Het Joods Hospice Immanuel dat tijdelijk moet sluiten omdat geen veilige locatie gevonden kan worden |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hospice moet minstens zes maanden dicht»?1
Wat is de onderbouwing van een negatief veiligheidsadvies voor een beoogde tijdelijke locatie in Amsterdam-Nieuw-West van het Joodse Hospice Immanuel?
Wat vindt u ervan dat het Joods Hospice Immanuel om veiligheidsredenen geen tijdelijk onderdak kan vinden?
Welke maatregelen uit de nationale strategie antisemitismebestrijding gaan ervoor zorgen dat een hospice zoals Immanuel wel een veilige plek kan vinden?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Joodse gemeenschap ongeacht de locatie veilig kan leven?
Bent u bereid om met de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg in overleg te treden over de gevolgen van de tijdelijke sluiting voor het Joods Hospicle Immanuel? Zo ja, wilt u daarbij de financiële consequenties zoals gevolgen voor de subsidie betrekken? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om te kijken of het «Veiligheidsfonds voor bescherming Joods leven» een soelaas kan bieden voor het Joods Hospice Immanuel?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De gezondheid van scholieren in Groningen na één van de zwaarste aardbevingen in Groningen |
|
Etkin Armut (CDA), Sandra Beckerman (SP), Julian Bushoff (PvdA) |
|
van Marum |
|
|
|
|
Kunt u uw reactie geven op het door Gronings Perspectief gepresenteerde rapport over de diepe sporen die de ellende die samenhangt met de aardbevingen nalaat bij scholieren?1
Het is belangrijk dat we blijven luisteren naar jongeren in Groningen. Hun verhalen helpen ons beter begrijpen wat herstel echt betekent. Daarom vind ik projecten zoals «Lang verhaal kort» van het IMG belangrijk. Daarom praat ik ook met jongeren en stimuleer ik hun betrokkenheid. En daarom is het goed dat onderzoekers van het Gronings Perspectief naar de effecten bij jongeren hebben gekeken. Dit onderzoek bevestigt wat ik vaker hoor van jongeren uit de regio: de stress die ouders ervaren raakt ook hen. Dit onderstreept het belang van een voortvarende uitvoering van Nij Begun, en in het bijzonder de Sociale Agenda, waarbij we voor de komende 30 jaar investeren in het mentaal welzijn van jongeren. Denk hierbij aan maatregelen op scholen, laagdrempelige inloop bij de huisarts en het vergroten van de mentale weerbaarheid van jongeren.
Het zijn volgens de wetenschappers niet de bevingen zelf, maar de scheuren en het trage herstel daarvan waardoor scholieren meer gezondheidsproblemen krijgen die zorgen voor stress, schoolverzuim en depressieve klachten. Welke stappen gaat u zetten om het herstel te versnellen en daarmee gezondheidsproblemen te voorkomen?
Ik begrijp dat jongeren stress ervaren als de versterking lang voortsleept. Om die reden heeft NCG de afgelopen jaren intensief ingezet op het scholenprogramma en momenteel worden de laatste twee scholen versterkt. Daarmee hoop ik dat jongeren in ieder geval minder stress ervaren op school. Voor de totale versterkingsoperatie begrijp ik goed dat bewoners – en jongeren in het bijzonder – evenals uw Kamer verlangen naar meer voortgang, zeker na een aardbeving als die van 14 november jl.
Tegelijkertijd vraagt de versterking om koersvastheid en stabiliteit; de parlementaire enquête heeft laten zien dat ingrijpende wijzigingen in de aanpak juist tot nieuwe vertraging kunnen leiden. Daarom blijf ik gericht werken aan het opschalen van het tempo, binnen realistische en haalbare kaders en zonder de kwaliteit voor bewoners uit het oog te verliezen. Met de jaarlijkse actualisaties van de diepteanalyse informeer ik uw Kamer transparant over de maatregelen die ik met alle betrokken partijen daartoe tref en het verwachte verloop van de versterkingsoperatie.
Ook de aanwezigheid van schade in een woning kan een groot effect hebben op jongeren. Het IMG stuurt actief op de voortgang van langlopende schademeldingen. Deze gerichte aanpak heeft al tot de afronding van veel oude zaken geleid. Voor de complexere dossiers, die door uiteenlopende redenen niet binnen de reguliere termijnen kunnen worden afgehandeld, heeft het IMG het Team op Maat ingericht. Dit team is specifiek bedoeld om complexe schadeafhandelingen die vertraging hebben opgelopen sneller af te ronden.
Herkent u zich in de woorden van de voorzitter van Jong Noord, Cody Rozema, die zegt: «We hebben in Groningen een hele generatie jongeren die denkt: de overheid staat niet naast mijn ouders, mijn broertjes en zusjes en mijzelf, maar tegenover ons.»? Welke extra stappen wilt u zetten om het vertrouwen van deze generatie te herstellen?2
Ja, ik herken de woorden van de voorzitter van Jong Noord dat het vertrouwen van meerdere generaties zwaar beschadigd is. Ik heb hem hier een aantal keer over gesproken. Ook spreek ik met jongeren buiten de georganiseerde jongerenorganisaties, om een beeld te krijgen van de ervaringen van jongeren die niet uit zichzelf naar voren stappen. Het herstellen van dat vertrouwen is niet van de ene op de andere dag geregeld, maar vergt naast schadeherstel en versterking ook een generatielange inzet op de sociale en economische omstandigheden.
Woensdag 12 november j.l. was ik bij de presentatie van het jongerenproject lang verhaal kort, georganiseerd door het IMG. Jongeren presenteerden daar hun video's met daarin hun persoonlijke verhaal. De stress die ouders ervaren raakte in sommige gevallen het hele gezin. Om het vertrouwen van deze jongeren te herstellen hebben rijk en regio gezamenlijk de sociale en economische agenda opgesteld. Jaarlijks is voor beide agenda's, dertig jaar lang, 100 miljoen beschikbaar met als doel het vertrouwen in de overheid te herstellen en brede welvaart in de regio te bevorderen.
Welke stappen zijn gezet en gaat u zetten om het aanbod van psychosociale hulp, waarvan uit eerder onderzoek bleek dat dat beperkt vindbaar en vaak ontoereikend is, te verbeteren?3
In de Sociale Agenda zijn verschillende maatregelen gekozen die écht het verschil maken om het mentaal welzijn van jongeren te verbeteren. Denk daarbij aan brugfunctionarissen op scholen, laagdrempelige inloop bij de huisarts en het voorkomen van vroegtijdig schoolverlaten. Gemeenten hebben daarnaast 55,8 miljoen ontvangen voor het verbeteren van psychosociale hulp, bijvoorbeeld voor aardbevingscoaches. Aardbevingscoaches ondersteunen ook jongeren. Zij bieden inwoners een luisterend oor en praktische ondersteuning. Zij kijken met kinderen wat zij nodig hebben of organiseren activiteiten voor kinderen in de buurt. Over de uitvoering van de Sociale Agenda wordt voor eind januari 2026 een Kamerbrief gestuurd.
Is er volgens u momenteel voldoende erkenning vanuit de overheid voor het leed dat kinderen en jongeren ervaren? Welke mogelijkheden tot verbetering ziet u?
We erkennen het leed dat jongeren en kinderen ervaren en zetten de eerste stappen om dit te herstellen en het vertrouwen te vergroten. De Sociale en Economische Agenda gaan over hen en zijn tot stand gekomen met de input van jongeren. De uitvoering is al deels gestart en zal volgend jaar verder gaan. Deze maatregelen zijn nog niet direct voelbaar voor jongeren, maar moeten op termijn bijdragen aan een regio waar het fijn wonen, werken, opgroeien, oud worden en waar het fijn leven is.
Ook heeft het IMG in 2023 de vergoedingen voor immateriële schade binnen huishoudens gelijkgetrokken. Dit betekent dat kinderen en jongeren in het aardbevingsgebied voortaan evenveel compensatie voor immateriële schade krijgen als hun ouders/verzorgers. Deze verruiming is met terugwerkende kracht ingegaan. Met deze gelijktrekking wordt onderkend dat het leed van jongeren niet onderdoet voor dat van volwassenen.
De mogelijkheden voor verbetering die ik zie gaan met name over de betrokkenheid van jongeren. Daarvoor zetten we nu de eerste stappen, zie voor een uitgebreide toelichting vraag 6. Jaarlijks zullen naar aanleiding van de publicatie van de Staat van Groningen en Noord-Drenthe ook gesprekken plaatsvinden met jongeren uit de regio.
Welke stappen wilt u zetten om te zorgen dat jongeren meer mee mogen praten en zeggenschap krijgen over het beleid rondom schadeherstel, versterking en herstel van Groningen?
De betrokkenheid van jongeren is van groot belang voor het verbeteren van beleid en uitvoering voor het herstel van Groningen. Jongeren moeten een actieve rol kunnen spelen en hun zorgen en ideeën moeten worden gehoord, zodat zij invloed kunnen hebben op de toekomst van Groningen en Noord-Drenthe.
Het organiseren van deze betrokkenheid bij het herstel van Groningen gaat verder dan het opzetten van een traditionele jongerenraad, omdat ook jongeren die niet uit zichzelf naar voren stappen bereikt dienen te worden. Door jongeren op een creatieve en laagdrempelige manier te betrekken wordt een bredere doelgroep bereikt.
De Rijksuniversiteit Groningen (RUG) voert in samenwerking met bureau Jimmy's het participatieve actieonderzoek Opgeschud uit met subsidie van het Ministerie van BZK. Het onderzoek heeft als doel organisaties te stimuleren en te ondersteunen bij het opbouwen van een duurzame samenwerking met jongeren, zodat het kindperspectief een vast onderdeel wordt van hun werkzaamheden en een vanzelfsprekende afweging in beleid en besluitvorming. Op deze manier wordt gestreefd naar duurzame participatie en wordt schijnparticipatie voorkomen. Dit draagt bij om het vertrouwen van jongeren in instanties, de overheid en de politiek te vergroten. Een kernteam jongeren werkt in een netwerk aan inspraak van jongeren op verschillende beleidsterreinen. Jongeren hebben een bepalende rol met betrekking tot de onderzoeksonderwerpen en werken mee in het uitvoeren van het onderzoek.
De verschillende onderwerpen zijn ondergebracht in zogenaamde proeftuinen. Eén van de proeftuinen wordt uitgevoerd in samenwerking met NCG, waar jongeren worden betrokken bij het beleid rondom wisselwoningen. In het onderzoek door jongeren wordt voor een periode van 3 jaar gekeken hoe kinderen en jongeren de parken met tijdelijke huisvesting ervaren. De (tussen)resultaten bieden NCG handvatten om de parken te verbeteren.
Het IMG deelt mijn inzet om jongeren actief te betrekken bij het schadeherstel. In 2024 organiseerde het IMG het symposium «Herstel en versterk de Groninger jeugd, nu!», waarin ook het belang van jongeren binnen de Sociale Agenda werd onderstreept. Daarnaast werkt het IMG samen met jongeren aan videoportretten over hoe zij het ervaren om te leven in een aardbevingsgebied.
De wetenschappers wijzen erop dat opgroeien met schade-ervaringen en onzekerheid ook op langere termijn invloed kan hebben op de gezondheid. Welke maatregelen neemt u om dat te volgen en deze mensen te steunen?
De RUG voert naast het bovengenoemde actie-onderzoek een langlopend onderzoek in opdracht van het Ministerie van BZK. Het onderzoek Gegrond volgt hoe het psychosociaal welzijn van jongeren zich ontwikkelt wanneer zij zijn blootgesteld aan de gevolgen van gaswinning. Dit onderzoek geeft mogelijk meer inzicht in hoe jongeren gesteund kunnen worden. Daarnaast worden al concrete maatregelen genomen met de sociale agenda, zoals beschreven in vraag 4.
Kunt u deze vragen los van elkaar beantwoorden vóór het volgende commissiedebat Herstel Groningen?
Ja.
Het bericht 'Na coronaprik melden duizenden vrouwen zware menstruatieklachten' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Is de Minister bekend met het bericht «Na coronaprik melden duizenden vrouwen zware menstruatieklachten»?1
Zijn de cijfers genoemd in het artikel en verzameld door data-analist Wouter Aukema, correct? Concreet, klopt het dat er bij Lareb vóór de vaccinatiecampagne gemiddeld twee meldingen per week binnenkwamen van vrouwen met menstruatieklachten, dat dit na de start van de vaccinatiecampagne plots opliep tot 1600 per week en dat er in totaal meer dan 20.000 meldingen zijn gedaan van hevige bloedingen, uitblijvende menstruaties, extreme krampen of andere verstoringen van de cyclus? Indien deze cijfers niet correct zijn, wat zijn dan wel de correcte cijfers?
