Het beleid rondom maskergebruik ter preventie van SARS-CoV-2 infecties in de ziekenhuiszorg |
|
Femke Merel Arissen (Splinter), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de bestaande infectiepreventiemaatregelen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) die gelden voor zorgpersoneel?1
Ja.
Deelt u de mening dat de regering er alles aan moet doen om COVID-19-besmettingen te voorkomen onder zorgpersoneel? Zo ja, wat heeft de regering tot nu toe allemaal gedaan om infectiepreventie te realiseren onder zorgpersoneel die COVID-19-patiënten behandelen?
Ja, die mening deel ik uiteraard. Leidend bij de activiteiten van de regering zijn de adviezen van de experts uit wetenschap en praktijk. Zo heeft het OMT in meerdere adviezen, waaronder ook op verzoek van de regering, aangegeven welke beschermende maatregelen zorgmedewerkers in verschillende situaties moeten nemen om verspreiding van SARS-CoV-2 te voorkomen. Deze zijn verwerkt in de algemene uitgangspunten van de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) van het RIVM voor de zorg buiten het ziekenhuis. Voor de zorg in het ziekenhuis zijn leidraden opgesteld door de Federatie Medisch Specialisten (FMS). Het is uiteindelijk aan de beroepsverenigingen en koepels om deze adviezen en uitgangspunten te vertalen naar leidraden en handreikingen voor de praktijk. Waar nodig roep ik partijen op om tot eenduidige normen te komen, zoals ik ook recent heb gedaan in gesprekken met de vakbonden, koepels en beroepsverenigingen naar aanleiding van het 97e OMT-advies. Los daarvan is en blijft het voor zorgmedewerkers altijd mogelijk om op basis van een risico-inschatting en de professionele afweging af te wijken van deze algemene uitgangspunten.
Ik vind het de verantwoordelijkheid van de regering om ervoor te zorgen dat er geen belemmeringen zijn om deze gebruiksvoorschriften in de praktijk te brengen. Zo moeten de voorraden persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) en medische hulpmiddelen die worden ingezet bij infectiepreventie op peil zijn. Zoals u weet, houd ik hiervoor de ontwikkelingen in de gaten en zorg ik ervoor dat er te allen tijde een noodvoorraad beschikbaar is bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen. Ook de kosten mogen geen belemmering zijn. Er zijn meerkostenregelingen COVID-19 waar werkgevers een beroep op kunnen doen.
Naast het gebruik van mondneusmaskers zijn andere maatregelen van belang om infectiepreventie te realiseren zoals onderling afstand van 1,5 meter aanhouden, toepassen van handhygiëne, schoonmaken van contactoppervlakken en correct gebruik van andere persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) dan mondneusmaskers. Het gaat erom dat alle maatregelen uit het pakket goed worden nageleefd.
Hierover is veel informatie beschikbaar op de RIVM-website en voor de langdurige zorg op de site van Vilans. Ook is hier de CoronaWegwijzer te vinden die verpleeghuisorganisaties een handreiking biedt om te werken volgens de coronarichtlijnen en -kennis.
Deelt u de mening dat de huidige RIVM-richtlijn omtrent persoonlijke beschermingsmiddelen in de zorg ruimte creëert voor een onnodig infectietransmissie-risico?2 Zo ja, hoe beheerst u infectiepreventie bij zorgpersoneel? Zo nee, wat heeft de regering tot nu toe gedaan?
Het is niet aan mij om te bepalen wanneer welke type PBM/mondneusmasker voorgeschreven dient te worden voor gebruik door zorgmedewerkers. In het 97e OMT-advies, dat u als bijlage bij de Stand van zakenbrief COVID-19 van 2 februari 2021 is toegezonden, wordt toegelicht dat de huidige richtlijnen voor het gebruik van mondneusmaskers in de zorg, op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten, volstaan.
Bent u het eens met het RIVM dat een chirurgisch masker van het type IIR voldoende is om zorgmedewerkers te beschermen tegen SARS-CoV-2?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat, zoals wordt vermeld in wetenschappelijke literatuur, het chirurgisch mondmasker (ongeacht het type) niet dient ter bescherming tegen aerogene transmissie van virussen?3 4
Een chirurgisch mondneusmasker is een medisch hulpmiddel en dient primair ter bescherming van de patiënt/cliënt. Een spatwaterdicht chirurgisch mondneusmasker type IIR beschermt de maskerdrager ook tegen druppeltjes van buitenaf. Het RIVM geeft desgevraagd aan dat in wetenschappelijke onderzoeken is aangetoond dat chirurgische mondneusmaskers type IIR, wat betreft de bescherming tegen druppelinfecties, niet onderdoen voor FFP2 maskers. Bij aerosolvormende handelingen, waarbij zeer kleine druppeltjes (aerosolen) vrij kunnen komen, is wel altijd een FFP2 masker nodig.
Bent u van mening dat SARS-CoV-2 ook overdraagbaar is via droplet nuclei in aerosolen (aerogene transmissie)?5 6 7
Het RIVM stelt dat het op basis van de huidige inzichten onduidelijk is of aerogene transmissie een relevante rol speelt in de verspreiding van SARS-CoV-2. Een uitzondering vormen aerosolvormende handelingen in de zorg, waar aanvullende maatregelen worden geadviseerd om besmetting via de gegenereerde aerosolen te voorkomen. Aerosolen bestaan uit een wolk van grote (> 5–10 µm) en kleine fijne druppels (< 5 µm) en druppelkernen.
Hoe is het RIVM in de factsheet «Wanneer is welk persoonlijk beschermingsmiddel nodig in de zorg» tot het advies gekomen om alleen het chirurgisch mondmasker van het type IIR te gebruiken bij blootstelling van personeel aan COVID-19-patiënten, terwijl het chirurgisch mondmasker van het type IIR de drager niet beschermt tegen het inademen van virusdeeltjes in de droplet nuclei?8
De adviezen voor het maskergebruik zoals nu beschreven in de RIVM uitgangspunten voor gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en de genoemde factsheet sluiten aan bij de WHO-adviezen van 1 december 2020. Hierin wordt toegelicht dat de wijze van overdracht van SARS-CoV-2 voornamelijk gaat via druppel- en contactbesmetting, waarvoor een chirurgisch mondneusmasker type IIR volstaat. Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat zorgmedewerkers met een chirurgisch mondneusmasker IIR even goed beschermd zijn tegen influenza (een druppelinfectie) als zorgmedewerkers die een met FFP2 vergelijkbaar masker dragen (Bartoszko et al., 2020; Long et al., 2020). Oudere studies (Smith et al., 2016) en recent Nederlands onderzoek (Wertheim et al., 2020) sluiten aan bij de twee bovengenoemde systematische reviews die erop wijzen dat chirurgische maskers IIR in de dagelijkse praktijk niet onder doen voor FFP2 maskers.
Bij bepaalde zorghandelingen waarbij aerosolen kunnen vrijkomen wordt overigens door zowel WHO als RIVM een FFP-2 masker geadviseerd. Ook de leidraad van de FMS geeft hetzelfde advies. Het is belangrijk te beseffen dat mondneusmaskergebruik een onderdeel is van een pakket van maatregelen om goed beschermd te zijn zoals onderling afstand van 1,5 meter aanhouden, toepassen van handhygiëne, schoonmaken van contactoppervlakken en correct gebruik van andere PBM dan mondneusmaskers. Het gaat erom dat alle maatregelen uit het pakket goed worden nageleefd.
Bent u bekend met de functionaliteit van FFP2-maskers en wanneer deze ingezet moeten worden?
Ja.
Vindt u dat het noodzakelijk is dat het zorgpersoneel het FFP2-masker draagt om zichzelf te beschermen tegen virusdeeltjes in aerosolen?
Zoals gezegd geven de richtlijnen aan dat gebruik van FFP2-maskers nodig is bij aerosolvormende handelingen.
Vindt u dat op basis van de huidige wetenschap het dragen van een chirurgisch mondmasker bij blootstelling aan COVID-19-patiënten leidt tot een verhoogd risico van infectietransmissie onder zorgmedewerkers, zoals ook in de wetenschappelijke literatuur wordt gesteld?9
Nee, zie mijn antwoord op 4.
Waarom wordt het gebruik van FFP2-maskers niet uit voorzorg geadviseerd aan zorgmedewerkers die worden blootgesteld aan COVID-19-patiënten, zodat zij zichzelf kunnen beschermen tegen aerogene transmissie van SARS-CoV-2?
Zoals u bericht bij brief van 20 januari jongstleden10, heb ik het OMT om advies gevraagd of de recente ontwikkelingen, met name de besmettelijker «Britse» variant, reden zijn om de uitgangspunten en richtlijnen aan te passen. Het OMT heeft in zijn 97e advies aangegeven dat het met de huidige kennis niet aannemelijk is dat de overdracht van de «Britse» variant op een andere wijze verloopt dan die van het klassieke virus en dat dit ook het standpunt is van de WHO en ECDC. Het OMT stelt daarom dat op basis van de wetenschappelijke inzichten op het gebied van infectiepreventie een chirurgisch mondneusmasker IIR in de zorg voor personen met (vermoeden van) COVID-19 nog steeds volstaat, zolang er geen aerosolvormende handelingen worden uitgevoerd. Het OMT wijst daarbij op het belang dat dit mondneusmasker zo goed mogelijk aansluit op het gezicht en correct gebruikt en vervangen wordt.
Het is mij bekend dat er partijen zijn, waaronder V&VN, die vinden dat FFP2-mondneusmaskers op basis van het voorzorgbeginsel standaard zouden moeten worden gedragen door zorgmedewerkers. Anderen, waaronder de FMS en Verenso, sluiten aan bij het advies van het OMT, en stellen dat er geen reden is om FFP2-mondneusmaskers standaard voor te schrijven. Ik heb de partijen daarom opgeroepen om zo spoedig mogelijk verder onderling in overleg treden over eenduidige uitgangspunten en met name de praktische doorvertaling op de werkvloer. Dit heeft ertoe geleid dat er zowel in de uitgangspunten van het RIVM als in de leidraad van de FMS-ruimte is om in de lokale situatie op basis van een risico-inschatting en de professionele afweging af te wijken van de algemene uitgangspunten.
Wat vindt u ervan dat een aantal ziekenhuizen in het land ervoor kiest om zijn zorgpersoneel te beschermen tegen aerogene transmissie van het coronavirus middels het leveren van FFP2-maskers aan zijn zorgpersoneel in plaats van dat deze ziekenhuizen de adviezen van het RIVM opvolgen om alleen een chirurgisch mondmasker type IIR te dragen?10
Ik wijs erop dat ook de FMS in haar leidraad nu expliciet aangeeft dat er ruimte moet blijven om zelf een professionele afweging te maken en gemotiveerd af te wijken van de genoemde norm, als de situatie daarom vraagt. Mochten medewerkers in een bepaald ziekenhuis zo’n afweging maken, dan kan het ziekenhuis hen daarbij als werkgever ondersteunen.
Wat zijn volgens u de motieven van het RIVM om het dragen van FFP2-maskers door zorgpersoneel die worden blootgesteld aan COVID-19-patiënten buiten beschouwing te laten in het advies?
Het RIVM laat het dragen van FFP2-maskers niet buiten beschouwing. Het OMT en het RIVM wegen af of het op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van infectiepreventie en COVID-19 zinvol is om bepaalde persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken.
Waarom worden volgens u de RIVM-adviezen omtrent het gebruik van maskers niet aangepast op basis van de wetenschappelijke literatuur omtrent de effectiviteit van FFP2-maskers ter preventie van aerogene infectietransmissie?11
Zoals in het antwoord op vraag 7 toegelicht, zijn de RIVM-uitgangspunten gebaseerd op de laatste wetenschappelijke inzichten. In reactie op het in de vraag aangehaalde artikel nog het volgende. De transmissie van SARS-CoV-2 gaat voornamelijk via druppels en direct contact. Daar waar in de RIVM uitgangpunten ruimte wordt gemaakt om zelf een professionele afweging te maken en in specifieke situaties gemotiveerd af te wijken van de genoemde norm staat nu het volgende voorbeeld beschreven ter toelichting: in situaties waarbij er in de zorg voor personen met COVID-19 een verhoogd risico is om gedurende langere tijd in nauw contact te komen met een patiënt, dichtbij het gelaat, leidend tot langdurige blootstelling op zeer korte afstand, is een FFP2-masker te overwegen in plaats van een chirurgisch masker IIR. De werkgever heeft hierin op van grond van de Arbowet een verantwoordelijkheid. De werkgever dient over een geactualiseerde risico-inschatting te beschikken van de verschillende functies/taken/werkomstandigheden en op basis van richtlijnen, handreikingen en arbocatalogi een hierop afgestemd en passend beleid te formulieren. De werkgevers kunnen zich hierbij laten bijgestaan door inhoudsdeskundigen zoals arboprofessionals, een deskundige infectiepreventie, arts-microbioloog en/of arts infectieziektebestrijding. In specifieke situaties kan dan gemotiveerd afgeweken worden van de standaard, en, met betrekking tot maskergebruik, gekozen worden voor gebruik van FFP2-maskers.
Bent u van mening dat als een zorgmedewerker wordt blootgesteld aan COVID-19-patiënten en vraagt om een FFP2-masker, deze het masker ongeacht wat het RIVM adviseert, behoort te krijgen van het ziekenhuis?
Zoals gezegd, moet het mogelijk zijn voor zorgmedewerkers om op basis van de eigen professionele afweging af te wijken van de geldende uitgangspunten, leidraden en richtlijnen. Ik vind dat hiervoor geen belemmeringen moeten bestaan. Ik heb de werkgevers daarom opgeroepen om ruimhartig met dergelijke verzoeken om te gaan. Het is hierbij ook belangrijk dat de werkgever het gevoel van onveiligheid met de werknemer bespreekt. De werkgever heeft vanuit zijn verantwoordelijkheid voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden de verplichting om op basis van een actuele risico-inventarisatie en -evaluatie in overleg met zijn werknemers een beleid te formuleren dat gezien de situatie passend is. Hierbij moet hij oog blijven houden voor andere mogelijkheden tot preventief beleid. De werkgeversorganisaties hebben overigens opgeroepen om signalen te melden van werkgevers die hun verantwoordelijkheid niet of onvoldoende nakomen.
Hoe kunt u ervoor zorgen dat het gebruik van FFP2-maskers voor zorgpersoneel dat wordt blootgesteld aan COVID-19-patiënten wordt opgenomen in de RIVM-richtlijnen?
Zoals u bericht in mijn brief van 20 januari jongstleden, is dat niet aan mij. Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat de RIVM-richtlijnen en uitgangspunten tot stand komen op basis van de laatste inzichten van experts uit de wetenschap en praktijk, niet die van de politiek.
Bent u het ermee eens dat communicatie over het maskerbeleid in de zorg duidelijker moet en evidence-based?
Ik ben het eens dat de communicatie over het juiste gebruik van mondneusmasker gebaat is bij eenduidigheid. Dat is de reden dat ik de bonden, koepels en beroepsverenigingen heb opgeroepen zo spoedig mogelijk verder onderling in overleg treden over eenduidige uitgangspunten en met name de praktische doorvertaling en implementatie op de werkvloer. Zij zijn het immers die daarvoor dienen zorg te dragen. Daarbij dient ook meegenomen te worden, zoals het OMT ook aangeeft, dat een mondneusmasker zo goed mogelijk moet aansluiten op het gezicht en correct gebruikt en vervangen wordt. Goede voorlichting, instructie en toezicht op juist gebruik zijn hierbij van belang.
Keuzevrijheid in het vaccin voor een specifieke groep gewetensbezwaarden |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Is het u bekend dat sommige mensen zich gewetensbezwaard voelen om zich te laten vaccineren tegen het coronavirus, omdat er bij de ontwikkeling, productie en/of testfase van verschillende vaccins gebruik is gemaakt van cellijnen gebaseerd op foetaal weefsel?
Ja.
Kunt u aangeven voor welke coronavaccins die door Nederland ingekocht (zullen) worden in de ontwikkelings-, productie- of testfase al dan niet gebruik is gemaakt van cellijnen gebaseerd op foetaal weefsel?
Voor de ontwikkelings-, productie- en testfase van de vaccins van AstraZeneca en Janssen zijn cellijnen gebaseerd op foetaal weefsel gebruikt. Voor de vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna geldt dit alleen voor de testfase in het laboratorium.
Een aantal foetale cellijnen zijn aangepast, zodat ze een bepaalde werkzame stof in vaccins kunnen produceren (virale vectoren, zoals de vaccins van AstraZeneca en Janssen). Dit is het geval voor zowel Per.C6 als HEK293.
AstraZeneca, BioNTech/Pfizer en Moderna maken gebruik van de HEK293-cellijn. Deze cellijn is in 1973 ontwikkeld uit embryonale niercellen, die afstammen van een foetus die om onbekende redenen niet kon uitgroeien. BioNTech/Pfizer en Moderna gebruiken de weefselkweken niet voor vaccinproductie, AstraZeneca wel.
Het productieproces van het vaccin van Janssen maakt gebruik van de Per.C6-cellijn. Deze cellijn is in 1995 ontwikkeld – in lijn met de huidige wetgeving en met toestemming van de vrouw – en maakt gebruik van het netvliesweefsel van een vier maanden oude foetus.
Context: Cellijnen en weefselkweken
Weefselkweken hebben meerdere toepassingen, waaronder het produceren van vaccins en het testen van de werking van de vaccins in een vroeg stadium van onderzoek. Voor de productie van virale vaccins is het nodig om virussen te vermenigvuldigen. Daarvoor zijn veel cellen nodig, oftewel een weefselkweek.
