Mondkapjeszwendel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Lek in onderzoek mondkapjesdeal Van Lienden: «Anoniem persoon heeft boekje»»1, «Advocaat Plasman doet aangifte tegen Van Lienden»2 en «Gerrit van de Burg over aangifte Van Lienden: wij gaan hem serieus bekijken»3?
Ja.
Deelt u de mening dat het verschaffen van opheldering over de verdwenen 28 miljoen euro belastinggeld als gevolg van de mondkapjesdeal met Van Lienden c.s. veel te lang duurt? Deelt u daarbij de mening dat dit een slecht signaal is naar de hardwerkende belastingbetaler?
Net als uw Kamer wil ik op de kortst mogelijke termijn helderheid krijgen over de uitkomsten van het onderzoek. In mijn brieven op 15 september jl.4 en 25 oktober jl.5 heb ik aangegeven dat ik het ten zeerste betreur dat de eerdergenoemde opleverdata uit de brief van 18 juni jl.6 niet haalbaar blijken. Daarbij heb ik u in de brief van 25 oktober jl. geïnformeerd dat als de resultaten van het eerste deel van het onderzoek – de overeenkomst met Hulptroepen Alliantie (HA) / Relief Goods Alliance B.V. (RGA) – nog niet in het eerste kwartaal van 2022 definitief zijn, ik uiterlijk aan het einde van dat kwartaal met u de stand van zaken van dat moment deel. Het is uiteraard het streven om in dat tijdvak de resultaten van het eerste deelonderzoek te hebben. Dit rapport zal dan spoedig met uw Kamer worden gedeeld.
Waarom loopt het onderzoek naar de mondkapjeszwendel zoveel vertraging op? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
In mijn brieven van 15 september jl., 25 oktober jl. en in beantwoording van Kamervragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 3 november jl.7 heb ik toegelicht waarom het onderzoek meer tijd kost dan verwacht. Het gaat hier om elementen zoals het eigenaarschap van de data van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) en de overdracht van de data naar het onderzoeksbureau die zorgvuldig dient te geschieden en te voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving (waaronder de privacywetgeving). Partijen die gevraagd worden data over te dragen, dienen deze te toetsen aan de privacywetgeving op onder meer de proportionaliteit en de subsidiariteit, voordat de data kunnen worden gedeeld. Het gaat dus om een complex datalandschap met een omvangrijke hoeveelheid data. In mijn brief van 25 oktober jl. gaf ik ter illustratie aan dat bijvoorbeeld de data die het onderzoeksbureau van het Ministerie van VWS gaat betrekken een aanzienlijk aantal mailboxen, netwerkschijven, datasystemen en chatberichten betreft. Bij het filteren van deze data gaat het om miljoenen documenten om tot een voor het onderzoek relevante dataset te komen.
Het Ministerie van VWS kan als verwerkersverantwoordelijke data van het LCH delen met het onderzoeksbureau. Hiermee wordt een deel van de eerdergenoemde complexiteit aangaande de data van het LCH opgelost. Naast het complexe datalandschap is het onderzoeksbureau afhankelijk van de planning en bereidwilligheid van betrokkenen bij het onderzoek. Zo kost een zorgvuldig proces van hoor- en wederhoor – dat essentieel is bij een feitenonderzoek als deze – ook tijd.
Hoeveel vertraging gaat het lek in het onderzoek naar de mondkapjesdeal Van Lienden opleveren? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
In mijn brief van 24 november jl.8 heb ik toegelicht dat het onderzoek door het onderzoeksbureau gecontinueerd kan worden vanwege de toezeggingen die het onderzoeksbureau heeft gedaan over een zorgvuldige afhandeling van het incident en het vervolg van het onderzoek. Ik vertrouw erop dat hiermee voldoende waarborgen zijn gesteld om het onderzoek te vervolgen. Naar verwachting van het onderzoeksbureau is het incident niet van invloed op de verwachte opleverdata van de onderzoeksresultaten zoals genoemd in mijn brief van 25 oktober jl.