Indien het aantal meldingen van menstruatieklachten in 2021 inderdaad plotseling sterk is toegenomen, wat zou hiervan de oorzaak kunnen zijn? Indien dit niet duidelijk is, is de Minister wellicht bereid dit te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Het aanpakplan ‘kinderen van femicide slachtoffers en femicide overlevers’ |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Arno Rutte (VVD), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het aanpakplan: «kinderen van femicide slachtoffers en femicide overlevers»?
Deelt u de mening dat het van belang is om zo snel mogelijk een coördinator aan te stellen die aan de slag gaat met de problemen omtrent harmonisatie en regie binnen de jeugdbeschermingsketen zoals in het aanpakplan wordt omschreven?
Bent u bereid te onderzoeken of de behandeling van zaken over geweld in huiselijke kring in combizittingen breder uitgerold kan worden?
Bent u bereid spoed te zetten achter het wetsvoorstel om het erfrecht aan te passen zodat nabestaanden niet langer op basis van artikel 6:2 lid 2 BW een juridische procedure moeten starten om de dader uit te sluiten van de erfenis aangezien de motie Becker c.s.1 door de Kamer unaniem is aangenomen en uit het aanpakplan kinderen van femicide slachtoffers en femicide overlevers dit een dringende wens van nabestaanden blijkt?
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de ketenpartners in de jeugdbeschermingsketen, nabestaanden en slachtoffers over de aanbevelingen uit het aanpakplan?
Kunt u voor het kerstreces een kabinetsreactie op het aanpakplan naar de Kamer sturen waarin u één voor één ingaat op alle aanbevelingen?
De antwoorden op eerdere vragen over het bericht ‘Verpleeghuizen kampen met leegstand terwijl bijna 18.000 ouderen op de wachtlijst staan: hoe kan dat?’ |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Hoe reageert u op de uitspraak «Maar als verpleeghuizen nu omvallen vanwege financiële problemen, heb je die kamers niet een-twee-drie terug als ze straks nodig zijn»?1
Welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat er nu verpleeghuisplekken verdwijnen die we later juist hard nodig zullen hebben? Bent u bereid om meer te doen dan enkel te wachten op de resultaten van het RIVM-onderzoek?
Hoeveel verpleeghuizen komen nu of op korte termijn in financiële problemen doordat er kamers leegstaan?
Welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat verpleeghuizen omvallen als gevolg van leegstaande kamers? Bent u bereid om meer te doen dan enkel te wachten op de resultaten van het RIVM-onderzoek?
In hoeverre hangt de afname van het aantal aanvragen voor een verpleeghuisindicatie samen met uw beleid om ouderen te stimuleren langer thuis te blijven wonen?
Waar komen de ouderen die zich eerder zouden hebben gemeld voor een verpleeghuisplek nu terecht? Hoeveel daarvan blijven nu langer thuis wonen, hoeveel verhuizen naar een geclusterde woonvorm en hoeveel zijn nu afhankelijk van commerciële dure alternatieven?
Het bericht dat kraamzorg niet meer overal in Nederland gegarandeerd kan worden |
|
Julian Bushoff (PvdA), Lisa Vliegenthart (GroenLinks-PvdA) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Niet meer overal in Nederland gegarandeerde kraamzorg»?1
Deelt u de mening dat de toegang tot kraamzorg niet mag afhangen van iemands portemonnee of postcode?
Hoeveel gezinnen lopen nu kraamzorg mis? Waar zijn de tekorten het grootst en waar zijn de tekorten de afgelopen drie jaar het meest opgelopen?
Deelt u de zorgen over de langetermijngevolgen van deze ontwikkeling, aangezien kinderen zonder kraamzorg eerder te maken krijgen met medische problemen? Deelt u de mening dat het extra schrijnend is dat vooral kwetsbare gezinnen die juist extra gebaat zijn bij kraamzorg hier de dupe van zijn?
In hoeverre is bekend dat kraamzorgaanbieders zich actief terugtrekken uit wijken waar relatief veel zorg nodig is door zorgcomplexiteiten of taalbarrières? Speelt dit vaker bij aanbieders die eigendom zijn van private equity-investeerders of vergelijkbare commerciële partijen, zoals in de regio Utrecht het geval was?
Deelt u de analyse dat de tekorten in kwetsbare wijken voor een deel veroorzaakt worden door marktwerking en de overname van bureaus door private equity-investeerders, die doen aan cherry picking door te kijken op welke plekken ze winst kunnen behalen en met het minste werk het meeste rendement kunnen halen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u hiertegen?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de toegankelijkheid tot kraamzorg voor kwetsbare gezinnen verbeterd wordt, die vaak minder goed in staat zijn de weg naar kraamzorg te vinden en nu nog eens dubbel geraakt worden doordat kraamzorgorganisaties zich terugtrekken uit kwetsbare wijken?
Welke mogelijkheden ziet u om te waarborgen dat zowel kraamzorgorganisaties als zorgverzekeraars aan hun zorgplicht kunnen blijven voldoen in alle wijken?
Hoe kijkt u naar de suggestie van wethouder Eerenberg uit Utrecht om kraamverzorgenden meer te betalen als zij werken in gezinnen waar de werklast zwaarder is, bijvoorbeeld doordat er taalbarrières zijn en een tolktelefoon gebruikt moet worden? Deelt u de opvatting dat extra werk ook dusdanig beloond zou moeten worden?
Bent u bekend met de pilot in Amsterdam Zuidoost waarbij gezinnen met geldzorgen geen eigen bijdrage voor de kraamzorg hoeven te betalen? Bent u bereid middelen vrij te maken, zodat deze pilot in meer gemeenten met kwetsbare wijken kan worden uitgerold?2
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
Het niet opdagen van zeker 800.000 mensen voor afspraak in ziekenhuis en dat kost tientallen miljoenen euro’s |
|
Ingrid Coenradie (PVV) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Zeker 800.000 mensen kwamen afgelopen jaar niet opdagen voor afspraak in ziekenhuis en dat kost tientallen miljoenen euro's» van EenVandaag van 12 juli jl.?1
Hoe kijkt u aan tegen deze cijfers?
Is er een indicatie te geven van de totale kosten per jaar van alle no-shows in alle Nederlandse ziekenhuizen? Zo nee, waarom wordt dit niet onderzocht?
Welke acties worden er vanuit u ondernomen om dit aan te pakken? Zo ja, welke stappen worden gezet en zijn er al concrete resultaten geboekt of verwacht u deze te behalen?
Op welke juridische of andere beleidsmatige basis is het opleggen van boetes door ziekenhuizen bij no-shows gebaseerd?
Kunt u duiden waarom vier ziekenhuizen wél de «wegblijfboete» hanteren en andere ziekenhuizen niet?
Welke afweging(en) gebruiken deze vier ziekenhuizen? En hoe verhoudt dit zich tot het feit dat andere ziekenhuizen de «wegblijfboete» niet hanteren vanwege de kosten? Doen deze vier ziekenhuizen iets anders of beter?
Ziet u mogelijkheden om met de ziekenhuizen te verkennen hoe dit efficiënter kan worden ingericht, zodat dit niet meer het geval is? Zo nee, waarom niet?
Vanaf welk boetebedrag is er sprake van een «break-even point» waarbij de boetes op zijn minst kostendekkend zijn?
Wat is er juridisch of beleidsmatig nodig om collectief beleid rondom de «wegblijfboete» mogelijk te maken?
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als ziekenhuizen collectief overgaan tot het opleggen van boetes voor no-shows? Zo ja, wat gaat u hiervoor in gang zetten? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Extra MRI-scan voor vrouwen met dicht borstweefsel, maar pas vanaf 2030’ |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Extra MRI-scan voor vrouwen met dicht borstweefsel, maar pas vanaf 2030»?1
Nu besloten is vrouwen met zeer dicht borstweefsel een aanvullende MRI te bieden als onderdeel van het bevolkingsonderzoek, hebben we een echte doorbraak gerealiseerd in een discussie die al heel lang loopt. Ik heb dit besluit kenbaar gemaakt aan uw Kamer in mijn brief van 13 november 2025.2 Ik snap dat mensen teleurgesteld zijn dat de eerste MRI’s pas in 2030 zullen worden aangeboden. Ook ik vind dat pijnlijk. Met mijn hart zou ik het gisteren ingevoerd willen hebben, maar met mijn hoofd heb ik lastige keuzes moeten maken.
Dat enkele jaren nodig zijn om tot implementatie van MRI’s te komen, vloeit met name voort uit de keuze voor de organisatievorm. Het RIVM beschrijft in de uitvoeringstoets verschillende organisatievormen, twee waarbij het georganiseerd wordt via de zorg en twee waarbij het georganiseerd wordt via het bevolkingsonderzoek.3 Het organiseren via de zorg zou sneller te implementeren kunnen zijn, concludeert het RIVM. Het gaat hier echter om het aanpassen van zorgrichtlijnen, waar ik als Staatssecretaris niet over ga. Dit betreft namelijk invulling van wat verantwoorde zorg is, en daar staan de beroepsgroepen zelf voor aan de lat. Al had ik het gewild, dan had ik niet kunnen besluiten om het MRI-aanbod op deze manier via de zorg te organiseren. Daarnaast zie ik een aantal nadelen aan de organisatievormen via de zorg, namelijk dat de kans op verdringing groter is en de uniformiteit en kwaliteit van het aanbod minder goed gewaarborgd kan worden. Daarom heb ik ervoor gekozen om de MRI’s onder regie van het bevolkingsonderzoek aan te gaan bieden.
Het zal nog enkele jaren duren voordat noodzakelijke stappen en goede voorbereiding afgerond zijn. Tegelijkertijd verwacht ik op basis van het overleg met betrokkenen – zoals patiënten, artsen en onderzoekers – dat dit de beste en de minst vertragende stap vooruit is. We halen alles uit de kast om vrouwen met zeer dicht borstweefsel zo spoedig mogelijk baat te laten hebben bij deze verbetering. Een voorbeeld hiervan is dat ik heb besloten het MRI-aanbod in te richten op basis van bestaand advies van de Gezondheidsraad uit 2020. Daarmee is opnieuw advies vragen niet nodig en is tot een jaar tijdswinst behaald. Iedere andere mogelijke versnelling zal ik met beide handen aangrijpen.
Hoe reageert u op de stelling van Borstkankervereniging Nederland «als onnodige MRI's (zoals veel lage-rugonderzoeken) worden afgebouwd, kan er direct ruimte vrijkomen voor vrouwen bij wie de nood echt hoog is.»?
Het is belangrijk het onderscheid te maken tussen MRI’s in de zorg enerzijds, en anderzijds als onderdeel van een bevolkingsonderzoek. Hoe en voor welke diagnostiek MRI’s worden gebruikt is primair aan de betrokken beroepsgroepen die (vaak) samen met patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars in professionele en kwaliteitsstandaarden vastleggen wat goede zorg is. Het is aan zorgverzekeraars om deze zorg in te kopen voor hun verzekerden. Het is niet aan mij om te bepalen wat goede zorg is.
Ik ben wel verantwoordelijk voor de inzet van MRI als onderdeel van het bevolkingsonderzoek borstkanker. In de Kamerbrief van 13 november 2025 heb ik uitgelegd te kiezen voor de organisatievorm waarbij de MRI’s worden uitgevoerd in ziekenhuizen en zelfstandige behandelcentra onder regie zoals die geldt bij het bevolkingsonderzoek. Deze organisatievorm heeft belangrijke voordelen. Zo vindt centrale aansturing en financiering plaats en is capaciteitssturing mogelijk waardoor het risico op verdringing van zorg kan worden verkleind. De benodigde MRI-capaciteit voor deze aanvullende MRI-screening zal moeten worden aanbesteed. Het RIVM schat in de uitvoeringstoets dat een dergelijke aanbesteding 2–3 jaar duurt. Bij een aanbesteding zijn we afhankelijk van de inschrijvende marktpartijen die MRI-capaciteit beschikbaar hebben en/of kunnen realiseren.
Heeft u al gekeken naar de mogelijkheden om de MRI-capaciteit van private klinieken inzetten, die zij nu gebruiken voor MRI-scans zonder medische aanleiding voor mensen die dit zich kunnen veroorloven? Zo ja, waarom wordt deze niet ingezet?
De contractering van instellingen die de MRI’s gaan uitvoeren gaat plaatsvinden via een aanbesteding. Alle instellingen die MRI-capaciteit beschikbaar hebben of kunnen maken, en voldoen aan de te stellen aanbestedingscriteria, kunnen inschrijven op de aanbesteding. In de uitvoeringstoets van het RIVM is in opdracht van het Ministerie van VWS expliciet ook gekeken naar beschikbare capaciteit van zelfstandige behandelcentra. Deze capaciteit is dus meegenomen in de resultaten van de uitvoeringstoets en in de beoordeling van de haalbaarheid van de verschillende scenario’s.