Weefselkweken kunnen afkomstig zijn van directe donoren zoals (recentelijk overleden) mensen en dieren, of kunnen opgebouwd zijn vanuit cellijnen. Een cellijn is een groep cellen met eenzelfde afgebakende set aan kenmerken, afkomstig van een enkel organisme, die tumorgroei vertonen (in feite abnormale cellen) of van foetale cellijnen (vaak gezond).
Alle soorten weefselkweken hebben eigen voor- en nadelen. Voor een aantal toepassingen zijn weefselkweken gebaseerd op tumorcellijnen of dierlijke cellen voldoende, maar andere toepassingen, waaronder de productie van bepaalde vaccins, kunnen nadelige effecten ondervinden als een weefselkweek gebaseerd is op tumor- of dierlijke cellen. Deze cellen kunnen:
Te zeer afwijken van menselijke cellen: dierlijke cellen zijn net iets anders dan menselijke cellen en produceren proteïnen op een iets andere manier;
Te abnormaal zijn: ook tumorcellen zijn en werken anders dan gezonde menselijke cellen, of;
Besmet zijn met een andere ziekteverwekker: de eerste poliovaccins waren besmet met een virus (SV40) door gebruik van apen-nieren als weefselkweek, hetgeen voor een verhoogde kans op bepaalde soorten kanker zorgt.
Foetale cellijnen zijn daarom een belangrijk alternatief voor minder toepasbare weefselkweken. Naast het feit dat het jonge cellen zijn, hebben ze namelijk ook andere voordelen. Zo kan een enkele cel uitgroeien tot een behoorlijke weefselkweek omdat deze cellen zo veel gezonde delingen voor zich hebben liggen. Ook hebben foetale cellen een lage kans op eerdere besmettingen en genetische afwijkingen. Daarnaast wordt in sommige andere vaccins ook gebruik gemaakt van foetale cellijnen. Zo wordt bijvoorbeeld het rubella component in de BMR geproduceerd met behulp van foetale cellijnen
Klopt het dat het gaat om de zogenaamde HEK293- en PERC6-cellijnen?1
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat in de vaccins zelf géén foetaal weefsel aanwezig is?
In de vaccins tegen het COVID-19 virus is geen foetaal weefsel aanwezig.
Heeft u zich op enig moment bezonnen op de ethische afwegingen rondom het gebruik van menselijke cellijnen bij coronavaccins? Wat is uw reactie op uitspraken van medisch-ethisch professor Jochemsen: „Deze veelgebruikte cellijn is zó lang zelfstandig doorgekweekt dat die ook wat betreft chromosomenpatroon niet meer normaal menselijk is. (...) je zou gevoelsmatig liever andere cellen willen. Dus als die er zijn, gebruik die dan.»?2
Ik ben bekend met de ethische afwegingen die spelen rondom het gebruik van menselijke cellijnen bij het coronavirus. Zo plaatsen gewetensbezwaarden vragen bij de oorsprong van het oorspronkelijk gebruikte foetale materiaal.
De cellijnen zijn ontwikkeld in lijn met de wet- en regelgeving die toentertijd bestond. Vervolgens zijn de gebruikte foetale cellen door de jaren heen in het lab veranderd en geselecteerd. De cellen die gebruikt worden in het vaccin zijn dus anders dan hoe ze waren geweest als ze in de foetus verder zouden zijn gegroeid. Wel wordt tijdens het onderzoek juist geprobeerd de cellen chromosomaal correct te houden.
De recent ontwikkelde coronavaccins voldoen aan de huidige wet- en regelgeving rond het gebruik van foetaal weefsel. De vaccins zijn mijns inziens daarom toelaatbaar. Het gebruik van andere – niet foetale – cellijnen is daarbij niet een vanzelfsprekende optie. Als oudere cellen gebruikt zouden worden voor de ontwikkeling van vaccins, is er een groter risico op nadelige effecten, zoals chromosomale afwijkingen, mutaties die zorgen voor (onder andere) tumorvorming, besmettingen met andere ziekteverwekkers die daadwerkelijk in het vaccin achterblijven en/of een verandering in de cellen hebben aangebracht. Bovendien is er dan sprake van een veel gelimiteerdere hoeveelheid «gezonde» celdelingen dan bij het gebruik van foetale cellen.
Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat de bezwaren van sommige burgers ten opzichte van het gebruik van foetaal materiaal bij de ontwikkeling van vaccins gehoord worden. De Staatssecretaris van VWS is hierover onder andere in gesprek gegaan met de Nederlandse Patiëntenvereniging (NPV), die vanuit christelijk perspectief medische ontwikkelingen duidt. De NPV geeft in een artikel in het Reformatorisch Dagblad aan in te zien dat het gebruik van een dergelijk vaccin voor veel mensen van levensbelang kan zijn en dat men – zodra het vaccin er is – zich niet gewetensbezwaard hoeft te voelen om van het vaccin gebruik te maken.
Deelt u de mening dat keuzevrijheid tussen de verschillende coronavaccins die de komende tijd beschikbaar komen, bij kan dragen aan vergroting van de vaccinatiebereidheid onder Nederlanders die zich gewetensbezwaard voelen?
Op dit moment zijn drie typen vaccins toegelaten tot de Europese markt: het vaccin van BioNTech/Pfizer, Moderna en AstraZeneca. Alle drie de vaccins maken in min of meerdere mate gebruik van cellijnen gebaseerd op foetaal weefsel. Bij de vaccinatiestrategie spelen verschillende factoren een rol bij de volgordelijkheid wie wanneer welk vaccin ontvangt. Op basis van deze vaccinatiestrategie krijgen alle Nederlanders een uitnodiging voor een vaccinatie met het op dat moment voor hen beschikbare vaccin.
Er is op dit moment sprake van een pandemie met een beperkte beschikbaarheid van vaccins. Het is belangrijk dat een grote groep Nederlanders zo snel mogelijk wordt gevaccineerd. Om deze reden wil ik dat volwassenen gebruik maken van het vaccinatieprogramma dat op dit moment wordt aangeboden. Het is niet mogelijk om als individu de keuze te maken voor een specifiek type vaccin.
Bent u daarom bereid om, bijvoorbeeld op indicatie van de huisarts, deze specifieke groep gewetensbezwaarden keuzevrijheid te geven voor de coronavaccinatie?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u daarnaast bereid om communicatiemiddelen in te zetten om Nederlanders te informeren over de totstandkoming en samenstelling van de verschillende vaccins, de mogelijke ethische afwegingen bij de verschillende vaccins en daarover het gesprek aan te gaan met gewetensbezwaarden?
Dat gewetensbezwaarden gehoord en goed geïnformeerd worden vind ik belangrijk. Mijn collega Staatssecretaris van VWS is daarom reeds met hen in gesprek gegaan.
Via de website www.coronavaccinatie.nl wordt daarnaast informatie over de totstandkoming en samenstelling van de verschillende vaccins beschikbaar gesteld en wordt verwezen naar andere bronnen waar meer informatie te vinden is. Ik zal informatie hierover waar nodig toevoegen.
Op de website van de NPV (https://npvzorg.nl/thema/vaccinatie) is bovendien informatie te vinden over de mogelijke geloofs-ethische afwegingen bij de verschillende coronavaccins.
Daarnaast heeft het Ministerie van VWS heeft financieel bijgedragen aan de ontwikkeling van de folder voor gewetensbezwaarden (NPV-brochure-vaccinatie-januari-2021.pdf (npvzorg.nl)).
De coronabesmettingen in het gevangeniswezen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw verklaring voor het feit dat het aantal coronabesmettingen in detentie nu zo veel hoger is dan eerder in deze coronapandemie? Wat zijn de meest actuele besmettingscijfers?
Zoals in eerdere brieven en in antwoorden op schriftelijke vragen is gemeld, hanteert DJI de richtlijnen van het RIVM. Daarnaast treft DJI treft aanvullende maatregelen. Dit wil echter niet zeggen dat besmettingen volledig kunnen worden voorkomen. De meest aannemelijke verklaring is dat het virus, net als buiten in de maatschappij, meer besmettingen veroorzaakt. Dit was ook aanleiding om extra maatregelen te treffen zoals ik in mijn brief van 22 januari jl. heb gemeld.
Op peildatum 3 februari zijn 12 justitiabelen, verdeeld over zeven inrichtingen, besmet met het coronavirus. In de overige inrichtingen zijn op dit moment geen besmettingen.
Hoe verklaart u het hoge aantal besmettingen in de PI Ter Apel? Hoe is dat volgens u ontstaan? Wat is uw reactie op de beweringen dat corona hier niet serieus is genomen, dat wel 70 mensen in een ruimte zijn geweest, afstand houden nauwelijks gebeurde en ondersteunend kantoorpersoneel niet thuis mocht werken? Bent u bereid dit te laten onderzoeken?1
In de PI Ter Apel zijn er afdelingen met meer dan 70 gedetineerden. Het is ook voorgekomen dat gedetineerden van een afdeling tegelijk werden uitgesloten. Ook verbleven zij bij deelname aan activiteiten binnen het dagprogramma in één ruimte. Hoewel dit met inachtneming van de RIVM-richtlijnen gebeurde, heeft de PI Ter Apel zich niet aan de interne DJI richtlijn gehouden om voor deelname aan groepsactiviteiten een grootte van 30 personen aan te houden.2 De directeur is op dit punt om meer scherpte gevraagd. Uit het bron en contactonderzoek van de GGD is overigens geen directe verklaring gevonden voor het hoge aantal besmettingen in de PI Ter Apel.
Vanaf het begin is het de prioriteit van de PI Ter Apel geweest om het virus buiten de muren te houden. Onder andere door het naleven van de RIVM-richtlijnen van de 1,5 meter afstand en extra hygiëne. Het personeel van de PI Ter Apel dat niet direct betrokken is in het vitale uitvoeringsproces werkt zoveel mogelijk vanuit huis. De inrichting is er met deze inspanningen tot 15 december 2020 in geslaagd om het virus buiten de muren te houden. Door de recente verspreiding van het virus en het hoge aantal besmettingen heeft de directie van de PI Ter Apel besloten de groepsgrootte voor deelname aan activiteiten te verkleinen. In goed overleg met de ondernemingsraad is een nieuw dagprogramma vastgesteld. Hierdoor wordt vermenging tussen groepen gedetineerden zoveel mogelijk voorkomen en zal bij eventuele toekomstige besmettingen de verspreiding van het virus binnen de PI beperkt blijven.
Waarom is er zoveel ruimte voor lokaal beleid en zijn er niet eerder duidelijke landelijke regels vastgesteld, bijvoorbeeld over thuiswerkend personeel (voor zover mogelijk), niet noodzakelijke externen of onderhoudswerkzaamheden tijdelijk buiten houden en het verbieden van het bijeenkomen van grote groepen? Had dit niet eerder verboden kunnen worden?
In eerdere brieven en in antwoorden op schriftelijke vragen heb ik gemeld dat DJI de landelijke RIVM-richtlijnen volgt.3 Dat wil ook zeggen: personeel werkt zo veel als mogelijk thuis. Zo lang de maatregelen in acht worden genomen, kunnen bepaalde (onderhouds-)werkzaamheden doorgang vinden. Wel wordt altijd kritisch naar de noodzakelijkheid van deze werkzaamheden gekeken.
Zoals gezegd heeft DJI, onder andere vanwege de doelgroep en gesloten setting, landelijk aanvullende maatregelen genomen. Ik noem hierbij de plaatsing van gedetineerden op een eenpersoonscel bij binnenkomst, bezoek achter glas, beperken van verlof en opschorten van fysiek bezoek van ketenpartners.
Binnen deze landelijke maatregelen heeft de directeur van een inrichting ruimte voor lokale maatregelen. Hij is immers verantwoordelijk voor het beheer van de inrichting. Dit betekent dat hij maatregelen kan en moet nemen als het gaat om de orde en veiligheid en de gezondheid van medewerkers en gedetineerden. Als de directeur maatregelen treft, bijvoorbeeld bij een uitbraak, gebeurt dit altijd in nauw overleg met de directie van DJI.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om corona zoveel mogelijk buiten de gevangenismuren te houden?
In mijn brief van 22 januari jl. heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over de extra maatregelen die zijn getroffen bij DJI.4
Bent u bereid het verbod op het dragen van mondkapjes door gedetineerden te heroverwegen?
In mijn brief van 22 januari jl. heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over het gewijzigde beleid voor het dragen van mondkapjes binnen de inrichtingen van DJI.
Naar aanleiding van het OMT-advies is besloten het gebruik van niet-medische mondmaskers in alle inrichtingen van DJI voor medewerkers, bezoekers en justitiabelen te verplichten daar waar het houden van 1,5 meter afstand binnen de inrichting niet mogelijk is.5 Wanneer de 1,5 meter afstand wel aan te houden is staat het justitiabelen in beginsel vrij een mondkapje te dragen.
Bent u bereid het gebruik van meerpersoonscellen zo snel mogelijk terug te dringen of af te schaffen?
Ik acht het gebruik van meerpersoonscellen voor gezonde gedetineerden een volwaardige en passende vorm van detentie. Gedetineerden worden bij binnenkomst eerst acht dagen op een eenpersoonscel geplaatst. Mocht een vermoedelijke besmetting op een meerpersoonscel toch voorkomen, dan worden de gedetineerden direct op een eenpersoonscel geplaatst. Beide gedetineerden worden vervolgens gemonitord op coronagerelateerde klachten. De bezetting van meerpersoonscellen is sinds de uitbraak van het coronavirus fors gedaald. Vanaf de start van de coronamaatregelen medio maart 2020 is er binnen de bezetting van meerpersoonscellen ruimte gecreëerd voor het isoleren van gedetineerden met coronagerelateerde klachten.
Hoe vaak wordt er nu preventief getest voordat personeel en bezoekers de inrichting binnen gaan? Kan dat geïntensiveerd worden, om het idee van het werken en verblijven in de beschermde bubbel zoveel mogelijk te benaderen?
Het OMT heeft in haar advies het belang van het vroegtijdig signaleren, traceren en isoleren van het virus, in samenwerking met de GGD, benadrukt. Preventief testen kan hierbij een belangrijke rol spelen.
Personeel en bezoekers worden op dit moment niet preventief getest bij binnenkomst. Wel worden medewerkers en bezoekers gevraagd de inrichting niet te betreden bij klachten. Personeel kan zich bij klachten laten testen door de GGD of in de door DJI ingerichte teststraten.
Aanvullend hierop worden bij meerdere besmettingen binnen een inrichting alle justitiabelen en medewerkers, in overleg met de GGD, preventief getest. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 22 januari jl.
Bent u bereid er voor te zorgen dat overal geregeld wordt dat mensen die niet direct in het primaire proces werken en noodzakelijk binnen moeten zijn voor de orde in de inrichtingen ook echt thuis kunnen werken?
Alle medewerkers van DJI met een niet-vitale functie werken zoveel mogelijk thuis. Voor hen geldt dat ze alleen naar het werk komen als dat met de leidinggevende is afgesproken en noodzakelijk is voor het primaire proces. Rijksbreed worden medewerkers gefaciliteerd in het thuiswerken, door het aanbieden van o.a. ICT- en arbomiddelen. Dit geldt ook voor DJI personeel.
Bent u bereid met spoed de mogelijkheden te bezien om de Skype-verbindingen te verbeteren, gelet op het feit dat daar veel klachten over zijn en dat kan compenseren dat bezoek en externen soms buiten gehouden zullen moeten worden?
Ja, zoals ik uw Kamer in antwoord op vragen van de leden Van Toorenburg (CDA) en Van Nispen (SP) heb laten weten zijn reeds aan het begin van de corona-uitbraak, als alternatief voor bezoek, voorzieningen getroffen waarmee gedetineerden middels iPads met Skype kunnen beeldbellen.6 Deze alternatieven zijn nog altijd in gebruik en worden in de komende periode geoptimaliseerd door de inzet van nieuwe apparaten en applicaties.
Hoe pakt de vaccinatiestrategie precies uit voor het gevangenispersoneel? Klopt het dat sommigen, zoals de mensen die werken op een PPC of in het JCvSZ wel eerder worden gevaccineerd en anderen niet, maar dat de mensen die geen voorrang hebben bij vaccineren dan soms wel in zullen moeten vallen op deze afdelingen? Hoe werkt dit en hoe verklaart u dat?
In de bestrijding van de coronacrisis richt de aanpak van het kabinet zich op twee doelen: het zo goed mogelijk beschermen van mensen met een kwetsbare gezondheid en zorgen dat de zorg niet overbelast raakt. Dit is ook leidend in de vaccinatiestrategie. Op advies van de Gezondheidsraad is besloten te beginnen bij de groepen mensen die het meest kwetsbaar zijn en bij de zorgmedewerkers die voor hen zorgen. Onderdeel hiervan zijn de zorgmedewerkers binnen de intramurale GGZ (inclusief forensische zorg) en zorgmedewerkers binnen verpleeghuizen. De medewerkers van de PPC’s en het JCvSZ vallen hier ook onder. Deze strategie is leidend en vaccinaties worden door het RIVM op dit moment alleen vrijgegeven voor personen die tot een van deze doelgroepen behoren.
Het klopt dus dat zorgmedewerkers binnen de PPC’s en het JcVSZ van DJI eerder worden gevaccineerd dan andere zorgmedewerkers en niet-zorgmedewerkers, waaronder invallers. DJI spant zich in om zoveel als mogelijk gevaccineerde medewerkers in te zetten in de PPC’s en het JCvSZ. Hierbij merk ik op dat vaccinatie op basis van vrijwilligheid is: DJI kan dit niet als voorwaarde stellen. DJI kan ook niet garanderen dat invallers altijd gevaccineerd zijn maar streeft hier uiteraard wel naar.
