Het bericht ‘En weer is een muziekschool failliet gegaan. Wie kan er nog naar muziekles?’ |
|
Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat veertienhonderd kinderen in Drenthe geen muziek-, theater-, dans- of tekenles meer krijgen?
Dat vind ik zorgelijk en heeft mijn aandacht. Alle kinderen moeten zich cultureel kunnen ontwikkelen, binnen en buiten de school. Vaak begint dit op de basisschool, waar kunstzinnige oriëntatie één van de negen leergebieden is. Ook buitenschools moeten kinderen die kans hebben. In mijn brief «De kracht van creativiteit»2 heb ik aangegeven dat de voorzieningen voor amateurkunstbeoefening (waaronder muziekscholen) kwetsbaar zijn en heb ik aangekondigd welke maatregelen ik wil nemen. Ik zet in op een Nationaal Akkoord Amateurkunst en maak hiervoor afspraken met gemeenten en provincies. Afgelopen juli heb ik aan de Kamer toegezegd om onderzoek te doen hoe kan worden voorzien in professioneel muziek-en kunstvakonderwijs voor jongeren en hoe de doorstroming van talent naar kunstvakopleidingen kan worden gestimuleerd.3
Vindt u dat kunstcentra of muziekscholen volledig zonder subsidie moeten kunnen bestaan?
Er zijn kunstcentra en muziekscholen die worden gesubsidieerd via gemeenten. Daarnaast bestaan er particuliere instellingen die lessen aan leerlingen aanbieden. Ik zie ook dat de lokale infrastructuur onder druk staat, maar hecht er waarde aan om aan te geven dat het ondersteunen van lokale culturele voorzieningen, zoals muziekscholen en kunstencentra, een taak is van gemeenten. Zij bepalen zelf hoe zij de lokale infrastructuur rondom kunst en cultuurbeoefening ondersteunen. Elke gemeente maakt daar eigen afwegingen in en bepaalt zelf of zij kiest voor het subsidiëren van instellingen of dat zij dit aan de markt over laat. Ik werk nauw samen met gemeenten en provincies als het gaat om de culturele infrastructuur. In de gesprekken die ik met hen voer is dit een onderwerp van gesprek.
Hoeveel kunstencentra en muziekscholen hebben er sinds 2000 jaarlijks hun deuren moeten sluiten? Hoeveel daarvan moesten er sluiten door de afbouw van financiële ondersteuning vanuit de overheid?
Hierover zijn geen gegevens bekend. Uit het onderzoek Kunst- en cultuureducatie van het CBS4 is op te maken dat het aantal grotere aanbieders van kunst- en cultuureducatie tussen 2007 en 2022 is afgenomen en dat het aantal zelfstandige aanbieders van kunst- en cultuureducatie is toegenomen. Ook het aantal leden van de Cultuurconnectie (voorheen Kunstconnectie) is tussen 2004 en 2023 gedaald van 231 naar 130 leden.5 De afname van het aantal grotere aanbieders van kunst- en cultuureducatie heeft verschillende redenen die niet in de statistiek zijn vastgelegd. Bezuinigingen kunnen een rol spelen, maar bijvoorbeeld ook fusies en overnames. Het is niet bekend wat deze ontwikkelingen betekenen voor het aanbod van cultuureducatie. De beschikbare cijfers duiden niet op een sterke afname van het aantal mensen dat actief is als cultuurbeoefenaar en de mate waarin zij lessen volgen, zoals de onderzoekers ook aangeven in het NRC-artikel.
Herkent u de geschetste geleidelijke neergang in buitenschoolse muziek- en kunstenonderwijs? Wat vindt u van de gaten die er vallen in de brede culturele vorming onder jongeren?
Hoewel er geen concrete cijfers bekend zijn, snap ik de zorg. Het is echter aan gemeenten om te bepalen hoe zij de lokale infrastructuur rond kunst- en cultuurbeoefening ondersteunen. Ik ondersteun de sector op verschillende manieren. Zo werk ik samen met het IPO en de VNG om een Nationaal Akkoord Amateurkunsten op te zetten. Aan het Fonds voor Cultuurparticipatie heb ik de opdracht gegeven om een regeling te ontwikkelen die gericht is op samenwerking tussen koepels en de provinciale en gemeentelijke amateurkunstinstellingen. De komende twee jaar worden vanuit deze regeling pilots uitgevoerd die gericht zijn op vernieuwing en ontwikkeling in de amateurkunsten. Het akkoord en de versterking van de infrastructuur zijn in lijn met de aanbevelingen uit het BMC-rapport Revitalisering Amateurkunsten6. In mijn adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur over het cultuurbestel van de toekomst7, heb ik de raad gevraagd om mij te adviseren over de taakverdeling tussen rijk, provincie en gemeente als het gaat om cultuurbeoefening vanaf 2029. Daarnaast zet ik mij ook in voor goed cultuuronderwijs op school. Bijvoorbeeld via het programma Cultuureducatie met Kwaliteit en met de Cultuurkaart voor het VO en MBO.
Waarom heeft u destijds het onderzoek naar Kunst- en Cultuureducatie door het CBS laten beëindigen en heeft u de aanbevelingen voor toekomstig onderzoek naar Kunst- en Cultuureducatie door het CBS niet overgenomen?
Correcte gegevens zijn van belang. Het onderzoek van het CBS waar u op doelt, is beëindigd op advies van het CBS zelf. Het bureau constateerde dat de kwaliteit van het onderzoek ondermaats was, onder meer door de lage respons op enquêtes. Hierdoor ontstond een onjuist beeld over kunst- en cultuureducatie.
Om een beter beeld te krijgen van de stand van zaken, heb ik aan het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunsten (LKCA) gevraagd om beschikbare informatie over actieve cultuurbeoefening op een rij te zetten. Het gaat dan om een synthese, op basis van reeds uitgevoerde onderzoeken, publicaties en rapporten. Daarbij hoort ook informatie over de aanbieders van buitenschoolse cultuureducatie. Op basis van dit overzicht zal ik besluiten over het al dan niet laten uitvoeren van een vervolgonderzoek naar aanbieders van buitenschoolse cultuureducatie.
Bent u bereid om de aanbevelingen van het CBS voor een doorstart van het CBS-onderzoek Kunst- en Cultuureducatie alsnog ter harte te nemen en het onderzoek weer op te starten?
Zoals ik heb aangegeven bij mijn reactie op vraag 6, heb ik aan het LKCA de opdracht gegeven om op basis van bestaand onderzoek een kennissynthese uit te voeren. Informatie over kunst- en cultuureducatie maakt daar onderdeel van uit. Aan de hand van de resultaten van de kennissynthese die door het LKCA wordt uitgevoerd zal ik vervolgstappen bepalen.
Hoe geeft u invulling aan artikel 31 uit het Verdrag inzake de Rechten van het Kind waarin de staat de verwezenlijking van het recht van kinderen om volledig deel te nemen aan het culturele en artistieke leven dient te bevorderen?
Ieder kind moet zich cultureel moeten kunnen ontwikkelen, zowel op school als daarbuiten. Dit begint vaak op de basisschool, waar kunstzinnige oriëntatie één van de negen leergebieden is. Via deze weg komt elk kind in aanraking met kunst en cultuur. Met programma’s als School en Omgeving wordt gewerkt aan een rijk buitenschools aanbod zodat alle kinderen, ongeacht in welke omstandigheden zij opgroeien, zich kunnen ontwikkelen. Cultuureducatie is een belangrijk onderdeel van dit aanbod. Ik stimuleer cultuureducatiebeleid op verschillende manieren, zoals via het programma Cultuureducatie met Kwaliteit. Ook investeer ik in de CJP cultuurkaart voor het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs, hiermee kunnen leerlingen culturele activiteiten bezoeken, zowel klassikaal als individueel. Daarnaast ondersteun ik via de culturele basisinfrastructuur (bis) in de periode 2021–2024 dertien jeugdpodiumkunstgezelschappen die aanbod voor kinderen en jongeren ontwikkelen. Ook stel ik via het Jeugdfonds Sport en Cultuur kinderen uit minimagezinnen in staat om lessen op cultureel gebied te volgen. Dit fonds ondersteun ik samen met de Minister van VWS. In 2023 zijn er in opvolging van de motie Mohandis8 extra middelen aan het fonds toegevoegd, waarmee het totaalbedrag voor 2023 uitkomst op € 1.000.000. Tevens heb ik de Brede Regeling Combinatiefuncties verlengd en verhoogd tot circa € 2,8 miljoen per jaar in de periode 2023–2026. Dankzij deze regeling zijn zo’n 1.600 cultuurcoaches actief op het snijvlak van cultuur, onderwijs en welzijn. Hierdoor verbetert de afstemming tussen de cultuursector, welzijn en jongerenwerk binnen en buiten de school. En dan is er nog de versterking van de lokale bibliotheken waar ik de komende jaren op inzet, dit biedt kansen voor een sterkere verbinding tussen cultuur, educatie en participatie.
Wat doet u om ook de infrastructuur die het culturele en artistieke leven mogelijk maakt overeind te houden en te versterken?
Dat gebeurt op veel verschillende manieren. In mijn antwoorden op de vragen 5 en 8 heb ik diverse maatregelen genoemd. Ik ondersteun cultuur door het verstrekken van subsidies in het landelijke subsidiestelsel (de culturele basisinfrastructuur9), maar ook door het uitvoeren van programma’s op het gebied van cultuureducatie en participatie. Ook zijn er zes Rijkscultuurfondsen die subsidies verstrekken aan instellingen, kunstenaars en makers. Naast het Rijk spelen provincies en gemeenten een belangrijke rol in de publieke financiering van cultuur, omdat zij de verantwoordelijkheid dragen voor de regionale en lokale infrastructuren. Zij zijn belangrijke samenwerkingspartners in de ondersteuning van cultuur. Met hen maak ik bestuurlijke afspraken, zoals binnen het Bestuurlijk Kader Cultuur en Onderwijs. In mijn antwoord op vraag 5 heb ik verduidelijkt hoe ik de sector ondersteun en daarmee samenwerk: als het gaat om amateurkunst, werk ik samen met het IPO en de VNG om een Nationaal Akkoord Amateurkunsten op te zetten. Aan het Fonds voor Cultuurparticipatie heb ik de opdracht gegeven om een regeling te ontwikkelen die gericht is op samenwerking tussen koepels en de provinciale en gemeentelijke amateurkunstinstellingen. De komende twee jaar worden vanuit deze regeling pilots uitgevoerd die gericht zijn op vernieuwing en ontwikkeling in de amateurkunsten. Met zowel het akkoord als de opdracht aan het FCP geef ik opvolging aan aanbevelingen uit het rapport Revitalisering Amateurkunsten dat door BMC is uitgevoerd.
Wat vindt u van het in het artikel geopperde idee om de positie van gesubsidieerd kunstenonderwijs wettelijk te verankeren?
Ik ken het idee en snap de wens. Iedereen heeft recht op cultuur. Verankering in de wet is één van de manieren om dit mogelijk te maken. Ik wil dit bekijken in samenhang met de herziening van het cultuurbestel in 2029 en de uitkomsten van de evaluatie van het cultuureducatiebeleid. Ik sta open voor verschillende opties en ga hierover graag in gesprek met mijn medebestuurders.
Bent u ermee bekend dat Nederland een rijke koortraditie kent, die voor concerten ook afhankelijk is van jeugdige zangers, bijvoorbeeld bij uitvoeringen van de Matthäus-Passion? Bent u er tevens van op de hoogte dat er op dit moment is een tekort is aan jeugdige zangers die op professioneel niveau kunnen zingen?
Nederland heeft een rijke koortraditie die we moeten koesteren. Koorscholen en jeugdkoren in het algemeen, vormen een belangrijk onderdeel in de talentontwikkelingsketen. Ik heb uw signaal getoetst bij het Koornetwerk Nederland. Het Koornetwerk geeft aan dat jeugdkoren en de kwalitatieve scholing voor jonge zangers onder druk staan. Het signaal dat er een acuut tekort is een jeugdige zangers, wordt vanuit het Koornetwerk niet direct herkend. Wel geven zij aan dat er sinds de coronacrisis sprake is van een inhaalslag op producties zoals de Matthäus-Passion. Jeugdkoren hebben moeten passen en meten om aan verzoeken te kunnen voldoen, omdat jeugdige zangers vanwege de Arbeidstijdenwet niet avond aan avond op een podium mogen staan. Met het Koornetwerk Nederland heb ik de afspraak gemaakt dat we alert blijven op dit vraagstuk.
Bent u, het voorgaande indachtig, van mening dat het van groot belang is dat jonge koorzangers toegang kunnen hebben tot passend muziekonderwijs? Wat vindt u in dezen van de diverse koorscholen die Nederland rijk is? Welke mogelijkheden ziet u om stichtingen en verenigingen die op deze wijze zorgdragen voor de continuïteit en kwaliteit van de culturele sector te ondersteunen?
Scholen zijn verplicht om aandacht te besteden aan cultuureducatie. Dat er scholen zijn die zich expliciet richten op koorzang is waardevol. Er zijn meer voorbeelden te noemen van scholen die bewust kiezen voor een cultuurprofiel, bijvoorbeeld de cultuurprofielscholen. De Wet op het primair onderwijs (WPO) voorziet in de bekostiging van koorscholen die naast regulier onderwijs ook zangonderwijs verzorgen. Het is van belang dat jong talent zich kan ontwikkelen. Dat geldt voor alle cultuurdisciplines en -genres. Tal van organisaties en professionals zetten zich hier dagelijks voor in. Ook als het gaat om zangonderwijs zijn er vele stichtingen, verenigingen en docenten actief om zangonderwijs aan kinderen en jongeren aan te bieden.
Klopt het dat de Belastingdienst recent bij diverse Nederlandse koorscholen de culturele ANBI-status heeft ingetrokken omdat deze organisaties in de ogen van de Belastingdienst geen culturele instellingen zouden zijn, waardoor giften aan dergelijke koorscholen niet langer voor 125% aftrekbaar zijn?
Het is mij bekend dat voor sommige culturele organisaties de culturele ANBI-status is ingetrokken. De branchevereniging CultuurConnectie heeft dit onder mijn aandacht gebracht. Naar aanleiding van hun oproep heb ik gesproken met de Staatssecretaris van Financiën Fiscaliteit en Belastingdienst. Van hem begrijp ik dat het om circa 60 intrekkingen gaat. In sommige gevallen gaat het om alleen het intrekken van de culturele ANBI-status en in een incidenteel geval ook om het intrekken van de algemene ANBI-status. Om hoeveel koorscholen het gaat, is niet bekend. De consequentie van het intrekken van de culturele ANBI-status is dat de culturele multiplier niet meer van toepassing is. De overige fiscale voordelen zijn nog wel van toepassing als een instelling de reguliere ANBI-status behoudt. Bij het intrekken van de algemene ANBI-status zijn er geen fiscale voordelen meer van toepassing.
Klopt het dat om aangemerkt te worden als culturele instelling, een instelling ofwel primair en rechtstreeks cultuur scheppende activiteiten ontplooit of deze voor 90% ondersteunt in daad, woord en geld?
Om in aanmerking tot komen voor een ANBI-status is het uitgangspunt dat er sprake moet zijn van activiteiten waarmee uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (>90%) het algemeen nut wordt beoogd. Voor de culturele ANBI-status geldt daarbij dat het gaat om hoogwaardig cultuuraanbod dat voor zoveel mogelijk mensen toegankelijk is, waarbij het particulier belang dient te worden overstegen en/of de cultuursector dient te worden versterkt. In de memorie van toelichting bij de Geefwet wordt cultuur verder gedefinieerd, waardoor ook verenigingen die het particulier belang overstijgen en instellingen die de cultuursector versterken in aanmerking komen voor een culturele ANBI-status.10
Ik wil graag benadrukken dat hoewel de wettekst voor de culturele ANBI-status spreekt van een «culturele instelling», het wel of niet hebben van deze status niets zegt over het zijn van een culturele instelling of over het belang van de organisatie voor de culturele sector. Ik hoop dat anderen, bijvoorbeeld financiers, zich niet door deze wettelijke term laten leiden.
Bent u van mening dat de kennisoverdracht die plaatsvindt op koorscholen cultuur scheppende activiteiten ondersteunt? Zouden koorscholen om die reden in uw ogen in aanmerking dienen te komen voor de status «culturele instelling»?
De toekenning van een ANBI-status valt niet onder mijn bevoegdheid. De beoordeling wordt gedaan door de Belastingdienst die toetst of een instelling aan de gestelde voorwaarden voldoet. Ik kan geen toezegging doen over het (opnieuw) toekennen van de status aan koorscholen. Omdat ik de zorgen begrijp, ben ik hierover in gesprek met mijn collega bij het Ministerie van Financiën.
Maakt u zich – gezien de financieel kwetsbare situatie waarin sommige koorscholen zich bevinden – zorgen over de intrekking van de culturele ANBI-status van koorscholen, en bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met uw collega, de Staatssecretaris van Financiën, teneinde de culturele ANBI-status opnieuw aan koorscholen toe te kennen?
Naar aanleiding van de oproep van CultuurConnectie ben ik in gesprek gegaan met de Staatssecretaris van Financiën Fiscaliteit en Belastingdienst over de culturele ANBI-status. Ik signaleer dat in de definiëring van wat cultuur is, in het kader van de ANBI-regeling, soms interpretatieverschillen zitten. Bijvoorbeeld waar het gaat om instellingen die zich bezighouden met cultuureducatie. Samen met het Ministerie van Financiën onderzoek ik of de voorwaarden van de culturele ANBI-status kunnen worden verduidelijkt. De aankomende tijd wordt bovendien de Geefwet geëvalueerd. Ik hoop dat de uitkomsten van dat onderzoek ons nieuwe ideeën geven voor de verdere definiëring van het begrip «cultuur» in het kader van de ANBI-regeling. De beoordeling of een instelling wel of niet een culturele ANBI-status krijgt blijft een afweging van de Belastingdienst. Ik kan dus niet toezeggen dat koorscholen de status (opnieuw) ontvangen.
Het cancellen van politici door Op1 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «BNNVara stopt met Op1 na conflict met WNL-directeur Bert Huisjes»1 en het cancellen van politici2?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat een vertrekkend redacteur bij Op1 stelt dat een groot deel van de gemiddelde uitzending nu opgaat aan omroephobby’s en dat dit de kwaliteit niet ten goede komt?
De NPO is verantwoordelijk voor de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau, waaronder te zorgen dat de programma’s van de publieke omroep voldoen aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen. Het past niet dat ik mij als Staatssecretaris van media bemoei met de inhoud van en eisen aan programma’s.
Deelt u de mening dat de publieke omroep zuinig en op een verantwoorde wijze moet omgaan met het belastinggeld dat hen in de benen houdt? Zo ja, wat gaat u doen met de bevindingen zoals omschreven in De Volkskrant?
De publieke omroep moet altijd op verantwoorde wijze omgaan met de publieke middelen die ter beschikking worden gesteld. De NPO heeft hiertoe als expliciete wettelijke taak in de Mediawet om zorg te dragen voor een doelmatige inzet van de gelden die bestemd zijn voor de verzorging en verspreiding van het media-aanbod van de landelijke publieke omroep. In het jaarlijkse bestuursverslag, de zogenoemde Terugblik3, gaat de NPO in algemene zin in op de doelmatigheid en doeltreffendheid van de werkwijze van de landelijke publieke omroep. Het Commissariaat voor de Media ziet hier op toe.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat politici doodleuk worden gecanceld? Zo ja, wat vindt u van het feit dat de Haagse oud-wethouder Richard de Mos nadat hij eind april was vrijgesproken van corruptie, desgevraagd al toegezegd te komen, waarna de redactie hem moest afbellen omdat BNNVara de politicus niet aan tafel wilde hebben?
