Een schikking met KPMG |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen waarom KPMG Accountancy Services BV op Curaçao is weggekomen met een boete van zo’n 38.000 euro, voor betrokkenheid bij het witwassen van ongeveer 322 miljoen dollar?1
Het OM Curaçao heeft in het bijgevoegd persbericht de redenen voor het aanbieden van een transactie aan KPMG Accountancy Services BV (hierna: KPMG AAS) uiteengezet. Het is in dit geval aan het OM Curaçao om te beslissen of in een individuele strafzaak tot vervolging van de verdachte wordt overgegaan en welke afdoeningsmodaliteit passend en geboden is. Het past mij als Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland niet om te treden in de oordeelsvorming van het OM Curaçao, dat onder verantwoordelijkheid van mijn ambtsgenoot van Curaçao valt. In zijn algemeenheid vind ik wel dat dient te worden voorzien in een strafrechtelijk aanpak daar waar er sprake is van (het faciliteren van) witwassen. Maar het is in dit concrete geval als gezegd aan het OM Curaçao om daarover te beslissen.
Waarom is niet gewacht met deze boete of schikking totdat de strafrechtelijke onderzoeken «Cymbal» en «Troja», waar KPMG bij is betrokken, zijn afgerond?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat in dit onderzoek een rol is weggelegd voor het openbaar ministerie (OM) van Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba, maar ook van het OM in Nederland?
Het is aan het OM Curaçao om te beoordelen of samenwerking in een onderzoek naar strafbare feiten al dan niet benodigd is. Het past mij als Nederlandse Minister van Justitie en Veiligheid niet om te treden in die oordeelsvorming.
Het Nederlandse OM heeft mij laten weten dat zij, voordat het persbericht door het OM Curaçao werd gepubliceerd, in kennis is gesteld van dit persbericht en daarmee dus van de tot stand gekomen transactie. Het Nederlandse OM is verder niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de transactie op Curaçao.
Ik ben door middel van de berichtgeving in de media op de hoogte geraakt van de transactie. Zoals reeds aangegeven, leid ik uit het door het OM Curaçao gepubliceerde persbericht af dat het OM Curaçao van oordeel is dat er goede redenen waren om KPMG AAS een transactie aan te bieden. Het is aan het OM Curaçao om te beslissen of in een individuele strafzaak tot vervolging van de verdachte wordt overgegaan en welke afdoeningsmodaliteit passend en geboden is. Het past mij als Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland niet om te treden in de oordeelsvorming van het OM Curaçao.
Is er overleg geweest tussen het OM van Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het OM in Nederland? Wanneer was u op de hoogte van deze mini-boete? Wat is hiervan uw waardering?
Zie antwoord vraag 3.
Kent u de kritiek op de schikking met ING, die leidde tot verontwaardiging in de Nederlandse samenleving en boosheid in het Nederlandse parlement? Waarom is toch opnieuw gekozen voor een mini-boete?
Ja, ik ben bekend met de kritiek op de transactie met de ING.
Het is aan het OM Curaçao om te beoordelen naar welke feiten een strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld en indien in een strafzaak tot vervolging wordt overgegaan welke afdoeningsmodaliteit passend en geboden is. Zoals reeds aangegeven, leid ik uit het door het OM Curaçao gepubliceerde persbericht af dat het OM Curaçao van oordeel is dat er goede redenen waren om KPMG AAS een transactie aan te bieden. Het past mij als Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland niet om te treden in de oordeelsvorming van het OM Curaçao.
Betekent deze boete dat verder geen onderzoek wordt gedaan naar de rol van KPMG Accountancy Services BV in het «dollarwassen» door Venezolanen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting dat accountant KPMG haar «poortwachtersfunctie» ernstig heeft verwaarloosd? Deelt u de opvatting dat KPMG criminele activiteiten mede mogelijk heeft gemaakt?
Uit het bijgevoegde persbericht leid ik af dat het OM Curaçao heeft vastgesteld dat KPMG AAS verdachten in de strafrechtelijke onderzoeken Troja en Cymbal heeft gefaciliteerd bij de criminele activiteiten waarvoor die verdachten nu worden vervolgd. Financiële dienstverleners en accountants zoals KPMG AAS fungeren als poortwachter van de financiële sector en hebben een belangrijke rol in de signalering van witwassen, de financiering van terrorisme en ander maatschappelijk onbetamelijk gedrag. Het betreft hier echter organisaties die onder toezicht van de autoriteiten op Curaçao vallen en het is derhalve aan hen om te bepalen of KPMG AAS criminele activiteiten mede mogelijk heeft gemaakt.
Klopt het dat de Caribische tak van KPMG per 1 januari is opgeheven, maar veel activiteiten ondertussen zijn overgenomen door concurrent Ernst & Young (EY)?
Uit mediaberichtgeving2 maak ik op dat KPMG Dutch Caribbean, waaronder onder meer KPMG AAS valt, per 01-01-2019 niet langer deel uitmaakt van het internationale KPMG netwerk. Uit deze berichtgeving maak ik ook op dat KPMG Dutch Caribbean ervoor heeft gekozen zelfstandig verder te gaan onder de naam KDC interim-. KPMG Dutch Caribbean valt niet onder Nederlands toezicht. Ik beschik derhalve niet over informatie over een eventuele overname, al dan niet van de activiteiten van de Caribische tak van KPMG door EY. Het is aan de eventuele overnemende partij en voor zover relevant aan de autoriteiten in Curaçao om onderzoek te doen naar een eventuele overname en het functioneren van de poortwachtersfunctie.
Is bij deze overname onderzoek gedaan naar het gebrekkig functioneren van de «poortwachtersfunctie» door KPMG bij andere klanten? Zo nee, hoe kunt u verzekeren dat dit soort praktijken daadwerkelijk is gestopt?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat telecombedrijf UTS (of haar opvolger) volledig is gestopt met het faciliteren van (illegale) online goksites, of geldt dit alleen voor de speciale economische zones (e-zones)?
Het telecombedrijf UTS op Curaçao valt niet onder het toezicht in Nederland. Ik beschik dan ook niet over de door u gevraagde informatie. Het is aan de autoriteiten in Curaçao om onderzoek te doen naar dan wel toezicht te houden op de activiteiten van dit telecombedrijf.
Ondernemers de Big Brother Award voor de Kamer van Koophandel |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kamer van Koophandel wint prijs grootste privacyschender»1 en herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen over het gebruik van gegevens uit registers van de Kamer van Koophandel (KvK) voor telemarketing2?
Ja.
Deelt u de mening van de KvK dat hij vanwege de wettelijk verplichting «om aan iedereen data te verstrekken die daarom vraagt, zonder dat ondernemers hier eerst toestemming voor hoeven te geven» hij niet anders kan dat gegevens van zzp’ers te verstrekken? Zo ja, acht u het wenselijk om die wettelijke verplichting voor bepaalde gegevens te beperken en zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Voor de gegevens die in de handelsregisterregelgeving zijn aangemerkt als «openbare gegevens» geldt dat deze aan eenieder die de KvK daartoe een verzoek doet moeten worden verstrekt. Ik acht het wenselijk om de wettelijke verplichting voor de levering van bepaalde gegevens te beperken. Om die reden zal ik, zoals ik uw Kamer onlangs heb bericht, uitvoering geven aan de motie van de leden Amhaouch (CDA) en Wörsdörfer (VVD) om het woonadres standaard af te schermen van ondernemers die een onderneming drijven welke is ondergebracht in een rechtsvorm zonder rechtspersoonlijkheid (Kamerstuk 34 687, nr. 10).
Betekent de wettelijke verplichting die de KvK nu heeft ook dat hij bulklijsten van gegevens van bedrijven aan derden moet verkopen? Zo ja, op grond van wettelijke bepaling moet hij dit doen en deelt u de mening dat de wet op dit punt aangepast zou moeten worden? Zo nee, waarom doet de KvK dit dan toch?
Artikel 22 van de Handelsregisterwet 2007 bepaalt dat de KvK op verzoek gegevens verstrekt. Hierop gelden enkele uitzonderingen, die wettelijk zijn vastgelegd. Zo mag de KvK geen overzichten «op naam» verstrekken, en is het BSN-nummer alleen opvraagbaar voor daartoe aangewezen partijen. De doelen waarvoor de gegevens mogen worden opgevraagd staan genoemd in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007. De informatieproducten van de Kamer van Koophandel staan genoemd in de Financiële regeling handelsregister 2014.
Ik wil erop wijzen dat het begrip «bulklijst» een containerbegrip is, waarbij het zowel kan gaan om verstrekking van een verzameling data in één keer, als om een reeks reguliere een-op-een-bevragingen, al dan niet gerobotiseerd. Deze informatieproducten worden door verschillende afnemers voor verschillende doelen gebruikt, die vallen binnen de doelstellingen van de Handelsregisterwet. Omdat «bulklijsten» niet een eenduidig doel dienen, kunnen ze niet als zodanig worden behandeld. Verstrekking in «bulk» kan in bepaalde gevallen voor afnemers ook nodig zijn om te kunnen voldoen aan wet- en regelgeving. Zo zijn bepaalde instellingen, zoals banken en verzekeraars, wettelijk verplicht om de identiteit van hun klanten vast te stellen. Deze verplichting vloeit voort uit het beginsel van Customer Due Diligence, ook wel bekend als het «ken uw klant»-beginsel, dat onder andere is uitgewerkt in de Wet op het financieel toezicht en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Bepaalde afnemers vragen om die reden grotere hoeveelheden gegevens op bij de KvK, die deze vervolgens op grond van artikel 22 van de Handelsregisterwet 2007 moet verstrekken.
Deelt u de mening dat niet alleen ondernemers die als natuurlijk persoon een onderneming drijven, maar ook rechtspersonen gevrijwaard moeten kunnen worden van ongewenste telemarketing? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik acht dat niet nodig. Een ondernemer die gekozen heeft voor een rechtspersoon als organisatievorm, heeft daarmee een afstand geschapen tussen zijn privépersoon en zijn onderneming. Ik ben daarom van mening dat specifieke bescherming voor deze groep vooralsnog niet noodzakelijk is.
Waarom acht u, zoals blijkt uit uw eerdere antwoorden, het niet noodzakelijk om voor ondernemers die gebruik maken van een rechtspersoon het Bel-me-niet-register open te doen stellen? Waarom wilt u geen opt-in systeem voor telemarketing voor ondernemers die een rechtspersoon gebruiken mogelijk maken?
Zie antwoord vraag 4.
De NAM die de uitspraak van de Arbiter Bodembeweging niet uitvoert |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kan het zijn dat u niet op de hoogte bent van de huidige situatie omtrent oude schades, zoals u aangaf tijdens het debat over de afhandeling van schade en de versterkingsoperatie Groningen vanwege de gaswinning op 16 januari 2019, terwijl u wel verantwoordelijk bent? U houdt dat toch met de commissaris van de Koning nauwlettend in de gaten? U hoort toch te weten dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zich nog steeds niet conformeert aan uitspraken van de Arbiter Bodembeweging?
Ik heb tijdens het debat op 16 januari 2019 aangegeven nogmaals uit te zoeken in hoeverre de NAM zich houdt aan de afspraken van de arbiter.
In de samenwerkingsafspraken van 8 maart 2016 tussen de NAM, de Minister van Economische Zaken en NCG is vermeld dat gedupeerden een geschil kunnen voorleggen aan de Arbiter Bodembeweging. De regels voor deze geschilbeslechtingsprocedure zijn neergelegd in het Reglement Arbiters Bodembeweging. In een geschilbeslechtingsprocedure heeft de NAM op grond van het Reglement het recht om haar zienswijze naar voren te brengen. Voorts is in de samenwerkingsafspraken van 8 maart 2016 overeengekomen dat de NAM in beginsel uitvoering geeft aan de uitspraken van de arbiter. Dit betekent ook dat de NAM de mogelijkheid heeft om een uitspraak van de arbiter naast zich neer te leggen.
De Arbiter Bodembeweging en de NAM hebben laten weten dat de NAM tot op heden in één zaak fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. NAM heeft overigens in dit geval met de schademelder een regeling getroffen die financieel aansluit bij het door de arbiter vastgestelde schadebedrag. In andere zaken heeft de NAM tot dusver altijd uitvoering gegeven aan de uitspraken van de arbiter.
Bent u ermee bekend dat in januari 2018 mw. K. een bedrag van € 10.000 als voorschot kreeg van het Centrum Veilig Wonen (CVW)?
Ik heb uw Kamer toegezegd signalen over het niet opvolgen van uitspraken van de Arbiter Bodembeweging door de NAM, onder de aandacht van de NAM te brengen. Dat heb ik ook in dit geval gedaan. Inmiddels is in deze zaak algehele overeenstemming bereikt tussen de NAM en de betreffende bewoner over het schadebedrag. Verder past het mij niet om in te gaan op individuele zaken die bij de arbiter in behandeling zijn of zijn geweest.
Bent u ermee bekend dat deze mevrouw toen al langdurig op geld wachtte en al maanden brood met pindakaas at?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend dat dit het gevolg was van de NAM die niet betaalde, terwijl de Arbiter Bodembeweging uitspraak had gedaan? Bent u ermee bekend dat de schade die deze mevrouw heeft nu, weer een jaar later, nog steeds niet is vergoed? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u zaak 17-1510, een dossier in het buitengebied, waarin de Arbiter Bodembeweging uitspraak deed in het voordeel van de schademelder?
Ik heb mij laten informeren over zaak 17-1510. Het betreft de zaak die ook wordt beschreven in het antwoord op vraag 1. De Arbiter Bodembeweging heeft aangegeven tot op heden bekend te zijn met enkel één zaak waarbij de NAM fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. Verder past het mij niet om in te gaan op individuele zaken die bij de arbiter in behandeling zijn of zijn geweest.
Bent u ermee bekend dat de NAM deze uitspraak naast zich neer legt? Bent u ermee bekend dat dit vaker voorkomt? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord vraag 5.
Kent u zaak 16-0055, een dossier waarbij mede als gevolg van onenigheid tussen de NAM en de Arbiter Bodembeweging de ondertekening van de mondeling overeengekomen vaststellingsovereenkomst met ruim drie maanden werd vertraagd en waarbij de ondertekening uiteindelijk bijna anderhalf jaar nadat de arbiter uitspraak had gedaan (waarin de NAM werd opgedragen alle gemelde schade te vergoeden) plaatsvond? Wat is hierop uw reactie?
Ik heb mij laten informeren over zaak 16-0055. Partijen hebben uiteindelijk overeenstemming bereikt en er is opvolging gegeven aan de gemaakte afspraken. Verder past het mij niet om in te gaan op individuele zaken die bij de arbiter in behandeling zijn of zijn geweest.
Is u bekend dat de NAM haar juridische afdeling regelmatig brieven laat sturen naar de Arbiter Bodembeweging waarin staat dat de Arbiter bepaalde typen schade niet mag beoordelen onder het bewijsvermoeden en indien de Arbiter dit wel doet, zij de uitspraak naast zich neer legt? Wat vindt u hiervan?
NAM kan ten aanzien van een concreet geschil een standpunt innemen ten aanzien van het al dan niet van toepassing zijn van het bewijsvermoeden. NAM doet dit door het geven van een zienswijze ten aanzien van het geschil. Dit kan op grond van het Reglement Arbiters Bodembeweging mondeling, tijdens een hoorzitting, maar ook schriftelijk. Voorafgaand aan de behandeling van een geschil door de Arbiters Bodembeweging beoordeelt de arbiter of een geschil in aanmerking komt voor geschilbeslechting door de arbiter (ontvankelijk is). NAM kan bij de Arbiter (schriftelijk) aangeven dat het van oordeel is dat een geschil naar haar oordeel niet ontvankelijk is. Het is uiteindelijk aan de arbiter om, onder toepassing van het Reglement Arbiters Bodembeweging, te beoordelen of een geschil ontvankelijk is
Is u bekend dat de NAM bij arbitragezaken vaak kiest voor een niet-constructieve houding?
Zie antwoord vraag 1.
Wist u bijvoorbeeld dat vertegenwoordigers van de NAM tijdens dergelijke zaken laten merken waar een Arbiter Bodembeweging wel iets van mag vinden en waar de Arbiter niks van mag vinden? Wist u dat de NAM aanstuurt op een extra deskundige, dat de NAM aanstuurt op een herzitting of dat de NAM probeert de schikkingen zo laag mogelijk te houden en dat er dus van ruimhartigheid geen sprake is?
Zie het antwoord op vraag 8.
Weet u dat de NAM schades als gevolg van verzakkingen door gaswinning pertinent ontkent en uitsluit? Wat is daarop uw reactie?
Het is aan de arbiter die – na het horen van de zienswijze van partijen en eventuele adviezen van door de Arbiter geraadpleegde deskundigen – een oordeel geeft over de vraag of de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld.
Is u bekend dat de NAM mensen regelmatig oplegt zelf een deel van het schadeherstel te betalen? Wat is hierop uw reactie?
Indien een zaak aan de Arbiter Bodembeweging wordt voorgelegd, is het de arbiter die hierin uitspraak doet. NAM kan een bewoner niet opleggen zelf bepaalde schades te vergoeden. Indien bewoner van mening is dat de uitspraak van de arbiter niet aansluit bij hetgeen waar hij of zij recht op heeft, staat ook de weg naar de rechter open.