Ter illustratie, een belangrijk criterium is dat de instelling de juiste type MRI-apparatuur beschikbaar heeft. Zoals beschreven in de Kamerbrief van 13 november 2025 gaat het namelijk om 3Tesla-MRI-apparatuur. Lang niet alle instellingen hebben deze apparatuur beschikbaar. In 2020 had ca. 40% van alle instellingen (ziekenhuizen en zelfstandige behandelcentra) de beschikking over 3Tesla-MRI-apparatuur. De criteria voor de aanbesteding worden bepaald als onderdeel van het implementatieplan door het RIVM.
Wat zijn de juridische mogelijkheden om private klinieken te dwingen hun MRI-capaciteit ter beschikking te stellen, gezien het feit dat deze capaciteit nu vaak wordt gebruikt voor MRI-scans zonder medische aanleiding, terwijl er tegelijkertijd vrouwen het risico lopen om te sterven doordat zij geen MRI kunnen krijgen?
Die mogelijkheden zijn er niet. Het is aan aanbieders zelf om te bepalen of zij mee willen doen aan een mogelijke aanbesteding van dit onderdeel van het bevolkingsonderzoek borstkanker. In het algemeen geldt in Nederland dat voor het opsporen van kanker in een gezonde populatie, een vergunning nodig is op grond van de Wet op het bevolkingsonderzoek. Zonder deze vergunning is het verboden om te screenen op kanker. Bevolkingsonderzoek Nederland heeft een vergunning voor de uitvoering van de drie bevolkingsonderzoeken naar kanker, en deze vergunning moet aangepast zijn zodra de MRI onderdeel wordt van het bevolkingsonderzoek borstkanker.
Wat zijn de juridische mogelijkheden om te voorkomen dat klinieken zich hierdoor verrijken?
Doordat de contractering van instellingen die de MRI’s gaan uitvoeren plaats zal vinden via een aanbesteding, wordt gewaarborgd dat de aanbieders van MRI’s ten behoeve van deze werkzaamheden een marktconform tarief ontvangen. Dat wil zeggen dat het tarief past bij de aard, kwaliteit en omvang van de werkzaamheden.
Het bericht dat kraamzorg niet meer overal in Nederland gegarandeerd kan worden |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat kraamzorg niet meer overal in Nederland gegarandeerd kan worden?1
Erkent u dat de keuze van de afgelopen regeringen en de zorgverzekeraars om de kraamzorg te verwaarlozen de grondoorzaak is van de klassenverschillen die we nu zien in de kraamzorg? Zo ja, wat gaat u doen om weer te investeren in de kraamzorg en de klassenverschillen te verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de analyse dat marktwerking in de kraamzorg aanbieders stimuleert om wijken met een lagere sociaaleconomische status te mijden? Zo ja, bent u bereid om uit te werken hoe de kraamzorg kan worden ingericht zonder marktwerking? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel mensen maken nu geen gebruik van kraamzorg vanwege de eigen bijdrage?
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Stoffer/Dijk over scenario’s en (financiële) effecten in kaart brengen voor het afschaffen van de eigen bijdragen voor kraamzorg en poliklinische bevalling?2
Bent u het ermee eens dat er dringend stappen moeten worden gezet om de klassenverschillen in de kraamzorg aan te pakken? Zo ja, wat gaat u hiervoor doen?
Wat is uw reactie op het feit dat er in de stad Utrecht nu een extra groot probleem is, doordat er twee zorgaanbieders zijn overgenomen door private equity? Bent nog steeds van mening dat dit soort parasieten enige toegevoegde waarde hebben voor de zorg, of bent u inmiddels wel bereid om private equity in de zorg te verbieden?
Hoe staat het inmiddels met de uitvoering van de motie Dijk/Dobbe3, die verzocht om «maatregelen te treffen om de kraamzorg in Nederland te behouden, en hiervoor voor het debat over de VWS-begroting voorstellen naar de Kamer te sturen en daarbij in ieder geval zorg te dragen voor toereikende tarieven voor de kraamzorg»?
Bent u het ermee eens dat de crisis in de kraamzorg alleen kan worden opgelost door zorgaanbieders dekkende tarieven te bieden, kraamverzorgenden een beter salaris en een fatsoenlijke wachtdienstvergoeding te geven?
De inzet van sport en bewegen in de aanpak preventie en weerbaarheid jongeren |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Foort van Oosten (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u de analyse dat sport en bewegen een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van veiligheid en leefbaarheid in wijken en bij de aanpak om te voorkomen dat jongeren in de criminaliteit belanden?
In hoeverre en op welke manier wordt de preventieve werking van sport en bewegen op dit moment benut binnen de lerende aanpak van het brede netwerk Preventie met Gezag?1
Bent u bereid om expliciet te kijken naar hoe sport en bewegen als onderdeel van de sociale basis kan bijdragen aan het voorkomen van jeugdcriminaliteit, als aanvulling op de bestaande aanpak?
Zijn het Ministerie van VWS en de bestaande sport- en beweegprogramma’s betrokken bij de aanpak van jeugdcriminaliteit en het versterken van weerbaarheid van jongeren? Zo ja, op welke manier? Zo nee, bent u bereid deze bij deze aanpak te betrekken?
Bent u bereid om u ervoor in te zetten om sport en bewegen meer te betrekken bij de preventieve aanpak van veiligheidsproblemen? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor zetten? Zo nee, waarom niet?
Seksueel misbruik in de Gehandicaptenzorg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het item van Pointer van 1 november jl. over een veroordeelde zedendelinquent die toch zijn beroep als verpleegkundige kon blijven uitoefenen?1 Wat is uw reactie op deze uitzending?
Deelt u de mening dat het zeer zorgwekkend is dat iemand die tijdens zijn opleiding tot verpleegkundige een persoon met een beperking seksueel heeft misbruikt, waarna door de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (IGJ) is geconstateerd dat er sprake is van een situatie die voor de veiligheid van patiënten of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen, toch het beroep kan blijven uitoefenen?
Deelt u de mening dat het zeer zorgwekkend is dat er wettelijke mogelijkheden bestaan voor personen die zedendelicten hebben gepleegd, in het bijzonder zedendelicten waarbij personen in een kwetsbare positie zijn betrokken, om vervolgens aan de slag te gaan in sectoren zoals de gehandicaptenzorg, waarbij zij verantwoordelijk zijn voor de zorg van vaak kwetsbare mensen?
Hoe reflecteert u op het feit dat het tuchtcollege geen mogelijkheden heeft voor het opleggen van een beroepsverbod indien het zedendelict heeft plaatsgevonden voor de BIG-registratie?
Bent u bereid om dit gat in de huidige wet- en regelgeving te dichten? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Hoe reflecteert u op de oproep van meerdere zorgopleidingen om de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te verplichten in de hele zorgsector?
Herkent u het beeld dat iedere opleiding anders omgaat met verdenkingen en veroordelingen van studenten? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om hierbij heldere richtlijnen te creëren? Wie is daar volgens u voor verantwoordelijk?
Welke waarborgen bestaan er momenteel om erop toe te zien dat er tijdig wordt ingegrepen bij (vermoedens van) misbruik binnen de gehandicaptenzorg?
Kunt u een recent overzicht geven van de meldingen die in de afgelopen jaren zijn gedaan bij de IGJ over (seksueel) misbruik binnen de verschillende zorgsectoren?
Wat is er sinds 2023 gedaan om de motie Westerveld uit te voeren waarin wordt gevraagd om gespecialiseerde vertrouwenspersonen vaker langs te laten gaan bij mensen met een beperking?2 Hoeveel extra personen zijn er opgeleid?
Bent u bereid om eindelijk de motie Westerveld c.s.3 uit 2023 uit te voeren waarin de regering wordt verzocht om het aantal inspecteurs voor de gehandicaptenzorg uit te breiden, eventueel door een herprioritering binnen de IGJ, zodat er proactief toezicht gehouden kan worden op alle intramurale gehandicaptenzorg en pgb-wooninitiatieven?
De problemen met hulpmiddelenbedrijf Medipoint |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Bruijn , Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de vele klachten die mensen die hulpmiddelen nodig hebben uiten over hulpmiddelenbedrijf Medipoint?1, 2
Hulpmiddelen zijn belangrijk in het dagelijks leven van mensen om mee te kunnen doen of (langer) thuis te kunnen blijven wonen. Ik vind het daarom betreurenswaardig als mensen niet goed geholpen worden door een hulpmiddelenleverancier. Zeker wanneer mensen ernstig nadeel ondervinden van gebrekkige service, bijvoorbeeld als zij daardoor niet (zelfstandig) kunnen participeren.
Bent u het eens dat het onacceptabel is als mensen lang moeten wachten (soms zelfs in acute situaties), niet geholpen worden, afgewimpeld worden of de verkeerde onderdelen krijgen?
Ja, ik vind dit onacceptabel.
Deelt u de analyse dat marktwerking een rol bij deze problemen speelt, doordat gemeenten aanbestedingen uitschrijven waarbij teveel gestuurd wordt op de laagste prijs? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse deel ik niet. Als gemeenten kiezen voor inkoop via aanbesteden is gunning op basis van de laagste prijs op basis van de Wmo 2015 niet toegestaan. Gemeenten dienen op basis van de Wmo 2015 – naast voldoende minimum kwaliteitseisen – ook een reële prijs te hanteren binnen de Wmo 2015. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld door het toepassen van een adequate tariefdifferentiatie rekening houden met een goede balans tussen reële prijs en kwaliteit. In deze balans wordt ook rekening gehouden met de beleidsruimte die individuele gemeenten hebben. De concrete invulling daarvan kan per regio of gemeente verschillen, maar wel effect hebben op de prijs, danwel de kwaliteit.
Gemeenten worden daarbij ondersteund door diverse kaders en informatie, waaronder de Handreiking Inkoop Hulpmiddelen van de VNG3, het Landelijk Normenkader Hulpmiddelen4 en de landelijke prijslijsten. Tegelijkertijd wordt op dit moment door het Ketenbureau i-Sociaal Domein gewerkt aan de
contractstandaarden voor hulpmiddelen voor de overeenkomst en de inkoopdocumenten. Dit project beoogt onnodige verschillen tussen gemeenten in de contractering van leveranciers te minimaliseren en administratieve lasten voor leveranciers te verlagen.
Bent u het eens dat het onacceptabel en onuitlegbaar is dat er nu grote verschillen zijn tussen gemeenten als het gaat om hoe goed de levering en het onderhoud van hulpmiddelen nu is geregeld? Zo ja, bent u bereid om zich ervoor in te zetten deze verschillen te verminderen, door gemeenten ertoe aan te zetten het Landelijk Normen Kader te ondertekenen? Zo nee, waarom niet?
Het onderhoud en de levering van hulpmiddelen moet ongeacht de gemeente waarin iemand woont, goed georganiseerd zijn. Dit is nog niet overal het geval. Daarom zet ik mij samen met de VNG, leveranciers, clientorganisaties en professionals in om de toegang en beschikbaarheid van hulpmiddelen de komende jaren te verbeteren. In de Werkagenda VN-verdrag Handicap, die ik afgelopen juli naar uw Kamer heb gestuurd, zijn meerdere maatregelen opgenomen gericht op het verbeteren van de beschikbaarheid en toegang tot hulpmiddelen.5 Met die maatregelen richten we ons onder andere op het vroegtijdig herkennen van complexe aanvragen en het verbeteren van de communicatie tussen verschillende bij hulpmiddelen betrokken partijen. En we werken aan een monitor om te meten of deze maatregelen leiden tot merkbare verbeteringen bij hulpmiddelengebruikers. Tot slot staan in de Werkagenda verschillende maatregelen gericht op het door gemeenten laten ondertekenen van de convenanten die voortkomen uit het Normenkader.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat mensen snel en goed geholpen worden als er problemen zijn met een hulpmiddel? Heeft u hier al over gesproken met Medipoint? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te doen?
De Wmo 2015 is een gedecentraliseerde wet. Het is daarom aan de gemeente om contractuele afspraken te maken met de leverancier en de leverancier erop aan te spreken als deze zich niet aan de afspraken houdt.
Vanuit VWS is wel met enige regelmaat contact met branchevereniging Firevaned, waar Medipoint onderdeel van is. Firevaned is actief betrokken bij de uitvoering van de maatregelen in de Werkagenda VN-verdrag Handicap, zoals benoemd bij het antwoord op vraag 4. Daarnaast is vanuit VWS gesproken met Medipoint over de klachten. Zie daarop het antwoord van vraag 6.
Heeft Medipoint inmiddels al concrete stappen gezet om de klantenservice te verbeteren? Zo nee, bent u bereid om hen daarop aan te spreken?
Medipoint gaf in gesprek met VWS aan dat zij het erg vervelend vindt dat de kwaliteit van haar klantenservice in enkele vestingen momenteel niet goed is. Zij lichtte toe hoe zij op dit moment werkt aan het verbeteren van de service, waaronder door training van medewerkers, uitbreiding van het klantenserviceteam en betere monitoring van klanttevredenheid. Deze werkwijze breidt zij uit met een «leermeester casemanagement», die casemanagers traint op onder andere klantgerichtheid en klantcommunicatie. Tot slot zegt Medipoint de voortgang op het verbetertraject actief te monitoren, te evalueren en bij te sturen waar nodig.
