Het bericht dat het percentage kinderen zonder zwemdiploma is verdubbeld |
|
Michiel van Nispen |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek Zwemvaardigheid 2022: Inzicht in het zwemdiplomabezit van kinderen van het Mulier Instituut, waaruit blijkt dat het aantal kinderen zonder zwemdiploma de afgelopen vier jaar is verdubbeld?1
Uiteraard vind ik het zeer zorgelijk dat minder kinderen hun zwemdiploma behaald hebben. Dat is namelijk een belangrijke voorwaarde om een leven lang veilig te recreëren op en om het water.
Wat is uw reactie op het feit dat kinderen uit een gezin met een laag inkomen ruim twaalf keer zo vaak geen zwemdiploma hebben dan kinderen uit een gezin met een hoog inkomen?
Dat is onwenselijk omdat ieder kind de mogelijkheid zou moeten hebben zich veilig in en om het water te begeven.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat er zulke enorme klasseverschillen zijn op het gebied van zwemveiligheid? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om deze verschillen op te heffen?
Ieder kind zou zwemvaardig moeten kunnen zijn, ongeacht de financiële draagkracht van de ouders. Aangezien de problematiek niet eenduidig2 is, zijn oplossingen vanuit verschillende kanten vereist. Waar mogelijk initieer en ondersteun ik initiatieven om de drempels voor deze doelgroep weg te nemen. Enkele voorbeelden van de huidige inzet:
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat de afname van het aantal kinderen met een zwemdiploma die sinds de coronapandemie is ontstaan wordt teruggedraaid?
De gerapporteerde cijfers beschrijven de situatie in 2022, kort na de beperkingen van de coronapandemie. Ik weet dat sindsdien hard gewerkt is om de wachtlijsten voor zwemles in te korten en de achterstanden weg te werken in de branche3. Ik ben continu in gesprek met de branche om oplossingen te bedenken hoe de achterstanden ingelopen kunnen worden.
De prioriteiten zijn daarbij het tegengaan van het tekort aan zwemdocenten en het effectief gebruik van zwemwater, bijvoorbeeld door slimme programmering in zwembaden of het bieden van zwemles kort na schooltijd wanneer het zwembad vaker vrij is.
Ik hoop dat de huidige en toekomstige inspanningen het gedaalde diplomabezit van kort na de coronabeperkingen weer corrigeren.
Bent u het ermee eens dat schoolzwemmen een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren aan het verbeteren van de zwemveiligheid van kinderen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dit te ondersteunen en te stimuleren?
Wanneer kinderen via school leren zwemmen, zou dat een bijdrage kunnen leveren aan de zwemveiligheid van kinderen. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 aangaf, bied ik gemeenten de ruimte om schoolzwemmen (deels) te financieren van middelen uit het sportakkoord. Maar het blijft een keuze die op lokaal niveau gemaakt wordt door het onderwijs en de gemeente.
Op dit moment laat ik onderzoeken wat de totale kosten en vereisten zouden zijn voor het herinvoeren van schoolzwemmen op landelijk niveau. De uitkomsten van dit onderzoek verwacht ik begin 2024 en zal ik u -mits tijdig beschikbaar- toezenden voorafgaand aan het WGO Sport op 12 februari.
De honorering van buurtsportcoaches in Nederland naar aanleiding van diverse wisselingen over dit onderwerp in de Tweede Kamer. |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met (het verslag van) het rondetafelgesprek over bewegingsarmoede, dat de Tweede Kamer op 21 februari jl. georganiseerd heeft?1
Ja, ik ben bekend met het rondetafelgesprek over bewegingsarmoede dat op 21 februari 2022 heeft plaatsgevonden.
Kunt u zich tevens de debatten met de Tweede Kamer herinneren, waarbij uitgebreid is stilgestaan bij de rol en inschaling van buurtsportcoaches?
Ja, ik kan mij deze debatten herinneren. En op basis van deze debatten en uw signalen zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd die input hebben gegeven voor de inmiddels herziene Bestuurlijke afspraken Brede Regeling Combinatiefuncties. Het gaat hierbij om de «Benchmark buurtsportcoaches» van november 20222, de «Evaluatie Brede Regeling Combinatiefuncties»3 en de jaarlijkse voortgangsrapportages Brede Regeling Combinatiefuncties4 door Mulier Instituut. Bij de beantwoording van onderstaande vragen neem ik de gewijzigde afspraken die betrekking hebben op de arbeidsvoorwaarden mee.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een buurtsportcoach exclusief als docent bewegingsonderwijs in het primair onderwijs (PO) of voortgezet onderwijs (VO) wordt ingezet?
Lokaal maken gemeenten afwegingen voor wie en wat zij de functionarissen die gefinancierd worden uit de Brede Regeling Combinatiefuncties in willen zetten. De buurtsportcoach opereert op het snijvlak van sport, onderwijs, cultuur, zorg, welzijn en andere domeinen waarbij het gaat om mensen in beweging en aan het sporten te krijgen.
In de nieuwe afspraken van de Brede Regeling Combinatiefuncties staat bovendien dat buurtsportcoaches of combinatiefunctionarissen onderwijs, gefinancierd vanuit deze regeling, per 1 januari 2027 geen bewegingsonderwijs meer mogen geven. Zo wordt gestimuleerd dat die combinatiefunctionarissen alleen extra aanbod, buiten onderwijstijd, verzorgen5. Vanaf het moment dat buurtsportcoaches of combinatiefunctionarissen onderwijs geen bewegingsonderwijs meer mogen geven dat gefinancierd wordt vanuit deze regeling, kunnen schoolbesturen vakleerkrachten bewegingsonderwijs betalen uit de lumpsumbekostiging die zij ontvangen.
In de komende jaren dient de inzet van buurtsportcoaches of combinatiefunctionarissen onderwijs voor bewegingsonderwijs door alle gemeenten zichtbaar te worden afgebouwd. Mulier Instituut monitort dit jaarlijks.
En vindt u ook dat een buurtsportcoach die als docent bewegingsonderwijs wordt ingezet ook volgens de CAO PO of VO betaald zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Onder welke cao een buurtsportcoach valt, wordt bepaald door de wijze waarop het werkgeverschap is ingevuld. Een buurtsportcoach die ingezet wordt als vakleerkracht en daarnaast buitenschoolse activiteiten organiseert kan bij de gemeente in dienst zijn of bij een stichting, waarbij zij dan werken volgens de cao Sport of de Cao Sociaal Werk Welzijn & Maatschappelijke dienstverlening.
Bij het realiseren van de doelstellingen van de Regeling vind ik het belangrijk dat de situatie op de werkvloer gelijkwaardig is. Daarom heb ik in de herziene Brede Regeling Combinatiefuncties de volgende afspraak laten opnemen: «Gemeenten en werkgevers volgen het principe van eerlijke beloning, zoals de Fair Practice Code voor cultuur. Dit houdt in dat er wordt gestreefd naar een gelijkwaardige beloning voor functionarissen bij gelijkwaardige inzet, conform cao-afspraken en andere bestaande richtlijnen»6. Dit geldt ook voor de buurtsportcoach die gelijkwaardige werkzaamheden uitvoert als de vakleerkracht.
Kunt u zich herinneren dat bij het rondetafelgesprek bewegingsarmoede door een buurtsportcoach uit Tubbergen werd aangegeven wat de salariële verschillen tussen de CAO sport en de CAO PO waren? Bent u ervan op de hoogte dat niet alleen de CAO sport wordt gebruikt voor buurtsportcoaches, maar zelfs de CAO zwembaden, die nog minder passend is voor de werkzaamheden die een buurtsportcoach doet?2
Ja, ik herinner mij het rondetafelgesprek. Ik ben ervan op de hoogte dat de functionarissen uit de Brede Regeling Combinatiefuncties, waaronder de buurtsportcoaches werkzaam zijn onder verschillende cao’s.
Kunt u in een bijlage bij de beantwoording van deze schriftelijke vragen duidelijk uiteenzetten wat de verschillen tussen de CAO PO, CAO sport en CAO zwembaden zijn? En wat vindt u ervan dat buurtsportcoaches voor hetzelfde werk zo verschillend gewaardeerd worden?
In een bijlage treft u de «Benchmark buurtsportcoaches» aan die in november 2020 door binnen het programma Landelijke Academie Buurtsportcoaches is gemaakt. Deze benchmark is gemaakt voor de vier meest voorkomende cao’s waar een buurtsportcoach mee te maken krijgt. De CAO zwembaden valt hier niet onder. Voor de verdere beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. Hier ga ik in op het belang van gelijkwaardigheid op de werkvloer.
Heeft u cijfers waaruit duidelijk wordt hoeveel jonge enthousiaste buurtsportcoaches de sector verlaten hebben omdat zij van mening waren dat zij op een ongunstige wijze werden ingezet?
Daar heb ik geen specifieke cijfers van. Het is wel bekend dat het vak buurtsportcoaches verder ontwikkeld moet worden om een goed carrièreperspectief te bieden. Samen met Werkgevers in de Sport (WOS) heeft Vereniging Sport en Gemeenten de afgelopen jaren gewerkt aan het verbeteren van het carrièreperspectief van de buurtsportcoaches (en andere functionarissen die door de Brede Regeling Combinatiefuncties worden gefinancierd). Dit gebeurt binnen het programma Landelijke Academie Buurtsportcoaches wat ook na de herziening van de regeling is voortgezet.
In de Brede Regeling Combinatiefuncties heb ik de volgende afspraak opgenomen die ervoor zorgt dat gemeenten meer sturen op het carrièrepad van de buurtsportcoaches: «Overeenkomstig het beleid van een leven lang ontwikkelen en het stimuleren van toekomstbestendige inzetbaarheid van werkenden, is het wenselijk dat gemeenten met werkgevers afspraken maken over de scholing en de arbeidsvoorwaarden van de medewerkers. Hierbij dient 2% van de lokale middelen beschikbaar te zijn voor opleidingen en het versterken van de kwaliteit van functionarissen. Voor buurtsportcoaches specifiek is hier het carrièrepad voor ontwikkeld»8.
Daarnaast wordt in de Human Capital Agenda Sport gewerkt aan een gezond arbeidsmarktbeleid voor de sportsector. Het werken als buurtsportcoach is hier ook onderdeel van.
Bent u bereid om via de VNG en de PO Raad het signaal aan gemeenten en scholen af te geven dat buurtsportcoaches die in het onderwijs werken via de CAO PO gehonoreerd moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit voor 1 januari 2024 communiceren?
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 4 wordt de cao waaronder een buurtsportcoach valt, bepaald door de wijze waarop het werkgeverschap is ingevuld. Door verschillende afspraken op te nemen in de Brede Regeling Combinatiefuncties waaraan ik refereer in de beantwoording van de vragen 4, 6 en 7 kunnen gemeenten meer sturen op een gelijkwaardige beloning en een carrièreperspectief voor buurtsportcoaches. Het door u gevraagde signaal kan ik om die reden niet afgeven.
Het functioneren van de arbeidswetgeving in de vrije culture sector |
|
Sjoerd Warmerdam (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat in de vrije cultuursector, zoals de musicalsector, arbeidsrechten regelmatig worden geschonden en dat er grote verschillen in arbeidsvoorwaarden zijn tussen de gesubsidieerde- en vrije cultuursector?
Het is mij bekend dat er in de culturele sector (verschillen in) de arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden zijn die door werkers niet altijd als wenselijk worden ervaren in de vrije culturele sector. Het (generieke) arbeidsmarktpakket van dit kabinet is gericht op de hervorming van de arbeidsmarkt, waardoor ook de arbeidsmarktomstandigheden binnen de vrije cultuursector zich positief kunnen ontwikkelen.1
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voert daarnaast specifiek beleid om de gehele culturele en creatieve sector te stimuleren om tot een eerlijkere beloning en betere arbeidsvoorwaarden te komen. Om dit te bewerkstelligen wordt over de breedte van de sector de sociale dialoog tussen werkgevers en werkenden gestimuleerd. Hoewel vanuit het Rijk meer directe sturing mogelijk is op het Rijksgesubsidieerde deel van de cultuursector dan bij de vrije cultuursector, geldt in beide gevallen dat het aan de werknemers en werkgevers is om collectieve afspraken te maken over eerlijke beloning en betere arbeidsvoorwaarden. Het Ministerie van OCW ondersteunt Platform ACCT om dit te faciliteren. Het Rijksgesubsidieerde deel heeft extra verplichtingen rond werkgeverschap, bijvoorbeeld omdat ze de fair practice code, een leidraad voor eerlijk werkgeverschap, moeten onderschrijven. Daarnaast moeten culturele instellingen in de basisinfrastructuur zich vanaf 2025 verbinden aan collectieve tariefafspraken. Daarmee wordt een voorbeeld gesteld aan de rest van de sector.
Herkent u het signaal dat veel mensen in de vrije culture sector zich niet aan kunnen of willen sluiten bij een vakbond uit angst dat dit negatieve consequenties heeft voor hun werkzekerheid? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om daar verandering in aan te brengen?
Ondanks dat ik geen eerder signaal heb ontvangen over negatieve gevolgen van het aansluiten bij een vakbond is het niet ondenkbaar dat dit zorgen opwekt bij werknemers in de vrije culturele sector. Ik vind dat niet wenselijk. Het uitgangspunt, ook in de vrije culturele sector, is dat werknemers en freelancers zich kunnen aansluiten bij een vakvereniging die hun belangen behartigt, zonder dat zij hoeven te vrezen voor negatieve consequenties. Vakbondsleden hebben ontslagbescherming. Ingevolge artikel 7:670 lid 5 BW kan de werkgever de arbeidsovereenkomst niet opzeggen wegens het lidmaatschap van een werknemersvereniging.
Indien de werkgever toch in strijd met het opzegverbod handelt kan de werknemer binnen twee maanden na het eindigen van de arbeidsovereenkomst een verzoek indienen bij de kantonrechter op grond van art. 7:681 lid 1 sub b BW, tot vernietiging van de opzegging en loondoorbetaling en wedertewerkstelling. In plaats daarvan kan de werknemer ook de kantonrechter verzoeken om een billijke vergoeding toe te kennen. Ik vind het daarom belangrijk te benadrukken dat ook werknemers in de vrije culturele sector zich vrij moeten voelen om zich aan te sluiten bij een vakbond.
Het Platform ACCT en de Fair Practice Code zijn goede voorbeelden van getroffen maatregelen die aantonen dat de verschillende actoren binnen de vrije culturele sector bereid zijn zich gezamenlijk in te zetten voor goede arbeidsvoorwaarden en omstandigheden in de creatieve en culturele sector. Het is ook belangrijk dat de werkgevers in de sector dit zelf uitdragen.
Herkent u het signaal vanuit de sector dat vervanging van een acteur vaak lastig is, waardoor werkers onder hoge druk worden gezet om toch te werken bij ziekte of blessure, met alle negatieve gevolgen voor de mentale en fysieke gezondheid van dien? Welke rol voor de Nederlandse Arbeidsinspectie ziet u hierin?
Genoemde situaties zijn voorstelbaar, maar ik heb daarover geen specifieke signalen ontvangen. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is de werkgever verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving. De werkgever is verplicht om in de Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) arbeidsrisico’s op het terrein van fysieke en mentale belasting, zoals werkdruk, in kaart te brengen. Vervolgens maakt de werkgever, samen met de werknemers, een plan van aanpak voor het beheersen van deze risico’s.
De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt toezicht op de verantwoordelijkheid van de werkgever over een gezonde en veilige werkomgeving en doet dat risicogericht en programmatisch. Dit betekent dat de Arbeidsinspectie kijkt naar het beleid bij een bedrijf of organisatie. Indien de Nederlandse Arbeidsinspectie tijdens het uitvoeren van een controle vaststelt dat een werkgever onvoldoende maatregelen heeft genomen om gezondheidsrisico’s op de werkvloer te voorkomen, wordt er een eis tot naleving gegeven. Als bij herinspectie blijkt dat er geen gevolg is gegeven aan de eis tot naleving, kan als sluitstuk op het toezicht een bestuurlijke boete volgen. Het volledig ontbreken van een RI&E is overigens een direct beboetbare overtreding waarbij de boete kan oplopen tot € 4.500,–. Incidenten en zorgen rondom ongezonde of onveilige werksituaties voor werkenden kunnen gemeld worden bij de Nederlandse Arbeidsinspectie.2
Bent u bekend met het feit dat werkers in sectoren die qua karakter sterk afhangen van projectmatig (flex)werk, zoals de musicalsector, door de huidige arbeidswetgeving zowel een vast contract mislopen, als werk mislopen, dankzij de ketenbepaling?
Het is bekend dat partijen de ketenbepaling, zoals bedoeld in artikel 7:668a BW, soms als problematisch wordt ervaren. De ketenregeling houdt in dat er binnen een bepaalde periode drie tijdelijke arbeidsovereenkomsten aan de werknemer kunnen worden aangeboden. Met de ketenbepaling wil het kabinet voorkomen dat structureel werk in permanente tijdelijkheid wordt vervuld.
Het doel van de ketenbepaling is ervoor zorgdragen dat werknemers die werken op basis van een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd, uiteindelijk een vast contract krijgen.
Er is een aantal specifieke maatregelen genomen door de regering die tegemoet komen aan deze zorgen. Ten eerste is in de «Wet arbeidsmarkt in balans» de wettelijke termijn van die vaste periode uit de ketenregeling gewijzigd van twee jaar naar drie jaar. Bij de vierde aangeboden arbeidsovereenkomst of na een periode van drie jaar moet de werkgever een vast contract aanbieden aan de werknemer. Ten tweede is het ook mogelijk om niet een reeks van tijdelijke contracten aan te gaan, maar één langjarig tijdelijk contract. Voor een langjarig project zou één tijdelijk contract van vier of vijf jaar ook uitkomst kunnen bieden. Deze bescherming vormt een zeer belangrijke waarborg voor de belangen van werknemers en draagt bij aan de welzijnsaspecten van de Nederlandse arbeidsmarkt. Daarom is het belangrijk dat deze wettelijke bescherming blijft bestaan.
Bent u bekend met het feit dat de huidige wetgeving niet als geschikt wordt gezien door mensen die werkzaam zijn in de culture sector en bijvoorbeeld de ketenbepaling vooral gezien wordt als een beperking op werk?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven hebben werkgevers binnen de culturele sector de mogelijkheid om op diverse manieren invulling te geven aan hun arbeidsrelatie. Werkgevers kunnen maximaal drie tijdelijke contracten aanbieden en zij zijn vrij om met de looptijd van die contracten in te spelen op de duur van het werk binnen hun organisatie. Ook kunnen ze een projectcontract van lange duur aangaan als het werk daarom vraagt. Daarom vindt het kabinet dat werkgevers voldoende ruimte wordt geboden om in te spelen op wisselingen in werkaanbod, ook in de culturele sector.
Een uitzondering op de ketenbepaling zou de beschermingsmechanismen voor werknemers binnen de sector kunnen verminderen. Juist in situaties als in de culturele sector waarin werknemers relatief kwetsbaar zijn, is zo’n bescherming belangrijk. De inzet van het kabinet is om duurzame arbeidsrelaties te bevorderen. Het is van belang dat deze wettelijke bescherming blijft bestaan voor werknemers, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om, eventueel samen met de Nederlandse Arbeidsinspectie, in gesprek te gaan met de sector en de werkers in deze sector, om zo te kijken hoe de arbeidsomstandigheden in deze sector verbeterd kunnen worden, zodat deze mensen op een eerlijke en veilige manier kunnen bijdragen aan een sterke vrije culturele sector?