Bent u bereid het gevraagde OMT-advies over het gevangeniswezen direct aan de Kamer te sturen zodra het verschijnt en de Kamer te informeren tot welke nieuwe maatregelen dit gaat leiden?
Ja. In mijn brief van 22 januari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het advies van het OMT en mijn reactie daarop.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat afstand tussen scholieren wel belangrijk is. |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van Nieuwsuur waaruit blijkt dat er nog veel vragen leven over de wetenschappelijke onderbouwing van het advies van het Outbreak Management Team (OMT) om de anderhalvemetermaatregel op scholen los te laten afgelopen zomer?1 Is over deze uitzending contact geweest met het OMT?
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving van Nieuwsuur en ik begrijp dat dit vragen oplevert bij leraren, leerlingen en ouders. Het OMT baseert zijn adviezen op de meest recente epidemiologische inzichten en weegt hier tevens het effect van maatregelen op de ontwikkeling en het welzijn van betrokkenen in mee. De in het onderzoek van Nieuwsuur genoemde uitspraken zijn afkomstig van individuele OMT-leden. Het beleid van het kabinet ten aanzien van de bestrijding van het coronavirus, ook in relatie tot het onderwijs, is altijd gebaseerd op de adviezen van het OMT als geheel. Nieuwe of bijgestelde inzichten kunnen derhalve tot bijgestelde maatregelen leiden.
Wist het kabinet afgelopen zomer al dat het juist beter was om de anderhalvemetermaatregel op scholen te handhaven, zoals leden van het OMT nu aangeven? Zo ja, vanaf wanneer was het kabinet hiervan op de hoogte? Waarom is de Kamer hiervan niet op de hoogte gesteld en is hier verder niets mee gedaan?
Nee, dit werd het kabinet ook niet geadviseerd. Het kabinet is met het 94ste OMT-advies op de hoogte gesteld van deze bijstelling. De adviezen van het OMT worden na publicatie altijd gedeeld met de Kamer. Zie voorts het antwoord op vraag 1.
Waarom werd in oktober en november nog door het kabinet gesteld dat aanvullende maatregelen niet nodig waren op scholen en dat kinderen en jongeren een beperkte rol speelden in de besmetting, terwijl zij nu gezien worden als drijvende kracht achter de tweede golf? Waren er toen niet al aanwijzingen dat het aantal besmettingen onder jongeren rap toenam?
Als eerder vermeld baseert het kabinet zich op de adviezen van het OMT. Nieuwe inzichten en adviezen kunnen aanleiding geven tot bijstelling van beleid; hierbij is het verloop van de verspreidingscijfers onder verschillende leeftijdsgroepen nauwgezet in de gaten gehouden. Het was al eerder bekend dat kinderen jonger dan 18 een rol kunnen spelen bij de verspreiding van het virus. De inschatting was dat die rol beperkt is, maar in de gaten gehouden moest worden. Ten aanzien van kinderen geldt dat transmissie binnen de huidige dominante variant nog steeds beperkt is. Deze informatie verscheen ook op de website van het RIVM2. Met deze inschatting en het meewegen van het evidente negatieve effect van schoolsluiting op de ontwikkeling en welzijn van kinderen, zijn scholen destijds voor de zomer volledig open gegaan en gebleven.
Welke consequenties heeft het niet eerder nemen van maatregelen op scholen gehad voor de verspreiding van het virus?
Er zijn gedurende de bestrijding van de pandemie nagenoeg altijd maatregelen van kracht geweest op scholen. Zoals eerder door het OMT is gememoreerd, is het effect van het al dan niet nemen van één of enkele maatregelen altijd moeilijk te bepalen omdat maatregelen over het algemeen als pakket genomen worden.
Hoe verhoudt uw stellingname dat scholen «enkel tot het best haalbare» tot de anderhalve meter worden verplicht zich tot dit inzicht dat de anderhalve meter sowieso gehouden dient te worden? Zou een uitbreiding van de mondkapjesplicht hier soelaas kunnen bieden?2
Wanneer fysiek onderwijs wordt gegeven, zal het niet altijd mogelijk zijn om in onderwijssituaties anderhalve meter afstand te houden; ook het gebruik van mondneusmaskers zal niet altijd praktisch uitvoerbaar zijn. Hierbij kan het gaan om leerlingen met een beperking, leerlingen in het speciaal onderwijs, of praktijkgerichte vakken. Het OMT-advies laat ook ruimte voor deze aanvullende maatregelen of de praktisch haalbare afstand tussen leerlingen. De aanvullende bescherming die mondneusmaskers kunnen bieden op plekken waar dit nu niet verplicht is, is onderdeel van de afweging om onder verantwoorde omstandigheden fysiek onderwijs mogelijk te maken voor zoveel mogelijk leerlingen.
Is een volledig digitaal programma voor examenleerlingen niet beter dan een half programma in de klas, wanneer klassen nu opgesplitst moeten worden en docenten zich niet in tweeën kunnen splitsen of er niet eens voldoende docenten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten? Lukt het naar uw inzicht nu voldoende om anderhalve meter afstand te houden voor examenleerlingen?
Nagenoeg elk onderzoek wijst uit dat fysiek onderwijs voor verreweg de meeste leerlingen het beste is voor hun cognitieve ontwikkeling. Het kabinet heeft afgesproken dat examenleerlingen op school onderwijs krijgen, op dit moment gebeurt dit op anderhalve meter. Mijn beeld, zoals ik vorige week onder andere begreep van onderwijsprofessionals tijdens een digitaal werkbezoek, is dat hier soms organisatorische aanpassingen voor nodig zijn, maar dat dit overwegend lukt.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u de antwoorden op deze schriftelijke vragen naar de Kamer sturen voorafgaand aan het notaoverleg Onderwijs en corona VIII, funderend onderwijs, leraren, examens en curriculum van 25 januari aanstaande?
Ja.
De dreigende slacht van honderdduizenden haaien voor coronavaccins. |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rond de mogelijke slacht van honderdduizenden haaien voor de productie van coronavaccins?1
Ja
Is het juist dat squaleen uit haaienlevers gebruikt wordt in sommige COVID-vaccins?
Ja, dat klopt.
Is het juist dat squaleen ook gewonnen kan worden uit planten en dan ook bewezen effectief is?2
Ja. Het is juist dat squaleen ook gewonnen kan worden uit planten. Hier wordt ook gebruik van gemaakt voor een vaccin tegen COVID-19 dat nu wordt getest bij mensen.
Bevatten de door Nederland aangeschafte vaccins squaleen, afkomstig van haaien? Zo ja, welke vaccins zijn dat?
Ja, het vaccin van Sanofi / GSK bevat deze stof.
Vindt u het gewenst dat haaien, waar het (internationaal) zeer slecht mee gaat en die op grote schaal worden bevist en bovendien worden gevangen en gedood vanwege een bestanddeel uit hun lever (squaleen) dat ook kan worden verkregen uit plantaardige bronnen, massaal hiervoor gevangen en geslacht worden?
Als bij de productie van vaccins (tegen COVID-19 of andere vaccins) een duurzaam alternatief beschikbaar is met vergelijkbare of betere eigenschappen dan squaleen uit haaienlevers, is het gewenst dat deze bronnen worden ingezet als alternatief waardoor het bevissen van haaien voor het bestandsdeel squaleen niet nodig is.
Het doelbewust bevissen van kwetsbare of bedreigde haaiensoorten is ongewenst. Nederland zet zich actief in voor de bescherming van deze soorten.
Bent u bereid om, bij gelijke geschiktheid en gelijke beschikbaarheid van vaccins, te kiezen voor een vaccin waarvoor geen beschermde dieren worden gebruikt?
Nederland heeft reeds via de Europese Unie contracten met een zestal fabrikanten afgesloten.
Ik ben wel bereid om in geval van nieuwe overeenkomsten aan de contractpartij te vragen of ze gebruik maken van beschermde dieren bij het productieproces en indien dit zo is, zo spoedig mogelijk alternatieven aan te wenden.
Opleidingsplaatsen voor huisartsen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de tweet van een gepromoveerde arts, spoedeisende hulparts bij het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis (ADRZ) in Goes?1
Ja.
Klopt het dat 50% van de huisartsen in de Provincie Zeeland binnen 10 jaar met pensioen gaat?
Bij VWS is daar geen informatie over beschikbaar.
Bent u het ermee eens dat ook in de regio zorg beschikbaar, betaalbaar en bereikbaar moet zijn en blijven?
Ja.
Kunt u, gezien de aangenomen motie Bergkamp c.s., aangeven hoe u deze motie wilt uitvoeren en hierbij specifiek de Zeeuwse situatie toelichten?2
In de motie Bergkamp c.s.3 is verzocht om bij de toewijzing van deze plaatsen speciale aandacht te hebben voor de regio’s waar de nood het hoogst is. Ter uitvoering van de motie zijn de SBOH en Huisartsopleiding Nederland (HON) ervan op de hoogte gesteld, dat voor 2021 20 extra instroomplaatsen voor de opleiding tot huisartsen beschikbaar zijn gesteld. De SBOH als werkgever van de toekomstige huisartsen in opleiding (haio), HON (het samenwerkingsverband van de 8 opleidingsinstituten voor huisartsen) als verantwoordelijke instantie voor de selectie en plaatsingsprocedure van de opleidingskandidaten.
Het verzoek uit de motie is ook aan HON doorgegeven, omdat daar het beste zicht bestaat op de mogelijkheden die er zijn gegeven de beschikbaarheid van opleiders en kandidaten. Binnen de plaatsingsprocedure wordt zo veel als mogelijk rekening gehouden met de plaatsingsvoorkeur van de opleidingskandidaten en regionale spreiding van de kandidaten. HON spant zich met al haar samenwerkingspartners in voor voldoende vakbekwame toekomstbestendige huisartsen voor iedereen en alle regio’s in Nederland. De landelijk wervings- en selectieprocedure is hierop ingericht.
Klopt het dat er een basisarts is die momenteel als arts-assistent SEH (spoedeisende hulp) werkt bij ziekenhuis ADRZ die huisarts wil worden?
De in vraag 5 bedoelde basisarts had zich als kandidaat voor de opleiding tot huisarts aangemeld voor start maart 2021. De betrokkene had om haar plaatsingskansen te vergroten zelf meer dan één voorkeur opgegeven, waaronder Zwolle naast Zeeland. Voor de plaatsing per maart was er meer belangstelling voor Zeeland dan dat er opleidingsplaatsen beschikbaar waren. Bij de plaatsing heeft de betrokkene helaas niet de opgegeven 1e voorkeursplaats in Zeeland kunnen bemachtigen, maar bleek het wel mogelijk om de betrokkene te plaatsen in een van de andere door de betrokkene opgegeven lagere voorkeuren, namelijk in Zwolle.
Tijdens de sollicitatieperiode krijgen alle sollicitanten nog de mogelijkheid om tot een uiterste datum de voorkeuren te wijzigen. In de mail die alle kandidaten hebben ontvangen waarin deze mogelijkheid geboden wordt, staat vermeld dat na deze datum het niet meer mogelijk is om de voorkeuren te wijzigen. De sollicitanten worden er ook op gewezen, dat na de definitieve plaatsing geen wijzigingen meer mogelijk zijn.
De plaatsingsprocedure zorgt ervoor dat iedere geschikt bevonden sollicitant dezelfde uitgangspositie heeft om kans te maken op een opleidingsplaats. Een sollicitant kan uitsluitend geplaatst worden bij opleidingslocaties die zij zelf hebben opgegeven tijdens hun sollicitatie.
Klopt het dat er een huisarts is die de betrokkene wil opleiden, dat er daardoor een opleidingsplaats is in Zeeland, maar dat betrokkene volgens «het systeem» alleen in Zwolle de huisartsenopleiding kan volgen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat indien betrokkene nu deze plaats in Zwolle niet accepteert, betrokkene nooit meer mag solliciteren?
Indien iemand een opleidingsplaats die onder notarieel toezicht is toegewezen, weigert, kan deze kandidaat niet meer in opleiding komen. Alle potentiële kandidaten worden hier voorafgaand aan de sollicitatie op gewezen.
Als dit klopt, kunt u dan aangeven waarom dit zo is en of hier uitzonderingen op mogelijk zijn?
De plaatsingsprocedure is mede op verzoek van de Landelijke Huisartsen Vereniging gericht op een evenwichtige spreiding van opleidingsplaatsen over alle regio’s in Nederland. Om die redenen is gekozen voor een centraal plaatsingssysteem, dat rekening houdt met de voorkeuren van de kandidaten en tegelijkertijd zorgt voor een optimale spreiding van geschikte kandidaten over de beschikbare opleidingsplaatsen over heel Nederland.
Na de formele plaatsing is geen uitzondering mogelijk.
Is er bijvoorbeeld een hardheidsclausule, klachten- of bezwaarregeling waar gebruik van gemaakt kan worden?
Ja. Klachten kunnen gemeld worden bij de Commissie Uitvoering Selectie, die bevoegd is om namens de opleidingshoofden de klachten in behandeling te nemen en kijkt of de procedure goed gevolgd is.
Zo nee, waarom is deze er niet, en vindt u dat dit terecht?
Zie antwoord vraag 9.
Uitgiftepunten voor gecertificeerde mondneusmaskers |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten welke soort mondneusmaskers het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) levert aan respectievelijk de voedselbanken, het Armoedefonds en Stichting Burgerinitiatief Woudenberg?1 Kunt u bevestigen dat dit gecertificeerde mondneusmaskers zijn? En kunt u aangeven om welke gecertificeerde mondneusmaskers het gaat?
De mondneusmaskers die het LCH aan de voedselbanken, het Armoedefonds en Stichting Burgerinitiatief Woudenberg levert zijn CE-gecertificeerde Type II R chirurgische mondmaskers.
Zou het LCH Filtering Facepiece Particals (FFP)2-maskers kunnen leveren aan deze organisaties en zou u dit wenselijk vinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik eerder aan u heb bericht, acht ik het niet mijn taak om te bepalen welk type mondneusmasker dient te worden voorgeschreven in welke setting. Dat is aan de experts uit de wetenschap en praktijk. Het OMT heeft in haar advies van 25 januari 2021 geconcludeerd dat er op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten op het gebied van infectiepreventie geen reden is voor stringentere maatregelen met betrekking tot het gebruik van mondneusmaskers in de openbare ruimte.
Worden de mondneusmaskers tegen kostprijs en gratis voor bepaalde groepen aangeboden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De leveringen aan de voedselbanken, het Armoedefonds en Stichting Burgerinitiatief Woudenberg zijn allemaal om niet verricht. Daarbij is de voorwaarde aan de ontvangende partijen gesteld om deze mondneusmaskers ook om niet te verstrekken aan de uiteindelijke gebruiker.
Klopt het dat in Beieren, sinds daar sinds kort een FFP2-maskerplicht geldt, deze maskers ook worden uitgedeeld aan mensen die deze maskers niet kunnen betalen? Kunt u toelichten hoe dit daar is vormgegeven en wat denkt u hiervan te kunnen leren voor de Nederlandse situatie?2
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Ik heb de gang van zaken in Duitsland verder niet onderzocht nu het OMT zoals gezegd (zie vraag3 niet adviseert om FFP2-maskers te gebruiken in de openbare ruimte.
Hoe is het mogelijk dat ondanks het feit dat het LCH over ruim voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen voor de zorg beschikt, er nog altijd medewerkers zijn die zonder FFP2-maskers moeten werken?
Ik vind het belangrijk dat alle zorgmedewerkers veilig hun werk kunnen uitvoeren. Goede en voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) zijn daarbij van belang. De uitgangspunten voor het gebruik van beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis zijn opgesteld door het RIVM in overleg met de sector. De uitgangspunten van het RIVM worden door beroepsgroepen per sector verder ingevuld en vertaald naar behandeladviezen, leidraden en handreikingen. Hierbij wordt rekening gehouden met de context en doelgroep. Zorgverleners hebben hierbinnen altijd de vrijheid om zelf een professionele afweging te maken en gemotiveerd af te wijken van de norm door bijvoorbeeld te kiezen voor een FFP2-masker. De werkgever heeft vanuit zijn verantwoordelijkheid voor goede arbeidsomstandigheden de verplichting om in overleg met zijn werknemers te bekijken wat gezien de situatie passend is. Wanneer een werkgever hier geen gehoor aan geeft, roep ik de werknemer op om hiervan een melding te doen bij de Inspectie SZW.
Ik wil benadrukken dat als zorgverleners het nodig vinden om FFP2-maskers te gebruiken hiervoor geen belemmeringen mogen zijn. Ik ben daarom over het gebruik van FFP2-maskers in gesprek gegaan met de werkgevers, beroepsverenigingen en de vakbonden. De betrokken partijen treden zo spoedig mogelijk verder onderling in overleg over eenduidige uitgangspunten en met name de praktische doorvertaling op de werkvloer.
Beschermingsmiddelen zijn voor de zorg nu goed beschikbaar. De beschikbaarheid van mondneusmaskers, inclusief FFP2-maskers, speelt op dit moment geen rol. De producten zijn leverbaar en beschikbaar via de reguliere leveranciers en er is daarnaast productie van mondneusmaskers in Nederland. Ook zijn er ruim voldoende voorraden PBM bij het LCH dat als noodvoorraad voor de zorg fungeert. Als blijkt dat er – uit voorzorg – extra beschermingsmiddelen ingekocht moet worden dan zal ik het LCH hiertoe opdracht geven.