Conform artikel 2.88 van de Mediawet bepalen de publieke omroepen vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Omroepen zijn daar verantwoordelijk voor, daaronder valt ook het fatsoenlijk behandelen van gasten.
Wat vindt u van het feit dat het cancellen schering en inslag schijnt te zijn, want een vertrekkend redacteur van Op1 stelt dat sommige politici zonder goede reden worden afgewimpeld, alleen maar omdat ze niet bij de omroepkleur horen? Deelt u de mening dat dit volstrekt onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 4.
Het ‘Eindrapport onderzoek regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport dat kleine vrijwilligersorganisaties 20–30 wettelijke verplichtingen hebben en grote vrijwilligersorganisaties meer dan 100? Vindt u dit veel of weinig?1
In het rapport wordt bevestigd dat regeldruk, veroorzaakt door allerlei verschillende wettelijke verplichtingen, een serieus probleem is voor veel vrijwilligersorganisaties. Vrijwilligersorganisaties kunnen afhankelijk van hun omvang, activiteiten en organisatie met diverse wettelijke verplichtingen te maken krijgen. Deze wettelijke verplichtingen dragen bij aan verschillende maatschappelijk doelen, zoals het beschermen van privacy, het waarborgen van veiligheid en het voorkomen van het gebruik van rechtspersonen voor criminele doeleinden zoals witwassen en fraude. Echter kunnen vrijwilligersorganisaties door de veelheid aan wettelijke verplichtingen een hoge mate van regeldruk ervaren. Tevens gaat dit vaak van het maatschappelijke rendement van vrijwilligersorganisaties. Dit is vanzelfsprekend niet de bedoeling. Het kabinet vindt het erg belangrijk om de regeldruklasten bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen te verminderen gezien de belangrijke maatschappelijke waarde in onze samenleving van deze organisaties. Momenteel zijn we met de sector in gesprek om gezamenlijk uit te werken hoe we opvolging kunnen geven aan de aanbevelingen uit het rapport om de ervaren regeldruk te verminderen.
Wat is uw reactie op de conclusie dat niet altijd de verplichting op zich, maar de complexiteit erachter regeldruk veroorzaakt? Welke stappen neemt u om deze complexiteit te verminderen?
In het rapport komt duidelijk naar voren dat de ervaren regeldruk voor een groot deel wordt veroorzaakt door gebrek aan capaciteit en expertise bij vrijwilligersorganisaties, juist omdat zij werken met vrijwilligers. Voornamelijk kleinere organisaties ervaren hogere regeldruk doordat zij vaak over minder capaciteit en expertise beschikken met betrekking tot het voldoen aan wettelijke verplichtingen. In het rapport is beschreven dat om juist voor de kleine vrijwilligersorganisaties de regeldruk te doen laten afnemen, we enerzijds moeten inzetten op betere ondersteuning en anderzijds op vereenvoudiging van specifieke verplichtingen. Zoals aangegeven ben ik in gesprek met de sector welke aanbevelingen ik moet opvolgen om vrijwilligersorganisaties beter te ondersteunen. Voor de aanpak van de individuele wettelijke verplichtingen waaruit de meeste regeldruk voortkomt verwijs ik u naar de beantwoording van vragen 5 en 6.
Deelt u de mening dat de regeldruk voor vrijwilligersorganisaties flink kan worden verminderd als een betere politieke afweging plaatsvindt over het doel van een verplichting en de maatschappelijke bijdrage van vrijwilligersorganisaties? Zo ja, hoe gaat u die balans weer terugbrengen? Zo nee, waarom niet?
Ja, regeldruk voor vrijwilligersorganisaties kan worden verminderd als een betere politieke afweging plaatsvindt. Sinds eind maart 2023 werkt de Rijksoverheid daarom met het Beleidskompas. Het Beleidskompas is de centrale werkwijze voor het maken van beleid bij de Rijksoverheid. Het biedt een verbeterde structuur aan beleidsmedewerkers, wetgevingsjuristen en uitvoeringsorganisaties om in een aantal stappen beleid te ontwikkelen. Bij elke stap wordt bijvoorbeeld bekeken welke belanghebbenden moeten worden betrokken. Deze nieuwe werkwijze biedt bij elke stap daarbij praktische handreikingen, best practices en wijst op contactpersonen die kunnen helpen.
Binnen het Beleidskompas wordt daarmee expliciet aandacht gevraagd voor het vroegtijdig betrekken van de belanghebbenden. Op deze manier wordt er in de toekomst rekening gehouden met regeldrukgevolgen voor betrokken partijen, zoals vrijwilligersorganisaties.
Daarnaast ben ik zoals aangegeven met de sector en andere relevante betrokkenen, zoals het Adviescollege College Regeldruk en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), in gesprek om te onderzoeken welke oplossingsrichtingen verder kunnen bijdragen aan regeldrukvermindering. De uitkomsten hiervan delen wij in december.
Wat vindt u van de aanbeveling uit het rapport om te onderzoeken of met name kleine vrijwilligersorganisaties kunnen worden uitgezonderd van wettelijke verplichtingen als de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) of Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verplicht banken en andere Wwft-instellingen onder andere tot het verrichten van cliëntenonderzoek. Deze verplichting dient ertoe te voorkomen dat de dienstverlening van een Wwft-instelling wordt gebruikt voor witwassen of terrorismefinanciering en houdt in dat Wwft-instellingen bepaalde cliëntenonderzoeksmaatregelen dienen te treffen. Een Wwft-instelling dient het cliëntenonderzoek risicogebaseerd in te richten. Het cliëntenonderzoek moet zijn afgestemd op het risico op witwassen en terrorismefinanciering. De Wwft schrijft dan ook niet (per geval) voor hoe het cliëntenonderzoek moet worden verricht, maar wel tot welk resultaat het onderzoek moet leiden. Indien een klant weinig risico op witwassen oplevert, dient het cliëntenonderzoek hierop afgestemd te worden. In de praktijk blijkt echter dat de toepassing van de risicogebaseerde aanpak beter kan. Dit is ook één van de conclusies van De Nederlandsche Bank (DNB) in haar rapport «Van herstel naar balans».2 De Minister van Financiën constateerde ook dat de aanpak van witwassen in de praktijk op sommige punten doorschiet. In de beleidsagenda aanpak witwassen maakt het kabinet zich sterk voor een goede toepassing van de risicogebaseerde aanpak.3 In de voortgangsrapportage die de Minister van Financiën samen met de Minister van Justitie en Veiligheid op 17 mei jl. naar uw Kamer heeft gestuurd, is aangegeven dat er gesprekken worden gevoerd met verschillende sectoren die problemen ervaren met toegang tot betalingsverkeer en de Wwft. Zo vinden er tussen de banken en non-profit sector, gefaciliteerd door DNB, gesprekken plaats om de banken meer kennis te laten vergaren over de sector om de risicogebaseerde aanpak te verbeteren. Enkele documenten zijn hiervoor gereed, deze worden in september gepubliceerd. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft laten weten dat dit de klantimpact moet verminderen.4 De Minister van Financiën vindt het positief dat de banken deze risicogebaseerde benadering goed willen toepassen en ze gaat ervan uit dat dit tot daadwerkelijke lastenverlichting zal leiden.
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) geldt voor iedereen die persoonsgegevens verwerkt; voor zowel grote als kleine organisaties als voor overheden. Ook geldt de AVG voor individuele personen die persoonsgegevens verwerken, tenzij sprake is van zuiver persoonlijke of huishoudelijke activiteiten. Als de AVG van toepassing is, moeten de daarin genoemde beginselen en voorwaarden aantoonbaar worden nageleefd. Dit staat niet ter discussie en is evenmin iets dat de Nederlandse regering ter discussie wil stellen. Uit artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie wordt de bescherming van persoonsgegevens erkend als grondrecht. De AVG heeft tot doel kaders te stellen voor inbreuken op dat grondrecht. Vooral in een toenemend datagestuurde samenleving met toenemende digitalisering is een duidelijk en consistent wettelijk kader essentieel. Daarnaast kan worden opgemerkt dat de AVG een risicogestuurde benadering kent, waarbij er rekening wordt gehouden met de complexiteit en omvang van de gegevensverwerking, de gevoeligheid van de verwerkte gegevens en de vereiste beveiliging van de gegevens die worden verwerkt. Wanneer een gegevensverwerkingsactiviteit bijzonder complex is of wanneer het om een grote hoeveelheid gevoelige gegevens gaat, wordt van de organisatie meer verwacht ten aanzien van technische en organisatorische maatregelen dan bij verwerkingen die uitsluitend zien op accountgegevens van werknemers of klanten. Ook gelden voor organisaties die minder dan 250 personen in dienst hebben soepelere regels voor het bijhouden van een verwerkingsregister. Daarnaast biedt de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) een stappenplan voor het Midden- en Kleinbedrijf om te helpen bij het voldoen van de AVG.
Wilt u voor elk van de tien meest genoemde wettelijke verplichtingen apart ingaan op het belemmerende karakter voor vrijwilligersorganisaties en de aanbevelingen van het rapport per verplichting?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 4 staan belang en noodzaak van naleving van de AVG buiten kijf. De AVG brengt verantwoordelijkheden met zich mee voor het verwerken van persoonsgegevens en dwingt ertoe na te denken over bijvoorbeeld het doel en de noodzaak om gegevens te verwerken, en om daar verantwoording over af te leggen. Dat is soms lastig, maar het voorkomt wel dat persoonsgegevens naar believen worden gedeeld en gecombineerd. En is daarmee een belangrijke waarborg voor de bescherming van de privacy van mensen en staat niet ter discussie. Voor het uitzonderen van kleine vrijwilligersorganisaties van wettelijke verplichtingen uit de AVG ziet de Minister voor Rechtsbescherming dan ook geen ruimte. Als deze organisaties verwerkingsverantwoordelijke zijn en persoonsgegevens verwerken, blijft de AVG dan ook van toepassing. Bovendien kunnen kleine organisaties over zeer gevoelige persoonsgegevens beschikken. Dat de AVG van toepassing is, wil overigens niet zeggen dat er bijna niets meer kan. Die gedachte werkt veelal verlammend en dat is lang niet altijd nodig. Bovendien is in de toezichtspraktijk sprake van evenredigheid en zal een organisatie die aantoonbaar haar best doet, niet meteen een hoge boete opgelegd worden als er eens iets niet volgens de voorschriften verloopt. Wanneer organisaties onzeker zijn of twijfelen, dan biedt de (website van de) AP in het kader van haar voorlichtende taak veelal ondersteuning.
Het belemmerende karakter volgens het onderzoek is dat het registreren van de UBO, een verplichting onder de Wwft, veel tijd en energie kost voor vrijwilligersorganisaties. De last lijkt te zitten in dat de klant zich dient in te schrijven bij het UBO-register bij de Kamer van Koophandel. Daarnaast dient een bank, of andere Wwft-instelling, de UBO te verifiëren bij bijvoorbeeld het openen van een bankrekening. Vrijwilligersorganisaties ervaren regeldruk bij het vaststellen en laten verifiëren van een UBO omdat zij zowel gegevens bij de KvK als bij de bank moeten aanleveren. De – brede – aanbeveling is om bepaalde groepen van de Wwft uit te zonderen en de risicogebaseerde benadering die de Wwft vraagt beter toe te passen. Daarbij wordt de risicogebaseerde benadering door banken nog niet voldoende toegepast. Hier worden door de banken stappen ingezet samen met de nonprofit-sector.5 Zie ook de antwoorden op vraag 4.
Ten aanzien van UBO-verificatie kan nog het volgende opgemerkt worden. De NVB heeft voor de banken een standaard opgesteld die hen moet helpen bij het verifiëren van de UBO. In die standaard staat aangegeven dat de bank voor laag en neutraal risico-scenario’s de gegevens in het UBO-register kan gebruiken, verder is alleen een bevestiging van de klant nodig. De NVB geeft aan dat dit moet betekenen dat de banken in het geval van een laag of neutraal risico de cliënten minder vaak hoeven lastig te vallen.6 De Minister van Financiën gaat ervan uit dat dit ook tot lastenverlichting bij de vrijwilligerssector zal leiden. Daarnaast wordt nu op Europees niveau onderhandeld over het nieuwe anti-witwaspakket.7 In het eerste commissierapport, lijkt het Europees Parlement transparantie belangrijk te vinden. In het Raadsakkoord heeft het kabinet kritisch gekeken naar wijzigingen die eventueel gevolgen kunnen hebben voor de administratieve lasten voor onder andere stichtingen en verenigingen. Daarbij dienen nut en noodzaak van de beoogde aanpassingen duidelijk te zijn.8
De WBTR is op 1 juli 2021 in werking getreden en voorziet in maatregelen om de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen te verbeteren. De onderzoekers geven aan dat hoewel de WBTR geen verplichtingen bevat voor verenigingen en stichtingen, met name bij kleine vrijwilligersorganisaties misvattingen bestaan over het verplichtende karakter van deze wet. Bovendien leeft het gevoel dat statutenwijzigingen noodzakelijk zijn, waardoor in de praktijk toch regeldruk wordt ervaren. De voornaamste aanbeveling van de onderzoekers op het terrein van de WBTR is om deze misvattingen weg te nemen door te voorzien in informatie en communicatie over de WBTR, specifiek in wat dit betekent voor vrijwilligersorganisaties, en bij deze voorlichting ook brancheorganisaties te betrekken.
De vrijwilligersregeling in de loonbelasting vormt een administratieve lastenverlichting voor vrijwilligersorganisaties en vrijwilligers. Zonder deze regeling zou voor iedere vergoeding van zakelijke kosten die een vrijwilliger maakt in het kader van zijn vrijwilligerswerkzaamheden betalingsbewijzen overlegd moeten worden en de zakelijkheid moeten worden aangetoond. Om deze administratieve last te voorkomen wordt, mits er geen sprake is van beroepsmatig verrichte arbeid, voor vergoedingen betaald aan een kwalificerende vrijwilliger aangenomen dat tot een bedrag van € 1.900 per jaar en € 190 per maand (bedragen 2023) sprake is van een kostenvergoeding. Indien de vergoeding onder deze grensbedragen blijft is er geen sprake van loon en hoeft er dus ook geen inhouding van loonbelasting plaats te vinden. Indien een vrijwilliger aantoonbaar hogere kosten heeft dan de grensbedragen, dan kunnen de hogere werkelijke kosten onbelast vergoed worden. Het wegnemen van de forfaitaire kostenvergoedingsregeling in de loonbelasting zou leiden tot een aanzienlijke stijging van administratieve lasten en zou derhalve niet in het belang van de vrijwilliger en de vrijwilligersorganisatie werken. De vrijgestelde vrijwilligersvergoeding in de loon- en inkomstenbelasting wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de Tabelcorrectiefactor (TCF) om op die manier aan te sluiten bij kostenstijgingen. Door de hoge TCF wordt de vrijwilligersvergoeding door de indexatie komend jaar verhoogd naar € 2.100 per jaar en € 210 per maand.
Met betrekking tot de ketenbepaling (de verplichting om na 3 tijdelijke contracten in 3 jaar een vast contract aan te bieden als er doorgewerkt wordt) kunnen organisatie belemmeringen ervaren als zij geen vast contract kunnen aanbieden na een periode van drie jaar. Dat betekent dat amateurtrainers, -scheidsrechters en -spelers zes aaneengesloten maanden geen contract mogen hebben, voordat zij weer terug kunnen keren op tijdelijke basis. Daarnaast krijgen organisaties met hogere kosten te maken, omdat de WW-premie hoger is voor flexibele contracten. Tot slot krijgen vrijwilligers, die het dagelijks bestuur van de vereniging vormen als zij werknemers aannemen te maken met personeelszaken. Zij hebben vaak beperkte capaciteit en kennis om dit goed vorm te geven.
Deze verplichting is alleen van toepassing op arbeidscontracten, niet op vrijwilligerswerk. Een vrijwilligersorganisatie kan een regulier werkgever zijn, waaraan wettelijke verplichtingen verbonden zijn. Het is inherent dat men bij het aannemen van werknemers te maken krijgen met personeelszaken en de wettelijke rechten die werknemers hebben.
De «ketenregeling» is inmiddels uitgebreid, waardoor vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen met werknemers (volgens de wet werkgevers) nu drie tijdelijke contracten in maximaal drie jaar kunnen aangaan alvorens een contract voor onbepaalde tijd. Dit was voorheen twee jaar. Hierdoor kunnen vrijwilligers langer achter elkaar in dienst blijven bij hun vrijwilligersorganisatie of filantropische instellingen dan voorheen. Het kabinet is niet voornemens om voor wat betreft regelgeving rond arbeidscontracten voor organisaties die regulier werkgever en die ook met vrijwilligers werken zijn een uitzondering te maken. De werknemers die bij deze organisaties werken verdienen immers ook de reguliere arbeidsrechtelijke bescherming.
Het aanvragen van de ANBI-status blijkt met name voor kleine organisaties met enkel vrijwilligers een oorzaak van regeldruk te zijn. Dit komt door de hoge tijdsbesteding en het gebrek aan voorlichting over de kosten en baten van de ANBI-status, aldus het rapport. In de onderzoeksperiode hebben zich verschillende (positieve) ontwikkelingen voorgedaan. Allereerst is het sinds medio februari van dit jaar mogelijk om de ANBI-beschikking digitaal aan te vragen, hetgeen een belangrijke vereenvoudiging in het aanvraagproces betekent. Daarnaast is in april het online ANBI-loket van de Belastingdienst live gegaan. Dit loket is bedoeld voor kleine en middelgrote aanvragers van een ANBI-status die behoefte hebben aan praktische uitleg over het opzetten van een ANBI en de eisen die daaraan worden gesteld. Bezoekers van de website kunnen bovendien via het loket contact opnemen met deskundigen. In het rapport wordt de aanbeveling gedaan om met groepsbeschikkingen te werken. Door groepen op basis van bepaalde kenmerken een groepsbeschikking ANBI te geven, zou de regeldruk moeten afnemen. Of dat wenselijk en mogelijk is, zal worden meegenomen in de evaluatie naar de ANBI-regeling voorzien in 2024.
Uit het rapport blijkt dat vrijwilligers moeite hebben met de naleving van de leeftijdsgrens bij de verkoop van alcohol en het handhaven van het rookverbod. Vrijwilligers ervaren problemen met het aanspreken van aanwezigen op hun gedrag en handhaving van de leeftijdsgrens. Het rapport stelt dat toezicht zich beter kan richten op de gebruiker, in plaats van op de vrijwilliger die de normen moet handhaven. Ook is betere ondersteuning gewenst, met onder andere de aanwezigheid van toezichthouders, voorlichtingsavonden en trainingen. Om vrijwilligers van sportverenigingen beter te ondersteunen bij het naleven van de Alcoholwet is samen met NOC*NSF een e-learning over het verantwoord verstrekken van alcohol ontwikkeld. Daarnaast is in het kader van de NIX18-campagne een toolkit met hulpmaterialen beschikbaar gesteld. Op deze manier worden vrijwilligers van sportverenigingen geholpen bij het naleven van de leeftijdsgrens bij de verkoop van alcohol. Daarnaast zijn de regels voor de gebruiker twee jaar geleden aangescherpt. Volwassenen zijn sindsdien ook strafbaar als zij in de publieke ruimte alcohol doorgeven aan een minderjarige. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het houden van toezicht op de naleving van de Alcoholwet door paracommerciële instellingen. Gemeenten, GGD’en, zorgverzekeraars en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben dit jaar het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) gesloten. In het akkoord is opgenomen dat gemeenten zich inspannen om de beginselplicht tot handhaving zo goed mogelijk uit te voeren en het bereik van de handhaving te optimaliseren. Ook zijn er diverse projecten in gang gezet die gericht zijn op het verbeteren van de handhaving door gemeenten of de naleving door verstrekkers. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport probeert de belemmeringen weg te nemen door elke twee jaar onderzoek te doen naar de naleving van de leeftijdsgrens bij de verkoop van alcohol door verschillende verkoopkanalen.