Het is van groot belang de dialoog met én binnen de sector te voeren om de arbeidsomstandigheden in de sector te verbeteren. Als gevolg van de Arbeidsmarktagenda is het platform ACCT in het leven geroepen. Deze organisatie, die wordt ondersteund door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, is opgericht voor het blijvend versterken van de arbeidsmarkt van de culturele en creatieve sector door de sociale dialoog te faciliteren tussen vertegenwoordigers van sociale partners, andere belangbehartigers en overheden. Juist daar zou het gesprek over de verbetering van arbeidsvoorwaarden gevoerd moeten worden nu de belangrijkste actoren binnen het platform ACCT al aanwezig zijn. Binnen het platform ACCT vindt dit gesprek al plaats.
Het afgelasten van diverse Sinterklaasintochten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Sinterklaasintocht in het Overijsselse dorpje Enter dit jaar niet door gaat omdat het organisatiecomité dit heeft besloten uit angst voor acties door Kick Out Zwarte Piet (KOZP)?1 Bent u voorts bekend met het feit dat in Rijswijk burgemeester Huri Sahin geen vergunning verleent aan de organisatie die op 25 november een sinterklaasintocht met zwart geschminkte pieten wil houden, dit omdat de burgemeester oordeelt dat de openbare orde en veiligheid niet gewaarborgd kunnen worden bij de optocht die vanuit burgers werd geïnitieerd?2
Ja, het is mij bekend dat in Enter en Rijswijk demonstratieve acties waren aangekondigd door KOZP rondom de intocht van Sinterklaas en dat de eerder geplande intochten daar niet zijn doorgegaan.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat de dwingelandij-terreur van KOZP en die andere radicale groep, Extinction Rebellion, de oer-Hollandse Sinterklaastraditie om helemaal om zeep helpen? Zo ja, hoe gaat u deze oer-Hollandse traditie beschermen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik ben van mening dat KOZP en Extinction Rebellion net als een ieder gebruik mogen maken van hun vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van demonstreren. Het is aan het lokale gezag om dit in goede banen te leiden.
Deelt u de mening dat we in plaats van Sinterklaasintochten afgelasten, organisaties die dreigen met ongeregeldheden moeten aanpakken, moeten isoleren en weghouden van kinderen? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Het is mij bekend dat KOZP wilde demonstreren tijdens de intocht van Sinterklaas. Dit is toegestaan. Het is mij niet bekend dat zij hebben gedreigd met geweld of ongeregeldheden.
Krijgen clubs als KOZP en Extinction Rebellion subsidie? Zo ja, moet dat niet meteen stoppen, daar clubs namelijk keer op keer onze samenleving ontwrichten? Graag een gedetailleerd antwoord.
Uit het openbare overzicht van het Ministerie van Financiën, dat inzichtelijk maakt welke partijen middelen hebben ontvangen uit de Rijksbegroting, blijkt dat KOZP en Extinction Rebellion op de meest recente peildatum (ultimo 2022) geen middelen hebben ontvangen van de Rijksoverheid.3
Zijn er andere manieren die u weet om maatschappij ontwrichtende organisaties, zoals KOZP en Extinction Rebellion, aan te pakken? Zo ja welke en wilt u deze manieren gaan inzetten? Graag een gedetailleerd.
KOZP en Extinction Rebellion hebben net als iedere andere organisatie recht op vrijheid van vereniging. Deze vrijheid kan alleen door de rechter worden ingeperkt, als Minister heb ik hierin geen rol. Zolang deze organisaties vreedzaam demonstreren vallen hun acties ook onder de bescherming van het demonstratierecht. Dat betekent niet dat alles is toegestaan, de burgemeester kan demonstraties beperken als dat noodzakelijk is. Ook is demonstreren geen vrijbrief voor wetsovertredingen.
Het niet doorgaan van amateur wielrenwedstrijden |
|
Harmen Krul (CDA), Inge van Dijk (CDA), Bart van den Brink (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de column van de heer Zonneveld in het Algemeen Dagblad?1
Ja. Ik heb kennisgenomen van de column van de heer Zonneveld in het Algemeen Dagblad. Ik ben bekend met het feit dat de politie motoragenten veelal moet inzetten voor andere taken zoals het begeleiden, beveiligen, bewaken en beschermen van personen. Hierdoor kunnen substantieel minder motoragenten worden ingezet voor de begeleiding van wielerwedstrijden. Dit vind ik, als Minister voor Langdurige Zorg en Sport, erg spijtig.
Verder wil ik benoemen dat ik de oplossingsgerichtheid van de wielersector erg waardeer. De organisatie van een wielerkoers is een samenspel tussen onder andere de organisator, de vergunningverlener en de politie. Om vanuit het perspectief van de veiligheid de wensen van de organisatoren en de mogelijkheden van de politie op elkaar te laten aansluiten is de afgelopen jaren regelmatig contact tussen de organisatoren en de politie. Er worden op nationaal, regionaal en lokaal niveau gezamenlijk afspraken gemaakt en soms wordt een parcours aangepast om de wedstrijden toch op een veilige manier door te kunnen laten gaan met minder politie-inzet.
Herinnert u zich de aangenomen motie waarin de regering verzocht werd samen met de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU) praktische problemen rond de inzet van vrijwillige burgermotorrijders op te lossen en tevens voor het eind van het jaar met een oplossing te komen waarbij zo spoedig mogelijk vrijwillige burgermotorrijders ingezet kunnen worden bij wielerkoersen?2
Ja. In de motie3 wordt de regering opgeroepen om samen met de KNWU praktische problemen rond de inzet van (vrijwillige) burgermotorrijders op te lossen die rijdend aanwijzingen zouden kunnen geven. Samen met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat doen wij wat vanuit onze rol mogelijk en gepast is om bij te dragen aan het oplossen van de problematiek omtrent de inzet van motoragenten bij wielerwedstrijden. Daarbij staat veiligheid altijd voorop. Zoals uw motie verzoekt, heb ik hierover regelmatig contact met de KNWU.
Naast bovengenoemde motie is er nog een motie omtrent deze problematiek4. In het kader van beide moties wordt momenteel een pilot uitgevoerd. In overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat heb ik de opdracht gegeven aan Antea Group om te onderzoeken op welke manier wielerwedstrijden op een verkeersveilige manier plaats kunnen vinden met een verminderde politie-inzet. In augustus 2023 is Antea Group gestart met het interviewen van betrokken partijen, zoals de KNWU, de politie en vrijwillige burgermotorrijders. Daarnaast heeft Antea Group wielerwedstrijden in het parcours bijgewoond om zo een beeld te krijgen van de te onderzoeken situatie. Omdat er momenteel geen wielerwedstrijden georganiseerd worden, zal het onderzoek pas vervolgd worden in 2024.
Herinnert u zich dat u heeft toegezegd de Kamer hierover voor het wetgevingsoverleg Sport (dat op 20 november 2023 zou plaatsvinden) zou informeren over de voortgang van de gesprekken over een oplossing voor de verminderde politie-inzet bij wielerwedstrijden? Wanneer kan de Kamer deze informatie verwachten?3
De uitkomsten van het bovengenoemde onderzoek verwacht ik in de zomer van 2024. Ik ben voornemens het rapport en de inzichten die mijn collega’s van Justitie en Veiligheid en Infrastructuur en Waterstaat en ik hebben opgedaan met mogelijke vervolgstappen met u te delen.
Beseft u dat dit een dossier is dat al vele jaren speelt, aangezien de politie al in 2018 heeft aangegeven mogelijk geen capaciteit meer te hebben voor de begeleiding van amateur wielerwedstrijden? Beseft u dat een mogelijke oplossing voor het probleem – de inzet van burger-motards – in omliggende landen al lange tijd wordt ingezet?
Ja, daarvan ben ik me bewust. In Nederland worden ook al burger motorverkeersregelaars in beperkte mate ingezet, onder toeziend oog van de politie. De wielerrondes die in het voorjaar mogelijk als pilot zullen fungeren zijn nog niet bekend. Hierover worden de gesprekken nog gevoerd. Het onderzoek van Antea Group is erop gericht om te onderzoeken of een uitbreiding van de rol van burger motorverkeersregelaars mogelijk en wenselijk is. Volledigheidshalve zij hierbij opgemerkt dat de wet- en regelgeving in de buurlanden heel anders ingekleed is.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is als amateur wielerwedstrijden in de nabije toekomst alleen nog maar op een afgesloten terrein (bijvoorbeeld volledig afgezette «rondjes om de kerk»; koersen op het afgezette VAM-terrein in Drenthe) kunnen plaatsvinden? Deelt u ook de mening dat het onverteerbaar is als dit het gevolg is van te lang uitstellen door de overheid van het verkennen van de mogelijkheid om burger-motards in te zetten?
Ik kan dit niet helaas voorkomen. Motoragenten zijn in veel gevallen nodig om de wielerwedstrijden te begeleiden en daarmee veiligheid te waarborgen. Op dit moment is slechts een beperkte capaciteit bij de politie hiervoor. Dus als dat betekent dat sommige evenementen niet plaats kunnen vinden of in een andere vorm, omdat het niet op een veilige manier kan, dan is dat zeer spijtig en ook begrijpelijk.
Op dit moment wachten de betrokken ministeries het onderzoek van Antea Group af. Het doel is dat de uitkomsten van het onderzoekinzichten geven in de vraag of en zo ja hoe vrijwillige burgermotorrijders op een veilige manier in kunnen worden gezet bij wielerwedstrijden, ter vervanging van politie.
Klopt het dat er mogelijkheden zijn om in het kader van een proefproject de benodigde tijdelijke ontheffingen te kunnen verlenen voor eventuele pilots met burger-motards bij wielerrondes? Zo nee, waarom niet?
Om een tijdelijk experiment uit te voeren onder de wegenverkeerswet is naast een wetswijziging ook een algemene maatregel van bestuur (AMvB) nodig, waarin het specifieke experiment wordt opgenomen. Een dergelijke AMvB kost gemiddeld een jaar aan voorbereidingstijd (naast de gemiddelde twee jaar voorbereidingstijd voor een wetswijziging). Daarom wordt gekeken om binnen de huidige kaders van een wielerwedstrijd toch een pilot te kunnen doen die voldoende inzicht geeft in de mogelijke inzet van burger motorverkeersregelaars.
Zijn er inmiddels wielerrondes van de KNWU aangewezen als pilot voor het werken met burger-motards? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke wielerrondes zijn dit?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u de komende jaren voorkomen dat nog meer evenementen, wielerkoersen, maar ook heel veel goede-doelenevenementen, zullen moeten worden afgezegd?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken van het (verkennen van) het wijzigen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) om de inzet van burger-motards mogelijk te maken?
De uitkomsten van het onderzoek van Antea Group kunnen een aanleiding zijn om verder te kijken naar de organisatorische en juridische randvoorwaarden. Veiligheid staat voorop, dus is het zaak om eerst de uitkomsten van het onderzoek af te wachten.
Klopt het dat burger-motards thans – noodgedwongen – formeel op basis van artikel 58a van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) op moeten treden als (bevoegde) evenementenverkeersregelaars (waarbij zij vanaf de motor dus geen aanwijzingen mogen geven aan het overige verkeer)? Is het als alternatief van het wijzigen van het RVV 1990 ook mogelijk om in artikel 58a van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW), een vierde soort verkeersregelaar toe te voegen, namelijk de motor-verkeersregelaar, zodat aan die categorie aparte voorwaarden kunnen worden gesteld en bevoegdheden worden toegekend?
Momenteel wordt onderzocht of en hoe burger motorverkeersregelaars verkeersveilig op een veilige manier kunnen worden ingezet, ter vervanging van motoragenten. Het rijdend aanwijzingen kunnen geven wordt daarbij ook onderzocht. Het is namelijk vanzelfsprekend gevaarlijk om rijdend aanwijzingen te geven vanaf een motorfiets waarbij in het geval van een wielerkoers ook nog eens harder wordt gereden dan normaal.
In algemene zin wordt het kader van de Wegenverkeerswet 1994 toegepast voor een wielerwedstrijd. Deze schrijft in artikel 10 voor dat er geen wedstrijden op de openbare weg mogen worden gehouden. Artikel 148 biedt hiervoor een uitzonderingsgrond. Het klopt dat burger motorverkeersregelaars geen wettelijke mogelijkheden hebben om rijdend aanwijzingen te geven. Anderzijds gebeuren er tijdens de koers veel verkeersovertredingen. Denk aan het harder rijden dan de maximumsnelheid, rechts inhalen en over zebrapaden rijden; deze zijn net zo goed als het rijdend aanwijzingen geven niet geregeld. Tegelijkertijd accepteren we deze overtredingen wel omdat ze onder toezicht van de politie, met toestemming van het bevoegd gezag, plaatsvinden. Naar deze gedoogsituatie is eerder onderzoek gedaan door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Waarover de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, mede namens het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, heeft laten weten dat uit het onderzoek blijkt dat deze gedoogsituatie geen gevolgen voor de verkeersveiligheid of voor de renners heeft, zolang de koers wordt beveiligd of de wegen zijn afgesloten6.
We wachten nu eerst de uitkomsten van het lopende onderzoek van Antea Group af. Zoals beschreven bij de beantwoording van vraag 9, kunnen de uitkomsten van het onderzoek een aanleiding zijn om verder te kijken naar de organisatorische en juridische randvoorwaarden. Waarbij uiteraard ook de uitkomsten van de eerder onderzoeken worden meegenomen7.
Het artikel ‘Signalen van institutioneel racisme tegen ambtenaren in zes gemeenten’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit artikel van de NOS op 30 oktober 2023?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw eerste reactie op dit rapport?
Ik heb met verontrusting kennisgenomen van het rapport van het Kennisplatform Inclusief Samenleven over institutioneel racisme door de gemeente als werkgever. Discriminatie en racisme mogen niet worden getolereerd. Ook niet binnen de overheid. Dat staat buiten kijf. Het is van belang dat de overheid hierin een voorbeeldfunctie en een leidende rol heeft. In de Kamerbrief van 25 januari 2023 heeft mijn ambtsvoorganger, op basis van uw eerdere verzoek, de Rijksbrede aanpak voor (institutioneel) racisme binnen de rijksdienst uiteengezet en waar nog welke versterkingen nodig worden geacht.2
Deelt u de mening dat het een schande is dat er sprake is van signalen van institutioneel racisme tegen gemeenteambtenaren met een migratieachtergrond?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren hoe discriminatie niet alleen in de sociale omgangsvormen maar ook in de gemeentelijke procedures voor in- en doorstroom, en beoordeling van ambtenaren is terecht gekomen?
Ik heb geen zicht op de gemeentelijke procedures en sociale omgangsvormen bij gemeenten. In haar eerste voortgangsrapportage van afgelopen december 2023 concludeert de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme wel dat discriminatie een complex en omvangrijk probleem is en dat het beschikbare onderzoek laat zien dat in elke sector waarin het is onderzocht werd vastgesteld. In dat licht verbaast het niet. Maar dat wil niet zeggen dat we moeten accepteren dat discriminatie overal voorkomt. Het aanpakken van discriminatie en racisme is daarom juist van groot belang.
Bent u bereid om standaardprocedures met objectieve criteria vast te stellen voor het bepalen van de in- en doorstroom van gemeenteambtenaren? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun werkgeversbeleid en daarmee ook voor het tegengaan van discriminatie en institutioneel racisme hierbij. Van een aantal gemeenten zoals de G4 is wel bekend dat zij een diversiteits- en anti discriminatiebeleid voeren. Ik beschik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet over bevoegdheden om het beleid van gemeenten op dit gebied te sturen, dat is een verantwoordelijkheid van gemeenten zelf. Het is daarom niet direct aan mij om standaardprocedures met objectieve criteria vast te stellen voor de in- en doorstroom van gemeenteambtenaren.
Wat vindt u ervan dat leidinggevenden aangeven dat men bij het bepalen van promoties en werving en selectie afgaat op «een klik» tussen de werknemers? Vindt u dit een rechtvaardige manier van selectie?
Afgaan op een «klik» vind ik geen goede manier van selecteren. Uit onderzoek van KIS en het TNO blijkt dat werkgevers het bieden van gelijke kansen in werving en selectie en het tegengaan van discriminatie belangrijk vinden. Toch selecteert een meerderheid van werkgevers in belangrijk mate nog altijd op een «klik» met de kandidaten, terwijl juist dan onbewust vooroordelen en stereotiepe beelden een rol kunnen spelen. Objectief werven en selecteren, zo blijkt eveneens uit onderzoek, is een rechtvaardiger manier, waarbij iedereen gelijke kansen krijgt om op basis van functierelevante kennis en competenties beoordeeld te worden. Ook voor de organisatie zelf is het beter om op een objectieve manier te werven en te selecteren. Het levert een breder aanbod van kandidaten op, leidt tot diversere teams en ook tot een betere match. Het Wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie, waarmee uw Kamer op 14 maart 2023 heeft ingestemd, voorziet in het opstellen en toepassen van een objectieve procedure voor werving en selectie. De plenaire behandeling van dit wetsvoorstel in de Eerste Kamer vindt plaats op 27 februari 2024.
Deelt u de conclusie dat er sprake is van vriendjespolitiek in sommige gemeenten, waarbij men bekenden uit eigen kring aanstelt voor functies zonder het volgen van de procedure, en dat gemeenten gebruik maken van schijnvacatures, waarbij van tevoren al bekend is wie de functie gaat vervullen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, deze conclusie deel ik niet. Wel is het zo dat het (h)erkennen van talenten zonder vooroordeel aandacht blijft vragen bij alle werkgevers, dus ook bij gemeenten en ook bij het Rijk. Het is belangrijk dat iedereen een gelijkwaardige kans heeft om aangenomen te worden, en dat maatregelen worden genomen om inclusie en diversiteit te bevorderen en discriminatie bij werven en selecteren te voorkomen.
Hoewel het onder de gemeentelijke autonomie valt om werkgeversbeleid op te stellen, zullen wij daarom in onze contacten met gemeenten en de VNG naar aanleiding van het rapport van KIS wijzen op de aanbevelingen uit het rapport en de noodzaak van inclusief werkgeversbeleid.
Ook de VNG is momenteel met meerdere gemeenten uit het land in gesprek om de behoeften omtrent discriminatie op te halen. Dit zijn gemeenten van verschillende grootte.
Daarnaast geeft Movisie, in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, workshops aan gemeenten over institutioneel racisme en etnisch profileren. Deze workshops worden onder andere gegeven aan ambtenaren werkzaam bij werving en selectie.
Tot slot vinden er gesprekken plaats met het Kennisplatform Inclusief Samenleven, de VNG, BZK en SZW om na te denken over de uitkomsten en aanbevelingen van dit KIS rapport.
Gaat u onderzoeken of er in meer gemeenten sprake is van vriendjespolitiek? Hoe gaat u dit aanpakken?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe wilt u het niet volgen van de juiste procedures aanpakken? Bent u bereid om sancties op te leggen aan leidinggevenden in gemeenten die niet de juiste procedures volgen bij het bepalen van de in- en doorstroom van gemeenteambtenaren, en bij de algehele beoordeling van ambtenaren?
Werkgeversbeleid valt onder de gemeentelijke autonomie. Gemeenten zijn daarmee zelf verantwoordelijk voor hun werkgeversbeleid en daarmee ook voor het tegengaan van discriminatie en institutioneel racisme hierbij. Het is daarom niet aan mij om sancties op te leggen aan leidinggevenden in gemeenten: ik ben niet hun werkgever. Daarnaast vind ik het belangrijker om de oorzaken aan te pakken en te zorgen dat het niet meer voorkomt, dan om sancties op te leggen.
