben ditzelfde gedaan naar alle budgethouders die vallen onder de Wlz. In deze brieven heeft de SVB gemeld dat ook declaraties van budgethouders van wie de overeenkomst nog niet is goedgekeurd, in januari toch betaald zullen worden. Voor vragen over de betaling kunnen budgethouders zich in eerste instantie melden bij de SVB, die zonodig de betrokken gemeenten of het zorgkantoor benadert.
Als mensen helemaal nog niet bekend zijn bij de SVB, worden zij verzocht contact op te nemen met de verstrekker van hun budget om na te gaan of er een toekenning van een pgb is. Overigens hebben de zorgkantoren van budgethouders die in 2014 een pgb onder de AWBZ hadden en van wie de indicatie doorloopt in 2015, de gegevens overgedragen aan de SVB.
Vanuit het ministerie zal er gemonitord worden hoe de eerste maanden verlopen via rapportages van de SVB en intensief overleg met VNG, ZN en SVB.
Wat is uw reactie op de stelling dat 182 gemeenten nog geen gegevens bij de SVB over budgethouders hebben aangeleverd? Welke maatregelen kunt en wilt u nemen om ervoor te zorgen dat dit op zeer korte termijn wél gebeurt?
Ik heb u bij eerder genoemde brief van 20 januari geïnformeerd over de achterstand bij de aanlevering van de zogenaamde toekenningsberichten. Ik heb u ook gemeld dat in goed overleg tussen SVB, VNG en VWS besloten is om zonodig een voorlopig toekenningsbericht in het SVB-systeem op te nemen, zodat tijdige uitbetaling voor alle budgethouders mogelijk is. Tot op heden hebben 43.000 budgethouders een voorlopige toekenning gekregen. Daarmee komt het totaal aantal budgethouders met een toekenning op 141.000. De voorlopige toekenning zal zo spoedig mogelijk worden vervangen door een definitieve toekenning.
Het bericht 'Gamen tot je niet meer kunt stoppen' |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gamen tot je niet meer kunt stoppen»?1
Ja.
Hoe duidt u de conclusie dat vier à vijf procent van de mensen tussen de 13 en 40 jaar verslaafd is aan gamen?
Door de onderzoeker wordt in het artikel aangegeven dat het om een indicatie van de omvang van problematisch gamen gaat. Deze indicatie is gebaseerd op een door de onderzoeker opgestelde vragenlijst, waarbij 9 beoordelingscriteria van de volgens de DSM5 nader te onderzoeken internetgamingstoornis het uitgangspunt vormde. De onderzoeker stelt dat «om als gameverslaafd gediagnosticeerd te worden een gesprek met een psychiater of psycholoog nodig is». Mede gelet op de wetenschappelijke discussie over (de kwalificatie van) nieuwe,
met name gedrags-, stoornissen denk ik dat enige terughoudendheid gepast is om op zo’n kwart miljoen 13 tot 40 jarigen het etiket (game)verslaafd te plakken.
Problematisch gamen gaat ook vaak samen met psychische en sociale problemen, waarbij niet altijd duidelijk is wat oorzaak en gevolg is. In de wetenschappelijke literatuur worden doorgaans in het bijzonder angst, depressie, autisme, negatief zelfbeeld, gebrek aan zelfvertrouwen en eenzaamheid aangehaald.
Hoewel niet al te gemakkelijk het etiket verslaving op gedrag geplakt moet worden is afgelopen jaren wel een trend waarneembaar waarbij het aantal mensen (meestal jonge mannen) dat een beroep doet op behandeling vanwege problematisch gamen toeneemt (van 242 in 2011 tot 529 in 20132). Ik vind dat een zorgelijke ontwikkeling.
In hoeverre zijn gameverslaafden voldoende bij u in beeld? Welke trend in het aantal gameverslaafden ziet u over de laatste tien jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u voldoende zicht op de consequenties van gameverslaving in termen van maatschappelijke uitval en kosten? Zo ja, wat zijn die consequenties? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen?
Excessief gamen kan leiden tot verlaagde schoolprestaties en schooluitval, werkverzuim, afname van sociale activiteiten en sociale relaties. Problematisch gamen gaat ook vaak samen met psychische en sociale problemen, waarbij niet altijd duidelijk is wat oorzaak en gevolg is. Onderzoek naar de maatschappelijke kosten van gameverslaving acht ik vanwege de ongedefinieerde duiding van deze problematiek op dit moment niet opportuun.
In hoeverre heeft u in uw beleid voldoende aandacht voor preventie en voorlichting om problematisch gamen te voorkomen?
Via ZonMw lever ik een bijdrage aan het Center for Behavioral Internet Science. Dit kenniscentrum, onderdeel van het Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen en Verslaving (IVO), ondersteunt zorginstellingen, trainers, ouders, scholen, bedrijven en wetenschappers met wetenschappelijke kennis over de sociale en psychologische kant van internetgebruik. Het IVO onderzoekt sinds 2006 de ontwikkeling van internetgebruik door jongeren en heeft een zelftest ontwikkeld («Gameadviesopmaat.nl») waarmee jongeren kunnen testen of ze hun gamegedrag onder controle hebben. Bovendien bevat deze website ook informatie en tips voor ouders.
Ook heb ik het Trimbos instituut opdracht gegeven in aanvulling op de bestaande infolijnen alcohol, roken en drugs een Gamen Infolijn te ontwikkelen die telefonisch te bereiken is voor zowel gamers als hun omgeving (bijv. ouders). Daarnaast zal het Trimbos-instituut in 2015 een website ontwikkelen voor jongeren en hun omgeving over problematisch gamen. De website en de telefoonlijn zullen bijdragen aan betere preventie en voorlichting.
Daarnaast heeft het Trimbos-instituut recent de folder Gamen, Zonder Flauwekul gelanceerd. Een folder voor licht verstandelijke beperkte jongeren die (veel) gamen, een belangrijke aandachtsgroep t.a.v. gamen.
Welke rol dicht u spelontwikkelaars toe bij het voorkomen van problematisch gamen? Vindt u dat spelontwikkelaars voldoende doen om hun games «verslavingsproof» te maken? Zo ja, welke maatregelen nemen zij bij het ontwikkelen van games? Zo nee, wat zouden zij beter moeten doen?
Mijns inziens zou de (mondiale) game-industrie een vorm van maatschappelijk verantwoord ondernemen moeten hanteren waarbij aan het (voorkomen en signaleren van) problematisch gamen adequaat invulling worden gegeven. Voor casual games, die zich kenmerken door een laag risico op problematisch speelgedrag, geldt in het algemeen dat spelontwikkelaars bewust rekening houden met verslavende kenmerken. Bij zogenaamde hard core internet video games, waarvoor een hoog risico op problematisch speelgedrag bestaat, verzuimt de game-industrie maatregelen te treffen ter voorkoming en signalering van problematisch gamen. Zoals het informeren van klanten over de verslavingsrisico’s, het inbouwen van feed back en spelonderbrekingen, het monitoren van speelgedrag en signaleren van excessief speelgedrag.
Waarom geeft het door de overheid gecofinancierde investeringsfonds Game On voor de ontwikkeling van nieuwe games geen expliciete aandacht aan preventie van gameverslaving?
Het investeringsfonds GameOn is opgericht door ondernemers en investeerders met ervaring in de game-industrie. Doel van het fonds is Nederlandse bedrijven te helpen uit de opstartfase te breken en hen te ondersteunen met zakelijke kennis in de dynamische markt voor video-games.
GameOn valt binnen de creatieve sector en kan daarom in het kader van het Topsectorenbeleid aanspraak maken op innovatiekredieten, onderzoeksfinanciering en dergelijke. GameOn heeft wel contact gehad met het Ministerie van Economische Zaken, maar dat heeft niet geleid tot investering vanuit de overheid.
Hoe speelt u bij de aanpak van eenzaamheid in op het voorkomen van problematisch gamen, aangezien gameverslaafden vaak eenzaam zijn?
Allereerst wil ik opmerken dat eenzaamheid en andere psychische en sociale problemen weliswaar van invloed kunnen zijn op het ontwikkelen van een gameverslaving, maar dat de causaliteit niet altijd duidelijk is.
Met mijn brief van 16 juli 2014 aan uw Kamer heb ik u geïnformeerd over het actieprogramma dat zich richt op het intensiveren en verankeren van de aanpak van eenzaamheid (Kamerstuk 29 538, nr. 155). Gamers zijn daarin geen specifieke doelgroep. Het programma onderkent echter wel dat eenzaamheid in iedere levensfase kan voorkomen.
De signalering van eenzaamheid bij gamers wordt bemoeilijkt omdat zij, anders dan bijvoorbeeld ouderen of zorgbehoevenden, niet automatisch contact hebben met verzorgers of hulpverleners. Het actieprogramma verbindt bij de aanpak van eenzaamheid de nulde met de eerste lijn. Deze aanpak is ook relevant voor gamers met eenzaamheidsproblemen. Er wordt onder andere een scholingsplan opgesteld voor vrijwilligers en hulp- of zorgverleners waarin zij leren hoe ze eenzaamheid kunnen signaleren en welke interventies zij kunnen inzetten.
Is er voldoende bekend over de effectiviteit van behandelingen voor gameverslaving? Zo ja, welke behandelingen worden vaak uitgevoerd en wat leveren ze op? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen?
Het veld van wetenschappelijk verslavingsonderzoek en de verslavingszorg heeft afgelopen jaren diverse interventies ontwikkeld ten behoeve van preventie, diagnostiek en behandeling en training van zorgprofessionals op het gebied van gameverslaving. Op dit moment hebben psychotherapeutische en farmacologische behandelingen een beperkt bewijsniveau. Het IVO heeft in opdracht van Resultaten Scoren een inventarisatie3 van de stand van zaken rondom gedragsverslavingen en eetverslaving in de wetenschappelijke literatuur en in de Nederlandse praktijk anno 2014 opgesteld. Daaruit blijk dat bepaalde psychofarmacologische medicatie en cognitieve gedragstherapie de meest veelbelovende effecten hebben. Ik zal mij beraden op nader onderzoek en daarop terugkomen in de tijdens het AO-Verslavingszorg toegezegde visie die u rond de zomer van dit jaar kunt verwachten.
De dreigende sluiting van de intensive care (IC) in Ziekenhuis Bethesda te Hoogeveen |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bestaan en de inhoud van bijgevoegde brief en rapport waaruit blijkt dat men al geruime tijd bezig is met het voorbereiden van de sluiting van de IC’s in Hoogeveen en Stadskanaal?1
De Treant Zorggroep heeft mij laten weten dat het bijgevoegde «rapport» een notitie voor intern gebruik is, opgesteld door de vakgroep van Intensivisten van de Treant Zorggroep. De notitie is bedoeld als discussiestuk met collega-medisch specialisten, om pas daarna, na eventuele aanpassing aan te bieden aan raad van bestuur en stafbestuur. De Treant Zorggroep heeft mij laten weten dat deze notitie geen besluitvormende status heeft, en geen door de raad van bestuur voorgesteld of vastgesteld beleid beschrijft.
De Treant zorggroep heeft aangegeven dat er op dit moment geen sprake is van sluiting van de IC’s. Op dit moment wordt er door de wetenschappelijke vereniging NVIC een nieuwe richtlijn voor IC-zorg opgesteld. Deze richtlijn is momenteel nog in ontwikkeling. Zodra de nieuwe richtlijn is vastgesteld zal het organisatiebreed beleid ten aanzien van de IC-zorg vastgesteld worden, zodanig dat het zowel voldoet aan alle eisen die er aan verantwoorde zorg gesteld worden als aan het meerjarenbeleidskader van de Treant Zorggroep; tot die tijd blijft de organisatie van de intensieve zorg zoals die nu is.
Denkt u dat, als van te voren bekend was geweest dat twee van de drie IC’s gaan sluiten, de fusie van deze drie ziekenhuizen in een heel ander daglicht had gestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat personeel en bewoners van het verzorgingsgebied van de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal zich misleid voelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2. Er is sprake van een intern discussiestuk. Het is logisch en goed dat organisaties zich voorbereiden op toekomstige ontwikkelingen en daarover intern discussiëren.
Wat is uw reactie op de herhaaldelijke toezegging van de bestuursvoorzitter dat zorg op IC-niveau op alle drie de locaties blijft voortbestaan, terwijl de sluiting van twee IC’s gelijktijdig wordt voorbereid?2
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Bent u van mening dat ook de bestuursvoorzitter op de hoogte is geweest van het bestaan van deze stukken, of minimaal op hoogte had moeten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Vindt u de reactie van de bestuursvoorzitter waarin hij zegt niet op de hoogte te zijn van de situatie rond de IC’s in Hoogeveen en Stadskanaal geloofwaardig? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De raad van bestuur is uiteindelijk eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en de veiligheid van de zorgverlening. Zij zullen zich ervan moeten vergewissen dat deze gewaarborgd is, zowel bij het openblijven als het sluiten van een IC. De signalen en zorgen van het personeel van de IC moet hierbij worden meegenomen.
Bent u van mening dat de situatie, zoals hierboven geschetst, getuigt van goed bestuur? Hoe ziet u de rol van de Raad van Toezicht hierbij? Bent u bereid hem hierop aan te spreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor zover ik heb begrepen is er nog geen besluit genomen door de raad van bestuur. Wanneer men voornemens is een besluit te nemen over de toekomst van de IC in Hoogeveen, dan is het wel zaak dat dit besluit ook is voorgelegd aan de raad van toezicht. Het gaat hier immers om een belangrijk onderdeel van het ziekenhuis. Ik ga ervan uit dat de raad van toezicht zich, ook onafhankelijk van de raad van bestuur, laat informeren op dit punt en dat de raad van bestuur de raad van toezicht betrekt bij de besluitvorming.
Bent u van mening dat het verantwoord is om slechts een special care afdeling te hebben in Hoogeveen en Stadskanaal, waarbij alleen via een telefoon- of videoverbinding een intensivist in Emmen geraadpleegd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om de zorg zodanig te organiseren, dat dit leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde zorg. Dit houdt ook in dat het zorgaanbod en de randvoorwaarden hiervoor op elkaar zijn afgestemd. Het is niet aan mij om hierover een uitspraak te doen. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg. De NZa houdt toezicht op het vervullen van de zorgplicht van de zorgverzekeraar.
Bent u ook van mening dat het uiteindelijk alsnog moeten vervoeren van een patiënt naar de IC in Emmen een extra en onnodig risico voor de patiënt vormt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u dat, door dit soort trucs toe te passen, normen voor het tijdig kunnen beschikken over de juiste zorg met voeten worden getreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
De uitkomsten van het belevingsonderzoek euthanasie |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u de uitkomsten van het belevingsonderzoek euthanasie en de artikelen die hierover zijn verschenen in het Medisch Contact en op de website van de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG)? Deelt u de mening, dat dit onderzoek van grote waarde is en dat het van belang is dat de KNMG dit onderzoek heeft uitgevoerd?1
Ja. Ik waardeer de inspanning van de KNMG om onderzoek te verrichten naar de beleving van artsen.
Op welke wijze duidt u dit onderzoek?
Zoals ik al aangeef in reactie op vragen van dhr. Van der Staaij (SGP, ingezonden 8 januari 2015, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1148) zijn de resultaten van dit onderzoek helder. Artsen vinden dat er te weinig oog is voor de emotionele belasting van de arts wanneer deze een euthanasieverzoek behandelt. Daarnaast ervaren zij een (toenemende) druk van patiënten en hun naasten om euthanasie uit te voeren. Het is ongewenst dat artsen een extra druk ervaren met betrekking tot het behandelen van een verzoek om euthanasie. De wet stelt dat artsen niet verplicht zijn om een verzoek in te willigen en dat de arts overtuigd moet zijn dat het verzoek voldoet aan de wettelijke zorgvuldigheidscriteria. Deze afweging moet een arts zonder extra druk kunnen maken.