Een groot deel van de vrijwilligersorganisaties maakt gebruik van subsidies op rijks-, provinciaal of gemeentelijk niveau. Subsidiebeleid verschilt per (mede)overheid en subsidieregelingen liggen vast in zowel rijks-, provinciale als gemeentelijke wet- en regelgeving. Het aanvragen van subsidies wordt als complex en tijdrovend ervaren vanwege de grote hoeveelheid documenten waar de organisatie kennis van moeten nemen. Daarnaast is het verantwoorden van de subsidie tijdrovend; kleinere subsidies zijn tot een bepaald bedrag nog verantwoordingsvrij, maar bij grotere subsidies is sprake van diverse verantwoordingseisen (bijvoorbeeld een accountantsverklaring). Organisaties die afhankelijk zijn van subsidie en beperkte eigen middelen hebben, zitten bovendien gedurende het lange proces van aanvraag tot beschikking in financiële onzekerheid. Aangezien meerdere lagen van de overheidsorganisatie betrokken zijn bij het verlenen, monitoren en vaststellen van de subsidie, kan dit een lange doorlooptijd betekenen.
Om subsidieaanvragen en verantwoordingen te vereenvoudigen zijn er vanuit het Rijk, IPO en VNG al diverse acties geweest. Zo hanteren diverse overheden (Rijk en provincie) al een verantwoordingsvrij deel bij subsidies (tot € 25.000). In het Model Algemene Subsidie-verordening zijn ook richtlijnen voor verantwoordingsvrij delen van subsidie opgenomen voor gemeenten (Model ASV 2013 art. 13 t/m 16). Om de verplichting te vereenvoudigen wordt in het rapport de aanbeveling gedaan om te onderzoeken voor welke subsidies het mogelijk is om deze te verlenen op basis van een gesprek (zoals in de WMO), in plaats van op papier. De VNG deelt al goede voorbeelden hoe het aanvraag- en verantwoordingsproces vereenvoudigd kan worden.
Het organiseren van een evenement gaat gepaard met diverse activiteiten, waar verschillende wet- en regelgeving van toepassing zijn. Het gaat bijvoorbeeld om het aanvragen van een aantal vergunningen en ontheffingen, het aanvragen en verantwoorden van subsidie en het behalen van een verklaring sociale hygiëne. Het doel hiervan is om evenementen veilig te laten verlopen. Het belemmerende karakter bij het organiseren van een evenement is dat er grote mate van onduidelijkheid is bij het aanvragen van meerdere vergunningen en subsidies, plus de noodzakelijke ervaring die het vergt om dit goed te doen. We zijn in gesprek met VNG hoe deze verplichting kan worden verlicht. In december kom ik hierop terug.
Wilt u voor de bij vraag 5 genoemde wettelijke verplichtingen aangeven wat u gaat doen om belemmeringen weg te nemen en binnen welke termijn?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom verschuilt u zich in uw eerste reactie achter Europese wet- en regelgeving die moeilijk te veranderen zou zijn, terwijl Nederland als lidstaat van de Europese Unie voorstellen kan doen ter vermindering van de regeldruk op EU-niveau? Deelt u de mening dat dit niet getuigt van politieke moed en empathie richting vrijwilligersorganisaties?
In onze beleidsreactie gaan wij in op het feit dat zowel Nederlandse als Europese wettelijke verplichtingen met belangrijke redenen zijn vastgesteld. Het is niet zonder meer mogelijk om specifiek regels en wetten te schrappen voor vrijwilligersorganisaties. Wij zijn in gesprek met verschillende stakeholders, waaronder de verantwoordelijke departementen, VNG en de sector, om te kijken waar wetten en regels en/of de uitvoering daarvan vereenvoudigd zouden kunnen worden.
Bent u bereid om in de EU voorstellen te doen om alle bestaande regelgeving met impact op vrijwilligersorganisaties beter te laten aansluiten bij de leefwereld van vrijwilligers en verenigingen in Nederland?
Wij onderzoeken waar vrijwilligersorganisaties beter ondersteund kunnen worden en waar regelgeving aangepast zou moeten worden om dit beter te laten aansluiten bij de leefwereld van vrijwilligers. Dit moeten we vanzelfsprekend weloverwogen doen. Als hier veelbelovende voorstellen uit voort komen, zijn we zeker bereid om in de EU voorstellen te doen.
Bent u bereid om in de EU bij nieuwe regelgeving altijd het belang van vrijwilligersorganisaties naar voren te brengen en te vechten tegen toenemende regeldruk voor het cement van onze samenleving?
Het is de afspraak dat bij Europese regelgeving in beginsel een impact assessment wordt uitgevoerd. Een onderdeel daarvan is het in beeld brengen van de gevolgen voor de regeldruk voor bedrijven en burgers. Vrijwilligers(organisaties) maken van deze laatste doelgroep deel uit. In principe wordt op Europees niveau daarmee ook naar de regeldruk voor vrijwilligers gekeken. Een concept van een Europese regelgeving wordt door het departement een Beoordeling van Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-fiche gemaakt. Daarmee wordt het standpunt van het kabinet over deze regelgeving voorbereid. De regeldrukgevolgen maken onderdeel uit van de BNC-fiche en wegen dus mee in de standpuntbepaling van het kabinet.
Bent u bereid om alle aanbevelingen uit het rapport onverkort over te nemen? Zo nee, wilt u per aanbeveling onderbouwen waarom u deze niet overneemt?
Op dit moment zijn wij in dialoog met verschillende partijen over de aanbevelingen van het rapport. Zoals aangegeven in de beleidsreactie komen we in december terug met een uitgebreide en inhoudelijke reactie waar we ingaan op welke aanbevelingen we overnemen.
Hoe is de verantwoordelijkheid voor al het beleid dat vrijwilligersorganisaties raakt precies verdeeld tussen de departementen? Welk departement is beleidsverantwoordelijk voor welke regelgeving? Welk departement voert de regie hierover?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is coördinerend departement met betrekking tot het vrijwilligerswerkbeleid en het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) is coördinerend departement met betrekking tot filantropie. Voor individuele wettelijke verplichtingen zijn verschillende departementen verantwoordelijk. In het rapport is hierover een inzichtelijke tabel opgenomen.9
De verschillende departementen voeren zelf regie over de individuele wettelijke verplichtingen. Het Ministerie van VWS en JenV borgen de samenhang met betrekking tot regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen.
Wilt u er naar aanleiding van dit rapport voor zorgen dat alle departementen rapporteren aan de regievoerende bewindspersoon over de stappen die zij nemen om de regeldruk voor vrijwilligersorganisaties te verminderen en de Tweede Kamer hierover periodiek informeren?
We werken momenteel de opvolging van het rapport uit. In december komen we hierop terug. We zullen dan ook ingaan op hoe we in de toekomst zullen rapporteren aan de Kamer.
Het artikel ‘Internationale boksbond gaat olympische status verliezen om Russische invloeden’ |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Internationale boksbond gaat olympische status verliezen om Russische invloeden»1?
Ja.
Onderstreept u nog steeds het belang van het weren van Russische en Wit-Russische sporters bij deelname aan landentoernooien als de Olympische Spelen?
Ja.
Bent u het eens dat niet alleen Russische sporters, maar ook trainers en officials geweerd zouden moeten worden, zeker onder eigen vlag en als ze niet nadrukkelijk afstand hebben genomen van de oorlog?
Ja, daar ben ik het mee eens.
Bent u op de hoogte van de schorsing van de Internationale Boxing Association (IBA) in 2019 vanwege corruptie bij wedstrijden, bestuurlijke en financiële problemen? En bent u op de hoogte van het toelaten door de IBA van Russische en Wit-Russische boksers op internationale competities tegen de sancties van het internationaal olympisch comité (IOC) in, waardoor de olympische status van het boksen nog verder in gevaar is gekomen?
Ja, ik ben op de hoogte van de schorsing van de IBA en het toelaten van sporters uit Rusland en Belarus onder eigen vlag door de IBA.
Het IOC heeft aangegeven zich te willen blijven inzetten voor de bokssport. Het ziet er ook naar uit dat boksen op het programma zal staan tijdens de Olympische Spelen 2028 in Los Angeles (LA2028). Dit is op het moment echter nog niet bevestigd.
Bent u op de hoogte van het feit dat het IOC de olympische erkenning van de internationale boksbond IBA op 22 juni definitief gaat intrekken? Hoe kijkt u tegen deze overweging aan gezien de Russische invloeden binnen- en het slecht functioneren van de IBA?
Ja, het IOC heeft deze erkenning inmiddels ingetrokken. Gezien de keuzes en ontwikkelingen van de IBA en de vastgelopen gesprekken tussen IBA en IOC begrijp en steun ik het besluit van het IOC.
Heeft u overleg met NOC*NSF over welke koers er met betrekking tot deelname van Russische sporters, trainers en juryleden moet worden gevaren? Klopt het dat de koers van het kabinet (geen deelname Russische sporters) afwijkt met die van NOC*NSF (onder voorwaarden deelname Russische sporters)?
Ik heb zeer regelmatig contact met NOC*NSF over dit onderwerp. We houden elkaar ook goed op de hoogte van alle ontwikkelingen.
We delen grotendeels dezelfde opvattingen. Het klopt dat er enkele nuanceverschillen zijn.
Bent u op de hoogte dat er een alternatief voor de internationale boksbond IBA is, namelijk de nieuw opgerichte World Boxing die wel kans maakt op Olympische erkenning zodat boksen op de Olympische agenda in 2028 en verder kan blijven staan en daarmee Nederlandse boksers de kans geeft op deelname en het winnen van medailles?
Ja, ik ben op de hoogte van de nieuwe opgerichte World Boxing. Ik blijf in contact met NOC*NSF om de ontwikkelingen te volgen.
Het is op dit moment nog niet duidelijk of World Boxing al zicht heeft op de Olympische erkenning, daar gaat het IOC over. Voor LA2028 verwijs ik graag naar het antwoord onder vraag 4.
Bent u het eens dat de effecten van de onvoorspelbare ontwikkelingen in de oorlog die Rusland is gestart tegen Oekraïne geen effect mogen hebben op de financiering van sportbonden? En vindt u ook dat Nederlandse sporters die voldoen aan de Olympische eisen via World Boxing meer kans maken op deelname aan Olympische Spelen dan bij de IBA die geen Olympische erkenning meer heeft? En dat zowel het ministerie als NOC*NSF als uitvoerder van het Nederlands topsportbeleid de meest kansrijke route voor deelname moeten omarmen?
Ja, ik ben het eens dat dit geen effect mag hebben op de financiering van sportbonden.
Het is op dit moment nog niet duidelijk of World Boxing al zicht heeft op de Olympische erkenning, daar gaat het IOC over. Ik blijf in contact met NOC*NSF om de ontwikkelingen te volgen. Hoe dan ook steunt NOC*NSF de Nederlandse boksers zodat zij zich kunnen voorbereiden op de komende Olympische Spelen.
Bent u bereid om steun uit te spreken voor World Boxing waar ook de Nederlandse Boksbond zich bij wil aansluiten om de kans te vergroten om boksen op het Olympische programma te houden? En deelt u de mening dat Nederland zich vanwege de Russische invloeden bij de IBA op geen enkele wijze meer moet verhouden tot de IBA?
Ik blijf in contact met NOC*NSF om de ontwikkelingen te volgen. De hoop is dat er snel duidelijkheid komt voor de internationale boksgemeenschap.
Het is zeer wenselijk dat Nederland zich niet meer hoeft te verhouden tot de IBA.
Het artikel ‘Betaald voetbal predikte loonmatiging tijdens corona, maar spelers kregen meer’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u het artikel «Betaald voetbal predikte loonmatiging tijdens corona, maar spelers kregen meer»?1
Ja.
Was u er voor publicatie van dit artikel van op de hoogte dat eredivisieclubs niet eerlijk waren over het gebruik van de loonsteun? Zo ja, wanneer en waarom heeft u dit niet met de Kamer gedeeld?
Betaald voetbalorganisaties en de KNVB hebben ten tijde van de coronacrisis in hun Deltaplan «De toekomst van het Nederlands voetbal» aangegeven dat zij als gevolg van coronamaatregelen financiële schade verwachtten. In het Deltaplan hebben clubs ook meerdere routes aangegeven om die schade met eigen maatregelen op te vangen. Het Deltaplan is een document dat door de sector zelf eenzijdig is opgesteld en bevat daarmee geen afspraken tussen de sector en de overheid. Als het gaat om het gebruik van loonsteun door middel van de NOW gelden de voorwaarden zoals die in de NOW-regelingen zijn vastgelegd.
Er zijn betaald voetbalclubs die gebruik hebben gemaakt van de NOW. De NOW was bedoeld om werkgevers tegemoet te komen in de betaling van de loonkosten, indien in een aangewezen periode sprake was van omzetdaling van ten minste twintig procent. Als sprake was van een NOW-subsidie boven de 40.000 euro of 125.000 euro diende bij de vaststellingsaanvraag het rapport van een deskundige derde respectievelijk een accountantsverklaring te worden toegevoegd ter toetsing van het voldoen aan de voorwaarden. Als niet aan de voorwaarden is voldaan, werd de subsidie (gedeeltelijk) teruggevorderd.
Bij de vaststelling van de definitieve subsidiehoogte maakte UWV onder andere gebruik van de loonsom zoals deze bekend is in hun Polisadministratie. In combinatie met het daadwerkelijke omzetverlies dat door de werkgever door middel van de vaststellingsaanvraag is ingediend, werd door UWV de subsidie definitief vastgesteld. Deze vaststelling werd, afhankelijk van het bedrag, ondersteund door een deskundige derde of accountant. Op basis van deze vaststelling kreeg een werkgever een nabetaling of een (gedeeltelijke) terugvordering van het eerder verleende voorschot. Als tijdens de vaststelling bleek dat een aanvraag niet (langer) aan een van de voorwaarden voldeed, werd het volledige voorschot teruggevorderd. In de vaststellingsfase heeft UWV onder andere gecontroleerd of de loonsom gelijk is gebleven, in lijn met het doel van de regeling. Als de loonsom van de werkgever was gedaald, zal dit (bij een gelijkblijvend omzetverlies) geleid hebben tot een lager recht op NOW-subsidie en dus een mogelijke terugvordering van het eerder verstrekte voorschotbedrag. Als de loonsom was gestegen, heeft dat niet geleid tot een hogere subsidie.
Loonmatiging was geen voorwaarde voor de NOW en is dus geen relevante factor in de vaststelling. Er zijn met de Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond (KNVB) of betaald voetbalclubs destijds geen sectorspecifieke afspraken gemaakt rondom voorwaarden voor NOW-steun.
In het kader van de NOW-steun zijn aanvragers altijd gecontroleerd of zij recht hadden op deze steun en kan er dus niet zonder meer worden gesteld dat zij hier op een oneerlijke manier mee zijn omgegaan.
Bij welke clubs is er sprake van een loonstijging, terwijl loonmatiging was beloofd?
Cijfers over loonstijgingen in het betaald voetbal worden niet bijgehouden door UWV, aangezien dit geen onderdeel is van de NOW-voorwaarden.
Wat was de hoogte van de salarissen bij deze clubs voordat zij loonsteun kregen en hoeveel zijn die salarissen gestegen (zowel relatief als absoluut)?
Ons is niet bekend bij welke clubs er sprake was van een loonstijging en in welke mate de salarissen zijn gestegen. De KNVB geeft aan niet te beschikken over exacte cijfers bij welke clubs de lonen zijn gestegen, en dat deelbare cijfers niet beschikbaar zijn omdat dit bedrijfsgevoelige informatie betreft.
Ook geeft de KNVB aan dat meerdere clubs tijdens de coronacrisis tijdelijke loonmatigingen doorvoerden in samenspraak met spelers. Onder meer FC Groningen, Feyenoord, PSV, PEC Zwolle en SC Heerenveen sloten overeenkomsten over het korten van de salarissen. Verder leverden bij diverse clubs ook directieleden in op hun loon.
Tot slot geeft de KNVB aan dat corona een stevige impact heeft gehad op de financiën van clubs. In het seizoen 2020/»21 is de netto omzet in de Eredivisie en Eerste Divisie ten opzichte van het seizoen 2019/»20 gedaald met respectievelijk 23% en 20%.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) dat clubs «het maximale» gedaan hebben, zoals wordt gezegd door selecties te verkleinen en contracten aan te passen? Bent u van mening dat sprake is van misleiding op het moment dat daarentegen, zoals het artikel stelt, inderdaad sprake is van een stijging van de salarissen voor voetballers?
Van belang is of overheidssteun werd gebruikt in lijn met de voorwaarden die voor die steun zijn vastgesteld. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 zijn er verschillende voorwaarden in de NOW-regelingen opgenomen. Verleende steun die achteraf niet aan deze voorwaarden voldoet, wordt door UWV teruggevorderd. UWV is nog volop met de vaststellingen en de terugvorderingen bezig.
Welke afspraken zijn er precies gemaakt over loonmatiging? Zijn deze (contractueel) vastgelegd? Zo ja, met welke gevolgen als de afspraken niet worden nagekomen?
Tussen het Rijk en de voetbalsector zijn geen afspraken gemaakt rondom NOW-steun of loonmatiging. Zoals eerder in deze beantwoording aangegeven, was loonmatiging geen voorwaarde voor de NOW en heeft een lagere loonsom van een werkgever in veel gevallen tot een lager definitief recht op NOW geleid.
Kunt u uitleggen hoe het ontvangen van loonsteun zich verhoudt tot de systematiek van de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), waarbij loonsomdalingen leidden tot verlaging van de subsidie en waarbij omzetstijgingen ook leidden tot een verlaging van de subsidie?
Zie het antwoord op vraag 2. Binnen de NOW gold voor de werkgever de voorwaarde dat de loonsom wordt doorbetaald. Een gedaalde loonsom heeft geleid tot een lagere subsidie en in veel gevallen een terugvordering. Een verhoging van salarissen was daarentegen geen relevante factor in de vaststelling van de hoogte van NOW-subsidie.
Hoe beoordeelt u de loonsteun die uiteindelijk verstrekt is aan de eredivisieclubs, nu blijkt dat zij de beloften tot loonmatiging niet zijn nagekomen? Hadden de clubs toch deze loonsteun ontvangen als voor het verstrekken daarvan duidelijk was geweest dat het gebruikt zou worden om de salarissen van voetballers verder te verhogen?
Zie het antwoord op de voorgaande vragen. Loonmatiging was geen voorwaarde binnen de NOW en daarmee geen relevante factor in de vaststelling van de hoogte van NOW-subsidie.
Bent u van mening dat de onderhandelingsmacht van voetballers geen reden is om het verstrekken van loonsteun goed te praten, zonder dat de loonsteun wordt terugbetaald?