Bent u ermee bekend dat het idee bestaat dat in geval van schadeherstel door het CVW naar aanleiding van een Arbiteruitspraak er sprake is van een vergelijkbare situatie als bij versterking, waarbij de NAM de begroting van de aannemer ter discussie stelt, en daarmee de kwaliteit van het schadeherstel probeert te verlagen? Bent u ermee bekend dat dit gebeurt ondanks dat het anders is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst?
Ik ben hier niet mee bekend. NAM sluit, naar aanleiding van de uitspraak van de arbiter, een vaststellingsovereenkomst met de gedupeerde. De vaststellingsovereenkomst wordt uitgevoerd. Wanneer wordt gekozen voor schadevergoeding in geld gaat de NAM daarbij uit van het door de arbiter in zijn uitspraak vastgestelde schadebedrag of herstelmethodiek. Daarnaast heeft de arbiter sinds begin 2018 de uitspraken verduidelijkt door in de uitspraak een schadeherstelbedrag vast te stellen. Hierdoor is veel onduidelijkheid bij partijen weggenomen. Daar waar in een uitspraak geen bedrag door de arbiter is vastgelegd, ontstaat soms discussie achteraf. In dat geval kan worden verzocht om een vervolgzitting bij de arbiter, zodat deze alsnog een bedrag voor herstel kan vaststellen.
Bent u bereid per arbiteruitspraak na te gaan of de NAM die heeft uitbetaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer heeft u dit afgerond?
De Arbiter Bodembeweging geeft aan bekend te zijn met één zaak waarbij de NAM fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. Op basis van deze informatie zie ik geen aanleiding om per individueel geval na te gaan of de NAM heeft uitbetaald.
Vindt u de vertraging die de NAM doet ontstaan door het niet uitvoeren van de uitspraak van de Arbiter nog steeds ongewenst? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat de NAM gaat doen wat ze moet doen?
Eerder kwam het voor dat de Arbiter Bodembeweging enkel uitspraak deed over de schadeoorzaak zonder een schadeherstelbedrag vast te stellen. Over de omvang van de schadevergoeding kon zo discussie ontstaan en daardoor mogelijk ook vertraging. De arbiter heeft begin 2018 de uitspraken verduidelijkt door in de uitspraak een schadeherstelbedrag vast te stellen. In het enkele geval dat de NAM fundamentele bezwaren heeft geuit, heeft er geen vertraging opgetreden, omdat het separaat is opgelost met bewoner. Bij de Arbiter Bodembeweging zijn geen andere signalen dat de NAM in meer zaken geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter
Bent u bereid over te gaan op een generaal pardon voor de mensen die nog onder de oude schades vallen? Zo nee, waarom niet?
NAM heeft alle gedupeerden die schade hebben gemeld voor 31 maart 2017 een aanbod gedaan. Indien deze gedupeerden zich niet konden vinden in het aanbod dat is gedaan, hebben zij zich tot 1 september 2018 kunnen wenden tot de Arbiter Bodembeweging voor geschilbeslechting. Dit is ook gebeurd. Een generaal pardon is niet aan de orde voor de betreffende gedupeerden, aangezien hun melding nog door de arbiter behandeld wordt. Ik heb aangegeven te zullen volgen hoe deze behandeling van zaken door de arbiter verloopt.
Het bericht dat zzp’ers geen schuldhulp krijgen |
|
Leendert de Lange (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekent met de artikelen in de Volkskrant over zzp’ers die vaak geen schuldhulp krijgen?1
Ik ben bekend met de artikelen.
Wat vindt u ervan dat mensen met schulden, die hun geld verdienen als zelfstandige zonder personeel (zzp’er), vaak geen toegang krijgen tot de gemeentelijke schuldhulpverlening?
Ik vind het zorgwekkend dat zelfstandigen met schulden nog onvoldoende toegang krijgen tot de gemeentelijke schuldhulpverlening.
De afgelopen jaren zijn de verschillende mogelijkheden voor schuldhulpverlening aan zelfstandigen onder de aandacht gebracht bij gemeenten. Schuldhulpverlening aan zelfstandigen vraagt extra kennis en een goede samenwerking tussen de uitvoerders van verschillende wetten en regelingen. Ondanks de inspanningen van gemeenten om schuldhulpverlening aan zelfstandigen te verbeteren, laten de recente berichten en onderzoeken zien dat gemeenten meer moeten doen om de schuldhulpverlening voor zelfstandigen toegankelijker te maken en om te zorgen dat er een passend hulpverleningsaanbod is.
In hoeverre zitten er nog onduidelijkheden in de Wet gemeentelijke schuldhulp (Wgs) en in de toelichting daarop, die uitvoering van schuldhulp aan zzp’ers in de weg staan? Zo ja, welke onduidelijkheden zijn dit? Bent u voornemens om met voorstellen te komen om deze op te lossen?
Gezien u meerdere vragen stelt, zal ik deze in twee delen beantwoorden.
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) is hierbij geen obstakel, maar geeft gemeenten juist grote beleidsvrijheid in het optimaal organiseren van de toegang. De Wgs2 is duidelijk: In artikel 3, eerste lid, van de wet is de verantwoordelijkheid van het college voor de schuldhulpverlening aan de inwoners van de gemeente vastgelegd. De wet maakt geen uitzondering voor zelfstandigen. In lid 4 van artikel 3 van de Wgs staat de enige categoriale uitsluitingsgrond: een vreemdeling kan voor het verlenen van schuldhulpverlening slechts in aanmerking komen indien hij een ingezetene is die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
Om te kunnen beoordelen of iemand wordt toegelaten tot schuldhulpverlening, zal het college altijd een individuele toets moeten uitvoeren. Het belang van deze toets is meermaals benadrukt. In de verzamelbrief aan gemeenten 2015–1 stond het volgende: «Niemand mag de toegang tot schuldhulpverlening worden ontzegd vanwege het enkele feit dat hij of zij een koophuis heeft, geen inkomen heeft, als zelfstandige een onderneming heeft of een behandeling ondergaat in de verslavingszorg. Gemeenten mogen deze en andere uitsluitingsgronden niet toepassen».3 In de verzamelbrief aan gemeenten 2017-3 is dit punt bekrachtigd.4 In dezelfde verzamelbrief zijn gemeenten ook gewezen op de vijf filmpjes die SZW heeft laten maken. Onder de titel «Ondernemend uit de schulden, gemeenten bieden hulp», laten de filmpjes vier organisaties zien die gemeenten kunnen inzetten om te helpen bij de schuldhulpverlening aan zelfstandigen.
Het is de memorie van toelichting (MvT) uit 2012 die onduidelijkheid veroorzaakt over schuldhulpverlening aan zelfstandigen. De passage over schuldhulpverlening aan zelfstandigen in de MvT gaat ten onrechte alleen in op de situatie dat een zelfstandige zijn onderneming heeft beëindigd en schuldhulpverleners vraagt een schuldregeling met de schuldeisers tot stand te brengen. De achterliggende reden is dat investeren op krediet en wisselende omzetten bij ondernemen horen, maar voor schuldeisers een belemmering kunnen zijn om mee te werken aan afbetalingsregeling en een gedeeltelijke kwijtschelding van schulden. Omdat het juridisch niet mogelijk is de MvT aan te passen, geef ik op andere manieren duidelijkheid. Naast het schuldregelen heeft de schuldhulpverlening namelijk meer instrumenten die ingezet kunnen worden. In de afgelopen jaren investeerden gemeenten, gefaciliteerd door de rijksoverheid, juist in dit brede palet aan dienst- en hulpverlening.
Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 20045 (Bbz) wordt in de MvT daarnaast te stellig beschreven als voorliggende voorziening. Bij uitvoerders van het Bbz is inderdaad vaak veel kennis aanwezig over ondernemen, maar het Bbz kan niet in alle gevallen een passende oplossing bieden. Deze lezing van de MvT kan, ondanks het ontbreken van een relevante uitsluitingsgrond in de wet, als reden gebruikt worden om zelfstandigen met schulden die zich melden voor schuldhulpverlening naar het Bbz loket te sturen. Ze worden zo afgewezen voor schuldhulpverlening en lopen het risico dat het Bbz ook geen passende oplossing kan bieden. Dit kan nooit de bedoeling zijn. Langs verschillende wegen zet ik mij in om duidelijkheid te scheppen.
Ik werk aan een wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening onder meer om uitwisseling van persoonsgegevens voor betere en snellere dienstverlening te faciliteren. Met de wetswijziging wil ik ook de naleving van de nieuwe Europese privacyregels waarborgen. U bent hierover geïnformeerd in de Kamerbrief in reactie op het rapport «Knellende Schuldenwetgeving».6 In het kader van deze wetswijziging wil ik ook aandacht besteden aan de brede toegang tot schuldhulpverlening van onder anderen zzp-ers. Voor juiste en minimale gegevensuitwisseling is het belangrijk dat gemeenten een helder besluit met een plan van aanpak afgeven als iemand wordt toegelaten tot de schuldhulpverlening. De rechtspositie van de aanvrager wordt door deze wijziging van de Wgs steviger, want ook als een zelfstandige afgewezen wordt, zal de gemeente in het besluit duidelijk moeten maken waarom dit gebeurt. De zelfstandige kan bovendien tegen het besluit bezwaar maken. Mijn inzet en verwachting is dat gemeenten met deze afwijzing gelijk doorverwijzen naar meer passende dienst- of hulpverlening.
De memorie van toelichting van de Wgs uit 2012 wordt door deze wijziging niet aangepast. Gemeenten moeten de wetswijziging dan ook zeker niet afwachten. In het land zijn meerdere goede voorbeelden van gemeenten die de toegang tot de schuldhulpverlening al laagdrempelig en breed organiseren. Dit kan bijvoorbeeld door altijd het gesprek, zoals bedoeld in artikel 4 van de Wgs, aan te gaan als een zelfstandige met schulden zich meldt. De gemeente kan zorgen dat de professionals die het gesprek voeren zowel voldoende op de hoogte zijn van de schuldhulpverlening als van het Bbz. Gedurende dit gesprek kan het duidelijk worden welke dienstverlening passend is en welke instrumenten de gemeente kan inzetten. Gemeenten zijn het beste in staat om deze afweging te maken. Als schuldhulpverlening wordt geweigerd, kan de zelfstandige daartegen bezwaar maken.
Wat is uw oordeel over de oplossing uit een recent rapport van de Stichting Economisch Onderzoek (SEO) dat «gemeenten zakelijker moeten optreden en minder zelfstandigen moeten helpen»?2 Hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt dat zzp’ers toegang moeten krijgen tot schuldhulpverlening en wat wordt hiermee opgelost?
Op deze vraag kom ik graag terug in de door mij aangekondigde beleidsreactie op het onderzoek «Zelfstandig in en uit de bijstand».8
Op welke wijze is uw toezegging, gedaan in het algemeen overleg op 14 juni 2018, om in de verzamelbrief aan de gemeenten de toegankelijkheid van de schuldhulpverlening voor zzp’ers op te nemen, uitgevoerd?3 Wat is het effect hiervan geweest?
Ik werk aan het uitvoeren van deze toezegging. Medewerkers van het ministerie SZW zijn eerst met experts in gesprek gegaan om te kijken wat er verder nodig is om gemeenten te ondersteunen in het toegankelijker maken van de schuldhulpverlening. Zoals u kunt lezen in het antwoord op vraag 3, hebben eerdere oproepen in verzamelbrieven tot het niet uitsluiten van groepen als zelfstandigen nog onvoldoende effect gehad. Daarom zullen in 2019 het Platform voor Publieke Ondernemersadviesorganisaties (PPO Nederland; een samenwerkingsverband van zelfstandigenloketten die voor meerdere gemeenten het Bbz uitvoeren) en Schouders Eronder (samenwerkingsverband tussen Divosa, Landelijke Cliëntenraad, NVVK, Sociaal Werk Nederland en VNG) samen optrekken om in het land bijeenkomsten te organiseren over dit onderwerp. Door het delen van kennis en goede voorbeelden, worden gemeenten optimaal gefaciliteerd in het verbeteren van de toegang. In het eerstvolgende Gemeentenieuws van SZW (voorheen verzamelbrief gemeenten) zullen gemeenten hierover geïnformeerd worden en zal de toezegging formeel worden uitgevoerd (rond mei 2019).
In hoeverre wordt de 8 miljoen euro uit de Brede Schuldenaanpak, die voor de «versterking van de landelijke ondersteuning van gemeenten door kennisontwikkeling, professionalisering, kennisuitwisseling, monitoring en coördinatie» is bedoeld, ingezet om de kennis bij gemeentes over schuldhulp aan zzp’ers te versterken?4 Wat zijn de effecten van deze inzet en hoe worden deze gemonitord?
In de Kamerbrief over de Brede Schuldenaanpak bent u geïnformeerd over de besteding van deze middelen.11 In de voortgangsbrief Brede Schuldenaanpak zult u dit voorjaar verder geïnformeerd worden over de voortgang. Een deel van deze middelen gaan naar de goedlopende programma’s Schouders Eronder en Vakkundig aan het werk. Zij dragen bij aan kennisdeling, professionalisering en aan het verbeteren van de kwaliteit van de schuldhulpverlening. Schouders Eronder is actief betrokken bij het verbeteren van de toegang tot schuldhulpverlening.
Ziet u mogelijkheden waarop gemeenten gestimuleerd kunnen worden om de schuldproblematiek bij zzp’ers vroeger te detecteren? In welke maten maakt dit nu onderdeel uit van de gemeentelijke schulphulpprogramma’s en wordt hierop getoetst?
Actielijn 1 van de Brede Schuldenaanpak is gericht op het voorkomen van problematische schulden door preventie en vroegsignalering. De wijziging van de Wgs die ik voorbereid zal gemeenten een wettelijke grondslag voor vroegsignalering geven. Ik heb u hier in de Kamerbrief in reactie op het rapport «Knellende Schuldenwetgeving» over geïnformeerd.12
De Inspectie SZW kan verder als toezichthouder op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoek doen naar de uitvoering van de Wgs. Zoals de Inspectie SZW dat deed in 2016 en 2017. Daarnaast kunnen individuele burgers op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) altijd bezwaar maken tegen een besluit van de gemeente als zij niet worden toegelaten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Armoede- en schuldenbeleid van 14 februari 2019?
Ja.
Het bericht dat via CETA er gemanipuleerd voedsel de markt op komt |
|
Mahir Alkaya (SP), Frank Futselaar (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De zure appels van Crispr-Cas»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat gewassen de Europese markt binnenkomen die zijn gekweekt met DNA-manipulatie, bekend als de Crispr-Cas methode, terwijl de toepassing van deze methode door boeren in de Europese Uniet (EU) niet mogelijk is vanwege een uitspraak het Europees Hof van Justitie?
Gewassen worden alleen op de Europese markt toegelaten als ze aan de Europese regelgeving over genetisch gemodificeerde organismen voldoen. Dit geldt ook voor appels die in landen buiten de EU met behulp van technieken als CRISPR-Cas zijn veredeld en naar Europa worden geëxporteerd. Het is overigens onjuist dat de toepassing van deze methode door boeren in de EU niet mogelijk is vanwege een uitspraak van het Europese Hof van Justitie. De uitspraak stelt dat de ggo-regelgeving (vergunning- en toelatingsplicht) ook geldt voor gewassen die met nieuwe plantveredelingstechnieken, waaronder CRISPR-Cas, zijn verkregen.
Deelt u de mening dat deze situatie kan leiden tot oneerlijke concurrentie en dat Nederlandse kwekers hierdoor benadeeld worden? Zo ja, wat voor actie gaat u hiertegen ondernemen?
Ik deel deze mening niet. Productontwikkeling is binnen de Europese Unie mogelijk. Voor de markttoelating van gewassen die binnen de EU worden ontwikkeld gelden dezelfde eisen als voor producten van buiten de EU. Er is dus sprake van een gelijk speelveld. De vermarkting van nieuwe gewassen in landen buiten de EU kan wel sneller gaan indien markttoelatingseisen daar soepeler zijn dan binnen de EU. Hierover is Uw Kamer geïnformeerd in de beantwoording op eerder gestelde schriftelijke vragen van de leden Weverling en Lodders2.
Zijn gezondheidsrisico’s verbonden aan voedsel dat is gemanipuleerd met de Crispr-Cas methode uitgesloten? Zo niet, wat zijn de mogelijke gevaren van de import op de volksgezondheid?
Het waarborgen van de veiligheid voor mens, dier en milieu staat in het beleid van het kabinet altijd voorop en daaraan mag niet worden getornd. Herziening van EU-regelgeving is nodig om in het licht van de huidige technisch-wetenschappelijke inzichten de veiligheid voor mens, dier en milieu te blijven borgen, maar ook om te bepalen onder welke voorwaarden de verplichtingen uit de regelgeving wellicht niet hoeven te gelden. Daarbij gaat het om de wijze waarop een techniek wordt ingezet en vooral om het gewas dat daardoor ontstaat. Over de inzet van het kabinet is Uw Kamer 30 november jl. geïnformeerd3.
Overigens geldt naast de Europese regelgeving voor genetische modificatie ook Europese regelgeving die de voedselveiligheid borgt. Die is en blijft onverkort van toepassing op alle levensmiddelen die op de Europese markt worden gebracht.