Kunt u een landelijk steun- en meldpunt organiseren waar ambtenaren anoniem terechtkunnen om discriminatie en racisme te melden? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Amsterdam heeft afgelopen december bekendgemaakt dat discriminatie.nl regio Amsterdam, de lokale anti-discriminatievoorziening (ADV), op verzoek van de gemeente een apart meldpunt speciaal voor gemeentemedewerkers heeft ingericht. De gemeente Amsterdam heeft dit gedaan om het melden van discriminatie helder, volgbaar en vindbaar voor de medewerkers te maken. Ik zou, in plaats van een nieuw landelijk steun- en meldpunt, dit voorbeeld willen aanbevelen. De ADV’s voeren deze taak al uit binnen de gemeente en zij zijn bekend met de materie en de wet- en regelgeving.
Het ADV-stelsel zal de komende jaren worden verstevigd en uitgebreid. In de Kamerbrief «Versterking antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s)» heb ik de Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken ten aanzien van dit traject.3
Bent u bereid om gemeenten te verplichten om beleid te ontwikkelen op het gebied van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Werkgevers moeten nu al op grond van de Arbowet een beleid voeren gericht op het voorkomen en beperken van discriminatie als onderdeel van psychosociale arbeidsbelasting (PSA). Discriminatie is een van de arbeidsrisico’s die onder deze verplichting van de werkgever valt. Gemeenten hebben, net als alle werkgevers in Nederland, deze verplichting.
In het Nationaal Programma van de NCDR is wel te lezen dat ik voor de zomer een hoofdlijnenbrief aan uw Kamer zal sturen over de herziening van het stelsel van ADV’s. Dit heeft tot doel de lokale en regionale aanpak van discriminatie te versterken. Het bepalen van de rol van gemeenten bij de aanpak van discriminatie is een aspect van dat traject. In dat kader wordt ook bekeken of het wenselijk en mogelijk is om gemeentelijk antidiscriminatiebeleid verplicht te stellen. De rol van de gemeente als werkgever kan hier ook onderdeel van zijn.
Gaat u gemeenten verplichten om een vertrouwenspersoon aan te stellen waar men terecht kan bij discriminatie en racisme? Zo nee, waarom niet?
Met het Initiatiefwetsvoorstel van GroenLinks «Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met het verplicht stellen van een vertrouwenspersoon» wordt de Arbowet mogelijk aangepast met een wettelijke plicht voor werkgevers om bij meer dan 10 personen een interne of externe vertrouwenspersoon te hebben. Dit voorstel is afgelopen mei aangenomen door de Tweede Kamer en het voorstel ligt nu voor behandeling in de Eerste Kamer. Het kabinet omarmt dit wetsvoorstel.
Bent u bereid om te werken aan een wet die gemeenten verplicht om op te treden bij discriminatie en racisme? Zo nee, waarom niet?
Deze wettelijke verplichting bestaat al. Artikel 5 van de Algemene wet gelijke behandeling bepaalt dat discriminatie bij de arbeid verboden is. Deze wet geldt voor alle werkgevers, ook voor gemeenten. Als zich toch discriminatie voordoet (op de werkvloer, bij de in-, door of uitstroom, bij de arbeidsvoorwaarden of bij de arbeidsomstandigheden) is een werkgever op grond van de vaste oordelenlijn van het College voor de rechten van de mens – die toezicht houdt op de naleving van deze wet – verplicht om klachten daarover zorgvuldig te onderzoeken en behandelen, maatregelen te nemen om een einde te maken aan de discriminatie of ervoor te zorgen dat de discriminatie niet nog eens voorkomt.
De Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen schrijft voor dat gemeenten een ADV moeten hebben die onafhankelijke bijstand verleent aan personen bij de afwikkeling van hun klachten betreffende onderscheid als bedoeld in de gelijke behandelingswetgeving. Daaronder valt ook discriminatie door de gemeente als werkgever. Dit betekent dat gemeenteambtenaren dus al terecht kunnen bij de onafhankelijke ADV als zij discriminatie ervaren op de werkvloer of bij in- en doorstroom in een gemeente. De ADV kan de melder advies en bijstand bieden en zal het gesprek aangaan met de werkgever.
De afwezigheid van de NOS bij vertoning beelden van de aanval op 7 oktober 2023 op de Israëlische ambassade |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Chris Stoffer (SGP) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het initiatief van de Israëlische ambassade om aan een selecte groep journalisten beelden te tonen van de brute aanval op Israëlische burgers op 7 en 8 oktober 2023?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de NOS ondanks een ontvangen uitnodiging daarbij niet aanwezig was?
Ja.
Bent u van mening dat de NOS een sleutelrol zou moeten spelen in een neutrale en evenwichtige nieuwsvoorziening gezien haar positie in het publieke bestel?
Ja, de NOS is als taakomroep van de landelijke publieke omroep verantwoordelijk voor de dagelijkse nieuwsvoorziening en verslaggeving van actuele gebeurtenissen. De NOS is in Nederland de grootste onafhankelijke nieuwsorganisatie en is, samen met andere nieuwsorganisaties, van groot belang voor de nieuws- en informatievoorziening in ons land. Het publiek moet er dan ook op kunnen vertrouwen dat de NOS op onafhankelijke wijze zijn werk doet en de hoogste journalistieke en professionele kwaliteitseisen hanteert zoals die in de journalistieke sector aanvaard en vastgelegd zijn. De NOS is in zijn taakuitoefening onafhankelijk en zelf verantwoordelijkheid voor de keuzes die in dat kader gemaakt worden. De onafhankelijkheid van media en journalistieke organisaties – zowel publieke als commerciële – is in ons land een grondwettelijk vastgelegd grondbeginsel van onze democratische rechtsstaat.
Bent u van mening dat een vertoning van ongecensureerde en onbewerkte beelden een belangrijke bijdrage kan leveren aan een neutrale informatievoorziening en derhalve van belang is voor het werk van (publieke) media en journalistiek?
De NOS is in zijn taakuitoefening onafhankelijk en zelf verantwoordelijkheid voor de keuzes die in dat kader gemaakt worden. De NOS legt verantwoording af over de wijze waarop men verslag doet over de oorlog in Israël en Gaza2 en is hierop aanspreekbaar via onder meer de ombudsman van de NPO.
Bent u op de hoogte van de reden van afwezigheid van de NOS?
Ik ben niet door de NOS op de hoogte gesteld van de reden van afwezigheid. De NOS is onafhankelijk in zijn taakuitvoering. De NOS is op hun werkwijze aanspreekbaar via onder meer de ombudsman van de NPO. Het past mij niet om de werkwijze van de NOS te beoordelen of om de NOS aan te sturen. Om deze reden zal ik dan ook niet over dit onderwerp met de NOS in gesprek gaan.
Zo ja, wat was de reden van afwezigheid?
Zie antwoord vraag 5.
Zo nee, bent u bereid om naar de reden te vragen en die met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de NOS te vragen om de videovoorstelling alsnog bij te wonen, uiteraard in overleg met de ambassade?
Zie antwoord vraag 5.
Past het volgens u bij de verantwoordelijkheid van een nationale omroep om, gezien de gebeurtenissen op 7 en 8 oktober 2023, niet deel te nemen aan een dergelijke ontmoeting die van groot belang is om te begrijpen wat er gebeurt tijdens deze terroristische aanvallen?
Zie antwoord vraag 5.
Staat daarmee wat u betreft de neutraliteit van de NOS ter discussie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De slechte toegankelijkheid voor publiek van het tv-programma Kiespijn. |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht met betrekking tot de slechte toegankelijkheid voor publiek van het tv-programma Kiespijn (NPO) dat rondgaat op X?1
Ja.
Klopt het dat de studio waar het tv-programma Kiespijn wordt opgenomen niet rolstoel toegankelijk is?
Dit is niet juist. Ik heb contact gehad met NPO en de NTR, de omroep die het programma Kiespijn uitzendt. De NTR laat in een schriftelijke verklaring aan OCW weten dat de studio van het tv-programma toegankelijk is voor rolstoelgebruikers. Onder verwijzing naar het bericht op X, verklaart de NTR dat door een vergissing, aan een persoon die gebruikmaakt van een rolstoel, helaas ten onrechte is gecommuniceerd dat de studio niet toegankelijk zou zijn. Dit moet voor diegene een erg vervelende situatie zijn geweest. De NTR heeft het misverstand opgelost en de persoon in kwestie heeft een andere opname van het programma bijgewoond.
Deelt u de mening dat tv-studio’s, waar de NPO gebruik van maakt, fysiek toegankelijk moeten zijn?
Ja. De publieke omroep moet toegankelijk zijn voor iedereen. Dit geldt voor het kunnen gebruiken van het aanbod van de NPO, maar ik vind het ook van belang dat mensen op andere manieren betrokken kunnen zijn bij de publieke omroep. Het bijwonen van een opname van een tv-programma is daar een voorbeeld van.
Kunt u aangeven hoeveel tv-studio’s de NPO in gebruik heeft en hoe toegankelijk deze studio’s zijn?
Er is geen lijst voorhanden van alle studio’s die op dit moment in gebruik zijn door de publieke omroep. Ik kan u daarom geen exact aantal geven. Wel heeft het College van Omroepen (Hierna: CvO) een uitvraag gedaan onder de omroepen naar de toegankelijkheid van de studio’s die op dit moment bij hen bekend zijn. Hiervan is het ministerie per brief op de hoogte gesteld. Het CvO geeft aan alle studio’s die geïnventariseerd zijn, direct toegankelijk zijn voor mensen met een fysieke beperking. Het gaat zowel om studio’s van omroepen als buitenproducenten. De omroepen inspecteren de studio’s grondig voordat deze worden gebruikt en sommige omroepen hebben hier specifieke afspraken over gemaakt. Het CvO merkt op dat in sommige gevallen de toegankelijkheid bemoeilijkt kan zijn, bijvoorbeeld door specifieke kenmerken van een gebouw. Ook in die gevallen wordt gezocht naar passende oplossingen.
Deelt u de mening dat slechte toegankelijkheid de emancipatie van mensen met een handicap niet ten goede komt?
Ja. Slechte toegankelijkheid draagt eraan bij dat mensen met een beperking niet volwaardig kunnen deelnemen aan de maatschappij. Dit kan de emancipatie van deze doelgroep in de weg staan. Daarom onderschrijft dit demissionair kabinet het belang van toegankelijkheid binnen alle sectoren, waaronder de mediasector. Ik vind het goed dat de omroepen zich actief inzetten om hun studio’s toegankelijk te maken voor mensen met een beperking en moedig hen aan hier oog voor te houden. Desalniettemin blijf ik scherp op signalen uit de praktijk.
Kunt u in gesprek gaan met de NPO om de toegankelijkheid van studio’s te bespreken en oplossingen hiervoor te bedenken en uit te voeren?
Op basis van de informatie die de NPO en het College van Omroepen mij hebben verstrekt, zie ik daar nu geen aanleiding toe. Uit de inventarisatie blijkt niet dat er sprake is van onvoldoende toegankelijkheid van studio’s. Uiteraard blijf ik met de NPO spreken over thema’s als representatie en inclusie in brede zin.
Deelt u de mening dat de NPO er voor iedereen moet zijn?
Binnen het huidige kabinet zet ik mij vanuit mijn verantwoordelijkheid in voor een inclusieve en representatieve mediasector. Ik vind het van groot belang dat mensen met een beperking vertegenwoordigd zijn binnen de media.
De NPO heeft als opdracht een breed en divers publiek aan te spreken. Het is belangrijk dat het aanbod van de NPO een weerspiegeling is van de Nederlandse samenleving en dat mensen zich kunnen herkennen in het aanbod.
Om de representatie van verschillende doelgroepen en de toegankelijkheid van het aanbod van de NPO te stimuleren, zijn hierover specifieke afspraken opgenomen in de prestatieafspraken (2022–2026) tussen OCW en de NPO2. De NPO rapporteert jaarlijks over de naleving hiervan in de Terugblik.
Slechte toegankelijkheid van studio’s kan eraan bijdragen dat programma’s geen afspiegeling zijn van de samenleving. Het is daarom noodzakelijk dat mediapartijen zich blijven inspannen om hun studio’s toegankelijk te maken voor een zo breed mogelijk publiek.
Vindt u het belangrijk dat mensen met een handicap binnen de media vertegenwoordigd zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven in hoeverre de slechte toegankelijkheid van de studio’s eraan bijdraagt dat programma’s geen afspiegeling van de samenleving zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘De schrik zit erin bij moslims in Culemborg: ‘We willen extra beveiliging’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Ben u bekend met dit bericht?1
Ja.
Wat is uw eerste reactie op dit bericht?
Ik vind het ernstig om te horen dat sinds het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden meer moslims zich onveilig voelen. Ik keur de vernieling van het gebedshuis met de sterkst mogelijk bewoording af. Alle Nederlanders moeten er zeker van kunnen zijn dat ze, zo gewenst, hun geloof in veiligheid kunnen belijden. Er is geen plaats voor haat in Nederland en dus ook niet tegen moslims.
Kunt u bevestigen dat een man met een hamer de ramen van deze moskee heeft ingeslagen?
Zoals bekend wordt geen informatie gegeven die betrekking heeft op een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u toelichten wat de motieven van de dader zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat dit haatmisdrijf een gevoel van onveiligheid creëert onder de islamitische gemeenschap?
Of in dit specifieke geval sprake is van een vernieling met mogelijk discriminatoir aspect zal uit het opsporingsonderzoek moeten blijken. Ongeacht het motief kan ik me heel goed voorstellen dat dergelijke incidenten zorgen voor gevoelens van onveiligheid.
Kunt u bevestigen dat het zo niet langer kan en dat moskeeën in Nederland beveiliging nodig hebben?
Ik vind het van groot belang dat moskeeën gespaard blijven van zorgen over hun veiligheid en concrete bedreigingen. Indien nodig worden door het lokaal bevoegd gezag passende beveiligingsmaatregelen getroffen op basis van dreiging en risico. Bij het nemen van deze maatregelen moet in het oog gehouden worden of het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Ik heb er alle vertrouwen in dat het lokale gezag daar waar nodig passende maatregelen treft. Op dit moment is er geen aanleiding om extra algemene beveiligingsmaatregelen te financieren.
Gaat u geld vrij maken om moskeeën te laten beveiligen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om dit soort incidenten te voorkomen?
Het is van belang dat al het mogelijke wordt gedaan om incidenten te voorkomen en in te grijpen wanneer deze zich voordoen. Een klimaat van angst en intimidatie richting moslims, of andere gelovigen, is onacceptabel. Ik sta voor een land waarin eenieder in vrijheid zichzelf kan zijn, ongeacht levensovertuiging, etniciteit of geslacht. Indien er sprake is van strafbare feiten kan een onderzoek worden gestart door het Openbaar Ministerie. Daar waar er concrete dreigingen zijn, wordt de bedreiger waar mogelijk opgespoord en vervolgd en treffen de lokale gezagen de benodigde beveiligingsmaatregelen. Veel gemeenten werken daarnaast samen met de politie en gebedshuizen om de veiligheid rondom gebouwen te verbeteren. De Handreiking Veilige moskee en het handboek veiligheid religieuze instellingen ondersteunen lokale overheden en moskeeën hierbij. In het handboek staan concrete aanbevelingen die religieuze instellingen kunnen doorvoeren.
Hoeveel soortgelijke haatmisdrijven hebben er al plaatsgevonden het afgelopen jaar?
Haatmisdrijf is geen term die de politie en antidiscriminatievoorzieningen hanteren. Hier kunnen om die reden geen cijfers over worden verstrekt.
Wel kan uit het landelijke rapport Discriminatiecijfers 20222 opgemaakt worden dat de politie in 2022 173 incidenten van Godsdienstdiscriminatie heeft geregistreerd, waarvan 93 procent (161 incidenten) ziet op moslimdiscriminatie. Antidiscriminatievoorzieningen hebben 299 meldingen van discriminatie op grond van godsdienst ontvangen. In 77 procent van deze meldingen ging het om discriminatie van moslims. Bij overige categorisering (vernieling, bedreiging, geweldpleging e.d.) is in de rapportage geen verder onderscheid gemaakt naar de achtergrond van de slachtoffers, zodat daaruit geen conclusies getrokken kunnen worden.
Hoeveel moskeeën vragen om beveiliging maar krijgen dit niet?
Zoals hierboven aangegeven is de veiligheid van moskeeën een lokale verantwoordelijkheid. Ik kan daarom geen inhoudelijk antwoord geven op deze vraag.
Is het aantal meldingen van moskeeën en islamitische instellingen over veiligheidsrisico’s toegenomen sinds 7 oktober 2023?
Er zijn geen cijfers over het aantal meldingen van moskeeën en islamitische instellingen over veiligheidsrisico’s.
Kunt u verklaren waarom het aantal meldingen van moslimhaat, volgens Meld Islamofobie, is toegenomen?
Voor zover het om een recente toename zou gaan, wordt daarvoor op de website van Meld Islamofobie geen verklaring gegeven. Ook een publicatie uit 20193 geeft geen eenduidige verklaring of verklaringen waar moslimhaat aan te wijten is. Wel wordt aangegeven dat er gediscrimineerd wordt als iemand duidelijke kenmerken van het moslim-zijn, zoals het dragen van een hoofddoek, vertoont. Een andere factor die genoemd wordt zijn uitspraken van politici en mediaberichtgeving over moslims en de Islam, wat zich weer vertaalt in het politieke en maatschappelijke discours over deze onderwerpen.
Wat gebeurt er met meldingen van moskeeën over veiligheidsrisico’s?
Na een melding is het aan het lokale gezag om te beoordelen of maatregelen getroffen dienen te worden. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen moet in het oog worden gehouden of het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Het lokale gezag is het beste gepositioneerd om hier een keuze in te maken.
Wat denkt u dat dit incident voor invloed heeft op de kinderen die in het weekend koranlessen en doordeweeks huiswerkbegeleiding krijgen in deze moskee? Of met de kinderen die normaal in de speeltuin van deze moskee spelen maar die dit nu niet meer durven?
Alle kinderen moeten veilig kunnen spelen en hun lessen kunnen volgen, zonder vrees voor geweld. Dat geldt voor alle kinderen ongeacht hun levensovertuiging. Dat dit incident kan zorgen voor gevoelens van onveiligheid kan ik me heel goed voorstellen. Ik vind het onacceptabel dat kinderen hierdoor niet meer durven buiten te spelen. Bekladding en vernieling van gebedshuizen gaat alle perken te buiten en moet hard worden bestraft.
Deelt u de mening van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme over dat de beveiliging van islamitische gebedshuizen al langer tekortschiet en dat de overheid niet slaagt in een «gelijke monniken gelijke kappen»-aanpak?
De veiligheid van moskeeën is een lokale verantwoordelijkheid. Lokaal kan de beste inschatting gemaakt worden of op basis van dreiging en risico aanvullende beveiligingsmaatregelen getroffen moeten worden. Ik heb er alle vertrouwen in dat het lokaal bevoegd gezag daar waar nodig deze maatregelen treft en deel de mening niet dat de beveiliging van islamitische gebedshuizen tekort zou schieten. Dat laat onverlet dat ik begrip heb voor de zorgen die er zijn. De ontwikkelingen in Israël hebben vanzelfsprekend de aandacht van de NCTV, de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarnaast heeft de NCTV in een brief op 7 oktober 2023 aan alle burgemeesters gevraagd om preventief en proactief extra alert te zijn op veiligheidsrisico’s gerelateerd aan de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden.