Daarnaast is het uiteraard onwenselijk dat er personen zijn die het idee hebben dat euthanasie een afdwingbaar recht is, terwijl dit niet het geval is. Het blijkt niet eenvoudig om de noodzakelijke nuance bij dit onderwerp breed bekend te krijgen. Er is wel informatie voorhanden waarin wordt uitgelegd dat er geen recht op euthanasie is en hoe artsen een verzoek om euthanasie behandelen. Hiervoor verwijs ik naar de website van de rijksoverheid, de website van de KNMG en de patiëntenbrochure «Spreek op tijd over uw levenseinde».
Deelt u de mening, dat het onwenselijk is, dat veel patiënten euthanasie als een recht beschouwen? Op welke wijze kunt u verduidelijken, dat euthanasie in Nederland geen recht is, maar alleen is toegestaan wanneer aan de zorgvuldigheidscriteria van Euthanasiewet wordt voldaan?
Ik kan mij voorstellen dat het uitvoeren van euthanasie heel belastend kan zijn voor de betrokken arts. Dat euthanasie pas mag plaatsvinden als aan alle wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, geeft aan dat het hierbij niet gaat om een gewone, maar om een uitzonderlijke medische handeling. Via de KNMG is een patiëntenbrochure over het levenseinde beschikbaar, die opgesteld is in samenwerking met verschillende ouderenbonden en patiëntenorganisaties. Daarnaast is objectieve, laagdrempelige informatie beschikbaar via de website van de rijksoverheid.
Ik vind het overigens niet alleen een verantwoordelijkheid van de overheid, maar ook van maatschappelijke organisaties om genuanceerde, objectieve informatie te verschaffen over dit onderwerp. Het is ongewenst om een boodschap te verspreiden dat euthanasie een recht is of dat artsen een plicht hebben om er aan mee te werken. Een arts moet in vrijheid en zonder extra druk de afweging kunnen maken of een euthanasieverzoek aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen voldoet.
Zie verder mijn antwoord op de vragen 5, 6 en 7 van de hierboven genoemde schriftelijke vragen van de SGP.
Wat gaat u eraan doen om patiënten beter te informeren over de grenzen van de euthanasiewetgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening, dat euthanasie moet worden gezien als uitzonderlijk medisch handelen, waartoe artsen slechts zullen overgaan als aan alle zorgvuldigheidscriteria in de wet wordt voldaan? Vindt u het begrijpelijk, zoals ook uit het onderzoek blijkt, dat het uitvoeren van euthanasie emotioneel belastend kan zijn voor artsen en ook in dat opzicht moet worden gezien als uitzonderlijk medisch handelen? Op welke wijze kunt u eraan bijdragen dat de samenleving hier meer oog voor heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe duidt u, dat een kwart van de huisartsen het moeilijk vindt om «nee» te zeggen tegen een euthanasieverzoek? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat bijna 70 procent van de artsen zich onder druk gezet voelt om euthanasie uit te voeren? Hoe verklaart u dit?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wilt u met de KNMG aan de slag gaan om informatie over euthanasie begrijpelijk te maken voor laaggeletterden?
De informatie op de website van de rijksoverheid voldoet zoveel mogelijk aan de eisen van toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid. Ik zal hierover niettemin met de KNMG in overleg treden.
Deelt u de mening, dat de informatie van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) en de Levenseindekliniek niet neutraal is? Op welke wijze kan er meer toegankelijke informatie over het levenseinde beschikbaar komen, die patiënten op een neutrale wijze informeert?
Zoals ik hierboven al heb aangegeven wordt er informatie beschikbaar gesteld via de brochure van de KNMG en de website van de rijksoverheid. Verder staat het organisaties vrij om informatie te verschaffen vanuit ieders opvatting over deze materie, zolang deze informatie niet misleidend is.
Wilt u in gesprek gaan met de KNMG over de bevindingen van het onderzoek?
In het regulier overleg met de KNMG zal dit onderwerp uiteraard worden meegenomen.
De loondump en dreigende ontslagen bij Verian |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Is het in uw ogen ook schandalig dat zorgaanbieder Verian zijn thuiszorgmedewerkers uit Nijmegen dwingt om hun salaris met 20% te verlagen en bij weigering van deze loondump met ontslag bedreigt, zonder dat er recent een aanbestedingsprocedure is geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Een werkgever kan niet eenzijdig het loon van de werknemer verlagen. Wanneer de werkzaamheden echter wijzigen en deze werkzaamheden daardoor overeenkomen met een andere functiebeschrijving, kan een werkgever de werknemer vragen in te stemmen met functiewijziging en bijbehorende salarisschaal. De werknemer kan dit aanbod afwijzen en hoeft hier niet mee in te stemmen. Het kan dan wel betekenen dat de werkgever zich genoodzaakt ziet om ontslag aan te vragen als de oorspronkelijke functie van de werknemer komt te vervallen.
UWV beoordeelt de redelijkheid van de ontslaggrond. Dit betekent in dit verband dat:
Toepassing van het afspiegelingsbeginsel is niet aan de orde wanneer er sprake is van het geheel vervallen van een categorie uitwisselbare functies. UWV toetst dan alleen of de functies komen te vervallen en de mogelijkheid tot herplaatsing van de aan deze functies verbonden werknemers.
In de cao Verzorging Verpleging en Thuiszorg is vastgelegd welke rechten en plichten medewerkers hebben bij een reorganisatie. Als er voor de betrokken werknemers sprake is van beëindiging of wijziging in aard of omvang van de arbeidsovereenkomst of functie, is de werkgever verplicht hierover tijdig overleg te voeren met de vakbonden die bij de cao betrokken zijn. Na het overleg met de Ondernemingsraad en vakbonden stelt de werkgever het reorganisatieplan definitief vast.
Is het juridisch houdbaar voor een thuiszorgorganisatie om het personeel te dreigen met een loonsverlaging van 20% en bij weigering collectief te ontslaan? Kunt u uitgebreid toelichten op welke wetsartikelen dit precies is gebaseerd? Welke rechten en plichten hebben medewerkers in een dergelijke situatie?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de salariëring van de bestuurder van Verian, die in 2013 € 187.634 verdiende, in verhouding tot de honderden zorgmedewerkers die 20% van hun loon zouden moeten inleveren? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het kabinet wil dat de inkomens van bestuurders van zorgorganisaties op een maatschappelijk aanvaardbaar niveau komen. Daartoe is per 1 januari 2013 de Wet Normering Topinkomens (WNT) in werking getreden en onlangs is de WNT-norm verder verlaagd van 130% naar 100%. Daarbij is sprake van overgangsrecht voor bestaande contracten.
Is in uw ogen de financiële situatie van Verian zo penibel dat het bestaansrecht van de organisatie en de werkgelegenheid van thuiszorgmedewerkers op het spel staan (ondanks dat in 2013 de bestuurder € 187.634 verdiende en er een eigen vermogen is van ruim € 4 miljoen)? Kunt u uw antwoord toelichten?3 4 5
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn beantwoording van vraag 1 en 2.
Welke consequenties hebben de loondump en het ontslag van thuiszorgmedewerkers voor cliënten die huishoudelijke verzorging krijgen? Bent u bereid gemeenten die een contract hebben afgesloten met Verian per direct aan te spreken op de zorgplicht die deze gemeenten hebben ten aanzien van cliënten die huishoudelijke verzorging nodig hebben? Zo nee, waarom niet?
In de Wmo 2015 is bepaald dat gemeenten zorg dragen voor de maatschappelijke ondersteuning aan de mensen die daarop zijn aangewezen. De gemeentebesturen zijn daarbij verantwoordelijk voor de kwaliteit en de continuïteit van de voorzieningen. Daar waar dit aan de orde is zien de gemeentebesturen toe op het behouden van de continuïteit in de hulpverlening tussen de cliënt en de vaste hulp. Het is in de eerste plaats aan de gemeenteraad om toe te zien op een zorgvuldige uitvoering van deze wettelijke bepalingen en het college van B en W hierop te controleren. Ik heb geen signalen ontvangen dat de door u genoemde gemeentebesturen geen of onvoldoende uitvoering geven aan de verantwoordelijkheden zoals die in de Wmo 2015 zijn bepaald.
Bent u bereid Verian terug te fluiten gezien het maatschappelijk belang dat huishoudelijke verzorging voor cliënten wordt gecontinueerd en in het belang van behoud van banen en salaris van de thuiszorgmedewerkers van Verian?
Verian dient zich te houden aan de randvoorwaarden in wet- en regelgeving die ik in voorgaande antwoorden heb aangegeven.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden in het belang van continuïteit van zorg en de werkgelegenheid binnen Verian? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Collectieve zorgverzekeringen waarbij chronisch zieken geen baat hebben |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie na het lezen van het opinieartikel van mevrouw Sanders, reumapatiënt en tevens voorzitter van ReumActief?1
Naar ik uit het artikel begrijp heeft mevrouw Sanders ervoor gekozen niet over te stappen naar de collectieve verzekering van de gemeente Stadskanaal omdat deze haar verzekeringstechnisch minder kan bieden dan haar huidige verzekeraar. Het is onduidelijk of bij andere zorgverzekeraars mogelijkheden zijn om aan de bezwaren van mevrouw Sanders tegemoet te komen. Verder merk ik op dat de zorgverzekering wordt gezien als een passende en toereikende voorziening waarvan iedereen geacht wordt de premie te kunnen betalen. Waar dat niet het geval is, kan zorgtoeslag worden aangevraagd. Het is onduidelijk of mevrouw Sanders zorgtoeslag heeft aangevraagd.
Voorts is het aan de gemeente te bepalen hoe het lokale beleid wordt ingericht. Mevrouw Sanders stelt dat haar gemeente ervan uit gaat dat zij zelf de huishoudelijke hulp kan organiseren en betalen. De gemeente kan niet bepalen of iemand huishoudelijke hulp zelf moet betalen en ook niet bij voorbaat of iemand huishoudelijke hulp zelf kan organiseren. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die niet op eigen kracht zelfredzaam zijn. Indien iemand zich bij de gemeente meldt met een verzoek om ondersteuning, moet de gemeente onderzoek doen naar de persoonlijke situatie.
Bij het onderzoek wordt bekeken wat betrokkene zelf nog kan dan wel of andere mensen eventueel kunnen helpen. Ook kijkt de gemeente of er al zorg en ondersteuning vanuit andere wetten wordt geboden, zoals de Zorgverzekeringswet of de Participatiewet. Indien uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van onvoldoende zelfredzaamheid en ook het netwerk niet kan bijdragen, is de gemeente verplicht ondersteuning te bieden. Dit kan in de vorm van een maatwerkvoorziening maar het kan ook zijn dat de gemeente voor bepaalde gevallen een algemene voorziening heeft ingericht. Uit de bijdrage van mevrouw Sanders kan ik niet opmaken of de gemeente op dit punt tekort is geschoten.
Wat is uw reactie op het gegeven dat chronisch zieken in veel gevallen geen baat hebben bij een collectieve zorgverzekering van desbetreffende gemeente?
Ik deel deze opvatting niet en alvorens dit toe te lichten, wil ik benadrukken dat een collectieve zorgverzekering één van de mogelijkheden is waar mensen met een chronische ziekte en/of beperking baat bij kunnen hebben. Naast de landelijke fiscale regeling voor aftrek van specifieke zorgkosten beschikken gemeenten over verschillende instrumenten om mensen met een chronische zieke en/of beperking te ondersteunen. Met het vervallen van de Wtcg en CER hebben gemeenten hiertoe aanvullend budget ontvangen.
Ten aanzien van collectieve zorgverzekeringen geldt dat gemeenten al jaren collectieve zorgverzekeringen aanbieden voor burgers met een lager inkomen. Het overgrote deel van de gemeenten heeft met inzet van het aanvullend budget deze regelingen gericht doorontwikkeld om beter aan te sluiten bij de meerkosten van mensen met een chronische ziekte en/of beperking. Naast aanvullende modules met dekkingen die specifiek gericht zijn op meerkosten als gevolg van een chronische ziekte en/of beperking hebben gemeenten hun bijdrage in de premie van de gemeentelijke collectieve zorgverzekeringen verhoogd. Zowel directe kosten als het eigen risico kunnen worden opgenomen in de collectiviteit.
Recentelijk is een rapport gepubliceerd waarin bureau BS&F in opdracht van Ieder(in) heeft onderzocht hoe gemeenten hun collectieve zorgverzekering inzetten om mensen met een chronische ziekte en/of beperking voor hun meerkosten te compenseren. Het onderzoek is als bijlage hierbij toegevoegd. Uit het onderzoek komt naar voren dat bijna 80% van de 300 gemeenten waar het onderzoek op is gebaseerd, met behulp van het aanvullende budget dat zij hebben ontvangen, hun gemeentelijke collectiviteiten hebben uitgebreid en hun bijdrage in de premie hebben verhoogd. Burgers die hiervan gebruik maken genieten per saldo gemiddeld een financieel voordeel van bijna € 460,– per jaar ten opzichte van wat deze zorgverzekering normaliter zou kosten zonder bijdrage van de gemeente en zonder uitonderhandelde collectiviteitskorting. Ook blijkt uit het onderzoek dat meer dan de helft van de onderzochte gemeenten de toegang tot de gemeentelijke collectiviteiten hebben verruimd naar een inkomensgrens van 120% of hoger.
Het voorgaande toont aan dat meer mensen baat hebben bij de collectieve zorgverzekeringen die hun gemeente aanbiedt. Met de beoogde verdere doorontwikkeling zullen de collectieve zorgverzekeringen steeds beter aansluiten op de behoeften van mensen met een chronische ziekte en/of beperking.
Wat vindt u ervan dat juist chronisch zieken,voor wie de aanvullende verzekering met name van groot belang is, in sommige gemeenten alleen in aanmerking komen voor compensatie van het eigen risico wanneer zij overstappen naar een andere verzekeraar?
De inhoud van de collectieve zorgverzekering is afhankelijk van de keuzes die de gemeente maakt en de afspraken die de gemeente met de verzekeraar maakt. Indien iemand gebruik wil maken van de gemeentelijke collectiviteit dan moet deze persoon wel verzekerd zijn bij dezelfde verzekeraar als de verzekeraar waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten. Indien dit niet het geval is, dan zal iemand van verzekeraar moeten overstappen. Dit is niet anders dan bij andere collectiviteiten. Gemeenten hebben overigens in de regel hun gemeentelijke collectiviteit ondergebracht bij de verzekeraar met het grootste marktaandeel in de betreffende gemeente. Voor veel mensen zal dit impliceren dat overstappen niet nodig is. Voorts geldt dat gemeenten de verplichting hebben om (aanvullend) maatwerk te bieden daar waar dat nodig is.
Zoals aangegeven in mijn brief «Kwaliteit Loont» dd. 6 februari jl. wil ik ook via een aanpassing van de vereveningssystematiek bevorderen dat verzekeraars vaker van de mogelijkheid gebruik maken om een korting te geven als verzekerden – in het bijzonder chronisch zieken – gebruik maken van gecontracteerd aanbod. Over de uitwerking zal uw Kamer nader worden geïnformeerd.
Erkent u dat met de stijging van de zorgpremie, de stijging van het eigen risico, het wegvallen van compensatieregelingen en het uitkleden van het basispakket, chronisch zieken onevenredig hard getroffen worden door uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze mening niet. Het pakket is de afgelopen jaren per saldo groter en niet kleiner geworden. Zoals gezegd bij het antwoord op de eerste vraag, zie ik de zorgverzekering als een passende en toereikende voorziening waarvan iedereen geacht wordt de premie te kunnen betalen. Waar dat niet het geval is, kan, afhankelijk van het inkomen, de zorgtoeslag worden aangevraagd. Ik neem aan dat met «wegvallen van compensatieregelingen» wordt gedoeld op het wegvallen van de Wtcg en CER. Naast de landelijke fiscale regeling voor aftrek van specifieke zorgkosten hebben gemeenten aanvullend budget ontvangen voor meer financiële mogelijkheden voor gericht maatwerk aan personen met een chronische ziekte en/of beperking met meerkosten. Voorts zij opgemerkt dat de betaalde gemiddelde premie en eigen risico van de laagstbetaalden de afgelopen tien jaar ongeveer gelijk is gebleven, mede als gevolg van de stijgende zorgtoeslag voor deze groep verzekerden.