Garandeert het handelsverdrag tussen Canada en de EU (CETA) dat de Europese standaarden en regels met betrekking tot voedingsmiddelen ten alle tijden moeten worden nageleefd? Zo nee, waarom niet?
Het EU-handelsverdrag met Canada tast EU-standaarden niet aan. Alle export van Canada naar de EU moet voldoen aan EU-standaarden, waaronder EU-regelgeving op het terrein van genetische modificatie en voedselveiligheid. CETA verandert daar niets aan.
Deelt u de mening dat alle geïmporteerde voedsel uit derde landen aan Europese standaarden moet voldoen? Zo ja, wat voor actie gaat u ondernemen om alle voedingsmiddelen waarbij de Crispr-Cas methode is toegepast te weren van de Europese markt?
Voedsel dat uit derde landen in de EU op de markt wordt gebracht, moet aan de Europese regelgeving voor voedselveiligheid en genetisch gemodificeerde organismen voldoen. In EU-verband wordt gesproken over de wijze waarop controles bij import van producten plaatsvinden; indien nodig zullen reguliere importcontroles worden aangepast. Ik verwijs daarvoor naar het antwoord op eerder gestelde schriftelijke vragen van de leden Weverling en Lodders4. Controleerbaarheid en handhaafbaarheid is een belangrijke voorwaarde voor de uitvoerbaarheid van de Europese regelgeving.
Het effectieve belastingtarief op multinationals |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Effective tax rates of multinational enterprises in the EU» van de fractie van de Europese Groenen/Vrije Europese Alliantie, waaruit blijkt dat het effectieve belastingtarief op multinationals in Nederland het op vier na laagste in de EU is?1
De berekening van het effectief tarief wordt sterk beïnvloed door de gebruikte gegevens en de keuze van berekeningsmethode. Ter illustratie: het rapport «Corporate Tax Statistics» van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)2 komt tot een effectief tarief van vennootschapsbelasting in Nederland van 23,0%. Daarnaast geldt dat bij een gekozen berekeningsmethode de verschillen tussen effectief en statutair tarief goed verklaarbaar kunnen zijn door specifieke kenmerken van de onderzochte ondernemingen en landen. In de kabinetsreactie die ik tegelijkertijd met deze beantwoording naar uw Kamer heb gestuurd ga ik dieper in op de rapporten van de Europese Groenen/Vrije Europese Alliantie (het Groenen-rapport) en de OESO (het OESO-rapport).
Wat vindt u ervan dat het effectieve tarief op multinationals slechts 10,6 procent bedraagt, wat fors minder is dan de helft van het statutaire tarief van 25%? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u, gezien de grote verschillen tussen het effectieve en het statutaire tarief, dat het statutaire tarief vrijwel niets zegt over het effectieve tarief voor multinationals? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat de verlaging van de vennootschapsbelasting enkel cosmetisch is als het effectieve tarief minder dan de helft van het statutaire tarief bedraagt? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat onderken ik niet. In Nederland worden bedrijven in de vennootschapsbelasting belast tegen een toptarief van 25% over de belastbare winst. Een verlaging van het statutaire tarief leidt ertoe dat de belastbare winsten voortaan tegen een lager tarief worden belast. De verlaging van het statutaire tarief heeft dan ook een navenant budgettair effect.
Het is moeilijk te zeggen welk effect een verlaging van het statutaire tarief heeft op het effectieve tarief, want «het» gemiddelde effectieve tarief van een land is objectief niet goed bepaalbaar. Ik verwijs naar de voornoemde kabinetsreactie. Daarnaast heeft het kabinet ook grondslagverbredende maatregelen getroffen, zoals de earningsstrippingmaatregel. Het effect daarvan is geen onderdeel van het onderzoek in het Groenen-rapport.
Het effectieve tarief is bovendien niet van belang bij de vraag of sprake is van een laagbelastende jurisdictie. Daarvoor is van belang of het algemeen geldende statutaire tarief minder dan 9% bedraagt.
Hoeveel belasting loopt Nederland mis door het verschil tussen het statutaire en effectieve belastingtarief? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om de redenen genoemd in de eerdergenoemde kabinetsreactie is het verschil in statutair en effectief tarief zoals berekend in het Groenen-rapport op zichzelf geen indicatie dat Nederland belastingen misloopt. Ik beschouw een onderzoek dat gebaseerd is op deze resultaten daarom niet als zinvol. Ik onderken echter wel dat belastingontvangsten worden geschaad door belastingontwijking en belastingontduiking. In mijn brief van 6 november 20183 heb ik u geïnformeerd hoe ik van plan ben de aanpak van belastingontwijking en belastingontduiking te monitoren.
Kunt u aangeven hoe de verlaging van het statutaire tarief effectief gaat uitvallen? Kunt u uitsluiten dat het effectieve tarief dan onder de 9 procent komt te liggen en dat Nederland als gevolg daarvan als laagbelastende jurisdictie kan worden aangemerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het rechtvaardig dat het effectieve belastingtarief voor multinationals 10,6 procent bedraagt, terwijl het effectieve belastingtarief op arbeid bijna 33 procent bedraagt?2
Het statutaire tarief in de vennootschapsbelasting is 25%. Het EU-rapport waar in de vraag naar wordt verwezen5 komt uit op een gemiddeld effectief winstbelastingtarief in Nederland van 22,5%. Het klopt dat beide tarieven op zichzelf beschouwd lager zijn dan het gemiddelde effectieve belastingtarief op arbeid. Daarbij moet echter worden aangetekend dat de winst van een lichaam nogmaals aan belastingheffing kan worden onderworpen zodra deze winst wordt uitgedeeld aan de aandeelhouders, bijvoorbeeld aan de heffing van dividendbelasting of inkomstenbelasting.
Wat zegt het feit dat de verschillen tussen effectieve en statutaire tarieven zo groot zijn, u over het effect van de invoering van een bronbelasting op rente en royalty’s? Deelt u de mening dat de effectiviteit van de bronbelasting erg klein is wanneer landen in staat zijn om van een statutair tarief van 29 procent een effectief tarief van 2 procent te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het klopt dat rente- en royaltyinkomsten bij belastingplichtigen effectief tegen een laag tarief kunnen worden belast ondanks een hoog statutair tarief in het land waar die belastingplichtige gevestigd is. Vandaar dat de conditionele bronbelasting op rente en royaltybetalingen idealiter van toepassing zou zijn op rente- en royaltybetalingen die niet of tegen een laag effectief tarief worden belast. Bij de vormgeving van de bronbelasting dien ik echter ook rekening te houden met de uitvoerbaarheid. Zoals ik heb uiteengezet in de beantwoording van eerdere Kamervragen6, is het uitermate complex om op basis van objectieve criteria een landenlijst samen te stellen met landen met een laag effectief tarief. Het effectieve tarief van een individuele belastingplichtige is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval. Een effectieftarieftoets leent zich daarom niet voor een benadering per land, maar meer voor een case-by-casebenadering. In zo’n benadering dient per rente- en royaltybetaling te worden berekend wat het effectieve tarief is van deze betaling bij de ontvanger. Oftewel bij iedere rente- en royaltybetaling aan een gelieerd lichaam zou de betaler moeten nagaan of deze betaling in voldoende mate wordt belast bij de ontvanger en zou de Belastingdienst op al deze betalingen toezicht moeten houden. Hiervoor zou veel en hooggekwalificeerde toezichtscapaciteit nodig zijn. Op basis van het statutaire tarief en de EU-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties voor belastingdoeleinden7 kan wel een lijst worden samengesteld. Een lijst verlaagt de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en vermindert de uitvoeringscomplexiteit voor de Belastingdienst aanzienlijk. Indien er sprake is van een rente- of royaltybetaling aan een gelieerd lichaam dat is gevestigd in een land dat staat op deze lijst, zal de conditionele bronbelasting verschuldigd zijn. Hierdoor worden deze stromen naar verwachting effectief bestreden.
Worden andere EU-lidstaten geïnformeerd over effectieve belastingtarieven? Zo nee, bent u bereid zich hiervoor in te spannen?
Het effectieve belastingtarief van een belastingplichtige is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Bovendien is het effectieve tarief zeer afhankelijk van de manier van berekenen. Zoals uiteengezet in eerdergenoemde kabinetsreactie bevat «het» gemiddelde effectieve tarief, zonder analyse van de onderliggende factoren van die uitkomst, weinig informatieve waarde. Daarom is uitwisseling van deze gegevens in dit stadium niet zinvol.
Bent u bereid de verlaging van de tweede schijf in de vennootschapsbelasting te heroverwegen aangezien multinationals in Nederland nu al effectief bijna het laagste tarief in de EU betalen en het dus voor de Nederlandse concurrentiepositie absoluut niet nodig is om het tarief te verlagen?
Er is geen aanleiding de verlaging van het tarief in de vennootschapsbelasting te heroverwegen. Dit kabinet heeft ingezet op een afgewogen pakket aan maatregelen gericht op het tegengaan van belastingontwijking en tegelijkertijd op een versteviging van een aantrekkelijk ondernemings- en investeringsklimaat voor ondernemingen met reële activiteiten in Nederland. De verlaging van het tarief in de vennootschapsbelasting wordt bijvoorbeeld vergezeld met een verbreding van de grondslag in de vennootschapsbelasting. De belangrijkste grondslagverbreding betreft de invoering van een generieke renteaftrekbeperking in de vorm van een earningsstrippingmaatregel. Met de combinatie van maatregelen wil dit kabinet toe naar een toekomstbestendiger en concurrerender fiscaal instrumentarium waar het gaat om het belasten van winsten van het in en vanuit Nederland opererende bedrijfsleven. Daarbij worden belastingbesparende (concern)structuren met Nederland als doorstroomland of met overmatige financiering met vreemd vermogen aangepakt en blijft Nederland met een concurrerend vennootschapsbelastingtarief in de volle breedte aantrekkelijk voor nieuwe investeringen van binnen- en buitenlandse bedrijven.
Bent u nu eindelijk bereid te erkennen dat Nederland een belastingparadijs voor multinationals? Zo nee, hoe laag moet wat u betreft het belastingtarief zijn?
Nee, dat erken ik niet. Het berekende effectief tarief wordt sterk beïnvloed door de gebruikte gegevens en de keuze van berekeningsmethode. Dit heb ik uiteengezet in de voornoemde kabinetsreactie. Er is bovendien geen vastomlijnde, algemene definitie van wat een belastingparadijs is. Kenmerken van een belastingparadijs zijn traditioneel: een laag niveau van winstbelasting, weinig uitwisseling van informatie, weinig transparantie en weinig substantiële activiteiten. Nederland voldoet niet aan deze criteria.
Het vaststellen van het Innovatiekrediet voor 2019 op 60 miljoen euro |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat in het Staatsblad staat dat het budget voor het Innovatiekrediet voor 2019 is vastgesteld op in totaal 60 miljoen euro?1
Het budget voor het Innovatiekrediet, zoals gepubliceerd in de Staatscourant, bedraagt inderdaad 60 miljoen euro. Het deelbudget voor klinische en technische ontwikkelingsprojecten bedraagt voor beide categorieën 30 miljoen euro. Later in het jaar zal in principe een aanvullend bedrag van 10 miljoen euro opengesteld worden. Dit bedrag is in beginsel voor technische ontwikkelingsprojecten bestemd, maar hierover zal ik halverwege dit jaar definitief een beslissing nemen.
Hoe verhoudt zich dit tot de vaststelling van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor 2019 waarin het Innovatiekrediet structureel op het niveau van 70 miljoen euro wordt opgesteld?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u inzichtelijk maken waar de overige 10 miljoen euro naartoe gaat?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat een verhoging van het budget van het Innovatiekrediet voor klinische onderzoeksprojecten hard nodig is, gezien de flinke overvraging van dat deel van het budget in 2018 en de jaren daarvoor?3
Binnen het Innovatiekrediet is al een ruim gedeelte van het budget gereserveerd voor klinische ontwikkelingsprojecten, namelijk 30 miljoen euro. Er is begin dit jaar voor ruim 60 miljoen euro aan klinische aanvragen ingediend. Of het budget voor 2019 daadwerkelijk wordt overvraagd, zal blijken op basis van de definitieve toekenningen. Niet al het aangevraagde krediet wordt in de praktijk toegekend.
Recent is de brief Financieringsmonitor en evaluatie financieringsinstrumenten verschenen. In de brief4 geef ik aan dat ik zal onderzoeken welke oplossingen er zijn voor de (mogelijke) overvraging van het klinische budget, bijvoorbeeld het stellen van additionele criteria aan klinische aanvragen. Ik zal de voor- en nadelen hiervan afwegen. In de tweede helft van 2019 zal ik u hierover verder informeren.
Worden er maatregelen getroffen om de overvraging van dat deel van het budget in de toekomst op te vangen?
Zie antwoord vraag 4.
Problemen bij de aanmelding voor derogatie |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat er op dit moment problemen zijn met het aanmelden voor derogatie 2019?
Er waren enkele technische problemen met het aanmelden voor de derogatie, deze zijn op dit moment opgelost. De oorzaak was gelegen in wijzigingen in de software en de beveiliging. De wijzigingen in de software waren tweeledig. De eerste is dat voor de aanvraag van de derogatie voor het eerst leges worden gevraagd (€ 50,– per aanvraag). De tweede is dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor het eerst de mogelijkheid van directe betaling via iDEAL heeft toegepast. Daarnaast was er op 22 januari 2019 een grote stroomstoring, die tot gevolg had dat het gedurende een paar uren in de ochtend niet mogelijk was derogatie aan te vragen. Er is steeds direct naar een oplossing gezocht en er zijn op dit moment geen problemen meer.
Klopt het dat dit door een fout in de software komt? Zo ja, wanneer is deze fout of het probleem geconstateerd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het nog niet duidelijk is of de problemen voor 31 januari 2019 zijn opgelost? Zo nee, wat vindt u ervan dat dit wel gecommuniceerd wordt naar de ondernemers die hierover contact zoeken met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)?
Nee. De problemen zijn inmiddels opgelost en RVO.nl communiceert dit ook naar ondernemers die hierover contact hebben gezocht met RVO.nl.
Klopt het dat ondernemers tot uiterlijk 31 januari 2019 de mogelijkheid hebben tot het aanmelden voor derogatie? Zo ja, hoe gaat u om met de geconstateerde problemen en het niet kunnen aanmelden voor derogatie?
Ja, de aanmeldperiode voor een aanvraag voor derogatie eindigt op 31 januari 2019. Aangezien de problemen zijn opgelost is er geen reden deze periode te verlengen. Mocht een ondernemer desondanks kunnen aantonen dat hij geen toegang kon krijgen waardoor hij niet tijdig is geholpen, zal RVO.nl zijn melding ook na 31 januari in behandeling nemen.
Op welke manier worden de ondernemers geïnformeerd over deze problemen?
Ondernemers die telefonisch contact hebben gezocht met RVO.nl zijn steeds telefonisch geïnformeerd. Er is geen bericht op de website geplaatst, omdat de problemen snel zijn opgelost. Alleen bij algemene storingen of groot onderhoud maakt RVO.nl melding hiervan op haar website. Zo was op de website van RVO.nl het groot onderhoud van 26 januari 2019 aangekondigd.
Kunt u aangeven waarom deze storing niet actief gemeld wordt op de website van RVO.nl?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u garanderen dat ondernemers geen nadeel ondervinden van deze problemen en de mogelijkheid hebben om eventueel na 31 januari 2019 een melding voor derogatie te doen? Zo nee, waarom niet?
Ondernemers hebben gedurende de maand januari de mogelijkheid om een aanvraag voor derogatie in te dienen. De kortstondige problematiek in de software, die inmiddels is opgelost, is geen aanleiding deze termijn te verlengen.
Bent u bereid ondernemers actief te informeren als de problemen zijn opgelost? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op de vragen 5 en 6.
Klopt het dat een ondernemer de leges voor de aanmelding voor derogatie niet met een eenmalige automatische incasso kan voldoen? Zo ja, waarom niet?
Voorwaarde voor het verstrekken van een vergunning is dat de leges zijn betaald. Dit is bijvoorbeeld ook het geval bij de overdracht van fosfaatrechten en dierrechten. Bij directe betaling via iDEAL en bij het betalen van een factuur door de ondernemer heeft RVO.nl de zekerheid dat de leges zijn betaald. Bij een automatische incasso bestaat nog de mogelijkheid van het storneren gedurende 56 dagen van het geïncasseerde bedrag. Dit geeft minder zekerheid voor het verstrekken van de vergunning. Daarom is gekozen voor de twee genoemde betalingswijzen en niet voor automatische incasso.
Deelt u de mening dat dit niet bijdraagt aan de wens om de administratieve lasten te verminderen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, kunt u toelichten waar de administratieve lastenverlichting dan uit bestaat?
De Europese Commissie heeft derogatiebeschikkingen aan lidstaten in lijn met elkaar gebracht. Dit heeft tot gevolg dat voor de jaren 2018 en 2019 landbouwers vooraf moeten verklaren dat zij aan diverse voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor derogatie (Kamerstuk 33 037, nr. 282). Het aanvragen van een vergunning brengt hierdoor aanvullende administratieve lasten met zich mee. Bij wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Staatscourant 2018, nummer 29267) van 5 juni 2018, in verband met de uitvoering van de derogatiebeschikking, is toegelicht dat de extra handeling die een ondernemer moet verrichten beperkt is en sterk aansluit op de wijze van aanmelden zoals deze in voorgaande jaren gold.