Bent u bekend met het feit dat de voorzitter van het College van procureurs-generaal over de aangifte Van Lienden heeft gesteld: «wij gaan hem serieus bekijken»? Bent u eveneens bekend met het feit dat u over de aangifte heeft gesteld te snappen dat dat gebeurt, want er zijn heel veel mensen die «borrelen van woede, van frustratie»? Heeft u, met inachtneming van de vorige twee vragen de bereidheid het Openbaar Ministerie (OM) te (laten) verzoeken een onderzoek te starten naar de mondkapjeszwendel? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de voorzitter van het College van procureurs-generaal over de aangifte Van Lienden. Daarnaast begrijp ik de maatschappelijke verontwaardiging over deze overeenkomst met RGA heel goed. Het is belangrijk dat de feiten naar voren komen. Daarom laat ik onafhankelijk onderzoek doen naar de overeenkomst met RGA.
De voorzitter van het College van procureurs-generaal heeft in het genoemde interview aangegeven elke aangifte serieus te nemen en de aangifte van de heer Plasman – als deze aangifte binnen is – goed te bekijken. Zoals de voorzitter van het College van procureurs-generaal tevens heeft gesteld in het genoemde interview, stelt het Openbaar Ministerie (OM) eerst een onderzoek in om de vraag te beantwoorden of een strafbaar feit bewezen kan worden. Het is niet aan mij om een extra verzoek in te dienen voor een onderzoek, nu het OM heeft aangegeven de aangifte serieus te bekijken.
Wat vindt u als aandeelhouder van het feit dat luchtvaartmaatschappij KLM ten onrechte is aangevoerd als partner van de Hulptroepen Alliantie en dat naam en logo zijn misbruikt bij misleidende informatie? Welke stappen gaat u als aandeelhouder tegen deze misleiding ondernemen? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
De stichting Hulptroepen Alliantie (HA) is verantwoordelijk voor de informatie die zij gebruikt in haar uitingen. Indien er sprake is van onterecht gebruik van bepaalde informatie dan is het aan een betreffende partij zelf – in dit geval luchtvaartmaatschappij KLM (KLM) – om stappen te ondernemen richting HA en niet aan de aandeelhouders – in dit geval de Staat als aandeelhouder van KLM.
De Kamerbrief 'Financiële compensatie voor het tekortschieten in de informatievoorziening bij wijziging van de SBF-regeling' |
|
Michiel van Nispen , Hilde Palland (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de brief van de belangengroep «SBF moet eerlijk» met kenmerk JHV/GJG/11102021/01 van 11 oktober 2021?
De kern van het bezwaar uit de brief van de belangengroep «SBF moet eerlijk» (hierna SBF-groep) van 11 oktober 2021 gaat over de vormgeving van de SBF-regeling. Deze regeling is in 2008 tot stand gekomen in overleg tussen de toenmalige Minister voor Wonen en Rijksdienst en de vakbonden. Deze regeling is door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uitgevoerd.
De belangengroep SBF-groep merkt in de brief van 11 oktober 2021 op dat er sprake is van «een technisch verhaal» dat «slechts de loop der dingen, die heeft geleid tot het ontstaan van de SBF-regeling, weergeeft». Het klopt dat er sprake is van een technisch verhaal. Dat heeft te maken met de vormgeving en de aard van de SBF-regeling en de aanpassingen na invoering van de regeling waardoor er niet ontkomen wordt aan een technische uitleg.
Ook stelt de SBF-groep in de brief dat de Minister de motie Palland/Van Nispen niet wil uitvoeren. Bij deze motie gaat het echter eerst over de vraag of er daadwerkelijk sprake is geweest van pensioenschade door de wijziging van de SBF-regeling of bij het ontwerp van de SBF-regeling ten opzichte van de eerdere regelingen. Ik heb om deze vraag te beantwoorden navraag gedaan bij de deskundigen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Zij hebben duidelijk aangegeven dat er geen sprake is van pensioenschade. Die conclusie neem ik over. Hoe tot deze conclusie is gekomen heb ik u in mijn brief van 8 oktober 2021 aan de hand van een technische uitleg aangegeven.