Tot slot mogen de kosten voor de aanschaf van PBM geen reden zijn voor onvoldoende bescherming. Er zijn namelijk meerkostenregelingen COVID-19 waar werkgevers een beroep op kunnen doen. Graag verwijs ik u ook naar de Kamerbrief stand van zaken COVID-19 van 2 februari jl.
Hoe is het mogelijk dat in sommige zorginstellingen met spatmaskers (face shields) wordt gewerkt terwijl het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) stelt dat dit geen vervanging is van een mondneusmasker?
Het signaal dat sommige zorginstellingen met spatmaskers werken in plaats van mondneusmaskers herken ik niet. Ik verneem graag waar dit gebeurt, zodat we met deze zorginstellingen in gesprek kunnen treden.
Is het volgens u wenselijk om de reeds geldende maskerplicht om te zetten in een FFP2-maskerplicht, zodat de mondneusmaskers die mensen dragen in publieke binnenruimtes niet alleen anderen beschermen, maar ook henzelf? Kunt u uw antwoord toelichten? Kunt u eveneens toelichten in hoeverre dit met de huidige voorraad mogelijk zou zijn?
Ik volg de ontwikkelingen op de voet en op dit moment geven de experts – zie vraag 2 – aan dat er geen reden is voor stringentere maatregelen met betrekking tot het gebruik van mondneusmaskers in de openbare ruimte. De inzet is nu vooral op gericht op het goed en veilig gebruik van goede, gewone mondkapjes. Daarop is nog winst te boeken. Om hier stappen in te maken is er extra ingezet op communicatie en is er, in samenwerking met de NEN en verschillende marktpartijen, een keurmerk tot stand gekomen dat vanaf februari zichtbaar wordt in de winkels. Hiermee wordt het voor mensen makkelijker om een goed mondkapje aan te schaffen. Als mensen het noodzakelijk vinden, dan kunnen zij er zelf voor kiezen om een medisch mondmasker aan te schaffen.
Het bericht ‘Hoe een bejubeld personeelsplan in de zorg toch sneuvelde’ |
|
Henk van Gerven (SP), Maarten Hijink (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Hoe een bejubeld personeelsplan in de zorg toch sneuvelde» en de uitspraak: «Er is net zo lang doorvergaderd totdat er iemand tegen was»?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de reactie van het Ministerie van VWS zoals opgenomen in het betreffende artikel.
Hoeveel extra personeel en voltijdsequivalent (fte) hebben alle lokale, regionale en landelijke opschalingsplannen tot op heden opgeleverd? Bent u het met de heer Gommers eens dat het zwaar teleurstellend is wat er tot nu toe is bereikt? Zo ja, wat is volgens u de belangrijkste oorzaak hiervan?
In opdracht van de toenmalige Minister voor MZS heeft het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) een landelijk Opschalingsplan2 gemaakt voor de verruiming van de IC- en klinische beddencapaciteit voor covid-patiënten. Dit Opschalingsplan bevat een uitgebreide paragraaf over hoe het personeel in te zetten bij de opschaling. Voor deel betrof het mogelijke acties om de personeelscapaciteit (tijdelijk) te vergroten, maar het betrof ook mogelijkheden om het reeds beschikbare personeel flexibeler in te zetten. Op basis hiervan zijn lokale opschalingsplannen gemaakt bij de ziekenhuizen voor de IC-capaciteit en de klinische beddencapaciteit. Daarnaast zijn er ook regionale opschalingsplannen voor de capaciteit buiten het ziekenhuis opgesteld door de GGD’en. Ik heb geen zicht op hoeveel extra personeel de lokale en regionale opschalingsplannen hebben opgeleverd. Wel zien we dat bij de tweede golf de ziekenhuizen de reguliere zorg in veel grotere mate in stand weten te houden dan tijdens de eerste golf. Dit is een ontzettende prestatie gezien de enorme belasting op de zorg; de ziekenhuizen gaan daarin echt tot het uiterste.
Wat vindt u ervan dat organisaties geen extra personeel inschakelen omdat de extra handen niet opwegen tegen de extra administratie?
Het in dienst nemen van tijdelijk personeel vraagt van organisaties dat zij – net als bij ieder ander die zij in dienst nemen – met de betreffende persoon afspraken maken over het contract of de detacheringsovereenkomst. Om organisaties zoveel mogelijk te ontlasten bij dit proces worden recruiters ingezet bij Extra Handen voor de Zorg. Zij nemen selectie van kandidaten op geschiktheid en beschikbaarheid deels uit handen van zorgorganisatie. VWS ondersteunt de matching met een subsidie van € 6 mln. voor de periode november 2020 – april 2021.
Wat is uw reactie op het idee om reservisten op te roepen, in te schakelen en beschikbaar te houden voor de langere termijn?
Ik ondersteun dat idee van harte en faciliteer de vorming van regionale communities van oud-zorgprofessionals. Extra Zorg Samen probeert zoveel mogelijk van de mensen die zich aanmelden bij Extra Handen voor de Zorg en voldoen aan het profiel, te enthousiasmeren om zich ook in volgende crises beschikbaar te stellen als zorgreservist.
Is het correct dat het merendeel van de beleidsmakers geen rekening hield met een tweede golf waardoor initiatieven om meer personeel aan te trekken te lang zijn blijven liggen? Zo nee, waarom niet? Zo nee, wat zijn hiervan de concrete gevolgen geweest? Zo nee, wat hebben u of uw voorganger precies gedaan in de afgelopen zomer tot aan het begin van de tweede golf aangaande het oplossen van het personeelsvraagstuk? Waarom was «duwen en trekken» nodig om het ministerie tot enige actie aan te zetten?
Ik herken mij niet in het beeld dat uit het artikel naar voren komt. Na de eerste golf zijn er verschillende stappen gezet in voorbereiding op een volgende golf. Zo is aan ziekenhuizen gevraagd opschalingsplannen te maken ten behoeve van de IC-capaciteit. Daarnaast is alle GGD’en gevraagd om regionale opschalingsplannen voor de capaciteit buiten het ziekenhuis op te stellen in voorbereiding op een mogelijke volgende golf. Ook heeft Extra Handen voor de Zorg verschillende stappen gezet zoals een nieuw IT-systeem en professionalisering van de matching. Daarnaast heeft de Nationale Zorgklas die mensen toerust voor ondersteunende functies, voorbereidingen getroffen om snel meer mensen op te leiden. Ik faciliteer deze activiteiten met diverse subsidies.
In hoeverre acht u zich verantwoordelijk aangaande het oplossen van het personeelsvraagstuk in de zorg nu en in de toekomst? Is inmiddels sprake van een goed functionerende landelijke aanpak op dit terrein? Zo ja, kunt u hier op ingaan?
Ik voel mij verantwoordelijk voor de continuïteit en kwaliteit van de zorg. Voldoende, tevreden en deskundig personeel is daar onlosmakelijk mee verbonden. Ik hecht daarbij aan een passende rolverdeling tussen overheid en het veld. De arbeidsmarkt is primair aan werkgevers en werknemers.
Wij faciliteren partijen zoals Extra Handen voor de Zorg en de Nationale Zorgklas om organisaties te helpen op het moment dat zij er met regionale samenwerking en of via uitzendbureaus niet in hun acute personeelsnood kunnen voorzien. Daarnaast ondersteun ik zorgorganisaties met verschillende subsidieregelingen voor meer personeel en voor scholing. Voor de volledige inhoud en voortgang van de arbeidsmarktaanpak tijdens de COVID-19 crisis verwijs ik u naar de reguliere voortgangsbrieven aanpak COVID-19 die uw Kamer ontvangt. Wat de lange-termijn aanpak van de arbeidsmarkttekorten betreft, verwijs ik u naar de periodieke voortgangsrapportages van het actieprogramma Werken in de Zorg.
Kunt u een nadere toelichting geven op de gesprekken om te komen tot een coalitie tussen Sozaned en Extra ZorgSamen? Waarom is een samenwerking tussen deze partijen niet van de grond gekomen?
Dit is een zaak tussen betrokken partijen. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te vormen.
Hoeveel nieuw zorgpersoneel heeft het initiatief Extra ZorgSamen tot op heden opgeleverd? Hoeveel subsidie krijgt Extra ZorgSamen van het Ministerie van VWS? Welke acties zijn tot op heden geïnitieerd vanuit Extra ZorgSamen? Kunt u daarbij ingaan op de «geleverde bijdrage aan de continuïteit van zorg», hetgeen de stichting zich ten doel heeft gesteld?2
De subsidie aan Extra Zorg Samen heeft niet tot doel extra personeel te werven. EZS probeert zoveel mogelijk mensen die zich aanmelden bij Extra Handen voor de Zorg, te enthousiasmeren om ook op de langere termijn inzetbaar te blijven als zorgreservist. Met deze mensen bouwt Extra Zorg Samen aan regionale communities. Extra Zorg Samen krijgt een subsidie van € 1,45 mln. t/m eind 2021. Extra Zorg Samen is hard aan de slag met onder andere een communityplatform en campagnes.
Klopt de opmerking in het artikel dat er op dit moment geen opschalingsplan ligt dat niet ten koste gaat van de reguliere zorg? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Dit klopt ten dele. In het Opschalingsplan is en onderscheid gemaakt tussen de structurele opschaling van 1150 naar 1350 IC-bedden (en daarbij ook 400 extra klinische bedden) in fase 2 van de opschaling enerzijds; en de verdere flexibele opschaling naar 1700 IC-bedden (en daarbij nog 700 flexibele klinische bedden) in fase 3 van de opschaling anderzijds. Het plan ging ervan uit dat de reguliere zorg in stand kon blijven bij een opschaling in fase 2 en pas in fase 3 zou enige mate (20%) van afschaling van reguliere zorg nodig zijn om de extra covid-bedden te kunnen bemensen. Helaas bleek dat de tweede golf eerder, sneller en massiever kwam dan vooraf gedacht. Daardoor was het aantal COVID-patiënten al snel zo groot dat het ziekenhuizen niet meer lukte om zowel de COVID-stroom als de volledige reguliere zorg tegelijk voort te zetten. Daarbij komt ook dat ziekenhuizen kampen met ziek of overbelast personeel, personeel dat besmet is met COVID of daarvan wordt verdacht en daardoor uitvalt.
Wat kunt u doen en wat gaat u doen om het personeelsprobleem in de zorg op te lossen en te bewerkstelligen dat de capaciteit aan reservisten maximaal wordt benut?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het onderzoek naar besmetting aan boord van vliegtuigen |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het recent door het Centers for Disease Control and Prevention (CDC) gepubliceerde onderzoekGenomic Evidence of In-Flight Transmission of SARS-CoV-2 Despite Predeparture Testing, waarin werd vastgesteld dat het waarschijnlijk is dat zeven mensen aan boord van een vliegtuig vanuit Dubai naar Nieuw-Zeeland zijn besmet met het SARS-CoV-2 virus?1
Ja.
Kunt u reflecteren op de bevinding dat deze besmettingen hebben plaatsgevonden ondanks dat maatregelen aan boord waren genomen zoals voorafgaand aan de vlucht testen, het dragen van mondkapjes, het houden van afstand waar dit mogelijk was en verdere hygiënemaatregelen?
Na bestudering van het onderzoek en navraag te hebben gedaan bij het Nederlands Lucht en Ruimtevaartcentrum kan het hiernavolgende worden vastgesteld.2 Allereerst werden ten tijde van de vlucht van Dubai naar Auckland op 28 en 29 september 2020 de door u genoemde maatregelen niet volledig in acht genomen.
Uit het onderzoeksrapport blijkt dat het dragen van een mondmasker door de betreffende luchtvaartmaatschappij niet verplicht was gesteld. Het onderzoeksrapport bevat tevens een tabel met specifieke passagiersgegevens. Hieruit blijkt dat twee passagiers geen mondmasker droegen vanaf het moment dat zij hadden plaatsgenomen op hun stoel. Deze twee passagiers hebben vermoedelijk vier andere passagiers (binnen twee rijen) besmet.
Een combinatie van factoren, te weten: (1) dat twee passagiers tijdens de vlucht geen mondkapje droegen, (2) het omgevingssysteem circa 30 minuten niet operatief was, waardoor het ventilatiesysteem tijdens de twee uur durende tussenstop in Kuala Lumpur niet naar behoren functioneerde, en (3) de passagiers gedurende de tussenstop het vliegtuig niet mochten verlaten, heeft eraan bijgedragen dat transmissie van het virus heeft plaatsgevonden.
Komt het op vluchten naar Nederland ook voor dat de Auxiliary Power Units (APU)»s, ofwel de hulpaandrijvingseenheid waardoor ventilatiesystemen kunnen functioneren, uit worden gezet terwijl er nog passagiers aan boord zijn, bijvoorbeeld bij het tanken op tussenstops zoals bij deze casus het geval was? Zo ja, kunt u reflecteren op de wenselijkheid hiervan, gezien de effecten die dat mogelijk heeft voor het besmettingsrisico van de passagiers aan boord?
Het OMT heeft eerder geadviseerd om filter- en ventilatiesystemen in vliegtuigen optimaal te gebruiken, omdat deze zorgen voor de luchtverversing aan boord om de recirculatie van virussen, zoals het coronavirus te reduceren3. Dit houdt in dat ze operationeel moeten zijn vanaf het instappen van de passagiers totdat alle passagiers weer van boord zijn en met regelmaat op werkzaamheid moeten worden gecontroleerd in verband met het coronavirus.
Na navraag te hebben gedaan bij verschillende Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en de Inspectie Leefomgeving en Transport naar het gebruik van de APU kan het hiernavolgende worden gesteld. De APU is een hulpaandrijvingseenheid die energie levert voor functies anders dan de voorstuwing van het vliegtuig, bijvoorbeeld voor de stroomvoorziening en airconditioning. Vanaf het moment dat de motoren draaien, leveren zij de energie voor deze voorzieningen en hoeft de APU niet meer in werking te worden gezet.
Zodra de motoren uitstaan en het vliegtuig aan de grond staat, wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van stroomvoorzieningen op de luchthaven maar kan ook de APU hiervoor zorg dragen.
Daarnaast geeft luchtvaartmaatschappij KLM bijvoorbeeld aan gebruik te maken van natuurlijke ventilatie waar mogelijk, waarbij lucht van buiten naar binnen wordt geblazen. Daarnaast worden tijdens het desinfecteren van vliegtuigen voor natuurlijke ventilatie de deuren opengelaten.
Klopt het dat passagiers niet altijd gedurende de hele vlucht een masker op hebben, bijvoorbeeld bij eetmomenten? Zo ja, bent u het ermee eens dat hierdoor de effectiviteit van deze maatregel niet altijd gegarandeerd kan worden?
Het dragen van een mondkapje is één van de maatregelen aan boord van het vliegtuig. In het vliegtuig draagt iedere passagier verplicht een mondkapje gedurende de gehele vlucht, maar ook tijdens het in- en uitstappen. Er zijn echter uitzonderingsmomenten waarop het niet mogelijk is om een mondkapje te dragen, bijvoorbeeld bij eetmomenten. De crew houdt toezicht op de mondkapjesverplichting en ziet erop toe dat de eetmomenten zo kort mogelijk duren. De gelaagdheid van maatregelen die zowel aan boord van het vliegtuig als voorafgaand aan het vliegen gelden, zorgen ervoor dat deze kortdurende eetmomenten een minimaal risico opleveren voor een mogelijke verspreiding van het SARS-CoV-2 virus.
Deelt u de mening dat deze casus aantoont dat het van groot belang is om zoveel mogelijk effectieve maatregelen naast elkaar te nemen, zodat als er een fout glipt in het handhaven of het naleven van een maatregel, dit niet te veel risico’s oplevert met betrekking tot besmettingen? Bent u het ermee eens dat dit vooral wenselijk is bij de zorgelijkere varianten van het SARS-CoV-2 virus zoals de varianten die zijn vastgesteld in het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Afrika? Zo nee, waarom niet?
Er worden diverse maatregelen genomen om de risico’s op besmetting en verspreiding van het virus op de luchthaven en aan boord van vliegtuigen zoveel als mogelijk tegen te gaan. De luchtvaartmaatschappijen en luchthavens volgen hiertoe de protocollen in de EASA- en ICAO-richtlijnen, die zijn vertaald in de Nederlandse protocollen en in lijn met het RIVM advies. Onderdeel hiervan is de verplichting voor het dragen van een mondkapje in het vliegtuig en op de luchthaven, het houden van 1.5 meter afstand op de luchthaven, incidentele screenings (triage) op de luchthaven en het dringende quarantaineadvies gedurende tien dagen na aankomst in Nederland. Reizigers mogen zich wel na vijf dagen quarantaine laten testen. Indien de uitkomst van deze test negatief is, dan eindigt de quarantaine.
Daarnaast zijn reizigers verplicht een negatieve PCR-test te overleggen, die maximaal 72 uur voor aankomst in Nederland moet zijn afgenomen. Ook moeten alle reizigers uit hoog risicogebieden die per vliegtuig naar Nederland komen vlak voor vertrek een negatieve sneltest uitslag overleggen. Deze test is maximaal 4 uur oud bij het aan het boord gaan. Wanneer een reiziger geen negatieve testuitslagen aan de luchtvaartmaatschappij kan tonen, of wanneer een van de testuitslagen niet voldoet (bijvoorbeeld wanneer deze te oud is), mag diegene niet vliegen.