Bent u bereid de dienstverlening van RVO.nl te toetsen op mogelijkheden om deze sneller, simpeler en goedkoper te maken zoals in dit voorbeeld het mogelijk maken van een eenmalige automatische incasso? Zo nee, waarom niet?
RVO.nl toetst voortdurend bij al haar regelingen haar dienstverlening. Daarbij wijs ik erop dat de werkwijze in dit geval mede is gebaseerd op de vereisten uit de derogatiebeschikking die door de Europese Commissie aan Nederland is verstrekt (zie ook het antwoord op vraag 10).
Kunt u aangeven waarom ondernemers dit jaar een derogatievergunning moeten aanvragen in plaats van een melding? Komt deze wijziging voort uit een voorwaarde die Brussel gesteld heeft? Zo ja, welk artikel ligt hieraan ten grondslag? Zo nee, kunt u een uitgebreide motivatie geven van deze wijziging?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 10.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk vrijdag 25 januari 2019 te beantwoorden gezien de strakke deadline die voor ondernemers gehanteerd wordt en de onduidelijkheid of ondernemers na 31 januari 2019 nog een derogatie kunnen melden?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Minimumleeftijd voor taxichauffeurs |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «23 jaar en 2 jaar rijervaring: PvdA wil minimumleeftijd voor taxichauffeurs»?1
Ja.
Is het waar dat taxichauffeurs onder de 23 jaar en met weinig rijervaring meer schade en ongelukken veroorzaken dan oudere taxichauffeurs?
Er zijn mij geen onderzoeken bekend waaruit nu al blijkt dat specifiek taxichauffeurs onder de 23 jaar met weinig rijervaring meer schade en ongelukken veroorzaken dan oudere taxichauffeurs. Maar naar aanleiding van de ongevallen die recent hebben plaats gevonden, heb ik de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) gevraagd om het aantal ongevallen met taxi’s nader te analyseren. Het onderzoek richt zich in de eerste plaats op de toe- of afname van het aantal ongelukken. Vervolgens zal op basis van de beschikbare bronnen worden gekeken naar onderscheid op locaties, leeftijd van chauffeur en aanbieder.
Over het algemeen geldt wel dat jonge automobilisten (18–24 jaar) naar verhouding vaker bij een ongeval betrokken zijn dan oudere automobilisten. Het hogere risico van jonge automobilisten komt zowel door gebrek aan ervaring als door factoren die samenhangen met de leeftijd. Dit geldt voor automobilisten in het algemeen.
Deelt u de mening dat een taxichauffeur een grote verantwoordelijkheid heeft en dat rijervaring daarbij van groot belang is?
Ja, ik deel die mening. Elke bestuurder van een (gemotoriseerd) voertuig heeft een grote verantwoordelijkheid.
Wat vindt u van het voorstel, afkomstig van de Amsterdamse PvdA-fractie, om een minimumleeftijd van 23 jaar in te stellen voor alle taxichauffeurs? Bent u bereid om zo een regeling te overwegen en zo snel mogelijk in te voeren om verdere ongelukken te voorkomen?
Taxichauffeurs moeten met goed gevolg een vakbekwaamheidsexamen (theorie en praktijk) bij het CBR afleggen alvorens zij bevoegd zijn om een taxi te mogen besturen. Om toegelaten te worden tot dit examen dient men over een rijbewijs B, verklaring omtrent gedrag (VOG) en geneeskundige verklaring te beschikken. Veel taxiondernemers stellen zelf aanvullende voorwaarden aan de rijervaring van hun chauffeurs, passend bij de taximarkt ter plaatse waar ze opereren. Ik wil niet vooruitlopen op het onderzoek van de SWOV. Op dit moment zie ik geen aanleiding om de minimumleeftijd om toegelaten te worden tot het examen aan te passen.
Incassobonussen van deurwaarders voor grote klanten |
|
Maarten Groothuizen (D66), Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Deurwaarders onder vuur om incassobonus voor grote klanten»?1
Ja.
Deelt u de mening van de toezichthouder, het Bureau Financieel Toezicht, dat de constructie die deurwaarders met grote klanten, zoals zorgverzekeraars, energiebedrijven en telecomaanbieders, hebben opgetuigd «onwenselijk en over de rand» is? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke toezichthouder Bureau Financieel Toezicht (BFT) doet momenteel onderzoek naar prijsafspraken die deurwaarders met hun opdrachtgevers overeenkomen. Het gaat hier om een zogenaamde kick back fee. Deze houdt in dat de gerechtsdeurwaarder een deel van de opbrengst van de ambtshandeling doorgeeft aan de opdrachtgever. Dit verdienmodel is mogelijk een risico voor de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder. Het zou namelijk een zorgvuldige belangenafweging tussen schuldeiser en schuldenaar in de weg kunnen staan. Dat acht ik onwenselijk en het is daarom goed dat de toezichthouder een onderzoek is gestart.
Hoe verhoudt deze constructie zich in uw ogen tot de Verordening beroeps- en gedragsregels voor gerechtsdeurwaarders? Kunt u in uw antwoord in het bijzonder aandacht besteden aan artikel 2 van deze Verordening over onafhankelijkheid en onpartijdigheid?
Gerechtsdeurwaarders zijn openbare ambtenaren die in onafhankelijkheid hun publieke taak moeten vervullen. De onafhankelijkheid is wettelijk geregeld in de gerechtsdeurwaarderswet. Daarnaast heeft de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) een tweetal verordeningen opgesteld die de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder reguleren. In de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders zijn normen gesteld over de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder zijn beroep uitoefent. Ten aanzien van de onafhankelijkheid is daarin geregeld dat de gerechtsdeurwaarder zijn beroep zo uitoefent dat zijn onafhankelijkheid en ambtelijke onpartijdigheid niet in gevaar komen. In de Verordening onafhankelijkheid gerechtsdeurwaarders artikel 2, eerste lid is geregeld dat de gerechtsdeurwaarder ervoor zorgt dat de aanvaarding en de uitvoering van opdrachten nimmer worden bepaald of beïnvloed door andere rollen of verantwoordelijkheden. Indien uit onderzoek van het BFT blijkt dat in de praktijk prijsafspraken ertoe leiden dat de onafhankelijkheid in het geding is, zal het BFT handhavend optreden. Het is uiteindelijk aan de tuchtrechter om te oordelen of de prijsafspraak in de desbetreffende gevallen toelaatbaar was.
Acht u de waarborgen voor een gerechtsdeurwaarder, een zorgvuldige belangenafweging te kunnen maken tussen schuldeiser en schuldenaar, met deze constructie nog afdoende? Zo ja, welke waarborgen zijn dat en kunt u daarvan aangeven waarom zij, ondanks deze constructie, nog voldoende zijn?
Gerechtsdeurwaarders mogen zich bij de uitvoering van hun publieke taak niet door hun eigen verdiensten laten leiden. Financiële prikkels die er toe leiden dat gerechtsdeurwaarders eerder dan noodzakelijk ambtshandelingen verrichten zijn daarom ongewenst. De KBvG heeft een «Verordening begrenzing tariefmodellen» in voorbereiding die beoogt afspraken met opdrachtgevers tegen te gaan die de afweging kunnen verstoren die een gerechtsdeurwaarder bij het vervullen van zijn publieke taak moet maken. Deze zal naar verwachting dit voorjaar ter goedkeuring aan mij worden voorgelegd.
De relatie tussen de bekostiging van ambtshandelingen en de wijze waarop de deurwaarder zich tegenover de schuldenaar gedraagt, is onderwerp van onderzoek van een adviescommissie. Deze Commissie herijking tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (de commissie Oskam) doet aanbevelingen om het stelsel voor tarifering van ambtshandelingen van gerechtsdeurwaarders te actualiseren en te komen tot een bestendige regeling voor de toekomst. Deze commissie levert dit voorjaar haar eindrapport op. Ik zal uw Kamer daar later dit jaar over informeren.
Klopt het, dat deurwaarders al sinds 2009 van deze constructie af willen en dat de toezichthouder hiervan op de hoogte is? Indien deurwaarders inderdaad al sinds 2009 van deze constructie af willen, waarom moet het dan zo lang duren?
Het klopt dat in 2009 al aandacht was voor de prijsafspraken die gerechtsdeurwaarders maken met hun opdrachtgevers. In het rapport «Noblesse oblige» uit 2009 stond de aanbeveling dat opdrachtgevers niet aan ambtshandelingen zouden mogen verdienen.2 Een verbod op prijsafspraken die er toe leiden dat opdrachtgevers verdienen aan een ambtshandeling is door de regering destijds niet nodig geacht om de onafhankelijkheid van gerechtsdeurwaarders voldoende te waarborgen. Het maken van prijsafspraken tussen gerechtsdeurwaarder en opdrachtgever is een logisch gevolg van de in 2001 geïntroduceerde marktwerking.
In 2010 heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie de Verordening onafhankelijkheid gerechtsdeurwaarders van de KBvG goedgekeurd. Vervolgens is in 2016 deze onafhankelijkheid wettelijk vastgelegd in de Gerechtsdeurwaarderswet. Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, heeft de KBvG een nieuwe verordening in voorbereiding die tot doel heeft grenzen te stellen aan tariefafspraken. Deze verordening heeft mede tot doel de onafhankelijkheid nader te waarborgen. Daarnaast is de relatie tussen prijsafspraken en onafhankelijkheid sinds medio 2016 onderwerp van aandacht van de toezichthouder, toen het BFT verantwoordelijk werd voor het integraal toezicht.
Welke mogelijkheden ziet u teneinde de waarborgen voor een onafhankelijke en onpartijdige belangenafweging verder te versterken naar aanleiding van deze berichtgeving?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het, dat de marktomstandigheden waar deurwaarderskantoren al enige tijd mee kampen moeilijk zijn? Zo ja, waar ligt dat volgens u aan? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat de gerechtsdeurwaarders het financieel zwaar hebben. Gedurende de laatste jaren heeft de sector te maken met een structurele omzetdaling gedurende de laatste jaren (2015: € 423.945.000, 2016: € 406.173.000, 2017: € 389.265.000). De omzetdaling is volgens de KBvG deels te verklaren door een trend dat het aantal ambtshandelingen afneemt. Deze afname wordt onder andere veroorzaakt door een toenemende terughoudendheid om de gang naar de kantonrechter te maken vanwege de verhoging van de griffierechten, maar ook omdat de gerechtsdeurwaarders meer dan voorheen erin slagen om met een schuldenaar een betalingsregeling te treffen, waardoor bijvoorbeeld het leggen van beslag kan worden voorkomen, aldus de KBvG.
Geldt de overheid als een schuldeiser die het risico van een mislukte incasso bij de deurwaarders probeert te leggen? Zo ja, hoe beoordeelt u het effect daarvan op deurwaarderskantoren? Zo nee, waarom niet?
Nee, gerechtsdeurwaarders zijn naast openbaar ambtenaar ook ondernemer en maken in die laatste hoedanigheid zelf (prijs) afspraken met hun opdrachtgever. Zij zijn daarom zelf verantwoordelijk voor het maken van (prijs) afspraken die hen in staat stellen een bestendige praktijk te voeren. Daarnaast dient de overheid zich op te stellen als goed opdrachtgever.
Overigens zal de reeds eerder genoemde Commissie herijking tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders, bij de uitvoering van zijn taak een afweging maken tussen een goede, verantwoorde en efficiënte bedrijfsvoering van de gerechtsdeurwaarder (inclusief een redelijke ondernemingsvergoeding), de bescherming van de schuldenaar tegen te hoog oplopende kosten en de belangen van de schuldeiser. Dit alles binnen de rechtsstatelijke uitgangspunten.
Wat zijn de door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), onder voorbehoud, aangekondigde plannen in 2019 een nieuwe aanbesteding met betrekking tot overheidsopdrachten voor gerechtsdeurwaarders in de markt te willen zetten? Op welke manier heeft u daarin de gevolgen voor de marktwerking in de sector van gerechtsdeurwaarders meegenomen? Wat is de noodzaak tot deze aanbesteding?
Het CJIB heeft in 2017 een succesvolle aanbesteding afgerond, waarin de vorderingen van vier bestuursorganen gezamenlijk zijn aanbesteed. In de aanbestedingsdocumenten is toen aangekondigd dat er op een termijn van circa twee jaar een volgende aanbesteding zou komen met een bredere scope en een grotere diversiteit aan vorderingen. Deze aanbesteding is nu in voorbereiding en start volgens planning medio 2019. Met deze aanbesteding geeft het CJIB uitvoering aan de Rijksincassovisie.
Als onderdeel van de voorbereiding op de aanbesteding verdiept het CJIB zich nadrukkelijk in de marktomstandigheden, heeft zij gesprekken gevoerd met de beroepsorganisatie KBvG en de belangenorganisatie (Deurwaardersbelangen.Nu) en voert zij een brede marktconsultatie uit. Onderdeel van de consultatie was een informatiebijeenkomst op 31 januari 2019, waar alle gerechtsdeurwaarderkantoren, de KBvG en Deurwaardersbelangen.Nu waren uitgenodigd.
De juridische noodzaak is gelegen in de Aanbestedingswet 2012. Bovendien biedt een aanbesteding beleidsmatig de mogelijkheid om te zorgen dat alle vorderingen van één debiteur gebundeld worden bij één gerechtsdeurwaarder. Daarnaast kan het CJIB beter sturen op het uitgangspunt dat vorderingen maatschappelijk verantwoord worden afgehandeld door gerechtsdeurwaarderskantoren die dit het beste kunnen uitvoeren. Zo kan het CJIB gerechtsdeurwaarders(kantoren) selecteren die beleidsmatig het best aansluiten bij de Rijksincassovisie.
Bent u bereid een juridische analyse uit te laten voeren over de noodzaak tot aanbesteding teneinde te bepalen in welke mate er ruimte is naar een implementatie van het zogeheten Belgische verdeelmodel van overheidsopdrachten te kijken, zoals o.a. is verzocht door Deurwaardersbelangen in hun brief van 11 januari 2019? Bent u bereid dat in samenspraak en met inzet van alle betrokken instanties te doen? Zo ja, wanneer kunt u die analyse aan de kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
De Aanbestedingswet 2012 is voor mij het uitgangspunt. Daarom zie ik geen reden tot een juridische analyse van het Belgisch model. Daarnaast zijn er ook beleidsmatige redenen om tot een aanbesteding over te gaan. Zoals bij de beantwoording van vraag 9 is aangegeven wil het CJIB beter sturen op het uitgangspunt dat vorderingen maatschappelijk verantwoord worden afgehandeld. Door de «methodiek» van aanbesteden kunnen gerechtsdeurwaarderskantoren worden geselecteerd die dit het beste kunnen uitvoeren.
Hoe verhoudt deze aangekondigde planning zich tot de Rijksincassovisie waar het bewustzijn in wordt verwoord dat een burger slechts één afloscapaciteit heeft, zodat een schuldenaar niet door verschillende gerechtsdeurwaarders wordt benaderd?2
Door de aankomende aanbesteding geeft het CJIB uitvoering aan de Rijksincassovisie en kan het CJIB beter sturen op het principe dat een schuldenaar door één gerechtsdeurwaarder wordt benaderd (ten aanzien van de Rijksvorderingen die het CJIB uitvoert).
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de Rijksincassovisie, in het bijzonder met betrekking tot de onderlinge concurrentie tussen gerechtsdeurwaarders en het gebrek aan overzicht over de afloscapaciteit van de schuldenaar waardoor de beslagvrije voet van schuldenaren onder druk kan komen te staan?
Vanuit de Rijksincassovisie wordt gewerkt aan een Rijksincasso die transparant is, daar waar noodzakelijk de afstemming zoekt, maatwerk biedt, en zoveel mogelijk de onnodige ophoging van schulden voorkomt.
Het vanaf 1 januari 2016 operationele Digitale Beslagregister voor gerechtsdeurwaarders levert een belangrijke bijdrage als het om afstemming van de incasso op de mogelijkheden en omstandigheden van mensen met schulden gaat. Alle gerechtsdeurwaarders beschikken via het register over een goed beeld of en zo ja welke beslagen reeds bij een bepaalde schuldenaar liggen, waardoor beter zicht is op de afloscapaciteit van de schuldenaar. Het kabinet vindt het wenselijk dat ook overheidsorganisaties op een vergelijkbare wijze gegevens uitwisselen zodat het beeld van de schuldenaar completer is en een betere afweging kan worden gemaakt inzake de opportuniteit van een eventueel in gang te zetten incassotraject. Over de stand van zaken van de verbreding van het beslagregister is uw Kamer recent geïnformeerd bij brief van 15 november 2018.4
Het bericht dat de topman van ABN-Amro niet wil dat de overheid treuzelt met de verkoop |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat ABN AMRO topman Van Dijkhuizen in een interview aangeeft dat er met de verkoop van ABN AMRO niet getreuzeld moet worden?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht en heb daarin gelezen dat de heer Van Dijkhuizen het jammer vindt dat de staat afgelopen jaar niet verkocht heeft. Ik ben bekend met zijn opvatting.