De SBF-groep merkt ook op dat er wel compensatie is toegekend voor het gebrek aan informatie bij de wetswijziging van 1 januari 2013, maar niet voor de invoering van de SBF-regeling op 1 januari 2010. Dat is niet juist, de compensatie is conform de aanbevelingen van de hoogleraren. Daarbij merk ik op dat de SBF-groep in verband met de nieuwe SBF-regeling in 2010 al eerder een compensatie heeft ontvangen van twee maanden SBF-uitkering. Dit op grond van een akkoord dat het toenmalige Ministerie van Veiligheid en Justitie met de vakbonden op 26 juni 2014 heeft gesloten. De vakbonden hebben voor «het tekortschieten van de zijde van de werkgever op het gebied van voorlichting» een voorstel Inzet Samenwerkende Centrales voor het Overheidspersoneel (SCO) sector Rijk (d.d. 19 december 2013) ingediend en deze compensatie is in het overleg tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de vakbonden tot stand gekomen met een ondertekend akkoord van 26 juni 2014. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 26 mei 2014. En ik ben daar ook op ingegaan in mijn brief van 8 oktober 2021.
Kent u de motie van het lid Gesthuizen (SP) van 6 juli 2012, die met vrijwel algemene stemmen is aangenomen, waarin melding wordt gemaakt van pensioenschade voor SBF-ers als gevolg van de SBF-verlofregeling, aangezien u in uw Kamerbrief van 8 oktober 2021 concludeert dat er in financieel-technische/inhoudelijke zin geen sprake is van pensioenschade voor SBF-ers als gevolg van de invoering van de SBF-verlofregeling?1, 2
Ja, ik ken de motie.
Is het u bekend dat, mede vanwege bovengenoemde motie van het lid Gesthuizen, de toenmalige Minister van Wonen en Rijksdienst in een voorstel van 17 april 2014 aan de vakbonden onder andere heeft aangegeven de gevolgen van de SBF-verlofregeling voor de pensioenen van de SBF-ers ongewenst te vinden? Is het u bekend dat hij mede daarom een nieuwe SBF-regeling wilde invoeren? Is daarmee niet toen al vastgesteld en erkend dat er inderdaad sprake was van pensioenschade?
De toenmalige Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft op 17 april 2014 een voorstel aan de vakbonden gestuurd voor een nieuwe SBF-regeling. Daarin doet hij – mede indachtig de motie Gesthuizen – een voorstel, waarin de SBF-medewerker zelf kon bepalen vanaf welke leeftijd hij gebruik wilde maken van de SBF-regeling. Dit kan sindsdien vanaf de leeftijd van 60 jaar. Hiermee kwam de Minister van Wonen en Rijksdienst tegemoet aan de wens van de vakbonden om medewerkers zelf te laten bepalen wanneer iemand kon stoppen met werken, gebruik kon maken van de SBF-uitkering en dus zelf te bepalen wanneer de medewerker het pensioen wilde laten ingaan. Die keuzemogelijkheid was voordien niet opgenomen in de SBF-regeling; niet in de SBF-ontslagregeling (voor 1 januari 2010) en ook niet in de SBF-verlofregeling (na 1 januari 2010). Daarmee is niet vastgesteld en erkend dat er sprake is van pensioenschade.