Bent u van plan om over te gaan in een gelijke monniken gelijke kappen aanpak en de beveiliging van moskeeën op te schroeven?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u van mening dat de beveiliging van moskeeën en islamitische instellingen opgeschroefd moet worden?
Zie antwoord vraag 15.
Ziet u, net als de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme ook een toename van antimoslimsentimenten? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen?
Uit de meerjarenoverzichten van het reeds hierboven in het antwoord op vraag 9 aangehaalde rapport4 blijkt dat de categorieën ras/herkomst en godsdienst/levensovertuiging van de specifieke discriminatiefeiten in de afgelopen vier jaar weinig fluctuatie hebben vertoond. Het meest recente onderzoek op deze thematiek5 bevat geen meerjarencijfers, zodat over ontwikkelingen door de tijd heen geen uitspraken kunnen worden gedaan.
Wat is er gebeurd met de motie Van Baarle2 waarin de regering wordt gevraagd om te onderzoeken welke maatregelen gemeenten nemen ten aanzien van de veiligheid van islamitische instellingen en te bewerkstellingen dat praktijken ten aanzien van de beveiliging van islamitische instellingen onder gemeenten wordt verspreid?
Aan de genoemde motie van het lid Van Baarle is de volgende invulling gegeven. Zoals in antwoord op vragen 6 en 7 is aangegeven treft het lokaal bevoegd gezag passende beveiligingsmaatregelen bij islamitische instellingen op basis van dreiging en risico. Hierbij wordt afgewogen of het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Hierdoor kunnen maatregelen per gemeente verschillend zijn, zonder dat dit iets afdoet aan de benodigde weerstand. Daarbij heb ik er alle vertrouwen in dat het lokale gezag daar waar nodig de passende maatregelen treft. Ik zie daarom geen meerwaarde in het in kaart brengen van welke maatregelen door gemeenten worden getroffen.
Naast de beveiligingsmaatregelen die het lokaal bevoegd gezag waar nodig treft, worden met de handreiking «Veilige Moskee» en het handboek «Veiligheid religieuze instellingen» gemeenten en religieuze instellingen door middel van kennis, aanbevelingen en goede voorbeelden ondersteund om zelf en in samenwerking met de politie aan de slag te gaan met veiligheidsaspecten. De handreiking en het handboek zijn goede afstemming met de Denktank veiligheid moskeeën (waarin vertegenwoordigers van verschillende moskeeën deelnamen) ontwikkeld en in 2017 en 2018 onder alle gemeenten verspreid. Gekoppeld hieraan zijn er voor moskeeën regionale bijeenkomsten georganiseerd. Verder heeft het Ministerie van SZW in 2022–2023 rondom spanningen en polarisatie het traject (pilot) advisering moskeeën opgezet, waarin zeven gemeenten en achttien moskeeën verschillende gesprekken met elkaar hebben gevoerd, met als doel om de samenwerking te versterken en te verduurzamen om zo bij spanningen rondom aangekondigde demonstraties en of bedreigingen en vernielingen in gezamenlijkheid op te trekken. Zaken die de veiligheid raken worden op lokaal niveau door de politie opgepakt. De uitkomsten van het traject advisering moskeeën worden in een handelingsperspectief «samenwerking gemeenten en moskeeën in tijden van spanningen en polarisatie» verwerkt. Deze handreiking zal begin volgend jaar worden aangeboden aan zowel gemeenten als moskeeën. Hiermee beschouw ik de motie als afgedaan.
De geplande toewijzing van het WK mannenvoetbal in 2034 aan Saoedi-Arabië |
|
Lisa Westerveld (GL), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Amnesty kijkt streng naar FIFA na «dubieuze» WK-toewijzing aan Saoedi-Arabië»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van mensenrechten in dit land, specifiek de rechten van arbeidsmigranten, vrouwen en lhbtqi-personen? Kunt u dit toelichten?
Saoedi-Arabië heeft in het kader van de sociale en economische hervormingsagenda Vision 2030 significante sociale hervormingen doorgevoerd, onder andere op het gebied van vrouwenrechten. Zo zet Saudi-Arabië in op gelijke loonbetaling voor mannen en vrouwen en heeft de invoering van de Personal Status Law bijgedragen aan een toename in vrijheden voor vrouwen in de familiaire sfeer. Tegelijkertijd is Nederland bezorgd over een aantal ontwikkelingen in Saoedi-Arabië, waaronder de veroordelingen van veelal vrouwelijke mensenrechtenverdedigers en critici, de vrijheid van meningsuiting en gelijke rechten.
Een kritische dialoog over mensenrechten is altijd onderdeel van het gesprek met Saoedi-Arabië. Nederland onderhoudt als enige land, naast de EU, een structurele mensenrechtendialoog met Saoedi-Arabië.
Ook sprak voormalig Minister van Buitenlandse Zaken Hoekstra tijdens zijn bezoek aan Saoedi-Arabië in april jl. met de voorzitter van de Saoedische mensenrechtencommissie. In mei van dit jaar bracht deze voorzitter een bezoek aan Nederland in het kader van de bilaterale mensenrechtenconsultaties.
Deelt u de zorgen van Amnesty over de arbeidsomstandigheden bij de nieuw te bouwen stadions en hotels? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet heeft kennis genomen van de kandidatuur van Saoedi-Arabië voor het WK voetbal 2034. De toewijzing door het FIFA-congres zal naar verwachting in het laatste kwartaal van 2024 plaatsvinden. Voorafgaand hieraan zal Saoedi-Arabië in diens nog in te dienen bidbook onder meer moeten ingaan op de bouw van stadions en hotels. Het FIFA-reglement stelt hiervoor regels op en verwijst daarbij naar de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights. Als gevolg daarvan, dient Saoedi-Arabië, evenals andere entiteiten betrokken bij de organisatie, aan te geven hoe het de mensenrechten en arbeidsnormstandaarden zal waarborgen. Nederland vraagt al langere tijd aandacht voor de situatie van arbeidsmigranten in gesprek met de Saoedische autoriteiten.
Saoedi-Arabië werkt aan de hervorming van het zogeheten Kafala systeem (sponsorschap voor buitenlandse werknemers). Zo is er in 2021 een eerste wetswijziging doorgevoerd teneinde de rechtspositie van arbeidsmigranten te verbeteren. Tegelijkertijd blijven zorgen bestaan ten aanzien van uitvoering en handhaving.
Deelt u de zorgen van Human Rights Watch over de persvrijheid, rechten van vrouwen en rechten van de lhbtqi-gemeenschap? Kunt u dit toelichten?
Nederland deelt zorgen over een aantal ontwikkelingen in Saoedi-Arabië, waaronder de veroordelingen van veelal vrouwelijke mensenrechtenverdedigers en critici, de vrijheid van meningsuiting en gelijke rechten. Deze onderwerpen vormen onderwerp van de doorlopende dialoog over mensenrechten met de Saoedische autoriteiten.
Wat vindt u in dit licht van de voorgenomen toewijzing?
Het kabinet heeft kennis genomen van de kandidatuur van Saoedi-Arabië voor het WK voetbal 2034. Na de terugtrekking van Australië is Saoedi-Arabië de enige kandidaat. De definitieve toewijzing door het FIFA-congres zal naar verwachting in het laatste kwartaal van 2024 plaatsvinden. Om een WK te mogen organiseren moet een land aan een groot aantal voorwaarden voldoen, onder andere op het gebied van infrastructuur, duurzaamheid en ook mensenrechten. In de tussentijd zal Saoedi-Arabië een openbaarbidbookmoeten indienen en er zal een technische evaluatie van het bid plaatsvinden. Het verplicht opnemen van mensenrechten in het bidbook gebeurt sinds de toewijzing van het WK in 2026, dat zal plaatsvinden in de Verenigde Staten, Canada en Mexico. Het kabinet acht het van belang dat het bidbook ingaat op de inzet van Saoedi-Arabië ten aanzien van de door de FIFA gestelde mensenrechtenvoorwaarden en hoe hieraan te voldoen, en dat deze inzet technisch wordt beoordeeld. Nederland zal dit belang in gesprekken met Saoedi-Arabië benadrukken.
Ongeacht de mogelijke toewijzing van het WK, blijft Nederland een structurele dialoog voeren met Saoedi-Arabië over mensenrechten (inclusief arbeidsomstandigheden), zowel op politiek als op hoog-ambtelijk niveau.
Bent u in gesprek met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) over hun rol binnen de Fédération Internationale de Football Association (FIFA)? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, evenals ambtenaren van het ministerie, onderhouden regelmatig contact met de KNVB over diverse onderwerpen. De KNVB zet zich op verschillende manieren in voor maatschappelijke thema’s, waaronder goed bestuur, integriteit en mensenrechten.
Deelt u de mening dat beloften die zijn gedaan aan internationale mensenrechtenorganisaties om bij volgende toewijzingen ook de mensenrechten in acht te nemen, worden gebroken als het volgende WK wordt toegewezen aan een land waarin een regime heerst dat ook vrouwen- en lhbtqi-rechten schendt?
In de afgelopen 10 jaar heeft de FIFA wijzigingen doorgevoerd in het proces van het toewijzen van WK’s. Landen dienen nu aan diverse extra voorwaarden te voldoen, waarbij ook aandacht voor mensenrechten verplicht is. Saoedi-Arabië zal deze aspecten moeten opnemen in het openbarebidbook, waarna een technische evaluatie zal plaatsvinden. Pas na deze evaluatie kan het WK formeel worden toegewezen.
Het bericht dat een kwart van de speeltuinen binnen vijf jaar dreigt te verdwijnen |
|
Michiel van Nispen |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een kwart van de speeltuinen binnen vijf jaar dreigt te verdwijnen?1
Ik kan op basis van de geleverde data door Jantje Beton geen uitspraak doen over de ernst van de situatie. Jantje Beton heeft in september 2023 onder 700 speeltuinorganisaties een uitvraag gedaan naar de toekomst van de speeltuin2.
75 speeltuinen lijken de uitvraag volledig te hebben ingevuld. Van deze 75 speeltuinen geeft inderdaad 27% aan in de problemen te kunnen gaan komen. Of dit percentage representatief is voor de daadwerkelijke situatie voor de gehele groep speeltuinorganisaties is op basis van dit onderzoek lastig te zeggen. Desalniettemin herken ik het geluid dat veel speeltuinverenigingen, net als sportverenigingen, om verschillende redenen onder druk staan.
Bent u het ermee eens dat het onuitlegbaar zou zijn dat veel speeltuinen zouden ophouden te bestaan, in een tijd waarin het zeer lastig, maar ook juist erg belangrijk, is om kinderen voldoende te laten bewegen?
Ik beaam het belang van (inclusief) spelen en buitenspeelruimte om kinderen voldoende te laten bewegen. Daarom ondersteun en stimuleer ik gemeenten om buitenspeelbeleid te formuleren en uit te voeren. Dit doe ik via het programma gezonde buurten, het programma gezonde schoolpleinen, het programma gezonde leefomgeving, de BuitenSpeelCoalitie en de Beweegalliantie. Daarnaast zie ik de urgentie van inzet op (inclusief) buitenspelen en buitenspeelruimte. Daarom intensiveer ik de inzet middels een meerjarige subsidie voor het SamenSpeelFonds.
Daarnaast agendeer ik het belang van buitenspelen en voldoende buitenspeelruimte bij andere departementen zoals bij het nationale programma Mooi Nederland van het Ministerie van BZK. Binnen de handreiking voor gemeenten wordt het belang van ruimte voor bewegen en spelen opgenomen als onderdeel van de opgaven voor de gezonde groenblauwe netwerken binnen steden, dorpen en in verbinding met het buitengebied. Deze handreiking is één van de acht handreikingen van Mooi Nederland, die begin volgend jaar worden gepubliceerd.
In hoeverre ondersteunen gemeenten de speeltuinen volgens u voldoende? Hoe vaak komt het voor dat gemeenten al bezig zijn met plannen voor een alternatieve bestemming, terwijl de speeltuin nog bestaat, zoals in Warmond?
Ruimtelijke ordening en buitenspeelruimte vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeente, dus is het aan gemeenten om maatwerk te leveren op ondersteuning voor speeltuinen en speeltuinverenigingen. Desalniettemin vind ik het belangrijk om gemeenten te stimuleren speeltuinen te ondersteunen. Dit doe ik onder andere via de Buitenspeelcoalitie, waarin ik het ontwikkelen van lokaal beleid stimuleer.
Zoals bovenstaand benoemd, is de gemeente wettelijk verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening binnen de gemeentelijke context. Om deze reden heb ik geen zicht op (mogelijke) alternatieve ruimtelijke ordeningsplannen. Specifiek in het geval van Warmond wordt de informatie die de speeltuinvereniging heeft ten aanzien van de alternatieve plannen door de gemeente weerlegd.
Bent u het ermee eens dat een sport- en beweegnorm zou kunnen bijdragen aan voldoende speelplekken voor kinderen? Hoe staat het in dat kader met de uitvoering van de motie over onderzoeken hoe een sportnorm kan worden vastgesteld?2
Buitenspelen is voor alle kinderen, met en zonder beperking, een belangrijke vorm van bewegen in de leefomgeving. Buitenspeelruimte en beleid hieromtrent is op dit moment een verantwoordelijkheid van gemeenten. Gemeenten zijn hierin vrij om maatwerk (toegepast op de lokale omstandigheden) te maken passend bij de context (woonmilieu, bevolkingssamenstelling, etc). Hierdoor kunnen gemeenten niet vanuit een nationaal wettelijk kader verplicht worden om te investeren in buitenspeelruimte. Zoals de beide moties vragen, onderzoek ik momenteel de meerwaarde van een wettelijke verankering.
Hoe kijkt u aan tegen het idee van een wettelijke basis voor speeltuinen, ook in het kader van de motie over een wettelijke verankering van buitenspelen en buitenspeelruimte als verantwoordelijkheid van de (lagere) overheid?3
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre voorzien de middelen in het Gemeentefonds om georganiseerde speeltuinen structureel te ondersteunen?
Via de algemene uitkering van het gemeentefonds worden middelen uitgekeerd aan gemeenten aan de hand van een verdeelmodel. De middelen worden globaal verdeeld op basis van de kenmerken van gemeenten zoals aantal mensen in de bijstand en de bodemgesteldheid. Het gemeentefonds is dus geen financieringsmodel met een «pxq-onderbouwing». De middelen die gemeenten uit het gemeentefonds ontvangen zijn vrij besteedbaar. Over de bestedingen van de middelen leggen gemeenten verantwoording af aan de gemeenteraad.
Bovenstaande laat onverlet dat ik de waarde van lokale inzet op buitenspelen ten behoeve van het beweeggedrag van kinderen onderken. Onder andere in het Sportakkoord II5, waarin de partners (VWS, NOC*NSF, VSG, POS) zich hard maken om alle sport- en beweegaanbieders te versterken en toekomstbestendiger te maken, zodat zij beter in staat zijn om in te spelen op de behoefte om hen heen en hun maatschappelijke waarde optimaal kunnen uitdragen. Indien speeltuinverenigingen en sportspeeltuinen een bijdrage leveren aan de ambities uit het lokale sportakkoord kunnen ook zij ondersteuningsbudget aanvragen, bijvoorbeeld om het vrijwillig kader te versterken of begeleiding aan te vragen. De lokale behoefte is hierbij uitgangspunt. Om lokaal meer uitvoeringskracht te realiseren kunnen gemeenten bovendien via de brede SPUK buurtsportcoaches aanstellen. Los van alle eerder genoemde programma’s en initiatieven kan ik vanuit het Rijk helaas niet garanderen dat alle speeltuinen in de toekomst kunnen voortbestaan.
Welke stappen gaat u zetten om vrijwilligers te ontlasten, zodat speeltuinen minder snel omvallen als gevolg van het gebrek aan bijvoorbeeld bestuursleden?
Vrijwilligers zijn van grote betekenis voor de mensen om hen heen en de samenleving. Vrijwilligersorganisaties en verenigingen geven vrijwilligers een plek om te participeren en ergens bij te horen. Het is van belang om vrijwilligers en hun organisaties de ondersteuning te bieden waar zij gebaat bij zijn. Om vrijwilligers en hun organisaties hierin te versterken, is een amendement van de leden Bikker, Van den Berg, Van der Staaij en Bevers aangenomen voor het versterken van het vrijwilligerswerk.6 Naar aanleiding hiervan is de Staatssecretaris van VWS in gesprek met het Oranje Fonds om een regeling op te zetten waarbij individuele vrijwilligersorganisaties een toekenning kunnen ontvangen7. Toekenningen zijn financiële middelen die het Oranje Fonds beschikbaar stelt en waar vrijwilligersinitiatieven beroep op kunnen doen. Vrijwilligersinitiatieven kunnen alleen beroep op een toekenning doen als zij de vrijwillige inzet van hun organisatie willen verduurzamen en versterken. Deze toekenning kan bijvoorbeeld ingezet worden voor het effectief mobiliseren, inzetten en vasthouden van vrijwilligers (waaronder bestuursleden).
Welke stappen bent u bereid te zetten om ervoor te zorgen dat er geen speeltuinen om zullen vallen?
Zie antwoord vraag 6.
Het artikel ‘Officieel Tour de France Femmes 2024 begint in Rotterdam, drie ritten in Nederland’. |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «officieel Tour de France Femmes 2024 begint in Rotterdam drie ritten in Nederland»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke subsidierelatie de landelijke overheid had met eerder georganiseerde grote wielerevenementen waarvan enkele etappes in Nederland georganiseerd werden, zoals de Tour de France, De Giro en de Vuelta?
De landelijke overheid heeft op basis van de toen geldende kaders toegekend aan een aantal grote wielerevenementen waarvan enkele etappes in Nederland georganiseerd werden, zoals:
Klopt het dat de organisatoren van de Tour de Femmes 2024 geen mogelijkheid hebben om subsidie aan te vragen voor de organisatie van de etappes die in Nederland georganiseerd gaan worden?
Sinds 2021 is de subsidieregeling topsportevenementen 2021 – 2023 van toepassing. Voortschrijdend inzicht heeft geleid tot een bewuste beleidsmatige keuze om met ingang van de huidige subsidieregeling topsportevenementen 2021 – 2023 niet langer internationale topsportevenementen financieel te ondersteunen waarvan de eigendomsrechten niet liggen bij een Europese of Wereldbond, maar bij commerciële partij (Zie artikel 3, lid 2 onder b). Bij de Tour de France en Tour de France Femmes is dat het geval. De Subsidieregeling topsportevenementen 2021 – 2023 is destijds voorgelegd aan de Tweede Kamer en akkoord bevonden.
Voor het organiseren van internationale topsportevenementen moet de organisator in de regel een vergoeding betalen aan de eigenaar van het betreffende topsportevenement. In de regel is dat de Europese bond of de Wereldbond in de betreffende tak van sport. Dit zijn non-profit organisaties. De vergoeding komt dan ten goede aan de sport.
Het komt ook voor dat de eigendomsrechten van het topsportevenement in handen zijn van een commerciële partij. Waar de betaalde vergoeding dan voor wordt gebruikt is minder duidelijk. Hierdoor is er een mogelijkheid dat de
vergoeding (deels) wordt uitbetaald aan de aandeelhouders. De subsidie is daarvoor niet bedoeld. Om die reden wordt een subsidieaanvraag voor een dergelijk topsportevenement afgewezen.