Bent u het met de topman eens dat een verkoopstop «heel schadelijk» zou zijn? Zo ja, waar baseert u dat op?
Er is geen sprake van een verkoopstop. Wat in het regeerakkoord staat geldt nog steeds: ABN AMRO wordt zo snel als verantwoord mogelijk is, volledig naar de markt gebracht.
De timing van dergelijke transacties wordt bepaald op basis van verschillende factoren, zoals de ontwikkeling van de aandelenprijs, open en gesloten periodes, interesse bij investeerders en de marktomstandigheden. Verdere mededelingen over de rationale van de timing van transacties kunnen niet gedaan worden, aangezien die koersgevoelig zouden kunnen zijn.
Klopt het dat ABN AMRO in voorbereiding op de toekomst verschillende scenario’s heeft uitgewerkt? Klopt het dat er ook toekomstscenario’s uitgewerkt zijn die de gevolgen van niet verkopen in kaart brengen?
Ik ben niet bekend met dergelijke scenario’s die ABN AMRO opgesteld zou hebben. Bij het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat er geen sprake is van een verkoopstop. Scenario’s die hiervan uitgaan zijn wat mij betreft dan ook niet aan de orde.
Kunt u, zij het via NL financial investments (NLFI), de scenario’s over de niet-verkoop van ABN AMRO openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De gestegen kosten voor het gebruik van warmte |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tarieven warmte stijgen in 2019 door koppeling gasprijs en belastingen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gebruik van warmte essentieel is bij het behalen van de doelen met betrekking tot CO2-reductie in de gebouwde omgeving? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. De inzet van duurzaam geproduceerde warmte en restwarmte zal in de energietransitie een belangrijke bijdrage leveren aan de doelen voor CO2-reductie in de gebouwde omgeving.
Deelt u de mening dat de forse tariefstijging voor warmte een negatieve prikkel oplevert voor het gebruik van warmte en niet bijdraagt aan de omschakeling naar een duurzame energievoorziening? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor de omschakeling naar een duurzame energievoorziening en de rol van collectieve warmtelevering zijn twee zaken van belang, namelijk het draagvlak bij de (potentiële) afnemers van warmte van een warmtenet en een goed investeringsklimaat voor de aanleg en het beheer van warmtenetten. Het is daarbij belangrijk dat er een goede balans wordt gevonden tussen beide. Het uitgangspunt blijft dat de gebonden afnemer van warmte beschermd wordt tegen te hoge tarieven. Bij de behandeling in uw Kamer van de in 2018 aangenomen wijziging van de Warmtewet is dit ook aan de orde geweest, waarbij er voor is gekozen om de maximum tarieven te blijven baseren op de gasreferentie. Daarmee betaalt de verbruiker gemiddeld gesproken niet meer dan wanneer gebruik wordt gemaakt van aardgas. Voor de warmteleveranciers betekent de doorwerking van stijgende gastarieven in de maximumprijs voor warmte een verbetering van hun rendementen, waardoor investeren in warmtelevering aantrekkelijker wordt. Uit de laatste in opdracht van ACM uitgevoerde rendementsmonitor blijkt dat de gemiddelde rendementen van warmteleveranciers lager zijn dan wat redelijk mag worden geacht.
Mochten warmteleveranciers de stijgende prijzen van aardgas gebruiken om de warmtetarieven te verhogen zonder dat hun onderliggende kosten (in dezelfde mate) meestijgen, waardoor onredelijk hoge rendementen ontstaan, dan zal dit blijken uit de rendementsmonitor en zal ACM dit kenbaar maken. Indien noodzakelijk zal ik dan de bepalingen uit de Warmtewet in werking laten treden, waarmee ACM de mogelijkheid krijgt om te hoge rendementen van warmteleveranciers te corrigeren via de warmtetarieven.
Deelt u de mening dat het voor gebruikers die zijn aangesloten op warmtenetten zeer onbillijk en onredelijk is dat zij, door de koppeling van warmtetarieven aan de aardgastarieven, een prijsprikkel krijgen toegediend die is bedoeld om aardgasgebruikers te stimuleren over te stappen op andere verwarmingsvormen, terwijl zij geen gebruiker zijn van aardgas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze onbillijkheid en onredelijkheid weg te nemen?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat aangezien de stijging van de tarieven voor warmte voor een groot deel voorkomt uit de koppeling tussen de prijzen van warmte aan die van aardgas, dat die koppeling zou moeten worden losgelaten? Zo ja, hoe gaat u wet- en regelgeving op dit punt aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals besproken tijdens de behandeling in uw Kamer van het voorstel tot wijziging van de Warmtewet, vind ik op dit moment het handhaven van de koppeling van de warmteprijs aan de kosten van verwarming met aardgas een verstandige keus. Wanneer aardgas een minder dominante rol heeft in de warmtevoorziening dan nu het geval is, zal er een moment komen dat het verstandig is om die koppeling los te laten en de warmteprijs op een andere grondslag te reguleren. Mede naar aanleiding van de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 34 723, nr. 29) laat ik onderzoek uitvoeren naar mogelijke alternatieven voor de gasreferentie om de bescherming van kleinverbruikers van warmte en de realisatie van de andere publieke belangen ook in de toekomst te borgen. De resultaten van dit onderzoek zullen worden betrokken bij de voorbereiding van de volgende wijziging van de Warmtewet (Warmtewet 2.0) en zullen daarbij ook met uw Kamer worden gedeeld.
Deelt u de mening dat aangezien het streven is om het gebruik van warmte te stimuleren en gebruik van gas af te remmen, dat de energiebelasting op duurzame warmte niet zou mogen stijgen, of zelfs moet worden gereduceerd? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat deze stijging niet meer aan de orde zal zijn of wordt gereduceerd? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee. Het doorwerken van een stijgende energiebelasting op aardgas in de maximumprijzen voor warmte vloeit voort uit het blijven hanteren van de gasreferentie. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, wordt bij de volgende wijziging van de Warmtewet gekeken naar alternatieven voor de gasreferentie.
Herinnert u zich dat de prognose van de autoverkopen in het CARbonTAX-model 3.0 onder autobrief 2 was dat er tussen de 394.000 en 430.000 auto’s verkocht zouden worden in 2018 met een puntschatting van 413.000 auto’s?1
Op 19 juni 2015 is Autobrief II aan de Tweede Kamer gestuurd. Autobrief II bevat een pakket aan maatregelen voor de autogerelateerde belastingen BPM, MRB en de bijtelling (IB/LB). De fiscale stimuleringsmaatregelen voor (PH)EV’s maken hier deel van uit. In september 2015 is de doorrekening van de te verwachten beleidseffecten van Autobrief II aan uw Kamer gestuurd. Deze doorrekening is uitgevoerd door een samenwerkingsverband van Policy Research Corporation en TNO (PRC/TNO) aan de hand van het CARbonTAX-model 3.0 (hierna: Carbontax-model). Een van de vele verwachtingen uit deze doorrekening was dat het aantal nieuwverkopen zou dalen van circa 415.000 nieuwverkopen in 2016 naar circa 405.000 nieuwverkopen in 2020, met een bandbreedte van circa 40.000 nieuwverkopen.
Klopt het dat er voorspeld is, op basis van het CARbonTAX-model 3.0, dat onder autobrief 2 in 2018 de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwe auto’s ten opzichte van 2016 niet zou stijgen en constant zou blijven op 105 gram/km?2
Uit de doorrekening van Autobrief II, die is uitgevoerd met het Carbontax-model, volgde de verwachting dat de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwverkochte auto’s in 2016, 2017 en 2018 grosso modo zou uitkomen op 106 gram/km, 108 gram/km en 105 gram/km.
Klopt het dat de voorspelling op basis van het CARbonTAX-model 3.0 is dat er onder autobrief 2 in 2018 ongeveer 11.000 elektrische auto’s verkocht zouden worden?3
Uit doorrekening van Autobrief II volgde aan de hand van de destijds actuele inzichten de verwachting dat er in 2018 zo’n 11.000 volledig elektrische auto’s (EV’s) zouden worden verkocht.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het aantal verkochte auto’s in 2018 ver buiten het betrouwbaarheidsinterval is uitgekomen op 447.000?
Het klopt dat het aantal nieuwverkochte auto’s in 2018 is uitgekomen op circa 447.000 en dat dit hoger is dan ten tijde van de doorrekening van Autobrief II in 2015, met de inzichten van toen, werd verwacht. Dit is deels te verklaren omdat PRC/TNO een conjunctuurneutrale inschatting van het aantal nieuwverkopen heeft gemaakt, uitgaande van een constante economische groei van 1% op jaarbasis.
Hoe hoog is de CO2-uitstoot van de nieuw verkochte auto’s in 2018 en hoe verhoudt zich dat tot de voorspellingen?
Op dit moment beschik ik nog niet over de benodigde informatie om deze vraag adequaat te kunnen beantwoorden. Ik verwacht in het voorjaar van 2019 over voldoende informatie te beschikken om deze vraag te kunnen beantwoorden.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er in 2018 maar liefst 24.024 elektrische auto’s verkocht zijn in Nederland en dus meer dan 120% meer dan de voorspelling onder CARbonTAX-model 3.0?4
In 2018 zijn in Nederland 25.068 EV’s verkocht. De uiteindelijk door uw Kamer aangenomen Wet uitwerking Autobrief II wijkt echter op enkele punten af van de beleidsvoornemens uit (de met het Carbontax-model doorgerekende) Autobrief II. In relatie tot de aantallen EV’s in 2018 is relevant dat de milieukorting op de bijtelling voor PHEV’s per 2017 is beëindigd in plaats van een geleidelijke afbouw zoals beoogd in Autobrief II. Hierdoor heeft – onder meer door het groeiende aanbod van EV’s – een extra verschuiving van PHEV- naar EV-nieuwverkopen plaatsgevonden in 2018. Hier kon in de modelberekening in 2015 nog geen rekening mee worden gehouden. Dit verklaart een deel van de onderschatting van het aantal EV’s in 2018.
Erkent u dat de Rijwiel en Automobiel-Industrie (RAI) voor volgend jaar een verkoop van 28.000 elektrische auto’s verwacht en dat dat dus wederom meer dan 80% boven de verwachtingen ligt?
De RAI heeft recent de verwachting uitgesproken dat er in 2019 zo’n 28.000 elektrische auto’s in Nederland verkocht zullen gaan worden. Uit de doorrekening van Autobrief II volgde in 2015 de verwachting dat er in 2019 zo’n 16.000 nieuwe EV’s zouden worden verkocht in Nederland.
Erkent u dat de verkoop van Plug-in Hybrid auto’s (PHEV auto's), die niet meer gestimuleerd worden in 2018, onverwacht gestegen zijn naar ongeveer 4000 auto’s terwijl die auto’s geen enkele subsidie meer ontvangen en terwijl er in het CARbonTAX-model 3.0 geen enkele PHEV auto meer verkocht zou worden in 2019?
In de beleidsvoornemens van Autobrief II zou de milieukorting op de bijtelling voor PHEV’s per 2019 vervallen. Op grond van de doorrekening van Autobrief II was om die reden de verwachting dat in de jaren 2018 en 2019 een omslag van PHEV-nieuwverkopen naar EV-nieuwverkopen zou plaatsvinden. Uw Kamer heeft ten tijde van de parlementaire behandeling van de Wet uitwerking Autobrief II bij het amendement Schouten echter besloten de milieukorting op de bijtelling voor PHEV’s al per 2017 te laten vervallen.5 Dit heeft geresulteerd in een piek in de PHEV-nieuwverkopen in de laatste maanden van 2016. Een deel van de nieuwverkopen uit 2017 is daarmee naar voren gehaald. Deze ontwikkelingen zijn terug te zien in de PHEV-verkoopaantallen: 21.695 in 2016, 2.445 in 2017 en 4.094 in 2018. De PHEV-nieuwverkopen lijken op dit moment weer enigszins op gang te komen. Voor PHEV’s geldt, ondanks het vervallen van de milieukorting op de bijtelling, namelijk nog altijd een gunstige fiscale behandeling.6 PRC/TNO heeft in de doorrekening benadrukt dat het aanbod van betaalbare EV’s en de marktontwikkeling van PHEV’s een cruciale factor zal zijn.
De ontwikkeling van de PHEV-nieuwverkopen uit de doorrekening kon volgens PRC/TNO dan ook als een «worst case»-scenario gezien worden: een scenario waarbij geen rekening is gehouden met alternatieve prijsstrategieën van autofabrikanten die mogelijk als gevolg van het wegvallen van fiscale voordelen, PHEV’s op een lager prijsniveau met kleinere marges gaan aanbieden. De lastig voorspelbare marktontwikkelingen en prijsstrategieën van fabrikanten spelen namelijk een belangrijke rol bij de ontwikkeling van zowel de EV- als de PHEV-nieuwverkopen.7
Kunt u een staatje geven van wat de verwachtingen van de stimuleringskosten van elektrisch rijden onder autobrief 2 waren in 2015, uitgesplitst naar Belasting Personen Motorvoertuigen (BPM), motorrijtuigenbelasting (MRB) en Inkomstenbelasting/loonbelasting kortingen etc. over de hele periode (per jaar natuurlijk) en de uitkomsten voor elk van de jaren tot en met 2018?
Op 22 januari 2016 is de Wet uitwerking Autobrief II aan de Tweede Kamer gestuurd.8 Op basis van de toen verwachte aantallen EV’s en de toen verwachte catalogusprijzen voor EV’s was de verwachting voor de budgettaire gevolgen van de uiteindelijke maatregelen in de BPM, MRB en IB/LB voor EV’s als volgt:
BPM Vrijstelling nulemissievoertuigen
0
2
4
4
5
MRB Vrijstelling nulemissievoertuigen
4
7
11
15
20
IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto’s
31
47
84
101
129
De raming in de Miljoenennota 2019 is als volgt:
BPM Vrijstelling nulemissievoertuigen
0
2
3
4
7
MRB Vrijstelling nulemissievoertuigen
3
5
8
12
19
IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto’s
30
46
69
92
141
* Zoals beschreven in het antwoord op vraag 13 van de eerdere Kamervragen: met de uiteindelijke nieuwverkopen EV’s in 2018 komt het budgettaire belang van de korting op de bijtelling voor EV’s uit op circa € 200 miljoen in 2018 (voor de BPM- en MRB-vrijstelling voor nulemissievoertuigen komt de raming in totaal € 2 miljoen hoger uit).9
Hoe beoordeelt u het CARbonTAX-model 3.0 dat gebruikt wordt bij de voorspellingen van de autoverkoop onder autobrief 2 en zeer specifiek voor de voorspellingen van de verkoop van elektrische auto’s?
Bij berekeningen met het Carbontax-model wordt bij iedere grote beleidsstudie voor de rijksoverheid aangesloten bij de meest actuele en betrouwbare inschattingen die op dat moment beschikbaar en realistisch zijn. Voor de doorrekening van Autobrief II (2015) is een modelupdate uitgevoerd om de laatste feitelijke ontwikkelingen tot en met 2014 en de meest actuele prognoses te benutten in het rekenmodel.10 11
Met het Carbon tax-model worden berekeningen gemaakt om inzicht te krijgen in te verwachten veranderingen in onder meer de samenstelling van nieuwverkopen en het totale wagenpark als gevolg van beleid en externe (autonome) ontwikkelingen. Verwachtingen voor aantallen EV’s maken daar onderdeel van uit. Het Carbontax-model biedt dan ook relevante inzichten in de effecten van beleidsvoornemens op het terrein van de autogerelateerde belastingen. Tegelijkertijd kunnen deze modelmatige verwachtingen in korte tijd worden ingehaald door actuele ontwikkelingen. Dat geldt in het bijzonder voor EV’s omdat deze voertuigen nog in het beginstadium van de (wereldwijde) marktontwikkeling staan. Dit betekent dat de marktontwikkelingen (zoals vraag, aanbod en consumentenvoorkeuren) een zeer grillig en lastig voorspelbaar patroon kunnen volgen, waar – zonder de kennis achteraf – een geleidelijke ingroei wellicht meer in de lijn der verwachting lag. De onderzoeker is immers altijd gebonden aan de inzichten die op dat moment realistisch worden geacht. Om die reden heb ik in de tussentijdse evaluatie van de Wet uitwerking Autobrief II aangegeven dat het verstandig is een vinger aan de pols te houden. Ik zal de ontwikkelingen als gevolg van de maatregelen van de Wet uitwerking Autobrief II de komende jaren daarom scherp blijven monitoren. Tegelijkertijd is het van belang om de kabinetsambitie van 100% emissievrije nieuwverkopen niet uit het oog te verliezen.
Is het CARbonTAX-model 3.0 openbaar en kunnen wij het ontvangen inclusief de schattingen, zodat wij zaken kunnen reproduceren?