Loonsteun die niet in overeenstemming was met de geldende voorwaarden in de NOW-regeling diende te worden terugbetaald. Dit wordt tot op heden gecontroleerd door UWV en onterecht uitbetaalde steun wordt teruggevorderd.
Hoe beoordeelt u de reactie van de KNVB, waarin de KNVB stelt dat de lonen vooral zijn gestegen door de marktmacht van voetballers? Was de marktmacht van voetballers niet te voorzien? En hoe verhouden deze statements van de KNVB zich tot de letterlijke belofte «De beoogde overheidshulp is absoluut niet bedoeld voor de salarissen van de topspelers»2?
Of en waarom lonen van topspelers zijn gestegen, was vanuit de optiek van de NOW-regeling geen relevante factor. Zoals in eerdere antwoorden aangegeven, beoordeelde UWV of de verleende loonsteun op basis van de voorwaarden die in de NOW-regelingen zijn vastgelegd en die voor alle werkgevers hetzelfde zijn.
Is er al steun terugbetaald, aangezien voetbalclubs hebben beloofd3 dat de steun onmiddellijk terugbetaald zou worden als afspraken niet werden nagekomen? Zo nee, waarom niet?
Voor elke NOW-periode waarvan betaald voetbalclubs gebruik hebben gemaakt, moest een vaststellingsaanvraag worden gedaan. Daarin werd de daadwerkelijke omzetdaling en de daadwerkelijke loonsom in overweging genomen.
Wanneer bleek dat sprake was van een dalende loonsom dan wel een hogere omzet dan verwacht bij de voorschotaanvraag, of als er niet aan andere voorwaarden was voldaan, heeft dit geleid tot een gehele of gedeeltelijke terugvordering. In de openbare NOW-registers is inzichtelijk welke werkgevers gebruik hebben gemaakt van de NOW.
Wij hebben geen inzicht in eventuele afspraken die zijn gemaakt tussen de KNVB en betaald voetbalclubs over onderlinge vormen van steun of de voorwaarden die daaraan zijn gesteld.
Bent u van mening dat de loonsteun die is gebruikt voor de verhoging van salarissen van voetballers teruggevorderd moeten worden? Zo ja, op welke termijn gaat en hoe gaat deze zorg terugvorderen?
Zie het antwoord op de voorgaande vragen. Bij een vaststellingsaanvraag controleerde UWV of is voldaan aan de NOW-voorwaarden en werd vastgesteld wat de definitieve hoogte van de subsidie is. Dit kan geleid hebben tot een (gedeeltelijke) terugvordering.
Het nieuws dat de NPO een pornofilm maakt |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat omroep BNNVARA gisteren een pornofilm heeft opgenomen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze pornofilm is opgenomen op het kantoor van BNNVARA-directeur Suzanne Kunzeler?
Ja.
Hoe verhoudt het maken van een pornofilm door de NPO zich met artikel 2.1.2 van de Mediawet 2008 dat stelt: «Publieke mediadiensten zijn in overeenstemming met publieke waarden, waarbij zij voorzien in democratische, sociale en culturele behoeften van de Nederlandse samenleving»?
Voorop staat dat er in Nederland conform artikel 7 lid 2 van de Grondwet geen voorafgaand toezicht op de inhoud van programma’s van de Nederlandse publieke omroep is. Daarnaast is in de Mediawet opgenomen dat de publieke omroepen waaronder BNNVARA verantwoordelijk zijn voor vorm en inhoud van de programma’s. Daarbij moeten zij zich wel houden aan de geldende wet- en regelgeving en de zelfregulerende maatregelen van het NICAM. Het Commissariaat voor de Media is belast met de bestuursrechtelijke handhaving van de Mediawet en ziet er daarnaast nauwlettend op toe dat de zelfregulerende maatregelen van het NICAM ook daadwerkelijk worden toegepast. Als aangifte is gedaan bij de politie en het openbaar ministerie tot strafrechtelijke vervolging is overgegaan, bepaalt uiteindelijk de rechter als onafhankelijke instantie of de grenzen van het recht zijn overschreden.
Wat vindt u van de uitspraak van de programmamaker Jurre Geluk: «Het is gewoon lekker neuken voor ze»?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het maken van pornofilms niet de taak van de NPO is?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer mededelen welke kosten gemoeid zijn met het maken van deze pornofilm?
Volgens BNNVARA vallen de kosten voor dit programma binnen het reguliere budget dat voor dit programma beschikbaar is.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er tegen deze degeneratie wordt opgetreden, zodat onze kinderen straks geen pornografie te zien krijgen op de NPO?
Zoals hierboven al is geantwoord, is er geen voorafgaand toezicht op televisieprogramma’s in Nederland en zijn publieke omroepen verantwoordelijk voor vorm en inhoud van het programma-aanbod. Het onderwerp van de film en vooral het proces van totstandkoming van de film zal volgens BNNVARA aan bod komen in een serie van het programma Spuiten en Slikken met een leeftijdsrestrictie van 16+. De film zelf zal alleen te zien zijn op de website van het programma Spuiten en Slikken tussen 00.00 en 06.00 uur met een leeftijdsrestrictie van 18+. Door middel van leeftijds- en inhoudspictogrammen wordt de kijker waaronder ouders en hun kinderen geholpen om een beslissing te nemen over wat je wel of niet kijkt.
Debatcentrum De Balie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Is het correct dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een van de «hoofdbegunstigers» is van debatcentrum «De Balie»?1 Indien dit niet het geval is, waarom vermeldt De Balie dit dan op haar website?
Per besluit van 15 september 2020 is de Balie opgenomen in de Culturele Basisinfrastructuur (BIS) 2021 – 2024. Over deze periode ontvangt de Balie subsidie van het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap.
De Balie ontvangt tevens subsidie vanuit het Kunstenplan van de gemeente Amsterdam. Andere inkomstenbronnen zijn publieksinkomsten, partnerbijdragen, horeca en zaalverhuur. Voor 2023 heeft de Balie een begroting van € 6.166.433.
Wat betekent het zijn van «hoofdbegunstiger» in dit geval concreet? Krijgt De Balie bijvoorbeeld van u als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap subsidie? Hoeveel subsidie heeft De Balie in dat geval de afgelopen jaren jaarlijks gekregen?
In 2021 en 2022 heeft de Balie in het kader van de BIS een subsidie ontvangen ter hoogte van respectievelijk € 269.173 en € 279.634. Daarnaast heeft de Balie in 2021 en 2022 driemaal ondersteuning ontvangen in het kader van de steunpakketten voor de culturele sector tijdens de coronapandemie ter hoogte van respectievelijk € 868.800, € 339.500 en € 621.000.
Bent u ermee bekend dat De Balie een in Oekraïne kapotgeschoten Russische tank naar Nederland heeft gehaald en midden in Amsterdam tentoon heeft gesteld?2
Ja.
Vindt u het gepast dat een tank, vernietigd in een oorlog waar Nederland formeel geen strijdende partij is, een tank waarin bovendien hoogstwaarschijnlijk mensen op een gruwelijke wijze zijn overleden, midden in Amsterdam tentoon wordt gesteld? Zo ja, waarom?
Het is niet aan mij om de programmering van een culturele instelling te beoordelen.
Bent u van mening dat journalisten veilig hun werk moeten kunnen doen?
Ja.
Bent u ermee bekend dat de directeur van De Balie onlangs op klaarlichte dag een kritische journalist fysiek heeft aangevallen?3
Ik ben bekend met het incident waar u naar verwijst.
Hoe oordeelt u over dit incident? Vindt u dit gepast gedrag voor een directeur van een debatcentrum?
Dit gedrag was in mijn ogen ongepast. Dit standpunt is door de Directeur-Generaal Cultuur en Media van mijn departement overgebracht. Ik begrijp dat dhr. Albrecht publiekelijk zijn excuses heeft aangeboden.
Bent u ermee bekend dat De Balie zelden «rechtse, conservatieve of populistische» partijen zoals de PVV, BBB en SGP uitnodigt (en Forum voor Democratie al helemaal nooit)?4 Zou een debatcentrum, zeker een debatcentrum dat «het nationale debatcentrum» pretendeert te zijn, er niet zorg voor moeten dragen dat alle stemmen aan bod kunnen komen? Is dit volgens u bij De Balie nu voldoende het geval?
Ik heb kennis genomen van het onderzoek van de Groene Amsterdammer naar de sprekers en onderwerpen in de Balie in de afgelopen vier jaar. Volgens het redactiestatuut van de Balie stelt men zich ten doel om met diverse, inclusieve, pluriforme nationale en internationale programmering bij te dragen aan vrije gedachtewisseling op het gebied van cultuur en politiek.5 Het is aan de Raad voor Cultuur om de toegevoegde waarde van de activiteiten en de programmering van de Balie over de periode 2021–2024 inhoudelijk te beoordelen.
Vindt u, gezien dit alles, het nog langer gepast een van de «hoofdbegunstigers» van De Balie te zijn? Is het gepast voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een «hoofdbegunstiger» te zijn van een debatcentrum dat meent een kapotgeschoten tank, een tank waarin hoogstwaarschijnlijk mensen zijn omgekomen, als een soort lugubere overwinningstrofee te moeten tentoonstellen in hartje Amsterdam? Is het gepast voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een «hoofdbegunstiger» te zijn van een debatcentrum waar een heel groot deel van het politieke spectrum, niet of nauwelijks aan het woord komt? Is het gepast voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een «hoofdbegunstiger» te zijn van een debatcentrum waarvan de directeur een journalist die kritische vragen stelt plotseling fysiek en op klaarlichte dag op straat bruut aanvalt? Zo ja, waarom?
Zoals hierboven aangegeven is het niet aan mij om de programmering van de Balie te beoordelen. Daarnaast is de Raad van Toezicht van de Balie eerst aangewezene om het functioneren van de directeur te beoordelen.
Bent u bereid een eventuele subsidierelatie met De Balie, gezien dit alles, te heroverwegen? Zo nee, waarom niet en wat zou er verder nog moeten gebeuren voordat u de subsidierelatie met De Balie wél gaat heroverwegen?
Nee. Aan alle subsidies die in het kader van de BIS verleend worden zijn algemene voorwaarden gesteld waaraan ontvangende partijen zich dienen te houden.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De tweet "Wat zóu het helpen als dit soort kwaadaardigheid geen podium meer zou krijgen." |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat bedoelt u met «geen podium meer zou krijgen»? Wilt u graag dat deze journaliste door de Telegraaf (en andere media?) wordt ontslagen? Wenst u, met andere woorden, dat deze journaliste «gecanceld» wordt?
De letterlijke tekst van de tweet was:
«Politici die bedreigd worden, journalisten, wetenschappers, rechters…
Je zou toch hopen dat iedereen de verantwoordelijkheid voelt om die eindeloze stroom aan haat te keren…
Wat zóu het helpen als dit soort kwaadaardigheid geen podium zou krijgen…»
Betreft deze uitspraak van u een standpunt van het kabinet? Indien dit het geval is, hoe verhoudt een oproep van het kabinet om een kritische journalist te ontslaan zich tot de persvrijheid? Indien dit niet het geval is, waarom blijft u lid van het kabinet terwijl Mona Keijzer, in een vergelijkbare situatie, als Staatssecretaris werd ontslagen na het innemen van een omstreden standpunt dat niet werd gesteund door het kabinet?
Geenszins, dat staat er ook niet.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk en voor het plenaire debat over persvrijheid en persveiligheid aanstaande donderdag beantwoorden?
Ik wil benadrukken dat ik in de tweet, zoals u kunt lezen, niet heb opgeroepen tot het ontslag van een journaliste. Ik heb opgeroepen tot het nemen van verantwoordelijkheid en ik heb benadrukt dat woorden ertoe doen. Woorden kunnen een giftig klimaat scheppen, een klimaat waarin sommigen zich gelegitimeerd voelen tot uitingen van haat, vijandigheid en bedreigingen. Voor veel collega-politici, maar ook journalisten, wetenschappers en rechters is dit helaas aan de orde van de dag. Daar mogen we niet schouderophalend aan voorbij gaan. We moeten onszelf en elkaar aanspreken op de verantwoordelijkheid die we met elkaar dragen.
We zijn allemaal vrij om onze eigen woorden te kiezen, maar moeten ons ervan bewust zijn dat die vrijheid hand in hand moet gaan met verantwoordelijkheid. Want de vrijheid van de een mag niet ten koste gaan van vrijheid van een ander.
Laat ik heel helder zijn: persvrijheid is van onschatbare waarde, staat buiten kijf en staat hier los van. Niemand wordt een podium ontnomen, maar op iedereen rust de taak om het podium dat hij heeft met besef van verantwoordelijkheid te benutten.
Kwalificaties van een journalist door een woordvoerder van het ministerie van defensie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Is het correct dat een woordvoerder van het Ministerie van Defensie een journalist van De Telegraaf heeft gekwalificeerd als «een vervelende ophitser» en iemand die haat zaait?1
Betrokkene heeft zich op social media uitgelaten over een column in de Telegraaf.
Is het functioneren van de pers in Nederland erbij gebaat als woordvoerders van ministeries journalisten op de persoon aanvallen met dit soort verregaande kwalificaties en beschuldigingen?
Ambtenaren hebben op basis van de Ambtenarenwet 2017 het recht zich op social media te uiten zolang dit, kortgezegd, niet in de weg staat aan de goede vervulling van hun functie of de goede functionering van de openbare dienst. De betrokken ambtenaar heeft op persoonlijke titel getwitterd.
Beschuldigt deze woordvoerder met deze bewering de betreffende Telegraafjournalist van een strafbaar feit (namelijk «haatzaaien»)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervoor het bewijs?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het in het algemeen wenselijk als woordvoerders van ministeries, op persoonlijke titel, journalisten verwijten «haat te zaaien» zonder dit te onderbouwen en zonder dat er een veroordeling van een rechter aan ten grondslag ligt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zelf (wellicht ook) van mening dat deze Telegraafjournalist «haat zaait»?
Ik heb mij hier niet over uitgelaten.
Is het correct dat deze woordvoerder een (rijks)ambtenaar bij het Ministerie van Defensie is?
Ja.
Is het correct dat deze kwalificatie niet een kwalificatie van het ministerie maar een persoonlijke kwalificatie voor eigen rekening van deze woordvoerder zelf is?
Ja.
Indien dit het geval is, hoe verhoudt deze uitspraak zich volgens u dan tot artikel 10, lid 1 van de Ambtenarenwet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Vanwege de raakvlakken zijn enkele vragen gecombineerd beantwoord.
Kunt u bovenstaande vragen wellicht voor het plenaire debat aanstaande donderdag over de persvrijheid en persveiligheid beantwoorden?
Dat was helaas niet mogelijk.
De bescherming van mensen die met de dood bedreigd worden door wetten tegen geloofsafvalligheid en godslastering |
|
Pieter Omtzigt , René Peters (CDA), Derk Jan Eppink (JA21), Raymond de Roon (PVV), Jan Klink (VVD), Don Ceder (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de twee resoluties van de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 10 november 2022 (46ste sessie, onderdeel 3, general debate) waarin bescherming wordt voorzien voor mensen die met de dood bedreigd worden door wetten tegen geloofsafvalligheid en godslastering? Wat heeft Nederland sinds de eerste Kamermotie van 16 april 2012 (32 735, nr. 66), de motie van 1 juli 2019 (32 735, nr. 256) en later de initiatiefnota Christenvervolging – Schapen tussen de Wolven uit 2021 (35 719, nr. 2), met de oproep om zich in te zetten tegen de doodstraf op godslastering en afvalligheid, specifiek gedaan om dit te bevorderen?
Ja. Nederland is tegen de doodstraf in alle gevallen en onder alle omstandigheden en geeft daarom uitgebreid aandacht aan deze resoluties en Kamermoties. In bilaterale gesprekken met landen waar mensen met de dood worden bedreigd door wetten tegen geloofsafvalligheid en blasfemie, brengt Nederland dit onderwerp op met referentie naar de relevante mensenrechtenverdragen en -verplichtingen en het Nederlandse standpunt in deze.
Op welke manier wil Nederland zich verder inzetten voor de campagne om de doodstraf afgeschaft te krijgen voor godslastering en geloofsafvalligheid van de International Religious Freedom of Belief Alliance (IRFBA), binnen de IRFBA en daarbuiten? Hoe zet Nederland zich nog concreet in voor de wereldwijde campagne van Australië voor afschaffing van de doodstraf voor geloofsafvalligheid?
Nederland stelt regelmatig de doodstraf op zowel blasfemie en/of apostasie aan de orde. Samen met gelijkgezinde landen, vraagt Nederland openlijk en achter de schermen, aandacht voor het belang van mensenrechten wanneer de gelegenheid dit toelaat. Daarnaast wordt er ook speciale aandacht gevraagd voor kwetsbare groepen zoals (religieuze) minderheden.
De Nederlandse Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging (SGRL) werkt verder veel samen met collega’s binnen en buiten Europa om schendingen op het gebied van vrijheid van religie en levensovertuiging aan de kaak te stellen. Indien mogelijk, worden acties richting derde landen onderling zorgvuldig afgestemd, om de effectiviteit van onze gezamenlijke inzet te verbeteren. Verder onderhoudt de SGRL goed contact met de Speciaal Rapporteur van de VN. Binnen de International Religious Freedom and Belief Alliance (IRFBA) en de International Contact Group on Forb, zet de SGRL zich in voor een betere informatie-uitwisseling.
Wat kunt u doen binnen de EU en in andere gremia, zowel multi- als bilateraal, om de desbetreffende landen aan te spreken op het nog hebben van de doodstraf in hun wetgeving op godslastering en geloofsafvalligheid, als ook om de internationale campagne hiertegen te ondersteunen en naleving van de tekst van de genoemde twee resoluties te bevorderen? In hoeverre heeft u uitvoering gegeven aan de door de Kamer aangenomen moties om landen aan te spreken op het nog hebben van de doodstraf op afvalligheid en godslastering en bij welke gelegenheden heeft u dat gedaan bij welke landen en wanneer?
Tijdens Mensenrechtenraad 51 (september/oktober 2022) heeft Nederland een verklaring uitgesproken tegen de doodstraf op godslastering en afvalligheid, en de landen waarin dit nog praktijk is opgeroepen dit af te schaffen.
Binnen de VN-Mensenrechtenraad (MRR) en in de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) zet Nederland verder steevast in op het bevorderen van het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging, conform motie Ceder (32 735-351). Dit doet Nederland onder andere middels het steunen van de jaarlijkse EU-resolutie op het terrein van Religie en levensovertuiging in de Mensenrechtenraad.
Verder heeft de Mensenrechtenambassadeur een aantal bezoeken gebracht aan landen die behoren tot de dertien in de wereld waar de doodstraf volgens de wet kan worden opgelegd voor blasfemie en/of apostasie. Zo heeft zij Saoedi-Arabië in 2021 bezocht en het Nederlandse standpunt rondom vrijheid van religie en geloofsovertuiging en onze positie ten aanzien van de doodstraf gedeeld. In 2022 bezocht zij ook o.a. Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), waar ook is gesproken over het waarborgen van de vrijheid van (religieuze) minderheden in deze landen. Ook werd er verwezen naar de opkomende UPR en de aanbevelingen die Nederland wil doen. De SGRL bezocht Saoedi-Arabië in 2022 en heeft tijdens haar bezoek onze positie ten aanzien van vrijheid van religie en levensovertuiging en de doodstraf voor blasfemie en afvalligheid aan de orde gesteld. Tijdens het recente bezoek van de Saoedische Mensenrechtencommissie aan Nederland is dit onderwerp wederom uitgebreid besproken.