Klopt het dat u heeft aangegeven de conclusies over te nemen uit het rapport van de hoogleraren Boot en Lubbers, waarin wordt gesteld: «Ter beantwoording van deze vraag hebben wij onderzocht of DJI in het dossier van de SBF-ers in strijd met het goed werkgeverschap heeft gehandeld. Wij zijn tot de conclusie gekomen dat zowel de informatievoorziening door DJI rondom de invoering van de SBF-regeling per 1 januari 2010 als de handelwijze van DJI rondom de naleving van de wetswijziging per 1 januari 2013 kan worden aangemerkt als strijdig met het goed werkgeverschap.»? Erkent u dat de hoogleraren Boot en Lubbers in hun rapport over de invoering van de SBF-verlofregeling tevens het volgende aangeven: «SBF-ers zijn daarover door hun werkgever volstrekt onvoldoende geïnformeerd. Zij hebben daardoor niet de kans gehad andere keuzes te maken dan is gebeurd, zoals het niet of op een later moment laten ingaan van het verlof.»? Is daarmee niet impliciet vastgesteld door de hoogleraren dat er pensioenschade is geleden?3
Met mijn brief van 25 juni 2021 (Kamerstuk 31 066, nr. 853) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de inhoud van het rapport van de hoogleraren Boot en Lubbers. De conclusie van de onderzoekers komt erop neer dat de overheid vanuit de fiscale kant niets te verwijten valt maar dat op grond van de arbeidsrechtelijke invalshoek (goed werkgeverschap) de overheid als werkgever qua informatievoorziening tekort is geschoten. Dit had beter gekund en daarvoor hebben de hoogleraren een compensatie voorgesteld. Ik heb deze conclusies van de hoogleraren overgenomen en deze compensatie uitgekeerd. Dit betekent niet dat er aangetoond is dat er sprake is van pensioenschade.
Kunt u aangeven of de volgende bewering van de belangengroep «SBF moet eerlijk» correct is: «De SBF-regeling = circa 36 maanden 70% van het laatstverdiende netto-salaris. Ouderdomspensioen met ingang van het 63ste jaar (met daarbij een gigantisch pensioen- en AOW-gat). De noodzaak om ouderdomspensioen naar voren te halen teneinde gedurende de overbruggingsperiode het hoofd boven water te houden, hetgeen betekent, dat de SBF-er tot aan zijn dood honderden euro’s pensioen netto per maand minder ontvangt.»?
De bewering van de SBF-groep dat er minder pensioen wordt ontvangen is niet juist. De SBF-verlofuitkering duurde gemiddeld 36 maanden ofwel 3 jaar. Daarna kon de SBF-verlofmedewerker met zijn FPU-overgangsrecht tot zijn AOW-leeftijd (65 jaar) een vroegpensioenuitkering financieren van 80% van zijn laatst verdiende bezoldiging. De SBF-verlofmedewerker heeft dan twee jaar zijn pensioen naar voren gehaald. De SBF-ontslagmedewerker ontving maandelijks een FPU-uitkering aangevuld met een SBF-ontslaguitkering. De twee jaar vervroeging van het pensioen van de SBF-verlofmedewerker komt in pensioen technische zin overeen met de vijf jaar die de SBF-ontslagmedewerker aan SBF-uitkering ontving. Deze nieuwe uitwerking vanaf 2010 is niet ten koste gegaan van zijn ouderdomspensioenuitkering na de AOW-leeftijd. De pensioenuitkering na AOW-leeftijd van de SBF-verlofmedewerker kwam hiermee op hetzelfde niveau als de pensioenuitkering van de SBF-ontslagmedewerker.
Erkent u dat er in dit dossier dus niet alleen sprake is van inhoudelijke problemen met de toenmalige SBF-verlofregeling die tot pensioenschade hebben geleid, maar dat de DJI daarnaast door in procedurele/arbeidsrechtelijke zin nalatig te zijn geweest heeft bijgedragen aan het ontstaan van de pensioenschade, omdat zij door haar nalatigheid de SBF-ers de mogelijkheden heeft ontnomen om tegen die regeling op te komen?
Ik erken niet dat er sprake is van pensioenschade. Ik erken wel zoals ook al eerder gemeld dat op grond van de arbeidsrechtelijke invalshoek (goed werkgeverschap) de overheid als werkgever qua informatievoorziening tekort is geschoten bij de wijziging van de SBF-regeling. Dit had beter gekund en daarvoor is een compensatie uitgekeerd. De SBF-medewerkers hebben vanzelfsprekend conform de Algemene wet bestuursrecht de mogelijkheid gehad bezwaar- en beroepsprocedures te voeren en zij hebben daar ook gebruik van gemaakt. Er zijn diverse uitspraken van rechtbanken en de Centrale Raad van Beroep heeft op 28 februari 2014 een uitspraak gedaan over de SBF-regeling en de gevolgen hiervan voor het pensioen. Die hebben niet tot een andere zienswijze geleid.