Het Carbontax-model is in 2011 ontwikkeld door Ecorys ten behoeve van het onderzoek naar de beleidseffecten van de maatregelen uit Autobrief I. Een beschrijving van de werking van het Carbontax-model is destijds aan uw Kamer gestuurd.12 In 2014 is het door PRC/TNO uitgevoerde onderzoek Evaluatie Autogerelateerde Belastingen 2008–2013 aan uw Kamer gestuurd. Ten behoeve van dit onderzoek is het Carbontax-model verder ontwikkeld (versie 2.0) en voorzien van een update.13 In september 2015 is de doorrekening van Autobrief II aan uw Kamer gestuurd. Voor deze doorrekening is het Carbontax-model wederom, door PRC in samenwerking met TNO, doorontwikkeld en voorzien van de meest recente inzichten (versie 3.0).14 In mijn brief van 28 januari 2019 is voorts toegelicht dat het Carbontax-model voor elke grote beleidsstudie wordt herijkt voor tal van parameters.15 Het Carbontax-model wordt momenteel door het PBL gebruikt voor de doorrekening van de fiscale stimulering van EV’s zoals deze zijn voorgesteld in het ontwerpKlimaatakkoord. Om die reden zijn alle parameters in de zomer en het najaar van 2018 gedurende 3 maanden uitvoerig besproken, getoetst en op onderdelen herijkt en gevalideerd door het PBL en TNO. Omdat het Carbontax-model niet openbaar is, is het niet mogelijk om het model aan uw Kamer te doen toekomen. Maar zoals hierboven beschreven heeft uw Kamer heeft bij elke grote beleidsstudie aan de hand van het Carbontax-model een uitgebreide beschrijving van het model ontvangen.
Is het CARbonTAX-model 3.0 wetenschappelijk gevalideerd voor het doen van voorspellingen en het maken van beleid en het doen van langetermijnvoorspellingen met extreme belastingprikkels? Zo ja, wie heeft het gevalideerd en kunt u het bewijs van die validatie aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat de rijksoverheid tientallen modellen gebruikt voor de voorspelling en evaluatie van beleid?
Het is bij de rijksoverheid op allerlei beleidsterreinen gebruikelijk om bij grote beleidsveranderingen een modelmatige doorrekening te laten uitvoeren en achteraf te evalueren.
Kent u enig ander model bij de rijksoverheid dat er meer dan 100% naast zit bij de voorspellingen (hier: het aantal verkochte elektrische auto’s) en nog steeds gebruikt wordt? Zo ja, welk model is dat dan?
Ik heb op dit moment geen inzicht in de historische foutmarges van bij de rijksoverheid gebruikte modellen. In het geval van de autogerelateerde belastingen is ervoor gekozen om beleid voor meerdere jaren achtereenvolgens in de wet vast te leggen (Autobrief I (2012–2015) en Autobrief II (2017–2020)). Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 10 worden met het Carbontax-model berekeningen gemaakt om inzicht te krijgen in te verwachten veranderingen in de samenstelling van nieuwverkopen en het totale wagenpark als gevolg van beleid en externe (autonome) ontwikkelingen. Verwachtingen voor aantallen EV’s maken daar onderdeel van uit. Zoals tevens toegelicht in het antwoord op vraag 10, kunnen beginnende markten – zoals die van EV’s – een grillig ontwikkelingspatroon volgen. Hierdoor ontstaat, voor wat betreft de voorspellingen van aantallen EV’s, een risico op relatief grote foutmarges, zeker wanneer verwachtingen voor meerdere jaren vooruit worden uitgesproken.
Klopt het dat het model uitgaat van een constante prijselasticiteit?5
Het model werkt niet met een constante prijselasticiteit.
Kunt u aangeven wat er volgens het model gebeurt als alle auto’s in het D-segment (zoals de Volkswagen Passat) in prijs gehalveerd worden en daardoor fors goedkoper worden dan de auto’s in het C-segment (zoals de Volkswagen Golf)? Hoeveel auto’s in het C-segment worden er dan verkocht en hoeveel auto’s in het D-segment?
In het Carbontax-model worden kruiselasticiteiten toegepast waardoor in de samenstellingseffecten naar autosegmenten overstapeffecten zichtbaar zijn wanneer bepaalde segmenten duurder of goedkoper worden voor wat betreft de catalogusprijzen of de belastingdruk. Een voorbeeld hiervan is het E-segment EV (zoals de Tesla S, Tesla X, Jaguar I-pace) waar een deel van de consumenten naar is overgestapt vanuit het lagere D-segment. Dit betekent dat voor de bepaling van de stimuleringskosten van EV’s in het E-segment niet een conventionele auto met dezelfde prijs als referentie wordt genomen.
Acht u het realistisch dat als de auto’s in het D-segment goedkoper worden dan auto’s in het C-segment er überhaupt nog auto’s in het C-segment verkocht worden? Kunt u dit antwoord motiveren?
De keuze van de consument is in het Carbontax-model niet volledig afhankelijk van de catalogusprijs van de auto. Het model maakt onder meer gebruik van TCO-berekeningen (Total Cost of Ownership). Uiteindelijk is het totale kostenplaatje voor de autokoper immers het meest relevant. Wanneer, zoals in deze specifieke situatie wordt gesteld, de aanschafprijzen van auto’s in het D- en C-segment dichter bij elkaar komen te liggen volgt dan ook niet per definitie een verkoopverschuiving tussen deze segmenten. Auto’s in het D-segment zijn namelijk zwaarder, verbruiken doorgaans ook meer brandstof dan auto’s in het C-segment en de verzekeringspremie is doorgaans ook hoger, waardoor de TCO van deze auto’s hoger is. Bovendien is ook niet iedere consument op zoek naar een zo groot mogelijke auto voor het beschikbare budget en spelen persoonlijke voorkeuren voor functionaliteit en smaak een belangrijke rol bij de keuze voor een specifieke auto.
Heeft u door dat het belachelijk klinkt dat wanneer een Volkwagen Passat goedkoper zou worden dan een Volkswagen Golf (of een Peugeot 508 goedkoper dan een Peugeot 308, of een Audi A5 goedkoper dan een Audi A3/Audi A2) mensen nog steeds een Volkswagen Golf zouden kopen?
Zie antwoord op vraag 17.
Beseft u dat u door grote belastingkortingen (BPM-vrijstelling, MRB-vrijstelling en dus 100% korting en 4% bijtelling in plaats van 22% bijtelling) u juist extreme testen aan het doen bent en dat dus de vraag over de effecten van enorme belastingskortingen en stimulansen zeer relevant is?
Het kabinet acht het – gelet op de ambities uit het regeerakkoord – van groot belang om de transitie naar emissievrij rijden te versnellen. De fiscale stimulering van emissievrije auto’s maakt onderdeel uit van de maatregelen van het kabinet om deze versnelling te realiseren. Tegelijkertijd is het kabinet zich ervan bewust dat de bestaande fiscale voordelen voor EV’s fors zijn en een relatief hoge lastenschuif vragen. Zowel vanwege de hoge ambities van het kabinet op het terrein van emissievrije mobiliteit en de forse fiscale voordelen voor EV’s acht het kabinet het zeer relevant om de doelmatigheid en doeltreffendheid van dit beleid te monitoren.
Bent u bereid om het CARbonTAX-model 3.0 opnieuw op te bouwen en te callibreren zodat er wel een relatie is tussen de voorspellingen en de uitkomsten in de huidige autobrief 2?
Ik acht het niet noodzakelijk het Carbontax-model opnieuw op te bouwen en te kalibreren. Het Carbontax-model wordt voor elke grote beleidsstudie geactualiseerd aan de hand van de meest recente inzichten. Zie verdere toelichting bij antwoord 23.
Bent u bereid vervolgens schattingen te maken van de verkoop van elektrische auto’s en de kosten daarvan voor 2019 en 2020 die wel realistisch zijn?
De raming van de fiscale stimulering voor EV’s wordt in de miljoenennota jaarlijks geactualiseerd op basis van de dan beschikbare en meest recente informatie over de nieuwverkopen van EV’s. Deze schattingen zijn op dat moment het meest realistisch.
Indien u niet bereid bent dit te doen, heeft u dan door dat er opnieuw miljarden meer in een autobriefperiode uitgegeven wordt aan (semi-)elektrisch rijden op basis van een ondeugdelijk model?
Op dit moment is er geen sprake van een verwachting dat er een budgettaire derving in de orde van miljarden zal ontstaan. De ramingen worden jaarlijks bijgewerkt op basis van de op dat moment beschikbare informatie. Zoals eerder toegelicht worden ramingen gemaakt door het Ministerie van Financiën.17 In die ramingen wordt gebruik gemaakt van uitkomsten uit het Carbontax-model én van de meest recente realisaties en verwachtingen die er op het moment van opstellen van de ramingen zijn. Overigens zien de miljarden misgelopen belastinginkomsten – zoals deze door PRC/TNO in 2014 zijn berekend voor de periode 2008–2013 – voor het overgrote deel op de fiscale stimulering van zeer zuinige benzine- en dieselauto’s en in mindere mate op (semi-)elektrische auto’s.
Wordt CARbonTAX-model 3.0 of een opvolger daarvan gebruikt voor doorrekeningen op dit moment, bij bijvoorbeeld het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Centraal Planbureau (CPB) of het Planbureau voor de Leefomgeving? Kunt u aangeven waarvoor?
Het Carbontax-model wordt gebruikt voor de doorrekening van de fiscale stimulering van EV’s zoals deze zijn voorgesteld in het ontwerpKlimaatakkoord. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 37 van de recent gestelde Kamervragen heb toegelicht, is voor de doorrekeningen van deze voorstellen in 2018 opnieuw een modelupdate uitgevoerd om feitelijke ontwikkelingen tot en met 2017 en de meest recente toekomstprognoses te benutten in het rekenmodel.18 De parameters van het model zijn in de zomer en het najaar van 2018 gedurende 3 maanden uitvoerig besproken, getoetst en op onderdelen herijkt en gevalideerd door het PBL en TNO. Tot 2025 vindt er een jaarlijkse monitoring plaats van de hierboven genoemde maatregelen en ontwikkelingen. Dit biedt ruimte om bij te sturen wanneer bijvoorbeeld modelactualisaties leiden tot nieuwe inzichten.
Kunt u aangeven of de huidige versie van CARbonTAX wetenschappelijk gevalideerd is? Zo ja, door wie en wanneer en kunt u daarvan het bewijs aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Is het huidige CARbonTAX model beter in voorspellen dan het CARbonTAX model 3.0 en kunt u daarvoor bewijs aanleveren?
Zie antwoord op vraag 23.
Kunt u deze vragen een voor een, precies en binnen drie weken beantwoorden zodat de antwoorden er ruim voor het algemeen overleg over autogerelateerde belastingen op woensdag 13 februari 2019 zijn?
Vanwege de onderlinge samenhang is ervoor gekozen de antwoorden op enkele vragen samen te nemen.
Het onzekere Nederlands vestigingsklimaat voor bedrijven door klimaatmaatregelen |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het AD van 10 januari 2019 «Daar gaan de miljarden»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom het Britse bedrijf Ineos in een nieuwe fabriek in Antwerpen investeert en niet in Rotterdam? Wat zijn de redenen geweest van Ineos naar Antwerpen te gaan in plaats van Rotterdam?
In haar persbericht heeft INEOS zelf aangegeven dat de aansluiting van de nieuwe fabriek met zowel haar vestigingen in Antwerpen als met Zuid-Duitsland via een pijpleidingennet de belangrijkste factor was om voor Antwerpen te kiezen. Verder was de bestaande aanwezigheid sinds 1995 in Antwerpen voor INEOS belangrijk.
INEOS heeft tevens aangegeven dat de klimaatdoelstellingen van Nederland geen factor waren in haar keuze.
Klopt het dat de ambitieuze klimaatdoelstellingen van Nederland met betrekking tot CO2-reductie de voornaamste reden is dat de fabriek nu in Antwerpen en niet in Nederland wordt gebouwd? Zo nee, wat dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in het artikel dat wij naar potentiële investeerders uitstralen dat we nog een «kop» op de Europese milieumaatregelen gaan zetten?
De inzet van het kabinet is gericht op een sterke industrie die CO2-neutraal produceert en internationaal kan concurreren. Behoud van het level playing field voor bedrijven is een belangrijk uitgangspunt van het kabinet. De productie, inclusief de uitstoot en de banen, de grens over jagen is geen oplossing voor het wereldwijde klimaatvraagstuk. Het kabinet zet erop in dat we in Nederland eerder aan de transitie beginnen waardoor we een voorsprong opbouwen ten opzichte van andere landen. De industrie in Nederland heeft op die manier meer tijd om nieuwe ideeën en technologieën te ontwikkelen die wereldwijd geëxporteerd kunnen worden. De industrie in Nederland kan daardoor juist een koploperspositie verwerven in de wereldwijde transitie.
Wat betekent het voor onze economie dat het bedrijf zich niet in Rotterdam vestigt en wat betekent het voor onze werkgelegenheid?
Met deze investering had het Rotterdams industriecluster versterkt kunnen worden. De investering voorziet in een wereldwijd groeiende vraag naar belangrijke grondstoffen voor de chemie. Op basis van soortgelijke investeringen in het verleden is de verwachting dat deze nieuwe fabriek ook andere investeringen had kunnen aantrekken, met name van bedrijven die zich hogerop in de waardeketen bevinden.
INEOS heeft niet bekend gemaakt hoeveel banen met de nieuwe fabriek gemoeid zijn. In de berichtgeving van verschillende media werd de inschatting gemaakt dat het bij een keuze voor Rotterdam om circa 400 banen zou gaan.
Waarom zijn België en Duitsland aantrekkelijker dan Nederland op dit moment voor bedrijven om zich te vestigen?
Dit beeld herken ik niet. Voor verdere beantwoording verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van de leden Yesilgöz-Zegerius en Veldman met kenmerk 2019Z00317.
Wat betekent de vestiging van het bedrijf in Antwerpen in plaats van in Rotterdam voor de totale CO2-uitstoot?
INEOS heeft aangegeven bij deze investering te werken met de nieuwste technologie. Op basis van destijds beschikbare informatie is de inschatting geweest dat de uitstoot van een nieuwe fabriek in Rotterdam gepaard zou gaan met circa 0,8 Mton CO2-uitstoot per jaar2. Mij is onbekend hoeveel de CO2-uitstoot zal gaan bedragen nu de nieuwe fabriek in Antwerpen wordt gebouwd.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in het artikel dat door allerlei initiatieven chemische bedrijven op de Maasvlakte veel minder CO2 uitstoten dan bedrijven elders?
De Rotterdamse haven biedt uitstekende kansen aan de chemische en andere energie intensieve industrie om CO2-neutraal te gaan produceren. De grote concentratie van CO2-emissies in de haven biedt kansen om technieken voor forse CO2-reductie kosteneffectief en grootschalig toe te passen. Daarnaast ligt de haven aan een ondiepe, maar een van de meest winderige zeeën ter wereld. Dit biedt een uitstekende kans voor offshore wind en duurzame energie voor de industrie en mogelijkheden voor CC(U)S. De Rotterdamse haven heeft met haar ligging en infrastructuur een uitstekende uitgangspositie om zich verder te ontwikkelen tot een biobased en circulaire hub.
Het bericht ‘Daar gaan de miljarden’ |
|
Hayke Veldman (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Ben u bekend met het bericht «Daar gaan de miljarden»?1
Ja.
Klopt het dat onze buurlanden meer investeringen van buitenlandse bedrijven binnenhalen? Zo ja, welke tendens is daarbij zichtbaar en klopt het dat dit zo is vanwege ons klimaatbeleid? Zo ja, door welke specifieke regelingen en beleidsvoornemens komt dat?
In oktober 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het EY-rapport over het vestigingsklimaat en buitenlandse investeringen in Nederland2. Uit dit EY-onderzoek blijkt dat Nederland in vergelijking tot andere landen goed presteert bij het aantrekken van buitenlandse investeringsprojecten. Nederland staat op de lijst met 21 Europese landen in 2017, net als in 2016, op de vierde plaats achter het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk. Met deze vierde plaats kunnen we stellen dat Nederland in Europees perspectief bovengemiddeld scoort bij het aantrekken van buitenlandse investeringsprojecten. Zeker omdat de landen die boven Nederland staan een aanzienlijk grotere economie hebben. Bovendien concludeert EY dat, mede op basis van een enquête onder bedrijven, Nederland blijft overtuigen als investeringsland. Recent heb ik uw Kamer ook geïnformeerd dat het Nederlandse vestigingsklimaat er goed voor staat3.
Wanneer buitenlandse bedrijven een investeringsbeslissing nemen, doen zij dit altijd op basis van het gehele palet aan vestigingsklimaatfactoren van een land. De weging van de verschillende vestigingsklimaatfactoren verschilt per investering en is bedrijfsspecifiek. In haar persbericht heeft INEOS zelf aangegeven dat de aansluiting van de nieuwe fabriek met zowel haar vestigingen in Antwerpen als met Zuid-Duitsland via een pijpleidingennet de belangrijkste factor was om voor Antwerpen te kiezen. Verder was de bestaande aanwezigheid sinds 1995 in Antwerpen voor INEOS belangrijk. INEOS heeft tevens aangegeven dat de klimaatdoelstellingen van Nederland geen factor waren in haar keuze. Tegelijkertijd hebben andere chemiebedrijven op basis van het gehele palet aan vestigingsklimaatfactoren recent juist wel gekozen voor een investering in Nederland. Dit betreft onder meer investeringen van LyondellBasell (Rotterdam), Sekisui (Geleen/Roermond), Mitsui (Geleen) en SABIC (Bergen op Zoom).