Bovendien heeft het kabinet aanvullende maatregelen genomen om de verspreiding van het SARS-CoV-2 virus en de (mogelijk) gevaarlijke varianten van het virus tegen te gaan. Het kabinet heeft zodoende vanaf 23 januari 2021 00:01 Nederlandse tijd een vliegverbod voor passagiersvluchten ingesteld voor landen buiten Schengen waarin (mogelijk) gevaarlijke varianten van het virus het meest voorkomen. Het gaat dan om het Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika, Brazilië, Argentinië, Bolivia, Kaapverdië, Chili, Colombia, Ecuador, Frans-Guyana, Guyana, Panama, Paraguay, Peru, Suriname, Uruguay en Venezuela. Dit vliegverbod geldt tot de verplichte quarantaine voor reizigers is geregeld.
Indien u het hier wel mee eens bent, bent u bereid een extra maatregel in te voeren om het besmettingsrisico verder te verlagen voor landen waar de Zuid-Afrikaanse en Britse variant van het virus inmiddels prevalent zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen verdere maatregelen verwacht worden?
Zie antwoord 5. Ik verwijs u verder naar de brief van de Minister VWS van 20 januari inzake de maatregelen in het kader van de volksgezondheid.4
Kunt u de status delen van het onderzoek van het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar het besmettingsrisico aan boord van vliegtuigen? Klopt het dat hier in eerste instantie op 15 december resultaten van waren verwacht, maar dat deze op het moment van het stellen van deze vragen nog niet zijn ontvangen door de Kamer? Wanneer kan de Kamer de resultaten van het onderzoek verwachten?
In het AO van 25 november 2020 heb ik de Kamer gemeld dat de onderzoekers meer tijd nodig hadden voor dit onderzoek. De metingen zijn verricht en het onderzoek zit in de simulatiefase. Naar verwachting leveren zij medio maart het rapport op, waarna ik de Kamer hierover zal informeren.
Is het onderzoek uit Nieuw-Zeeland meegenomen in het literatuuronderzoek van het NLR/RIVM-onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het literatuuronderzoek is gedeeld op 15 oktober, voor dit incident bekend werd. Het NLR heeft kennis genomen van het incident, de publicatie gelezen en intern besproken. De studie onderschrijft dat transmissie mogelijk is, maar geeft geen inzicht in de mechanismen van transmissie of de hoogte van het risico.
Zie ook antwoord 2.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk maar in elk geval voor het AO Luchtvaart op 4 februari beantwoorden?
Het AO Luchtvaart van 4 februari jl. is uitgesteld.
De vaccinatie van dove of slechthorende zorgmedewerkers in De Gelderhorst en in het algemeen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitbraak van het coronavirus in het verzorgingshuis voor doven De Gelderhorst in Ede, waar in drie weken tijd elf mensen overleden zijn en het leger hulp moest bieden?1
Ja.
Is de uitbraak van het coronavirus op deze locatie inmiddels onder controle en zijn er voldoende maatregelen getroffen om de verspreiding tegen te gaan?
Uit contact met De Gelderhorst blijkt dat de crisis onder controle is en er voldoende maatregelen zijn getroffen om de verspreiding tegen te gaan.
Heeft doof- of slechthorendheid bij ouderen en medewerkers in dit verzorgingshuis er mede toe geleid dat het coronavirus zich snel heeft kunnen verspreiden? Zo ja, was dit te voorkomen geweest?
Nee, uit contact met De Gelderhorst is gebleken dat de doof- of slechthorendheid niet heeft bijgedragen aan de snelle verspreiding van het coronavirus.
Kunt u ingaan op de mate waarin de coronamaatregelen in zorgsituaties voldoende rekening houden met doof- of slechthorendheid bij ouderen en zorgmedewerkers?
Alle informatie binnen de Gelderhorst wordt tweetalig aangeboden (Nederlands en Nederlandse gebarentaal). In de periode van bescherming tegen en de uitbraak van corona zijn bewoners en medewerkers vrijwel dagelijks geïnformeerd in woord en gebaar. Doof- of slechthorendheid bij bewoners en zorgverleners heeft geen rol gespeeld in de verspreiding van het coronavirus.
Bent u op de hoogte van signalen van doof of slechthorend zorgpersoneel bij de Gelderhorst dat moeite heeft om een afspraak te maken voor een vaccinatie omdat dit in eigen persoon telefonisch gedaan dient te worden?
Navraag bij de GGD leert dat het signaal niet bekend is. Het is mogelijk dat iemand anders dan degene die gevaccineerd wil worden telefonisch een afspraak maakt. Het callcenter geeft aan dat de volgende personen een afspraak mogen maken: de mantelzorger, een medewerker van een verpleeghuis, een kind, een doventolk of een gevolmachtigde.
Bent u bereid in contact te treden met betrokken partijen om ervoor te zorgen dat ook doof of slechthorend zorgpersoneel zich zo snel mogelijk kan laten vaccineren, mede gelet op de hoge vaccinatiebereidheid die er bestaat onder medewerkers van De Gelderhorst?
Dove en slechthorende medewerkers van de Gelderhorst kunnen zich net zo snel aanmelden als horende medewerkers.
Kunt u ervoor zorgdragen dat het inplannen van een vaccinatie altijd direct mogelijk moet zijn, ook voor zorgpersoneel dat door doofheid, slechthorendheid of andere beperkingen moeite heeft om zelfstandig een telefonische afspraak te maken?
GGD GHOR Nederland is momenteel met verschillende landelijke partijen in gesprek om het vaccineren van álle inwoners zo soepel mogelijk te laten verlopen. Elke doelgroep vraagt om andere oplossingen, bijvoorbeeld de inrichting van de vaccinatielocaties voor mensen met fysieke beperkingen of het beschikbaar stellen van een (telefonische) tolk bij het maken van een afspraak. Momenteel worden voor de verschillende doelgroepen eventuele obstakels in het huidige proces verkend.
Kunt u ervoor zorgdragen dat ook in het vervolgtraject waarbij andere doelgroepen zich kunnen laten vaccineren, direct voldoende mogelijkheden zijn om een vaccinatie in te plannen voor mensen die door doofheid, slechthorendheid of andere beperkingen moeite hebben zelfstandig een telefonische afspraak te maken?
Ja, zie antwoord op vraag 7.
De schaderegeling voor slachtoffers in de jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Hoe kan het dat op de site van het Schadefonds Geweldsmisdrijven nog steeds deze tekst staat: «Of de tegemoetkoming invloed heeft op toeslagen is nog niet bekend. Dat wordt op dit moment afgestemd tussen de betrokken ministeries. Zodra er meer bekend is, leest u het op deze pagina», terwijl in het debat op 19 december jl. is toegezegd dat de tegemoetkoming géén invloed heeft op toeslagen? Bent u bereid dit onmiddellijk aan te passen?1
De aanpassing van de tekst op de website over de invloed van de tegemoetkoming op toeslagen was nog niet door het Schadefonds Geweldsmisdrijven (Schadefonds) doorgevoerd. De tekst is aangepast op 12 januari 2021.
Kunt u verhelderen waar de tegemoetkoming in de Belastingaangifte vermeld moet worden? Wordt deze bij de inkomenstoets opgeteld? Zo ja, hoe kunnen slachtoffers er dan verzekerd van zijn dat de tegemoetkoming géén invloed heeft op uitkeringen of toeslagen?
De tegemoetkoming is aangemerkt als immateriële schadevergoeding en telt niet mee als toetsingsinkomen voor toeslagen. Ook geldt een immateriële schadevergoeding als vermogensuitzondering voor toeslagen. De tegemoetkoming hoeft niet vermeld te worden in de Belastingaangifte.
Slachtoffers kunnen bij de Belastingdienst/Toeslagen verzoeken deze tegemoetkoming van € 5.000,- buiten beschouwing te laten voor de vermogenstoets. Slachtoffers kunnen dit doen met het formulier «Verzoek Bijzonder vermogen toeslagen» op de website van de Belastingdienst/Toeslagen. Als de vermogensuitzondering eenmaal is toegekend, hoeft deze in de jaren daarna niet opnieuw te worden aangevraagd. Ook in alle volgende jaren wordt dat deel van het vermogen buiten beschouwing gelaten voor de vermogenstoets.
Voor de bijstandsuitkering geldt dat de tegemoetkoming geen invloed heeft op de beoordeling van het recht op (voortzetting van de) bijstand. De Regeling Participatiewet voorziet – bij de beoordeling van het recht op bijstand – reeds in een vrijlating van een uitkering zoals bedoeld in de Wet schadefonds geweldsmisdrijven. De «financiële tegemoetkoming slachtoffers jeugdzorg» valt hier ook onder. Op 16 december 2020 is dit vermeld in Gemeentenieuws van SZW, zodat dit ook voor gemeenten helder is.
Hoeveel aanvragen zijn er tot nu toe binnengekomen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven van slachtoffers van geweld in de jeugdzorg?
Tot 25 januari 2021 zijn ruim 1.900 aanvragen binnengekomen bij het Schadefonds van slachtoffers van geweld in de jeugdzorg.
Hoe zorgt u dat ouderen die digitaal minder vaardig zijn ook een verzoek kunnen indienen, aangezien een flink aantal slachtoffers inmiddels op leeftijd is?
Het Schadefonds heeft ervoor gezorgd dat elk slachtoffer, dus ook ouderen, iemand anders kan machtigen de aanvraag in te dienen namens hem of haar. Dit geldt voor de slachtoffers die het aanvraagformulier via de website downloaden en per post of e-mail aan het Schadefonds zenden. Daarnaast stuurt het Schadefonds op verzoek aanvraagformulieren per post naar de slachtoffers en kunnen zij door Slachtofferhulp Nederland geholpen worden bij het indienen van een aanvraag. Het Schadefonds is ook telefonisch bereikbaar voor eventuele vragen over het indienen van de aanvraag.
Op welke wijze worden slachtoffers op de hoogte gesteld van de regeling? Moeten zij dit uit de media vernemen of worden slachtoffers actief benaderd? Zo ja, op welke manier?
Slachtoffers zijn en worden actief op de hoogte gesteld van de regeling. Slachtoffers die bij het Schadefonds of bij het projectteam De Winter bekend waren en hebben aangegeven op de hoogte te willen blijven, zijn na publicatie van de regeling in de Staatscourant via een e-mail en nieuwsbrief op de hoogte gesteld van de regeling. Lotgenotenorganisaties zijn daarnaast geïnformeerd via de nieuwsbrief van het projectteam. Slachtofferhulp Nederland besteedt ook aandacht aan de regeling, via een nieuwsbericht en via haar medewerkers in het land. Omdat de regeling voor twee jaar is opengesteld, blijft het Schadefonds regelmatig en via verschillende kanalen communiceren over de regeling, zodat de slachtoffers voldoende bereikt worden. Daarnaast is via verschillende media aandacht geweest voor de regeling.
Kunt u een update geven over de financiële hulp voor het monument van slachtoffers in de jeugdzorg? Is er contact geweest met de initiatiefnemers? Zo ja, welke afspraken zijn er gemaakt? Welk bedrag wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid vergoed?
Ja. Op 15 januari 2021 is gesproken met de voorzitter van de stichting Monument Geweld in de Jeugdzorg (NMGJ). Aan hem is medegedeeld dat tot een bedrag van € 160.000 gesubsidieerd zal worden door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Aangegeven is dat uiterlijk tot en met 2022 ruimte in de begroting hiervoor wordt gemaakt. De initiatiefnemers gaan nu op zoek naar een gemeente die wil meewerken aan het vinden van een geschikte locatie voor het monument.
Het ontbreken van chiropractors en osteopaten op de lijst van uitgezonderde contactberoepen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Vera Bergkamp (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht waaruit blijkt dat behandelingen door onder andere osteopaten voor sommige patiënten noodzakelijk lijken te zijn?1
Ja.
Kunt u nader toelichten waarom de beroepen van osteopaat en chiropractor niet in de lijst van uitgezonderde contactberoepen is opgenomen? Kunt u hierbij een duidelijkere verklaring geven waarom deze beroepen zijn uitgesloten dan die u in uw brief aan de Belangenvereniging Patiënten Chiropractie hebt gegeven?2
Om het coronavirus te bestrijden is het van groot belang om het aantal besmettingen te verminderen. Het beleid is er dan ook op gericht om contactmomenten en reisbewegingen zo veel mogelijk te beperken, zonder de noodzakelijke medische zorg te verhinderen. Dit gegeven maakt dat het onvermijdelijk is om een onderscheid te maken tussen beroepen in de zorg. Hiermee wordt beoogd om enerzijds de reguliere zorg zoveel mogelijk doorgang te laten vinden en om anderzijds het aantal reisbewegingen en contacten zoveel mogelijk te beperken.
Bij het uitzonderen van beroepen van het verbod om contactberoepen uit te oefenen is aangesloten bij de bestaande wet- en regelgeving. Er gelden dan ook uitzonderingen voor zorg die wordt verleend op basis van de Zorgverzekeringswet, Wet Langdurige Zorg, Wet Maatschappelijke Ondersteuning, de Jeugdwet, Wet Forensische Zorg, de Wet Publieke Gezondheid en/of (para)medische contactberoepen die onder de reikwijdte van de wet BIG vallen. De beroepen in deze wetten omvatten de zorg die bekostigd wordt uit publieke middelen en die wettelijk gereguleerd zijn. Binnen deze wetten staat een osteopaat of chiropractor niet gelijk aan een fysiotherapeut. Zo zijn osteopathie en chiropractie geen onderdeel van de basisverzekerde zorg. Ook zijn de beroeps- noch de opleidingstitels beschermd. De fysiotherapeut daarentegen biedt (gedeeltelijk) basisverzekerde zorg en heeft een beschermde titel. Een fysiotherapeut mag deze titel alleen voeren als hij geregistreerd staat in het BIG-register.
Deelt u de mening dat het enkele feit dat een contactberoep zoals chiropractie niet onder de definitie valt van (para)medisch contactberoep, niet per definitie moet betekenen dat dit verboden moet worden gedurende de huidige lockdown? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de zorg die osteopaten en chiropractoren verlenen, gelijkwaardig is aan de zorg van fysiotherapeuten? Waarom maakt u dan toch onderscheid?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat behandelingen door chiropractors en osteopaten in onder andere Duitsland, België, Denemarken3 en het Verenigd Koninkrijk4 wel door mogen gaan? Zo ja, hoe verklaart u dit verschil met Nederland?
Het klopt dat sommige landen met betrekking tot chiropractors en osteopaten voor een ander beleid kiezen. Ik kan dit verschil niet verklaren omdat ik geen kennis heb van de inhoudelijke afweging die betreffende regeringen hierbij hebben gemaakt.
Klopt het dat er geen alternatieven zijn voor dit soort behandelingen? Zo niet, wat voor alternatieve behandelingen ziet u voor deze patiënten?
Ik vind het uiteraard belangrijk dat iedereen in Nederland de zorg en ondersteuning krijgt die nodig is. Het Nederlandse zorgstelsel is via verschillende wetten ook op deze manier ingeregeld. U kunt hierbij denken aan de zorgverzekeringswet (Zvw), Wet Langdurige zorg (Wlz) of de Jeugdwet. Deze wetten beschrijven op welke zorg iedere Nederlander recht heeft en welke zorg vanuit publieke middelen wordt betaald. Door beroepsgroepen die deze zorg bieden uit te zonderen van het verbod op contactberoepen, kunnen patiënten ook nu de zorg krijgen die nodig is.
Met de aangenomen motie van Bergkamp (D66) wordt mij gevraagd om op korte termijn in samenspraak met huisartsen en fysiotherapeuten tot een oplossing te komen voor mensen die niet terecht kunnen bij een chiropractor of osteopaat5. Bij de appreciatie van deze motie heb ik aangeven dat ik deze motie zo begrijp dat het voor deze mensen misschien niet altijd bekend is dat zij ook bij bijvoorbeeld een fysiotherapeut terecht kunnen. Ik ga deze groep mensen daarom onder de aandacht brengen van de landelijke beroepsorganisaties van huisartsen en fysiotherapeuten, zodat zij deze mensen zo nodig kunnen helpen of doorverwijzen naar de juiste specialist.
Realiseert u zich dat ook mensen die in de zorg werken, die we hard nodig hebben, gebruikmaken van de osteopathie en chiropractici en dit ook nodig hebben op (pijnvrij) te kunnen werken?
Ik begrijp dat het voor sommige mensen vervelend is dat zij geen gebruik kunnen maken van hun alternatieve zorgverlener. Helaas vraagt de huidige situatie om drastische maatregelen. Onder vraag 2 en 6 heb ik beschreven waarom de keuze gemaakt is zoals die is.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het Notaoverleg Medisch Zorglandschap van 14 januari 2021 beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
De voorbereiding op een mogelijke toename van besmettingen met de Engelse coronavariant |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het enorme aantal besmettingen in het Verenigd Koninkrijk, met een nieuwe variant van het coronavirus? Kunt u het verloop van de pandemie met deze variant in het Verenigd Koninkrijk beschrijven?
Hoeveel mensen in Nederland zijn op dit ogenblik besmet met deze variant? Hoe heeft verspreiding van deze variant plaatsgevonden?
Op welke manier bereidt u zich voor op een mogelijke toename van het aantal besmettingen met deze variant?
Welke concrete maatregelen zijn genomen of overweegt u om verspreiding van deze variant in Nederland te voorkomen?
Welke scenario’s zijn er voor het geval de Engelse variant zich ook hier snel verder verspreidt?
Bij welk aantal besmettingen met deze zich snel verspreidende variant gaat u extra maatregelen nemen? Welke maatregelen zijn dit?
Zijn er voldoende testmaterialen en mensen om testen af te nemen om, zodra deze variant ergens opduikt, meteen grootschalig te testen, zoals dat nu in Lansingerland gebeurt?
Heeft u al contact opgenomen met de GGD’en over mogelijke scenario’s bij snelle verspreiding van de Engelse variant? Zo ja wanneer? Wat is afgesproken? Zo nee, waarom niet?