Hoe kan het, dat u naar aanleiding van het rapport van de hoogleraren Boot en Lubbers slechts voor één aspect tot compensatie komt (namelijk de wetswijziging per 1 januari 2013) en niet voor het andere aspect (invoering SBF-regeling per 1 januari 2010)? Bent u van mening dat u met deze gedeeltelijke compensatie recht doet aan de – door u overgenomen – conclusies van het rapport van hoogleraren Boot en Lubbers? Erkent u, dat u hiermee de motie van het lid Omtzigt van 2 juli 2020 slechts zeer ten dele en dus onvolledig heeft uitgevoerd?4
Zie antwoord bij vraag 1.
Wat zijn de door u voorgenomen vervolgstappen richting de SBF-gedupeerden? Is er overleg met hen gepland? Zo nee, bent u alsnog bereid tot overleg?
Ik heb voor de beantwoording van deze vragen navraag gedaan bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hieruit blijkt dat er met de invoering van de nieuwe regeling in 2010 geen nadelige gevolgen van de SBF-regeling op het pensioen zijn.
Ik heb geen overleg of vervolgstappen gepland met de SBF-medewerkers die gebruik hebben gemaakt van de SBF-verlofregeling of van de belangengroep «SBF moet eerlijk» gepland staan. Dit lijkt me gelet op bovenstaande beantwoording niet opportuun.
Beantwoording vragen 'Litouwen adviseert consument geen Xiaomi-telefoons meer te kopen' |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Raymond Knops (CDA), Ferdinand Grapperhaus (CDA), Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Hoe weet u zeker dat op de smartphones geen censuur wordt toegepast en dat deze software constant uit staat, aangezien u in de beantwoording aangeeft dat er op de in de Europese Unie verkochte smartphones geen censuur wordt toegepast, er voor Nederland op dit moment geen aanleiding is om een dergelijk zwaarwegend advies af te geven en dat u ziet dat het daadwerkelijk toepassen van dergelijke software inbreuk kan maken op de grondrechten van gebruikers?
Het Ministerie van Defensie van Litouwen heeft onderzoek gedaan naar telefoons van het merk Xiaomi. Daarbij is ook gekeken naar de functionaliteit die in deze vragen wordt aangeduid als censuursoftware. Uit het onderzoek blijkt dat deze functionaliteit is uitgeschakeld in de Europese Unie. Naar aanleiding van het Litouwse onderzoek heeft ook het Duitse Bundesambt für Sicherheit in der Informationstechnik (BSI) een eigen onderzoek ingesteld. Daarbij zijn geen bijzonderheden aangetroffen.1 In beide onderzoeken is vastgesteld dat de software in de praktijk niet wordt toegepast. Ik hecht eraan dat dit ook in de toekomst niet zal gebeuren.
Gebruikers van telefoons moeten immers met elkaar kunnen communiceren zonder dat er, zoals zou gebeuren als de bedoelde functionaliteit wordt geactiveerd, door derden inbreuk wordt gemaakt op de communicatie. Dit zogenoemde communicatiegeheim is onder meer vastgelegd in artikel 5 van richtlijn 2002/58/EG (de e-privacyrichtlijn) en ook in het voorstel voor een Europese e-privacyverordening die in de toekomst de e-privacyrichtlijn zal vervangen.
Zolang de e-privacyverordening nog niet van kracht is, is een complicerende factor dat artikel 11.2a van de Telecommunicatiewet waarin artikel 5 van de e-privacyrichtlijn is omgezet, zich alleen richt tot aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en diensten en dus niet tot derden zoals de leverancier van de telefoon. Omdat de totstandkoming van de e-privacyverordening nog op zich laat wachten, zal ik nader bezien of het doelmatig is om de Telecommunicatiewet op dit punt aan te passen.