Er is dus geen sprake van een neerwaartse tendens in investeringen door buitenlandse bedrijven. Bij recente investeringsbeslissingen van chemische bedrijven is niet evident dat het klimaatbeleid van het kabinet hier een rol bij heeft gespeeld. Veelal zijn er bedrijfsspecifieke voor- en nadelen binnen het bredere pakket aan vestigingsklimaatfactoren.
De industrietafel heeft bijgedragen aan het ontwerpKlimaatakkoord, waarbij de internationale concurrentiepositie een belangrijk aandachtspunt is, zoals dit ook reeds is aangegeven in het Klimaatakkoord. Het ontwerpakkoord wordt momenteel doorgerekend door het PBL en CPB, daarnaast laat ik een speelveldtoets uitvoeren (zie ook antwoord op vraag 8).
Als dit klopt, deelt u dan de mening dat klimaatplannen de internationale concurrentiepositie van Nederland niet mogen schaden? Zo ja, hoe wordt dit gewaarborgd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere oorzaken zijn er aan te wijzen voor het feit dat niet Nederland, maar juist onze buurlanden de in het artikel genoemde investeringen van bedrijven binnenhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het Nederlandse klimaatbeleid er niet toe mag leiden dat het vestigingsklimaat van Nederland verslechterd ten opzichte van onze buurlanden? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet staat de opgave vast. Een uiteindelijk Klimaatakkoord zal optellen tot 49%. Het Klimaatakkoord zal ook voorzien in een robuust borgingsmechanisme, opdat bijgestuurd wordt indien onderweg de opbrengst zou blijken tegen te vallen. Er kan en mag geen twijfel over bestaan dat dit kabinet de klimaatopgave realiseert.
Het kabinet is ervan overtuigd dat het versterken van verdienvermogen en verduurzaming hand in hand kunnen gaan. De Nederlandse industrie is innovatief, heeft een sterke concurrentiepositie en zorgt voor veel werkgelegenheid. Tegelijkertijd is onze industrie, met een groot aandeel fossiele productie en zware grondstoffen, relatief energie-intensief. De industrie staat voor bijna een derde van de totale klimaatopgave van dit kabinet tot 2030. Dat is een grote opgave. Inzet van het regeerakkoord is om deze opgave te halen door radicale innovatie en verknoping van processen. Inzet is ook om de industrie concurrerend te houden; de productie, inclusief de uitstoot en de banen de grens over jagen is geen oplossing voor het klimaatvraagstuk.
De industrietafel heeft bijgedragen aan het ontwerp Klimaatakkoord, waarbij ook nagedacht is over de internationale concurrentiepositie. Het ontwerpakkoord wordt momenteel doorgerekend door het PBL en CPB, daarnaast laat ik een speelveldtoets uitvoeren. Beiden zijn naar verwachting medio maart gereed.
Onze inzet is om de industrie concurrerend te houden; nu en in de toekomst. Daarom is het ook zaak dat Nederland zorgt dat het een aantrekkelijke vestigingslocatie is voor deze landen. Dat doen we onder andere door het scheppen van duidelijkheid voor bedrijven over hoe Nederland de klimaatdoelen wil behalen, door instrumenten die groene investeringen stimuleren, door een stimulans te geven aan innovatie en kennisontwikkeling en de opbouw van nieuwe infrastructuur. Hierdoor zorgen we dat Nederland nu en in de toekomst een aantrekkelijke bestemming is voor investeringen die bijdragen aan de verduurzaming van de economie en ons verdienvermogen.
Hoe kan er met het oog op het klimaatakkoord worden voorkomen dat de internationale concurrentiepositie van in Nederland gevestigde bedrijven op achterstand wordt gezet ten opzichte van onze buurlanden?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier kan ervoor worden gezorgd dat het Nederlandse klimaatbeleid juist meer kansen biedt voor het Nederlandse vestigingsklimaat en voor de internationale concurrentiepositie van in Nederland gevestigde bedrijven?
Een ambitieus klimaatbeleid biedt ook kansen voor onze economie, onze welvaart en ons duurzame verdienvermogen. Door eerder te beginnen, bouwen we een voorsprong op ten opzichte van andere landen. Op die manier hebben we meer tijd en kunnen we nieuwe ideeën en technologieën ontwikkelen die we vervolgens kunnen exporteren. Daarmee werken we tegelijkertijd aan een aantrekkelijker vestigingsklimaat voor duurzame, innovatieve activiteiten. We moeten er dan ook voor zorgen dat de investeringen die daarvoor nodig zijn in Nederland plaatsvinden.
Nederland wil door deze klimaatambitie niet alleen een faire bijdrage leveren aan het voorkomen van de opwarming van de aarde, maar wil tegelijkertijd een voorsprong opbouwen in de voortbrenging van duurzame technieken en producten. Dat vraagt een consequente gerichtheid op innovatie. Het pakket bevat daartoe de ondersteunende instrumenten, zoals een budget voor proefprojecten en de SDE++ om via grootschalige uitrol de leercurve te doorlopen, zoals al is gedemonstreerd met wind op zee. De Topsectorenaanpak is sterker gericht op maatschappelijke uitdagingen, waaronder bij uitstek de klimaatopgave. En InvestNL wil straks de duurzame initiatieven en starters van voldoende kapitaal voorzien.
Hoe kan met het oog op het klimaatakkoord worden voorkomen dat er weglekeffecten ontstaan doordat bedrijven investeren in landen waar minder strenge klimaatregels gelden?
Op dit moment staat niet vast dat de maatregelen in het ontwerpKlimaatakkoord zullen leiden tot weglek van emissies naar het buitenland. Gezien het belang van een gelijk speelveld voor de industrie, en de discussie over de verschillende modaliteiten van een borgingssysteem, zal het kabinet door onafhankelijke experts een speelveldtoets voor de industrie laten uitvoeren. Hierdoor ontstaat inzicht in de maximaal toelaatbare lastendruk in industriële sectoren voor verschillende typologieën van borgings- en heffingssystemen gebaseerd op CO2-uitstoot, dan wel op gebruikte energie-eenheden of anderszins. De uitkomst van deze toets verwacht ik medio maart.
Deelt u de mening dat Nederland haar klimaateisen zoveel mogelijk samen met buurlanden en/of in EU-verband moet afspreken om te voorkomen dat er weglekeffecten ontstaan en om te voorkomen dat het gelijke speelveld wordt verstoord?
We pleiten in Europa voor een broeikasgasreductie van 55% in 2030. Mocht een aangescherpte doelstelling in de EU niet haalbaar blijken, dan zal Nederland er naar streven om met gelijkgestemde Noordwest-Europese landen tot ambitieuzere afspraken te komen dan de door de EU toegewezen landenallocatie. Omdat de uitkomst van de internationale gesprekken in 2019 nog niet vaststaat, kan de uiteindelijke doelstelling voor 2030 afwijken van de 49% waar het kabinet nu van uit gaat.
Het mogelijk faillissement van SecurCash |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Hoe vindt u dat het proces rondom de faillissementsaanvraag van SecurCash verloopt?1
Het proces van de faillissementsaanvraag is de aangelegenheid van Securcash en de direct betrokkenen daarbij. Het is aan de rechter een dergelijke aanvraag te beoordelen. Nadat de rechter een eerdere faillissementsaanvraag van Securcash Nederland BV en Securcash Geldverwerking BV had afgewezen, omdat er op dat moment nog voldoende liquide middelen waren volgens de rechtbank, is surseance van betaling verleend door de rechtbank. Vervolgens zijn Securcash Nederland BV en Securcash Geldverwerking BV alsnog failliet verklaard, omdat de liquide middelen inmiddels ontoereikend waren geworden om te voldoen aan de betalingsverplichtingen.
Securcash Nederland speelt met name een grote rol in het geldtransport en bij het afstorten van geld door retail-ondernemingen. Securcash Geldverwerking verzorgt het bijbehorende geldverwerkingsproces (bijvoorbeeld het tellen en sorteren van geld). Vanwege deze rol is het van belang dat de activiteiten van Securcash Nederland op verantwoorde wijze worden afgewikkeld. Hiermee worden de effecten van het faillissement op het functioneren van de volledige betaalketen zo klein mogelijk gehouden en daarmee ook het ongemak dat consumenten kunnen ondervinden van het faillissement.
Heeft u voorafgaand aan de aanvraag berichten ontvangen dat er problemen bij SecurCash zijn?
DNB heeft mijn ambtenaren voorafgaand aan de eerste faillissementsaanvraag geïnformeerd over het voornemen van SecurCash om faillissement aan te vragen. Mijn ambtenaren hebben mij hiervan vervolgens op de hoogte gesteld.
Welke rol heeft De Nederlandsche Bank (DNB) gespeeld in aanloop naar de faillissementsaanvraag? Waarom waren zij al bezig met «het faillissement in goede banen te leiden» voordat het door de rechter was goedgekeurd?2
De betrokkenheid van DNB bij deze zaak vloeit voort uit haar wettelijke taak de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. Nadat DNB door SecurCash op de hoogte was gesteld dat er mogelijk een faillissementsaanvraag zou worden ingediend voor SecurCash Nederland BV en SecurCash Geldverwerking BV, heeft DNB acties ondernomen om de maatschappelijke gevolgen van een mogelijk faillissement voor retailers en consumenten zoveel mogelijk te beperken. Met de faillissementsaanvraag zelf heeft DNB geen bemoeienis gehad.
DNB heeft samen met SecurCash en andere aanbieders van de door SecurCash aan de retailsector verleende chartale diensten (te weten banken, Geldmaat (voorheen Geldservice Nederland) en andere waardevervoerders) overlegd om het plotseling volledig stilvallen van de dienstverlening te voorkomen. In dit overleg is gesproken over de mogelijkheid om na een eventueel faillissement tot een overgangsperiode te komen, waarin de activiteiten van SecurCash Nederland BV en SecurCash Geldverwerking BV worden afgebouwd en de andere aanbieders voldoende tijd hebben om capaciteit op te bouwen. Op die manier zouden winkeliers kunnen overstappen naar een andere aanbieder van hun keuze zonder dat zij geconfronteerd zouden worden met ophoping van chartaal geld in de winkels. Ter financiering van deze overgangsperiode heeft DNB de banken gevraagd financiering ter beschikking te stellen.
De waardetransporten door SecurCash zijn, na een korte onderbreking begin januari, hervat met financiering van de banken. De curatoren streven naar voorzetting van de dienstverlening tot eind januari. Dit geeft retailers tijd om andere voorzieningen te treffen. Hierdoor is het effect van het faillissement voor de betaalketen in de praktijk beperkt.
Daarnaast heeft DNB ook contact gehad met het Ministerie van J&V als voor geldtransportondernemingen vergunningverlenende instantie, met Sociale Zaken/UWV en de ACM. Doel van het contact was om partijen te informeren over de rol van DNB bij deze zaak.
Welke stappen heeft DNB ondernomen om het faillissement van SecurCash in goede banen te leiden? Met wie heeft DNB overleg gehad over dit onderwerp?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de DNB ook overleg gehad over dit onderwerp met concurrenten van SecurCash? Zo ja, wat is er bij deze gesprekken besproken? Deelt u de mening dat er schijn van belangenverstrengeling kan ontstaan als de concurrenten van SecurCash nauw betrokken zouden zijn bij het faillissement daarvan?
DNB heeft samengewerkt met SecurCash en de andere aanbieders van de door SecurCash aan de retailsector verleende chartale diensten (banken, Geldmaat, waardevervoerders) om de maatschappelijke risico’s voor het betalingsverkeer te reduceren. In het overleg over de overgangsperiode zijn de concurrenten op gelijke wijze betrokken geweest. Omdat de samenwerking aanleiding zou kunnen geven tot mededingingsrechtelijke vragen, heeft DNB de ACM geïnformeerd over de opzet en het doel van haar overleg met de betrokken marktpartijen.
Securcash heeft de rechtbank kort voor de indiening van de faillissementsaanvraag gevraagd om in stilte alvast aan te wijzen wie in het faillissement tot curatoren zouden worden benoemd. Doel daarbij was om het faillissement in relatieve rust met de beoogd curatoren voor te kunnen bereiden en op die manier te voorkomen dat er na de faillietverklaring een chaotische situatie zou ontstaan. Met de betrokkenheid van een beoogd curator – een onafhankelijk deskundige die in faillissement als rol heeft om de belangen van de gezamenlijke schuldeisers en de betrokken maatschappelijke belangen te behartigen – in de aanloop van een faillissement kan een eventueel risico op ongewenste situaties, zoals een verstrengeling van belangen, tegengegaan worden.
Voor de langere termijn dient te worden bezien wat voor effecten het wegvallen van Securcash heeft voor de markt. Voor het goed functioneren van contant geld als betaalmiddel is ook het waardetransport hiervan belangrijk. Vanuit haar wettelijke taak de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen heeft DNB aandacht voor de marktomstandigheden voor geldtransport. Zoals toegezegd in het AO jaarverslag beheer staatsdeelnemingen 2017 van 30 januari jl. aan het lid Nijboer (PvdA) heb ik DNB verzocht te bezien of er als gevolg van het faillissement van SecurCash stelselrisico’s ontstaan op de markt van geldtransport en zo ja of deze risico’s gemitigeerd kunnen worden. Nadat DNB deze analyse heeft afgerond, kom ik hier bij uw Kamer op terug.
Wat vindt u er van dat de Amerikaanse aandeelhouders genoeg hebben van het bedrijf?3 Deelt u de mening dat ook de werknemers inspraak moeten hebben in de toekomst van het bedrijf? Wat wordt er gedaan om de belangen van de werknemers, hun baan en inkomen, te beschermen?
Ik ben niet bekend met de precieze situatie bij Securcash en de rol van Amerikaanse aandeelhouders. Een faillissement is erg vervelend voor alle betrokkenen. Er bestaan verschillende voorzieningen om de belangen van werknemers te beschermen in een faillissementssituatie. Een curator zal na de faillietverklaring doorgaans direct de arbeidsovereenkomsten met de werknemers opzeggen. Vervolgens hebben de werknemers recht op doorbetaling van het loon gedurende een opzegtermijn van ten hoogte zes weken. Het UWV neemt die betalingsverplichting over van de failliete werkgever. Dit is geregeld in de loongarantieregeling (artikel 61 e.v. van de Werkloosheidswet). Werknemers kunnen met een beroep op die regeling ook bij het UWV aanspraak maken op uitbetaling van achterstallig loon, vakantiebijslag en een vergoeding van niet opgenomen vakantiedagen.
Verder is in de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) voor grotere ondernemingen de inspraak van werknemers geregeld. In een arrest van 2 juni 2017 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voorschriften gesteld bij of krachtens de WOR in principe ook tijdens een faillissement van toepassing zijn.4
De tarieven voor warmtelevering |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de tarieven voor warmtelevering dit jaar met 164 euro omhoog mogen gaan in verband met onder meer de hogere belastingtarieven voor gas?1
Ja.
Wat betekenen de verwachte toekomstige verhogingen van de gasbelasting voor de tarieven voor warmtelevering?
Het maximale tarief dat op grond van de Warmtewet in rekening mag worden gebracht voor levering van warmte wordt gebaseerd op de gasreferentie. Op grond van de gasreferentie worden de maximaal toegestane tarieven die een kleinverbruiker van warmte betaalt afgeleid van de gemiddelde kosten die een gemiddelde kleinverbruiker zou maken, wanneer hij door middel van een gasvoorziening in zijn warmtebehoefte zou voorzien. Hierdoor stijgen de maximaal toegestane tarieven voor levering van warmte wanneer de energiebelasting op gas stijgt. Dit is een maximum tarief, warmteleveranciers zijn niet verplicht om dit maximum tarief in rekening te brengen. Op dit moment kiest een deel van de warmteleveranciers er al voor om onder het maximum tarief te blijven.
Hoe waardeert u de gevolgen van opeenvolgende verhogingen van de gasbelasting voor de tarieven voor warmtelevering?
Op basis van de in opdracht van de ACM uitgevoerde rendementsmonitor warmteleveranciers2 blijkt dat warmteleveranciers op dit moment gemiddeld gesproken rendementen behalen die lager liggen dan wat redelijk wordt geacht. Hogere tarieven leiden tot betere rendementen en kunnen zo een bijdrage leveren aan het investeringsklimaat voor warmtenetten. Met de aanleg van warmtenetten kan het gebruik van aardgas voor verwarming en de daarmee gepaard gaande CO2-uitstoot worden teruggedrongen.
Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat warmteleveranciers door hogere warmtetarieven onredelijk hoge rendementen behalen en dat daardoor de bescherming van kleinverbruikers afneemt. De ACM monitort tweejaarlijks de rendementen die warmteleveranciers maken. De volgende rendementsmonitor wordt in het najaar van 2019 verwacht. Mochten warmteleveranciers de stijgende belasting op gas gebruiken om de warmtetarieven te verhogen zonder dat hun onderliggende kosten (in dezelfde mate) meestijgen, waardoor onredelijk hoge rendementen ontstaan, dan zal dit blijken uit de rendementsmonitor en zal de ACM dit kenbaar maken. Indien noodzakelijk zal ik dan de bepalingen uit de Warmtewet in werking laten treden, die het mogelijk maken voor de ACM om eventuele hoger dan redelijke rendementen van warmteleveranciers te corrigeren in de warmtetarieven.