Het is dus niet mogelijk voor de Tour de Femmes 2024 om een subsidie aan te vragen middels deze subsidieregeling.
Als er geen subsidie aangevraagd kan worden, wat is de reden dat er geen subsidiemogelijkheid is voor een wielerevenement voor vrouwen en wel voor vergelijkbare wielerevenementen voor mannen? Indien er wel subsidie aangevraagd kan worden, van welke subsidie kan de organisatie gebruik maken?
Zie antwoord op vraag 3. Sinds 2021 is een ander subsidiekader van toepassing voor topsportevenementen, daarin wordt geen onderscheid gemaakt tussen evenementen voor vrouwen of voor mannen.
Indien er geen subsidiemogelijkheden zijn voor de Tour de Femmes, bent u bereid om dit evenement toe te voegen aan de evenementenladder met betrekking tot subsidies?
Nee. Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen vóór het wetgevingsoverleg Sport en Bewegen te beantwoorden?
Ja.
Antisemitisme in Nederland |
|
Ulysse Ellian (VVD), Mirjam Bikker (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mariëlle Paul (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «CIDI-directeur ziet toename antisemitisme in Nederland na aanval Hamas op Israël: «Het is waanzin»»1, «Hamas roept vrijdag uit tot dag van mobilisatie moslimwereld»2 en «Franse Minister: ruim twintig aanhoudingen voor antisemitisme»?3
Ja, van deze berichten heb ik kennisgenomen.
Kunt u zich inleven in de grote onrust die al deze berichten teweeg brengen in de Joodse gemeenschap?
Ja. Het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden is van grote invloed op veel mensen in Nederland. In het bijzonder geldt dit voor mensen uit de Joodse Gemeenschap. Zij hebben familie of vrienden in het conflictgebied en maken zich zorgen over de situatie daar, maar voelen zich zelfs niet zeker over hun veiligheid hier. Dit mag natuurlijk niet zo zijn. Zoals ook aangegeven de Kamerbrief van 24 oktober 2023, moeten we er in Nederland zorg voor blijven dragen dat gelovigen in veiligheid hun religieuze diensten kunnen bijwonen en dat kinderen zich veilig voelen om naar school te gaan.
We weten dat Joodse leerlingen als gevolg van de gebeurtenissen in het Midden-Oosten gepest worden of zich om andere redenen onveilig voelen, en in sommige gevallen zelfs niet meer naar school durven. Laat ik hier heel duidelijk over zijn: dat past niet in een land als Nederland. Onderwijsinstellingen moeten een plek zijn waar álle leerlingen en studenten zich vrij en veilig voelen – ongeacht hun achtergrond of overtuigingen. Daar is absoluut geen plek voor antisemitisme.
Deelt u de grote zorgen over de gevolgen van het Israëlisch-Palestijns conflict voor de Joodse gemeenschap in Nederland? Bent u hier blijvend over met de Joodse gemeenschap in contact?
Ja, die zorgen deel ik. In het verleden hebben we gezien dat ontwikkelingen in dit conflict in Nederland tot een toename van antisemitisme in Nederland kunnen leiden. Zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 5, zien we dat nu weer gebeuren. Het nieuwe Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) stelt dat het gewelddadig conflict in Israël en de Palestijnse Gebieden een polariserend effect heeft op delen van de samenleving. Het is voorstelbaar dat de spanningen die daaruit voortvloeien leiden tot geweld tegen Joodse of islamitische instellingen4. Antisemitisme is volstrekt onacceptabel. Conflicten als die in het Midden-Oosten vragen dat we extra scherp zijn op het weren van antisemitisme in Nederland.
Hoewel het kabinet er alles aan doet om ons land veilig te houden, kunnen er begrijpelijkerwijs wel gevoelens van onveiligheid ontstaan. De leden van het kabinet staan daarom vanuit hun verschillende verantwoordelijkheden in nauw contact met de Joodse gemeenschap.
Daarnaast zijn alle burgemeesters geadviseerd om preventief en proactief extra alert te zijn op veiligheidsrisico’s gerelateerd aan het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden. Hieronder valt ook het treffen van beveiligingsmaatregelen voor Joodse instellingen als daar aanleiding toe is. Om die reden houden de NCTV, politie en inlichtingen- en veiligheidsdiensten de ontwikkelingen in het buitenland en de uitstraling daarvan op (de veiligheidssituatie in) Nederland nauwlettend in de gaten. De NCTV blijft hierover in nauw contact met burgemeesters, veiligheidspartners en de Joodse gemeenschap.
Ook de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) onderhoudt nauw contact met de Joodse gemeenschap.
Op welke wijze spant u zich in om ervoor te zorgen dat juist deze dagen antisemitisme geen plek heeft in Nederland?
Het spreekt voor zich dat antisemitisme geen plek heeft in Nederland. Dat geldt ook voor andere vormen van discriminatie en racisme. Het feit dat er twee Nationaal Coördinatoren zijn ingesteld is een teken dat hier op vele gebieden nog werk aan de winkel is. De aanpak van antisemitisme in Nederland is uiteengezet in het werkplan van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) dat de Minister van Justitie en Veiligheid in oktober 2022 aan de Tweede Kamer heeft gestuurd. Het kabinet committeert zich aan de uitvoering van dit werkplan, waarvan de relevantie dezer dagen opnieuw pijnlijk duidelijk wordt.
Verschillende Ministers, waaronder ikzelf, hebben in de afgelopen periode publiekelijk hun zorgen uitgesproken over het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden en het groeiend antisemitisme in Nederland. Ook de NCAB zet extra in op bewustwording over de impact van het conflict op antisemitisme in de samenleving, waaronder op scholen.
Specifiek voor het funderend en vervolgonderwijs geldt dat in nauw contact met de hiertoe kundige partijen, waaronder de sectorraden, Stichting School en Veiligheid (SSV) en aanbieders van ondersteunend materiaal op het gebied van geschiedenis en schurende gesprekken. Schurende gesprekken zijn moeilijke gesprekken over maatschappelijk gevoelige thema’s waarover meningen van leerlingen sterk kunnen verschillen, zoals het conflict in het Midden-Oosten. Vanuit het Expertisepunt Burgerschap worden po-, vo-, en mbo-scholen al langere tijd gestimuleerd om leerkrachten en docenten bij te scholen op het gebied van schurende gesprekken. Dat leerkrachten en docenten zich geëquipeerd voelen om schurende gesprekken te begeleiden en op die manier solidariteit en verbinding onder leerlingen en studenten te vergroten en polarisatie te verminderen, is nu belangrijker dan ooit. Op de hogescholen en universiteiten is het voeren van schurende gesprekken overigens net zo belangrijk. Ook daar zien we het conflict in het Midden-Oosten doorwerken, en moeten we voorkomen dat dat leidt tot discriminatie en polarisatie.
Hoeveel meldingen zijn er inmiddels bij de diverse instanties binnengekomen over antisemitisme? Welk beeld schetsen deze meldingen, alsook andere signalen?
Het CIDI rapporteerde onlangs over een toename van ruim 800% van het aantal antisemitische incidenten sinds de terroristische aanslagen van 7 oktober, vergeleken met het maandgemiddelde van de afgelopen drie jaar5. De NCAB ziet een grote toename van zorgen onder de Joodse gemeenschap in Nederland over hun veiligheid en ontvangt hij signalen van onder meer leerlingen die op school worden lastiggevallen vanwege hun Joodse achtergrond.
Het College voor de Rechten van de Mens heeft sinds 7 oktober jl. 25 meldingen ontvangen (stand 1 december 2023) met betrekking tot de oorlog. Tussen deze meldingen zitten geen klachten over (individueel ervaren) antisemitisme. In grote lijnen gaan de meldingen over de bezetting van de Palestijnse gebieden, zorgen over de mensenrechten van de Palestijnse bevolking, zorgen over de escalatie van geweld, en onvrede over de steun van Nederland aan Israël.
Heeft u inmiddels ook signalen ontvangen van antisemitisme jegens Joodse leerlingen op onderwijsinstellingen?
De Minister voor Primair en Voortgezet heeft enkele signalen ontvangen over antisemitisme in het primair en voortgezet onderwijs. Hoeveel signalen dit exact zijn, is niet zeggen omdat de signalen niet gestructureerd worden verzameld. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs krijgt naast signalen van antisemitisme ook signalen van islamitische leerlingen die bang zijn dat daden uit naam van Hamas hen zullen worden aangerekend of die niet meer voor hun mening durven uit te komen. Voor beide soort signalen geldt wat dit kabinet betreft dat ieder signaal er een te veel is. Antisemitisme en moslimhaat is altijd volstrekt onacceptabel. Antisemitisme in het onderwijs heeft de volle aandacht van zowel de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs als de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Om antisemitisme moslimhaat en (en andere vormen van discriminatie en verdeeldheid) te voorkomen en bestrijden zijn er binnen het onderwijs verschillende initiatieven gelanceerd die zich richten op dialoog en verbinding. Het kabinet moedigt dit soort initiatieven aan.
Bent u bereid om de mogelijkheden tot melden bij zowel politie, de Joodse gemeenschap en scholen nadrukkelijk onder de aandacht te brengen? Bent u voorts bereid breder de ontwikkelingen met betrekking tot antisemitisme de komende tijd nadrukkelijk te monitoren?
Antisemitisme moeten we in de eerste plaats willen voorkomen. Scholen kunnen hier een rol in spelen door zich uit te spreken tegen discriminatie, racisme en antisemitisme en open en verbindende gesprekken tussen leerkrachten/docenten en leerlingen/studenten en tussen leerlingen/studenten onderling te stimuleren en ondersteunen. Waar antisemitisme of racisme en discriminatie van een andere aard escaleert, zullen uiteraard de daarvoor bevoegde partijen worden ingeschakeld. Het is belangrijk dat joden en Joodse organisaties in Nederland gemakkelijk hun weg naar een instantie kunnen vinden om melding of aangifte te doen.
We vinden het belangrijk dat we goed in beeld hebben hoe de reacties van leerlingen en studenten op de gebeurtenissen in het Midden-Oosten zich de komende tijd ontwikkelen. Dit geldt voor antisemitische reacties, maar ook voor andere reacties van discriminatoire of haatdragende aard. Om deze reacties te monitoren, ben ik in nauw contact met alle partijen die hier het meeste zicht op hebben en stimuleren wij schoolleiders, leerkrachten/docenten en leerlingen/studenten om eventuele signalen met deze partijen te delen. Ook de NCAB heeft de afgelopen weken via zijn publieke kanalen onder de aandacht gebracht waar slachtoffers van antisemitisme zich kunnen melden.
Zijn er in Nederland de afgelopen week al aanhoudingen geweest voor antisemitisme?
In de periode 7 oktober–17 oktober zijn er 3 aanhoudingen geweest, 6 zaken zijn in die periode in onderzoek genomen.
Bent u bereid met andere landen in de Europese Unie contact te hebben over de bescherming van de Joodse gemeenschap tegen antisemitisme en ook de mogelijkheden te bezien om gezamenlijk op te treden, bijvoorbeeld waar het online uitingen van antisemitisme betreft?
In 2022 heeft de JBZ-Raad al Raadsconclusies vastgesteld over het bestrijden van antisemitisme. Lidstaten, waaronder Nederland, werken op basis daarvan aan nationale actieplannen. De aanpak van antisemitisme in Nederland is uiteengezet in het werkplan van de NCAB dat ik vorig jaar oktober aan uw Kamer aangeboden heb6. In de JBZ-Raad van 19–20 oktober jl. heb ik mij samen met mijn EU-collega’s over de interne veiligheidsgevolgen van het Israëlisch-Palestijns conflict uitgesproken om samen te blijven werken aan de bestrijding van antisemitisme in Europa. Ook heb ik op 31 oktober jl. een onderhoud gehad met President Macron van Frankrijk over de toename van antisemitisme als gevolg van het conflict. Verder staat de NCAB in nauw contact met zijn Europese en andere internationale collega’s. Zij hebben op 6 november een gezamenlijk statement doen uitgaan, waarin zij onder meer hun zorgen uitspreken over de scherpe toename van antisemitisme sinds 7 oktober. Het kabinet beziet wat de meest effectieve manier is om te reageren op de meest recente ontwikkelingen en neemt daarbij motie Brekelmans/Ellian7 waarin de regering verzocht wordt zich in te zetten voor een
krachtige Europese verklaring tegen antisemitisme, bedreiging en intimidatie van de Joodse gemeenschap in Europa, actief mee in overweging.
Kunt u deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Ik heb getracht aan uw verzoek te voldoen. Met het verzamelen van de benodigde gegevens ging echter enige tijd gemoeid.
Nederlandse speelfilms met amper internationaal succes |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland produceert veel films, maar met amper internationaal succes»1?
Ja
Wat vindt u van het onderzoek van Olsberg SPI dat in opdracht van het Filmfonds is uitgevoerd?2
Het onderzoek van Olsberg SPI, dat in opdracht van het Nederlands Filmfonds is uitgevoerd, werpt een blik op hoe Nederlandse speelfilms internationaal presteren. Het is waardevol om hier een beeld van te hebben. De onderzoekers hebben specifiek gekeken naar commercieel succes in de vorm van het aantal bioscoopbezoekers en artistiek succes in de vorm van een selectie in de hoofdcompetitie van toonaangevende filmfestivals (Berlijn, Cannes, Venetië en Sundance) of een nominatie voor een Academy Award of European Film Award. Er is een vergelijking gemaakt met speelfilms uit België, Denemarken, Zweden en Oostenrijk, waarbij Nederlandse speelfilms internationaal gezien minder succesvol zijn. Die uitkomst is best confronterend, maar niet verrassend. Ik verwijs hierbij graag het volgende antwoord.
Wat vindt u ervan dat Nederland in twaalf jaar 487 speelfilms produceerde, bijna dubbel zoveel films als vergelijkbare Europese landen, maar dat Nederlandse speelfilms zelden de hoofdcompetitie van toonaangevende filmfestivals of de shortlist van belangrijke filmprijzen redden?
Een verhoging van de aantrekkelijkheid, kwaliteit en zichtbaarheid wordt breed gezien als een sleutel om het concurrentie- en exportvermogen van de Nederlandse audiovisuele sector duurzaam te versterken. Hiertoe heb ik samen met het Filmfonds reeds maatregelen genomen, waaronder:
We moeten gezamenlijk optrekken in het versterken van de kwaliteit en zichtbaarheid van Nederlandse speelfilms. Ook de filmsector is zich ervan bewust dat de lat hoger gelegd moet worden, zodat er meer eigenzinnige en gedurfde speelfilms worden gemaakt. Speelfilms die uitdagen, prikkelen en inspireren. Ik juich dit toe, want films met een duidelijke signatuur en lef zullen het zowel goed doen bij het (inter)nationale publiek als op filmfestivals. Ik ben daarom blij dat de onderzoekers van Olsberg SPI schrijven dat Nederland een groot creatief potentieel heeft en er tal van kansen liggen om de positie van Nederlandse speelfilms te verbeteren.
Bij het onderzoek wil ik wel graag de volgende opmerkingen plaatsen:
Hoe congruent acht u de conclusies uit het rapport van Olsberg SPI met de doelstelling van het Filmfonds om «een kwalitatief hoog ambitieniveau te bereiken, waardoor de Nederlandse film in de volle breedte nationaal en internationaal een grotere en opvallendere rol kan spelen.»3
Ik acht de conclusies uit het rapport van Olsberg SPI juist congruent met de doelstelling van het Filmfonds. Het Filmfonds heeft al maatregelen getroffen om een hoger kwaliteitsniveau te bereiken. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3. De conclusies uit het rapport Olsberg helpen om deze maatregelen verder aan te scherpen, om de kansen op internationale filmfestivals te vergroten en de waardering van het internationale filmpubliek te verkrijgen.
Het rapport van Olsberg SPI biedt geen kant en klare oplossingen, maar dat was ook niet de opdracht van het Filmfonds. Wel worden er belangrijke bevindingen gepresenteerd, die zoals aangegeven grotendeels samenvallen met de al ingeslagen route van het Filmfonds om kwaliteit boven kwantiteit te stellen en meer de focus te leggen op de positionering en zichtbaarheid van speelfilms. Ook komen de bevindingen overeen met de aanbevelingen in de rapportage van de Werkgroep sectorplan, dat door de filmsector zelf is opgesteld.7 Ik ben blij met deze rapportage omdat ik samenwerking tussen alle partijen in de productie-exploitatie-distributie keten belangrijk vind.
Hoe rijmt het ieder jaar stijgende budget van inmiddels € 92,6 miljoen van het Filmfonds met deze onderzoeksconclusies? Acht u dit effectieve besteding van schaarse publieke middelen?
Het rapport van Olsberg SPI gaat over Nederlandse speelfilms. Het deel van het budget van het Filmfonds dat gaat naar de ontwikkeling, productie en distributie van Nederlandse speelfilms betrof in 2022 € 33 miljoen.8 In het kader van de vierjaarlijkse financiering van het Filmfonds door OCW vindt onder meer jaarlijks monitoring plaats, worden subsidieregelingen goedgekeurd en wordt een beleidskader meegegeven. Hierover zijn het Filmfonds en OCW blijvend in gesprek met elkaar.
Het maken van films is kostbaar en zonder publieke financiering komen producties, net als in andere landen, niet tot stand. Film is een van de meest toegankelijke kunstvormen met brede verspreidingsmogelijkheden (festivals, bioscopen, video-on-demand, omroepen). Nederlandse makers zijn belangrijk om verhalen van eigen bodem te vertellen en Nederlandse films helpen ons de wereld om ons heen beter te begrijpen. Juist in een tijd van het enorme internationale aanbod en het belang van een hoge production value is het cruciaal dat er voldoende budget is voor de productie van Nederlandse films en dat deze breed zichtbaar zijn in binnen- en buitenland. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vraag 7.
Wat vindt u ervan dat producenten tegelijkertijd vijf filmvoorstellen indienen om subsidie te krijgen? Is dat bevorderlijk voor de kwaliteit?
We kennen in Nederland een aantal zeer succesvolle productiehuizen, die meerdere succesvolle titels huisvesten. Het kan dan inderdaad voorkomen dat er tegelijkertijd meerdere filmvoorstellen door eenzelfde producent worden ingediend. Daarnaast moet het aantal aanvragen ook bezien worden in het licht van de coronapandemie, waardoor een periode minder films geproduceerd kon worden. Het Filmfonds heeft in die periode de sector op verschillende manieren ondersteunt met de ontwikkeling van filmplannen. Het is logisch dat de makers deze filmplannen willen realiseren en er daardoor relatief veel aanvragen zijn. Het Filmfonds neemt overigens ook maatregelen om ervoor te zorgen dat het aantal aanvragen minder wordt, door bijvoorbeeld te gaan werken met een pitchronde vooraf. Op deze manier wordt sneller duidelijk welke filmplannen kansrijk zijn en welke niet.
Bent u van plan extra of scherpere voorwaarden te stellen aan het Filmfonds zodat de Nederlandse filmsector gestimuleerd wordt weer echt mooie producties te maken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In de huidige beleidsperiode heeft het Filmfonds de focus aangescherpt. De nadruk ligt op het stimuleren van een kwalitatief en vernieuwend aanbod met een sterke signatuur. De verwachting is dat de resultaten van het scherpere selectiebeleid in de komende jaren te zien zullen zijn. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 4.