Gaat u voorkomen dat chronisch zieken, die toch al veel zorgkosten maken, buiten de boot vallen bij collectieve zorgverzekeringen of compensatie van het eigen risico? Zo nee, hoe gaat u dan voorkomen dat chronisch zieken het hoofd financieel boven water kunnen houden?
Onder het zorgverzekeringsstelsel wordt iedereen geacht de premie te kunnen betalen. In voorkomend geval kan er een beroep worden gedaan op de zorgtoeslag. Zoals aangegeven bij het antwoord op de vragen 2 en 3 ben ik van mening dat chronisch zieken niet buiten de boot hoeven te vallen bij collectieve verzekeringen. Wat betreft het eigen risico geldt dat het aan de gemeente is te bepalen of compensatie wordt verstrekt voor het eigen risico en op welke wijze.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de resterende, naar de gemeente overgehevelde compensatiegelden waaronder Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en Compensatie eigen risico (Cer), ook ten goede komen aan chronisch zieken?
Ik verwijs allereerst naar de hiervoor gegeven antwoorden op de vragen 2 en 3. In aanvulling daarop geldt dat – zoals beoogd – de gemeenten de verantwoordelijkheid nemen om mensen met een chronische ziekte en/of beperking te ondersteunen. Hierbij hebben gemeenten de beleidsruimte gekregen om te bepalen op welke wijze dit (lokaal) het beste kan. Indien iemand ondersteuning nodig heeft en een collectieve zorgverzekering niet tot de oplossingen hoort, dan dient de gemeente een andere oplossing te zoeken. Gemeenten beschikken over voldoende instrumenten om gericht ondersteuning te bieden naast de mogelijkheid van een collectieve zorgverzekering.
Bent u bereid gemeenten erop aan te spreken deze compensatiegelden los te koppelen van de collectieve zorgverzekering aangezien chronisch zieken hier in veel gevallen geen baat bij hebben en dus misgrijpen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo 2015 en de wijze waarop zij invulling geven aan deze verantwoordelijkheid. Er is geen sprake van een geoormerkt budget voor chronisch zieken en er is ook geen sprake dat dit budget wel of niet gekoppeld is aan bepaalde gemeentelijke instrumenten.
Bent u van mening dat fysiotherapie voor mensen met ernstige, vergevorderde reuma baat hebben bij langdurige fysiotherapie en dat dit veel hogere kosten voor medicatie, thuiszorg, hulpmiddelen en uitval kan voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het antwoord op deze vraag wordt gecombineerd met het antwoord op vraag 11.
Bent u van mening dat mensen met ernstige reuma, gelet op het feit dat aanvullende verzekeringen met onbeperkte fysiotherapie voor hen vaak onbereikbaar (risicoselectie) of onbetaalbaar zijn, voldoende keuzevrijheid hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verzekeraars hebben een acceptatieplicht voor de basisverzekering. In de basisverzekering is alle zorg opgenomen waarvan de overheid het van belang acht dat iedereen hiervoor verzekerd is. Vormen van zorg die buiten het basispakket vallen kunnen door zorgverzekeraars worden opgenomen in een aanvullende verzekering. Men kan vrijwillig kiezen voor een aanvullende verzekering. Verzekeraars kunnen acceptatievoorwaarden toepassen voor de aanvullende verzekering. Met name bij de aanvullende verzekeringen in het topsegment worden acceptatievoorwaarden gehanteerd door zorgverzekeraars. Voor aanvullende verzekeringen met een beperktere dekking gelden vaak geen acceptatievoorwaarden. De NZa heeft in haar rapport acceptatieplicht van het voorjaar 2014 aangegeven dat de toegankelijkheid van zorg in ons zorgstelsel goed geborgd is en er voldoende mogelijkheden zijn om over te stappen. Hoewel er geen sprake is van overtredingen van de acceptatieplicht, signaleert de NZa wel een aantal mogelijke risico’s. De NZa stelt een visie op over de sturing van verzekerden op basisverzekering via de aanvullende verzekering. De NZa brengt dit naar verwachting tijdens het 2de kwartaal 2015 naar buiten.
Staat u nog altijd achter uw besluit om langdurige fysiotherapie voor mensen met reuma uit het basispakket te halen? Zijn bij dit besluit destijds, naast wetenschappelijk bewijs, ook de geboekte resultaten uit de praktijk meegewogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zolang er geen of onvoldoende wetenschappelijk bewijs is voor de werkzaamheid en effectiviteit van langdurige of onbeperkte fysiotherapie voor verzekerden met reumatische aandoeningen, ben ik van oordeel dat deze fysiotherapie voor die aandoeningen geen deel moet uitmaken van het verzekerde pakket van de Zvw. Dit vanwege het uitgangspunt van «evidence based medicine» dat geldt bij het Zvw-basispakket.
In mei 2011 heeft het College voor zorgverzekeringen (de voorganger van het Zorginstituut Nederland) mij geadviseerd langdurige fysiotherapie bij reumatische aandoeningen niet langer in het basispakket te handhaven. Dit omdat de beschikbare (medisch-)wetenschappelijke literatuur onvoldoende bewijs bood voor de werkzaamheid en effectiviteit van langdurige of onbeperkte fysiotherapeutische behandeling bij reumatische aandoeningen. Op basis van dat advies heb ik in juni 2011 aan het parlement het voornemen voorgelegd om met ingang van 1 januari 2012 deze reumatische aandoeningen te verwijderen van de lijst met aandoeningen waarvoor langdurige fysio- of oefentherapie uit de Zvw wordt vergoed. Uw Kamer heeft toen met mijn voorstel ingestemd.
In het voorjaar van 2014 heeft het Zorginstituut nogmaals gekeken of er nieuwe aanwijzingen zijn voor de werkzaamheid van langdurige fysiotherapie bij reumatische aandoeningen. De Wetenschappelijke Advies Raad van het Zorginstituut heeft toen aangegeven dat er nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs is voor de werkzaamheid en effectiviteit. Wel is het Zorginstituut daarna in gesprek gebleven met het Reumafonds, het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) en de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie (NVR) over de mogelijke opzet van een onderzoek naar de effectiviteit van langdurige fysiotherapie bij reumatische aandoeningen. Ik heb van het Zorginstituut vernomen dat het Zorginstituut in afwachting is van een voorstel hierover van genoemde partijen. Ik ben voorstander van zo’n onderzoek indien de opzet daarvan voldoende garanties biedt dat op basis van dat onderzoek een uitspraak kan worden gedaan over de effectiviteit van langdurige fysiotherapie voor deze aandoeningen.
Is er volgens u inmiddels wel voldoende wetenschappelijk bewijs dat mensen met reuma wel degelijk baat hebben bij fysiotherapie? Indien nee, bent u bereid hier alsnog onderzoek naar te laten doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u inzicht in de ontwikkeling van de totale kosten die gemaakt worden door en voor mensen met ernstige, vergevorderde reuma voor de periode van 2010 tot en met 2014? Zo nee, bent u bereid die alsnog te achterhalen en de Kamer hierover te informeren?
Door de veelheid van factoren is het niet doenlijk om een duidelijk beeld van de kosten en de ontwikkeling daarin te schetsen. De kosten die gemaakt worden door alle mensen met ernstige, vergevorderde reuma voor de periode van 2010 tot en met 2014 bestaan in de basis uit de premie Zvw en het eigen risico. De verdere kosten hangen af zijn/haar persoonlijke situatie. De volgende factoren spelen hierbij een rol: hoe hoog is zijn/haar (huishoud)inkomen (afhankelijk daarvan ontvangt hij/zij zorgtoeslag). Ontving hij/zij een compensatie eigen risico en een uitkering Wtcg? Andere factoren zijn of hij/zij regelmatig naar de fysiotherapeut gaat, of er sprake is van een aanvullende verzekering en zo ja, wat de aanvullende verzekering dekt en de hoogte van de premie. Tenslotte is nog van belang wat de leefsituatie is? Afhankelijk daarvan is er al dan niet eerder een kans op het al dan niet kunnen inroepen van huishoudelijke verzorging en/of persoonlijk verzorging. Wanneer er sprake is van huishoudelijke verzorging of persoonlijke verzorging kan sprake zijn van een eigen bijdrage die afhankelijk is van het (huishoud)inkomen.
Een onderzoek onder artsen over de morele belasting van de uitvoering van euthanasie |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de resultaten van een recent onderzoek onder artsen over de beleving van het plegen van euthanasie? Wat is uw visie hierop?1
Ja. De resultaten van dit onderzoek zijn helder. Artsen vinden dat er te weinig oog is voor de emotionele belasting van de arts in een euthanasietraject. Daarnaast ervaren zij een (toenemende) druk van patiënten en hun naasten om euthanasie uit te voeren. Het is ongewenst dat artsen een druk ervaren met betrekking tot het behandelen van een verzoek om euthanasie. De wet stelt dat artsen niet verplicht zijn om een verzoek in te willigen en dat de arts overtuigd moet zijn dat het verzoek voldoet aan de wettelijke zorgvuldigheidscriteria. Deze afweging moet een arts zonder extra druk kunnen maken. Ook zonder deze extra druk brengt het behandelen van een euthanasieverzoek voor veel artsen een niet te onderschatten, emotionele belasting met zich mee.
Wat vindt u van de uitkomst van het onderzoek dat de samenleving naar het oordeel van artsen vaak het idee heeft dat euthanasie een afdwingbaar recht is?
Het is uiteraard onwenselijk dat er personen zijn die het idee hebben dat euthanasie een afdwingbaar recht is, terwijl dit niet het geval is. Het blijkt niet eenvoudig om de noodzakelijke nuances bij dit onderwerp breed bekend te krijgen. Er is informatie voorhanden waarin wordt uitgelegd dat er geen recht op euthanasie is en hoe artsen een verzoek om euthanasie behandelen. Hiervoor verwijs ik naar de website van de rijksoverheid, de website van de KNMG en de patiëntenbrochure «Spreek op tijd over uw levenseinde».
In hoeverre hangt deze opvatting mede samen met de relatieve onbekendheid die er in de samenleving is met de mogelijkheden van palliatieve zorg?
Deze aanname is niet uit de resultaten van het onderzoek te herleiden. Ik vind het natuurlijk wel belangrijk dat mensen goed op de hoogte zijn van wat palliatieve zorg is en hoe dit kan bijdragen aan een waardig levenseinde. De afgelopen jaren is er veel meer duidelijk geworden over de (toepassing van) palliatieve zorg, onder andere door het Verbeterprogramma Palliatieve zorg. De komende jaren zal door middel van het Nationaal Programma Palliatieve Zorg worden getracht palliatieve zorg verder onder de aandacht te brengen. Dit zal onder meer gebeuren door het vergroten van de bewustwording en het nog beter toegankelijk maken van alle informatiebronnen over palliatieve zorg.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat driekwart van de artsen zegt druk te ervaren van patiënten of hun naasten, en dat die druk de laatste jaren toeneemt?
Zie mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Welke mogelijkheden ziet u om in de samenleving er meer duidelijkheid over te krijgen dat euthanasie geen wettelijk recht is, maar voor artsen meestal een zeer belastende handeling?
Zoals eerder genoemd wordt via de KNMG een patiëntenbrochure over het levenseinde beschikbaar gesteld, die opgesteld is in samenwerking met verschillende ouderenbonden en patiëntenorganisaties. Daarnaast is objectieve, laagdrempelige informatie beschikbaar via de website van de rijksoverheid.
Tevens zijn wij recent met een aantal ouderenbonden, patiëntenverenigingen en het samenwerkingsverband Coalitie Van Betekenis tot het Einde in gesprek gegaan om het naderende levenseinde meer bespreekbaar te kunnen maken. Ik heb met deze partijen afgesproken dat zij met voorstellen komen hoe er meer bewustwording kan worden gecreëerd over invulling van de laatste levensfase. Daarnaast wordt, zoals in antwoord op vraag 3 genoemd, in het Nationaal Programma Palliatieve Zorg aandacht besteed aan bewustwording.
Welke concrete initiatieven onderneemt u om de bewustwording hierover in de samenleving te vergroten, alsmede de bewustwording over de mogelijkheden van palliatieve zorg?
Zie antwoord vraag 5.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd bij de ontwikkeling van een beter aanbod van objectief, laagdrempelig informatiemateriaal waarin de wettelijke kaders duidelijk uitgelegd worden en waarin tevens duidelijkheid wordt geboden over de mogelijkheden van palliatieve zorg, de morele belasting die euthanasie voor artsen betekent en het gegeven dat euthanasie geen wettelijk recht is?
Zie antwoord vraag 5.
De ellende met de keukentafelgesprekken |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw algemene opvatting over de keukentafelgesprekken die gemeenten voeren met mensen die hulpbehoevend zijn? Verlopen deze keukentafelgesprekken – in het kader van de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning – in uw ogen in alle gemeenten naar wens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanaf 1 november 2014 dient het college ervoor te zorgen dat op basis van de Wmo 2015 het onderzoek in vervolg op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan worden uitgevoerd. Deze onderzoeken hebben betrekking op nieuwe cliënten en op cliënten wier «oude» beschikking bijvoorbeeld per 1 januari 2015 eindigde. Het aantal nieuwe aanvragen voor ondersteuning die tot 1 januari 2015 onder de AWBZ viel is in november en december 2014 zeer beperkt gebleven, omdat cliënten tot en met 31 december 2014 aanvragen konden indienen bij het CIZ, waarop het CIZ nog bevoegd was te beslissen. Het is voor mij niet mogelijk om in de zeer korte periode dat gemeenten de genoemde onderzoeken hebben uitgevoerd een algemene opvatting te geven over het verloop daarvan.
Krijgt u – net als de leden van de SP-fractie – veel klachten binnen van mensen die een vervelende ervaring hebben gehad met het keukentafelgesprek? Zo ja, wat zijn de aard en de omvang van deze klachten?
Het aantal mij bekende klachten van cliënten met vervelende ervaringen is op dit moment beperkt. De klachten die wel zijn binnen gekomen, hebben betrekking op het gevoel van cliënten dat zij ten onrechte niet in aanmerking zijn gekomen voor de gevraagde (mate van) maatschappelijke ondersteuning en of de opvatting dat cliënten niet correct zijn bejegend. De afhandeling van concrete door VWS ontvangen klachten wordt, na contact daarover met de cliënt en het college, voor behandeling teruggelegd bij het verantwoordelijke college.
Kunt u aangeven hoeveel mensen geconfronteerd zijn met het geheel of gedeeltelijk schrappen van het aantal uren huishoudelijke verzorging in vergelijking met 2013 en 2014? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover overzichtelijk te informeren?
Op landelijk niveau bestaat, vanuit de administratie van het CAK, alleen inzicht in de toegekende individuele voorzieningen waarvoor een eigen bijdrage verschuldigd is en het aantal personen dat dit betreft. Op basis van CAK gegevens over het jaar 2013 hebben 416.102 personen gebruik gemaakt van huishoudelijke verzorging waar zij een eigen bijdrage over verschuldigd waren (bron CAK peildatum 27-09-2014). Over 2014 zijn nog geen gegevens over het hele jaar beschikbaar. Voorts geven de gegevens van het CAK geen totaalbeeld omdat huishoudelijke verzorging, verstrekt als onderdeel van een arrangement dan wel als algemene voorziening, geen onderdeel uitmaakt van de door het CAK separaat geregistreerde aantallen personen met huishoudelijke verzorging. Een vergelijking op basis van CAK gegevens van het aantal personen dat huishoudelijke verzorging ontving in 2014 ten opzichte van 2013 is dan ook niet zinvol door de toename van huishoudelijke verzorging in arrangementen en algemene voorzieningen. Ik zal u in het kader van de eerstvolgende voortgangsrapportage Hervorming langdurige zorg nader informeren over de opzet van de monitoring en evaluatie van de Wmo 2015. Een onderdeel hiervan vormt de – in ontwikkeling zijnde – gemeentelijke monitor sociaal domein.