Het rapport ‘Behoeften en ondersteuning van mantelzorgers op Bonaire’ van Stichting Mantelzorg Bonaire |
|
Don Ceder (CU) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Behoeften en ondersteuning van mantelzorgers op Bonaire» van Stichting Mantelzorg Bonaire?
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek onder mantelzorgers op Bonaire, namelijk die van structurele overbelasting, bureaucratische knelpunten en een gebrek aan passende ondersteuning van mantelzorgers?
Welk beleid voert u momenteel om mantelzorgers op Bonaire te ondersteunen? Welke wettelijke taken heeft het Rijk om mantelzorgers op Bonaire, Sint Eustatius en Saba te ondersteunen?
Welke aanknopingspunten vindt u in het rapport om het mantelzorgbeleid op Bonaire te intensiveren? Hoe ziet u daarin de verschillende verantwoordelijkheden van het Rijk en de gemeente Bonaire?
Welke mogelijkheden ziet u om de gemeente Bonaire en de Stichting Mantelzorg Bonaire extra te ondersteunen, gezien de bijzondere situatie van Bonaire als het gaat om de leeftijdsopbouw en sociaal-economische status van de bevolking? Is het mogelijk om een intensiveringspilot van de inzet te starten op Bonaire, zodat dit bij succes eventueel uitgerold kan worden naar alle BES-eilanden?
De uitzending van Radar over de problemen met bekkenbodemmatjes |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Radar over de problemen met bekkenbodemmatjes en het verwijderen daarvan?1
Deelt u de mening dat het een onacceptabele situatie is dat vrouwen enorm ingrijpende klachten ervaren door de inzet van bekkenbodemmatjes en andere mesh-implantaten, waarvan werd gezegd dat deze veilig waren, terwijl de volledige verwijdering daarvan niet in Nederland wordt aangeboden en vaak niet wordt vergoed als dit in het buitenland gebeurt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid hierover met de getroffen vrouwen in gesprek te gaan?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is wanneer vrouwen wordt verteld dat hun klachten «tussen de oren» zitten, terwijl dit een structureel probleem is dat veel vrouwen raakt? Deelt u de analyse dat het feit dat het hierbij om vrouwen gaat daarbij meespeelt?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat dezelfde experts betrokken zijn bij het onderzoek naar bekkenbodemmatjes, de toelating, de toepassing ervan en de beslissing om deze wel of niet te verwijderen en dat deze ook betaald worden door de producenten? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om deze (schijn van) belangenverstrengeling aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Hoe kijkt u naar het Engelse voorstel om bekkenbodemmatjes enkel te laten plaatsen in gespecialiseerde centra waar deze ook volledig verwijderd kunnen worden?
Deelt u de mening dat het besluit over de toelating van implantaten zoals bekkenbodemmatjes zou moeten worden genomen door een onafhankelijke publieke instelling, zoals ook de praktijk is bij geneesmiddelen, in plaats van door commerciële partijen en experts die worden gefinancierd vanuit de producenten zelf? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor zetten? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat Nederland zelf de expertise zou moeten hebben om bekkenbodemmatjes volledig te verwijderen, als we deze hier ook plaatsen? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit te regelen? Bent u bereid om zich in te zetten voor het opzetten van een expertisecentrum op dit gebied? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat vrouwen die in het buitenland hun bekkenbodemmatje of ander mesh-implantaat moeten laten verwijderen in het buitenland, omdat dit in Nederland niet mogelijk is, deze behandeling volledig vergoed moeten krijgen? Zo ja, hoe gaat u regelen dat zij dit gewoon vergoed krijgen? Zo nee, waarom vindt u het acceptabel dat zij hiervoor afhankelijk zijn van hun eigen spaargeld, giften van vrienden en familie, crowdfunding en/of zichzelf in de schulden moeten steken?
Deelt u de mening dat de vrouwen die hun bekkenbodemmatjes of ander mesh-implantaat op eigen kosten hebben moeten laten verwijderen in het buitenland hiervoor gecompenseerd moeten worden? Zo ja, hoe gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
De jaarrapportage 2024 Wet afbreking zwangerschap (Wafz) |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de jaarrapportage 2024 Wet afbreking zwangerschap?
De jaarrapportage laat zien dat het aantal zwangerschapsafbrekingen in 2024 vrijwel gelijk is gebleven ten opzichte van 2023. Na de stijging in 2022 en 2023 lijkt het aantal abortussen dus te stabiliseren. De cijfers vertellen mij dat er jaarlijks ongeveer 39.000 vrouwen in een situatie terecht komen waarin zij een abortus noodzakelijk achten. Voor mij staan niet de aantallen, maar de zorgvuldigheid, kwaliteit en toegankelijkheid van abortuszorg centraal. Gelukkig konden deze vrouwen in vrijheid beslissen over hun zwangerschap en hadden zij toegang tot abortuszorg van hoge kwaliteit.
Het is voor mij geen doel het aantal abortussen te laten afnemen. Mijn beleid richt zich erop de goede en toegankelijke abortuszorg te behouden en de regie van mensen op hun kinderwens te versterken. Regie op kinderwens is dan ook een belangrijk doel van de nieuwe Aanpak onbedoelde en/of ongewenste zwangerschap per 2026. Deze wordt op korte termijn (medio november) naar uw Kamer gestuurd. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 8 en 9.
Wat zegt het u dat er elk jaar ruim 39.000 abortussen plaatsvinden? Bent u het ermee eens dat de inzet in beleid moet zijn om het aantal abortussen te laten afnemen, omdat een abortus hoe dan ook een ingrijpende gebeurtenis is?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat er van veel meer vrouwen dan voorheen onbekend is of ze uit het buitenland komen of dat het om Nederlandse vrouwen gaat?
Uit de jaarrapportage 2024 blijkt dat de woonplaats van vrouwen 659 keer als «onbekend» werd geregistreerd. Voorgaande jaren was dat aanzienlijk minder vaak het geval. Ik heb aan het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA) gevraagd of er een verklaring is voor deze verandering. Het NGvA vermoedt dat dit mogelijk is veroorzaakt doordat enkele klinieken hun registratiesystemen hebben vernieuwd in 2024. In de beginperiode van het werken met dit nieuwe systeem waren er enkele technische problemen en onduidelijkheden die inmiddels zijn opgelost.
Hoe komt het dat er veel meer instrumentele behandelingen plaatsvonden in 2024 en het aantal combinatiebehandelingen in 2024 flink is gedaald ten opzichte van 2023?
Bij een instrumentele abortus kan ervoor worden gekozen vooraf medicatie toe te dienen. Een instrumentele abortus met zo’n medicamenteuze voorbehandeling wordt geregistreerd als combinatiebehandeling. De instrumentele behandeling en de combinatiebehandeling in de jaarrapportage zijn dus geen verschillende soorten abortusbehandelingen, maar variaties binnen de instrumentele behandeling.
Het totaal aantal instrumentele abortussen is niet toegenomen ten opzichte van 2023, maar ongeveer gelijk gebleven. In 2023 waren er in totaal 23.232 instrumentele abortussen waarvan 18.092 met voorbehandeling. In 2024 waren er in totaal 23.077 instrumentele abortussen waarvan 14.430 met voorbehandeling. De keuze tussen wel of geen voorbehandeling wordt in samenspraak met de arts gemaakt en hangt af van de medische voorgeschiedenis, eventuele contra-indicaties (zoals recente keizersneden) en de voorkeur van de vrouw.
Welke verklaring is er voor de blijvende stijging van het aantal vroege abortussen (minder dan acht weken)?
Het aantal abortussen in de categorie minder dan 8 weken steeg van 27.069 in 2023 naar 28.244 in 2024. De stijging van het aantal abortussen in 2022 en 2023 is bijna volledig toe te schrijven aan de toename in deze categorie. De oorzaak van de stijging is echter niet bekend. Het NGvA merkt op dat vrouwen steeds eerder ontdekken dat ze zwanger zijn dankzij gevoeligere zwangerschapstesten. Vrouwen kunnen mede hierdoor eerder geholpen worden bij een ongewenste zwangerschap. Ook de nieuwe behandelmogelijkheid in een vroege zwangerschap, de Very Early Medical Abortion (VEMA) kan hieraan bijdragen. Tot slot kan het wegvallen van de verplichte minimale beraadtermijn een rol hebben gespeeld. Er kunnen echter geen conclusies worden getrokken over causale verbanden tussen dergelijke ontwikkelingen en veranderingen in abortuscijfers.
Hoe komt het dat twintig procent van het aantal behandelde vrouwen in een abortuskliniek geen nacontrole krijgt? Hoe verklaart u de stijging van meer dan tien procent ten opzichte van vorig jaar? Wat gaat u doen om klinieken meer nacontroles te laten uitvoeren?
Op grond van de Wet afbreking zwangerschap (Wafz) moet na een abortus nazorg beschikbaar zijn. Abortushulpverleners bespreken de mogelijkheden voor nazorg altijd met vrouwen. Dat blijkt ook uit de laatste evaluatie van de Wafz. Nacontrole is echter niet in alle gevallen medisch noodzakelijk volgens het NGvA. De behoefte aan nazorg verschilt van vrouw tot vrouw. In abortusklinieken krijgen vrouwen duidelijke instructies over wanneer een controle wél nodig is. Zij kunnen bij zorgen altijd contact opnemen met de kliniek, die 24 uur per dag bereikbaar is. Wanneer iemand niet verschijnt op een nacontrole is dat meestal omdat het herstel goed verloopt.
Ik vind het belangrijk dat, conform de Wafz, vrouwen de mogelijkheid hebben gebruik te maken van nazorg en dat de opties met hen zijn besproken. Of de vrouw vervolgens gebruik wil maken van nazorg is aan haarzelf, in overleg met haar arts. Ik zal daarom niet aansturen op het uitvoeren van meer nacontroles.
Is er een verklaring voor de toename van het aandeel voorgeschreven anticonceptie na een abortus?
Het aandeel voorgeschreven anticonceptie na een abortus is toegenomen van 44% in 2023 naar 51,2% in 2024. Volgens het NGvA kan de aanvullende anticonceptiecounseling hierbij een rol hebben gespeeld. Deze activiteit is in 2023 toegevoegd aan de subsidieregeling voor abortusklinieken om hen de mogelijkheid te bieden om voor een deel van hun cliëntengroep extra tijd te besteden aan anticonceptiecounseling. Op 1 juli 2023 zijn de eerste klinieken in de praktijk begonnen met aanvullende anticonceptieconsulten. In 2024 werd het consult door de meeste klinieken aangeboden. Door de extra ruimte om met vrouwen over anticonceptie te spreken wordt volgens het NGvA vaker anticonceptie voorgeschreven of geplaatst.
Welke beleidsvoornemens heeft u opgenomen of bent u van plan op te nemen in de Aanpak onbedoelde zwangerschap 2026–2029, op basis van de drie studies Aanvullende Vragen Onbedoelde Zwangerschap (AVOZ) die meer zicht hebben geboden op de factoren en ervaringen met zorg en ondersteuning bij onbedoelde zwangerschappen?
Ik zet het huidige beleid voort en leg hierin een aantal nieuwe accenten, onder andere op basis van de studies Aanvullende Vragen Onbedoelde Zwangerschap (AVOZ). Uw Kamer wordt hierover op korte termijn (medio november) met een brief geïnformeerd.
Heeft de Aanpak onbedoelde zwangerschap 2026–2029 als doel om het aantal onbedoelde zwangerschappen te doen afnemen? Zo nee, waarom niet?
De onderzoeksuitkomsten en aanbevelingen hebben mij uitgedaagd kritisch te kijken naar beleidsdoelstellingen, taalgebruik en terminologie. In de brief die ik op korte termijn (medio november) naar uw Kamer zal sturen, staat hoe dit zich heeft vertaald in doelen en acties in mijn aanpak. Veel van de huidige activiteiten zet ik voort, ook omdat de AVOZ-studie het belang ervan onderstreept. Ik intensiveer een aantal zaken en start met nieuwe activiteiten. Een belangrijk doel in de nieuwe aanpak is om de regie van mensen op hun kinderwens te versterken. Ik wil zorgen dat iedereen die graag kinderen wil, zich goed kan voorbereiden op een gezonde zwangerschap. En dat voor wie (nog) geen kinderen wil informatie, over bescherming tegen zwangerschap toegankelijk is en past bij persoonlijke behoeftes en ervaringen.
Het bericht “Meer plek in verpleeghuizen, ouderen worden liever thuis verzorgd” |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
Bruijn , Nicki Pouw-Verweij (BBB), Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Meer plek in verpleeghuizen, ouderen worden liever thuis verzorgd»?1
Ja, ik ken deze artikelen.