Het Filmfonds schrijft momenteel het beleidsplan voor de periode 2025–2028. Dit doet het op basis van het door mij opgestelde beleidskader, waarin ook inhoudelijke aanwijzingen zijn opgenomen. Het stimuleren van een kwalitatief aanbod staat centraal. Specifiek heb ik het Filmfonds gevraagd om de koers van «verdikking» vast te houden: door scherper te selecteren moet een kleiner maar divers aantal producties met meer middelen worden ondersteund. Hogere budgetten kunnen leiden tot meer kwaliteit, omdat er dan meer geld en tijd is voor de scenario- en ontwikkelingsfase, de draaidagen en het postproductieproces.
Ik vraag het Filmfonds ook beleid te ontwikkelen voor de positionering en zichtbaarheid van toonaangevend Nederlands aanbod op het internationale podium en de versterking van de internationale marktpotentie. Dit beleid moet in ieder geval gericht zijn op een toename in de deelname van Nederlandse producties aan de hoofdprogramma’s van toonaangevende internationale (film)festivals. Ook vraag ik het Filmfonds zich blijvend in te spannen voor het stimuleren van internationale coproducties, ook omdat dergelijke producties vaak meer succesvol zijn.
Ik heb er vertrouwen in dat het Filmfonds, in overleg met de filmsector, ook in de volgende beleidsperiode de nodige stappen zet om de positie van de Nederlandse speelfilm nationaal en internationaal verder te versterken. Het Ministerie van OCW zal de resultaten hiervan natuurlijk nauwlettend volgen.
Bent u het ermee eens dat de toekenningen door het Filmfonds in ieder geval meer open en toegankelijker moeten gebeuren en dat daarbij primair op kwaliteit in plaats van onafhankelijkheid gestuurd moet worden?
De opdracht van het Filmfonds richt zich op de financiering van onafhankelijke producenten en andere onafhankelijke filmmakers. Het Filmfonds biedt subsidieregelingen voor allerlei soorten filmmakers, van autodidacten tot zeer ervaren makers. Een rijk veld aan onafhankelijke producenten zorgt voor diversiteit en de pluriformiteit van Nederlandse films, series en documentaires. Het is daarom cruciaal dat onafhankelijke producenten blijvend in staat worden gesteld om mooie Nederlandse producties van hoge kwaliteit te maken. Daarbij vind ik het wel belangrijk dat onafhankelijke producenten de mogelijkheid hebben om samen te werken met andere partijen uit de keten, in het licht van de stapeling van publiek-private middelen.
Openheid en toegankelijkheid zijn uiteraard belangrijk voor het Filmfonds. Op de website van het Filmfonds kan bijvoorbeeld inzicht worden verkregen in de toekenningen voor specifieke producties op basis van de verschillende regelingen. Het Filmfonds heeft recent de website vernieuwd. Samen met het Filmfonds zal ik kijken naar eventuele verbeteringen op het gebied van de gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid van deze informatie.
Zou het de kwaliteit van de filmproductie in Nederland ten goede komen als toekenningen door het Filmfonds meer sturen op samenwerking en cofinanciering binnen de filmsector zodat meer budgetten bij elkaar gebracht kunnen worden (zoals van de NPO & streamers) en meer kwalitatief hoogstaande (en duurdere) producties gemaakt kunnen worden)?
Samenwerking en cofinanciering in de filmsector is inderdaad belangrijk en gebeurt al sinds jaar en dag. Bij de financiering van films gaat het om samenwerking tussen verschillende partijen waarbij een producent financiering van fondsen, omroepen, distributeurs, sales-agents, coproducenten en investeerders bij elkaar brengt om een project te financieren. In de huidige tijd kunnen ook streamingdiensten belangrijke partners voor onafhankelijke producenten zijn.
Wat ik wil stimuleren is verdergaande publiek-private samenwerking waardoor er grotere en kwalitatief betere producties kunnen worden gemaakt met meer kans op commercieel en artistiek succes. Het Filmfonds deelt deze visie. Daarbij moet uiteraard wel rekening worden gehouden met de kaders van de subsidieregelingen. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vragen 2, 3 en 8.
Hoe duidt u de kwalificatie van filmmaker Martin Koolhoven dat het Filmfonds «stuurloos» is?
Het Filmfonds heeft de afgelopen tijd te maken gehad met een aantal wisselingen in het bestuur. Ik kan me voorstellen dat dit tot zorgen in de sector heeft geleid. Het Filmfonds is echter niet stuurloos. De huidige directeur-bestuurder Sandra den Hamer heeft de opdracht gekregen om, te midden van het snel bewegende speelveld, zich de komende periode te richten op het bestendigen van de reeds ingezette artistiek-inhoudelijke koers van het Filmfonds, de samenwerking met de sector en de voorbereidingen op het nieuwe beleidsplan. Daarin zal de ingezette focus op het versterken van de kwaliteit en zichtbaarheid van de Nederlandse onafhankelijke film worden voorgezet. De procedure ten behoeve van de opvolging van Sandra den Hamer zal ruim op tijd en op zorgvuldige wijze worden ingezet.
Waarom heeft het Filmfonds de Dutch Academy For Film (DAFF) aangewezen om tot een plan te komen over verbetering van de positie van de Nederlandse speelfilm? Is DAFF de juiste partij, gezien de afhankelijkheid van filmsubsidies die veel leden van DAFF hebben? Hoe ziet u dit?
De Dutch Academy for Film (DAFF) verenigt bijna 700 makers uit alle disciplines binnen de audiovisuele sector in Nederland. Samen met het Nederlands Film Festival draagt de DAFF als Nederlandse Academy ook de verantwoordelijkheid voor de Gouden Kalveren Competitie, waarbij de leden hun vakgenoten eren door het bepalen van nominaties en prijzen. Daarnaast ziet de DAFF het als de functie van een Academy om hobbels in de sector te detecteren en hierop in te spelen. Zij vindt het uiterst belangrijk dat de inhoudelijke creatieve analyse, zelfreflectie en toekomstvisie in eerste aanleg vanuit de sector zelf komt. Vanuit deze gedachte speelde de vereniging al langer met het plan voor het faciliteren van het kwaliteitsdebat, om naar aanleiding van de jaaroogst gezamenlijk een kritische blik te werpen op waar de sector zich op dat moment bevindt.
De selectie voor de Gouden Kalveren Competitie toonde een sterke contradictie in films die door het publiek hoog werden gewaardeerd ten opzichte van die door vakgenoten werden bekroond. Dit, samen met het rapport van Olsberg SPI, heeft de vereniging ertoe bewogen om nog dit jaar een open gesprek met de sector te initiëren. Zij komen niet met een concreet plan, maar denken samen met alle stakeholders in de keten – van makers en producenten tot distributeurs, exploitanten en fondsen – na over mogelijke verbeteringen voor de positie van de Nederlandse speelfilm.
De DAFF doet dit niet in opdracht van het Filmfonds, maar vanuit een eigen verantwoordelijkheid als Academy en vanuit hun onafhankelijke functie. De suggestie dat de vereniging niet onafhankelijk is, is naar mijn mening ongegrond.
In hoeverre moedigt het Filmfonds ondernemerschap van producenten aan? Is het te rechtvaardigen dat zo veel publieke middelen worden ingezet op films waar slechts een zeer klein deel van Nederland naar gaat kijken, laat staan het buitenland?
Het is belangrijk om het algemene succes van de Nederlandse speelfilm niet te verwarren met de specifieke lens waardoor het onderzoeksbureau Olsberg heeft gekeken (zie ook mijn antwoord op de vragen 2 en 3). Nederlandse speelfilms trekken veel bezoekers naar de Nederlandse bioscopen en filmtheaters. Het afgelopen jaar had bijvoorbeeld de door het Filmfonds gesteunde films De Tatta's (2022) en Soof 3 (2022) respectievelijk bijna 700.000 en 500.000 bioscoopbezoekers. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vraag 5. Ook als we kijken naar het marktaandeel van Nederlandse films in het aantal nationale bioscoopbezoeken in 2022 was dat ruim 16 procent.9
Zoals geantwoord op vraag 5, is het maken van films kostbaar en zijn publieke middelen onmisbaar. Ondernemerschap is belangrijk voor iedere producent. Het Filmfonds moedigt dit aan. Filmfinanciering is immers complex en er zijn vele partijen en financiers bij betrokken. De steun die het Filmfonds als publiek fonds kan geven is aan maximale percentages verbonden. Een producent moet dus altijd aanvullende financiering inbrengen om voor financiering van het Filmfonds in aanmerking te komen. Producenten blijven zelf creatief en zakelijk verantwoordelijk voor de producties die worden gemaakt en vertoond.
De brief van Eurocommissaris Thierry Breton aan Elon Musk over de desinformatie op X (voormalig Twitter) |
|
Harmen Krul (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van Eurocommissaris Thierry Breton aan Elon Musk over desinformatie op X over de aanvallen van Hamas op Israël1?
Ja
Staat u achter deze urgente oproep aan de topman van X? Zo ja, wat gaat u doen als X niet binnen 24 uur voldoet aan het verzoek?
Het primaat van het DSA-toezicht op X ligt bij de Europese Commissie. De Commissie is immers exclusief bevoegd voor het toezicht op en de handhaving van de verplichtingen uit de Digital Services Act (DSA) die gelden voor zeer grote online platforms, waaronder X. We steunen de Commissie in deze zaak.
Uit de brief en daaropvolgende conversatie tussen Elon Musk en Commissaris Breton op X leid ik af dat de Commissie volop bereid is om de DSA te gaan handhaven. Wij zullen onze steun daarvoor (blijven) uitspreken en de ontwikkelingen op dit gebied vanzelfsprekend blijven volgen. Het is van belang dat we dit in de EU zeer serieus nemen.
Vindt u dat X transparant is over welke content wel en niet is toegestaan op het platform? Zo nee, waar moet X volgens u meer inzicht in bieden?
Op grond van artikel 14 van de DSA moeten tussenhandeldiensten zoals X, informatie over eventuele beperkingen, die zij aan het gebruik van hun dienst opleggen met betrekking tot door afnemers verstrekte informatie, opnemen in hun algemene voorwaarden. Die informatie moet onder meer gegevens over inhoudsmoderatie die zij toepassen omvatten.
Het is naar mijn mening onduidelijk wat het beleid van X is en daarmee welke content wel en niet is toegestaan op het platform. Dit beleid lijkt bovendien aan plotselinge verandering onderhevig, zo blijkt ook uit de brief van Commissaris Breton. Op de Nederlandse pagina stond bijvoorbeeld ten tijde van de brief van Eurocommissaris Breton aan X een andere publiek belang als uitzonderingsbeleid dan op de Engelse pagina.
Daarnaast heeft lokaliteit invloed op de betekenis van content. Om te bepalen welke content wel en niet voldoet aan het eigen beleid, moet deze content in context geïnterpreteerd kunnen worden. Daarom is het van belang om lokaal te modereren. Met kennis van taal en cultuur. X heeft hiervoor slechts één moderator gericht op Nederlands.2
In dit kader is ook relevant dat X (toen nog Twitter) zich heeft teruggetrokken uit de EU «Code of Practice on Disinformation». Deze schrijft voor dat deelnemers een gedetailleerde, up-to-date lijst bijhouden, van hun publiek beschikbare beleid. Dit beleid dient gebruik en gedragingen toe te lichten die verboden zijn op hun dienst. Daarbij dienen diensten in hun rapportages uiteen te zetten hoe hun beleid en de implementatie van dat beleid diverse tactieken, technieken en procedures voor desinformatie aanpakt.3 Door zich terug te trekken uit de EU «Code of Practice on Disinformation» onttrekt X zich aan de afspraak om hierover te rapporteren.
Dat blijkt temeer uit het feit dat X (toen nog Twitter) tot 2021 elke zes maanden op eigen initiatief een transparantierapport over de handhaving van haar eigen regels publiceerde. De laatste dateert uit december 2021. Hierna is er geen rapport meer verschenen tot de inwerktreding van de DSA 25 augustus 2023.4
Deelt u de mening dat het gewijzigde «public interest» beleid van X zeer schadelijk is, omdat berichten meer worden beoordeeld op hun «nieuwswaarde» dan de vraag of deze berichten desinformatie of andere illegale content bevatten? Deelt u de mening dat X dit beleid zo snel mogelijk moet terugdraaien, omdat het in strijd is met de regels van de Digital Services Act (DSA)?
De DSA beoogt onder meer de verspreiding van illegale online-inhoud en de maatschappelijke risico’s, die de verspreiding van desinformatie met zich mee kunnen brengen, aan te pakken. Voor dat doel bevat de DSA verschillende zorgvuldigheidsverplichtingen, zoals de verplichting om meldingen van illegale inhoud tijdig, zorgvuldig en op niet-willekeurige en objectieve wijze te verwerken. Wanneer het gewijzigde «public interest» beleid van X erop neerkomt dat illegale inhoud, ook na een melding daarvan, online blijft, is dat niet in overeenstemming met de DSA.
Daarnaast moeten zeer grote online platforms, zoals X, op grond van artikel 34 en 35 DSA maatregelen nemen om de (systeem)risico’s, voor de openbare veiligheid en de burgerdialoog voortvloeiend uit desinformatie, te beperken. Het niet optreden tegen desinformatie kan daarmee in strijd komen.
Vindt u dat X adequaat en volgens de regels die de DSA hieraan stelt optreedt ten aanzien van het snel verwijderen van illegale content?
Ik heb geen zicht op concrete naleving van de DSA door X. Uit onder meer de brief van Commissaris Breton leid ik echter af dat er, ondanks meldingen, illegale inhoud op X circuleert en blijft circuleren. Als dat klopt dan kan het zijn dat X artikel 16 van de DSA overtreedt, maar dit is aan de Europese toezichthouder.
Vindt u dat X effectieve maatregelen neemt tegen de verspreiding van desinformatie, zoals afbeeldingen van conflicten die niet echt zijn maar uit videogames komen?
Ik heb geen zicht op concrete naleving van de DSA door X. Uit mediaberichten en de brief van Commissaris Breton leid ik echter af dat er veel vals en misleidend beeldmateriaal op X circuleert. Dit blijkt ook uit verschillende onderzoeken. Indien dat klopt, dan kan de Europese Commissie nader onderzoeken of X daardoor de DSA overtreedt. Dit onderzoek is, zo begrijp ik, in volle gang.
Welke actie onderneemt u zelf richting X om de misstanden op het platform aan te kaarten en X te dwingen tot snelle maatregelen, specifiek ten aanzien van desinformatie over de aanvallen van Hamas op Israël?
Het primaat van het DSA-toezicht op X ligt bij de Europese Commissie. Wij zullen onze steun daarvoor (blijven) uitspreken en de ontwikkelingen op dit gebied vanzelfsprekend blijven volgen.
Hoe beziet u, naast de wettelijke verplichtingen uit de DSA, de morele en maatschappelijke verantwoordelijkheid van X op dit punt?
De maatschappelijke verantwoordelijkheden en zorgvuldigheidsverplichtingen die zeer grote online platforms als X hebben zijn gelukkig goed verankerd in de DSA. Deze verordening roept platforms op daar zelf verantwoording over af te leggen, risico’s5 in te schatten en maatregelen te nemen.
Ik vind het belangrijk dat platforms als X verantwoording afleggen over al deze zaken.
In hoeverre weegt u de conclusie uit het rapport «Spelen met vuur» hierin mee, die stelt dat de verspreiding van radicale en onjuiste content een directe wisselwerking met het publieke debat heeft2?
Woorden doen ertoe, of die nu in de Tweede Kamer geuit worden, of op sociale media. Het uiten van complottheorieën en anti-institutioneel sentiment met de intentie het vertrouwen in onze democratie te ondermijnen, is schadelijk voor het functioneren van onze democratische rechtstaat. Dat moeten we dus onverminderd tegengaan. Ik hoop dat politici, ook de aankomende generatie, zich de conclusies van dit rapport aantrekken en dat we op een verantwoorde manier met elkaar omgaan.
Deelt u de mening dat een fundamenteel andere, veel strengere en kritische houding jegens grote sociale mediaplatformen nodig is, aangezien door X, maar bijvoorbeeld ook door Telegram, nauwelijks actie wordt ondernomen tegen extreme en illegale content?
Met de inwerkingtreding van de DSA is een fundamenteel andere, veel strengere en kritische houding jegens grote sociale mediaplatformen wettelijk verankerd.
Met belangstelling kijk ik dan ook uit naar het effect dat de DSA, die sinds 25 augustus jl. geldt voor de zeer grote online platforms, zal hebben in de komende jaren en de wijze waarop de Commissie de DSA zal handhaven.
Binnenkort ontvangt de Tweede Kamer de Contourenbrief Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content. Hierin wordt onder andere aandacht besteed aan de dialoog met X en Telegram.
Het bericht 'Toegankelijkheid musea onder druk door achterblijvende overheidssubsidies' |
|
Jorien Wuite (United Democrats) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Toegankelijkheid musea onder druk door achterblijvende overheidssubsidies»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat veel musea in de coronacrisis flink hebben moeten interen op reserves en van de financiële problemen die musea ondervinden door stijgende lasten en oplopende inflatie?2
De signalen dat sommige musea financieel kwetsbaar zijn hebben mij bereikt. De museumsector als geheel toont een divers beeld, waarbij er gelukkig ook musea zijn die er sinds corona weer heel goed voor staan. De oorzaken en de mate waarin musea te maken krijgen met financiële tegenslagen, lopen uiteen. Bezoek weet de weg naar musea over het algemeen weer te vinden, maar bij een deel van de musea zijn de aantallen nog steeds niet terug op het oude niveau. Dit resulteert in lagere eigen inkomsten. De stijgende lasten en oplopende inflatie zijn bij alle musea voelbaar. Wel kan het ene museum deze lastenverzwaring beter opvangen dan het andere museum. De rijkgesubsidieerde musea staan er op dat gebied gemiddeld beter voor.
Deelt u de zorg dat de financiële druk zal leiden tot verhoogde toegangsprijzen waardoor de toegankelijkheid van musea onder druk komt te staan, dit terwijl de maatschappelijke functie van musea onmisbaar is?
Ik ben het met u eens dat de maatschappelijk functie van musea onmisbaar is. Als zelfstandige instellingen is het aan de musea zelf om de toegangsprijs te bepalen voor entreetickets. Zij kunnen hierbij voor specifieke doelgroepen in prijs differentiëren om het museum toegankelijk te houden. De eigen inkomsten uit kaartverkoop zijn belangrijk voor een gezonde bedrijfsvoering. Uit de Museumcijfers 2022 blijkt dat de bezoekersaantallen bijna terug zijn op het niveau van voor de coronapandemie.
Hoe blijft u zich inzetten om de musea voor iedereen toegankelijk te houden, gezien de financiële druk op toegangsprijzen, zonder dat dit ten koste gaat van vernieuwing en het innovatievermogen van musea? Bent u hierover in gesprek met zowel grote als kleine musea?
Ik vind het essentieel dat musea toegankelijk zijn en blijven innoveren. Dankzij visitatierapporten, monitorgesprekken met de rijksgefinancieerde musea en structureel contact met de Museumvereniging houden we de vinger aan de pols in de museumsector. In de periode 2025–2028 is er opnieuw ruimte beschikbaar voor regionale musea in de culturele basisinfrastructuur. Twaalf musea, één per provincie, komen hierdoor in aanmerking voor een aanvullende subsidie van het Rijk. Daarnaast ondersteunt het Mondriaan Fonds via diverse regelingen vernieuwing bij musea. Ik denk hierbij aan het stimuleren van aankopen, collectiemobiliteit, en innovatieve ideeën omtrent de presentatie van collecties en samenwerkingen met het publiek. De RCE zet zich in voor ondersteunen van kostbare tentoonstellingen door de uitvoering van de indemniteitsregeling en ondersteunt de collectiebeheerders met kennis, onderzoek en advies. Deze voorzieningen zijn uiteraard beschikbaar voor alle musea, van groot tot klein. We hebben daarbij zeker ook oog voor de specifieke situatie bij kleine musea. Zo organiseert de RCE speciale activiteiten voor kleine en lokale musea en staan we in contact met het Landelijk Contact Museumconsulenten. Verder werk ik in mijn cultuurbeleid nauw samen met de andere overheden. In het overleg met IPO, VNG en de cultuurregio’s evenals in de cultuurconvenanten die ik sluit met andere overheden, vraag ik aandacht voor toegankelijkheid van cultuur.