Hoeveel mensen zijn geconfronteerd met het geheel of gedeeltelijk schrappen van het aantal uren huishoudelijke verzorging zonder dat zij een keukentafelgesprek hebben gehad? Welke maatregelen gaat u nemen bij gemeenten die geen zorgvuldig keukentafelgesprek voeren met mensen die huishoudelijke verzorging nodig hebben?1
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wmo 2015 ligt bij de colleges van burgemeester en wethouders en de gemeenteraden in de gemeenten. Om die reden wordt deze gevraagde informatie niet landelijk geregistreerd. Het is aan de colleges om over de uitvoering van het lokale beleid verantwoording af te leggen aan de betrokken gemeenteraden.
Indien een college het op basis van de Wmo 2015 verplichte onderzoek in vervolg op een melding niet zorgvuldig uitvoert, heeft de cliënt het recht de gemeente hierop aan te spreken, zo nodig in bezwaar en beroep. Bij een onzorgvuldige uitvoering van de wet en het lokale beleid is daarnaast primair aan de gemeenteraad het college hierop, in lijn met het uitgangspunt van horizontale verantwoording, aan te spreken. Mocht mij blijken dat er sprake is van meer dan incidentele, ernstige tekortkomingen in de uitvoering van de Wmo 2015 door een gemeente en een gemeenteraad die zijn verantwoordelijkheid hierin niet neemt, dan heb ik de bevoegdheid om te interveniëren volgens de stappen van de interventieladder van bestuurlijk toezicht.
Hoeveel mensen hebben nog geen keukentafelgesprek gehad om te bepalen welke zorg en/of voorziening(en) zij nodig hebben? Mocht u niet over recente gegevens of cijfers beschikken bent u dan in ieder geval bereid dit uit te zoeken per gemeente en de Kamer hierover spoedig te informeren? Zo nee, waarom niet?2
Het aantal onderzoeken dat colleges uitvoeren in vervolg op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning wordt niet op landelijk niveau geregistreerd. Ook in de toekomst zal dat niet gebeuren, omdat het een gedecentraliseerde taak en lokale uitvoeringsinformatie betreft en omdat het wenselijk is de administratieve lasten van gemeenten zoveel mogelijk te beperken tot hetgeen strikt noodzakelijk is. Ik zal u in het kader van de eerstvolgende voortgangsrapportage Hervorming langdurige zorg nader informeren over de opzet van de monitoring en evaluatie van de Wmo 2015.
Wat is uw oordeel over het bericht dat 40% van de ouderen opkijkt tegen het keukentafelgesprek, omdat ze denken dat gemeenten het keukentafelgesprek puur en alleen zullen aangrijpen om te korten op het aantal uren zorg en zo snel denken te kunnen bezuinigen? Wat gaat u hieraan doen?3
Ik betreur de onzekerheid bij ouderen over de continuïteit van de zorg en ondersteuning. Het is zaak die onzekerheid zo kort mogelijk te laten duren. Een goede en tijdige communicatie door de gemeente naar cliënten en – waar relevant – een zorgvuldig onderzoek naar de individuele situatie is daarbij essentieel. Het onderzoek dat het college in vervolg op een melding van een beroep op maatschappelijke ondersteuning moet uitvoeren is met een aantal belangrijke, in de wet verankerde, waarborgen omgeven. Cliënten kunnen zich hierop beroepen. Ik ga er van uit dat in procedures van bezwaar en beroep deze waarborgen in een toets op zorgvuldigheid expliciet zullen worden betrokken.
Deze zijn:
Uit het voorgaande blijkt dat het door het college in te stellen onderzoek met tal van waarborgen voor de cliënt is omgeven. De hiervoor geschetste meer procedurele waarborgen voor de cliënt zorgen er, samen met de voorgeschreven inhoud van het onderzoek en het feit dat bezwaar en beroep mogelijk is tegen een beslissing van het college, voor dat het college het onderzoek als regel zorgvuldig zal uitvoeren. Gemeenten die onvoldoende zorgvuldigheid in acht nemen zijn of zullen hierin worden gecorrigeerd.
Het is overigens wel van belang dat een cliënt zich samen met zijn eventuele mantelzorger dan wel zijn vertegenwoordiger en zijn cliëntondersteuner goed voorbereidt op het onderzoek. Het is immers in het belang van zowel de cliënt als het college dat alle aspecten die van belang zijn voor de beoordeling van het verzoek om maatschappelijke ondersteuning op een goede manier in het onderzoek aan de orde komen. Het college en cliënt zijn daar samen verantwoordelijk voor.
Hoe oordeelt u over de kosten die gemeenten maken met betrekking tot keukentafelgesprekken en de verschillen tussen gemeenten hierin, nu blijkt dat in Nijkerk 600 gesprekken 70.000 euro kosten, in Apeldoorn de kosten variëren tussen 119 tot 500 euro voor een gesprek, terwijl Buurtzorg 60 euro per gesprek rekent? Kunt u uw antwoord toelichten? Wat is in uw ogen een redelijk bedrag voor het voeren van een keukentafelgesprek?4 5
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de (organisatie van de) zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015 en de daarmee gepaard gaande kosten. Het uitvoeren van het in de Wmo 2015 voorgeschreven onderzoek in vervolg op een melding is een essentieel onderdeel van de uitvoering van de Wmo 2015. De kosten die daarmee gepaard gaan hangen samen met de wijze waarop de gemeente hier uitvoering aan heeft gegeven.
Ik kan ook geen uitspraken doen over kosten verbonden aan het uitvoeren van deze onderzoeken omdat het daarvoor benodigde inzicht mij ontbreekt. In algemene zin kan ik wel zeggen dat de uitvoering van de Wmo 2015 en in het bijzonder het voorgeschreven onderzoek, gericht is op de persoonlijke omstandigheden van de cliënt en het bieden van maatwerk. Dit betekent dat ook het uit te voeren onderzoek maatwerk is en het per persoon kan en zal verschillen.
Wat is uw oordeel over de handelwijze van de gemeente Utrecht die keukentafelgesprekken met betrekking tot huishoudelijke verzorging telefonisch afhandelt? Kunt u uw antwoord toelichten?6
In het antwoord op vraag 6 is uitgebreid ingegaan op de in de wet opgenomen waarborgen voor de cliënt waaraan het onderzoek in vervolg op een melding van een beroep op maatschappelijke ondersteuning moet voldoen. Het college is, mits voldaan wordt aan deze waarborgen, vrij in de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd. Met alleen een telefoongesprek lijkt het mij lastig een zorgvuldige beoordeling te bewerkstelligen. Om te onderzoeken of nader onderzoek gewenst is kan het onderdeel zijn van de werkwijze. Als de cliënt geen telefonisch maar (ook) een persoonlijk gesprek wenst, dan moet dat georganiseerd worden.
Is u bekend hoeveel en welke gemeenten keukentafelgesprekken telefonisch afhandelen, om kosten te drukken die gemoeid gaan met de keukentafelgesprekken? Zo nee, bent u bereid dit spoedig uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het is mij niet bekend hoeveel en welke gemeenten het onderzoek in vervolg op de melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning (voor een deel) telefonisch uitvoeren. Ik zie – verwijzend naar mijn antwoorden op eerdere vragen – geen reden om nader onderzoek in te stellen.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraak waarin u vaststelt dat gemeenten pas beslissingen kunnen nemen over voorzieningen van maatschappelijke ondersteuning voor mensen nadat ze zorgvuldig onderzoek hebben gedaan naar de omstandigheden van deze mensen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich dan tot gemeenten die keukentafelgesprek telefonisch afdoen, of gemeenten die mensen de mededeling geven dat zij gekort worden in het aantal uren zorg, zonder dat ze een gesprek hebben gehad? Welke maatregelen gaat u nemen om betreffende gemeenten tot de orde te roepen?7
Ja, ik herinner mij mijn uitspraak dat gemeenten ingevolge de wet verplicht zijn zorgvuldig te handelen bij het toekennen van een nieuwe voorziening en of het aanpassen van een (doorlopende) voorziening. Het versoberen of beëindigen van huishoudelijke hulp op basis van een (doorlopende) voorziening vraagt in alle gevallen een individuele afweging.
Voor wat betreft het (voor een deel) telefonisch uitvoeren van het onderzoek in vervolg op de melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 6 en 8.
Bij het versoberen of beëindigen van een voorziening die al onder de Wmo (voor 1 januari 2015) was toegekend moet in alle gevallen een individuele afweging plaatsvinden die voldoet aan het overgangsrecht van de Wmo 2015. De werking hiervan hebben we gezien bij de bij u bekende zaak van de gemeente Dantumadiel. Het college moet zich daarbij ook houden aan de bepalingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM) omdat in juridische zin sprake kan zijn van aantasting van «eigendomsrechten» hetgeen in algemene zin gepaard gaat met de noodzaak, in geval van beëindiging of beperking van de voorziening, een redelijke overgangstermijn in acht te nemen.
Indien de termijn waarvoor een voorziening is verstrekt afloopt acht ik het zorgvuldig dat het college de cliënt daarover tijdig en actief informeert. Ingeval het college van mening is dat in de toekomst een algemene voorziening in de behoefte van maatschappelijke ondersteuning van de betreffende cliënt voorziet en het college de cliënt daarnaar verwijst, is het vanuit het oogpunt van goed bestuur wenselijk dat het college de cliënt er op attent maakt dat hij, indien naar zijn oordeel de algemene voorziening niet volstaat, een maatwerkvoorziening kan aanvragen.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraak waarin u aangaf dat gemeenten ingevolge de wet verplicht zijn zorgvuldig te handelen bij het aanpassen van de huishoudelijke zorg bij mensen met een doorlopende toekenning? Hoeveel gemeenten hebben naar aanleiding van de rechterlijke uitspraak met betrekking tot de zaak van de gemeente Dantumadeel hun beleid met betrekking tot het keukentafelgesprek/onderzoek gewijzigd? Zijn er nog steeds gemeenten die handelen in strijd met de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning?8
Ja, ik herinner mij deze uitspraak. Er is geen centrale registratie van gemeenten die op basis van de voorlopige voorziening van de rechter in de zaak van de gemeente Dantumadiel, hun beleid hebben aangepast. Ik ben in mijn brief van 22 december 2014 aan alle voor de uitvoering van de Wmo 2015 verantwoordelijke wethouders (bijgevoegd)9 uitgebreid ingegaan op het belang van genoemde uitspraak. Ik verwacht dat colleges hun beleid, indien de uitspraak van de Rechtbank daar aanleiding toe gaf, inmiddels hebben aangepast en dat de gemeenteraden daarbij hun controlerende rol vervullen.
Acht u het wenselijk dat private organisaties fors verdienen door het aanbieden van cursussen «Hoe voer ik een keukentafelgesprek?»? Hoeveel gemeenten besteden geld bedoeld voor zorg aan dergelijke cursussen? Bent u bereid om inzichtelijk te maken welke gemeenten dergelijke bureautjes inhuren om scholing te verzorgen a € 2.250 per opleidingsplek?9
Ik acht het van groot belang dat de personen die het onderzoek doen, goed zijn geschoold en voorbereid. Het in de wet beschreven onderzoek moet zorgvuldig worden uitgevoerd en de dialoog, ook in termen van vaardigheden van de gesprekspartner van cliënten, tot tevredenheid bij cliënten leiden. Of het ook daadwerkelijk lukt om de doelstellingen van de Wmo 2015 te bereiken, is voor een belangrijk deel afhankelijk van de wijze waarop het genoemde onderzoek wordt uitgevoerd. Investeringen in een adequate scholing van personeel acht ik dan ook van groot belang. Het is echter de verantwoordelijkheid van gemeenten om dit vorm te geven hierin de benodigde keuzes te maken. Ik treed daar niet in.
Kunt u aangeven in hoeverre u uw systeemverantwoordelijkheid oppakt bij gemeenten die het voeren van zorgvuldige keukentafelgesprekken verzaken en tevens in strijd met de wet handelen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De gemeente is primair verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo 2015. Dit omvat onder andere de uitvoering van het op basis van de Wmo 2015 voorgeschreven onderzoek. De gemeenteraad stelt de hoofdlijnen van het door het college te voeren beleid vast en controleert het college op een juiste uitvoering van de wet. Bij een onzorgvuldige uitvoering van de wet en het lokale beleid is daarnaast primair aan de gemeenteraad het college hierop, in lijn met het uitgangspunt van horizontale verantwoording, aan te spreken. Mocht mij blijken dat er sprake is van meer dan incidentele, ernstige tekortkomingen in de uitvoering van de Wmo 2015 door een gemeente en een gemeenteraad die zijn verantwoordelijkheid hierin niet neemt, dan heb ik de bevoegdheid om te interveniëren volgens de stappen van de interventieladder van bestuurlijk toezicht. Mocht na verloop van tijd, op basis van landelijke evaluatie blijken dat de doelen van de wet onvoldoende worden gerealiseerd of de wet op onderdelen niet goed wordt uitgevoerd of uitvoerbaar is, dan brengt mijn verantwoordelijkheid voor het systeem met zich mee, dat ik mij zal beraden over mogelijke aanpassingen van het beleid op landelijk niveau en zo nodig aanpassing van het wettelijk kader. Ik zal uw Kamer volgens eerdere toezegging bij gelegenheid van de volgende voortgangsrapportage hervorming langdurige zorg informeren over de opzet van de monitoring en evaluatie.
Het afschalen van de Intensive Care (IC) van ziekenhuis Bethesda in Hoogeveen |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de Intensive Care (IC) van ziekenhuis Bethesda in Hoogeveen dreigt te worden afgeschaald?1
De Treant zorggroep heeft aangegeven dat er op dit moment geen sprake is van sluiting van de IC’s. Op dit moment wordt er door de wetenschappelijke vereniging NVIC een nieuwe richtlijn voor IC-zorg opgesteld. Deze richtlijn is momenteel nog in ontwikkeling. Pas daarna zal het organisatiebreed beleid ten aanzien van de IC-zorg vastgesteld worden, zodanig dat het zowel voldoet aan alle eisen die er aan verantwoorde zorg gesteld worden als aan het meerjarenbeleidskader van de Treant Zorggroep; tot die tijd blijft de organisatie van de intensieve zorg zoals die nu is.
Wat is uw reactie op de interne mail van de intensivisten van de Treant Zorggroep waarvan Bethesda onderdeel uitmaakt, waarin aangegeven wordt dat IC-patiënten zo snel mogelijk over geplaatst zullen worden naar het Scheper Ziekenhuis in Emmen?2
De Treant zorggroep heeft aangegeven dat er geen sprake is van het verplaatsen van alle IC-patiënten. Alleen indien het medisch noodzakelijk is en/of een patiënt langer dan 72 uur beademd moet worden dan wordt deze in principe overgeplaatst naar de locatie Scheper te Emmen.
Hoe valt dit te rijmen met eerdere toezeggingen dat alle drie de ziekenhuizen van de Treant Zorggroep, blijven beschikken over (poli)klinische zorg, 24/7-toegang tot spoedeisende hulp, acute verloskunde en moeder- en kindzorg en zorg op IC-niveau?3
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Maakt het afschalen van de IC in Hoogeveen onderdeel uit van het conceptplan waarover u sprak in de beantwoording van eerdere vragen? Wanneer en met welke stakeholders is dit conceptplan sinds uw uitspraak op 7 april 2014, besproken?4
Nee, er is geen sprake van afschaling of sluiting van de IC in Hoogeveen.
Wat is uw reactie op de vrees van het Comité Actie voor Bethesda dat het afschalen van de IC in Hoogeveen onderdeel is van een bewust afbraakscenario dat uiteindelijk zal resulteren in de sluiting ervan door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?
De Treant zorggroep geeft aan dat zij het Comité Actie voor Bethesda met regelmaat op de hoogte houdt van de ontwikkelingen. De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van geleverde zorg en toetst of de randvoorwaarden voor geleverde zorg aanwezig zijn. De inspectie geeft geen oordelen vooraf. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om de zorg zodanig te organiseren, dat dit leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde zorg.
Wat is uw reactie op het feit dat de bestuursvoorzitter van de Treant Zorggroep niet op de hoogte is van het sluiten van de IC in Hoogeveen? Acht u het getuigen van goed bestuur dat de bestuursvoorzitter niet op de hoogte is of zegt te zijn van de plannen?