Kent u het artikel van «Een koekje bij de koffie – dat kost zo 75 euro per maand in de commerciële ouderenzorg»2?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten of de in het NOS-artikel genoemde leegstand is vastgesteld in reguliere verpleeghuizen, of ook in commerciële verpleeghuizen waar wonen en zorg gescheiden zijn?
Ik ontvang signalen uit het veld dat er sprake is van minder vraag naar zorg dan op basis van de demografische trends verwacht had mogen worden. Er is momenteel geen zicht op het aantal leegstaande plekken in reguliere en commerciële verpleeghuizen omdat daarvan geen registratie bestaat.
Kunt u uitleggen waaruit het genoemde onderzoek bestaat waarin het RIVM aanvullend onderzoek doet naar de stijgende leegstand in verpleeghuizen?
Om inzicht te krijgen in de verminderde vraag naar ouderenzorg heb ik het RIVM gevraagd om hiernaar onderzoek te doen. Het RIVM zal onderzoeken of (en zo ja, in welke mate) sprake is van vraaguitval, welke verklaringen daarvoor zijn en of sprake is van tijdelijke of structureel verminderde vraag. De verwachting is dat het onderzoek voor de zomervakantie van 2026 gereed is.
Wordt in dit onderzoek van het RIVM ook meegenomen dat het aantal commerciële verpleeghuizen met scheiding van wonen en zorg toeneemt, en dat dit mogelijk bijdraagt aan de leegstand in reguliere verpleeghuizen?
Ja.
Onderzoekt het RIVM de mogelijke consequenties van de leegstand van reguliere en commerciële verpleeghuizen?
Uit het onderzoek zal eerst moeten blijken in welke mate sprake is van verminderde vraag en (zo ja) of deze een structureel karakter heeft.
Onderzoekt het RIVM ook wat de consequenties voor het zorgpersoneel zijn door door de leegstand in verpleeghuizen?
Het laatste onderdeel van het onderzoek gaat over hoe de vraag naar ouderenzorg zich in de toekomst gaat ontwikkelen. Dit heeft ook een relatie met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.
Welk vangnet biedt u aan verpleeghuizen die in financiële problemen komen door langdurige en aanzienlijke leegstand (lege bedden)?
Leegstand kan ontstaan als een gevolg van een verschil tussen vraag en aanbod van specifieke vormen van zorg en heeft onder andere te maken met (veranderende) voorkeuren van mensen en het ontstaan van alternatieve vormen van zorgverlening. Het is aan bestuurders van zorginstellingen en de zorgkantoren is om binnen hun werkgebied/regio in te spelen op veranderingen. Met het onderzoek door het RIVM wil ik deze partijen meer houvast bieden bij de keuzes die ze moeten maken.
Wat doet u als door leegstand financiële problemen ontstaan bij reguliere verpleeghuizen die specifieke zorg geven zoals, reablement, revalidatie en crisisopnames?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met het feit dat het aantal commerciële verpleeghuizen in de afgelopen jaren fors is gegroeid? En kent u het huidige aantal commerciële instellingen en het aantal bedden hierbij?
Ik herken dat de groei van de verpleeghuiszorg in de afgelopen jaren vooral plaats heeft gevonden buiten de intramurale zorginstellingen op basis van scheiden van wonen en zorg in mpt (modulair pakket thuis), pgb (persoonsgebonden budget) en vooral vpt (volledig pakket thuis). De leveringsvorm van de geleverde zorg wordt centraal geregistreerd binnen de Wlz, maar niet de rechtsvorm van de zorginstellingen die deze zorg leveren. Daarmee heb ik geen inzicht in de groei van commerciële instellingen.
Bent u ervan op de hoogte dat bij commerciële verpleeghuizen met gescheiden wonen en zorg, het onderdeel wonen vaak in handen is van grote investeringsmaatschappijen of beursgenoteerde bedrijven?
Ik ben me ervan bewust dat commerciële verpleeghuizen met gescheiden wonen en zorg in handen kunnen zijn van investeringsmaatschappijen en beursgenoteerde bedrijven.
Bent u ervan op de hoogte dat bij de commerciële verpleeghuizen, met scheiden van wonen en zorg, voor het wonen vaak extreme huurprijzen gevraagd worden, zoals 2.500 euro voor een appartement van 25m2 en 1.200 euro aan servicekosten?
Ik ben me ervan bewust dat er een grote variëteit is aan zorgwoningen, met ook een grote variëteit aan oppervlakte, huurprijzen en servicekosten. Het is aan zorgkantoren en aan cliënten zelf om de zorg en het wonen daar in te kopen waar zij een goede prijs/kwaliteit verhouding krijgen.
Kunt u uitleggen of zorgwoningen waarbij wonen en zorg gescheiden zijn onder de huurwet vallen? Waarom wel of waarom niet?
In beginsel geldt dat een woonruimte met een kwaliteit waarmee die volgens het woningwaarderingsstelsel (WWS) gereguleerd zou zijn, onder de huurprijsbescherming valt. Daarmee zijn wetten zoals de Wet goed verhuurderschap en de Wet betaalbare huur van toepassing. Voor zorgwoningen geldt dat in het geval de component «zorg» overduidelijk de overhand heeft ten aanzien van de component «wonen», de reguliere huurprijsbescherming (en daarmee het WWS) niet van toepassing is. Als «wonen» de overhand heeft, kan voor deze component op basis van het WWS een maximale huurprijsgrens bepaald worden. Voor de servicekosten die «wonen» aangaan, geldt dat die bepaald moeten worden aan de hand van het Besluit servicekosten. Dit hoeft daarmee niet de totale prijs te zijn die de bewoner betaalt, omdat de component «zorg» op een andere manier bepaald wordt.
Nederland kent een grote variatie aan zorgwoningen. Van intensieve intramurale zorg voor zorgbehoevende bewoners met een WLZ-indicatie tot een zelfstandige bewoner op leeftijd die slechts behoefte heeft aan een gelijkvloerse woning met lage drempels. Ik ga niet in op individuele gevallen, maar grijze gebieden hierbinnen zijn onvermijdelijk. Het moge duidelijk zijn dat ik excessen wil uitbannen zonder goede initiatieven te dwarsbomen. Ik ben daarom voornemens om samen met de Minister van VRO met de sector in gesprek te gaan over het demarqueren van een duidelijke scheidslijn tussen welke zorgwoningen wel en niet onder de huurprijsregulering vallen. Dit moet op een zorgvuldige wijze gebeuren waarbij eerlijke huurprijzen gevraagd worden zonder zorgwoningen onrendabel te maken. Daar hoort ook een gesprek bij over hoe de zorgwoningen die wél onder de huurprijsregulering vallen in het stelsel gereguleerd worden.
Kunt u aangeven of het volgende voorbeeld onder de huurwet valt: een geclusterde zorgflat (met 24-uurszorg), met 30 appartementen van elk 25m2, met een gezamenlijke ruimte van 150m2, een huurprijs van 2.500 euro en 1.200 euro aan servicekosten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid te onderzoeken of er commerciële verpleeghuizen zijn die met de woon- en servicecomponent de huurwet overschrijden?
Zie antwoord vraag 13.
Op welke manier bent u van plan regie te houden op het aantal bedden in zowel commerciële als niet-commerciële verpleeghuizen, zodat leegstandproblematiek wordt voorkomen?
Zie antwoord op vraag 8 en 9.
Het voorkomen van massadonatie |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Donorkinderen geschokt door nieuwe misstanden: kliniek omzeilt verplichte registratie spermadonoren»?1
Ja.
Hoe wordt erop toegezien dat een donorkliniek alle donoren registreert en hoe wordt voorkomen dat klinieken de wet kunnen omzeilen?
Artsen en klinieken zijn gehouden aan de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) waarin per 1 april 2025 is vastgelegd dat het sperma van één donor kan worden gebruikt bij maximaal 12 vrouwen. Dit betekent in de praktijk dat iedere donor een donorcode krijgt en dat hieraan maximaal 12 zogenoemde moedercodes gekoppeld kunnen worden. Een kliniek reserveert bij het College donorgegevens kunstmatige bevruchting (Cdkb) een moedercode voordat een behandeling gaat starten. Als de behandeling leidt tot een doorgaande zwangerschap2, is deze moedercode daarna niet meer beschikbaar. Als alle 12 moedercodes gebruikt zijn, mag het sperma van de donor in Nederland niet meer worden ingezet bij een behandeling. De kliniek hoeft de man niet te registreren als donor bij het Cdkb wanneer er tijdens de vruchtbaarheidsbehandeling gebruik wordt gemaakt van sperma van een echtgenoot, geregistreerd partner of levensgezel3, omdat het in dat geval geen kunstmatige donorbevruchting betreft zoals vastgelegd in de Wdkb. Deze wet geeft echter geen expliciete invulling aan het begrip «levensgezel». Binnen de beroepsgroep bestaat hierover ook geen eenduidig standpunt. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft dit bij mij en veldpartijen onder de aandacht gebracht.
De IGJ houdt toezicht op klinieken op basis van onder andere wettelijke voorschriften uit de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wdkb en de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal (Wvkl). Onderdeel van dat toezicht is dat klinieken de donoren registreren bij het Cdkb. De IGJ heeft tijdens een routine-inspectie in het kader van de Wvkl4, opgemerkt dat de fertiliteitskliniek in een aantal gevallen de definitie «conceptiepartner» hanteert. Het woord «conceptiepartner» komt niet voor in de Wdkb. Uit gesprekken die ik met de kliniek heb gevoerd, blijkt dat zij de definitie conceptiepartner gebruikt voor een levensgezel. Het gaat hierbij om een behandeling met zaad van een man die als «co-ouder» juridische rechten en plichten heeft naar het toekomstige kind, en die tevens betrokken is bij de opvoeding. Daarom is hier volgens de kliniek geen sprake van een «donor» in de zin van de Wdkb. Om mogelijke onduidelijkheid te voorkomen is het een eis van de kliniek dat er in zo’n geval een notariële akte (een co-ouderschapscontract) door de wensouder(s) en co-ouder opgesteld is, waarin de verantwoordelijkheden van de wensouder(s) en co-ouder worden vastgelegd. In het notarieel contract worden afspraken gemaakt over ten minste de financiële verantwoordelijkheden van de ouders en de omgangsregeling met het kind. De biologische vader is als co-ouder géén donor in de zin van de Wdkb, en dus is er geen sprake van omzeiling van de wet.
Kunt u schetsen welke stappen er zijn genomen sinds de schriftelijke vragen van GroenLinks-PvdA uit april om massadonatie te voorkomen?2 Is volgens u de huidige wetgeving afdoende? Zo nee, welke gaten in de huidige wetgeving constateert u nog?
De herziene Wdkb is sinds 1 april 2025 in werking getreden. Daarin is vastgelegd dat het sperma van één donor kan worden gebruikt bij maximaal 12 vrouwen. Klinieken moeten een donorcode bij het Cdkb opvragen en pas als zij beschikken over een donor- en moedercode, kunnen zij de behandeling met gedoneerde geslachtscellen uitvoeren. Het is echter ook duidelijk dat het probleem van grote aantallen nakomelingen van een enkele donor niet volledig opgelost kan worden met (Nederlandse) wetgeving. Het Cdkb heeft alleen zicht op de behandelingen die in Nederlandse klinieken plaatsvinden, en niet op de behandelingen in het buitenland en op spermadonaties in de privésfeer. In een aantal fertiliteitsklinieken wordt gebruik gemaakt van gedoneerd zaad afkomstig uit het buitenland. Voor dat donorzaad gelden dezelfde voorwaarden als voor gebruik binnen Nederland. Het komt echter voor dat het donorzaad van diezelfde donor ook gebruikt wordt in andere landen, zodat er grotere aantallen nakomelingen kunnen ontstaan. Op dit specifieke punt biedt het Nederlandse register dus geen oplossing. Ik ben in gesprek met verschillende betrokken partijen over de mogelijkheden en wenselijkheid om nadere maatregelen te treffen tegen het gebruik van donorzaad dat in internationaal verband bij meer dan 12 vrouwen wordt ingezet. Nederland heeft eerder het probleem van «massadonatie» in Europa geagendeerd en zal dat blijven doen in diverse gremia. Met het in kaart brengen van mogelijke maatregelen geef ik opvolging aan de aangenomen motie van het lid Van Dijk (SGP) om massadonatie in woord en daad te ontmoedigen6. Ik zal uw Kamer hier in het eerste kwartaal van 2026 over informeren.
Op welke manier gaat een register bijdragen aan het voorkomen van massadonatie van gameten?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier vindt er controle plaats dat er maar één registratienummer is voor één donor? Is deze controle volgens u voldoende en waarom?