Bent u bereid om in de Internationale Contactgroep over godsdienstvrijheid (FoRB), binnen de EU en tijdens de Universal Periodic Reviews (UPR) van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties, tijdens reviews van landen die behoren tot de 13 landen die de doodstraf hebben op geloofsafvalligheid en godslastering, kritische vragen te stellen en deze landen aan te zetten tot het afschaffen van de doodstraf en hen te wijzen op de twee genoemde resoluties met het doel hen aan te zetten hun wetgeving te wijzigen en hen daartoe aanbevelingen te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om tijdens UPR's van deze landen nauw samen te werken met huidige en gelijkgestemde leden van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties en de dan aangewezen troika om zo de betreffende 13 landen aan te sporen de doodstraf af te schaffen voor geloofsafvalligheid en godslastering.
Ja. Tijdens de UPR is het alleen mogelijk om op nationale titel te spreken. Tijdens UPR cyclus 3 (2017–2021) heeft Nederland 13 keer een aanbeveling gedaan op het gebied van het Recht op Vrijheid van Religie en Levensovertuiging.
Kunt u zich in samenhang met de campagne voor de volledige afschaffing van de doodstraf voor geloofsafvalligheid en godslastering, eveneens inzetten voor ten minste een moratorium op de doodstraf en aanpassing van de wetgeving om de kans op misbruik te verminderen en ter bevordering van waarborging van procedurele rechten?
Hiervoor heeft Nederland zich de afgelopen jaren steeds ingezet maar gezien het ontbreken van EU-eenheid is het helaas niet mogelijk geweest hierop met een eenduidig standpunt in de AVVN en de VN-Mensenrechtenraad te komen. Ondanks het ontbreken van een verenigd standpunt binnen de EU, zet Nederland in op de volledige afschaffing van de doodstraf d.m.v. aanbevelingen, bilaterale consultaties en maatschappelijke ondersteuning. Ook zet Nederland zich in voor een moratorium op de doodstraf conform de kabinetslijn en aanvullende Kamermoties.
Bent u bereid samen met de Minister van Veiligheid en Justitie zich in te spannen om mensen binnen de Nederlandse grenzen te beschermen die bedreigd worden, omdat ze geloofsafvallig zijn of godslastering (zouden) hebben gepleegd? En, zo ja, wat kunnen u en uw collega hieraan concreet doen?
Bedreiging wegens geloofsafvalligheid is onacceptabel. Elke ingezetene van Nederland moet zich door de wet beschermd weten tegen bedreiging (artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht). Het is daarom van groot belang dat mensen die hiervan slachtoffer zijn hiervan melding maken of zo nodig aangifte doen.
Daarnaast heeft het kabinet in 2021 het Humanistisch Verbond gevraagd om geloofsverlaters te ondersteunen. In diverse regio’s en steden zijn gespreksgroepen en cursussen georganiseerd en is een platform geboden aan geloofsverlaters. In 2022 is het project geëindigd. In vervolg daarop heeft het Humanistisch Verbond deze vorm van ondersteuning opgenomen in hun reguliere aanbod.1
Het bericht 'Minder theatervoorstellingen door hoge kosten en personeelstekorten' |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minder theatervoorstellingen door hoge kosten en personeelstekorten»1 in het NRC van donderdag 11 mei?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u ervan dat de theaters die worden besproken in het artikel hun programmering met zo’n 10 tot 15% hebben uitgedund?
Ik ben mij er van bewust dat de druk op theaterinstellingen en podia op dit moment hoog is. De coronacrisis heeft zijn sporen nagelaten en in een tijd van inflatie en arbeidsmarktkrapte staat de cultuursector voor aanzienlijke uitdagingen. De extra coronasteun, die de theaterinstellingen in de basisinfrastructuur (bis) hebben ontvangen, heeft veel kunnen opvangen. Ik constateer evenwel dat, ondanks deze financiële steun, gezelschappen en podia voor nieuwe uitdagingen zijn komen te staan. Dat podia gedwongen zijn delen van hun programmering te annuleren, betreur ik dan ook ten zeerste. Ik heb waardering voor het feit dat zij uiteindelijk scherpe keuzes hebben gemaakt om ook de werkdruk het hoofd te bieden.
Het is voor mij van cruciaal belang dat de theatersector op een gezonde manier kan blijven opereren. Hierbij ligt voor wat betreft de podia ook een belangrijke verantwoordelijkheid bij de gemeentes. Zoals ik in mijn Uitgangspuntenbrief ook aangeef, zet ik mij de komende periode verder in voor een sterke en gezonde creatieve sector. Ik wil werken vanuit vertrouwen, met als uitgangspunt een eerlijke beloning voor iedereen die werkzaam is in de culturele en creatieve sector. Dit staat voor mij boven het aantal producties dat een instelling maakt. Om de prestatiedruk te verminderen, breng ik de komende bis-periode voor de grote theatergezelschappen het in de regeling opgenomen aantal grotezaalproducties terug van drie naar twee. Ook door in de verantwoording minder de nadruk te leggen op kwantitatieve prestaties bied ik instellingen ademruimte en meer vrijheid om binnen de kaders eigen keuzes te maken.
Acht u de extra investeringen in cultuur voldoende, als het merendeel van de theatergezelschappen in 2022 en 2023 geen sluitende begroting heeft? Is het daarnaast niet zorgwekkend dat bijvoorbeeld Het Nationaal Theater (HNT) aangeeft volgende jaar een tekort te verwacht vanen 2,5 miljoen euro?
Het coronavirus heeft grote gevolgen gehad voor de cultuursector. Toen in 2022 de theaters na diverse lockdowns weer hun deuren openden, startte een periode van herstel. Dat veel podiumkunstinstellingen het jaar 2022 hebben afgesloten met een tekort, vind ik in het licht van de gevolgen van de coronapandemie op zich niet direct zorgwekkend. Ik houd er rekening mee dat instellingen in 2023 ook nog te maken zullen hebben met tekorten. Dat deze situatie voor de betreffende gezelschappen spanningen met zich meebrengt, is uiteraard meer dan begrijpelijk. Ik zie echter dat de tekorten vooralsnog veelal kunnen worden opgevangen door de coronasteun die instellingen hebben ontvangen en de reserves die zijn opgebouwd. Wel wil ik de druk op de culturele en creatieve sector verlagen door nog meer uit te gaan van vertrouwen. Zo wil ik minder nadruk leggen op kwantitatieve prestaties en instellingen meer rust en vrijheid gunnen om binnen een aantal kaders eigen keuzes te kunnen maken.
Acht u het financieel haalbaar voor culturele instellingen om naast stijgende kosten voor verwarming en elektra komende jaren ook meerkosten te hebben aan fair pay? Gezien de noodzaak van het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van zzp’ers en medewerkers in loondienst in de culturele sector; zou het niet logischer zijn dat de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Media & Sociale Zaken en Werkgelegenheid hieraan bij zullen dragen, omdat culturele instellingen anders onvermijdelijk moeten bezuinigen op productiekosten? In hoeverre houdt het kabinet rekening met de stijgende loonkosten en de bestaanszekerheid van medewerkers in de culturele sector in haar beleid?
Het verstevigen van de arbeidsmarkt in de culturele en creatieve sector is een van de speerpunten van mijn beleid. Zoals aangegeven in mijn Meerjarenbrief cultuur – De Kracht van Creativiteit2 heb ik verschillende maatregelingen genomen om de arbeidsmarkt te verbeteren. Zo voeg ik vanaf de nieuwe bis-subsidieperiode 2025–2028 onder andere structureel € 34,1 miljoen toe om een impuls te geven aan fair pay.
Inmiddels heeft de Kamer de Voortgangsbrief arbeidsmarktbeleid culturele en creatieve sector3 ontvangen. Hierin maak ik de verdere invulling van de plannen voor het verbeteren van de culturele en creatieve arbeidsmarkt kenbaar.
Vanaf 2023 is er structureel 1 procent extra prijsbijstelling beschikbaar ter compensatie voor de hoge inflatie en energiekosten voor instellingen. Deze extra prijsbijstelling komt bovenop de prijsbijstelling van circa 4 procent en de loonbijstelling van 3,55 procent die in 2022 is uitgekeerd. Daarnaast ontvangen alle culturele instellingen in 2023 ook een loon- prijsbijstelling van beiden rond de 6 procent over hun subsidie vanuit OCW.
Hoe rijmt u deze zaken met het voornemen dat u de komende periode in het teken wilde laten staan van herstel, vernieuwing & groei en om het culturele leven weer te laten bloeien? Vindt u dat dit is gelukt als u deze berichtgeving leest? Bent u bereid het beleid aan te passen, door bijvoorbeeld meer rekening te houden met stijgende loon- en energiekosten, om de culturele instellingen financieel niet kopje onder te laten gaan?
Mijn voornemen om het cultuurbeleid in het teken te laten staan van herstel, vernieuwing en groei blijft ongewijzigd. Het verstevigen van de arbeidsmarkt is daarin één van mijn prioriteiten. Ik realiseer mij terdege dat de culturele sector onderhevig is aan de grilligheid van de huidige situatie op de arbeidsmarkt en de stijging van kosten. De daaruit voortvloeiende onzekerheden waar instellingen mee te maken krijgen, zal ik niet volledig kunnen wegnemen. Wel zet ik me ervoor in om instellingen te ondersteunen en een perspectief te bieden. In mijn Meerjarenbrief heb ik reeds diverse maatregelen aangekondigd. Zo zal er vanaf 2025 € 34,1 miljoen structureel beschikbaar zijn voor fair pay en wil ik in de nieuwe bis-periode verplicht stellen dat instellingen collectieve tariefafspraken maken en zich hieraan verbinden. In mijn Uitgangspuntenbrief en Voortgangsbrief arbeidsmarktbeleid wordt dit verder geconcretiseerd.
De sekte La Luz Del Mundo |
|
Michiel van Nispen (SP), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de HBO documentaireUnveiled: Surviving La Luz Del Mundo?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat deze sekte ook in Nederland is gevestigd, in Den Haag?
Ja, het is bekend dat er in Den Haag een kerk of gebedslocatie is gevestigd die verbonden is aan La Luz Del Mundo.
In uw antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Van Nispen (SP) en Michon-Derkzen (VVD) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het verdwijnen van sektesignaal2 geeft u aan dat het van belang is «dat er tegen sektes wordt opgetreden en dat slachtoffers worden geholpen en ergens terecht kunnen als zij daar behoefte aan hebben»; hoe wordt hier invulling aan gegeven, in het algemeen en in het specifieke geval van de sekte La Luz Del Mundo waarvan de leider in de Verenigde Staten strafbare feiten heeft gepleegd?3
Als er sprake is van strafbare feiten kan er aangifte worden gedaan. Bij alle aangiftes wordt een slachtoffer individueel beoordeeld op mogelijke kwetsbaarheid en indien deze kwetsbaarheid bestaat worden er beschermingsmaatregelen genomen. Het doel van de individuele beoordeling is een betere bescherming bieden aan slachtoffers, tegen secundair slachtofferschap, herhaling, intimidatie of vergelding. In het specifieke geval van La Luz Del Mundo is er bij de politie geen informatie bekend die zou moeten leiden tot strafrechtelijk optreden.
Daarnaast hebben slachtoffers en hun naasten baat bij een herkenbare plek in de hulpverlening. Een plek waar ze laagdrempelig via telefoon en chat en desgewenst anoniem terecht kunnen. En waar als zij dat willen zij ook kunnen worden doorverbonden met gespecialiseerde hulpverlening of in contact kunnen worden gebracht met de politie. Binnen het bestaande hulpaanbod zijn organisaties die in beginsel in deze behoeften voorzien. Organisaties als Slachtofferhulp Nederland of Fier kunnen ondersteuning bieden bij de verwerking en het herstel van leed dat hen is aangedaan en doorverwijzen naar ggz-instellingen die geestelijke gezondheidszorg bieden.
Wel is het nodig dat er voor slachtoffers van dwingende groepsculturen binnen het bestaande hulpaanbod meer herkenbaarheid komt en meer specialistische expertise wordt opgebouwd. Ik verwijs u naar mijn brief van 30 juni waarin ik hier verder op in ga.
Bent u bekend met Meld.nl, een burgerinitiatief om tot een centraal meldpunt te komen?
Ja, ik ben bekend met Meld.nl. De site lijkt niet actief. In dit verband wil ik wijzen op de website slachtofferwijzer.nl, die sinds 2012 beschikbaar is. Hierop kunnen slachtoffers, hun naasten, hulpverleners en geïnteresseerden informatie vinden over praktische, juridische, emotionele en financiële hulpverlening van verschillende instanties. De site wordt door ongeveer 45.000 unieke bezoekers per maand bezocht.
Bent u bekend met het Belgische kennisplatform Informatie- en Adviescentrum inzake schadelijke sektarische organisaties?4 Is er in Nederland behoefte aan een dergelijk kennisplatform? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met het Belgische kennisplatform Informatie- en Adviescentrum inzake schadelijke sektarische organisaties. In voornoemde brief van 30 juni geef ik aan dat ik het nuttig vind te verkennen in hoeverre werkbare elementen uit het model dat het Belgische kennisplatform hanteert, bruikbaar zijn in de Nederlandse context. Ik neem dat mee in de in de brief genoemde verkenning bij welke bestaande organisatie en op welke wijze de hulp aan slachtoffers van sekten steviger en meer herkenbaar kan worden ingebed.
Hoe krijgt op dit moment de samenwerking tussen experts bij de gemeenten en bij de politie vorm, op kennis cq de aanpak van sektes?
De politie is een van de samenwerkingspartners in het verband van de Regionale Informatie en Expertise Centra’s (RIEC’s) alwaar gezamenlijk met andere partners waaronder gemeenten, OM, FIOD en Belastingdienst wordt opgetrokken en informatie wordt gedeeld om misstanden vroegtijdig te herkennen en aan te pakken. Het kan hier ook gaan om strafbare feiten, zoals seksuele uitbuiting of intimidatie, in relatie tot sektes.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie Van Nispen en Van Wijngaarden (Kamerstuk 35 570-VI, nr. 54) over een meldpunt voor slachtoffers?
Ik verwijs u naar voornoemde brief van 30 juni.
Het bericht 'Deepfakes op TikTok maken illegale reclame voor leningen' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Deepfakes op TikTok maken illegale reclame voor leningen» van BNR Nieuwsradio?1
Ja.
Vindt u het met mij eveneens verwerpelijk dat een internationaal reclamenetwerk door middel van deepfakes met name jongeren met valse beloften naar leensites lokt?
Ja, reclame die is gebaseerd op valse beloften is sowieso verwerpelijk. Dat dit nog eens specifiek is gericht op jongeren maakt het nog kwalijker.
Kun u aangeven welke wet- en regelgeving wordt overtreden door deze reclames op TikTok, zoals gesteld in het artikel, wie deze overtredingen begaat en wie verantwoordelijk is voor het naleven en handhaven van de wet- en regelgeving op dit punt?
Het is aan de rechter of toezichthouders om overtredingen vast te stellen, en niet aan het kabinet. Tot nu toe is voor zover bekend nog geen overtreding vastgesteld. Wij hebben evenmin informatie over lopende of nog te starten onderzoeken. Daarover kunnen de toezichthouders, die onafhankelijk zijn, ook geen uitspraken doen. Hieronder geef ik wel een overzicht van de wet- en regelgeving die in dit kader van toepassing is.
Kunt u bevestigen dat ABN AMRO, ING en Pricewise niet betrokken zijn bij deze reclamestrategie en er evenmin van op de hoogte waren?
ABN AMRO, ING en Pricewise laten weten niet van deze advertentiewijze te weten en niet hiermee geassocieerd te willen worden. Zij hebben geprobeerd de reclames zo snel mogelijk uit de lucht te halen via TikTok en Google. TikTok heeft inmiddels aan ABN AMRO aangegeven dat de advertenties over leningen niet in lijn zijn met de richtlijnen voor financiële instanties. Alle advertenties zijn van het platform verwijderd. Ook zijn alle accounts geblokkeerd van waaruit de advertenties geplaatst zijn.
Zo ja, ligt het voor deze bedrijven in de rede een financiële claim in te dienen bij de producent van deze reclames?
ING heeft aangeven om, indien duidelijk is wie er verantwoordelijk is voor het plaatsen van deze advertenties, te bekijken wat juridisch de mogelijkheden zijn en of het nodig is om hier actie op te ondernemen. De andere betrokken bedrijven hebben zich hier niet over uitgelaten. Vooralsnog zijn geen claims ingediend.
Bent u bereid om als aandeelhouder van ABN AMRO aan te dringen op het stopzetten van deze reclames en het indienen van een schadeclaim bij de producent van deze reclames?
NLFI is namens de staat aandeelhouder. Het ministerie staat daarbij op afstand. Dee bank heeft uit zichzelf al de nodige acties ondernomen.
Deelt u de opvatting dat de producent van deze deepfakereclames misbruik maakt van het reclamenetwerk van Google?
Google heeft aangegeven dat deze advertentie niet door Google op TikTok is weergegeven. Als Google advertenties aantreft van gebruikers die de beleidsregels inzake misleiding van gebruikers schenden, kan het account worden beëindigd. Zie daarnaast de beantwoording van vraag 3 voor wat betreft de regels die gelden voor de uploader(s) van de reclamevideo’s. Het is aan de bevoegde autoriteiten om te oordelen of er al dan niet sprake is van misbruik van het reclamenetwerk.
Welke verantwoordelijkheid ligt er in juridisch en moreel opzicht bij zowel Google als TikTok om ervoor te zorgen dat gebruikers hun platform op een veilige manier kunnen gebruiken en oplichting van gebruikers met name jongeren te voorkomen?
Voor de beantwoording van deze vraag over de verantwoordelijkheden in juridisch opzicht verwijs ik naar het antwoord bij vraag 3, waarin de verantwoordelijkheden van Google en TikTok op grond van de DSA worden toegelicht. Naast verplichtingen op grond van de DSA dienen online platforms als Google en TikTok zich ook te houden aan het generieke consumentenrecht. Over welke verantwoordelijkheden en verplichtingen er rusten op online platforms op grond van het consumentenrecht heeft de ACM in 2020 vuistregels gepubliceerd: Vuistregels Online platformen (acm.nl).
Verder is het een taak van platformen zelf om ervoor te zorgen dat de informatie die via hun diensten wordt verspreid zo betrouwbaar mogelijk is, maar ook om ervoor te zorgen dat gebruikers beter in staat zijn om foutieve of misleidende informatie te herkennen en signaleren.
Op welke wijze gaat u gebruikers, met name jongeren, beschermen tegen dergelijke praktijken die desastreuze financiële gevolgen kunnen hebben, met name omdat experts verwachten dat deepfake reclames in de nabije toekomst niet van echt te onderscheiden zijn?
De Nederlandse overheid zet allereerst in op het mediawijs en weerbaar maken van burgers en scholieren. Steeds meer scholen in Nederland besteden binnen de context van digitale geletterdheid en mediawijsheid aandacht aan bijvoorbeeld desinformatie. Voor scholen gebeurt dat onder meer door al bestaand lesmateriaal overzichtelijk te bundelen. Op die manier worden scholen geholpen met het vormgeven van hun lessen over deze onderwerpen. Voor de bredere kabinetsinzet ten aanzien van het versterken van de weerbaarheid van burgers, verwijs ik u naar de Kamerbrief over de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie2.