De Treant Zorggroep heeft mij laten weten dat er geen sprake is van sluiting van de IC in Hoogeveen en dat de notitie opgesteld door de vakgroep van Intensivisten van Treant Zorggroep bedoeld is als discussiestuk met collega-medisch specialisten, om pas daarna, na eventuele aanpassing aan te bieden aan raad van bestuur en stafbestuur. De Treant Zorggroep heeft mij laten weten dat deze notitie geen besluitvormende status heeft, en geen door de raad van bestuur voorgesteld of vastgesteld beleid beschrijft.
Bent u bereid de Raad van Bestuur en/of de Raad van Toezicht aan te spreken op de tegenstrijdige berichtgeving die tot veel onrust leidt onder personeel en bewoners van het betreffende verzorgingsgebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is niet mijn verantwoordelijkheid. Het is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur en raad van toezicht om hier goed mee om te gaan. Zij dienen zich bewust te zijn van de gevolgen van hun handelen op de omgeving, waaronder personeel, patiënten en bewoners.
Bent u ervan op de hoogte wat de werkelijke plannen zijn van de Treant Zorggroep en zorgverzekeraar Achmea met de ziekenhuizen in Hoogeveen, Emmen en Stadskanaal? Zo nee, bent u bereid dit te achterhalen en de Kamer hierover te informeren?
Elke zorgverzekeraar formuleert zijn eigen inkoopbeleid. Dit kan ertoe leiden dat bepaalde zorg niet langer wordt ingekocht en zou ook kunnen betekenen dat een ziekenhuis in het geheel niet langer wordt gecontracteerd. Zorgverzekeraars dienen rekening te houden met hun zorgplicht en indien zij daaraan niet voldoen kan de NZa interveniëren. Daarnaast zal ingegrepen worden als de continuïteit van de cruciale zorg of de veiligheid van de zorg in het geding komt. Welke keuzes de zorgverzekeraar uiteindelijk maakt is aan de individuele zorgverzekeraar.
Daarnaast heb ik er vertrouwen in dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders met behulp van andere relevante partijen gezamenlijk komen tot een kwalitatief verantwoorde en doelmatige inrichting van de (acute)zorg, waarin de verschillende functies van onder andere ziekenhuiszorg transparant en onderbouwd worden belegd.
Is de Treant Zorggroep nog van plan de (poli)klinische zorg, 24/7-toegang tot spoedeisende hulp, acute verloskunde en moeder- en kindzorg en zorg op IC-niveau overeind te houden in alle drie de genoemde ziekenhuizen zoals ten tijde van de fusie is toegezegd?
Het meerjarenbeleid van Treant Zorggroep is na te lezen op http://www.treant.nl/organisatie/beleid.
Indien de IC in Hoogeveen wordt afgeschaald, wat zijn dan de gevolgen voor het personeel? Worden gedwongen ontslagen uitgesloten? Is er al contact geweest met de vakbonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Treant Zorggroep heeft aangegeven in algemene zin een sociaal plan te hebben dat in samenspraak met de bonden tot stand is gekomen.
Indien de IC in Hoogeveen wordt afgeschaald, wat zijn dan de gevolgen voor de kwaliteit van de medische zorg in het betreffende verzorgingsgebied? Hoe gaat u die kwaliteit garanderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de kwaliteit van zorg in het geding is of zal zijn door een mogelijke verandering in het aanbod van de intensieve zorg. Zorgverzekeraars zijn in het kader van hun zorgplicht verantwoordelijk voor een kwalitatief verantwoorde en doelmatige inrichting van de (acute)zorg, waarin de verschillende functies van onder andere ziekenhuiszorg transparant en onderbouwd worden belegd. De NZa houdt toezicht op de naleving van de zorgplicht van zorgverzekeraars. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg.
Welke rol spelen Achmea en andere zorgverzekeraars in dit geheel? Welke rol zouden ze moeten spelen? Bent u tevreden over het optreden van de zorgverzekeraars in deze?
Verzekeraars en andere stakeholders zijn intensief betrokken geweest bij de planvorming naar het Meerjarenbeleid 2015–2020 van de Treant zorggroep. Zorgverzekeraars zijn in het kader van hun zorgplicht verantwoordelijk voor kwalitatief verantwoorde en doelmatige inrichting van de (acute)zorg, waarin de verschillende functies van onder andere ziekenhuiszorg transparant en onderbouwd worden belegd.
Hoe verhouden zich de ontwikkelingen van ziekenhuis Bethesda zich tot het streven om fusies en schaalvergroting in de ziekenhuiszorg tegen te gaan en de ziekenhuiszorg kleinschalig en zo dicht mogelijk bij de mensen te organiseren, zoals u ook eerder wilde gezien het volgende citaat: «Kortom, er is helemaal niets mis met het kleine regionale ziekenhuis in de buurt. De zorg is er niet slechter en ook niet duurder. Verbeterde kwaliteit wordt vooral ook bereikt door de verschuiving van mono- naar multidisciplinaire zorg. Dat is ook vaak een fusieargument. Dat gaat ervan uit dat multidisciplinair werken is voorbehouden aan grote ziekenhuizen, maar specialisten kunnen tussen ziekenhuizen reizen en dus bij meerdere ziekenhuizen werken. Dat is nog eens patiëntvriendelijk! Veelzijdig aanbod is belangrijk, omdat er op regionaal niveau ook wat te kiezen moet blijven ... Ook in de ziekenhuiszorg is de toenemende centralisatie veelal overbodig en onwenselijk. Mensen waarderen kleine regionale ziekenhuizen dicht bij huis. De VVD-fractie is van mening dat dit in het beleid veel meer tot uitdrukking moet komen en dat het beleid kleinschaligheid moet stimuleren»? Welk beleid gaat u inzetten om dit te realiseren, ook in Hoogeveen?5
Er is op dit moment geen sprake van een nieuwe fusie of verdere schaalvergroting. De Treant Zorggroep heeft meerdere locaties waar zij medisch specialistische zorg aanbiedt en geeft in haar meerjarenbeleid aan waar zij heen wil de komende jaren. Mijn beleid roept organisaties op de zorg zo dichtbij de patiënt te leveren als kan en verder weg als dat noodzakelijk is. In het algemeen is het de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur om afwegingen te maken op welke locaties zij welke zorg wil aanbieden. Het is ook aan een raad van bestuur in overleg met zorgverzekeraars – als inkoper – hier scherpe keuzes in te maken, zodat de continuïteit van de zorg en de keuzevrijheid gewaarborgd blijft. Ik zie momenteel dan ook geen aanleiding voor aanvullend beleid ten aanzien van Hoogeveen.
Minutenregistratie voor persoonsgebonden budgetten |
|
Mona Keijzer (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw uitspraken tijdens de plenaire behandeling van de Wet langdurige zorg (Wlz), waarin u aangaf dat «waar onnodige minutenregistratie plaatsvindt, we ertegen moeten optreden» en «Als er signalen zijn dat voor het pgb een doorgeschoten registratiesysteem opgezet wordt om te verantwoorden, moeten we ook daar wat aan doen»?1 Welke acties heeft u tot nog toe ondernomen om een doorgeschoten registratiesysteem voor pgb te voorkomen?
Ja, die herinner ik mij. Op basis van signalen van de kant van uw Kamer tijdens het genoemde debat, heb ik laten onderzoeken waar het signaal van minutenregistratie vandaan kwam. Het bleek niet te gaan over verantwoording van pgb’s in minuten, maar over de toekenning van meerzorg voor een budgethouder. Het is dan zaak dat de cliënt precies aangeeft waaraan hij/zij extra behoefte heeft. Dat vraagt soms om een kleinere eenheid dan uren.
De overige gestelde vragen gaan over de situatie onder de Zorgverzekeringswet. Daar geldt een ander wettelijk kader en een andere werkwijze. Daarop ga ik hieronder in.
Bent u op de hoogte van het feit dat bij Achmea2 en CZ3 bij de vaststelling van de hoogte van het pgb verpleging en verzorging (vv) gerekend wordt met declaraties per vijf minuten, zoals onder andere uit de declaratieformulieren blijkt4? Zo ja, wat is uw mening over deze wijze van vaststellen van de hoogte van het uit te betalen pgb?
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
In overleg met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Per Saldo is besproken dat dit voor pgb-houders een onwenselijke situatie oplevert. ZN en Per Saldo hebben op basis daarvan bekeken op welke wijze de manier van declaratie uitpakt in de praktijk en hoe dit opgelost zou kunnen worden.
Uit dat overleg is gekomen dat alle zorgverzekeraars de wijze van declareren gaan aanpassen, zodat pgb-houders declaraties kunnen gaan indienen op een manier die vergelijkbaar is met de werkwijze onder de AWBZ. Bij sommige zorgverzekeraars is de wijziging direct doorgevoerd, andere hebben enige tijd nodig om dit in hun administratie te verwerken. Zij zullen zo spoedig mogelijk hun declaratieformulieren aanpassen. Tot die tijd kunnen verzekerden declaraties indienen op de door de zorgverzekeraar aangegeven wijze.
Kunt u aangeven op basis van welke regelgeving de betreffende zorgverzekeraars zich genoodzaakt zouden kunnen zien om declaraties per vijf minuten te rekenen? Indien er geen wetgeving is die hiertoe noodzaakt, welk ander belang kan er dan zijn voor zorgverzekeraars om declaraties per vijf minuten te rekenen? Als er al een ander belang is, is dit belang dan op een andere wijze te verzekeren? Zo ja, hoe dan?
In de regelgeving van de NZa is opgenomen dat de directe zorglevering plaats kan vinden via de prestaties verpleging en verzorging. De tarieven voor deze prestaties worden met een eenheid per uur vastgelegd. Indien slechts een deel van een uur zorg wordt geleverd aan een patiënt wordt het in rekening te brengen aantal eenheden naar evenredigheid berekend. Voor de afronding van het aantal wordt uitgegaan van een schriftelijke overeenkomst tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar. Indien de schriftelijke overeenkomst ontbreekt wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde veelvoud van vijf minuten.
Daarnaast is het mogelijk om afspraken te maken tussen aanbieder en verzekeraar over declaratie op basis van een zorgplan. Daarbij bestaat wel de eis, dat aanbieders kunnen aantonen dat het aannemelijk is dat de zorg daadwerkelijk geleverd is. Bijvoorbeeld door middel van de personeelsplanning.
Deze regelgeving is zowel op zorg in natura, als op het Zvw-pgb van toepassing. Zorgverzekeraars kunnen binnen de grenzen van deze regelgeving het declaratieproces vormgeven.
Deelt u de mening dat deze minutenregistratie een onmogelijke last legt op de schouders van pgb-houders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om op te treden tegen deze minutenregistratie, zoals u onder andere tijdens de plenaire behandeling van de Wlz heeft aangegeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen en binnen welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bij de verzekeraars nagaan wanneer deze aangepaste regels voor declareren van pgb aan verzekerden gecommuniceerd is? Klopt het dat verzekerden deze aangepaste regels pas per 31 december 2014 te horen hebben gekregen? Zo ja, bent u dan van mening dat verzekerden tijdig zijn geïnformeerd zodat zij eventueel nog over zouden kunnen stappen?
De zorgverzekeraars hebben tegelijk met de polisvoorwaarde het PGB reglement en de bijbehorende formulieren gepubliceerd. Hieruit was de methode van declareren in tijdsblokken van 5 minuten op te maken. Zorgverzekeraars passen de declaratieformulieren nu aan, aan de tussen ZN en Per Saldo afgesproken wijze van declareren.
Wordt bij de desbetreffende zorgverzekeraars de vijf-minutenregistratie ook gehanteerd voor zorg in natura?
Zie antwoord vraag 3.
Het intrekken van een indicatie voor wijkverpleging twee dagen voor ingang nieuwe zorgverdeling tussen gemeenten, Rijk en zorgverzekeraars |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Is het waar dat familie V. D. E. – bekend van Nieuwsuur – twee dagen voor de ingang van de Wet langdurige zorg (Wlz) het bericht heeft gekregen dat ze voor de intensieve kindzorg voor hun zoon naar de gemeente moet?1 2
Voor de intensieve kindzorg en de palliatief terminale zorg is gebleken dat zorgverzekeraars bij de vaststelling van de budgetten in eerste instantie uit zijn gegaan van een te beperkte aanspraak. Bij intensieve kindzorg en palliatief terminale zorg is immers sprake van een totaalpakket aan zorg waar bijvoorbeeld ook begeleiding onder valt. Zorg die bij overige cliëntgroepen onder de Wmo 2015 thuis hoort. Voor de intensieve kindzorg geldt bovendien dat de verzorging niet vanuit de Jeugdwet, maar vanuit de Zorgverzekeringswet wordt vergoed. In de brieven die zorgverzekeraars in november aan hun verzekerden hebben gestuurd is uitgegaan van deze te beperkte aanspraak. Zij hebben verzekerden daarbij geïnformeerd dat het overige deel van de zorg onder verantwoordelijkheid van de gemeenten valt. Zorgverzekeraars hebben dit in de tweede helft van december gecorrigeerd richting verzekerden voor wie dat aan de orde was.
Ik heb me concreet laten informeren op welke wijze de familie VdE is geïnformeerd. Bij deze familie is sprake geweest van de hierboven geschetste situatie. De familie is aanvankelijk geïnformeerd dat de zorg van hun zoon deels onder de gemeente en deels onder de zorgverzekeraar viel. Zorgverzekeraar VGZ heeft de familie inmiddels zowel schriftelijk, als telefonisch laten weten dat de zorg volledig onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar valt.
Hoe is het mogelijk dat zorgverzekeraar VGZ deze mensen niet – zoals afgesproken – onder het regime van «de vergeten groep» en de «moeilijk indiceerbaren» laat vallen?3 4
Bij de afbakening van de groep Wlz-indiceerbaren is gekeken welke cliënten tot de doelgroep van de Wet langdurige zorg zouden moeten horen.
Dat is niet het geval bij kinderen die tot de doelgroep intensieve kindzorg behoren. Daarbij gaat het immers om kinderen met een somatische ziekte, waarbij sprake is van geneeskundige zorg die onder de directe verantwoordelijkheid van de kinderarts buiten het ziekenhuis wordt geboden.
Deze zorg is onder de Zvw ondergebracht.
Zoon VdE behoort tot de doelgroep intensieve kindzorg. Hiermee is er aanspraak op zorg op grond van de Zorgverzekeringswet. VGZ heeft hierin gehandeld conform de afspraken.
Vindt u het wenselijk dat mensen twee dagen voordat alle nieuwe regels ingaan wederom in onzekerheid worden gebracht? Is er geen «sluitingsdatum» afgesproken?
Er is in deze situatie geen sprake van dat pas eind december een beslissing is genomen over onder welk domein de zorg van zoon VdE valt. Wel is duidelijk geworden dat verzekeraars bij de verzending van hun brieven in november niet over de volledige informatie beschikten voor wat betreft de aanspraak die onder de Zorgverzekeringswet viel. Dat is in december hersteld. Helaas heeft dat wel tot gevolg gehad dat verzekerden die dit betrof pas laat zijn geïnformeerd over de voor hen geldende situatie.
Hoeveel mensen hebben nog meer te horen gekregen dat zij zich toch moeten melden bij een ander loket? Kunt u dat de Kamer zo snel mogelijk laten weten?
Van de doelgroep intensieve kindzorg en palliatief terminale zorg was in november bekend dat zij nog niet of nog niet volledig geïnformeerd waren. Zorgverzekeraars hebben in december een update ontvangen van de omvang van de aanspraak van de betreffende verzekerden en hebben op basis daarvan hun verzekerden opnieuw geïnformeerd over de zorg die zij vanuit de Zorgverzekeringswet ontvangen en de hoogte van het budget.
De doelgroep Wlz-indiceerbaren had tot en met 31 december 2014 de tijd om te kiezen voor de Wlz. Er is besloten om degenen die op 1 december nog geen keuze hadden gemaakt, te informeren over het pgb in de Zorgverzekeringswet, voor zover zij onder de AWBZ een pgb hadden. Daarnaast is op basis van signalen over de afbakening van de groep Wlz-indiceerbaren in december besloten dat nog nieuwe groepen gebruik konden maken van het Wlz-overgangsrecht, in plaats van hen onder de Zorgverzekeringswet, de Jeugdwet en of de Wmo 2015 te brengen. Ik heb u hierover onder meer in mijn brief van 9 december jl. geïnformeerd.5 Deze groepen waren al wel door gemeenten en zorgverzekeraars geïnformeerd over de zorg die zij vanuit die domeinen zouden ontvangen.