Zijn er voldoende mogelijkheden om mensen te ondersteunen die in quarantaine moeten wanneer de Engelse variant zich in Nederland verspreidt op de manier waarop dat in het Verenigd Koninkrijk is gebeurd?
Zijn er in de eerste lijn, bij ziekenhuizen en alle overige zorginstellingen voldoende voorraden van de geneesmiddelen die voor coronapatiënten nodig zijn? Wanneer is dit voor het laatst gecheckt?
Is er voldoende zuurstof voorradig in de ziekenhuizen? Wanneer is dit voor het laatst gecheckt?
Hoe is het bericht dat u overweegt de basisscholen op 25 januari 2021 te heropenen te rijmen met het nog steeds hoge aantal besmettingen en de dreigende verspreiding van de Engelse variant die zich in alle leeftijdsgroepen, dus ook bij kinderen in de basisschoolleeftijd, zo snel verspreidt?
Wordt in het onderzoek naar de uitbraak in Bergschenhoek gekeken of de Engelse variant meer risico op gezondheidsschade voor kinderen geeft of wordt er (ook) onderzocht hoe snel deze variant zich, mede via kinderen, kan verspreiden?
Kunt u deze vragen beantwoorden in uw brief voorafgaand aan het eerstvolgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Koolmonoxide vergiftigingen door onveilige cv-ketel |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «tien personen ademen koolmonoxide in door defecte cv-ketel in Oost»?1 Zo ja wat is hierop uw reactie?
Het bericht is mij bekend en naar aanleiding van dit incident is naar deze casus onderzoek verricht door de NVWA. De koolmonoxidevergiftiging blijkt niet veroorzaakt te zijn door een defecte cv-ketel, maar doordat het rookgasafvoerkanaal na onderhoud niet zorgvuldig werd teruggeplaatst.
Is het waar dat het in deze casus gaat over een AGPO Ferroli CV-ketel? Kunt u toelichten om welk type het precies gaat?
Nee, het gaat niet over een AGPO Ferroli cv-ketel.
Gaat het om een pand in het bezit van een corporatie of andere verhuurder? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Dit is mij niet bekend.
Is er, zoals aangekondigd in uw brief van 17 december 20202, door Ferroli een waarschuwing uitgebracht aan de bezitter van deze AGPO Ferroli CV-ketels? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd? Zo ja, wat is er met deze waarschuwing gedaan?
In deze specifieke casus gaat het niet om de AGPO Ferroli cv-ketel. In algemene zin kunnen we wel zeggen dat er inderdaad, zoals afgesproken, per november 2019 door Ferroli een veiligheidswaarschuwing gepubliceerd is in diverse bladen met volgens Ferroli een landelijke dekking. Daarnaast heeft Ferroli verklaard contact gelegd te hebben met woningbouwverenigingen, Vve’s, vastgoedbeheerders, onderhoudsbedrijven. De persberichten en mailings zijn ook verzonden aan Vereniging Eigen Huis, de Consumentenbond, KASSA en Radar.
Was deze ketel voorzien van een thermische beveiliging? Zo ja, wat is er dan toch misgegaan? Zo nee, waarom is deze beveiliging dan niet geplaatst?
De thermische beveiliging is niet van toepassing op deze cv-ketel; deze casus betreft geen AGPO Ferroli cv-ketel.
Wanneer is er het voor het laatst onderhoud gepleegd aan deze ketel?
Er is voor het laatst op 4 december 2020 onderhoud gepleegd aan deze cv-ketel.
Is dit onderhoud gedaan volgens de herziene onderhoudsinstructies?
Elke ketel moet wettelijk zijn voorzien van onderhoudsvoorschriften. Zonder installatie en gebruikershandleiding mag een cv-ketel niet goedgekeurd worden. De herziene onderhoudsinstructies zijn niet van toepassing op de cv-ketel van deze casus omdat het geen AGPO Ferroli cv-ketel betreft.
Is het waar dat Ferroli niet verplicht is om thermische beveiliging aan te brengen bij de typen ketels Econpact, Ultima, MegaDense en MegaLux en dit nog steeds een vrijwillige keuze van de consument is?3 Zo ja, is dit niet in tegenspraak met uw brief van 4 oktober 2019, waarin verlangd wordt dat Ferroli deze ketels om laat bouwen?4
Ferroli is verplicht de thermische beveiliging aan te bieden. De eigenaar van een cv-ketel is zelf verantwoordelijk voor een tijdige en juiste onderhoudsuitvoer aan zijn cv-ketel.
Deelt u de mening dat de mededeling op de website van Ferroli dat «de thermische beveiliging gratis wordt meegeleverd bij elke onderhouds-set»5 de suggestie wekt, dat de sensor niet direct, maar pas bij het eerstvolgende onderhoud kan worden geplaatst? Kunt u dit toelichten?
Ik deel deze mening. De afspraak is dat AGPO Ferroli de thermische beveiliging bij elke onderhouds-set gratis meelevert. De sensor dient als een uiterste noodrem. Tijdig en juiste onderhoud volgens de jongste instructies is voor een veilig werkende cv-ketel cruciaal.
Waarom is er nog geen EU-RAPEX-melding door de NVWA gedaan, zoals dat wél in het NEFIT TopLine-dossier is gedaan? Kunt u dit toelichten?
Volgens de verklaring van Ferroli Italië en Ferroli Nederland geldt het probleem alleen voor de Nederlandse markt en is zodoende een EU-RAPEX-melding niet benodigd.
Welke stappen gaat u ondernemen wanneer blijkt dat er opnieuw een falende AGPO-Ferroli ketel in het spel is? Kunt u dit antwoord toelichten?
In dit geval was de oorzaak niet een falende cv-ketel.
Ferroli heeft corrigerende acties geïnitieerd om te voorkomen dat de typen Econpact, Ultima, MegaDense en MegaLux defect raken.
Voor een goed werkend cv-ketel is het van belang dat er tijdig en op de juiste wijze onderhoud plaatsvindt. Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de cv-ketel om hiervoor zorg te dragen.
In dit verband wijs ik nog op het wettelijke stelsel «certificering werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties» dat op 1 oktober 2020 in werking is getreden. Dit stelsel regelt dat per 1 april 2022 werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties alleen nog mogen worden uitgevoerd door bedrijven die daarvoor gecertificeerd zijn en dat de installatie na uitgevoerde werkzaamheden wordt gecontroleerd voordat die in bedrijf wordt gesteld. Doelstelling bij dit wettelijk stelsel is incidenten zoals in Amsterdam-Oost te voorkomen. Daarnaast stimuleert het kabinet sinds 2016 de vrijwillige plaatsing van betrouwbare en effectieve koolmonoxidemelders via de landelijke publiekscampagne «Stop CO vergiftiging» van Brandweer Nederland, de Veiligheidsregio’s en de Nederlandse Brandwonden Stichting. Deze melders kunnen vrijgekomen koolmonoxide detecteren.
Wilt u deze vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
De gevolgen van de Brexit voor de levering van Nederlandse medicijnen aan het Verenigd-Koninkrijk |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente ontwikkeling dat als gevolg van de Brexit vanaf 1 januari 2021 42 Britse kinderen met epilepsie het in Nederland geproduceerde Bedrocan (afgewerkte cannabisolie) niet meer op basis van Britse doktersvoorschriften verstrekt krijgen?1
Ja, deze situatie is inderdaad het gevolg van de Brexit.
Bent u het ermee eens dat de oplossing die het Britse Ministerie van gezondheid aanreikt, namelijk alternatieven van op cannabis gebaseerde medicijnen die wel toegankelijk zijn voor Britse patiënten, geen passende oplossing is, omdat deze specifieke groep patiënten alleen gebaat is bij olie uit cannabisplanten en niet uit chemisch verkregen cbd (cannabidiol)?
Het Britse Ministerie van gezondheid is in oktober 2020 reeds gewezen op de consequenties van de Brexit voor levering van cannabisolie. Daarbij is ook een praktische oplossing aangereikt.
Begin dit jaar is door het Britse Ministerie van gezondheid het gesprek hierover gestart met het Nederlandse Ministerie van VWS, en is tot een tijdelijke regeling gekomen, in afwachting van een structurele oplossing waarbij de juiste plantaardige cannabisolie in het VK zelf wordt vervaardigd. Tot 1 juli 2021 wordt de terhandstelling van cannabisolie voor bestaande patiënten vanuit Nederland voortgezet op dezelfde voet als vóór de Brexit.
Klopt het dat de Nederlandse overheid in gesprek is met de Britse overheid om dit probleem op te lossen? Hoe ziet deze oplossing eruit? Wanneer wordt er een uitkomst verwacht?
Zie antwoord vraag 2.
Ben u bereid met spoed samen met de Britse overheid te onderzoeken welke tijdelijke oplossingen mogelijk zijn en deze te implementeren, voor zolang dit nodig is, totdat een structurele oplossing wordt geboden, zodat patiënten niet zonder medicijnen komen te zitten en gezondheidsschade wordt voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht verschaffen voor welke andere medicijnen of medische behandelingen vergelijkbare knelpunten spelen als gevolg van de Brexit, zowel van Nederlandse medicijnen naar het Verenigd Koninkrijk als van Britse medicijnen naar Nederland/de Europese Unie? Kunt u daarbij aangeven op welke manier hier oplossingen voor gezocht worden?
Het CBG monitort voortdurend of de producten die in Nederland geregistreerd zijn voldoen aan alle wettelijke vereisten voor een marktvergunning. In de zeldzame gevallen dat het bij een voormalig Brits product om een kritisch geneesmiddel gaat, waar momenteel geen alternatief voor beschikbaar is, zijn er verschillende mogelijkheden om de beschikbaarheid te garanderen. Zo treedt het CBG in gesprek met de fabrikant om de benodigde wijzigingen voor de marktvergunning alsnog door te voeren, kunnen er alternatieve middelen uit het buitenland worden geïmporteerd en kan in het uiterste geval het CBG, in samenwerking met het IGJ besluiten om een niet-compliant product op de markt te gedogen. Voor geen enkel product is het nog nodig geweest om tot deze laatstgenoemde mogelijkheden over te gaan. Met uitzondering van de cannabisolie zijn er op dit moment geen problemen bekend met medicijnen uit Nederland richting het VK.
De vaccinatiestrategie. |
|
Niels van den Berge (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten wanneer in de vaccinatiestrategie dak- en thuislozen gevaccineerd zullen worden?
De dak- en thuislozen worden tegelijkertijd met de 18–60 jarigen zonder medische indicatie gevaccineerd. Indien iemand die dak- en thuisloos is en 60 jaar of ouder is en/of een medische indicatie heeft, volgt uitnodiging gelijktijdig aan deze doelgroepen.
Wat is uw plan ten aanzien van het informeren van dak- en thuislozen inzake vaccinatie?
We gaan binnenkort met de organisaties waar deze groepen bekend zijn (o.a. het Leger des Heils) in gesprek over de vraag hoe deze moeilijker bereikbare doelgroep het beste geïnformeerd kan worden. Eventuele mogelijkheden zijn bijvoorbeeld posters ophangen in de nachtopvang, informatiematerialen in verschillende talen bij de Leger des Heils neerleggen en ander materiaal op plekken daar leggen waar deze mensen veel komen. Maar we kijken ook naar de inzet van mensen die op dagelijkse basis in contact zijn met deze mensen, bijvoorbeeld wijkcoaches.
Wat is uw plan ten aanzien van het registreren van dak- en thuislozen voor vaccinatie?
Uitgangspunt is dat degene die het vaccin toedient ook registreert dat deze handeling heeft plaatsgevonden. Toedieners van vaccins die niet over een eigen registratiesysteem beschikken dat geautomatiseerd gegevens kan doorleveren aan het centrale registratiesysteem, kunnen gebruikmaken van een invoerapplicatie. Het zou mogelijk zo kunnen zijn dat de persoonsgegevens voor de registratie van dak- en thuislozen niet volledig zijn. Dat betekent wel dat de gevaccineerde zelf extra alert moet zijn op bijvoorbeeld het tijdig verkrijgen van een tweede prik.
Klopt het bericht op de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat alle personen woonachtig in Nederland en ingeschreven bij de gemeente in aanmerking komen voor een COVID-19-vaccinatie?1
Het uitgangspunt klopt, maar ingeschreven staan bij een gemeente is geen voorwaarde. Zo kunnen zorgmedewerkers die over de grens woonachtig zijn en die in Nederland werken ook een vaccinatie ontvangen als zij door hun werkgever worden uitgenodigd. Daarnaast is de uitvoering afhankelijk van een aantal factoren, zoals bij de uitvoeringsstrategie gemaakte keuzes. Een voorbeeld is het (nog) niet vaccineren onder de 18 jaar.
Kunt u toelichten hoe en wanneer ongedocumenteerde personen op Nederlands grondgebied gevaccineerd zullen worden?
Ongedocumenteerde personen komen in aanmerking voor vaccinatie. Deze personen zullen in de algemene prioritering worden meegenomen. Het RIVM onderzoekt hoe deze personen benaderd en geregistreerd kunnen worden.
Wat is uw plan ten aanzien van het informeren van ongedocumenteerde personen inzake vaccinatie?
Voor deze groep gaan wij met het RIVM in gesprek over de wijze waarop deze mensen het beste benaderd en geïnformeerd kunnen worden. Ook hiervoor geldt dat wij met organisaties spreken waar deze mensen mogelijk bekend zijn om te kijken of de materialen die wij hebben voldoende zijn of dat er ander informatiemateriaal geproduceerd moet worden om hen van de juiste informatie te voorzien. De basisinformatie over vaccineren (o.a. gebaseerd op de meest gestelde vragen van de afgelopen tijd) is op korte termijn beschikbaar in meer dan tien verschillende talen.
Hoe gaat u kinderen van ongedocumenteerde ouders uitnodigen voor vaccinaties?
Bij de vaccinatiestrategie is de keuze gemaakt om onder de 18 jaar (nog) niet te vaccineren. Dat geldt dus ook voor kinderen van ongedocumenteerde ouders.
Wanneer zullen thuiswonende personen met een medische indicatie die een persoonsgebonden budget hebben worden gevaccineerd?
Budgethouders kunnen worden meegenomen in de groep van 60-plussers of personen onder de 60 jaar met een medische indicatie, wanneer zij een medische indicatie hebben die is opgenomen in de lijst met verhoogd risico op ernstig COVID-19 beloop, zoals de Gezondheidsraad deze heeft opgesteld. Als de budgethouder niet in aanmerking komt binnen deze groepen, zal de budgethouder opgeroepen worden in de groep van mensen van 18 tot 60 jaar zonder medische indicatie.
Vallen mensen met een medische indicatie die een persoonsgebonden budget hebben onder de hoofdroute in de categorie «mensen onder de 60 jaar met een medische indicatie»?
Mensen met een medische indicatie onder de 60 jaar en een pgb-indicatie vallen doorgaans onder de groep «mensen onder de 60 jaar met een medische indicatie». De budgethouder moet dan wel een medische indicatie hebben die is opgenomen in de lijst met verhoogd risico op ernstig COVID-19 beloop, zoals de Gezondheidsraad deze heeft opgesteld.
Zo ja, worden thuiswonende mensen met een medische indicatie die een persoonsgebonden budget hebben dan pas in april gevaccineerd?
De timing van vaccinatie hangt samen met de leveringsschema’s van producenten en de goedkeuring van het voor een doelgroep beoogde vaccin. Op basis van de meest recente informatie die we van de verschillende leveranciers hebben ontvangen, is beoogd dat deze groep mensen van 18–60 jaar met een medische indicatie vanaf medio februari een uitnodiging krijgt voor vaccinatie.
Wanneer zullen mantelzorgers worden gevaccineerd?
Mantelzorgers en ook vrijwilligers in zorg en welzijn worden niet als aparte groep opgeroepen. Hiervoor geldt hetzelfde als de groep dak- en thuislozen. Wanneer zij worden gevaccineerd hangt af van de leeftijd en of er sprake is van een medische indicatie.
Waarom is er voor gekozen mantelzorgers niet als aparte groep binnen de vaccinatie strategie op te nemen?
De groepen in de vaccinatiestrategie zijn gebaseerd op de adviezen van de Gezondheidsraad. Dit zijn vrij breed geformuleerde groepen. We proberen overlap zoveel mogelijk te vermijden. Daarnaast moeten de groepen ook in de praktijk apart uit te nodigen zijn. Bij mantelzorgers is dit niet het geval. Een deel van de mantelzorgers komt al in aanmerking voor een vaccin in de andere doelgroepen zoals 60-plussers. De overige mantelzorgers nodigen we dus op leeftijd uit.
Kunt u deze vragen één voor één en voorafgaand aan het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus beantwoorden?
Alle vragen zijn één voor één beantwoord. Beantwoording voor het eerstvolgende debat is niet gelukt.
Het bericht 'Zorgen om gokkende jeugd: ’Toto zoekt rand op’' |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen om gokkende jeugd: «Toto zoekt rand op»»?1
Ja.
Vindt u het een overheidstaak om mensen aan te zetten tot gokken? Zo nee, waarom doet een staatsdeelneming dit?