De digitale wereld is complex. Er is een substantiële kennisasymmetrie tussen de bedrijven die de digitale wereld maken en de gebruikers daarvan. De precieze werking van dataverzameling, -deling en -gebruik is ingewikkeld, beïnvloedingen zijn subtiel en ongemerkt (denk aan grafische ontwerpen om gebruikers bepaalde keuzes te laten maken), maar ook de werking van apparaten zelf of instellingen zijn voor een gemiddelde gebruiker vaak moeilijk te doorgronden. Hierdoor wordt het voor gebruikers moeilijk om een goede inschatting te maken van de effecten van online activiteiten op eigen welzijn. Zeker als het gaat om kinderen. Naast dat bedrijven verplicht zijn om zo transparant mogelijk te zijn over hoe hun producten werken is goede voorlichting aan kinderen, ouders en verzorgers over kansen en risico´s in de digitale wereld cruciaal. Zoals aangekondigd in de brief van 16 december 2022 wil het kabinet daarom een meerjarige, brede publiekscampagne starten3. Het thema desinformatie zal daar onderdeel van uitmaken.
Op grond van de DSA zijn grote online platforms- en zoekmachines verplicht om jaarlijks de systeemrisico’s die voortvloeien uit de werking of het gebruik van hun diensten in kaart te brengen en deze risico’s zo nodig beperken. Systeemrisico’s zijn bijvoorbeeld de verspreiding van illegale inhoud en/of desinformatie via hun diensten, al dan niet met gebruikmaking van deepfakes. De Europese Commissie zal hier toezicht op houden.
Als het specifiek gaat over reclames voor krediet ziet de AFM toe op de vergunningplicht voor consumptief krediet en de normen die bij het antwoord op vraag 3 worden genoemd. Kredietaanbieders moeten onder meer toetsen of de lening verantwoord kan worden verstrekt en een BKR-toets doen. Er mag bovendien alleen krediet worden verstrekt aan 18+. Een kredietcontract aan minderjarigen is niet rechtsgeldig.
Ten aanzien van gebruik van AI geldt dat er in Brussel onderhandeld wordt over de AI act. Gebruikers van generatieve AI, zoals systemen die videomateriaal genereren of bewerken die aanzienlijk op bestaande personen lijken, worden onder de AI Act verplicht om uiterlijk op het moment van de eerste interactie of blootstelling duidelijk te maken dat sprake is van gegenereerde content. Tot slot kan worden vermeld dat de Europese Commissie wil dat partijen die zich hebben aangesloten bij de Code of Practice on Disinformation, technologie gaan ontwikkelen zodat AI gegenereerde content duidelijk gelabeld wordt, zodat geen twijfel meer kan bestaan of iets echt of een deepfake is. Hierover is de Europese Commissie op dit moment in gesprek met de ondertekenaars van de EU Code of Practice on Disinformation.
Welke mogelijkheden zijn er om dit soort illegale reclames aan te pakken, wanneer het verantwoordelijke bedrijf is geïdentificeerd?
Zie vraag 3. De toepasselijke wet- en regelgeving geven de bevoegde autoriteiten, waaronder de AFM, de ACM of in het geval van de DSA de Europese Commissie, een mandaat te handhaven indien de regels worden overtreden.
Het artikel 'Hoe beoordeel je of een kunstinstelling voldoende divers is' |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoe beoordeel je of een kunstinstelling voldoende divers is»1 en het aan u verzonden «Advies aanvraag- en beoordelingsproces BIS 2025–2028»2?
Ja, ik ken dit artikel en ik ken het advies van de Raad voor Cultuur.
Herkent u zich in het beeld dat hier geschetst wordt, namelijk dat er spanning ontstaat («dat roept vragen op») wanneer de toetsing voor het toekennen van subsidie mede gebaseerd wordt op de mate van implementatie van de codes, namelijk de Governance Code Cultuur, de Fair Practice Code en de Code Diversiteit & Inclusie?
Het onderschrijven van de drie gedragscodes is niet nieuw. Ook in de lopende periode3 is het onderschrijven van de drie codes een vereiste. Ik hecht er waarde aan om te benoemen dat de codes niet door mij of mijn voorganger zijn bedacht, maar uit de sector zelf komen. Het beeld dat in het artikel wordt geschetst herken ik niet direct. In mijn brief over de uitgangspunten van het beleid voor de periode 2025–2028 ga ik nader op het advies van de raad in.
Kunt u zich vinden in de duiding van het NRC dat voornamelijk de naleving op het gebied van duurzaamheid en de drie codes strenger wordt in het advies voor de nieuwe BIS-periode? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de breed aangenomen motie van het lid Van Strien3, die juist oproept om innovatie, ondernemerschap en maatschappelijke impact mee te wegen?
Bij vraag twee treft u mijn reactie op de drie codes aan. De raad adviseert mij om op het gebied van duurzaamheid eisen te stellen aan aanvragers. Dit is een nieuw aspect, aangezien duurzaamheid op dit moment geen vereiste is om in aanmerking te komen voor bis-subsidie. Op dit moment bestudeer ik dit onderdeel van het advies van de raad. Ik wil namelijk een goede afweging maken waarbij ik zowel het belang van dit onderwerp als de positie van culturele instellingen recht doe. In mijn brief over de uitgangspunten van het beleid voor de periode 2025–2028 kom ik terug op het thema duurzaamheid. In die brief komt ook de uitwerking van de door u ingediende motie aan de orde.
Vindt u dat de vergaande focus op voornamelijk de drie gedragscodes in lijn is met uw breder ingestoken adviesvraag?
De Raad voor Cultuur is een onafhankelijk adviesorgaan en adviseert naar eigen goeddunken. Dat is een groot goed en een belangrijk uitgangspunt in het cultuurbeleid. Vandaar dat ik geen oordeel ga vellen over de mate waarin het advies op dit punt in lijn is met de door mij ingediende adviesaanvraag.
Is dit in lijn met uw adviesaanvraag in december waarin u vroeg om advies over hoe gemeten kan worden dat de drie codes (…) «volledig zijn geïncorporeerd» waarop getoetst kan worden bij de beoordeling van aanvragen? Was dit de uitwerking die u beoogde?
In mijn adviesaanvraag heb ik aan de raad een vraag gesteld. Het antwoord van de raad neem ik ter harte. Het is uiteindelijk aan mij om, mede op basis van het advies van de raad, een besluit te nemen over de omgang met de codes. Mijn voornemens maak ik kenbaar in mijn uitgangspuntenbrief. Met uw Kamer ga ik vervolgens daarover in gesprek.
Hoe apprecieert u het voorstel van de Raad voor Cultuur dat de mate van implementatie van de drie codes invloed heeft op de beoordeling voor alle vier de subsidiecriteria? Vindt u dit een wenselijke gang van zaken?
In mijn uitgangspuntenbrief ga ik nader op dit onderwerp in. Daarbij zal ik u ook informeren over de rol van de codes. Dit onderwerp is tevens niet alleen een aangelegenheid van het Rijk, ik overleg hierover met andere overheidslagen.
Op welke wijze vindt u dat het centraal stellen van de codes, specifiek de code diversiteit en inclusie, invloed moet hebben op de artistieke inhoudelijk kwaliteit?
Ik vraag van bis-instellingen om de drie codes, die door de sector zelf zijn opgesteld, te onderschrijven omdat de codes bijdragen aan een gezonde en toegankelijke cultuursector. Hoe de uiteindelijke kunstuitingen gewaardeerd worden, is in mijn beleving een daarvan losstaande vraag. Dat is ook niet iets waar de overheid of ik vanuit mijn rol over ga. Ik zie het als mijn taak om de sector te steunen en te bevorderen, maar een oordeel vellen over artistieke kwaliteit is aan anderen. Dat is ook één van de redenen waarom de Raad voor Cultuur, als onafhankelijk en oordelend adviesorgaan, is opgericht. De raad oordeelt inhoudelijk over de ingediende aanvragen en adviseert mij welke culturele instellingen voor bis-subsidie in aanmerking komen.
Hoe waardeer u de impliciete aanname van de Raad voor Cultuur dat diversiteit een vereiste is voor artistieke kwaliteit? Betekent dat volgens u ook dat een mono-cultureel gezelschap nooit goede kunst kan maken?
De aanname die u noemt, herken ik niet in het advies van de raad. Het advies beschrijft in mijn beleving voorwaarden die gesteld kunnen worden aan instellingen om in aanmerking te komen voor financiering. Aandacht voor inclusie en diversiteit is daarbij van belang. Het gaat om verscheidenheid op het vlak van bijvoorbeeld leeftijd, opleidingsniveau, woonplaats en sociaal economische positie. Een pluriform en meerstemmig aanbod van kunstuitingen zorgt ervoor dat meer mensen in aanraking kunnen komen met cultuur en zich hierin herkennen.
Deelt u de mening dat de artistieke missie van een instelling leidend moet blijven, en deze creatieve vrijheid niet ingeperkt mag worden door de code Diversiteit & Inclusie?
Onder meer in mijn Meerjarenbrief5 heb ik aangegeven dat ik artistieke vrijheid heel belangrijk vind. Ik ben het niet eens met de stelling dat die vrijheid wordt ingeperkt door van instellingen te vragen om de code Diversiteit en Inclusie toe te passen. Het gaat hier om culturele instellingen die vanuit publiek geld gefinancierd worden. Het is in mijn beleving dan ook terecht dat de sector oog heeft voor de brede diversiteit van de Nederlandse samenleving. Bijvoorbeeld als het gaat om woonplaats, opleidingsniveau, leeftijd en sociaal economische positie. Voor de volledigheid merk ik graag op dat de code Diversiteit & Inclusie is opgesteld door de gezamenlijke brancheverenigingen uit de sector en breed wordt gedragen. Deze inzet waardeer ik en wil ik ondersteunen.
Deelt u de mening dat cultureel ondernemerschap niet hetzelfde is als «bedrijfsmatige gezondheid», wat door de Raad voor Cultuur wordt geïnterpreteerd als een realistische begroting en het voldoen aan de drie codes en duurzaamheidsdoelen? Zo ja, op welke manier gaat u cultureel ondernemerschap wel borgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat cultureel ondernemerschap niet hetzelfde is als bedrijfsmatige gezondheid. Cultureel ondernemerschap stimuleer ik bijvoorbeeld via Cultuur+Ondernemen. Deze organisatie vervult een kennisfunctie voor de sector, organiseert trainingen en verstrekt tevens leningen aan cultureel ondernemers. Ook jaag ik via DEN, het kennisinstituut voor digitale transformatie, nieuwe verdienmodellen aan die voortkomen uit digitale innovatie. Cultureel ondernemerschap associeer ik ook met het zien en benutten van kansen en het creëren van waarde voor jezelf en anderen. Als het gaat om de culturele sector denk ik daarbij aan de artistieke en maatschappelijke waarde die de sector heeft.
In de plannen die instellingen indienen om in aanmerking te komen voor bis-subsidie komen de artistieke en maatschappelijke waarde aan de orde. Tegelijkertijd begrijp ik de suggestie van de Raad. Van bis-instellingen verwacht ik dat ze zorgvuldig met de publieke middelen omgaan en aandacht hebben voor een gezonde bedrijfsvoering. In dat opzicht is de bedrijfsmatige gezondheid een belangrijk voorwaarde voor het ondernemerschap.
Vindt u dat cultureel ondernemerschap ook verantwoordelijkheid voor het genereren van eigen inkomsten betekent, ook als een instelling deels gesubsidieerd wordt? Zo ja, hoe laat u dit terugkomen in de nieuwe BIS?
Instellingen die deel uitmaken van de bis genereren eigen inkomsten. De wijze waarop en de mate waarin is echter verschillend. Dat heeft te maken met allerlei factoren, zoals de functie waar het om gaat, de kosten die bij het soort aanbod horen, de vestigingsplaats etc. Het genereren van eigen inkomsten is belangrijk, omdat dit bijdraagt aan de financiële gezondheid en de weerbaarheid van organisaties. Tegelijkertijd is het belangrijk dat de toegankelijkheid van kunst daardoor niet teveel wordt beperkt. Als het gaat om subsidiering zoek ik daarom een balans tussen het stimuleren van de artistieke kwaliteit, de toegankelijkheid van cultuur en het stimuleren van het ondernemerschap. Hoe al deze zaken landen in de bis-periode 2025–2028 beschrijf ik in mijn uitgangspuntenbrief. Deze brief ontvangt u binnenkort.
Vindt u dat huidige BIS-instellingen allemaal al voldoende doen op het gebied van cultureel ondernemerschap? Zo nee, wat gaan de nieuwe BIS-voorwaarden uit het advies daar voor verandering inbrengen?
In het antwoord bij de vorige vraag heb ik aangegeven dat er grote verschillen zijn tussen culturele instellingen als het gaat om ondernemerschap. Het is daarom in algemene termen niet te beoordelen of een instelling aan cultureel ondernemerschap voldoet. De vraag is eerder hoe een instelling uiting geeft aan cultureel ondernemerschap. Ik zie dat cultureel ondernemerschap al lange tijd onderdeel uitmaakt van het cultuurbeleid en dat instellingen hier uiting aan geven. Bijvoorbeeld het kostuumatelier van Opera Zuid dat de kostuums voor producties van het eigen huis maakt, maar ook werkt in opdracht van anderen. Of het Zuidelijk Toneel dat een grote collectie kostuums heeft opgebouwd. Een groot deel van de collectie is te huur voor particulieren en organisaties. Bij een aantal jeugdpodiumkunstgezelschappen zie ik dat zij zich meer dan voorheen richten op de allerkleinsten (leeftijd van 0 tot 3 jaar) omdat daar animo voor is bij hedendaagse ouders. Ook zoeken deze instellingen de samenwerking op met crèches en bso’s. Deze voorbeelden betekenen niet dat we dit niet verder hoeven te stimuleren. Ik ondersteun de sector op dit vlak door kennis te beschikbaar te stellen en leningen te verstrekken (beide via Cultuur + Ondernemen) en instellingen attent te maken op innovatieve, digitale verdienmodellen. (via DEN)
Hoe verwacht u dat cultureel instellingen gaan meten wat hun CO2-uitstoot in 1990 was, zoals gevraagd wordt door de Raad voor Cultuur? Wat – bijvoorbeeld – als deze instellingen destijds nog niet bestonden?
Duurzaamheid is een nieuw onderwerp in het cultuurbeleid. In mijn uitgangspuntenbrief ga ik nader in op het advies van de raad ten aanzien van dit punt.
In hoeverre heeft de Raad voor Cultuur gehoor gegeven aan uw oproep om een relatief eenvoudige aanvraagprocedure te houden dit jaar, terwijl vervolgens de drie codes en verduurzamingseisen terugkomen bij alle voorwaarden?
Het organiseren van een relatief eenvoudige aanvraagprocedure is voor mij een belangrijk uitgangspunt. In het advies lees ik dat de raad daar invulling aan heeft proberen te geven. In mijn uitgangspuntenbrief ga ik in op vereenvoudiging van de aanvraagprocedure.
Hoe verhouden al deze wijzigingen zich tot hetgeen u in de Kamer heeft aangegeven, namelijk dat het niet mogelijk was om grote wijzigingen in de BIS '25-'28 door te voeren, zoals meer nadruk op digitalisering, innovatie, ondernemerschap en impact?
De door u genoemde onderwerpen – digitalisering, innovatie, ondernemerschap en impact – zijn ook voor mij belangrijk. Tegelijkertijd bestaat vanuit de sector ook de wens om rust en ruimte te bieden in de komende periode. Die wens neem ik serieus en heb ik meegenomen in mijn adviesaanvraag aan de raad. In mijn uitgangspuntenbrief ga ik verder in op de door u genoemde aspecten.
Het weigeren van een journalist die het lijden van dieren bij ‘ruimingen’ in beeld wil brengen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de herhaalde verzoeken van een fotograaf om aanwezig te zijn bij het vergassen van kippen, eenden en kalkoenen bij bedrijven die (preventief) zijn «geruimd» vanwege vogelgriep, om dit proces in beeld te kunnen brengen?1
Op 24 februari 2022 heeft de betreffende fotograaf een schriftelijk verzoek ingediend voor het verlenen van een ontheffing van het bezoekersverbod op een pluimveebedrijf voor het maken van een fotorapportage van de doding van dieren.
Bent u persoonlijk betrokken geweest bij de afwijzing van de aanvragen van deze fotograaf?
Ja. Op 11 mei 2022 heeft de fotograaf namens mij schriftelijk bericht gekregen dat ik zijn verzoek niet honoreer.
Herinnert u zich dat u volgens uw eigen beleidsuitgangspunten verantwoordelijk bent voor het bevorderen van transparantie in de Nederlandse voedselketens?2
Ja.
Erkent u dat hier ook bij hoort dat mensen moeten kunnen zien hoe dieren worden gefokt, gebruikt en gedood als dit gebeurt in het kader van de productie van vlees, zuivel of eieren?
Ja.
Erkent u dat hier ook bij hoort dat mensen moeten kunnen zien wat de gevolgen zijn van uitbraken van dierziekten en ook hoe het vergassen van 6,6 miljoen kippen, eenden en kalkoenen tijdens de huidige vogelgriepuitbraak eruitziet?
Ik ben voor transparantie wat betreft de manier waarop ons voedsel tot stand komt. Helaas komen bij het houden van dieren ook dierziektenuitbraken voor. Over bestrijding/ruimen zijn wij zeer transparant en beschrijven wij uitgebreid hoe dat in zijn werk gaat. Ruimingen worden daarnaast onafhankelijk beoordeeld door de welzijnscommissie. Ruimingen vinden plaats overeenkomstig de EU regelgeving en de standaarden van de WOAH (World Organisation for Animal Health). Het toelaten van mensen die niet strikt noodzakelijk zijn voor de ruiming, tot plekken waar een (potentieel) zoönotische dierziekte is uitgebroken, acht ik niet wenselijk. De gevaren van dierziekteoverdracht wegen voor mij zwaarder dan het belang van de journalist die dit in kaart wil brengen.
Erkent u dat vrije pers van cruciaal belang is in een gezonde democratische rechtsstaat, omdat zij de macht controleert en burgers informeert?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het doden van deze dieren gebeurt door kieren in stallen dicht te maken met purschuim of af te plakken met plastic, gasinstallaties neer te zetten en de stallen vervolgens vol te spuiten met gas, zodat de dieren stikken? Kunt u bevestigen dat het tot dertig minuten kan duren tot de dieren dood zijn? Kunt u bevestigen dat bij één van de vele stalvergassingen van het afgelopen jaar 150 dieren na de vergassing in de stal nog in leven bleken te zijn? Erkent u dat deze dieren dus een lange doodsstrijd hebben gevoerd, tienduizenden soortgenoten om zich heen hebben zien stikken en pas zijn ontdekt toen de deuren weer open gingen, waarna bij al deze dieren stuk voor stuk de nek werd omgedraaid?3, 4
Om een stalvergassing met koolstofdioxide uit te voeren moeten de kieren in de stal worden gedicht. Dit om te voorkomen dat er gas weglekt uit de stal. De gasconcentratie is bepalend voor het intreden van de bewusteloosheid en dood van de dieren. Bij een stalvergassing moet het gas zich eerst binnen in de stal verspreiden; binnen 10 minuten nadat het (verwarmde) CO2-gas in de stal is gebracht, zijn de dieren bewusteloos en binnen 30 min zijn alle dieren in de stal dood (Kamerstuk 2022Z08267).