Hoe kan een gemeente zich nog twee dagen voor ingang van de Wmo 2015 (Wet maatschappelijke ondersteuning) voorbereiden op de komst van nieuwe mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die situatie is hier niet aan de orde.
Beseft u dat de gegevens van deze familie onterecht doorgegeven worden aan de gemeente en de Sociale Verzekeringsbank? Wat vindt u daarvan? Van hoeveel meer mensen zijn onterecht gegevens doorgestuurd?
In het kader van de hervorming van de langdurige zorg zijn afspraken gemaakt over gegevensoverdracht van cliënten. Daarbij zijn verschillende partijen betrokken geweest. Zorgkantoren waren verantwoordelijk voor aanlevering van gegevens aan de Sociale Verzekeringsbank voor de trekkingsrechten in het kader van de Wmo, de Jeugdwet en de Wlz en Vektis en het CIZ hebben zorg gedragen voor de gegevensoverdracht aan gemeenten en zorgverzekeraars. Zorgvuldigheid is daarbij uiteraard het doel geweest. Zo is er speciale aandacht gegeven aan groepen die niet enkelvoudig onder één domein waren onder te brengen, zoals de Wlz-indiceerbaren en kinderen die mogelijk tot de doelgroep intensieve kindzorg behoren.
Half november is op basis van de toen bekende gegevens de stand op gemaakt. Daarbij bleek dat er situaties waren waarin gegevens van de doelgroepen intensieve kindzorg en Wlz-indiceerbaren ten onrechte wel of juist niet aan de gemeenten en de SVB zijn overgedragen. Inmiddels is dat zowel richting SVB, als richting gemeenten hersteld.
Denkt u dat zorgverzekeraars bezig zijn met het beperken van de groep pgb-houders voor de wijkverpleging? Zo neen, hoe verklaart u dan dat deze familie zich voor de intensieve kindzorg bij de gemeente moet melden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kern van de vraag in welk domein iemand zijn zorg zal krijgen ligt in de aard van de zorgvraag. Onder de Zorgverzekeringswet zijn de aanspraken vastgelegd in het Besluit en de Regeling zorgverzekering. Maak je daarop aanspraak, dan geldt die aanspraak op grond van je polis ten opzichte van je zorgverzekeraar. Zorgverzekeraars hebben dan een zorgplicht. Die kunnen ze invullen door middel van zorg in natura, door restitutie bij een restitutiepolis of met een Zvw-pgb dat sinds 1 januari jl. in alle polissen wordt aangeboden voor de aanspraak verpleging en verzorging. Er is niet aan de orde dat een zorgverzekeraar iemand naar de gemeente kan doorverwijzen voor zorg waarop hij aanspraak heeft op grond van de Zorgverzekeringswet. Zoals hierboven toegelicht is de zoon vdE abusievelijk naar de gemeente verwezen.
Vindt u dat met deze situatie VGZ haar slogan «Voor goede zorg zorg je samen» recht doet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga niet over de slogans van zorgverzekeraars.
De inkoop van huisartsenzorg |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat huisartsen in de media te kennen moeten geven dat het met het inkoopbeleid van zorgverzekeraars niet goed gaat?1
Het contracteringsproces is een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder. Het is de verantwoordelijkheid van betrokken partijen zelf om hierin afwegingen te maken. Ik geef er de voorkeur aan dat verzekeraars en aanbieders meningsverschillen niet via de media oplossen, maar in goed onderling overleg. Gelet op de onrust die uitingen in de media kunnen veroorzaken bij verzekerden en patiënten vind ik dit niet de optimale route.
In de afgelopen jaren verliep het maken van afspraken tussen huisartsen, zorggroepen en zorgverzekeraars meestal zonder veel onrust. Nagenoeg alle huisartsen en zorggroepen hadden ruim voor het eind van het jaar een contract met de zorgverzekeraars. Dat is prettig, want dat geeft rust en zekerheid in een belangrijke sector in onze gezondheidszorg. In 2014 is dat anders gelopen, getuige de berichten in de media. Dat heeft onder meer te maken met de invoering van een nieuw bekostigingsmodel vanaf 1 januari 2015. Dat model kent drie onderdelen:2 de basis huisartsenvoorziening,3 programmatische multidisciplinaire zorg en4 resultaatbeloning en zorgvernieuwing. Dit is zo afgesproken met huisartsen, zorggroepen en verzekeraars in het bestuurlijk akkoord eerste lijn. Doel is om de basiszorg stevig te blijven garanderen, een impuls te geven aan samenwerking in de eerste lijn en ervoor te zorgen dat zorg als dat kan in de eerste lijn wordt geleverd en niet bijvoorbeeld onnodig in de duurdere tweede lijn.
Dit gaat niet zonder veranderingen. En dat brengt onzekerheid met zich mee voor huisartsen, ook in financieel opzicht. Daar staat tegenover dat een zeer aanzienlijk deel van de vergoeding die een huisarts ontvangt, wordt bepaald door gereguleerde maximumtarieven van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die alle verzekeraars hanteren en waarvoor geen contract met een verzekeraar nodig is. Ik heb overigens vernomen van Zorgverzekeraars Nederland dat de contracteergraad ongeveer even hoog ligt als in voorgaande jaren. Daarover heb ik u op 19 januari per brief geïnformeerd (Kamerstuk 29 689, nr. 566).
Ik realiseer mij dat puur de omvang van de contracteergraad niets zegt over hoe partijen de contractering ervaren. Het is geen nieuw punt dat huisartsen aangeven zich niet gehoord te voelen in het contracteerproces met verzekeraars. Ik begrijp dat dat reacties oproept. Aan de andere kant hoor ik van verzekeraars dat zij moeite doen om huisartsen te betrekken in dit proces, bijvoorbeeld door het organiseren van brede regiobijeenkomsten waarin gezamenlijk met huisartsen de inkoopkaders worden besproken. Ik begrijp ook dat het voor verzekeraars ondoenlijk is om met 8.000 individuele huisartsen afspraken te maken. Juist ook om de administratieve lasten te beperken volgen verzekeraars elkaar veelal in de huisartsenzorg.
Ik vind het van belang dat partijen over en weer weten wat ze van elkaar kunnen verwachten. Daarom heb ik in het bestuurlijk overleg eerste lijn van december 2014 afgesproken, dat partijen met elkaar in gesprek gaan over de contractering 2015 en welke lessen daaruit getrokken kunnen worden voor de contractering voor 2016.Daarnaast ben ik, zoals ik in de Tweede Kamer heb aangegeven, in gesprek met huisartsen over het contracteringsproces.
Vindt u het terecht dat huisarts P.A. via een brief door zorgverzekeraar VGZ is aangesproken op zijn optreden bij L1?2
De communicatie van een zorgverzekeraar richting de zorgaanbieders is haar eigen verantwoordelijkheid. Ik heb daar geen oordeel over. Ik heb van VGZ begrepen dat VGZ heeft gemeend dat de betreffende huisarts in de media een aantal uitspraken heeft gedaan die volgens VGZ niet juist zijn. VGZ heeft een brief geschreven om inhoudelijke toelichting te geven en gevraagd rechtstreeks contact met VGZ op te nemen.
Bestaat er voor huisartsen, maar ook voor andere zorgverleners, vrijheid van meningsuiting? Zo ja, hoe oordeelt u dan over de gegeven opdracht de zorgverzekeraar voortaan rechtstreeks te benaderen?
Vanzelfsprekend bestaat er voor huisartsen en alle andere zorgverleners vrijheid van meningsuiting. In de brief die VGZ heeft gestuurd aan de huisarts is een verzoek opgenomen om voortaan VGZ rechtstreeks te benaderen. Naar mijn mening kan dit niet geïnterpreteerd worden als een opdracht, maar als een uitnodiging misverstanden te voorkomen. De verzekeraar zal dan wel ook actief het gesprek moeten aangaan met huisartsen die deze uitnodiging oppakken.
Vindt u dat een huisarts onrust onder verzekerden/patiënten zaait als deze zich uitlaat over het inkoopproces? Hoe oordeelt u over de suggestie die VGZ hierover wekt? Zou deze mogelijk zelf die onrust veroorzaken door geen contractonderhandelingen te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn reactie op vraag 1.
Vindt u het ook vreemd dat de huisarts wordt gevraagd contact op te nemen, terwijl in de brief duidelijk staat dat er geen contractonderhandelingen met individuele huisartsen plaatsvinden?
Nee, dat vind ik niet vreemd. Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 1 vinden niet met alle individuele zorgaanbieders contractonderhandelingen plaats gelet op de omvang van het aantal aanbieders. Naar mijn mening dient de zorgverzekeraar er zich echter wel voor in te spannen om tijdens de periode waarin de contracten gesloten worden beschikbaar te zijn voor vragen en opmerkingen vanuit zorgaanbieders. Dit is tevens opgenomen in de «Good contracting practices» van de NZa. Een goede contactmogelijkheid kan voorkomen dat er hoog oplopende meningsverschillen ontstaan. Juist één van de grieven van de huisartsen is dat de verzekeraar onbereikbaar is voor de huisarts. Ik kan dat vanuit de huisarts ook goed begrijpen. In dit geval werd de huisarts expliciet door VGZ uitgenodigd rechtstreeks contact op te nemen gelet op de uitingen die de huisarts is de media had gedaan.
Wat vindt u ervan dat er geen onderhandelingen met individuele huisartsen plaatsvinden? Erkent u dat dit betekent dat er TROG (teken rechts onder, graag) contracten worden afgedwongen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn reactie op vraag 1.
Wat is uw oordeel over het antwoord van de VGZ-onderhandelaar op het schrijven van huisarts P.A.?3 4
VGZ is een private zorgverzekeraar en communicatie richting de zorgaanbieder is haar eigen verantwoordelijkheid. Ik heb daar geen oordeel over.
Vindt u het terecht dat de zorgverzekeraar dreigt «ten onrechte geleden schade door het verspreiden van onjuiste informatie en mogelijk onrechtmatig handelen overweegt te verhalen op betrokkenen»?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u de uitlating dat geleden schade verhaald kan worden op betrokkene wijst op een evenwichtige verhouding van zorgverzekeraars en huisartsen bij het inkoopproces van huisartsenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke geleden schade kan VGZ doelen? Hoe is vast te stellen dat de betrokken huisarts met het interview die schade berokkende? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb van VGZ vernomen dat zij met de verwijzing naar het verspreiden van onjuiste informatie en mogelijk onrechtmatig handelen in eerste instantie verwijst naar het handelen van IHC de Zorgmakelaar. Omdat de betrokken huisarts zich door IHC de Zorgmakelaar laat vertegenwoordigen, heeft VGZ dit ook aan de huisarts meegedeeld. Hoe schade is vast te stellen is mij niet bekend. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 is communicatie vanuit de zorgverzekeraar naar de zorgaanbieder niet mijn verantwoordelijkheid.
Vindt u het wenselijk dat zorgverzekeraars in hun contracten inhoudelijke zaken afdwingen, zoals de verzorging en begeleiding van chronisch zieke patiënten, bijv. door de POH in plaats van de huisarts? Vindt u niet dat deze afweging door de professionals dient te worden gemaakt?
Uiteindelijk maakt de professional de afweging welke zorg benodigd is voor een individuele patiënt. Dat verzekeraars in het algemeen sturen op kwaliteit en doelmatigheid van zorg en dat zij hier in hun inkoopafspraken over willen maken, lijkt mij opportuun. Daarbij moet mijns inziens altijd de mogelijkheid zijn om af te wijken als de zorgvraag van de patiënt daarom vraagt.
Denkt u dat een zorgverzekeraar van achter het bureau en de computer kan vaststellen welke zorgverlener ingezet moet worden bij welke patiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Vindt u het wenselijk dat er nu huisartsenpraktijken zijn die geen POH-ggz (een functie in de huisartsenzorg; letterlijk de ondersteuner van de (huisartsen)praktijk, vaak afgekort tot POH) meer kunnen betrekken omdat zij geen contract hebben (willen of kunnen) sluiten met een zorgverzekeraar? Wat doet dit met de toegang tot de geestelijke gezondheidszorg (ggz) voor patiënten in desbetreffende praktijken?
Ik vind de inzet van de praktijkondersteuner-ggz (POH-GGZ) erg belangrijk. Het draagt eraan bij dat mensen in de eerste lijn geholpen kunnen worden wanneer zij psychische klachten hebben. De inzet van de POH-GGZ is de afgelopen jaren sterk uitgebreid en gegroeid. Bij de introductie van de POH-GGZ is aan de declaratie van de activiteiten van de POH-GGZ een contractvereiste verbonden. Dat is vaker het geval bij de introductie van nieuwe functies in de zorg. De vormgeving van de prestaties POH-GGZ zijn niet gewijzigd ten opzichte het voorgaande jaar bij de introductie van het nieuwe bekostigingsmodel voor huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg per 1 januari 2015. De NZa richt zich dit jaar op de doorontwikkeling van het nieuwe bekostigingsmodel en specifiek daarbinnen de bekostiging van de POH-GGZ en de POH-Somatiek.
Erkent u dat het nooit de bedoeling van de nieuwe huisartsenfinanciering was dat er zo keihard – met als gevolg dat er nu huisartsenpraktijken zijn die geen contract hebben afgesloten – onderhandeld zou worden?5
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe moeten huisartsen zonder contract met een zorgverzekeraar per 1 januari 2015 palliatieve zorg verlenen? Moeten zij de patiënt naar een hospice verwijzen, verpleeghuis of naar een wel gecontracteerde collega?
Ik heb van VGZ begrepen dat zij het van groot belang acht dat voor haar verzekerden de terminale zorg geleverd kan worden door de eigen huisarts. Daarom heeft VGZ mij laten weten dat zij bereid is om aan huisartsen die de Zorgovereenkomst huisartsgeneeskundige zorg nog niet getekend hebben, voor terminale zorg de declaraties te betalen als voorschot, in de veronderstelling dat er een overeenkomst voor 2015 onder komt te liggen. Huisartsen kunnen de door de NZa vastgestelde maximumtarieven zoals vermeld in bijlage 1 van de tariefbeschikking TB/CU-7089–01 declareren.
Herinnert u zich nog dat u niet wilde ingaan op de kritiek van de Landelijke Huisartsen Vereniging op het inkoopproces van de huisartsenzorg? Hoe kijkt u daar nu op terug?6 7
Wat ik destijds heb aangegeven is dat ik mij niet meng in en publiekelijk uitlaat over lopende contractonderhandelingen. Dat vind ik echt heel verkeerd. In het systeem zoals we het hebben gemaakt, hebben zorgverzekeraars de rol om zorg in te kopen. Dat neemt niet weg dat ik open sta voor signalen van beide kanten over hoe de onderhandelingen verlopen. Mijn referentiekader daarbij zijn de afspraken uit het bestuurlijk akkoord eerste lijn. Als er signalen zijn dat partijen zich niet aan dat akkoord houden, ben ik daar partij in, omdat ik ook het akkoord heb ondertekend. In dat geval roep ik partijen bijeen om de signalen te bespreken. Ook heb ik met partijen afgesproken om op korte termijn met elkaar in gesprek te gaan welke lessen we kunnen trekken uit de contractering 2015 om de contractering voor 2016 te kunnen verbeteren. Zie ook antwoord op vraag 1.
Vindt u nog steeds dat er sprake is van een «onderhandelingsspel» waar u zich niet in wilt mengen? Beseft u dat u daarmee carte blanche geeft aan zorgverzekeraars die dicteren hoe het gaat?8
Zie antwoord vraag 16.