Kunt u gelet op de financiële feiten in gesprek treden met de Minister van Financiën om verschraling in de museasector te voorkomen en de toegankelijkheid en maatschappelijke functie te bewaken van zowel grote als kleine musea?
Ik zet me op verschillende manieren in voor de sector als geheel. Dit is echter wel een gedeelde verantwoordelijkheid met spelers in het museumveld en medeoverheden. De inzet van middelen door gemeenten en provincies is uiteraard aan deze overheden. Zij zijn voor veel musea de belangrijkste subsidient. Het subsidieplafond van de Rijksmusea is vastgelegd in de Erfgoedwet. Daarnaast ondersteun ik de cultuurfondsen en zet de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zich in voor het behoud en beheer van collecties en de maatschappelijke rol van alle musea.
De rol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken rondom het WK mannenvoetbal in Qatar. |
|
Lisa Westerveld (GL), Jeanet van der Laan (D66), Jasper van Dijk , Kati Piri (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herkent u de reconstructie in Trouw «Wopke Hoekstra en zijn ambtenaren staken een stokje voor openlijke kritiek op WK-gastland Qatar»? Zo nee, kunt u dan aangeven wat er niet zou kloppen aan deze reconstructie?1
Het klopt dat besluitvorming over het al dan niet sturen van een afvaardiging naar het WK voetbal in Qatar een voortdurende en delicate afweging betrof. Bij deze afweging stond de vraag centraal hoe mensenrechten het meest effectief kunnen worden bevorderd, met blijvend oog voor de brede Nederlandse belangen.
Het artikel doet echter geen recht aan de Nederlandse inzet op het gebied van mensenrechten in Qatar. Nederland voert een constructief-kritische dialoog en werkt samen met Qatar op het gebied van mensenrechten, inclusief die van arbeidsmigranten en lhbtiq+ personen. In het reisadvies heeft altijd een passage gestaan over de positie van lhbtiq+ personen in Qatar. Na veelvuldig interdepartementaal contact met het Ministerie van OCW is deze passage naar de openingsrubriek verplaatst zodat de risico’s duidelijker werden aangegeven. Nederland heeft Qatar herhaaldelijk verzocht een veilig en inclusief WK te organiseren, ook voor deze groep.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken omwille van «handel en goede betrekkingen» wilde voorkomen dat er openlijke kritiek vanuit de Nederlandse overheid zou komen op Qatar? Zo nee, wat zou hier niet aan kloppen?
Dat klopt niet. Mensenrechten vormen een belangrijk fundament van ons buitenlandbeleid, en dus ook in onze brede relatie met Qatar. Als onderdeel van ons mensenrechtenbeleid blijven we middels een constructief-kritische dialoog werken aan mensenrechten in Qatar. Ook werkt Nederland samen met Qatar om de positie van arbeidsmigranten te verbeteren. Nederland heeft als één van de weinige landen consequent de mensenrechtensituatie in Qatar, waaronder die van arbeidsmigranten, besproken met de Qatarese autoriteiten. Bij deze inspanningen is er altijd een zorgvuldige afweging gemaakt over hoe Nederland het meest effectief kan bijdragen aan de bevordering van mensenrechten en hoe een constructieve dialoog gevoerd kan worden met de Qatarese autoriteiten, zonder daarbij de bredere Nederlandse belangen uit het oog te verliezen.
Klopt het dat door inmenging van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, op verzoek van de Minister, de risico’s voor lhbti-bezoekers buiten een Kamerbrief werden gehouden, ondanks dat de Kamer al een aantal keer zorgen heeft geuit over deze groep?
De Kamerbrief2 (d.d. 17 mei 2022) betrof de motie Karabulut (21 501-02, nr. 2273) waarmee de regering werd verzocht geen afvaardiging te sturen naar het WK voetbal vanwege de positie en rechten van arbeidsmigranten in Qatar. De Kamerbrief gaat dan ook vooral in op de situatie en positie van arbeidsmigranten en wat Nederland doet om deze te bevorderen.
Met betrekking tot de risico’s voor lhbtiq+ bezoekers tijdens het WK heeft Nederland Qatar herhaaldelijk verzocht een inclusief WK te organiseren, ook voor deze groep. Die inzet is ook in deze brief benoemd. Er is ambtelijk uitgebreid van gedachten gewisseld over de wijze waarop het kabinet moest inzetten op de veiligheid van lhbtiq+ personen, en hoe dit te verwoorden in de Kamerbrief. De Kamerbrief is vervolgens met instemming van het kabinet uitgegaan. In de brief is niet nader ingegaan op de situatie voor lhbtiq+ bezoekers in Qatar tijdens het WK. Het Ministerie van BZ en de KNVB hebben daar specifieke communicatiekanalen voor benut, waaronder de reisadviezen. Daarin is altijd aandacht besteed aan de strafbaarheid en de risico’s die de lhbtiq+ gemeenschap zou kunnen lopen in Qatar. Na veelvuldig interdepartementaal contact met het Ministerie van OCW is de passage die hier over ging naar de openingsrubriek verplaatst zodat de risico’s duidelijker werden. Dit genoot de steun van alle betrokken departementen.
Wat vindt u met de kennis van nu hiervan? Deelt u de mening dat mensenrechten altijd belangrijker zijn dan handelsbelangen? Zo ja, hoe rijmt dit zich met de reconstructie van Trouw?
Het besluit om een afvaardiging naar Qatar te sturen tijdens het WK voetbal was een zorgvuldige afweging van diverse belangen. Bevordering van mensenrechten vormt hier een belangrijk onderdeel van, naast andere nationale belangen. In het licht van deze gevoelige afweging verliep het ambtelijke afstemmingsproces niet optimaal en met de nodige uitdagingen. Het definitieve besluit is, zoals eerder vermeld, met instemming van het kabinet genomen.
Zijn er op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken nog meer zaken weggelaten uit Kamerbrieven?
De besluitvorming over het al dan niet sturen van een afvaardiging naar het WK voetbal in Qatar is een voortdurende en delicate afweging geweest. De Kamerbrief van mei 2022 (d.d. 17 mei 2022)3 aangaande het WK voetbal in Qatar is tot stand gekomen middels een interdepartementaal afstemmingsproces waarbij over en weer tekstsuggesties zijn gedaan ten aanzien van de verschillende conceptversies. Dit is een gangbaar proces, dat in dit geval wat strubbelingen heeft gekend. De Kamerbrief van oktober 2022 (d.d. 19 oktober 2022)4 aangaande het WK voetbal in Qatar is niet met alle ministeries ambtelijk afgestemd maar wel in de ministerraad besproken en akkoord bevonden. Alle Kamerbrieven5 aangaande het WK voetbal in Qatar zijn uitgestuurd namens het gehele kabinet. Middels de Kamerbrieven is uw Kamer te allen tijde tijdig en zo volledig mogelijk geïnformeerd.
Bent u het met ons eens dat deze omgangsvorm met de Kamer geen schoonheidsprijs verdient, gezien de diverse wensen vanuit de Kamer, zoals al gedaan in de aangenomen motie Karabulut c.s. in 2021, maar ook in diverse debatten over sport en buitenlandse zaken?2
De overwegingen ten aanzien van het sturen van een afvaardiging naar Qatar en de daaropvolgende beslissingen zijn steeds gecommuniceerd met uw Kamer. Deze overwegingen zijn consistent gericht geweest op het realiseren van het beoogde doel, namelijk het handhaven van een constructief-kritische dialoog en samenwerking met Qatar ten aanzien van de mensenrechten, in het bijzonder met betrekking tot arbeidsmigranten, om uiteindelijk een duurzame en positieve verandering te bewerkstelligen, zonder daarbij de bredere Nederlandse belangen uit het oog te verliezen.
Wat zegt het feit dat de beslisnota over de Kamerbrief niet vermeld over deze spanningsvelden en het ongemak over de openheid van het kabinet, die juist vergroot zou moeten worden door het openbaarmaken van beslisnota’s? Zijn er elementen uit deze beslisnota verwijderd voor de stukken naar de Kamer zijn gestuurd?
De beslisnota van het Ministerie van Buitenlandse Zaken die is verstuurd aan de Kamer is pas na overleg in de ministerraad – waar overeenstemming is bereikt over de inhoud van de Kamerbrief – de lijn in gegaan. Er zijn geen elementen uit de beslisnota verwijderd. Het ambtelijk spanningsveld had wel genoemd kunnen worden.
Klopt het dat door bemoeienis van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft besloten om geen One Love aanvoerdersband, maar een speldje te dragen?
Bewindspersonen op dienstreis zijn vertegenwoordigers van het kabinet en dragen daar het kabinetsstandpunt uit
Hoe kijkt u met de kennis van nu terug naar het, in uw woorden «constructief-kritisch beleid, waarin samenwerking en dialoog centraal staan»? Op welke manier heeft deze houding bijgedragen aan de verbetering van de mensenrechtensituatie en specifiek de situatie van arbeidsmigranten?
Qatar heeft de afgelopen jaren een aantal concrete stappen gezet om de meest problematische en beperkende aspecten van het zogenaamde kafala- of sponsorschapssysteem af te schaffen. Zo zijn bijvoorbeeld het «uitreisvisum vereiste» en het «certificaat van geen bezwaar» afgeschaft, waardoor arbeidsmigranten gemakkelijker van baan kunnen wisselen. Daarnaast zijn elektronische betalingen ingevoerd, medezeggenschapsraden binnen bedrijven opgericht, en is er een verhoogd minimumloon en hittestress wetgeving ingesteld.
Het jaarlijkse en meest recente voortgangsrapport van de ILO (d.d. 13 november 2023) constateert, evenals in voorgaande jaren, dat de hervormingen aantoonbaar tot verbeteringen in de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten hebben geleid. Deze hervormingen zijn mede tot stand gekomen door de duurzame inspanningen van relevante stakeholders, waaronder internationale organisaties als de ILO en landen zoals Nederland. Zo blijft het afschaffen van het Certificaat Geen Bezwaar het in toenemende mate mogelijk maken voor werknemers in Qatar om van baan te verwisselen: inmiddels zijn 669,198 werknemers gewisseld van baan tussen september 2020 en oktober 2023. Ongeveer de helft daarvan heeft in het afgelopen jaar van baan gewisseld. Zoals verwoord in de brief van het kabinet (d.d. 19 oktober 2022) zal Nederland blijven bijdragen aan verbetering van de mensenrechtensituatie in Qatar en specifiek de situatie van arbeidsmigranten in het land door middel van constructief-kritisch beleid, waarin samenwerking en dialoog centraal staan. Zo heeft bijvoorbeeld de Nederlandse ambassade in Qatar in samenwerking met het Qatarese Ministerie van Buitenlandse Zaken vier reeksen medezeggenschapstrainingen georganiseerd voor bestaande medezeggenschapsraden in het land. De trainingen hebben plaatsgevonden in augustus en september 2020, juni en november 2021 en augustus 2022, en dienen als voorbeeld van een succesvolle samenwerking waarbij Nederlandse expertise is ingezet om te werken aan de implementatie van arbeidshervormingen. Het leeuwendeel van bestaande medezeggenschapsraden in Qatar, die gezamenlijk ruim 50.000 arbeidsmigranten in het land vertegenwoordigen, zijn door Nederland getraind.
Het is en blijft uitdagend om met zekerheid te bepalen of verbeteringen in de mensenrechtensituatie in Qatar kunnen worden toegeschreven aan de inspanningen van één partij, al wordt Nederland in Qatar en door de Qatarese overheid wel gezien als een belangrijke en toegewijde partner met betrekking tot mensenrechten. De samenwerking met de Nederlandse ambassade in Doha op sociale dialoog wordt specifiek aangemerkt in het ILO-rapport als een positieve ontwikkeling. Het constructief-kritische beleid van Nederland heeft het mogelijk gemaakt om naast arbeidsrechten ook andere, vaak gevoelige en voor Nederland belangrijke, mensenrechtenkwesties, zoals persvrijheid, vrijheid van religie en levensovertuiging, gelijke rechten voor vrouwen en lhbtiq+ personen, te bespreken. De Nederlandse ambassade in Doha bespreekt deze ook met relevante stakeholders, waaronder gelijkgezinden in Doha en het EU-kantoor.
Tegelijkertijd zijn er nog belangrijke stappen te zetten, zoals ook vermeld in het nieuwsbericht van Amnesty d.d. 16 november 2023, en blijft bovendien bij veel van deze hervormingen toezicht op lange-termijn uitvoering, door het Qatarese Ministerie van Arbeid en partijen als ILO, van groot belang.
Heeft u zich publiekelijk uitgesprokentegen tegen de schending van mensenrechten bij de bouw van de stadions, zoals in het antwoord op eerdere Kamervragen is aangegeven? Zo ja, bij welke gelegenheid is dit gedaan?3
In de aanloop naar, gedurende, en na het WK heeft Nederland herhaaldelijk de mensenrechtensituatie van arbeidsmigranten met de Qatarese autoriteiten besproken, zowel op politiek als op hoog ambtelijk niveau. Na afloop van deze gesprekken is er regelmatig openlijk verslag van gedaan, bijvoorbeeld via sociale media of tegenover journalisten. In de beantwoording op de volgende vragen wordt de opvolging van deze gesprekken nader toegelicht.
Op welke wijze heeft het kabinet zich ingespannen om «voor verdere samenwerking met Qatar op het gebied van mensenrechten, specifiek de positie van arbeidsmigranten in Qatar» te verbeteren, zoals beschreven in de brief van 11 november 2022? Wordt hier ook de komende jaren concreet vervolg aan gegeven?4
In de brede bilaterale relatie met Qatar zet Nederland zich actief in voor onder andere arbeidsrechten, persvrijheid, vrijheid van religie en levensovertuiging, en gelijke rechten voor vrouwen en lhbtiq+ personen. Deze inzet zal de komende jaren onverminderd worden voortgezet. Nederland bespreekt mensenrechtenkwesties direct met de Qatarese autoriteiten, maar ook met internationale organisaties als de ILO en IOM, en ngo’s zoals Amnesty International, Human Rights Watch en Migrants Rights.
In aanvulling op voortdurende dialoog, wordt er concreet vervolg gegeven aan het tripartite MoU tussen Nederland, Qatar en de ILO dat in februari 2023 is ondertekend. De samenwerking in het MoU richt zich op drie hoofdthema’s: conflictbeslechting, sociale dialoog en loonbescherming. Momenteel werkt de Nederlandse ambassade in Doha aan de ontwikkeling van een handboek voor medezeggenschapsraden in Qatar en wordt er een «train the trainer»-opleiding georganiseerd voor trainers in Qatar, waarbij dit handboek als basis dient. Bovendien werkt de ambassade samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland aan een kennisuitwisseling met het Qatarese Ministerie van Arbeid om de lokale capaciteit te versterken op het gebied van sociale dialoog, geschillenbeslechting en loonbescherming.
Wat is de stand van zaken rondom het compensatiefonds waar zowel (inter)nationale vakbonden en voetbalorganisaties zoals de KNVB voor hebben gepleit? Hoeveel arbeiders zijn gecompenseerd? Wie houdt hier toezicht op?
Naast het reeds bestaande «Workers» Support and Insurance Fund» (2018) van Qatar voor arbeidsmigranten, is er geen additioneel compensatiefonds opgericht zoals destijds is bepleit door organisaties als Amnesty International.
Het is gebruikelijk dat minimaal een jaar na het WK tijdens een FIFA-congres de financiële afhandeling van een toernooi met de FIFA-leden wordt gedeeld. Deze financiële afhandeling omvat onder andere ook de legacy-fondsen. Legacy-fondsen worden gefinancierd met een percentage van de commerciële inkomsten van een WK. Gewoonlijk gaat een deel van deze legacy-fondsen als winst naar het gastland. Qatar heeft echter aangegeven hiervan af te willen zien en verklaart dat deze fondsen op alternatieve manieren ten goede ingezet mogen worden. Op welke manier dat zal gebeuren is nog niet bekend.
Deelt u de mening dat er veel beloften zijn gedaan, maar er weinig concreet gedaan lijkt te zijn aan de situatie van de arbeidsmigranten en hun families? Zo nee, wat is er concreet gedaan om de situatie van deze mensen te verbeteren?
De laatste rapporten van de ILO tonen aan dat de verschillende (onder vraag 9 beschreven) hervormingen in Qatar tot verbeteringen in de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten hebben geleid (d.d. okt 2022 en november 2023). Ondanks de geboekte resultaten zijn er nog stappen te zetten om de positie van arbeidsmigranten in Qatar te verbeteren, zoals ook vermeld in het bericht van Amnesty International (d.d. 16 november 2023). Zo blijven er zorgen over de volledige implementatie en handhaving van de doorgevoerde hervormingen en zijn verschillende problemen die bestonden voor het WK nog steeds actueel. Volgens de ILO staat de komende tijd in het teken van implementatie en handhaving. De ILO benadrukt dan ook het belang van trainingen en capaciteitsopbouw op het vlak van registratie van ongevallen, hittestresswetgeving, geschillenbeslechting en sociale dialoog. Zowel het Qatarese Ministerie van Arbeid als de ILO geven in gesprekken aan dat Qatar gecommitteerd blijft aan de verdere implementatie van de hervormingsagenda. Nederland volgt de uitvoering van deze hervormingen nauwgezet en draagt hier ook aan bij, zoals uiteengezet onder vraag 9 en 11.
Als Qatar zo veel invloed heeft op het Nederlandse mensenrechtenbeleid door de handel in vloeibaar gas, wordt het dan geen tijd om deze afhankelijkheid af te bouwen in het kader van strategische autonomie?
Mensenrechten zijn en blijven een belangrijk fundament van het Nederlands buitenlandbeleid en daarbij ook een belangrijk onderdeel in de relatie tussen Nederland en Qatar. Het gas uit Qatar speelt nu en de komende jaren een belangrijke rol in het kader van de energiemix ten behoeve van het borgen van de leveringszekerheid. Het draagt bij aan een zo divers mogelijk portfolio waarmee afhankelijkheden zo veel mogelijk worden voorkomen. Het mitigeren van de risico’s van strategische afhankelijkheden is onderdeel van de kabinetsinzet ter versterking van de Europese Open Strategische Autonomie. Zoals de Kamerbrief «Kabinetsaanpak Strategische Afhankelijkheden» (d.d. 12 mei 2023)9 beschrijft, ligt overheidsingrijpen enkel in de rede als een afhankelijkheid risicovol én strategisch is. Dit hangt onder meer af van het risico op leveringsonderbrekingen en de mate van strategisch belang van de afhankelijkheid voor het borgen van onze publieke belangen.
Kunt u de vragen ieder afzonderlijk en binnen de gestelde termijn aan de Kamer doen toekomen?
De beantwoording op de vragen is uw Kamer, gelet op de vereiste interdepartementale afstemming, zo spoedig mogelijk toegestuurd.