In het «Eindrapport Welzijnscommissie Dierziekten 2021–2022» (Bijlage bij Kamerstuk 28 807, nr. 284) staat benoemd dat er in de periode 2021–2022 bij één bedrijf bleek dat na een vergassing nog 150 dieren in leven bleken te zijn. Deze dieren zijn vervolgens gedood door ervaren personen middels het handmatig breken van de nek (cervicale dislocatie). Volgens de Welzijnscommissie is er in deze situatie adequaat gehandeld.
Kunt u bevestigen dat het voor journalisten tijdens de coronapandemie niet werd verboden om aanwezig te zijn op Covid-afdelingen van ziekenhuizen?
Vanuit het Ministerie van VWS zijn geen regels of beperkingen opgelegd op dit vlak. De ziekenhuizen waren zelf verantwoordelijk voor afspraken hierover en hebben dus zelf beleid moeten opstellen over de toegang van journalisten tot besloten delen van het ziekenhuis tijdens de pandemie. Ik heb geen informatie over hoe dit in de praktijk is gegaan.
Kunt u uitleggen waarom aanvragen voor aanwezigheid van journalisten bij pluimveebedrijven waar alle dieren worden vergast wel standaard worden afgewezen, ook als zij toezeggen extra beschermingsmaatregelen in acht te nemen, nog bovenop de standaard maatregelen?
Het is al lange tijd staand beleid dat niet-essentieel personeel niet wordt toegelaten tijdens ruimingen. Daarbij komt dat vogelgriep een zoönose is.
Kunt u bevestigen dat er sinds afgelopen november zelfs hekken worden geplaatst bij bedrijven waar vergassingen plaatsvinden, waardoor ook het fotograferen vanaf de openbare weg onmogelijk wordt gemaakt? Wat is hiervoor de reden?
De NVWA plaatst geen hekken bij ruimingen. Mogelijk dat dit een keer is gebeurd op initiatief van de veehouder.
Kunt u bevestigen dat bij ieder bedrijf waar alle aanwezige dieren worden vergast wél cateringbedrijven worden toegelaten?
Ja, het ruimingspersoneel moet voorzien worden van eten en drinken. De cateraar brengt het eten en drinken tot aan de erfgrens en betreedt het erf niet.
Hoe rijmt u het verbieden van de aanwezigheid van journalisten bij het vergassen van dieren met uw verantwoordelijkheid voor het bevorderen van transparantie?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 9 is vogelgriep een zoönose en is het staand beleid om mensen die niet strikt noodzakelijk zijn voor de ruiming, niet aanwezig te laten zijn op het bedrijf. Daarbij is een ruiming ingrijpend voor de pluimveehouder en zijn gezin. Het is daarmee niet gepast om mensen die niet strikt noodzakelijk zijn voor de ruiming het erf te laten te betreden. Ook is het praktisch niet mogelijk om een fotograaf aanwezig te laten zijn in de stal tijdens het doden van de dieren. De dieren worden namelijk gedood middels vergassing.
Ik erken het belang van transparantie. Door de NVWA wordt daarom op dit moment een rapportage met beeldmateriaal gemaakt over de bestrijding van vogelgriep waar alle facetten, inclusief het ruimen, aan bod komen. De beelden zullen openbaar worden.
Hoe kijkt u naar de conclusie die de fotograaf voorlopig heeft moeten trekken: «De boodschap van de overheid lijkt te zijn: dode dieren laten we maar liever niet zien, wij regelen het verder wel, brave burgers. Maar we moeten onze ethiek en moraal kunnen toetsen, de wetten, regels en overheidshandelingen die voor ons in het leven zijn geroepen beoordelen, meningen kunnen vormen. De kans wordt anders groot dat we verkeerde keuzes maken of zelfs niet weten wat er speelt»? Wat is uw reflectie hierop?
Ik betreur dat dit de conclusie is die de betreffende fotograaf heeft getrokken. De onafhankelijke Welzijnscommissie Dierziekten is in de periode 2021–2022 door de NVWA op de hoogte gebracht van elke voorgenomen ruiming en is ook bij een groot deel van de ruimingen aanwezig. De commissie heeft op basis van haar bezoeken geconcludeerd dat er bij de ruimingen van bedrijven in de periode 2021–2022 geen vermijdbaar ongerief is vastgesteld. En ook de in het antwoord op vraag 12 genoemde rapportage zal bijdragen aan transparantie over de bestrijding van vogelgriep en de ruimingen.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het aanpassen van boeken onder druk van de woke doctrine |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op recente berichten over het aanpassen van boeken van onder anderen Agatha Christie, Roald Dahl en Ian Fleming nadat passages of woorden hieruit door «sensitivity readers» als onwenselijk of «kwetsend» waren bestempeld?1, 2, 3
De NOS bericht dat uitgeverij De Fontein, waar de Nederlandse edities van onder meer Roald Dahl verschijnen, kritisch is over het besluit van de Engelse uitgever bepaalde woorden aan te passen. Het artikel van de NOS maakt duidelijk dat het aanpassen van sommige kinderboeken niet iets nieuws is: «Zo zijn ouderwetse woorden in de verhalen van Annie M.G. Schmidt moderner gemaakt. Ook is het taalgebruik in de van oorsprong Zweedse boeken over Pippi Langkous aangepast: in de originele versie werd haar vader «negerkoning» genoemd. In de nieuwe editie is hij «Koning van de Zuidzeeën». Taalgebruik dat nu wordt ervaren als racistisch wordt vaker aangepast.»
Ik neem met belangstelling kennis van dit debat. Of en welke woorden er worden gewijzigd, zie ik als een zaak van uitgevers, schrijvers en vertalers.
Deelt u de grote zorgen over het op basis van politiek-ideologische motieven censureren van dergelijke klassieke werken? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de opvatting dat literatuur per definitie binnen de tijdsgeest gezien moet worden en dat het absurd is om boeken anno 2023 contextloos door een progressieve bril te bekijken? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat het voor een beter begrip van een kunstwerk goed is om dit tegen de achtergrond van de tijd waarin het is ontstaan te bekijken. Daarnaast komt de betekenis van een kunstwerk tot stand in wisselwerking met de lezer, toeschouwer of luisteraar. Daarbij is het duidelijk dat opvattingen over woorden en hun betekenis in de loop van de tijd veranderen. Zie het voorbeeld uit Pippi Langkous hierboven.
Deelt u de opvatting dat het daarnaast bijzonder onvolwassen is om gekwetst te zijn door woordjes als «dik» of «lelijk» of door «rolpatronen» in boeken? Bent u bereid dit onomwonden uit te spreken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke gevallen zijn u bekend van Nederlandse werken die om dergelijke redenen zijn aangepast?
Ik zie het niet als de taak van de politiek om precies in beeld te brengen welke werken waarom aangepast worden.
Deelt u de mening dat het herschrijven van boeken tevens onwenselijk is met het oog op literatuuronderwijs op middelbare scholen, aangezien in dat geval geen literatuur maar herschreven geschiedenis wordt onderwezen?
Nee, die mening deel ik niet automatisch. Een zorgvuldig debat over woorden en hun betekenis kan bijdragen aan historisch begrip. Overigens zijn scholen vrij om te kiezen welke literatuur zij in de klas willen behandelen.
Bent u ermee bekend dat in ieder geval Roald Dahl bij leven heeft aangegeven dat hij absoluut niet wilde dat zijn werken na zijn dood zouden worden aangepast4? Wat is uw oordeel over het postuum aanpassen van werken van auteurs in de wetenschap dat zij dit niet hebben gewild?
Ja, hiermee ben ik bekend. Zie verder de antwoorden op de vragen 1, 2, 6 en 8.
Kunt u helder en uitgebreid uiteenzetten welke beschermingsconstructies er momenteel van toepassing zijn op boeken van auteurs die niet meer in leven zijn, onder andere met betrekking tot zaken als auteursrecht, intellectueel eigendom etc?
Het auteursrecht is het uitsluitend recht van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, zoals een boek, of van diens rechtverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, bij de wet gesteld (artikel 1 van de Auteurswet). Het auteursrecht geldt in beginsel tot 70 jaar na de dood van de maker (artikel 37 van de Auteurswet).
Naast het uitsluitend recht van de maker om een werk openbaar te maken en te verveelvoudigen, ook wel exploitatierechten genoemd, kent de Auteurswet de maker ook persoonlijkheidsrechten toe (artikel 25 van de Auteurswet). De maker kan deze rechten ook uitoefenen nadat hij het auteursrecht heeft overgedragen.
Met een beroep op artikel 25 van de Auteurswet kan een maker zich onder meer verzetten tegen het aanbrengen van wijzigingen in het betreffende werk, tenzij verzet tegen een dergelijke wijziging onredelijk zou zijn (artikel 25, eerste lid, sub c van de Auteurswet), of tegen elke aantasting van het betreffende werk die nadeel zou kunnen toebrengen aan zijn eer of goede naam (artikel 25, eerste lid, sub d. van de Auteurswet). Van het laatstgenoemde recht kan de maker geen afstand doen.
Anders dan de exploitatierechten gaan de persoonlijkheidsrechten van artikel 25 van de Auteurswet bij overlijden van de maker niet van rechtswege over op de erfgenamen. Persoonlijkheidsrechten gaan alleen over aan een ander indien de maker dit bij uiterste wilsbeschikking heeft bepaald. Is dat niet gebeurd, dan vervallen de persoonlijkheidsrechten bij de dood van de maker.
Op grond van artikel 25, vierde lid, van de Auteurswet blijft de maker bevoegd om zodanige wijzigingen in het werk aan te brengen als hem naar de regels van het maatschappelijk verkeer te goeder trouw vrijstaat. Dit recht komt na zijn overlijden ook toe aan degene die de maker bij wilsbeschikking heeft aangewezen als redelijkerwijs aannemelijk is dat ook de maker die wijzigingen zou hebben goedgekeurd.
Wat is de reikwijdte hiervan? Met andere woorden: bestaan er juridische beperkingen met betrekking tot het aanpassen of totaal herschrijven van dergelijke werken en zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 8.
Bent u ermee bekend dat schrijver Jan Terlouw zeer kritisch is over de verfilming van zijn werk «Koning van Katoren», waarin onder andere zonder zijn toestemming een kerk werd vervangen door een moskee, en dat hij oproept de verfilming vooral niet te bekijken5?
Ik beschouw dit als een zaak tussen de schrijver en de filmmakers.
Kunt u aangeven of en op welke wijze auteurs beschermd zijn en/of kunnen worden tegen voor hen ongewenste aanpassingen aan hun werk bij de verfilming ervan? Kunt u ook hierbij weer specifiek ingaan op zaken met betrekking tot intellectueel eigendom en auteursrecht?
Zie het antwoord op vraag 8.
Welke juridische mogelijkheden ziet u om boeken te beschermen tegen hetgeen de werken van Christie, Dahl en Fleming nu overkomt?
Zie het antwoord op de vraag 8.
Biedt het classificeren van bepaalde Nederlandse boeken tot nationaal en/of cultureel erfgoed mogelijkheden hiertoe? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en bent u bereid hier werk van te maken?
Ik zie het niet als een taak van de overheid voor te schrijven welke boeken tot ons nationale erfgoed behoren. Dit is aan de samenleving zelf.
Overzichten van belangrijke boeken en schrijvers leiden vaak tot boeiende gesprekken over wat van waarde is en blijft, en over hoe onze opvattingen, smaken en voorkeuren in de loop van de tijd veranderen. Juist doordat we met een nieuwe blik naar erfgoed kijken, houden we het erfgoed levend.
De bestrijding van desinformatie door de denktank Desinformatie. |
|
Pieter Omtzigt , Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel ««Desinformatie» over vaccins bestrijden. Wat deden ambtenaren achter de schermen?»?1
Ja.
Herinnert u zich dat deze zaken niet aan het licht kwamen toen u antwoord gaf op de vraag: «Kunt u de vraag beantwoorden of de Nederlandse overheid (inclusief alle ministeries, alle diensten zoals AIVD en MIVD, leger(onderdelen), de politie, de NCTV, agentschappen zoals het RIVM, ZBO’s en andere eenheden en datacentra (zoals het Land Information Manoeuvre Centre)) de afgelopen vier jaar toegang heeft (of gehad heeft) tot de portal van Meta waar desinformation gemeld wordt of vergelijkbare portals bij andere sociale media bedrijven of andere manieren om bepaalde content minder zichtbaar of onzichtbaar te maken, gebruikers een waarschuwing, een ban of een schaduwban te geven?'2
Het is juist dat de denktank desinformatie niet is genoemd in de beantwoording, waarnaar wordt verwezen, omdat de denktank geen toegang heeft tot een dergelijk portal bij Meta of andere sociale media bedrijven. De denktank heeft ook niet de status van «trusted flagger». Deelnemers aan de denktank kunnen, net als ieder ander, reageren op rondgaande berichten of een bericht rapporteren bij vermoeden van desinformatie. Bedrijven die een melding ontvangen of waarbij een bericht gerapporteerd wordt, maken hun eigen onafhankelijke afweging over of sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden.
Hoe komt het dat deze vraag onvolledig beantwoord is?
De vraag is volledig beantwoord. In de beantwoording3 is aangegeven dat «Naast deze speciale statussen het kan voorkomen dat ministeries in contact treden met online platformen zonder dat zij een bepaalde status, of toegang tot bepaalde portalen hebben. Er is hier geen compleet overzicht van. Net als dat bedrijven of burgers meldingen kunnen doen bij online platformen, kunnen organisaties binnen de rijksoverheid om verschillende redenen, en vanuit hun diverse taakopvatting in contact treden met online platformen.» Het contact van ambtenaren uit de denktank desinformatie met platformen valt hier ook onder. Deelnemers van de denktank hebben contact gehad met platformen zonder dat zij hierbij een bepaalde status, of toegang tot bepaalde portalen hadden.
Wilt u ervoor zorgdragen dat de bovengenoemde vraag nogmaals beantwoord wordt maar nu volledig en wel over de afgelopen vier jaar?
Voor de organisaties binnen de rijksoverheid waarvan bekend is dat ze over een «trusted flagger» status beschikken bij Meta of andere online platformen, verwijs ik u naar de beantwoording van eerdere Kamervragen4. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3, had de denktank desinformatie geen dergelijke status.
In dezelfde antwoorden staat ook beschreven dat het kan voorkomen dat ministeries in contact treden met online platformen zonder dat zij een bepaalde status, of toegang tot bepaalde portalen hebben. Dit gebeurt, zoals aangegeven, vanuit verschillende taakopvattingen. Bijvoorbeeld wanneer hacking of phishing aan de orde lijkt te zijn of wanneer er nep-accounts zijn aangemaakt door anderen, die moeten doorgaan voor accounts van bewindspersonen of een account van een ministerie. Zoals eerder aangegeven, is er geen compleet overzicht van alle interacties, die overheidsorganisaties de afgelopen vier jaar hebben gehad met online platformen.
Kunt u precies aangeven hoe het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (inclusief ambtenaren, agentschappen, zelfstandig bestuursorganen (ZBO’s) en inspecties) te werk is gegaan in de afgelopen vijf jaar bij het bestrijden van desinformatie, hoe dat gedefinieerd is en welke informatie minder zichtbaar of onzichtbaar gemaakt is op internet?
Nee, dat kan ik niet, want er is geen overzicht van de inzet van het Ministerie van VWS en de daaronder vallende gremia op het gebied van desinformatie. Het Ministerie van VWS en de verschillende gremia, die hieronder vallen, hebben niet de bevoegdheid of mogelijkheid informatie minder zichtbaar of onzichtbaar te maken op internet. De beslissing hiertoe ligt bij de sociale media platformen, die hierover gaan.
Het Ministerie van VWS hanteert de rijksbrede definitie van desinformatie5.
Hieronder is er een beschrijving gegeven van de inzet van het Ministerie van VWS, de IGJ en het RIVM.
In 20186 heeft de toenmalig Staatssecretaris van VWS een brief naar de Tweede Kamer gestuurd naar aanleiding van een daling in de vaccinatiegraad. In deze brief zijn zes actielijnen omschreven, waaronder de actielijn «actief tegengaan van onjuiste informatie». De reden voor deze actielijn is dat het actief verspreiden van misvattingen over vaccinaties kan leiden tot onzekerheid of onduidelijkheid bij ouders en tot onnodige gezondheidsschade bij kinderen.
Op 15 april 2019 heeft de eerste bijeenkomst van de denktank desinformatie plaatsgevonden, waarbij een aantal uitgangspunten voor de denktank is opgesteld. In de brief7 waarmee uw Kamer hierover is geïnformeerd is ook beschreven dat deelname aan de denktank desinformatie op eigen initiatief is en er voor VWS een faciliterende rol werd voorzien. Vanaf april 2019 is de denktank desinformatie meermaals bij elkaar gekomen en was de inzet van de denktank gericht op het beschikbaar stellen van betrouwbare informatie en hebben deelnemers van de denktank op individuele titel ingezet op het weerspreken van onjuiste informatie op sociale media, televisie, in kranten en in vakbladen.
De Tweede Kamer is doorlopend geïnformeerd over de inzet van de denktank8.
Naast de denktank desinformatie die is opgericht in 2019 onder de vlag van de Vaccinatiealliantie is er vanuit het Ministerie van VWS geïntensiveerde inzet geweest op de aanpak van desinformatie in het kader van de COVID-19 pandemie. Deze aanpak richtte zich op twee sporen:
Over deze aanpak is de Tweede Kamer uitvoerig geïnformeerd9. Met de geïntensiveerde aanpak van desinformatie werd invulling gegeven aan de motie van de leden Van der Voort en Backer10.
Voor BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren geldt in beginsel dat zij zich niet onbeperkt kunnen uiten over alle onderwerpen. Hun vrijheid van meningsuiting wordt mede bepaald door de richtlijnen en professionele normen van hun eigen beroepsgroep (bijvoorbeeld het NHG of de KNMG). Discussie en reflectie binnen de verschillende beroepsgroepen is altijd heel nuttig. Maar daarná verwacht de inspectie van artsen en andere zorgverleners wel dat zij zich houden aan de algemeen aanvaarde normen en standpunten van hun beroepsgroep. Ook in hun uitspraken aan patiënten en op sociale media. Hun informatie moet feitelijk, controleerbaar en begrijpelijk zijn. Het geven van evident onjuiste informatie of zelfs het verspreiden van complottheorieën past daar zeker niet bij. In gevallen, waarin een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar in strijd handelt met deze richtlijnen en professionele normen, kan de inspectie een onderzoek starten.
Met de komst van de coronapandemie werd de IGJ meer dan voorheen met zorgverleners geconfronteerd, die professionele normen schonden. Daarbij richt het toezicht zich op de gedragsregels, richtlijnen en professionele normen van de beroepsgroepen met betrekking tot COVID-19. Wanneer deze regels worden overschreden, dan krijgen de betrokken zorgverleners in eerste instantie een (waarschuwings-)brief van de IGJ, waarin het standpunt van de IGJ gecommuniceerd wordt. De volgende boodschappen worden daarbij geuit:
Voor het uitvoeren van deze toezichthouden activiteiten baseert de inspectie zich onder andere op informatie uit meldingen en signalen die zij ontvangt. Een belangrijk doel van de denktank is het over en weer delen van signalen over desinformatie. Zo heeft IGJ signalen uit de denktank gedeeld binnen haar organisatie. Ik wil hierbij benadrukken dat dit niet betekent dat de denktank heeft besloten of er een actie werd ondernomen richting een zorgverlener. Het is aan de IGJ om die afweging te maken.