Het faillissement van Thebe |
|
Henk van Gerven (SP), Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kloppen de berichten dat zeven gemeenten in Brabant, te weten Dongen, Oosterhout, Waalwijk, Cranendonck, Heeze-Leende, Valkenswaard en Waalre, per (1 januari) 2015 (grotendeels) stoppen met het verlenen van huishoudelijke verzorging aan cliënten die eerder daarvoor wel in aanmerking kwamen?1
Gemeenten hebben – op grond van de Wmo 2015 – de kaders voor het lokale beleid voor maatschappelijke ondersteuning opnieuw vastgesteld. Een aantal gemeenteraden heeft hierbij de keuze gemaakt het voorzieningenniveau in de gemeente bij op een andere wijze in te richten.
De genoemde gemeenten vragen meer dan voorheen van hun inwoners om binnen het eigen netwerk of voor eigen rekening te voorzien in lichte huishoudelijke hulp, het poetsen in huis. Anders dan voorheen komen mensen pas in aanmerking voor een individuele toewijzing als blijkt dat men niet in staat is binnen het eigen netwerk of uit eigen financiële middelen in lichte huishoudelijke hulp te voorzien.
Wanneer een gemeente als gevolg van het gewijzigde gemeentelijke beleid een lopende voorziening huishoudelijke hulp wil aanpassen, dient de gemeente een zorgvuldig proces te doorlopen en een goed onderzoek te verrichten naar de persoonlijke omstandigheden van een cliënt. De vraag of de kosten van de noodzakelijke hulp in de specifieke situatie naar de geldende maatschappelijke normen van het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon kunnen worden gerekend, dient onderdeel uit te maken van dit individuele onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte. Een categoriale stopzetting van een lopende voorziening is niet toegestaan op grond van de wet. De eisen aan de individuele afweging zijn nog steviger in de Wmo 2015 dan de Wmo 2007 verankerd en bieden voor mensen die zijn aangewezen op maatschappelijke ondersteuning belangrijke waarborgen.
Ik heb contact opgenomen met de betrokken gemeenten. In dat contact is vastgesteld dat zij bekend zijn met de eisen aan de zorgvuldigheid, waaronder de individuele benadering van cliënten, die de wet aan hen stelt.
Hoe verhoudt de handelwijze van deze gemeenten zich met de uitspraak van de rechter over de werkwijze van de gemeente Dantumadeel?2
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank in de zaak van het echtpaar uit Dantumadeel en de gemeente, heb ik vanuit mijn verantwoordelijkheid alle wethouders Wmo geïnformeerd over het belang van een zorgvuldig proces bij de besluitvorming over aanpassingen in het verlenen van huishoudelijke hulp. Ik verwacht dat de uitspraak een belangrijke bijdrage levert aan het bewustzijn bij alle betrokkenen van de vereiste zorgvuldigheid bij de uitvoering van de Wmo 2015. In meerdere van de genoemde gemeenten heeft het college in reactie op de uitspraak de lokale aanpak aangepast. Deze gemeenten hebben de invoering van het nieuwe beleid met enkele maanden uitgesteld om zo voor alle cliënten te kunnen komen tot een individuele afweging en te kunnen voldoen aan de eisen van een redelijke overgangstermijn.
Bent u bereid deze gemeenten per direct aan te spreken op de zorgplicht die deze gemeenten hebben ten aanzien van cliënten die huishoudelijke verzorging nodig hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat thuiszorgorganisatie Thebe in 2013 bijna vier miljoen euro winst heeft gemaakt en bijna 50 miljoen euro aan reserves heeft opgebouwd?3
De rechtbank is tot het onafhankelijk oordeel gekomen en heeft het faillissement van Thebe Huishoudelijke Zorg B.V. uitgesproken op 18 december 2014. Het verzet tegen dit vonnis is door de rechtbank ongegrond verklaard op 15 januari jongstleden. Het is, te meer nu de rechtbank tot een uitspraak is gekomen op basis van alle hem ter beschikking staande informatie, niet aan mij om uitspraken te doen over de achtergronden bij dit faillissement en de financiële situatie van de organisatie.
Klopt het bericht dat thuiszorgorganisatie Thebe naar verwachting in 2014 weer met winst zal afsluiten en deze meer dan 12 miljoen euro bedraagt?4
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunt u de faillissementsaanvraag van een dochteronderneming die huishoudelijke verzorging aanbiedt, rijmen met de florissante economische positie van Thebe?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid Thebe terug te fluiten gezien het maatschappelijk belang dat huishoudelijke verzorging voor duizenden mensen in West- en Midden-Brabant worden gecontinueerd en in het belang van het behoud van banen en inkomen van 2000 personeelsleden van Thebe?
Nu de rechtbank Thebe Huishoudelijke Zorg B.V. failliet heeft verklaard, is het voor de cliënten van belang dat de hulp aan huis wordt voortgezet en de onvermijdelijke hinder van het faillissement zo beperkt als mogelijk blijft.
De thuiszorgorganisaties TSN en Tzorg zijn bereid de dienstverlening deels over te nemen van Thebe en hebben de medewerkers die werkzaam zijn in elf van de twintig gemeenten een aanbod gedaan om in dienst te treden met ingang van 2 februari aanstaande, zodat zij de werkzaamheden bij hun cliënten kunnen blijven uitvoeren. De geboden arbeidsvoorwaarden zijn conform de geldende cao voor verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (vvt). De cliënten in deze elf gemeenten zijn geïnformeerd dat zij hun vaste hulp kunnen behouden.
Voor één van de overige gemeenten geldt dat de daar werkzame medewerkers van Thebe met ingang van 1 januari 2015 in dienst zijn getreden voor een andere thuiszorgorganisatie. Ook zij vallen met hun arbeidsvoorwaarden onder de geldende cao voor verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (vvt).
Voor de medewerkers van Thebe die werkzaam zijn in de resterende acht gemeenten geldt dat de gemeenten samen met andere thuiszorgorganisaties die zijn gecontracteerd door deze gemeenten op dit moment intensief de mogelijkheden onderzoeken om medewerkers in dienst te laten treden bij deze thuiszorgorganisaties. De gemeenten zien daarbij toe op het waar mogelijk behouden van de continuïteit in de hulpverlening tussen cliënt en de vaste hulp, zoals dat ook in de wet is bepaald.
Kunt u deze en eerdere vragen over dit onderwerp voor 1 januari 2015 beantwoorden in het belang van de continuïteit van de zorg in het werkgebied van Thebe?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord. Voor het zorgvuldig kunnen beantwoorden van de vragen heeft eerst contact plaats moeten vinden met de curator en de betrokken gemeenten.
Het door Thebe zelf aangevraagde faillissement van Thebe Thuiszorg |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving over het door zorgaanbieder Thebe aangevraagde faillissement van Thebe Thuiszorg, waardoor 2.000 thuiszorgmedewerkers hun baan per 1 januari 2015 verliezen?1
Wat is uw reactie op het feit dat Thebe de enige grote schuldeiser is van Thebe Thuiszorg? Is het naar uw mening wenselijk dat een zorginstelling op deze manier van haar «onrendabele» onderdelen probeert af te komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe verhoudt het aangevraagde faillissement van Thebe Thuiszorg zich tot eerdere pogingen van Thebe om van haar «te dure» personeel af te komen, zoals het in november jongstleden door het UWV geblokkeerde collectieve ontslag?2
Wat is sinds die blokkade van het UWV veranderd in de financiële positie van Thebe dat de aanvraag voor een faillissement nu wel verantwoordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u zich de verontwaardiging voorstellen van de met ontslag bedreigde medewerkers dat, ondanks dat Thebe een financieel gezonde organisatie is, toch het faillissement wordt aangevraagd voor het onderdeel Thebe Thuiszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Kunt u zich de verontwaardiging voorstellen van het met ontslag bedreigde personeel, dat eerder dit jaar onder druk instemde met een loonsverlaging van 20%? Wat betekent het faillissement voor deze mensen qua WW-uitkering?
Nu de loonsverlaging zou ingaan per 1 januari 2016 heeft het besluit om de lonen te verlagen geen invloed op de hoogte van de WW-uitkering van de medewerkers die als gevolg van het faillissement naar huidig inzicht geen baan meer hebben.
Kunt u zich de verontwaardiging voorstellen van de met ontslag bedreigde medewerkers dat de bestuurders van Thebe al jaren goed zijn voor hoge noteringen in de lijstjes met (te) veelverdieners in de zorg? Kunt u uw reactie toelichten?4
Uiteraard begrijp ik de teleurstelling en het verdriet dat gepaard gaat met het ontslag. Wat betreft de bezoldiging zijn de bestuurders gehouden aan de normen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT).
Hoe gaat u voorkomen dat er bij een eventuele overname van personeel door een andere zorginstelling loondump zal plaatsvinden? Hoe garandeert u in zo’n situatie het in stand houden van de overige arbeidsvoorwaarden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De thuiszorgorganisaties TSN en Tzorg hebben de medewerkers in elf van de twintig gemeenten een indiensttredingsaanbod gedaan. De arbeidsvoorwaarden zijn volgens de geldende cao voor verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (vvt).
Voor één van de overige gemeenten geldt dat de daar werkzame medewerkers van Thebe met ingang van 1 januari 2015 in dienst zijn getreden voor een andere thuiszorgorganisatie. Ook zij vallen met hun arbeidsvoorwaarden onder de geldende cao voor verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (vvt).
Voor de medewerkers van de overige acht gemeenten geldt dat momenteel nog overleg plaats vindt over de mogelijkheden van het in diensttreden van deze medewerkers bij andere door de gemeenten gecontracteerde thuiszorgorganisaties.
Herinnert u zich uw uitspraak «Ik ben geen Staatssecretaris die zegt: ik maak een wet, nu is het de verantwoordelijkheid van de gemeente en zoek het maar lekker uit»? Hoe gaat u daar in deze situatie invulling aan geven?5
Ik betreur de situatie die is ontstaan. Nu de rechtbank het faillissement heeft uitgesproken is het aan de curator, de gemeenten en de andere thuiszorgaanbieders om een passende oplossing te realiseren waarmee de continuïteit van de huishoudelijke hulp wordt zeker gesteld. Daarnaast is het belangrijk dat zoveel als mogelijk hulpen weer aan een baan worden geholpen. Voor mij is dat in deze fase het meest belangrijk. Ik wijs in dit verband op de afspraken die inmiddels zijn gemaakt met de thuiszorgorganisaties TSN en Tzorg voor elf van de twintig gemeenten uit het werkgebied van Thebe Huishoudelijke Zorg B.V.
De inzet van de gemeenten waar TSN en Tzorg de huishoudelijke hulp van Thebe naar huidig inzicht niet overnemen, is erop gericht ook voor deze cliënten en hulpen op de kortst mogelijke termijn een passende oplossing te realiseren en de betrokken cliënten daarbij actief te informeren. Ik volg de inspanningen en vorderingen van de betrokken gemeenten nauwgezet.
Wat zijn de gevolgen van het dreigende faillissement van Thebe Thuiszorg voor cliënten en de continuïteit van zorg? Krijgen deze vaak zeer kwetsbare mensen straks weer andere thuiszorgmedewerkers over de vloer? Kunt u uw antwoord toelichten?
De thuiszorgorganisaties TSN en Tzorg zijn bereid een deel van de dienstverlening van Thebe over te nemen en hebben de medewerkers in elf van de twintig gemeenten een indiensttredingsaanbod gedaan, zodat zij de werkzaamheden bij hun cliënten kunnen blijven uitvoeren.
Voor één van de overige gemeente geldt dat de voormalige medewerkers van Thebe sinds 1 januari 2015 werkzaam zijn bij een andere thuiszorgorganisatie. Ook hier wordt de relatie tussen de cliënt en de vaste hulp behouden. Voor de resterende gemeenten geldt dat zij alles in het werk stellen de continuïteit van de huishoudelijke hulp te garanderen en waar mogelijk en gewenst de relatie met de vaste hulp te behouden. Overigens komt het ook voor dat de cliënt of de hulp als gevolg van het faillissement zelf de keuze maakt over te stappen naar een andere thuiszorgorganisatie.
Garandeert u dat alle cliënten die zorg ontvangen van Thebe Thuiszorg vanaf heden hetzelfde aantal uren zorg krijgen en deze houden (los van eventuele wijzigingen in de persoonlijke situatie van cliënten)? Zo nee, waarom niet?
Het faillissement van Thebe Huishoudelijke Zorg B.V. is niet van invloed op de eerder genomen besluiten door de colleges over het verlenen van het aantal uren huishoudelijke hulp aan cliënten.
Indien gemeenten de voorziening aan een cliënt wil aanpassen, is zij gehouden dat te baseren op een zorgvuldig onderzoek naar de actuele ondersteuningsbehoefte van de betrokken cliënt en andere belangrijke kenmerken van de betreffende persoon en zijn situatie, zoals dat in de Wmo 2015 is bepaald.
Zijn er andere thuiszorgorganisaties in Nederland die op het randje van faillissement verkeren? Zo ja, welke?
De rechtbank heeft recent het faillissement van Pantein/Vivent uitgesproken. Uit de mediaberichtgeving begrijp ik dat andere thuiszorgorganisaties de dienstverlening mogelijk zullen overnemen.
Thuiszorgorganisatie Vérian die zelfstandige thuishulpen vraagt na een massaontslag |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het feit dat zorginstelling Vérian ontslag heeft aangevraagd voor 127 thuishulpen, en nu via een achterdeur op zoek is naar zelfstandige alfahulpen?1 2
Allereerst vind ik het belangrijk op te merken dat beslissingen omtrent (collectieve) ontslagaanvragen worden genomen door het UWV dan wel de rechter. Ik wil daar niet op vooruitlopen. Daarnaast zijn met ingang van 1 januari naast de huishoudelijke hulp ook andere vormen van ondersteuning naar de gemeenten gedecentraliseerd. In individuele lokale zaken dienen de daartoe in de wet benoemde verantwoordelijke partijen dan ook hun verantwoordelijkheid te (kunnen) nemen. Ik hou dat nauwlettend in de gaten. Als blijkt dat er signalen zijn dat dit systeem niet geheel naar behoren werkt, is er een taak voor mij en dan zal ik daar beslist niet terughoudend in zijn.
In de reactie op het rapport van de commissie Kalsbeek over de Regeling dienstverlening aan huis, heeft het Kabinet duidelijk afstand genomen van het voorkomen van oneigenlijke alfahulpconstructies en ook maatregelen daartegen aangekondigd (Kamerstuk 29 427, nr. 100). Daarbij gaat het onder andere om aanpassing van de wet- en regelgeving om ervoor te zorgen dat de Regeling dienstverlening aan huis alleen wordt gebruikt waar hij voor bedoeld is: namelijk voor particulieren, waaronder cliënten en pgb-houders en niet om op een oneigenlijke manier de kosten te drukken. Ook wordt de opsporing van dergelijke ongewenste constructies geïntensiveerd en worden met betrokken partijen afspraken gemaakt om dit tegen te gaan. Ook de inzet van de Huishoudelijke Hulp Toelage is er op gericht om alfahulpconstructies tegen te gaan.
Van Vérian heb ik begrepen dat er geen medewerkers worden ontslagen, die vervolgens als alfahulp aan het werk gaan via Vérian Diensten bv. Tevens heeft Vérian aangegeven dat Vérian Diensten bv. zich volledig richt op de particuliere markt voor ondersteuning van huishoudens. Daarmee lijkt er geen sprake te zijn van een oneigenlijke alfahulpconstructie. Ik heb het Interventieteam Hervorming langdurige zorg onder leiding van Doekle Terpstra inmiddels gevraagd om dit verder na te gaan.
Is de constructie die Vérian hanteert om medewerkers in loondienst te vervangen door goedkopere alfahulpen met minder rechten in lijn met het beleid dat u voert? Zo ja, is uw beleid er niet juist op gericht om oneigenlijke alfahulpconstructies te bestrijden, en thuiszorgmedewerkers in loondienst te houden? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dergelijke constructies tegen te gaan?3
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat overal in Nederland zorginstellingen dergelijke constructies toepassen? Zo ja, kunt u de Kamer een lijst overleggen met thuiszorgorganisaties die medewerkers in loondienst ontslaan, om vervolgens goedkopere alfahulpen het werk te laten uitvoeren?4
Ik heb tot dusverre geen signalen ontvangen dat er op grote schaal oneigenlijke alfahulpconstructies toegepast worden. Een lijst met thuiszorginstellingen die het wel toepassen kan ik uw Kamer dan ook niet overleggen. Wel is, zoals hierboven aangegeven, de opsporing van oneigenlijke alfahulpconstructies geïntensiveerd.