Uitgangspunt van regulering van wervings- en reclameactiviteiten voor kansspelen is dat hieraan voldoende ruimte moet worden geboden om de consument te wijzen op het legale, betrouwbare en beschermde aanbod om zo spelers te kanaliseren van illegaal aanbod naar legaal en veilig aanbod. Met het oog op het voorkomen van kansspelverslaving en het beschermen van consumenten verbind ik strenge voorwaarden aan kansspelreclame. Zo is het vergunninghouders verboden hun reclame te richten op maatschappelijk kwetsbare groepen. Hieronder vallen, naast jongvolwassenen, ook spelers die kenmerken van risicovol spelgedrag vertonen en probleemspelers.2 Het is evenwel niet uitgesloten en ook niet uit te sluiten dat ongerichte reclame maatschappelijk kwetsbare groepen bereikt. De regels voor het maken van kansspelreclame gelden ook voor staatsdeelnemingen. Dus ook voor Nederlandse Loterij. De Kansspelautoriteit ziet toe op naleving van het reclamebeleid en handhaaft indien nodig.
Lotto B.V. (onderdeel van Nederlandse Loterij) is momenteel de enige legale aanbieder van (e-commerce) sportprijsvragen. Lotto B.V. blijft dit tot de opening van de markt van kansspelen op afstand. Echter kent het internet geen landgrenzen en er is massaal illegaal aanbod van en deelname aan illegale online kansspelen.3 Gegeven deze omstandigheden is reclame voor (e-commerce) sportprijsvragen noodzakelijk om de (kennelijke) spelersvraag te wijzen op het legale aanbod.
Uit het jaarverslag van Nederlandse Loterij maak ik op dat in het jaar 2019 51.233.000 euro uit is gegeven aan marketing. Onder marketing wordt onder andere reclame en uitingen verstaan. In het jaar 2018 bedroeg deze post 57.704.000 euro.4 Een uitsplitsing van marketingkosten naar type kansspel is op basis van dit jaarverslag niet mogelijk.
Lotto B.V. heeft mij laten weten dat alle reclame-uitingen, voordat deze worden gelanceerd, onderworpen worden aan een marktonderzoek waarin het campagne-concept wordt onderzocht onder een representatieve doelgroep van 24+ om te borgen dat deze doelgroep wordt bereikt. Daarnaast doet Lotto B.V. op bijvoorbeeld social media onderzoek naar de achterban van de door haar ingezette personen om er zeker van te zijn dat deze overwegend uit 24+ bestaat. Het is aan Lotto B.V. of ze de onderzoeksresultaten openbaar wil maken.
Is inzichtelijk hoeveel nieuwe gokkers Toto met zijn campagnes bereikt? Zo nee, hoe kan dan met zekerheid worden gezegd dat de reclames van Toto alleen een kanaliserende werking hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de verslavingsexpert in het artikel dat ook de huidige Toto reclame zich expliciet richt op jongeren door het gebruik van specifieke taal die jongeren aanspreekt?
Het is niet aan mij om te reageren op de uitspraak van de verslavingsexpert. Het is aan de Kansspelautoriteit om toe te zien op naleving van de reclameregels, indien nodig gaat zij over tot handhaving.
Vindt u het een overheidstaak om kwetsbare jongeren aan te sporen bij de Toto te gaan gokken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aantonen en uitsluiten dat de Toto reclame zich niet richt op jongeren onder de 24 jaar? Heeft de Toto hier onderzoek naar laten verrichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer inzage te geven in dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geld besteedt de Toto aan reclame? Hoeveel geld besteedt de Nederlandse Loterij als geheel aan reclame? Wat vindt de regering proportioneel om aan reclames uit te geven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inzicht geven in de maatschappelijke kosten die gepaard gaan met gokverslaving?
Het is niet mogelijk om de maatschappelijke kosten van kansspelverslaving eenduidig in beeld te brengen. Dit komt onder andere omdat er geen recente cijfers zijn van het aantal mensen met een kansspelverslaving in behandeling in de verslavingszorg.
Instellingen voor verslavingszorg en de verslavingsreclassering leveren jaarlijks informatie over de cliëntpopulatie en de behandeling daarvan aan Stichting Informatievoorziening Zorg. Deze Stichting verwerkt deze gegevens vervolgens in het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem. Dit systeem is momenteel niet operationeel. Op dit moment kunnen de gegevens niet worden verwerkt omdat er een wettelijke grondslag voor de gegevensuitwisseling ontbreekt. Hierdoor zijn momenteel geen gegevens beschikbaar van na 2015. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werkt aan een wetswijziging om de benodigde wettelijke grondslag op te nemen. Naar verwachting is het systeem weer operationeel rond de tweede helft van dit jaar en komen de cijfers met terugwerkende kracht vanaf 2015 beschikbaar. Daarmee zullen ook actuele behandelcijfers ten aanzien van kansspelverslaving beschikbaar zijn. Deze cijfers gaan over het aantal mensen in behandeling en geven evenwel geen direct inzicht in de totale maatschappelijke lasten van kansspelverslaving.
Deelt u de opvatting dat, conform artikel 6.2 B van het ontwerpbesluit Wet kansspelen op afstand, reclames zich niet mogen richten op jongeren van 24 jaar of jonger?
Ik deel met u de opvatting dat wervings- en reclameactiviteiten beperkt moeten worden om minderjarigen en jongvolwassenen te beschermen. Vergunninghouders mogen daarom hun reclame niet richten op minderjarigen.5 Voor vergunninghouders die risicovolle kansspelen aanbieden geldt bovendien al dat ze hun wervings- en reclameactiviteiten niet mogen richten op jongvolwassenen.6 Eerdere inwerkingtreding van artikel 6.2. onderdeel B van het ontwerpbesluit kansspelen op afstand is dus niet nodig.
Wanneer treedt dit onderdeel van het ontwerpbesluit in werking?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid dit onderdeel van het ontwerpbesluit, conform artikel 7.2, per direct in werking te laten treden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de opvatting van verslavingsdeskundigen dat niet alleen de in een reclame functionerende persoon, maar ook gebruikte muziek, teksten en algehele sfeer van een reclame-uiting bepalend is of deze wel of niet aansprekend is voor jongeren? Bent u het ermee eens dat dit hier het geval is?
Ik kan me voorstellen dat meerdere factoren, naast bijvoorbeeld het gebruik van een rolmodel voor wervings- en reclamedoeleinden, een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de vraag of reclame is gericht op minderjarigen of volwassenen. Het is aan de Kansspelautoriteit om te beoordelen of er sprake is van reclame gericht is op minderjarigen of jongvolwassenen. Zij houdt toezicht op de kansspelmarkt.
Kunt u bevestigen dat momenteel, conform de per 1 november 2020 van kracht gegane gewijzigde Mediawet, geen gokreclames worden uitgezonden voor 21:00 uur ’s avonds?
De bepalingen over kansspelreclame in de Mediawet 2008 zijn op 1 november 2020 in werking getreden. Voor risicovolle kansspelen waarvoor op grond van de Wet op de kansspelen een vergunning is vereist, geldt dat het verboden is om hiervoor reclame uit te zenden op televisie tussen 06:00 en 21:00 uur. Voor overige kansspelen waarvoor op grond van de Wet op de kansspelen een vergunning is vereist, geldt dit verbod tussen 06:00 en 19:00 uur. Deze norm is zo veel als mogelijk van overeenkomstige toepassing op het overige media-aanbod van de publieke mediadiensten.
Het Commissariaat voor de Media laat mij weten dat het geen signalen heeft ontvangen dat voorgenoemde regel niet wordt nageleefd. Het oefent in verband met het censuurverbod geen voorafgaand toezicht uit op de inhoud van media-aanbod, waaronder reclame. Dit toezicht vindt altijd achteraf plaats. Het Commissariaat monitort steekproefsgewijs alleen vanuit Nederland uitgezonden kanalen. Daarnaast neemt het Commissariaat signalen van bijvoorbeeld belangenorganisaties of consumenten mee in zijn toezicht.
Kunt u aangeven waarom gokpartijen en de Kansspelautoriteit in de communicatie gebruik maakt van de term «verantwoord spelen» als het gaat om het voorkomen van gokverslaving? Wat wordt bedoeld met «verantwoord spelen»? Wordt niet eigenlijk bedoeld «voorkomen van gokverslaving»?2
Aan deelname aan kansspelen zijn risico’s verbonden, bijvoorbeeld het risico op kansspelverslaving. Doel van regulering van kansspelen is niet om deelname aan kansspelen te ontmoedigen maar om risico’s die gepaard (kunnen) gaan met deelname aan kansspelen te mitigeren zodat spelers verantwoord kunnen (blijven) deelnemen aan kansspelen.
«Verantwoord spelen» is breder dan «het voorkomen van kansspelverslaving». Onder «verantwoord spelen» wordt onder andere ook verstaan dat de speler in staat wordt gesteld een geïnformeerde keuze te maken om bijvoorbeeld wel of niet aan een bepaald kansspel deel te nemen of dat hij zijn eigen speellimiet kan instellen.
Waarom gaat de Kansspelautoriteit mee in het eufemistische taalgebruik van gokpartijen?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bereid in gesprek te gaan met ervarings- en verslavingsdeskundigen om taal en communicatie op het gebied van kansspelpreventie niet aan te laten sluiten op wat de markt wil, maar op wat het beste werkt in het voorkomen van kansspelverslavingen?
In de Kamerbrief beheer staatsdeelnemingen is de Staatssecretaris van Fiscaliteit & Belastingdienst ingegaan op de ontwikkelingen op het terrein van kansspelen en ook, meer specifiek, op de uitvoering van de motie Ronnes.8
Hierin heeft hij aangeven dit thema periodiek met de staatsdeelnemingen te bespreken en hen opgeroepen een voorbeeldrol te vervullen inzake het uitdragen van het belang van verantwoord aanbieden. Ook doet hij een blijvend beroep op de maatschappelijke rol van beide organisaties.
In aanvulling hierop heeft de Staatssecretaris van Fiscaliteit & Belastingdienst in het Algemeen Overleg Staatdeelnemingen van 3 februari jl. aan de Kamer toegezegd nogmaals met Nederlandse Loterij in gesprek te gaan over de Koning TOTO-reclames. Over de uitkomsten van dat gesprek zal de Kamer door de Staatssecretaris van Fiscaliteit & Belastingdienst worden geïnformeerd.
Heeft u in navolging van de aangenomen motie van de leden Ronnes en Bruins gesproken met de staatsdeelnemingen over het naleven van het kansspelbeleid en hoe is dit gesprek verlopen? Is hierin specifiek aandacht geweest voor de bescherming van minderjarigen?3
Het belang van het openhouden van speeltuinen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het voor kinderen altijd van belang is om te bewegen en buiten te spelen, maar zeker ook in deze periode van lockdown, waarbij scholen gesloten zijn en stilzitten en veel gebruik van schermpjes extra op de loer ligt?
Ja. Bewegen en buiten spelen zijn belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen.
Hoe beoordeelt u in dat licht het besluit van de Veiligheidsregio Hollands-Midden dat de speeltuinen per direct dicht moeten?1
De Veiligheidsregio Midden-Holland heeft op grond van de ministeriële regeling Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 van 14 december 2020 besloten dat publieke plaatsen, zoals – veelal beheerde – speeltuinen, moeten worden gesloten. Buitenspeeltuinen op openbare plaatsen (bijvoorbeeld in een park of op straat) blijven open. Dit geldt voor het hele land.
De tijdelijke regeling maatregelen Covid-19 is nadrukkelijk tijdelijk. De maatregelen worden noodzakelijk geacht om de verdere verspreiding van het virus tegen te gaan.
Geldt dit alleen voor deze, voor meerdere of alle Veiligheidsregio’s? Wat is het landelijke beeld ten aanzien van het sluiten of openblijven van (beheerde) speeltuinen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de richtlijnen van de landelijke brancheorganisatie voor speeltuinen, de Nederlandse Unie van Speeltuinorganisaties (NUSO), die met respect voor de momenteel geldende coronamaatregelen en in samenspraak met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot stand zijn gekomen?2
Ja. Hopelijk kunnen we hier binnen afzienbare tijd weer mee volstaan.
Bent u van mening dat buitenspelen voor kinderen tot dertien jaar niet alleen gezond en leuk is, maar juist ook in deze bijzondere tijden voor de positieve ontwikkeling van kinderen van wezenlijk belang in zowel mentaal, sociaal als fysiek perspectief? Bent u van mening dat beheerde speeltuinen daarbij een wezenlijke functie vervullen, zeker in de wat grotere steden, en zeker voor de kinderen uit gezinnen die op of onder de armoedegrens leven?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de sluiting van beheerde speeltuinen zich tot uw opmerking in uw brief aan de Kamer waarin u schreef: «Het vorige week aangekondigde Jeugdpakket kan tijdens de kerstvakantie gedeeltelijk plaatsvinden. Sportactiviteiten (bv. Wintergames) voor kinderen tot en met 17 jaar kunnen doorgaan, mits het onder begeleiding is en buiten plaatsvindt.»?3 Als dit door kan gaan, waarom zouden beheerde speeltuinen dan moeten sluiten?
Om de verdere verspreiding van het virus tegen te gaan, heeft het kabinet helaas verdergaande maatregelen moeten treffen, waaronder het sluiten van publieke plaatsen, met inbegrip van beheerde speeltuinen.
Buiten spelen en bewegen is van groot belang voor kinderen en onder normale omstandigheden moeten kinderen dan ook gewoon gebruik kunnen maken van beheerde speeltuinen. Echter, onder de huidige omstandigheden weegt het belang van het tegengaan van de verspreiding van het virus zwaarder. Daarom heeft het kabinet verdergaande maatregelen moeten treffen om tot in elk geval 9 februari 2021 publieke plaatsen te sluiten, met inbegrip van beheerde speeltuinen.
Hopelijk dragen deze maatregelen eraan bij dat de huidige beperkingen snel weer kunnen worden afgeschaald.
Bent u van mening dat met inachtneming van de genoemde richtlijnen van NUSO kinderen gewoon gebruik zouden kunnen maken van beheerde speeltuinen? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zou het bijvoorbeeld nodig zijn om voor beheerde speeltuinen een expliciete uitzondering te maken in artikel 4a.1 van de Regeling van 14 december 2020 tot wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 in verband met een verzwaring van de maatregelen? Zo niet, waarom niet? Hoe dan wel?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Gemeentegrens wordt gesloten voor ongewenste zorgvragers' |
|
Henk van Gerven (SP), Maarten Hijink (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek dat gemeenten zorgvragers naar elkaar toeschuiven en 40% van de gemeenten strenger is in het toekennen van zorg aan burgers van buiten haar gemeente?1 Klopt dit percentage volgens u?
Uit eerdere onderzoeken rond de landelijke toegankelijkheid van de maatschappelijke opvang bleek dat er indicaties zijn voor «afschuifgedrag», maar dat er geen data is om dit te onderbouwen. Wettelijk is geregeld dat de gemeente waar de cliënt zich meldt, verantwoordelijk is voor de verstrekking van opvang en beschermd wonen. Er vindt echter ook altijd een onderzoek plaats naar wat de beste plek voor de cliënt is om te kunnen herstellen, gelet op onder meer zijn/haar sociale netwerk. Dat leidt in een aantal gevallen tot discussies tussen gemeenten over wat voor een bepaalde cliënt de beste plek is. Omdat een financieel belang meespeelt (welke gemeente gaat betalen?) is er een potentiële prikkel voor afschuifgedrag.
Bij de Jeugdwet is vanaf het begin in 2015 bekend dat er problemen zijn met de definitie van het huidige woonplaatsbeginsel. In de huidige definitie van het woonplaatsbeginsel wordt de financieel verantwoordelijke gemeente bepaald aan de hand van de woonplaats van de ouder/voogd met gezag. In het geval van voogdijkinderen en jeugdigen met verlengde jeugdhulp (18+) is de financieel verantwoordelijke gemeente echter de gemeente van werkelijk verblijf. Gemeenten waar relatief veel voogdijinstellingen staan, zijn zodoende financieel verantwoordelijk voor jeugdigen die oorspronkelijk uit andere gemeenten komen2.
Het onderzoek van Investico en EenVandaag is eind 2020 gehouden onder de 355 gemeenten die Nederland toen kende. De enquête werd ingevuld door 151 respondenten. Van de 151 gemeenten heeft 40% aangegeven door financiële krapte gedwongen te zijn om strenger te zijn in het toekennen van zorg voor personen van buiten haar gemeente. Het Ministerie van VWS heeft geen inzicht of de 151 respondenten een juiste afspiegeling vormen van heel Nederland, en dat daarmee de conclusie kan worden getrokken dat 40% van de Nederlandse gemeenten strenger is in het toekennen van zorg aan burgers van buiten haar gemeente. Feit is wel dat ten minste 60 gemeenten hebben aangeven zich door de financiële krapte die zij ervaren, gedwongen te voelen om strenger te zijn in het toekennen van zorg aan burgers van buiten haar gemeente.
Wat is uw reactie op de conclusie dat 9 op de 10 gemeenten momenteel te weinig geld hebben voor het verlenen van jeugdzorg, opvang en bijstand?
De zorg over de financiële situatie van gemeenten wordt herkend. Hierover is de Tweede Kamer geïnformeerd.3 De afgelopen periode heeft het kabinet zich ingespannen om gemeenten financieel te ondersteunen bij de uitvoering van hun taken. Dit heeft geleid tot het volgende:
Met betrekking tot de financiële impact van de coronacrisis heeft het kabinet compensatiemaatregelen getroffen voor de extra kosten en gederfde inkomsten. Er zijn extra middelen vrijgemaakt voor gemeenten met betrekking tot bijstand, re-integratie van bijstandsgerechtigden, bijzondere bijstand en schuldhulpverlening.4
Er zijn extra middelen beschikbaar gekomen voor Veilig Thuis, Vrouwenopvang en Dak- en Thuislozen.