Het RIVM richt zich op het publiek voorzien van feitelijke informatie op basis van de huidige stand van de wetenschap. Wanneer er onrust ontstaat over circulerende onjuiste informatie dan zet het RIVM extra in op het aanbieden van de correcte informatie en het ontkrachten van de onjuistheden. Vanuit VWS hebben wij het RIVM gevraagd wat hun inzet is met betrekking tot desinformatie en daarbij werd onder andere het volgende aangegeven: «het RIVM zet niet in op het uitvoeren van interventies om desinformatie of de verspreiders ervan tegen te gaan. Het RIVM draagt dus niet bij aan inzet als «shadowbanning».
Naast de invulling van het rol als kennisinstituut en deelname aan de denktank desinformatie heeft het RIVM nog een aantal acties ondernomen:
Kunt u aangeven wie de denktank desinformatie heeft opgericht en kunt u een lijst van leden (inclusief de functies bij overheden/bedrijven die zij uitoefenden) geven over de hele periode?
Uw Kamer is meermaals geïnformeerd over de oprichting en de werkwijze van de denktank desinformatie middels de Kamerbrieven12 van mijn voorganger over het actieplan Verder met Vaccineren. In mijn beantwoording op de vragen over de denktank desinformatie door het lid van Haga van 29 augustus 202213 is de oprichting van de denktank nogmaals uitvoerig beschreven. De deelnemers van de denktank hebben zich aangemeld naar aanleiding van een oproep van de toenmalig Staatssecretaris van VWS bij een bijeenkomst van de Vaccinatiealliantie.
Zoals ook aangegeven in de beantwoording op de Kamervragen van 29 augustus 2022, worden de namen en functies van de deelnemers van de denktank niet openbaar gemaakt in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de deelnemers. Om u een beeld te geven van de deelnemers en de deelnemende organisaties, deel ik met u dat onder andere de volgende organisaties betrokken zijn bij de denktank: Universiteit Utrecht, Maastricht University, Wageningen University & Research, Radboud UMV, VUMC, Erasmus MC, AJN Jeugdartsen Nederland, VWS, RIVM, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), CBG, GGD, Facebook, Google, TNO en Lareb.
Kunt u aangeven welke rechtsvorm de denktank had, welk mandaat de denktank had en volgens welk reglement de denktank gehandeld heeft bij het vaststellen van desinformatie?
De denktank brengt personen met verschillende expertises bij elkaar om te bespreken hoe om te gaan met circulerende desinformatie over vaccinaties. Deelnemers van de denktank maken een eigen afweging of zij reageren op desinformatie en wat deze reactie inhoudt. Als er een reactie wordt gegeven door een deelnemer dan is dat op eigen initiatief en op persoonlijke titel. Dit behoeft geen rechtsvorm, mandaat of reglement.
Wat kostte de denktank en wie financierde de denktank (inclusief het inhuren, aantrekken van influencers?)? Kunt u de begrotingen en verantwoording van uitgaven aan de Kamer doen toekomen?
Deelname aan de denktank desinformatie is vrijwillig en er vindt geen financiering van de deelnemers van de denktank plaats. Er is vanuit de denktank ook geen gebruik gemaakt van de inzet van influencers, zoals ook omschreven bij de beantwoording van de Kamervragen van 29 augustus 2022. Het Ministerie van VWS bekostigt enkel de organisatie van de bijeenkomsten van de denktank.
Onder wiens verantwoordelijkheid nam de denktank besluiten?
De denktank desinformatie is geen besluitvormend gremium.
Welke definitie van desinformatie hanteerde de denktank en wie nam het besluit of iets desinformatie was? Kunt u dezelfde vragen beantwoorden voor misinformatie?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 hanteert VWS de rijksbrede definitie van desinformatie. Deze definitie is niet voorgelegd aan de denktank om te komen tot een gezamenlijk vastgestelde definitie. In het commissiedebat van 10 mei 2023 heeft de heer Omtzigt gevraagd naar de definitie van desinformatie met betrekking tot de denktank desinformatie14. Hiermee is deze vraag beantwoord.
Welk mandaat had de denktank desinformatie? Kunt u dat mandaat openbaar maken?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een lijst van besluiten doen toekomen van zaken die door de denktank als desinformatie bestempeld zijn?
Nee. Er is geen sprake van gezamenlijke besluitvorming over informatie. De denktank is een netwerk, dat informatie uitwisselt.
Kunt u een lijst geven van interventies die de denktank mocht plegen en een lijst geven van interventies die de denktank gepleegd heeft (al dan niet via de leden van de denktank)? Kunt u aangeven wanneer en hoe vaak die interventies gepleegd zijn?
Nee. Dergelijke lijsten zijn er niet.
Op basis van welke wet of welke andere regelgeving had de denktank de macht om iets als desinformatie te classificeren en daarop actie te ondernemen?
Er is geen sprake van bevoegdheden dan wel macht van de denktank desinformatie. Deelnemers van de denktank kunnen net als ieder ander reageren op rondgaande berichten of een bericht rapporteren bij vermoeden van desinformatie. Bedrijven, die een melding ontvangen of waarbij een bericht gerapporteerd wordt, maken hun eigen onafhankelijke afweging over of sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden. Gebruikers van sociale media platforms hebben de vrijheid te kiezen of ze met deze voorwaarden akkoord gaan.
Hoeveel en welk materiaal is door de denktank als desinformatie aangemerkt?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft u de acties van de denktank desinformatie getoetst aan de Grondwet (en specifiek aan artikel 7 over de vrijheid van meningsuiting en het verbod op censuur) en kunt u aangeven of u vindt dat die acties binnen de Grondwet gebleven zijn en alle adviezen daarover openbaar maken?
Er is geen sprake van censuur of van het beknotten van vrijheid van meningsuiting. Als deelnemers van de denktank op desinformatie reageren, dat blijft deze gewoon zichtbaar en vindbaar. Hoewel een lid van de denktank, net als elke andere gebruiker, berichten kan melden bij de platforms, waarop de berichten geplaatst waren, was het uitsluitend aan de platforms zelf om te beoordelen of de berichten in strijd waren met de gebruikersvoorwaarden. Noch de denktank noch het Ministerie van VWS heeft op enige manier (mede) bepaald welke berichten wel en niet toegestaan waren op de platforms.
Heeft u de acties van de denktank desinformatie getoetst aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (en specifiek aan artikel 10 over de vrijheid van meningsuiting en het verbod op censuur) en kunt u aangeven of u vindt dat die acties binnen de EVRM gebleven zijn en alle adviezen daarover openbaar maken?
Zie ook antwoord vraag 16.
Kunt u de volgende documenten aan de Kamer doen toekomen:
In de bijlage bij deze beantwoording doe ik u vier documenten toekomen. Het zijn de laatst beschikbare versies van de documenten. De mate van georganiseerdheid die wordt veronderstelt in relatie tot de denktank komt niet overeen met wat er in werkelijkheid is gebeurd. Er is dus ook geen sprake geweest van lange termijn systematisch bijhouden van informatie.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Het vrijgeven van alle documentatie met betrekking tot de omroep Ongehoord Nederland |
|
Simone Kerseboom (FVD), Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kunt u alle (Rijks)documenten (rapporten, notities, mails, etc.) vrijgeven waarin omroep Ongehoord Nederland sinds de start van zijn tweede seizoen op 16 augustus 2022 tot aan de beantwoording van deze vragen wordt genoemd? Kunt u daarbij in het bijzonder alle correspondentie vrijgeven tussen het Rijk (in dit geval het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) en de NPO over Ongehoord Nederland?
Ja.
Kunt u de Kamer deze documenten zo spoedig mogelijk doen toekomen, maar in ieder geval vóór een (eventueel) debat over het verzoek van de NPO om de vergunning van Ongehoord Nederland in te trekken?
Ik zal de gevraagde documentatie met betrekking tot Ongehoord Nederland vrijgeven op het moment dat ik een definitief besluit op het verzoek van de NPO tot intrekking van de voorlopige erkenning van Ongehoord Nederland heb genomen. U ontvangt dan in één keer alle documentatie die ten grondslag heeft gelegen aan de besluitvorming.
Accounts die mogelijk nepnieuws verspreiden |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de correspondentie met Twitter met betrekking tot de «aanvraag voor review van accounts die mogelijk nepnieuws verspreiden» van 7 april 2020 (zoals blijkt uit beantwoording op vragen van het lid Van Houwelingen over communicatie tussen Nederlandse ministeries, op 20 april 2023 naar de Kamer is verstuurd) met de Kamer delen?
Ja. De opgevraagde e-mail stuur ik uw Kamer hierbij als bijlage met deze beantwoording toe. Daarbij geef ik graag een korte toelichting over de context waarin de e-mail is verzonden. Ook om te illustreren hoe zorgvuldig daarbij gehandeld is:
Een aantal van de gemelde accountnamen heb ik omwille van de privacy van de mensen achter die accounts gelakt. Die accounts, of de bio’s ervan, bevatten persoonsgegevens waardoor ze herleidbaar zijn tot een persoon. Omdat ik maximale transparantie wil betrachten heb ik de accounts die ik niet direct heb kunnen herleiden tot personen niet gelakt.
Het bericht 'COC meldt ‘homohaat tegen kinderen’, pand in Eindhoven belaagd' |
|
Jeanet van der Laan (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de daders een groep voetbalsupporters betreft die later die dag een wedstrijd bij zouden wonen?1
Dat is niet met zekerheid te zeggen. Op dit moment loopt het politieonderzoek naar de precieze toedracht nog. In het belang van het onderzoek doet de politie geen verdere mededelingen.
Ziet u een verband tussen de anti-LHBTI-spreekkoren tijdens voetbalwedstrijden en acties door voetbalsupporters, zoals het belagen van het COC-pand in Eindhoven of de poging tot brandstichting van de sportschool van de oprichter van Roze Kameraden?
Ik zie dat discriminatie en racisme breed speelt in de voetbalwereld. Tijdens wedstrijden in de vorm van (antisemitische) spreekkoren, zoals bijvoorbeeld de wedstrijd Feyenoord-Ajax van 5 april jl. Soms strekken deze incidenten zelfs tot ver buiten het stadion, zoals het vandalisme aan de panden van de (voorzitter van de) Roze Kameraden en het COC in Rotterdam. Met de partners van het programma «Ons voetbal is van iedereen» (OVIVI) zet ik mij onverminderd in om discriminatie en racisme in en om het voetbal tegen te gaan.
Hoeveel incidenten van anti-LHBTI-geweld hebben er in de afgelopen tien jaar plaatsgevonden waarbij voetbalsupporters betrokken waren?
Over het algemeen wordt er door de betrokken instanties niet gewerkt op basis van «incidenten». Bij de politie kan melding of aangifte worden gedaan. Wat betreft strafbare feiten, gericht tegen de lhbtiq+ gemeenschap zou gedacht kunnen worden aan commune feiten, zoals bijvoorbeeld mishandeling (art. 300 Wetboek van Strafrecht), openlijke geweldpleging (141 Wetboek van Strafrecht) of brandstichting (art. 157 Wetboek van Strafrecht) met een discriminatoir aspect. Daarnaast kan sprake zijn van specifieke discriminatiefeiten uit het Wetboek van Strafrecht (bijvoorbeeld artikel 137c en 137d Wetboek van Strafrecht). Daarbij dient opgemerkt te worden dat over het algemeen niet op dusdanig specifieke wijze geregistreerd wordt, zoals benoemd in de vraag. Daarom kan ik op deze vraag geen antwoord worden.
In hoeverre was hierbij sprake van gerichte en vooropgezette acties door groepen met een georganiseerd karakter?
Op dit moment kan ik daar geen uitspraken over doen in verband met lopend onderzoek.
Bij hoeveel eredivisiewedstrijden in de afgelopen 10 jaar hebben homofobe, seksistische en racistische spreekkoren plaatsgevonden en in hoeveel gevallen is daar een sanctie aan verbonden, zoals het stilleggen van een wedstrijd of een stadionverbod?
Vanaf het seizoen 2019/2020 registreren ketenpartners (betaald voetbalorganisaties, KNVB, gemeenten, OM en politie) incidenten in het betaald voetbal in de Ketenvoorziening Voetbal (KVV), waarbij incidenten van racisme en discriminatie apart worden geregistreerd. In het seizoen 2019/2020 zijn via de KVV 22 discriminatie-incidenten geregistreerd, waarvan vijftien incidenten – vooral die binnen het stadion – opvolging hebben gekregen. In het seizoen 2021/2022 werden 24 incidenten van discriminatie geregistreerd. De meeste discriminatie-incidenten betroffen antisemitische uitlatingen, gevolgd door racistische uitlatingen. Driemaal werden discriminerende uitlatingen gerelateerd aan seksuele voorkeur geregistreerd.2 Vóór het seizoen 2019–2020 registreerden de ketenpartners de incidenten in het Voetbal Volgsysteem (VVS). Door wijziging van het registratiesysteem zijn deze cijfers niet vergelijkbaar. Door de coronabeperkingen zijn veel wedstrijden in de seizoenen 2019–2020 en 2020–2021 gespeeld met minder of geen publiek, wat van invloed kan zijn op de hoogte van het aantal incidenten.
Op welke wijze is uitvoering gegeven aan de motie van de leden Westerveld en Van der Laan over het stilleggen van wedstrijden bij spreekkoren?2
Zoals ook aangegeven in de brief aan uw Kamer van 10 mei 20224 heeft de KNVB de «Richtlijn bestrijding verbaal geweld» opgesteld. In de richtlijn zijn zowel de verantwoordelijkheidsverdeling van betrokken actoren als de geldende maatregelen beschreven met betrekking tot het tegengaan van discriminatoire, racistische, antisemitische en andersoortige spreekkoren. Sinds de uitvoering van de motie van de leden Westerveld en Van der Laan over het stilleggen van wedstrijden bij spreekkoren heeft de KNVB de richtlijn extra onder de aandacht gebracht bij de betaald voetbalclubs (bvo’s). Ook is er een aanpassing gedaan met betrekking tot de rol van de scheidsrechter waardoor deze de wedstrijd ook zelfstandig mag stilleggen.
Tevens is de richtlijn aangescherpt en geldt dat bij spreekkoren het publiek door de stadionspeaker wordt toegesproken en gewaarschuwd wordt dat bij herhaling/voorzetting de wedstrijd zal worden stilgelegd. Indien de spreekkoren worden voortgezet, wordt de wedstrijd stilgelegd. Er wordt dan met de lokale overheid overlegd of er definitief wordt gestaakt of dat de wedstrijd nog één keer wordt hervat. In geval van hervatting van de wedstrijd en opnieuw herhaling van de spreekkoren wordt de wedstrijd definitief gestaakt.
Tot slot zijn de partners met elkaar in gesprek over een vervolg op het actieplan OVIVI. Daarin zal ook aandacht zijn voor spreekkoren en zullen we samen met partners, de John Blankenstein Foundation en de Anne Frank Stichting een proces in gang zetten gericht op het normeren van gedrag in stadions met betrekking tot onwenselijke uitingen zoals homofobe spreekkoren. Daarom ben ik met bvo’s en supporters in gesprek over de impact van kwetsende spreekkoren.
In hoeverre bent u van mening dat de voetbalwereld een structureel probleem heeft op het gebied van anti-LHBTI-sentimenten en in hoeverre speelt deze problematiek ook in andere takken van sport?
Op dit moment vallen anti-lhbtiq+-sentimenten met name in het voetbal op. Dit kan mede het geval zijn doordat het een zeer zichtbare sport is. Deze problematiek speelt echter in meerdere takken van sport. Discriminatie doet zich helaas voor in alle delen van onze samenleving.
De aanpak hiervan gaat niet vanzelf en vergt een brede aanpak gericht op cultuur- en gedragsverandering. Met NOC*NSF ben ik dan ook in gesprek over een geschikte aanpak voor andere sportbonden dan de KNVB.
In hoeverre bent u van mening dat dit probleem niet opgelost kan worden als er niet actief opgetreden wordt tegen deze spreekkoren en dat voetbalclubs hierin hun verantwoordelijkheid moeten nemen en de beslissing om een wedstrijd stil te leggen niet mogen neerleggen bij een individuele speler?
Ik ben het met u eens dat actief moet worden opgetreden tegen discriminerende en ongewenste spreekkoren. Discriminatie hoort niet thuis in Nederland, ook niet op het voetbalveld.
Naast een speler, kan ook een coach of de veiligheidscoördinator (namens de bvo) de scheidsrechter verzoeken een wedstrijd stil te leggen. Ook kan de scheidsrechter op eigen initiatief handelen en de wedstrijd stilleggen, zo lijkt de voornaamste druk bij de spelers te zijn weggehaald.
Bent u bereid om met de KNVB in overleg te treden en af te spreken dat iedere club in het betaald voetbal een actieplan moet ontwikkelen om anti-LHBTI-sentimenten binnen hun club en de voetbalwereld tegen te gaan?
Betaald voetbalclubs (bvo’s) in Nederland moeten voldoen aan de licentie-eisen van de KNVB. Een van de licentie-eisen is het hebben van een schriftelijk antidiscriminatie en antiracisme beleid en het toepassen van dit beleid in de organisatie. De bvo’s rapporteren aan een onafhankelijke certificeringsinstantie (KIWA) en de licentiecommissie betaald voetbal monitort en toets of clubs aan de gestelde criteria voldoen.
Zoals ook gezegd in antwoord 6 ben ik met partijen, waaronder de KNVB, in gesprek over een vervolg op OVIVI. Daarin willen we met elkaar een proces in gang zetten gericht op het normeren van gedrag in stadions met betrekking tot het terugdringen van onwenselijke uitingen zoals homofobe spreekkoren. Als onderdeel daarvan is de KNVB hierover in gesprek met de betaald voetbalclubs en supportersverenigingen. De komende periode wordt dit traject verder ingevuld en vormgegeven.
Welke stappen onderneemt de KNVB momenteel wanneer voetbalclubs hun verantwoordelijkheid niet nemen en geen stappen ondernemen om anti-LHBTI-sentimenten binnen hun club aan te pakken?
Om in Nederland betaald voetbal te mogen spelen moeten betaald voetbalclubs (bvo’s) voldoen aan de licentie-eisen van de KNVB5. Een van de licentie-eisen is het hebben van een schriftelijk antidiscriminatie en antiracisme beleid en het toepassen van dit beleid in de organisatie. De bvo’s rapporteren aan een onafhankelijke certificeringsinstantie (KIWA). KIWA toetst aan de hand van de licentie-criteria of clubs hier wel/niet aan voldoen. Voldoen ze niet, krijgen ze mogelijkheid om hier wel aan te voldoen. De Licentiecommissie betaald voetbal houdt hier toezicht op, onder meer met haar sanctiemogelijkheden (waarschuwing, opleggen plan van aanpak tot uiteindelijk intrekken van Licentie).
Zal de financiering van de Alliantie Gelijke Spelen worden voortgezet om sportclubs te kunnen blijven ondersteunen in het bevorderen van LHBTI-acceptatie3?
Ja, het kabinet is voornemens om de Alliantie Gelijke Spelen voort te zetten.
Hoe kijkt de Minister aan tegen het Football v. Homophobia-initiatief4, een internationale campagne uit het Verenigd Koninkrijk om homofobie in de voetbalwereld tegen te gaan, en welke elementen hieruit zouden wij in Nederland nog over kunnen nemen?
Het initiatief Football versus Homophobia uit het Verenigd Koninkrijk kent vergelijkbare doelen als het Nederlandse OVIVI. Ik zal de elementen van dit Britse initiatief bestuderen en waar mogelijk meenemen in de vormgeving van OVIVI 2. Na de zomer informeer ik uw Kamer hier verder over.