Bovendien merk ik op dat ik op dit moment, mede naar aanleiding van de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 34 723, nr. 29), in het kader van de voorbereiding van de volgende wijziging van de Warmtewet (Warmtewet 2.0) onderzoek laat uitvoeren naar mogelijke alternatieven voor de gasreferentie om de bescherming van kleinverbruikers van warmte en de realisatie van de andere publieke belangen ook in de toekomst te borgen.
Hoe gaat u voorkomen dat de tarieven voor warmtelevering oneigenlijk hoog worden?
Zie antwoord vraag 3.
Mogelijke sancties van de VS op Nederlandse bedrijven |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Amerika sluit sancties tegen Nederlandse bedrijven niet uit»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over deze aangekondigde Amerikaanse maatregelen?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de mogelijkheid van additionele Amerikaanse sancties tegen Rusland met extraterritoriale werking. Naast sancties gericht op bedrijven, betrokken bij de Nord Stream 2 gaspijpleiding, wordt in de VS een discussie gevoerd over bredere sancties die vooral zijn gericht op de financiële en energiesectoren van Rusland. Deze kunnen eveneens een impact hebben op EU-lidstaten en bedrijven uit de EU. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de discussie in de VS, maar acht de onevenredige gevolgen van bestaande en mogelijke nieuwe sancties voor het bedrijfsleven in Nederland en andere EU-lidstaten onwenselijk.
Is de Nederlandse regering officieel geïnformeerd over mogelijk sancties?
Nederland heeft geregeld contact met de VS, inclusief over sancties. De VS heeft Nederland en diverse andere Europese landen geïnformeerd over het Amerikaanse standpunt inzake Nord Stream 2 en over mogelijke nieuwe sancties tegen Rusland en bij de Nord Stream 2 gaspijpleiding betrokken bedrijven. Hoewel de opvattingen over Nord Stream 2 binnen de EU uiteenlopen, zijn veel EU-lidstaten kritisch over de onevenredige impact van de huidige en mogelijke nieuwe Amerikaanse sancties op EU-lidstaten en bedrijven uit de EU. Deze zorgen worden overgebracht aan de VS.
Is er diplomatiek contact met de VS geweest naar aanleiding van de uitspraken van de Amerikaanse ambassadeur? Zo nee, waarom niet en gaat dat dan nog wel gebeuren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reageren andere Europese landen op deze uitspraken? Zijn ook in andere landen dergelijke maatregelen aangekondigd?
Zie antwoord vraag 3.
Biedt het door de Europese Unie opgerichte Special Purpose Vehicle (SPV) uitkomst voor Nederlandse bedrijven in deze casus?
Beantwoording van de mogelijke nieuwe Amerikaanse sancties tegen Rusland met maatregelen, zoals een Special Purpose Vehicle (SPV), wordt momenteel niet overwogen. Nederland blijft in bilateraal en EU-verband evenwel actief zijn zorgen onder de aandacht brengen, inclusief over de gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Heeft de VS ook in andere landen en bedrijven mogelijke sancties aangekondigd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke tegenacties kan Nederland ondernemen? Bent u hiertoe bereid?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt er in Europa samen opgetrokken om dergelijke sancties van de VS tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u reeds contact gehad met Shell, Boskalis en Van Oord over de praktische consequenties van dit dreigement?
Er is geregeld contact met Nederlandse bedrijven die geraakt kunnen worden door de sancties, inclusief bedrijven betrokken bij Nord Stream 2.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken «Het is een privaat project. Als Nederlandse bedrijven daarbij betrokken zijn, en ik weet dat dat zo is, dan zullen zij in contact moeten treden met de Amerikaanse regering en moeten kijken wat de consequenties voor hen zijn.»?2
Het kabinet is in nauw contact met de EU, diverse landen en het bedrijfsleven over mogelijke nieuwe sancties tegen Rusland en bij Nord Stream 2 betrokken bedrijven en blijft actief zijn zorgen onder de aandacht brengen, inclusief over de verstrekkende gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daarnaast is het van belang dat bedrijven ook zelf specifieke vragen en zorgen over sancties kenbaar maken bij de Amerikaanse overheid.
Laat de Nederlandse regering Nederlandse bedrijven in de kou staan? Draagt de Nederlandse regering geen verantwoordelijkheid om Nederlandse bedrijven te beschermen?
Zie antwoord vraag 11.
Een onzichtbaar cyberleger |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het cyberleger is er wel, maar mag weinig»?1
Ja.
Klopt het dat het Defensie Cyber Commando (DCC) in plaats van de nagestreefde 200 militairen slechts met 80 tot 100 militairen gevuld is? Zo ja, vindt u hiervan en wat gaat u hieraan doen?
Een formatie van 200 personen is geen specifiek streven van het DCC. Het kabinet heeft 95 miljoen euro extra geïnvesteerd in cybersecurity, waarvan 20 miljoen voor Defensie. Van dit bedrag wordt een aanzienlijk deel geïnvesteerd in personele versterking van het DCC.
In hoeverre bestaat er onduidelijkheid over wat het commando precies kan, mag en wil? Zo ja, op welke onderwerpen bestaat die onduidelijkheid?
Over de inzet van het DCC is geen onduidelijkheid. Net als de offensieve inzet van elk militair middel, geldt dat daarvoor een politiek besluit tot inzet nodig is, waarbij een mandaat en «rules of engagement» worden vastgesteld. Dit kan in het kader van expeditionaire inzet van de krijgsmacht, alsook in geval van verdediging van ons land of ons bondgenootschappelijk grondgebied, in overeenstemming met het internationaal recht.
Herkent u zich in de kritiek van onderzoekers dat het vermogen om hoogwaardige doelen uit te schakelen nog niet aanwezig is en dat de budgetten tekortschieten?
De bruikbaarheid van onze cybercapaciteiten is, zoals voor al onze capaciteiten geldt, volledig afhankelijk van de context waarin de krijgsmacht wordt ingezet. Om op voorhand te stellen dat het DCC per definitie niet in staat is hoogwaardige doelen aan te grijpen, is ongefundeerd.
Klopt het dat het Amerikaanse cybercommando websites van terreurorganisatie ISIS met propagandamateriaal weg heeft gehaald en het de toegang van cyberpropagandisten van ISIS tot social media accounts heeft geblokkeerd?
In openbare bronnen, zoals de verslagen van gesprekken van de Amerikaanse Senaat met de commandant van het USCYBERCOM, wordt uitgebreid verslag gedaan van de bijdrage van het Amerikaanse cyber commando aan de strijd tegen ISIS. Hierin valt te lezen dat dit onder andere de vernietiging van de online propaganda-infrastructuur van ISIS behelst.
Mag het DCC soortgelijke operaties uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het mandaat voor de inzet van digitale middelen door de krijgsmacht wordt per militaire missie of operatie vastgesteld. De bestaande volkenrechtelijke regels inzake het gebruik van geweld zijn van toepassing op digitale aanvallen.
Is het waar dat cybersoldaten van het DCC elders worden gedetacheerd? Hoe vaak gebeurt dit? Wat is de reden hiervan?
Ja, dit gebeurt met enige regelmaat, met name bij de MIVD. Zoals uitgelegd in onder andere de Defensie Cyber Strategie, komen de benodigde kennis en vaardigheden voor het uitvoeren van offensieve cyberoperaties sterk overeen met die voor het uitvoeren van digitale inlichtingenoperaties. Door middel van detacheringen over en weer tussen verschillende defensieonderdelen die in het cyberdomein opereren, versterken we defensiebreed onze cybervaardigheden.
Klopt het dat de vorige commandant van het DCC de strijd verloor om het cybercommando een rol te laten spelen bij de bescherming van de Rotterdamse haven, de digitale bescherming van kerncentrales en andere mogelijke doelwitten? Zo ja, wat is de reden hiervan?
Van strijd om de verdediging van vitale infrastructuur is geen sprake. Om Nederland digitaal veilig te houden wordt op gecoördineerde wijze samengewerkt door zowel publieke als private organisaties. In het regeerakkoord is vastgelegd dat Defensie een grotere rol gaat spelen bij de digitale beveiliging en bewaking van Nederland. In de Defensie Cyber Strategie heb ik uitgelegd dat Defensie zich hierbij, onder coördinatie van de NCTV, specifiek gaat richten op de vitale infrastructuur.
Welke bijdrage levert het DCC aan het bereiken van de doelstellingen in de recent uitgebrachte Defensie Cyber Strategie 2018? Waarom wordt het DCC nauwelijks in de Defensie Cyber Strategie 2018 genoemd?
Het DCC levert een belangrijke bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen van de Defensie Cyber Strategie. Het kabinet heeft 95 miljoen euro extra geïnvesteerd in cybersecurity, waarvan 20 miljoen voor Defensie. Van dit bedrag wordt een aanzienlijk deel geïnvesteerd in personele versterking van het DCC. Door te investeren in de capaciteiten van het DCC werken we aan een krijgsmacht die effectief inzetbaar is in het digitale domein. Ook wordt door het ontwikkelen van geloofwaardige, offensieve digitale capaciteiten van het DCC, bijgedragen aan de afschrikkingsfunctie van de krijgsmacht. Nederland heeft zich bereid verklaard om waar nodig en mogelijk met digitale capaciteiten bij te dragen aan NAVO-missies en -operaties.
Tot slot gaat Defensie de uitvoering van de derde hoofdtaak in het digitale domein versterken door een grotere bijdrage te leveren aan bestaande civiele structuren. Vraag en aanbod van cybercapaciteiten van Defensie worden in overleg met de civiele autoriteiten en betrokken publieke en private partners in kaart gebracht. Gezien de aard van de dreigingen richt Defensie zich daarbij met name op de vitale infrastructuur door intensievere samenwerking met de daartoe bij wet aangewezen organisaties, met name het Nationaal Cyber Security Centre.
Hoe verhoudt zich een en ander tot de doelstelling in de Defensienota om één defensieve en/of offensieve cyberoperatie uit te voeren, alsmede de motie Bruins Slot c.s.2 over investeringen in cyber als volwaardig vijfde militair domein en een grotere rol voor Defensie in het kader van de derde hoofdtaak en de motie Diks3 over de capaciteit van het Defensie Cyber Commando en de inzet van cybercapaciteiten in het kader van de internationale rechtsorde?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat ondernemers schrikken van de Brexit’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondernemers schrikken van Brexit»?1
Ja.
Heeft u vergelijkbare signalen ontvangen van een toename van vragen over de Brexit van verontruste ondernemers, bijvoorbeeld via het Brexitloket, de Kamer van Koophandel, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) of andere informatiepunten?
Het lijkt erop dat de blijvende onzekerheid over de vorm en timing van uittreding van het Verenigd Koninkrijk (VK) uit de Europese Unie steeds meer ondernemers wakker schudt. Het Brexit-loket, in gezamenlijk beheer door de RVO.nl en de Kamer van Koophandel, (KvK) laat een toename van het aantal vragen zien de afgelopen maanden. Dit komt overeen met het beeld dat naar voren komt uit recente peilingen van de KvK, waaruit blijkt dat steeds meer bedrijven zich aan het voorbereiden zijn2.
Kunt u aangeven hoeveel ondernemers de verschillende Brexit-informatiepunten inmiddels hebben geraadpleegd en kunt u een inschatting geven hoeveel ondernemers nog onvoldoende voorbereid zijn op de Brexit?
Het Brexit-loket (www.brexitloket.nl) is direct na het referendum opgericht, en per januari 2018 overgezet naar beheer door RVO.nl en KvK. In maart jl. is de Brexit Impact Scan gelanceerd. Sinds eind mei jl. wordt campagne gevoerd om ondernemers op de Brexit Impact Scan en het overige instrumentarium, zoals Brexit vouchers, te wijzen. Dit heeft geleid tot bijna 65.000 bezoeken aan het Brexit-loket en 36.000 ingevulde Brexit Impact Scans. De verschillende door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) mede-georganiseerde stakeholdersbijeenkomsten sinds het referendum hebben meer dan 7500 bezoekers getrokken, waaronder vele vertegenwoordigers van brancheorganisaties en andere koepels.
Onderzoek uitgevoerd door Kantar Public afgelopen zomer laat zien dat de helft van de ondernemers met een economische relatie met het VK zich in meer of mindere mate voorbereidt op de Brexit; 18% doet dat goed, 32% in mindere mate3. In het eerste kwartaal van 2019 wordt een vervolgonderzoek gedaan.
Kunt u gezien uw uitspraak dat slechts 20% van de ondernemers zich daadwerkelijk voorbereidt op de Brexit2 aangeven welk percentage van de circa 35.000 ondernemers, die nog geen ervaring hebben met het zakendoen met een derde land en wél zakendoen met het Verenigd Koninkrijk, een EORI-nummer hebben aangevraagd? Wat is het oordeel van de u over dit percentage?
De Douane constateert dat de laatste maanden door deze groep ondernemers relatief weinig aanvragen voor een EORI-nummer (Economic Operators Registration and Identification, het verplichte identificatienummer) zijn gedaan. Daarbij heeft het aantal aanvragen niet alleen betrekking op de voor de Douane onbekende ondernemingen die nu wel zaken doen met het VK, maar ook op ondernemingen die nu een VK EORI-nummer hebben. Nummers afgegeven in het VK komen bij een no deal Brexit per 30 maart 2019 te vervallen. Logistieke dienstverleners gaan er vanuit dat de groep van 35.000 vooralsnog de weg van de douane-expediteur zal kiezen en bij eerste aangifte automatisch een EORI-nummer verkrijgt. Een EORI-nummer is niet alleen nodig als de ondernemer douaneaangifte doet of laat doen, maar ook wanneer de ondernemer een vergunning bij de Douane aanvraagt. Het voorbereiden op de Brexit is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf; het niet tijdig starten met de voorbereidingen is zorgelijk. Vandaar dat vanuit de overheid zeer sterk wordt ingezet op het verstrekken van informatie en voorlichting.
Kunt u aangeven welke extra inspanningen worden ondernomen om de ondernemers die nog geen EORI-nummer hebben aangevraagd, maar na 29 maart 2019 wel zaken doen met het Verenigd Koninkrijk, actief te benaderen via bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel, de douane of de Belastingdienst?
Vanuit de overheid start eind januari een brede publiekscampagne, onder meer gericht op ondernemers. Voor ondernemers is de kernboodschap om bijtijds voor te bereiden op alle mogelijke uitkomsten van Brexit, waaronder een no deal scenario, bijvoorbeeld door de Brexit Impact Scan te doen. De uitkomsten van de Brexit Impact Scan wijzen op de benodigde stappen die een ondernemer kan nemen om zich voor te bereiden op Brexit, waaronder het aanvragen van een EORI-nummer en mogelijk relevante vergunningen. Ook wordt in de scan gewezen op de website van de Douane, waar wordt benadrukt dat een goede voorbereiding tijd kost en waar een stappenplan voor ondernemers beschikbaar is, met als eerste stap de noodzaak tot het verkrijgen van een EORI-nummer.
Daarnaast loopt van oktober 2018 tot april 2019 een campagne vanuit de Douane die zich specifiek richt op MKB-ondernemers in een aantal branches waarvan bekend is dat er veel met het VK wordt gehandeld. De campagne maakt gebruik van de branche-kanalen en media van deze branches én kent een toolkit voor ondernemers. Tevens worden de zakelijke social media kanalen van de Douane ingezet om deze ondernemers te bereiken. Dit alles stuurt onder meer op het tijdig aanvragen van een EORI-nummer als belangrijke stap om voorbereid te zijn op Brexit.
Ziet u nog ruimte om extra inspanningen te leveren, bijvoorbeeld via de RVO, om gericht ondernemers te wijzen op de noodzaak zich voor te bereiden op de gevolgen van Brexit? Zo ja, bent u bereid hier nog eens een impuls aan te geven?
Er bestaat momenteel een breed instrumentarium (Brexit-loket, Brexit Impact Scan, Brexit Vouchers) om bedrijven voor te lichten over de gevolgen van Brexit en de benodigde voorbereidingen hierop. Om zo veel mogelijk ondernemers te bereiken wordt hierin nadrukkelijk de samenwerking met het georganiseerd bedrijfsleven gezocht. Zo wordt met VNO-NCW samengewerkt ten behoeve van de hulpbijbrexit-website, en met MKB-Nederland voor de «Brexit Buddies» (ondernemers die ondernemers informeren). Juist de samenwerking via de koepels en brancheorganisaties wordt ook geïntensiveerd om steeds meer ondernemers te bereiken.
De afgelopen maanden zijn in samenwerking met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking meerdere studies verricht naar de ervaringen van ondernemers om te leren over hun beweegredenen om zich wel of niet voor te bereiden op Brexit. De uitkomsten hiervan hebben geleid tot een intensivering van de huidige inzet. Zo wordt voor het eerste kwartaal van 2019 een publiekscampagne voorzien om het bedrijfsleven extra te stimuleren zich voor te bereiden in de laatste maanden voor Brexit. Ook wordt de capaciteit van het Brexit-loket uitgebreid om de verwachte stijging van het aantal vragen in aanloop van 29 maart 2019 te kunnen bedienen.