Naast de Telecommunicatiewet wordt het communicatiegeheim ook beschermd in het Wetboek van Strafrecht. Zo stelt artikel 139c het met een technisch hulpmiddel aftappen of opnemen van het telecommunicatieverkeer strafbaar. Betoogd zou kunnen worden dat het met software bekijken (aftappen) en vervolgens aanpassen (het er uit filteren van «ongewenste» zoekresultaten) van het telecommunicatieverkeer onder de werking van deze strafbepaling valt (vgl. Hoge Raad, 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1973). In dat geval zou het activeren van dergelijke software ertoe kunnen leiden dat sprake is van een strafbaar feit.
Waar apparaten bijvoorbeeld de zoekresultaten filteren, dan kan dit voorts een inbreuk vormen op de vrijheid van nieuwsgaring. Het is uiteindelijk aan de rechter om in voorkomende gevallen een uitspraak te doen over de rechtmatigheid van zo’n filter.
In hoeverre worden er, in het kader van «Bring-Your-Own-Device», privé Xiaomi-telefoons gebruikt, waarvan in de beantwoording is aangegeven dat er sinds 2018 60 van zijn aangeschaft, en is dit wenselijk?
Voor «Bring-Your-Own-Device» binnen de rijksoverheid geldt als uitgangspunt dat ieder rijksonderdeel moet aangeven of en in welke gevallen het gebruik van eigen apparatuur is toegestaan op basis van een eigen risicoafweging.
De (on)wenselijkheid hiervan verschilt dus per rijksonderdeel. Mocht het gebruik van eigen toestellen toegestaan zijn dan geldt, net zoals voor overheidstoestellen, dat op basis van de risicoafweging de juiste maatregelen worden getroffen om de overheidsinformatie voldoende te beschermen, bijvoorbeeld door toepassing van cryptografische oplossingen die op het eigen apparaat gebruikt kunnen worden.
In antwoord op eerdere vragen is aangegeven dat er zover bekend bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken sinds 2018 60 Xiaomi telefoons zijn aangeschaft binnen de rijksoverheid. Deze zijn aangeschaft om te worden gebruikt als onderwerp van technisch, forensisch of opsporingsonderzoek. Er is geen relatie tussen deze 60 telefoons en «Bring-Your-Own-Device»-beleid.
In hoeverre biedt de Baseline Informatiebeveiliging Overheid voldoende handvatten om nieuwe informatie en potentiële risico’s zoals censuursoftware zoveel als mogelijk te voorkomen?
De Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) is een informatiebeveiligingskader voor de hele overheid en is gebaseerd op de internationale standaarden ISO27001 en ISO27002. De BIO kent een risicogebaseerde aanpak. Dat betekent dat overheidsorganisaties op basis van risicoafweging (nieuwe) dreigingen onderkennen en daarop passende en proportionele beveiligingsmaatregelen treffen. Zo ook deze casus.
De BIO kent (nog) geen specifieke maatregelen tegen dergelijke software. Dit jaar wordt de BIO geëvalueerd. Onderdeel van die evaluatie is de herijking van de dreigingen die richting geven aan de concrete overheidsmaatregelen in de BIO. Dit vraagstuk zal daarbij worden meegenomen.
In algemene zin geldt dat eind 2018 ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s een verscherpt inkoop- en aanbestedingsbeleid is geïmplementeerd voor de rijksoverheid. Hierin is opgenomen dat bij inkoop en aanbesteding mogelijke risico’s voor de nationale veiligheid per inkoopopdracht worden meegewogen. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur of programmatuur wordt volgens dit beleid rekening gehouden met zowel risico’s in relatie tot een leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld als het gaat om de toegang tot systemen door derden.
Ter ondersteuning van dit beleid is aanvullend instrumentarium ontwikkeld door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die onderdeel zijn van de vitale processen.