Voordat een fertiliteitskliniek behandelingen met de geslachtscellen van een donor mag uitvoeren, moet de kliniek eerst een «donorcode» bij het Cdkb aanvragen. Deze code hoort bij één specifieke donor. Het Cdkb controleert aan de hand van BSN, volledige naam en geboortedatum of donorregistraties van klinieken dezelfde persoon betreffen en kent zo één centrale donorcode per persoon toe. De herziening van de Wdkb – met de huidige centrale registratie en het toekennen van unieke codes aan donoren en vrouwen – is een belangrijke verbetering.
Hiermee wordt o.a. voorkomen dat datzelfde donor in verschillende klinieken nakomelingen verwekt, zonder dat klinieken dat van elkaar weten. Het blijft essentieel dat klinieken en het Cdkb de registratie en controles zorgvuldig uitvoeren. De IGJ ziet hierop toe. De IGJ gaat in 2026 relevante klinieken bezoeken in het kader van de registratie van moeder- en donorcodes.
Op welke manier worden er waarborgen gecreëerd om massadonatie van gameten aan banden te leggen? Kunt u een afweging geven in de balans van het beschermen van mentaal welzijn van massa-donorkinderen en het aan de markt overlaten van najagen van winst in de miljardenindustrie van gametendonatie internationaal? In hoeverre moeten volgens de nationale wetgeving de winstmarges van deze bedrijven binnen altruïstische normen vallen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 en 4 verken ik momenteel de mogelijkheden en wenselijkheid om nadere maatregelen te treffen tegen het gebruik van donorzaad dat in internationaal verband bij meer dan 12 vrouwen wordt ingezet. Laat ik vooropstellen dat het belang van (het psychosociale welzijn van) donorkinderen centraal heeft gestaan bij de totstandkoming van het huidige wettelijke kader in Nederland. Dat laat onverlet dat commerciële donorbanken die (vanuit het buitenland) donorzaad verkopen, winst mogen maken. Dit hoeft niet op gespannen voet te staan met altruïstische normen. Die norm geldt namelijk voor donoren. In Nederland is in de Embryowet geborgd dat zowel sperma- als eiceldonatie geen financieel voordeel mag opleveren7; enkel de gemaakte onkosten worden vergoed. Dit staat bekend als het «om niet» principe bij donatie.
Is volgens u voldoende bekend over de gevolgen voor het sociaal welbevinden van kinderen die zijn verwekt door een massadonor? Zo nee, bent u het eens dat hier oog voor moet zijn en bent u bereid om dit in kaart te brengen, zodat het belang van kinderen expliciet kan worden meegenomen in het afwegingskader voor toekomstige wetgeving?
Ik stel het belang van kinderen voorop in de vormgeving van maatregelen en wetgeving, dat is verplicht op grond van artikel 3, eerste lid van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Ik vind het belangrijk dat maatregelen en wetgeving zijn gebaseerd op wetenschappelijke bevindingen. Fiom deed al eerder onderzoek naar het psychologische effect van het hebben van veel halfbroers en -zussen op donorkinderen8, 9, wat relevant is wanneer een donorkind is verwerkt met een (ongewilde) massadonor. Fiom start in 2026 met de voorbereidingen voor verder onderzoek naar grote verwantschapsnetwerken en het psychosociale effect hiervan op donorkinderen. Het verwekt zijn door een donor met 25 of meer nakomelingen maakt daar onderdeel van uit.
Kunt u toelichten of en zo ja in hoeverre er juridische grondslag is voor een mogelijkheid om als donorkind een massadonor aansprakelijk te stellen?
Allereerst, het is niet altijd door eigen toedoen dat een donor een «massadonor» is. Het woord «massadonor» kan stigmatiserend zijn voor donoren van wie het sperma zonder dat ze het weten bij te veel behandelingen is ingezet.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 en 4 is massadonatie door het nationale register niet meer mogelijk bij donaties die plaatsvinden binnen het kader van de Wdkb. Buiten dat wettelijke kader kan het donorzaad van één donor wel bij meer dan 12 moeders worden ingezet, namelijk in de privésfeer of in het buitenland. Indien de donor welbewust bij meer dan 12 gezinnen heeft gedoneerd, zijn de mogelijkheden om een donor aansprakelijk te stellen om een aantal redenen zeer beperkt. Ten eerste is donatie in de privésfeer niet wettelijk gereguleerd. Het stellen van een maximum aan het aantal zaadceldonaties in de privésfeer zou een vorm van geboortebeperking zijn die diep ingrijpt op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Naar mijn mening zijn er onvoldoende redenen voor een dergelijke ingrijpende maatregel. Als wensouders kiezen voor een eigen donor wordt geadviseerd om een donorcontract op te stellen. Afspraken kunnen dan privaatrechtelijk worden vastgelegd, zo nodig gecombineerd met een boetebeding. Op het moment dat wensouders erachter komen dat de donor de overeenkomst heeft geschonden, kunnen zij ervoor kiezen juridische stappen tegen de donor te ondernemen.
In het recente verleden zijn rechtszaken gevoerd tegen spermadonoren. In 2023 deed de voorzieningenrechter in Den Haag uitspraak in een kort geding van Stichting Donorkind en een moeder tegen een spermadonor met, voor zover bekend, honderden nakomelingen. De donor werd veroordeeld om te stoppen met het doneren van zijn sperma aan nieuwe wensouders. De voorzieningenrechter was van oordeel dat de belangen van de donorkinderen en hun ouders bij een verbod om nog langer sperma te doneren aan nieuwe wensouders zwaarder wegen dan het belang van de donor om daarmee door te gaan10. De rechtbank kwam tot deze uitspraak na een toetsing aan de hand van grondrechten die in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens zijn vastgelegd.
Naast zaadceldonaties in de privésfeer kunnen grote verwantschapsnetwerken sinds de inwerkingtreding van de herziene Wdkb alleen nog ontstaan doordat donorzaad in verschillende landen wordt gebruikt. Dat is mogelijk, omdat elk land zijn eigen normen stelt voor een maximumaantal nakomelingen of gezinnen. In een dergelijk geval wordt de wet in de betreffende landen dus niet overtreden en kan de massadonor niet aansprakelijk worden gesteld.
Wat vindt u van het idee om massadonatie van gameten van meer dan een toegestaan aantal verwekte kinderen door donorzaad strafbaar te stellen en zo de aansprakelijkheid expliciet bij de donor te leggen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u weergeven waar je als wensouder het register van donoren kunt checken? Als dit nog niet kan, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit wel kan?
De Wdkb waarborgt het recht van kinderen om hun afstammingsinformatie (gegevens over de donor) te achterhalen. Wensouders hebben ten tijde van de behandeling in de fertiliteitskliniek toegang tot het donorpaspoort. Ook hebben wensouders totdat het kind 12 jaar is de mogelijkheid om, namens het kind,
de sociale en fysieke donorgegevens op te vragen bij het Ckdb. Dit recht van de ouders vervalt als het kind de leeftijd van 12 jaar bereikt en het kind zelf een aanvraag kan doen. De persoonsidentificerende gegevens van de donor kan alleen het kind zelf aanvragen vanaf 16-jarige leeftijd.
Bent u op de hoogte dat het voor een particulier persoon lastig is om een donorkind aan te melden in het register? Wat gaat u hieraan doen om dit makkelijker te maken?
De Wdkb ziet toe op medisch geassisteerde voortplanting en omvat dus alleen registraties van kunstmatige bevruchtingen die binnen Nederlandse klinieken hebben plaatsgevonden. De klinieken zijn verantwoordelijk voor het registreren van behandelingen bij het Cdkb.
Sommige wensouders besluiten om geen gebruik te maken van de behandelopties via de kliniek, maar om in de privésfeer een kind te verwekken. Zij hebben zelf de verantwoordelijkheid om hiervoor een geschikte partner te vinden en het recht op afstammingsinformatie te waarborgen voor het kind. De overheid speelt geen rol bij verwekkingen in de privésfeer. Het betrouwbaar registreren van deze zwangerschappen door de overheid is niet mogelijk, onder andere omdat de aangeleverde informatie door particulieren niet te controleren is op juistheid en volledigheid. Bovendien vind ik dit een onwenselijke inmenging in de privésfeer.
Welke stappen heeft u ondernomen afgelopen jaar om een Europees register op te richten, en welke stappen neemt u aankomend jaar hierin?
Nederland heeft in de afgelopen jaren het probleem van «massadonatie» in Europa geagendeerd. Zo is bij de onderhandelingen over de Europese Verordening lichaamsmateriaal geprobeerd om op Europees niveau afspraken te maken over een maximering van het aantal vrouwen/gezinnen per donor. Een maximering zal pas effectief zijn als er ook een gezamenlijk register komt. Er bleek echter onvoldoende draagvlak onder de lidstaten voor een dergelijke maximering. In sommige landen wordt een groot aantal nakomelingen per donor niet als een probleem ervaren. Hoewel deze ethische kwestie een nationale bevoegdheid is, zal ik me hard blijven maken voor een maximering op Europees niveau.
Wat gaat u doen om de expertise op dit onderwerp te bundelen? Bent u ervan op de hoogte dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen soms specifieke vragen hebben hierover en het fijn is als ze bij een expert hulpverlener terecht kunnen? In hoeverre is dit nu al mogelijk? Wat gaat u doen om dit mogelijk te maken? Kan hier binnen de GGZ een benaderbaar gespecialiseerde plek voor komen?
Ik ben ervan op de hoogte dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen soms specifieke vragen hebben met betrekking tot hun ontstaansgeschiedenis en afstammingsgegevens. Hulp en ondersteuning van een (expert) hulpverlener kan daarbij gewenst zijn. Donorkinderen, ouders, donoren en hun gezinnen, kunnen hiervoor terecht bij Fiom. Fiom is het onafhankelijk expertisecentrum op het terrein van ongewenste zwangerschap, verwantschapsvragen en adoptie.
Het Landelijk informatiepunt donorconceptie (LIDC) levert via Donorcenceptie.nl betrouwbare informatie voor donorkinderen, (wens)ouders en (aspirant)donoren. De informatie wordt vastgesteld door de redactieraad, die bestaat uit partijen die op verschillende manieren betrokken zijn bij donorconceptie, namelijk Stichting Meer dan Gewenst11, Stichting Donorkind, Fiom, de NVOG12 en POINT Netwerk13.
Het Cdkb heeft de wettelijke taak om zorg te dragen voor de begeleiding bij de verstrekking van de persoonsidentificerende gegevens van donoren aan donorkinderen. Het Cdkb heeft deze taak voor een deel neergelegd bij Fiom, dat ondersteuning en begeleiding biedt in de fase van informatieverstrekking van donorgegevens. Het Ministerie van VWS financiert deze begeleiding via de instellingssubsidie aan Fiom. Fiom faciliteert het contact tussen een donorkind en diens verwanten en biedt buiten het moment van informatieverstrekking kortdurende ondersteuning in de vorm van één of twee gesprekken. Desgewenst brengt Fiom hen in contact met ervaringsdeskundige professionals via Stichting Donorkind. Indien er behoefte blijkt aan langduriger ondersteuning, hulpverlening of behandeling, dan verwijst Fiom hiervoor door naar bijvoorbeeld hulpverlening in de buurt (jeugdhulp, wijkteam, huisarts) of de reguliere GGZ. Ik ben niet voornemens de dienstverlening van Fiom verder uit te breiden.
Welke stappen bent u bereid te nemen om nazorg voor deze kinderen/ jongeren/jongvolwassenen en eventueel ouders mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat u in de Kamerbrief «Uitvoering van de motie van het lid Daniëlle Jansen c.s. over de verkoop van nicotineproducten vanaf 2028 voorbehouden aan enkel tabaksspeciaalzaken (Kamerstuk 36 541-8)» aangeeft de motie niet gaat uit te gaan voeren?
Ik heb mij gecommitteerd aan de doelstellingen van een rookvrije generatie per 2040, en het verminderen van de verkooppunten is cruciaal om dit te bereiken. Zoals ik heb aangegeven in de betreffende Kamerbrief, zou de rechter in het geval geen compensatieregeling wordt opgenomen, tot het oordeel kunnen komen dat het verkoopverbod (dan wel: het uitblijven van compensatie) in strijd is met het eigendomsrecht en de artikelen van de Tabaks- en rookwarenwet waarin dit wordt geregeld gelet daarop onverbindend kunnen verklaren. Omdat de motie niet voorziet in financiële middelen is het opnemen van een compensatieregeling in het wetsvoorstel niet haalbaar. Vanuit dat oogpunt is het in mijn ogen niet aanvaardbaar om het risico te lopen dat de wet, indien het wetsvoorstel wordt aangenomen, onverbindend wordt verklaard. Bovendien vind ik het belangrijk dat de overheid naar eenieder voorspelbaar handelt. Dit was ook de reden dat mijn ambtsvoorganger destijds de motie heeft ontraden. Ik sta daar nog steeds achter. Daarom kies ik ervoor om de motie niet uit te voeren.