Welke mogelijkheden ziet u nog om de banen van de medewerkers in loondienst bij Vérian te behouden?
Onlangs zijn alle aanvragen voor de Huishoudelijke Hulp Toelage door mij afgedaan. Dat betekent dat de gemeenten die een toekenning hebben gekregen afspraken met zorginstellingen kunnen maken voor het extra leveren van huishoudelijke ondersteuning. Aangezien een groot deel van de gemeenten een aanvraag gehonoreerd heeft gekregen, zijn daar beslist ook gemeenten bij in het werkgebied van Vérian. Afhankelijk van de keuzes die gemeenten daarin maken, kunnen eventueel banen behouden blijven bij Vérian.
De toekomst van het landelijk centrum De Riethorst voor geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden |
|
Kees van der Staaij (SGP), Hanke Bruins Slot (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wanneer gaat u het gesprek met het specialistisch centrum GGZ voor doven en slechthorenden De Riethorst voeren?
Op 2 december 2014 heeft een afvaardiging van VWS zich bij de Riethorst laten informeren over de ggz voor doven en slechthorenden. Dit was een goede bijeenkomst, waarbij de aanbieders van ggz voor doven en slechthorenden duidelijk hebben gemaakt op welke manier zij bijdragen aan de toegang tot goede zorg voor doven en slechthorenden, en waarom die toegang van belang is. Daarnaast hebben zij een aantal aspecten onder de aandacht gebracht dat volgens hen kostendekkende uitvoering van deze zorg bemoeilijkt.
Verzekeraars hebben de verantwoordelijkheid om voldoende passend zorgaanbod voor deze specifieke doelgroep beschikbaar te houden. Als het voor Pro Persona – de zorgaanbieder achter de Riethorst – lastig is om deze zorg te blijven aanbieden, dient zij zich tot de zorgverzekeraars te wenden. Het is niet aan mij om daarin te interveniëren.
Zoals ik op 16 december 2014 in antwoord op de vragen van het Kamerlid Dik-Faber (CU) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 843).
en in het AO GGZ op 21 januari 2015 heb aangegeven, ben ik gezien de signalen wel bereid om met de zorgverzekeraars in gesprek te gaan. Zo wil ik zicht krijgen op mogelijke belemmeringen die zij ervaren bij de inkoop van deze zorg, of bij het vervullen van hun zorgplicht. Dit gesprek is eind februari gepland. Ook komt er nog een gesprek met de Stuurgroep GGZ voor Doven en Slechthorenden, en Dovenschap.
Tot slot laat ik de NZa onderzoeken of er verbeteringen mogelijk zijn in de bekostiging van de ggz voor doven en slechthorenden, zie het antwoord op vraag 2.
Voor de zomer zal ik de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek van de NZa naar de bekostiging van de doven-ggz. Ik zal dan ook ingaan op de uitkomsten van het overleg met zorgverzekeraars, zoals ik op 16 december 2014 heb toegezegd in antwoord op de vragen van het Kamerlid Dik-Faber (CU) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 843).
Waarom wordt in het huidige beleid een onderscheid gemaakt tussen algemene instellingen met bepaalde specialismen en instellingen die alleen voor bepaalde specialismen – handicaps – werken?
Bij de overgang naar prestatiebekostiging is voor alle ggz-instellingen een transitieregime ingericht. Binnen dat regime werd het verschil tussen budgetafspraken en dbc-afspraken gedeeltelijk achteraf verrekend (70%). Zeer gespecialiseerde instellingen (dus niet teams of afdelingen) die aan bepaalde voorwaarden voldeden (o.a. een verschil van meer dan 15% tussen budgetafspraken en dbc-afspraken) konden gebruik maken van een apart regime, waarbij 95% van het verschil achteraf verrekend werd. Onlangs is besloten het transitieregime voor zeer gespecialiseerde instellingen af te bouwen (Kamerstuk 30 597, nr. 466). Omdat de bekostiging van de zorg voor doven en slechthorenden door instellingen met een bovengemiddeld aantal cliënten met een auditieve beperking nader onderzoek vraagt, wordt de afbouw van het transitieregime in 2015 niet toegepast voor zover het regime betrekking heeft op zorg voor deze doelgroep.
De situatie bij geïntegreerde ggz-instellingen met een doventeam is een heel andere. Deze instellingen bieden zowel lichte als zware zorg, zowel zeer gespecialiseerde als meer generalistische zorg. In de dbc-systematiek wordt uitgegaan van een gemiddeld tarief, waarbij zwaardere of duurdere zorgtrajecten gecompenseerd kunnen worden door lichtere of goedkopere zorgtrajecten. Voor het geval dat instellingsbreed sprake is van relatief zwaardere of duurdere zorgtrajecten, waardoor ook het maximum-tarief niet voldoet, is het zogenaamde max-max tarief ingesteld. Met de max-max tarieven kunnen zorgverzekeraars en zorgaanbieders een tot 10% hoger tarief afspreken wanneer het reguliere maximumtarief niet voldoet. Wanneer de gespecialiseerde ggz voor doven en slechthorenden een beperkt onderdeel uitmaakt van het totale zorgaanbod van een zorgaanbieder, zoals in het geval van een geïntegreerde instelling, zijn er in principe voldoende mogelijkheden om specialistische zorg aan doven en slechthorenden te vergoeden.
De opdracht tot het verrichten van nader onderzoek naar de bekostiging van de zorg voor doven en slechthorenden is inmiddels bij de NZa uitgezet. Ik heb de NZa gevraagd ook de bekostiging van deze zorg bij gespecialiseerde afdelingen binnen reguliere instellingen, zoals de Riethorst, in dit onderzoek te betrekken. Tevens heb ik de NZa uitgenodigd voor het eerdergenoemde overleg met zorgverzekeraars, dat eind februari gepland is. In geval het nader onderzoek door de NZa leidt tot aanpassingen in de bekostiging, dan kunnen deze aanpassingen ook van invloed zullen zijn op de bekostiging van teams of afdelingen die zich specifiek richten op de ggz voor doven en slechthorenden.
Deelt u de mening dat communicatie essentieel is bij een behandeling, en dat dit in De Riethorst vanwege de doelgroep doven en slechthorenden meer voorbereidingstijd kost?
Goede communicatie tussen behandelaar en patiënt is essentieel bij elke behandeling, niet alleen in de ggz voor doven en slechthorenden. Het is wel goed voorstelbaar dat communicatie bij ggz voor doven en slechthorenden extra aandacht vergt. Het is aan de behandelaar om in te schatten hoeveel voorbereidingstijd nodig is.
Kunt u uitgebreid toelichten waarom een instelling als de GGMD1 wel een tijdelijke vergoeding krijgt (ook op basis van een specifiek principe) en De Riethorst niet?
In mijn antwoord bij vraag 2 heb ik reeds toegelicht waarom geïntegreerde instellingen geen tijdelijke vergoeding krijgen, en waarom de dbc ggz-bekostiging voor deze instellingen voldoende mogelijkheden biedt om ook ggz voor doven en slechthorenden te bekostigen. Ik deel niet de mening dat de bekostiging ontoereikend is. Wel laat ik de NZa onderzoeken of er verbeteringen mogelijk zijn in de bekostiging van de ggz voor doven en slechthorenden, zowel voor instellingen met een bovengemiddeld aantal cliënten met een auditieve beperking als voor teams of afdelingen die zich binnen reguliere instellingen specifiek richten op de ggz voor doven en slechthorenden.
Inderdaad ontving Pro Persona in de oude bekostigingssystematiek een individuele component (het door u genoemde lumpsumbedrag) en werden sommige contracten dubbel bekostigd. Dit werd destijds noodzakelijk geacht om deze zorg te bekostigen, ondermeer omdat er voor contracten normtijden stonden. Zoals ik hierboven al aangaf wordt in de dbc-systematiek uitgegaan van een gemiddeld tarief, waarbij zwaardere of duurdere zorgtrajecten gecompenseerd kunnen worden door lichtere of goedkopere zorgtrajecten. Wanneer instellingsbreed sprake is van relatief zwaardere of duurdere zorgtrajecten, waardoor het maximum-tarief niet voldoet, kunnen zorgaanbieders en zorgverzekeraars gebruik maken van de max-max tarieven.
Waarom bent u van mening dat het Max-Max tarief, 10% extra op de kosten van het reguliere tarief, wel voldoet om de intramurale GGZ-afdeling voor doven en slechthorenden bij De Riethorst open te houden? Deelt u de mening dat dit nu en in de toekomst niet toereikend is? Waarom kreeg de afdeling in het verleden, in de tijd voor de functionele bekostiging, wel een lumpsum bedrag voor de kliniek, en dubbele vergoedingen voor bepaalde contracten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid met De Riethorst en zorgverzekeraars te zoeken naar een tijdelijke spoedoplossing, waardoor de meerkosten die De Riethorst heeft voor het leveren van specialistische geestelijke gezondheidzorg voor doven en slechthorenden betaald kunnen worden, zodat een sluiting voorkomen wordt? Kan De Riethorst op dezelfde wijze worden gefinancierd als de GGMD?
Pro Persona kan in gesprek treden met de zorgverzekeraars over een oplossing voor de door haar geconstateerde problemen. Het is niet aan mij om daarin te interveniëren. Ik ga er vanuit dat aanbieders en verzekeraars hun verantwoordelijkheid nemen om voldoende passend zorgaanbod voor deze specifieke doelgroep beschikbaar te houden. Ik zie dan ook geen aanleiding voor aanvullende (transitie)maatregelen. Daarbij hebben zorgverzekeraars zorgplicht.
Het bericht ‘Zorgbestuurder vangt twee ton voor maand werk’ |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Zorgbestuurder vangt twee ton voor maand werk»?1
Ja.
Is het waar dat deze zorgbestuurder € 199.732 heeft ontvangen voor één maand arbeid en een paar losse projecten in 2013? Zo ja, hoe verhoudt deze buitensporige beloning zich tot de Wet normering topinkomens (WNT)?
Nee, dat is niet waar. De inkomensgegevens van zorgbestuurders zijn te vinden op www.jaarverslagenzorg.nl. Daaruit blijkt dat de betrokken zorgbestuurder in 2013 een bedrag van € 151.963 heeft ontvangen. Dit betreft de optelsom van zijn beloning plus de belastbare onkostenvergoedingen. De normering grijpt echter aan bij het begrip «bezoldiging». Tot de bezoldiging moeten ook de beloningen betaalbaar op termijn, waaronder de werkgeversbijdrage pensioen, worden gerekend. De totale bezoldiging van betrokkene bedroeg in 2013 € 181.722. Betrokkene is tot 1 februari 2013 voorzitter van de Raad van Bestuur geweest. Volgens informatie verstrekt door de Raad van Toezicht, is betrokkene daarna in dienst gebleven en heeft hij werkzaamheden verricht met een substantieel tijdsbeslag. Per 1 februari 2013 wordt betrokkene als gewezen topfunctionaris aangemerkt. De bezoldiging van gewezen topfunctionarissen wordt niet door de WNT genormeerd, maar moet wel worden verantwoord. Alleen de bezoldiging voor de maand januari 2013 wordt dus door de WNT genormeerd (zie ook het antwoord op vraag 5).
Deelt u de mening dat betalingen aan bestuurders als deze schade toebrengen aan de GGZ-sector en volledig in strijd zijn met de maatschappelijke en politieke wens om inkomens – betaald van publiek geld – te matigen en te normeren? Bent u bereid bestuurder en instelling in kwestie individueel aan te spreken op dit laakbaar gedrag?
Zie het antwoord op vraag 2; de situatie zoals u die weergeeft in vraag 2, is niet aan de orde.
Deelt u de mening dat bestuurders die dergelijke salarissen wensen te verdienen niet thuishoren in deze sector?
Zie het antwoord op vraag 3.
Valt de functie waarin de betreffende persoon na januari 2013 werkzaamheden uitvoerde ook onder het begrip topfunctionaris, zoals bedoeld in de WNT? Zo ja, welke handhavingsmaatregelen heeft u in deze casus ondernomen? Zo nee, waarom heeft u geen maatregelen genomen?
Nee. Nadat betrokkene zijn bestuursfunctie heeft neergelegd (i.c. per eind januari), kwalificeert hij niet langer als topfunctionaris, maar als gewezen topfunctionaris.
Zolang de gewezen topfunctionaris werkzaam blijft bij dezelfde instelling moeten de bezoldigingsgegevens op grond van de WNT openbaar gemaakt worden.
Deelt u de mening dat de beloning in deze casus niet in verhouding staat tot de verrichte werkzaamheden, dit mede in relatie tot het bestuurlijk akkoord in de GGZ-sector dat ziet op doelmatigheid, beddenreductie en beperkte uitgavengroei?
Op basis van het bericht is het niet mogelijk om een oordeel te vormen over de hoogte van de beloning in verhouding tot de functiezwaarte van deze gewezen topfunctionaris. Uit de jaarstukken en uit het door u aangehaalde bericht blijkt wel dat betrokkene het hele jaar 2013 werkzaamheden heeft verricht.
In welke klasse (artikel 3, Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector) valt betreffende zorginstelling?
Het gaat hier om het jaarverslag over 2013. En in 2013 gold er nog geen gestaffelde normering naar indelingsklasse, maar de algemene wettelijke bezoldigingsnorm.
Betreft het in deze casus een interim--bestuurder of een bestuurder die ook in 2012 in dienst was van deze GGZ-instelling?
Blijkens de jaarstukken was betrokkene 26 jaar werkzaam als bestuurder in de geestelijke gezondheidszorg waarvan ruim 17 jaar binnen hun groep. Vanaf 1 februari 2013 maakte hij geen deel meer uit van de Raad van Bestuur.
Wanneer stuurt u de algemene maatregel van bestuur over de normering van interim--bestuurders naar de Kamer? Kunt u de Kamer garanderen dat deze amvb zo snel als mogelijk naar de Kamer zal worden gezonden? Deelt u de mening dat voorbeelden als deze tot grote haast met deze amvb noodzaken?
De desbetreffende algemene maatregel van bestuur wordt thans voorbereid en zal volgens de planning in medio 2015 in ontwerp kunnen worden vastgesteld. Daarover zal ik dan ook de Kamer informeren. In de onderhavige casus gaat het evenwel niet om een interim-bestuurder maar om een gewezen topfunctionaris.
Valt betreffende zorgbestuurder onder het overgangsrecht uit de WNT?
Zoals gezegd, golden in 2013 in de zorg nog geen gestaffelde normen maar alleen de algemene wettelijke bezoldigingsnorm. Deze WNT-norm is door betrokkene in 2013 niet overschreden. Dus is er ook geen sprake van overgangsrecht. Overigens gold die normering alleen voor de maand januari 2013 waarin hij nog als bestuurder werkzaam was.
Is het met een beroep op het overgangsrecht toegestaan om bestuurders uit te betalen terwijl daar geen feitelijke werkzaamheden tegenover staan?
Voor zover er vóór inwerkingtreding van de WNT afspraken zijn gemaakt over de wijze van beëindiging van een dienstverband van een bestuurder is dit op grond van het overgangsrecht toegestaan. In deze casus is er evenwel geen sprake van de beëindiging van een dienstverband maar van een andere functievervulling.
Zijn er juridische mogelijkheden om (een deel van) dit bedrag terug te vorderen van bestuurder in kwestie? Zo ja, bent u bereid deze ten volle te benutten?
Volgens de gegevens van het Ministerie van VWS is in dit geval geen sprake van een overtreding van de WNT. Dus is er ook geen sprake van een juridische titel voor een terugvordering van betaalde bedragen.
Welk salaris ontving deze bestuurder (tot op heden) in 2014?
Dat moet blijken uit het jaarverslag 2014. Dat moet uiterlijk in juli 2015 worden aangeleverd.