Voor 2022 is er een extra bedrag van € 300 miljoen toegevoegd aan het jeugdhulpbudget om de transitie- en transformatiedoelen van de decentralisatie te realiseren. Voor de periode 2019–2021 was hiervoor reeds € 1 miljard extra beschikbaar gesteld.5
Vanwege de toegenomen financiële druk bij gemeenten is besloten het accres te bevriezen voor 2020 en 20216 en is de oploop in de opschalingskorting voor gemeenten in de jaren 2020 en 2021 incidenteel geschrapt.
Op het gebied van Jeugdzorg wordt op dit moment met de VNG gesproken over de opvolging van de uitkomsten van het onderzoek naar de gemeentelijke uitgaven in de jeugdzorg. Daarbij is de stuurgroep maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet aan de slag gegaan met het uitwerken van maatregelen (binnen en buiten de Jeugdwet). Besluitvorming over een structurele oplossing in termen van aanpassing in het stelsel vanaf 2022 en benodigd budget zal aan een volgend kabinet zijn. Hierover is uw Kamer op 18 december geïnformeerd.7
Het kabinet spreekt in februari en maart 2021 op bestuurlijk niveau met gemeenten over de mogelijkheden om de financiële tekorten bij gemeenten in de verschillende domeinen terug te dringen.
Wat vindt u ervan dat dit de gevolgen zijn van de decentralisatie van 2015?
Voor de jeugdzorg laten de uitkomsten van het AEF-onderzoek zien dat gemeenten in een paar jaar tijd na de decentralisatie fors meer zijn gaan uitgeven aan jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering. De uitkomsten van het onderzoek worden bestuurlijk gewogen in het licht van de door betrokken partijen verrichte inspanningen en afgesproken bestuurlijke maatregelen. Bij de bestuurlijke weging zullen de maatregelen uit de stuurgroep maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet betrokken worden. De bestuurlijke weging moet op basis van onderzoek een antwoord geven op de vraag hoe de omvang van het tekort via een combinatie van middelen en maatregelen het hoofd kan worden geboden.
Voor de maatschappelijke opvang en beschermd wonen speelt dat het aantal daklozen afgelopen jaren sterk is toegenomen en dat de woningmarkt steeds sterker is verkrapt, hetgeen van invloed is op de instroom bij de opvang maar ook problemen oplevert voor de uitstroom uit de opvang en beschermd wonen. Dat zijn maatschappelijke ontwikkelingen die niet eenzijdig zijn terug te voeren op de decentralisaties. Voor de wijze waarop deze problemen aangepakt worden verwijs
ik naar de brede aanpak «Een (t)huis, een toekomst»(waarvoor voor de jaren 2020 en 2021 een financiële impuls ter beschikking is gesteld van 200 miljoen euro) en naar het actieprogramma Dak- en Thuisloze jongeren8.
Gemeenten ontvangen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een gebundelde uitkering (BUIG) voor het bekostigen van de uitkeringen in het kader van de Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 (levensonderhoud startende ondernemers) en voor de inzet van loonkostensubsidie. Het verdeelmodel waarmee de BUIG werkt, is veelal op basis van gegevens van twee jaar terug. Er zit dus enige vertraging in. Hier staat wel tegenover dat wanneer mensen weer uitstromen uit een instelling, ook dit met vertraging doorwerkt in de gemeentelijke bijdrage voor de BUIG.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat iedere gemeente nu uit subjectief belang zorgvragers naar elders stuurt zodat ze minder hoeven te betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet acceptabel dat een gemeente met als doel kosten te vermijden een zorgvrager naar een andere gemeente doorstuurt. De aanpassing van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet en bij beschermd wonen leidt tot een eerlijker verdeling van de financiële middelen over gemeenten en vermindert ongewenste financiële prikkels. Zie daartoe antwoord 7.
Wat heeft u na de waarschuwing van het Centraal Planbureau dat er een perverse prikkel bestond voor gemeenten om zo weinig mogelijk zorgplekken te hebben, gedaan om dit probleem het hoofd te bieden?
Het CPB concludeert dat het risico op afwenteling kan worden beperkt door de gemeente waar een cliënt vandaan komt, mee te laten betalen. Deze optie strookt met het beoogde doel van de verdere decentralisatie, omdat herkomst- noch opvanggemeente een prikkel heeft om een cliënt onnodig lang in beschermd wonen te houden. Dat bevordert volgens het CPB de kritische afweging tussen intramuraal beschermd wonen en ambulante begeleiding. Rijk en gemeenten willen dit probleem oplossen door voor beschermd wonen het woonplaatsbeginsel in te voeren, waardoor de herkomstgemeente verantwoordelijk wordt voor beschermd wonen voor haar inwoners.
Deelt u de mening dat dit onderzoek aantoont dat er meer centrale bekostiging nodig is? Waarom wel/niet?
Uitgangspunt van de huidige financiering van de Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning is dat de jeugdzorg en beschermd wonen dichtbij de cliënten moeten worden georganiseerd en decentraal worden gefinancierd. Dit vanuit het idee dat daar ook het best zicht is op de problematiek en passende zorg, ondersteuning en oplossingen geboden kunnen worden. Het door Investico en EenVandaag geconstateerde afschuifgedrag toont in eerste instantie aan dat de ongewenste financiële prikkels die leiden tot dit afschuifgedrag in de jeugdzorg en binnen beschermd wonen moeten worden aangepakt.
Dat laat onverlet dat gemeenten in de jaren na de decentralisatie fors meer zijn gaan uitgeven aan jeugdhulp, jeugdreclassering en jeugdhulp. Ter voorbereiding op de naderende kabinetsformatie gaat het kabinet met de VNG in gesprek over de uitkomsten van het AEF-onderzoek. In deze bestuurlijke weging worden de uitkomsten van het onderzoek gezamenlijk besproken en gewogen. Bij deze weging worden eveneens betrokken de door partijen verrichte inspanningen om een beter, effectiever en efficiënter jeugdhulpstel te bewerkstelligen en eerder afgesproken bestuurlijke maatregelen en de uitkomsten van andere onderzoeken betrokken. Besluitvorming over een structurele oplossing in termen van benodigd budget en aanpassing in het stelsel vanaf 2022 zal aan een volgend kabinet zijn.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat voorkomen wordt dat zorgvragers als postpakketjes worden verschoven naar een andere gemeente terwijl adequate hulp geboden is?
Begin 2020 is het wetsvoorstel tot wijziging van de definitie van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet aangenomen. In de nieuwe definitie van het woonplaatsbeginsel wordt de financieel verantwoordelijke gemeente bepaald op basis van de woonplaats voorafgaande aan een zorgtraject met verblijf. Dit leidt tot een eerlijkere verdeling van de financiële lasten voor gemeenten en meer continuïteit van zorg, want dezelfde gemeente blijft gedurende het verblijf verantwoordelijk. Ook is er voor de gemeente een stimulans om te investeren in preventie en eigen regionale voorzieningen. De nieuwe definitie wordt 1 januari 2022 ingevoerd.
In het kader van de doordecentralisatie van beschermd wonen hebben Rijk en VNG zich uitgesproken voor het invoeren van het woonplaatsbeginsel voor beschermd wonen per 1 januari 20239. Er zal daartoe een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer worden ingediend. Daarmee wordt geregeld dat de (laatst bekende) gemeente waar de cliënt woonachtig is, verantwoordelijk is voor de verstrekking van beschermd wonen, ongeacht of het beschermd wonen in de eigen woonplaats of elders plaatsvindt. Het nieuwe woonplaatsbeginsel in beschermd wonen zorgt ervoor dat de afweging wat de beste plek is voor het herstel van de cliënt niet meer wordt belast met de vraag wie er moet betalen.
Met het (her)definiëren van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet en bij beschermd wonen wordt gekomen tot een eerlijker financiële verdeling van middelen en worden ongewenste prikkels vermindert.
Bij de maatschappelijke opvang zijn maatregelen genomen om de landelijke toegankelijkheid te verbeteren.10 Op basis van de uitkomsten van de evaluatie van de doordecentralisatie van beschermd wonen (waaronder de invoering van het woonplaatsbeginsel) zal in 2025 worden bezien of ook bij de opvang doordecentralisatie wenselijk is.
Zorgcowboys die gemeenten op kosten jagen |
|
John Kerstens (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zorgcowboys jagen gemeenten op kosten»?1
Ja.
Ziet u dat er zorgcowboys actief zijn die mensen verslepen over het hele land om zorgboerderijen te beginnen in bijvoorbeeld Oost-Groningen?
Ik heb geen signalen ontvangen dat dergelijke aanbieders actief cliënten overbrengen naar (jeugd)instellingen over het hele land. Ook de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft hierover geen signalen of meldingen ontvangen.
Bij uithuisplaatsing is het uitgangspunt dat de jeugdigen zoveel mogelijk in het eigen sociale netwerk worden geplaatst. Is dit niet mogelijk en is bijvoorbeeld een acute plaatsing nodig, dan komt het voor dat jeugdigen door plaatsende instanties buiten de regio worden geplaatst in pleeggezinnen, in gezinshuizen of soms ook, en mede afhankelijk van de problematiek, in residentiële jeugdinstellingen. Dit gebeurt overigens altijd in overleg met de ouders en de jeugdige zelf. Het plaatsingsproces is erop gericht om lange wachtlijsten te voorkomen en om goede en adequate zorg te kunnen bieden.
Ziet u dat dit ook speelt bij jeugdzorginstellingen? Is dit een van de redenen waarom jongeren eindeloos op wachtlijsten staan en ondermaatse zorg krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat negen op de tien gemeenten te weinig geld hebben voor bijstand, jeugdzorg en opvang? Bent u bereid hierover in actie te komen?
De zorg over de financiële situatie van gemeenten wordt herkend. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer hier op 16 december over geïnformeerd.2 De Minister van BZK heeft, samen met de andere betrokken bewindspersonen, veel aandacht voor de problematiek en is op de verschillende onderwerpen uitvoerig met VNG en gemeenten in gesprek. De afgelopen periode heeft het kabinet zich ingespannen gemeenten financieel te ondersteunen bij de uitvoering van hun taken. Dit heeft geleid tot het volgende:
Met betrekking tot de financiële impact van de coronacrisis heeft het kabinet compensatiemaatregelen getroffen voor de extra kosten en gederfde inkomsten. Er zijn extra middelen vrijgemaakt voor gemeenten met betrekking tot bijstand, re-integratie van bijstandsgerechtigden, bijzondere bijstand en schuldhulpverlening.3
Daarnaast zijn extra middelen beschikbaar gekomen voor Veilig Thuis, Vrouwenopvang (€ 52,6 miljoen structureel) en Dak- en Thuislozen (€ 200 miljoen voor de 2020 en 2021).
Ook is de reeks van de tijdelijke extra middelen voor jeugd ad € 300 miljoen verlengd naar 2022.
Vanwege de toegenomen financiële druk bij gemeenten is besloten het accres te bevriezen voor 2020 en 20214 en is de oploop in de opschalingskorting voor gemeenten in de jaren 2020 en 2021 incidenteel geschrapt.
Op het gebied van Jeugdzorg wordt op dit moment met de VNG onder meer gesproken over de uitkomsten van het onderzoek naar de gemeentelijke uitgaven in de jeugdzorg. Daarbij is de stuurgroep maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet aan de slag gegaan met het uitwerken van maatregelen (binnen en buiten de Jeugdwet). Besluitvorming over een structurele oplossing in termen van aanpassing in het stelsel vanaf 2022 en benodigd budget, zal aan een volgend kabinet zijn. Hierover is uw Kamer op 18 december geïnformeerd.5
Daarnaast wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de financiële positie en de effecten op het voorzieningenniveau. In maart 2021 volgt bestuurlijk overleg over thema’s die de gemeentefinanciën raken en de mogelijkheden om tekorten terug te dringen, waaronder de jeugdzorg.
Specifiek met betrekking tot de vraag rond de gemeente Tynaarlo en de aanvullende kosten van mensen die uitstromen uit GGZ-instellingen het volgende. In het kader van de doordecentralisering van beschermd wonen is het voornemen bij wet het woonplaatsbeginsel voor beschermd wonen in te voeren. Indien mensen uitstromen uit een GGZ-instelling in beschermd wonen, betekent dit dat de herkomstgemeente, ofwel de gemeente waar de cliënt zijn woonplaats had voordat hij/zij werd opgenomen in de GGZ-instelling, verantwoordelijk is voor het beschermd wonen. Daarnaast wordt verwacht dat als gevolg van de doordecentralisering van beschermd wonen naar alle gemeenten, cliënten vaker in hun eigen woongemeente van passende ondersteuning kunnen worden voorzien en in de eigen gemeente kunnen blijven wonen. Ook dat zorgt voor een betere verdeling van lasten tussen gemeenten.
De kosten van uitkeringen worden ondervangen door de gebundelde uitkering (BUIG). Het verdeelmodel waarmee de BUIG werkt, is veelal op basis van gegevens van twee jaar terug. In recent onderzoek naar de nieuwe verdeling van gemeentefonds is gekeken naar de mogelijkheid een verdeelmaatstaf in te voeren die rekening houdt met de aanwezigheid van zorginstellingen.6 Uit dit onderzoek bleek dat dit lastig te operationaliseren is, omdat niet alle zorginstellingen in dezelfde mate tot extra kosten leiden en niet duidelijk is in hoeverre de invloed van zorginstellingen zich beperkt tot de gemeentegrenzen. Omdat het gemeentefonds een verdeelsystematiek hoort te hebben die voor alle gemeenten passend is en omdat de invloed van een zorginstelling op de gemeentelijke uitgaven dus per situatie kan verschillen, kan een maatstaf met zulke specifieke kenmerken niet opgenomen worden in het verdeelmodel van het gemeentefonds.
Ziet u dat in Tynaarlo de gemeente onvoldoende financiële middelen heeft om de aanvullende kosten van mensen uit GGZ-instellingen te dragen? Deelt u de mening van de wethouder dat dit fouten in de wet zijn? Bent u bereid de wet aan te passen?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat bij besluiten over de bouw van sociale huurwoningen hetzelfde probleem speelt? Hoe kan het dat ook daar gemeenten soms geen betaalbare huizen willen bouwen, omdat ze bang zijn op te draaien voor de sociale voorzieningen en daarvoor van het Rijk te weinig middelen krijgen?
Het beeld dat gemeenten geen betaalbare sociale huurwoningen willen bouwen, komt niet overeen met het groot aantal aanvragen voor vermindering van de verhuurderheffing bij nieuwbouw van deze woningen. Het gaat om in totaal 150.000 sociale huurwoningen die de komende vijf jaar gebouwd worden. De aanvragen komen uit heel Nederland. Gemeenten hebben voor de bouw van deze woningen vergunningen verleend of toegezegd.
Om de bouw van woningen voor met name kwetsbare groepen, zoals mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang, beschermd wonen, en andere spoedzoekers op de woningmarkt, te bevorderen heeft de Minister van BZK vorig jaar en dit jaar € 50 miljoen beschikbaar gesteld voor de tijdelijke stimulans huisvesting kwetsbare doelgroepen. Daarmee wordt de realisatie van concrete woningbouwprojecten ondersteund. Aanvullend is in de volkshuisvestelijke prioriteiten van de corporatiesector bijzondere aandacht besteed aan deze groepen. Corporaties dienen deze prioriteiten in hun bod op het gemeentelijk woonbeleid (woon(zorg)visie) mee te nemen waarna zij prestatieafspraken maken.
Erkent u dat dit komt doordat het kabinet onvoldoende middelen beschikbaar stelt en gemeenten financieel in de touwen hangen?
Gemeenten hebben bij de uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo2015 de wettelijke taak om inwoners die niet zelfredzaam zijn of een psychosociale stoornis hebben jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering en/of maatschappelijke ondersteuning aan te bieden. Het is aan de gemeente te bepalen in welke mate ondersteuning uit het sociaal netwerk volstaat en/of aanvullende voorzieningen nodig zijn.
Begin 2020 is het wetsvoorstel tot wijziging van de definitie van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet aangenomen. In de nieuwe definitie van het woonplaatsbeginsel wordt de financieel verantwoordelijke gemeente bepaald op basis van de woonplaats voorafgaande aan een zorgtraject met verblijf. Dit leidt tot een eerlijkere verdeling van de financiële lasten voor gemeenten en meer continuïteit van zorg, want dezelfde gemeente blijft gedurende het verblijf verantwoordelijk. Ook is er voor de gemeente een stimulans om te investeren in preventie en eigen regionale voorzieningen. De nieuwe definitie wordt 1 januari 2022 ingevoerd.
In het kader van de doordecentralisatie van beschermd wonen hebben Rijk en VNG zich uitgesproken voor het invoeren van het woonplaatsbeginsel voor beschermd wonen per 1 januari 2023. Er zal daartoe een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer worden ingediend. Daarmee wordt geregeld dat de woonplaats van de cliënt verantwoordelijk is voor de verstrekking van beschermd wonen, ongeacht of het beschermd wonen in de eigen woonplaats of elders plaatsvindt. Het nieuwe woonplaatsbeginsel in beschermd wonen zorgt ervoor dat de afweging wat de beste plek is voor het herstel van de cliënt niet meer wordt belast met de vraag wie er moet betalen. Met het (her)definiëren van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet en bij beschermd wonen worden de prikkels tot afschuifgedrag weggehaald. Bij de maatschappelijke opvang zijn maatregelen genomen om de landelijke toegankelijkheid te verbeteren7.
Zie verder ook de beantwoording van vraag 4.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat gemeenten steeds meer genoodzaakt zijn zorgbehoevenden te weren?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle mensen die zorg nodig hebben deze ook krijgen en zij geen speelbal worden van het gebrek aan financiering vanuit het Rijk?
Zie antwoord vraag 7.