Waarom heeft u nu pas een beslissing genomen, terwijl het advies van de landsadvocaat en het rapport van SEO Economisch Onderzoek al respectievelijk in begin september en juli zijn opgeleverd?
Ik heb de adviezen in beide rapporten goed tegen elkaar willen afwegen om daar vervolgens een goed onderbouwde keuze in te maken. Dit neemt altijd enige tijd in beslag.
Onderschrijft u de conclusie van SEO dat het beperken van het aantal verkooppunten ervoor gaat zorgen dat minder mensen beginnen met roken en dat dit met name geldt voor jongeren? Onderschrijft u de analyse dat met het huidige beleid de doelstelling uit het Nationaal Preventieakkoord (waaronder een rookvrije generatie in 2040) niet gehaald gaan worden? Onderschrijft u de conclusie dat door het aantal verkooppunten te verminderen rokers meer geneigd zijn een stoppoging te doen?
Ik onderschrijf de conclusies van SEO dat het beperken van het aantal verkooppunten zal leiden tot minder rokende jongeren en dat meer rokers geneigd zullen zijn om een stoppoging te doen. Dit is dan ook de reden dat ik een wetsvoorstel voorbereid waarin de betreffende beperking van de verkoop tot speciaalzaken geregeld wordt. Het RIVM heeft in 2024 in de doorrekening van de impact van het Nationaal Preventieakkoord geconcludeerd dat zonder extra maatregelen de doelstellingen, waaronder die van een rookvrije generatie per 2040, niet bereikt zullen worden. Om deze reden zijn in het Actieplan tegen vapen en de Samenhangende preventiestrategie aanvullende maatregelen opgenomen.
Leest u in het waardevolle advies van de landsadvocaat ook bijna uitsluitend obstakels die weggenomen kunnen worden door een compensatieregeling?
Nee, zo lees ik het advies niet. Zoals in de Kamerbrief aangegeven gaat een compensatieregeling niet alleen gepaard met financiële, maar ook met praktische uitdagingen vanwege de noodzakelijke beoordeling van elke individuele nadeelcompensatieaanvraag. In de Kamerbrief is daarom vermeld dat uitvoering hiervan beslag zal leggen op de capaciteit die beschikbaar is voor het vormgeven van het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid. Ander beleid gericht op roken of vapen zal hierdoor beperkt of vertraagd worden of zelfs geen doorgang kunnen vinden. Dit vind ik niet opwegen tegen het beperkte voordeel van een vervroeging van het tijdspad.
Vindt u het werkelijk gerechtvaardigd om een aangenomen motie van de Tweede Kamer naast u neer te leggen, terwijl uit het door u gevraagde onderzoek blijkt dat het mensenlevens kan redden? Waarom heeft u niet gekeken of u met een compensatieregeling alsnog de motie kan uitvoeren?
Zoals hierboven vermeld, zou de rechter het verbod op de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten in andere verkooppunten dan een speciaalzaak, onverbindend kunnen verklaren in het geval geen compensatieregeling in het wetsvoorstel wordt opgenomen. De realiteit is dat bij de inzet van middelen keuzes gemaakt moeten worden. In dat kader vind ik het niet opportuun om beschikbare middelen te besteden aan een compensatieregeling voor verkooppunten van tabaksproducten en aanverwante producten. Omdat de motie voorts niet voorziet in financiële middelen heb ik moeten vaststellen dat het opnemen van een compensatieregeling niet haalbaar is. Bovendien vind ik het, zoals ook hierboven vermeld, belangrijk dat de overheid naar eenieder voorspelbaar handelt.
Waarom veegt u dit voorstel nu al van tafel, terwijl er financiële compensaties mogelijk zijn en u niet eens een schatting van de omvang heeft? Is gegeven de mogelijke gezondheidswinst dit niet wat voorbarig? Wilt u deze schatting alsnog (laten) maken, ook als dat een brede schatting zal zijn?
Een analyse maken van de omvang van financiële compensaties is tijdrovend en het is daarbij onzeker of dit vooraf goed in beeld kan worden gebracht. Het zal zeker oplopen tot een zeer hoog bedrag. Zo is voor de compensatieregeling voor de pelsdierhouderijen door het kabinet destijds 150 miljoen euro uitgetrokken en dit ging enkel om 150 bedrijven. Het aantal ondernemers (met name tankstations en gemakszaken) dat getroffen zal worden door het vervoegen van het tijdspad zal oplopen tot in de duizenden. Daarbij heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven onlangs in verschillende uitspraken in hoger beroep geoordeeld dat de compensatieregeling voor de pelsdierhouderijen te laag is geweest.1 Ik zie voorts de meerwaarde van het maken van een schatting op dit moment niet in. Als een analyse moet worden gemaakt van de omvang van een compensatieregeling kan het wetsvoorstel voorlopig niet aan de Kamer worden aangeboden en loopt het wetsvoorstel grote vertraging op. Hierdoor zal de beperking van de verkoop van e-sigaretten tot enkel speciaalzaken later in werking treden. Een dergelijke vertraging vind ik in het kader van volksgezondheid en voorspelbaarheid ook niet uit te leggen.
Kunt u (laten) berekenen of de gezondheidswinst door het versnellen opweegt tegen de eventuele financiële compensatiekosten, met gebruik van QALY?
Nee, die berekeningen zijn beide zeer tijdrovend en bieden ook geen heel zekere uitkomst. Het wetsvoorstel loopt door het doen van aanvullend onderzoek vertraging op, waardoor de verkoopbeperking van e-sigaretten door enkel speciaalzaken later in werking zal treden en de in de motie voorgestelde vervroeging van het tijdspad naar 2028 ook in gevaar komt. Het later ingaan van de beperking waarbij e-sigaretten enkel nog in speciaalzaken verkocht mogen worden, zal ook negatief uitwerken ten aanzien van de bescherming van de volksgezondheid. Het wetsvoorstel is nagenoeg afgerond en wordt in de komende weken aan de Kamer aangeboden. Zoals hierboven geschetst zal een compensatieregeling, zeker gelet op het aantal gegadigden, kunnen oplopen tot een enorm bedrag. Gezien de budgettaire krapte is het naar mijn oordeel beter om de prioriteiten ergens anders te leggen en nu gewoon aan de slag te gaan met de voorbereiding van het verkoopverbod per 2030.
Vindt u ook niet dat ondernemers nog voldoende tijd hebben om hun verdienmodel aan te passen als u de keuze had genomen om wel te versnellen?
Vanaf eind 2022 is voortdurend het huidige tijdspad gecommuniceerd. Ondernemers hebben daar hun economische activiteiten op ingericht. Zoals de Landsadvocaat aangeeft in het advies is het bijvoorbeeld denkbaar dat bepaalde gedane investeringen voor een kleiner deel kunnen worden terugverdiend, of dat een onderneming nadeel ondervindt doordat deze eerder dan verwacht moet omschakelen naar een andere activiteit. Ik vind dat ondernemers recht hebben op betrouwbaarheid en voorspelbaarheid van de overheid en daarbij past niet een overheid die kort voor de aangekondigde datum van inwerkingtreding van een verbod afwijkt van eerder gedane aankondigingen.
Hoe kijkt u naar het besluit tot vervroeging van het verbod op pelsdierhouderij, dat ook op basis van volksgezondheidsoverwegingen werd genomen? Hoe vergelijkt u dit in verhouding tot uw keuze over het niet uitvoeren van deze motie? Hoe vergelijkt u de compensatieregeling bij de pelsdierhouderij met een eventuele compensatieregeling voor dit voorstel?
De vervroeging van het verbod op pelsdierhouderij, waardoor een compensatieregeling in dat geval nodig werd geacht, is genomen op basis van een destijds acuut gevaar voor de volksgezondheid, het coronavirus. Dit leek destijds met de beschikbare kennis de meest geschikte maatregel om dat gevaar snel te kunnen indammen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft zoals hierboven gesteld onlangs geoordeeld dat de daarvoor getroffen compensatieregeling te laag was.
Hoe rijmt u het gegeven dat meermaals is aangegeven dat de voorgenomen overgangstermijn 2030/2032 zou zijn en een versnelling door het kabinet mogelijk is, met uw bezwaren op de motie wat betreft duidelijkheid, consistentie en betrouwbaarheid van beleid?1
Het oorspronkelijke tijdspad is meermaals gecommuniceerd. Indien een aantal jaar eerder was besloten om het tijdspad te vervroegen zou dit mogelijk geweest zijn, aangezien er in dat geval een voldoende overgangstermijn zou resteren om nog steeds van een zogenoemde fair balance in het kader van het eigendomsrecht te kunnen spreken. Op dit moment is daar, ook naar de inschatting van de Landsadvocaat, geen sprake meer van.
Aangezien het huidige tijdspad voor beperkingen in 2030 en 2032 nog niet vastgesteld zijn bij wet, maar alleen voornemens betreffen, in hoeverre vallen er dan rechten te ontlenen aan een niet wettelijk vastgelegde overgangstermijn, waarvan u zelf heeft aangegeven dat die nog versneld kan worden?
Hiervoor verwijs ik naar overweging 5.19 van het advies van de Landsadvocaat. Daarin wordt gesteld dat het mede in het licht van de door de regering noodzakelijk geachte compensatieregelingen bij de vervroegde inwerkingtreding van het verbod op pelsdierhouderijen in de Wet verbod pelsdierhouderij, het kolenverbod in de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie en in het licht van artikel 1 EP EVRM juridisch kwetsbaar is om de overgangstermijn voor een verbod op de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten met twee of vier jaar in te korten zonder daarvoor compensatie te bieden. De Landsadvocaat merkt daarbij op dat hij zich ervan bewust is dat in bovenstaande voorbeelden sprake was van een al in de wet neergelegde (en daarmee aan de normadressaten verzekerde) overgangstermijn, terwijl dat bij het verkoopverbod voor tabaksproducten en aanverwante producten niet zo is.
Dat laat onverlet dat in beide gevallen het uitgangspunt is dat de geboden respectievelijk gecommuniceerde overgangstermijnen juist zijn bedoeld aan de normadressaten voldoende tijd te bieden om zich op de verschillende verboden voor te bereiden. De Landsadvocaat ziet dan ook een reëel risico dat de verkorting van de overgangstermijn voor het verkoopverbod van tabaksproducten en aanverwante producten buiten speciaalzaken in de ogen van een rechter niet wezenlijk verschilt van de aantasting van de overgangstermijnen die aan de nertsenhouders en exploitanten van kolencentrales zijn geboden – en dat dus het precedent van nadeelcompensatie vanwege beperking van overgangstermijnen naar het oordeel van de rechter ook bij de tabaksverkopers moet worden gevolgd.
Hoe vergelijkt u het RIVM-rapport in het licht van het advies van de Landsadvocaat dat het «... nodig (is) dat ná de laatste aankondiging van de langere overgangstermijnen sprake is van concrete ontwikkelingen die ofwel dwingen tot een kortere overgangstermijn ofwel buiten kijf stellen dát de langere overgangstermijnen «te lang» waren»?2
Los van de vraag of de Landsadvocaat op een dergelijke ontwikkeling doelde, volgt uit het advies van de Landsadvocaat dat ook in dat geval nog steeds in een compensatieregeling moet worden voorzien.
Wilt u uw besluit heroverwegen om de positieve gezondheidseffecten die SEO schetst toch te realiseren en een mogelijkheid voor een eventuele compensatieregeling voor te bereiden?
Neen. Ik verwijs naar de bovenstaande redenen.
De geestelijke verzorging bij de politie |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u zich ervan bewust dat het politievak morele vorming van politiemensen vereist om goed politiewerk te leveren en op de been te blijven? Hoe is morele vorming van politiemensen nu expliciet en systematisch ingebed in de initiële opleiding en vervolgopleiding?
Om goed politiewerk te kunnen uitoefenen, is een professionele beroepsidentiteit belangrijk. Dit vormt het morele kompas van de politiemedewerker. De basispolitieopleiding niveau 4 (PO21) is erop gericht om de aspirant voor te bereiden op de uitoefening van de politietaak. Dit betekent dat de aspirant tijdens de opleiding kennis en vaardigheden opdoet en een professionele beroepsidentiteit ontwikkelt waar het politiewerk om vraagt. De ontwikkeling van een professionele beroepsidentiteit loopt als een rode draad door de hele basispolitieopleiding heen. Hiervoor is onder andere een geïntegreerd weerbaarheidsprogramma ontwikkeld. Om in aanmerking te komen voor het diploma moet de aspirant aantonen de kennis en vaardigheden te beheersen en een professionele beroepsidentiteit te hebben verworven. Ook in de bacheloropleidingen politieleider, politieagent, wijkagent en rechercheur is de ontwikkeling van een professionele beroepsidentiteit en morele weerbaarheid een vast onderdeel van het curriculum. Daarnaast wordt er in diverse leiderschapsopleidingen aandacht besteed aan moreel leiderschap. Voor politiemedewerkers die zich verder willen verdiepen in morele weerbaarheid biedt het vakspecialistisch politieonderwijs mogelijkheden tot het volgen van aanvullende trainingen en cursussen.