Het bericht ‘Toegankelijkheid musea onder druk door achterblijvende overheidssubsidies’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Toegankelijkheid musea onder druk door achterblijvende overheidssubsidies»?1
Ja.
Onderkent u dat stijgende lasten zorgen voor een grote druk op musea, hoewel het publiek de weg naar de musea weer weet te vinden?
De stijgende kosten spelen alle Nederlanders en organisaties parten. Ook de musea voelen dit. Er zijn grote verschillen in de mate waarin instellingen deze lastenverzwaring op kunnen vangen. Voor de rijksgesubsidieerde instellingen geldt over het algemeen dat ze een gezond eigen vermogen hebben en dat de subsidies ieder jaar worden geïndexeerd.
Klopt het dat veel musea in financiële problemen komen, omdat ze tijdens de coronacrisis flink moesten interen op hun reserves en voor een belangrijk deel afhankelijk zijn van subsidies?
De signalen dat sommige musea financieel kwetsbaar zijn hebben mij bereikt. De museumsector als geheel toont een divers beeld, waarbij er gelukkig ook musea zijn die er sinds corona weer heel goed voor staan. De oorzaken en de mate waarin musea te maken krijgen met financiële tegenslagen, lopen uiteen. Bezoek weet de weg naar musea over het algemeen weer te vinden, maar bij een deel van de musea zijn de aantallen nog niet terug op het oude niveau. Dit resulteert in lagere eigen inkomsten. De stijgende lasten en de inflatie zijn bij alle musea voelbaar. Wel kan het ene museum deze lastenverzwaring beter opvangen dan het andere museum. De rijkgesubsidieerde musea staan er op dat gebied gemiddeld beter voor.
De musea zijn inderdaad voor een belangrijk deel afhankelijk van subsidie. Door de sluiting tijdens corona en achterblijvende bezoekersaantallen zijn niet alleen de inkomsten uit kaartverkoop teruggelopen maar ook die uit horeca en verhuur. Uit de Museumcijfers 2022 blijkt wel dat de eigen inkomsten weer aan het stijgen zijn. Van 30% van de totale omzet in 2021 is dit aandeel in 2022 toegenomen naar 43%.
Klopt het dat de overheidssubsidies voor musea van 2021 naar 2022 met slechts 1 procent zijn gestegen, terwijl de inflatie 10 procent was?
Voor de rijksgesubsidieerde instellingen was in 2022 de loonbijstelling 3,550%, de prijsbijstelling 4,088% en de bijstelling voor huisvesting 5,222%. Dit is conform de systematiek die rijksbreed wordt gehanteerd en wordt toegepast op het loon- en prijsgevoelige deel van de subsidie.
Verder heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor instellingen die worden bekostigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), ter compensatie van hoge inflatie en energiekosten. Door deze extra correctie steeg de prijsbijstelling van 2022 naar 5,089% en de bijstelling voor huisvesting naar 8,232%.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de huidige financiële positie van rijksmusea, gesubsidieerde musea en particuliere musea en de ontwikkeling daarvan op langere termijn?
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is opdrachtgever van de museumstatistiek die wordt uitgevraagd door het CBS en jaarlijks in december wordt gepubliceerd. Hierin zijn ook gegevens over de bedrijfsopbrengsten en -kosten opgenomen. Deze gegevens zijn te vinden op: https://www.cbs.nl/nl-nl/dossier/dossier-culturele-en-creatieve-sector
Deelt u de mening, dat musea zekerheid nodig hebben om investeringen te kunnen doen in tentoonstellingen, toegankelijkheid, duurzaamheid en onderhoud?
Ik deel de mening dat zekerheid zorgt voor een hogere kwaliteit van collectiebeheer. De rijksgesubsidieerde musea die onder mijn verantwoordelijkheid vallen kunnen daarom rekenen op een subsidiebedrag dat is vastgelegd in de Regeling beheer rijkscollecties. Dit bedrag wordt jaarlijks geindexeerd. Daarnaast kunnen deze instellingen, die zijn belast met een wettelijke taak, ook gebruik maken van schatkistbankieren voor het doen van investeringen aan het gebouw.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat musea kunnen blijven innoveren en kunnen blijven bijdragen aan verbinding in onze samenleving?
Ik vind het essentieel dat musea toegankelijk zijn voor iedereen en blijven innoveren. Dankzij visitatierapporten, monitorgesprekken met de rijksgefinancieerde musea en structureel contact met de museumvereniging houden we de vinger aan de pols in de museumsector. In de periode 2025–2028 is er opnieuw ruimte beschikbaar voor regionale musea in de culturele basisinfrastructuur. Twaalf musea, één per provincie, komen hierdoor in aanmerking voor een aanvullende subsidie van het Rijk. Daarnaast ondersteunt het Mondriaan Fonds via diverse regelingen vernieuwing bij musea. Ik denk hierbij aan het stimuleren van aankopen, collectiemobiliteit en innovatieve ideeën omtrent de presentatie van collecties en de samenwerkingen met het publiek. De RCE zet zich in voor het ondersteunen van kostbare tentoonstellingen door de uitvoering van de indemniteitsregeling en ondersteunt de collectiebeheerders met kennis, onderzoek en advies. Deze voorzieningen zijn beschikbaar voor alle musea, van groot tot klein. We hebben daarbij ook oog voor de specifieke situatie bij kleine musea. Zo organiseert de RCE speciale activiteiten voor kleine en lokale musea en staan we in contact met het Landelijk Contact Museumconsulenten.
Verder werk ik in mijn cultuurbeleid nauw samen met de andere overheden. In het overleg met IPO, VNG en de cultuurregio’s evenals in de cultuurconvenanten die ik sluit met andere overheden, vraag ik aandacht voor toegankelijkheid van cultuur.
Het bericht 'Cursor op zwart' |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe reflecteert u op het bericht dat Han Konings, hoofdredacteur van het onafhankelijke TU Eindhoven-nieuwsblad Cursor, met onmiddellijke ingang uit zijn functie is ontheven?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Als Minister en stelselverantwoordelijke kan en wil ik niet ingaan op individuele arbeidsrechtelijke situaties bij hoger onderwijsinstellingen.
Deelt u de mening dat er op een publieke democratische instelling als een universiteit op geen enkele manier mag worden gemarchandeerd met of twijfel mag bestaan over de journalistieke vrijheid en onafhankelijkheid van universiteitsbladen of hogeschoolkranten?
Ik deel de mening dat de redactie van een universiteitsblad of hogeschoolkrant journalistiek onafhankelijk moet kunnen opereren.
Bent u bereid zich uit te spreken over het belang van onafhankelijk nieuwsgaring op en over universiteiten, omdat dit als belangrijk onderdeel van de academische vrijheid kan worden gezien? Wat vindt u van de constatering van ScienceGuide dat ook zij merken dat er de laatste jaren in toenemende mate druk is op onafhankelijke nieuwsmedia over en binnen universiteiten?2
Onafhankelijke journalistiek en persvrijheid zijn een groot goed dat te allen tijde bewaakt moet worden. Zeker binnen universiteiten waar academisch debat en kritisch denken bij uitstek hoog in het vaandel staan en gestimuleerd worden. Academische vrijheid is gekoppeld aan mensen in hun functie als docent en onderzoeker en is onderworpen aan de normen die gelden in de academische gemeenschap, zoals de Nederlandse gedragscode voor wetenschappelijke integriteit. Voor academische vrijheid is vrijheid van meningsuiting en daarmee ook journalistieke vrijheid een vereiste. Zowel wetenschappers als journalisten moeten in vrijheid en onafhankelijkheid hun onderzoek kunnen doen.
Ik heb kennis genomen van de constatering van ScienceGuide en betreur het als er in toenemende mate druk wordt ervaren op onafhankelijke nieuwsmedia over en binnen universiteiten. Nieuwsmedia moeten binnen de instellingen onafhankelijk kunnen opereren. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om invulling te geven aan het borgen van die onafhankelijkheid.
In hoeverre is die journalistieke vrijheid en onafhankelijkheid op de Technische Universiteit Eindhoven volledig gegarandeerd? Op grond van welke feiten komt u tot deze beoordeling?
In deze zaak zijn drie partijen relevant: het College van Bestuur (CvB), de hoofdredacteur en de redactieraad. Het CvB van de TU/e is de formele uitgever van Cursor. De directeur van het Communicatie Expertise Centrum van de TU/e treedt namens het CvB op als operationeel uitgever. De TU/e heeft bij mij het volgende aangegeven als het gaat om de wijze waarop de journalistieke vrijheid bij Cursor is ingericht en geborgd.
De hoofdredacteur is verantwoordelijk voor de inhoud, productie en exploitatie van Cursor. De redactieraad waarborgt dat de hoofdredacteur in journalistieke zin onafhankelijk kan opereren en bevordert dat hoofdredacteur en redactie opereren conform de vastgelegde journalistieke werkwijze. Het CvB – als formele uitgever – benoemt de redactieraad, de operationele uitgever stelt, na advies van de redactieraad, de hoofdredacteur aan.
In het redactiestatuut van Cursor is opgenomen dat de uitgever de (hoofd)redactie nooit zal dwingen af te zien van publicatie van c.q. wijzigingen aan te brengen in een artikel. De uitgever kan de hoofdredacteur wel verzoeken van een publicatie af te zien c.q. deze te wijzigen. De hoofdredacteur beslist zelf hoe hij met zo'n verzoek omgaat. De redactieraad kan de hoofdredacteur gevraagd en ongevraagd adviseren.
Volgens de TU/e hebben in deze casus alle partijen conform hun bevoegdheid volgend uit het redactiestatuut gehandeld. De redactieraad heeft geadviseerd het interview met de nieuwe rector magnificus aan te passen omdat de redactieraad het niet in balans achtte. De rector heeft als geïnterviewde verzocht tot het doen van aanpassingen. De hoofdredacteur heeft ervoor gekozen het artikel niet te publiceren. Dit is in overeenstemming met het (openbare) statement van de redactie van Cursor waarin wordt aangegeven dat de hoofdredacteur heeft besloten het artikel niet te publiceren. In het statement staat dat dit het gevolg was van druk door het negatieve advies van de redactieraad en het verzoek vanuit het CvB. De redactie van Cursor heeft mij geïnformeerd dat volgens hen de rector in een mail aan de hoofdredacteur heeft aangegeven niet in te stemmen met publicatie. Dit is ervaren als een publicatieverbod mede omdat de rector zowel geïnterviewde als – in haar hoedanigheid van lid CvB – uitgever is.
Op grond van bovenstaande feiten constateer ik dat op papier, via het redactiestatuut, de journalistieke onafhankelijkheid van de redactie van Cursor voldoende geborgd is. Ik kan niet zeggen of de journalistieke onafhankelijkheid van Cursor in de praktijk ook volledig gegarandeerd is noch dat deze in het geding is. Er is sprake van door de redactie van Cursor ervaren druk om niet te publiceren, zodanig dat zij Cursor op zwart hebben gezet. Ik wil benadrukken dat journalistieke onafhankelijkheid van universiteitsbladen een groot goed is en dat ik het zeer onwenselijk vind dat een blad als Cursor op zwart is gegaan. Vanuit mijn rol vind ik het niet zuiver om uitspraken te doen over individuele gevallen zoals de situatie bij Cursor. Het is daarom goed dat, zoals het CvB van de TU/e mij geïnformeerd heeft, de Commissie melding onregelmatigheden van de universiteit een onderzoek uitvoert naar het als censuur gekwalificeerde handelen van de TU/e en naar het gevoel van de Cursor-redactie dat zij niet onafhankelijk hun werk kunnen doen.
Vindt u het wenselijk dat het College van Bestuur van de TU/e en de redactieraad een steeds groeiende druk uitoefent om bepaalde artikelen, die als onwenselijk worden gezien, niet te publiceren?
Ik vind dat er in universiteitsbladen plaats moet zijn voor artikelen die kritisch zijn ten aanzien van de eigen organisatie. Dit uiteraard mits de journalistieke kwaliteitsnormen, zoals hoor en wederhoor, gehanteerd zijn. Indien er in toenemende mate druk wordt uitgeoefend om bepaalde artikelen die als onwenselijk worden gezien niet te publiceren, dan vind ik dat een zorgelijk signaal. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden aangeef, vormen onafhankelijke journalistiek en persvrijheid een groot goed dat te allen tijde bewaakt moet worden. Ik vind het aan het College van Bestuur, als uitgever van Cursor, de redactieraad en de redactie van Cursor om, te meer naar aanleiding van hetgeen is voorgevallen, met elkaar het gesprek te voeren over het redactiestatuut, de inhoudelijke interpretatie en invulling in de praktijk daarvan vanuit het uitgangspunt dat journalistieke onafhankelijkheid te allen tijde geborgd moet zijn.
Bent u bereid om op korte termijn onderzoek te starten naar de aantijgingen over de inperking van de journalistieke vrijheid en daarbij ook te bezien in hoeverre er bij andere universitaire redacties en bij hogeschoolkranten vrijheid wordt ingeperkt? Zo nee, hoe wilt u de journalistieke vrijheid van deze bladen garanderen? Zo ja, wanneer kunt u daarmee beginnen?
Momenteel zie ik geen aanleiding voor een dergelijk breed onderzoek. Zoals in de media is gemeld is een redactielid van Cursor een klokkenluidersprocedure gestart. Het CvB van de TU/e heeft mij laten weten dat de Commissie melding onregelmatigheden van de universiteit naar aanleiding van die melding een onderzoek uitvoert naar het als censuur gekwalificeerde handelen van de TU/e en naar het gevoel van de Cursor-redactie dat zij niet onafhankelijk hun werk kunnen doen. Dit is conform de interne procedures van de instelling. Ik vertrouw erop dat dit onderzoek zorgvuldig en onafhankelijk van het CvB wordt uitgevoerd.
In de relatie tussen CvB en redactie is journalistieke onafhankelijkheid altijd het uitgangspunt. Ik verwacht van alle instellingen dat de journalistieke onafhankelijkheid expliciet is vastgelegd, bijvoorbeeld in een redactiestatuut, en dat er plaats is voor artikelen die kritisch zijn ten aanzien van de eigen organisatie. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om die journalistieke onafhankelijkheid te bewaken en hierover het gesprek te voeren binnen de instelling.
Bent u bereid om met het College van Bestuur van de TU/e in gesprek te gaan over de eisen die worden gesteld door de redactieleden van Cursor?
De redactie van Cursor is van mening dat er drie stappen nodig zijn om journalistieke vrijheid te garanderen. Een nieuwe, onafhankelijke redactieraad, een stem van de redactie in het aanstellen van een nieuwe hoofdredacteur en het herzien van het redactiestatuut om de onafhankelijkheid van Cursor beter te borgen. Ik ben door de redactie van Cursor en door het CvB van de TU/e geïnformeerd dat zij over deze stappen in gesprek zijn. Ik vind het aan de redactie en CvB om het gesprek hierover onderling te voeren.
De Nederlandse vlag |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat de Nederlandse vlag (en in het verlengde hiervan de provincievlag en de gemeentevlag) de meest inclusieve vlag van het land is? Zo nee, waarom niet? Kunt u deze vraag inhoudelijk beantwoorden en niet op procedurele wijze?1
Het is niet aan mij om uitspraken te doen over welke vlag de meest inclusieve vlag van het land is.
Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, waarom is het dan nog nodig om speciale vlaggen te laten wapperen die volgens u de inclusiviteit benadrukken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wekt dat niet de indruk dat de Nederlandse vlag zelf niet inclusief genoeg is?
Zie het antwoord op vraag 1.
Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord, wat is volgens u in dat geval eigenlijk de betekenis van de Nederlandse vlag?
Zie het antwoord op vraag 1.
Op vraag 3 antwoordt u onder meer dat er geen vlaginstructies en geen algemene wettelijke regels zijn voor het vlaggen met andere dan de Nederlandse (provincie of gemeente) vlag; betekent dit dat men op publieke gebouwen willekeurig elke vlag kan laten wapperen?
De vlaginstructie heeft alleen betrekking op het uitsteken van de Nederlandse vlag. Voor andere vlaggen geldt de vlaginstructie niet. Er zijn geen algemene wettelijke regels voor het vlaggen met andere vlaggen. Dit is de verantwoordelijkheid van de eerstverantwoordelijke Minister ten aanzien van overheidsinstellingen, respectievelijk de verantwoordelijkheid van de provinciebesturen en de gemeentebesturen.
Zou het bijvoorbeeld toegestaan zijn om een communistische vlag op een stadhuis of ministerie te laten wapperen? Zou men een PvdA-vlag mogen hijsen? Een VVD-vlag wellicht? Of misschien een FVD-vlag? Een vlag van een religieuze beweging of een kerkgenootschap? Een vlag van een sportvereniging?
Zie het antwoord op vraag 5.
U hebt geen antwoord gegeven op de vraag of overheidsinstellingen ideologisch neutraal behoren te zijn; betekent dit dat u vindt dat men partijvlaggen van publieke gebouwen kan laten wapperen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kan elke identiteit in het land zijn eigen vlag hijsen op een publiek gebouw of zijn er uitzonderingen?
Zie het antwoord op vraag 5.
U stelt dat overheidsinstellingen «dit wezenlijke uitgangspunt», namelijk dat de overheid er voor iedereen is, bij hun handelen dienen te «respecteren»; erkent u dat de overheid er rekening mee moet houden geen openlijk partijdige vlaggen op overheids- en andere publieke gebouwen te hijsen omdat daarmee dit wezenlijke principe wordt aangetast?
Zie het antwoord op vraag 5.
Zo nee, waarom erkent u dit niet?
Zie het antwoord op vraag 9.
U hebt vraag 5 niet beantwoord; betekent dit dat u niet erkent dat pride en SDG-vlaggen voor een groeiend aantal Nederlanders staan voor een zeer controversiële, internationale woke-ideologie en (vooral in het geval van de SDG-vlaggen) voor de ideologie van de Verenigde Naties en het World Economic Forum (zie de overeenkomst betreffende de versnelde implementatie van de SDG-doelen tussen het WEF en de VN van juni 2019)?
Het is niet aan mij op te speculeren over ideologische associaties die mensen kunnen hebben met vlaggen.
Heeft u onderzoek laten doen naar de mate van acceptatie van deze ideologie en deze vlaggen onder de bevolking? Zo nee waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomst van dat onderzoek met de Kamer delen?
Nee, ik zie hier ook geen aanleiding toe.
Bent u zich ervan bewust dat het kabinet met het toestaan van het wapperen van partijvlaggen als de pridevlag en de SDG-vlag een groot deel van de Nederlanders juist uitsluit (vermoedelijk gaat het om miljoenen mensen uit alle lagen van de bevolking, met allerlei etnische en religieuze achtergronden, die deze ideologieën afwijzen) en het laten wapperen van deze vlaggen dus het tegendeel is van inclusief? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet staat voor gelijke rechten, kansen en vrijheden voor iedereen. Het is niet aan mij op te speculeren over ideologische associaties die mensen kunnen hebben met vlaggen.
Vindt u deze specifieke uitsluiting een probleem? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 13.
Vindt u het wellicht acceptabel mensen met bepaalde andere opvattingen die afwijken van de heersende ideologie buiten te sluiten? Zo ja, waarom vindt u dat acceptabel?
Zie het antwoord op vraag 13.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden aangezien een «integrale beantwoording» niet gewenst wordt? Zo nee, waarom kunt u de vragen niet afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Het is helaas niet gelukt om deze vragen binnen drie weken te beantwoorden