Bent u ermee bekend dat politiemensen bovengemiddeld vaak te maken hebben met geweld, maatschappelijke spanningen, leed en de dood en dat dit leidt tot verhoogde risico’s op morele verwonding, posttraumatische stressstoornis (PTSS) en uitval? Hoe wordt hierin structureel voorzien door middel van geestelijke verzorging, anders dan psychologische hulpverlening?
Het streven van de politieorganisatie is dat politiemedewerkers zo veilig en gezond mogelijk hun werk kunnen uitvoeren. Hierbij ondersteunt de politie als werkgever haar medewerkers door een breed pakket van maatregelen. De werkgever biedt een politiemedewerker waar nodig zorg, aandacht en ondersteuning. De Zorgwijzer1 geeft een overzicht van het zorg- en ondersteuningsaanbod voor politiemedewerkers. Een voorbeeld hiervan is het Team Collegiale Ondersteuning (TCO), dat laagdrempelig ondersteuning biedt aan politiemedewerkers die een heftige gebeurtenis hebben meegemaakt. Het TCO bestaat uit politiemedewerkers die getraind zijn om gesprekken te voeren met hun collega’s. Daarnaast wordt er ook gewerkt aan preventie, zoals de Gezond Werken app. In deze app zijn tips, oefeningen en achtergrondinformatie op diverse thema´s opgenomen.
Naast ondersteuning op het gebied van fysieke en mentale gezondheid, is er in het brede pakket ook aandacht voor zingeving. Bij politiemedewerkers kunnen er in en door het politiewerk existentiële en ethische vragen opkomen. Politiemedewerkers kunnen hierin worden ondersteund door de geestelijk verzorgers. De geestelijk verzorgers maken deel uit van de Veilig en Gezond Werken (VGW) teams in de eenheden en zijn toegankelijk voor alle politiemedewerkers. Dit levert een bijdrage aan duurzame inzetbaarheid en aan goed politiewerk.
Waarom is er voor de krijgsmacht wel structureel geestelijke verzorging ingebed met voldoende capaciteit en is dit bij de politie nog altijd niet op vergelijkbare schaal gerealiseerd, terwijl beide beroepen structureel blootstaan aan existentiële en morele belasting?
De rollen van geestelijk verzorgers bij politie en Defensie zijn verschillend. Militairen worden over de hele wereld uitgezonden. Bij elke uitzending gaan er geestelijk verzorgers mee vanuit diverse denominaties. Dit leidt tot verschillen in inrichting en schaalgrootte ten opzichte van de politie. In tegenstelling tot uitgezonden defensiemedewerkers kunnen politiemedewerkers gebruik maken van levensbeschouwelijke en religieuze steun in hun persoonlijke netwerk en/of religieuze gemeenschap. Deze steun is beschikbaar naast de steun van de geestelijke verzorgers in de eenheden.
Bij de politie is de geestelijke verzorging structureel ingebed. Conform de afspraak in het arbeidsvoorwaardenakkoord sector politie 2018–2020 is de geestelijke verzorging uitgebreid naar 15 fte, zodat er ten minste 1 fte per eenheid beschikbaar is.
Kunt u garanderen dat geestelijke verzorging bij de politie met een beschermd beroepsgeheim en onafhankelijk van de hiërarchie is ingericht, vergelijkbaar met geestelijke verzorging bij de krijgsmacht? Zo nee, hoe wordt dan de vrijplaats beschermd en de noodzakelijke vertrouwensband gewaarborgd?
Iedere politiemedewerker kan een afspraak maken met een geestelijk verzorger zonder dat hiervoor toestemming of tussenkomst van een ander, zoals een leidinggevende, nodig is. Door de geheimhoudingsplicht (art. 272 Sr.) en het verschoningsrecht (art. 218 Sv.) biedt de geestelijk verzorger een veilige plaats waar politiemedewerkers vrijuit kunnen spreken. Ook zijn de geestelijk verzorgers bevoegd zich vrij in de politieorganisatie te bewegen wanneer dit voor de uitvoering van hun functie wenselijk of noodzakelijk is. Hiermee wordt de noodzakelijke vertrouwensband met de politiemedewerker gewaarborgd.
Is er sprake van een langetermijnvisie op de structurele inbedding van geestelijke verzorging bij de politie die de vrijplaats van geestelijke verzorging garandeert, vergelijkbaar met de structurele inbedding bij de krijgsmacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel ‘Cordaan en Amsterdam UMC stoppen na zeven jaar met Wijkkliniek in Zuidoost’ |
|
Agnes Joseph (BBB) |
|
Bruijn , Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het besluit van Cordaan en Amsterdam UMC om per december 2025 te stoppen met de wijkkliniek in Amsterdam Zuidoost, ondanks positieve uitkomsten en brede waardering voor het zorgconcept?1
Ja, ik ben bekend met dit besluit.
Hoe beoordeelt u het feit dat deze sluiting voortkomt uit een verschil in visie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders, en niet uit bijvoorbeeld negatieve resultaten of kwaliteit van zorg?
Het besluit van Cordaan om te stoppen met de wijkkliniek heeft te maken met meerdere factoren. De betrokken partijen hebben verschillende visies op de verdere doorontwikkeling van het concept, bijvoorbeeld over de locatie waar de zorg geleverd moet worden en wie de regiebehandelaar moet zijn. Daarnaast spelen ook organisatorische en financiële overwegingen een rol.
Ik vind het belangrijk dat partijen gezamenlijk tot één gedragen visie komen, gebaseerd op onderzoek en passend bij de landelijke ambitie voor toekomstbestendige ouderenzorg. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt toezicht op zorgvuldige contractering en gaat, samen met het Zorginstituut (ZiNL), in gesprek met Cordaan, Zilveren Kruis en het Amsterdam UMC om te begrijpen wat er is gebeurd en welke lessen hieruit kunnen worden getrokken.
Het sluiten van de wijkkliniek in Amsterdam betekent niet dat het zorgconcept als geheel stopt. Zorgverzekeraars geven aan dat er brede steun is voor opschaling, waardoor wordt gewerkt aan een toename van het aantal wijkklinieken van vijf naar tien in 2026.
Komt het vaker voor dat succesvolle zorgconcepten worden beëindigd vanwege beleidsmatige verschillen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders? Wat zegt dit over de stabiliteit en continuïteit van innovatieve zorgvormen?
Ik vind innovatie in de zorg belangrijk, met name als dit bijdraagt aan passende zorg. De overheid zet zich hier actief voor in. Vijf overheidspartijen zetten zich via het platform «Zorg voor Innoveren» in om informatie en ondersteuning aan zorginnovatoren te bieden. Daarnaast biedt de NZa veel ruimte om te experimenteren met innovatie binnen hun regels. Wanneer de innovatie aantoonbaar resulteert in betere, goedkopere en/of efficiëntere zorg, kijkt de NZa naar manieren waarop het zorgconcept opgenomen kan worden in de regels.
In 2019 deed de NZa onderzoek waaruit bleek dat 78% van de experimenten overgaat naar zorg die structureel wordt bekostigd. Dit toont dat wanneer een experiment met een innovatieve zorgvorm van start gaat, de kans op continuïteit groot is. Data over redenen van het niet slagen van experimenten op landelijk niveau is niet beschikbaar.
Deelt u de mening dat het verdwijnen van de wijkkliniek een verlies is voor de acute ouderenzorg in een kwetsbare wijk als Gein, en dat dit haaks staat op het streven naar passende zorg dichtbij huis?
Het verdwijnen van de wijkkliniek in Amsterdam betekent niet dat er onvoldoende zorg beschikbaar zal zijn. Zilveren Kruis heeft mij laten weten dat er voor de gehele regio, niet alleen voor de wijk Gein, ook na 1 december voldoende capaciteit zal zijn voor de opvang van kwetsbare ouderen. Hierover is contact geweest met zorgverzekeraars, die op hun beurt contact hebben gehad met zorgaanbieders (verpleeg- en verzorgingshuizen, ziekenhuizen, huisartsen en de ambulancedienst).
Daarnaast is er stedelijke beschikbaarheid van tijdelijk verblijf op verschillende locaties in de regio. Ter illustratie: recent is een transferafdeling geopend2 met 29 bedden in het Amsterdam UMC (locatie AMC in Zuidoost). Ik ga ervan uit dat daarmee voldoende beschikbaarheid geborgd is, in lijn met de zorgplicht van verzekeraars.
Hoe past het sluiten van de wijkkliniek binnen het streven naar passende zorg, zoals verwoord in het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA)?
Het zorgconcept van de wijkkliniek heeft veel potentie om passende zorg te bieden aan ouderen. Het is daarbij belangrijk om te kijken wat die passende zorg dan is. Daarom zijn er meerdere wijkkliniek proeftuinen. Ik zie dat andere wijkkliniek proeftuinen wel doorgaan en vanuit de praktijk verder input leveren om samen te bepalen wat passende zorg in de acute ouderenzorg is.
In afspraken uit het IZA en AZWA zetten we daarnaast in op goed afgestemde zorg thuis vanuit de eerstelijnszorgprofessionals als dat na opname nodig is. We bouwen daarbij in de wijk aan hechte wijkverbanden waarin ten minste de huisarts, wijkverpleging, apotheker en professional uit het sociaal domein samenwerken. Daardoor kan gezorgd worden dat als een patiënt weer naar huis komt het ook snel duidelijk is wat bijvoorbeeld van een huisarts of wijkverpleegkundige nodig is om de patiënt passend te ondersteunen.
Bent u bereid om binnen het AZWA te verkennen hoe wijkgerichte ouderenzorgconcepten zoals de wijkkliniek structureel kunnen worden ondersteund en beschermd tegen voortijdige beëindiging?
Zoals eerder aangegeven verdwijnt het zorgconcept wijkkliniek niet. Er is brede steun voor opschaling, zorgverzekeraars zetten zich in om het aantal wijkklinieken te vergroten van vijf naar tien in 2026.
Tijdens het bekostigingsexperiment revalidatie- en herstelzorg wordt deze zorgvorm geëvalueerd en wordt bepaald welke vorm van bekostiging het meest passend is. Daarmee wordt toegewerkt naar structurele bekostiging.
Bent u bereid om conform uw uitspraak tijdens het commissiedebat over acute zorg op 25 september 2025, «Als je acute zorg nodig hebt, dan moet je daar goede toegang toe hebben en dan moet je erop kunnen vertrouwen dat je goede zorg krijgt»2, actief aan te dringen bij de betrokken zorgverzekeraars op het openhouden van de wijkkliniek als acute voorziening voor kwetsbare ouderen in Amsterdam Zuidoost?
Acute zorg moet altijd van goede kwaliteit en toegankelijk zijn voor iedereen die acute zorg nodig heeft. Het is aan de zorgverzekeraars om ervoor te zorgen dat dit gewaarborgd blijft middels de zorgplicht. De NZa ziet hierop toe.
Het past niet bij mijn rol om zorgverzekeraars te dwingen zorg te contracteren bij specifieke zorgaanbieders. Ik vind het hierbij uiteraard van belang dat de kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid van acute zorg niet in het geding komt. Zoals aangegeven in vraag 4, is dit voor de regio gewaarborgd.
Kunt u toezeggen om in overleg te treden met zorgverzekeraars, Cordaan, Amsterdam UMC en de gemeente Amsterdam om te bezien hoe het concept van de wijkkliniek structureel behouden kan blijven?
Het sluiten van de wijkkliniek van Cordaan betekent niet dat het zorgconcept wijkkliniek verdwijnt. De NZa en ZiNL pakken hier hun systeemverantwoordelijke rol door samen in gesprek te gaan met Cordaan en Zilveren Kruis als respectievelijk zorgaanbieder en zorgverzekeraar, en met het Amsterdam UMC als betrokken partner. Zij onderzoeken gezamenlijk wat er is gebeurd en welke lessen hieruit getrokken kunnen worden.
Ik heb er vertrouwen in dat de informatie die in deze gesprekken wordt opgehaald, zorgverzekeraars en zorgaanbieders behulpzaam is bij de doorontwikkeling van deze zorgvorm. Ook draagt dit bij aan het ontstaan van een gemeenschappelijke visie op wijkkliniekzorg. Uiteraard laat ik mij goed informeren door NZa en ZiNL over de uitkomsten van de gesprekken.
Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de randvoorwaarden zet ik mij in om de noodzakelijke voorwaarden voor het bekostigingsexperiment revalidatie- en herstelzorg mogelijk te maken. Binnen dit experiment kunnen zorgaanbieders en zorgverzekeraars deze zorgvorm verder ontwikkelen, waarbij wordt toegewerkt naar structurele bekostiging.