In het Commissiedebat Digitale overheid, datagebruik en algoritmen, en digitale identiteit van 22 maart jl. heeft de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering verder toegezegd een onderzoek te gaan doen naar inkoopeisen en -richtlijnen over cyberveiligheid in het overheidsapparaat, dat voornamelijk zal gaan over landen met een offensief cyberprogramma. In het daaropvolgende tweeminutendebat van 29 maart is in aanvulling op de toezegging een motie ingediend door Kamerleden Rajkowski en Van Weerdenburg, om in dit onderzoek ook te kijken naar de vitale sector.2 De motie is op 5 april aangenomen; de Kamer zal over het vervolg geïnformeerd worden.
Wat zou u ervan vinden als Rijksambtenaren Chinese censuursoftware zouden downloaden op hun apparaten?
In algemene zin is het onwenselijk als rijksambtenaren software zouden downloaden op hun werkapparaten als die een conflict zou opleveren met hun werkzaamheden.
Verder wil ik opmerken dat de werkomgeving van rijksambtenaren op mobiele apparaten zich bevindt op een afgeschermd deel dat niet toegankelijk is voor overige geïnstalleerde software.
Onderkent u dat Xiaomi telefoons, in tegenstelling tot wat er in de beantwoording te lezen is, niet alleen via verschillende webwinkels verkocht worden, maar dat er sinds 2020 ook een fysieke «Mi-store» is geopend in Rotterdam, de eerste fysieke Xiaomi winkel in de Benelux?
In de eerdere beantwoording is aangegeven dat Xiaomi-toestellen in Nederland breed verkrijgbaar zijn. Het klopt dat er een fysieke Xiaomi-winkel in Rotterdam is.
Hoe beoordeelt u het feit dat aanbieders van apparaten waar censuursoftware op staat winkels openen in Nederland en hun marktaandeel in Nederland groeiend is?
Het is belangrijk dat producten die hier op de markt worden gebracht voldoen aan de relevante regelgeving. Dat wordt des te belangrijker als het een wijdverspreid product is. Tegelijkertijd is het iedereen die zich aan de relevante Nederlandse en Europese wetgeving houdt toegestaan producten op de Nederlandse en Europese markt te brengen.
Klopt het dat de censuursoftware op afstand kan worden geactiveerd vanuit China, zonder dat gebruikers dit doorhebben? Deelt u de mening dat deze functionaliteit een potentiële bedreiging vormt voor de vrijheid van meningsuiting en de vrije toegang tot informatie van Nederlandse gebruikers van Xiaomi-toestellen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom niet?
Een fabrikant kan op afstand wijzigingen doorvoeren aan producten en diensten door software-updates uit te brengen. Op basis van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet moet de fabrikant daarover de eindgebruiker informeren en bovendien diens toestemming verkrijgen voor de wijziging.
De vrije nieuwsgaring wordt onder meer beschermd door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hiervoor is het van belang dat mensen degelijke toegang hebben tot informatie zonder hierin te worden gehinderd. De gigantische hoeveelheid informatie die in de moderne wereld voorhanden is maakt het echter noodzakelijk dat technische hulpmiddelen zoals zoekmachines deze informatie filteren voordat het aan gebruikers wordt voorgelegd. Voor vrije nieuwsgaring is het van belang dat deze filtering waardenvrij plaatsvindt.
Het is onwenselijk voor gebruikers om heimelijk af te worden gehouden van specifieke onderwerpen. Uit zowel het Litouwse als Duitse onderzoek blijkt echter dat dit in de Europese Unie op Xiaomi telefoons ook niet wordt gedaan. Het is in het algemeen belangrijk dat gebruikers de beperkingen van hun apparatuur kennen en begrijpen en indien zij dat wensen kunnen kiezen uit alternatieve browsers en zoekmachines om te voorzien in hun informatiebehoefte.
Hoe beoordeelt u het feit dat ook de data van Nederlandse gebruikers die Xiaomi-toestellen gebruiken wordt doorgestuurd naar Xiaomi-servers in China, waar conform de geldende Chinese cyberveiligheidswet, ook de Chinese overheid toegang heeft tot de data van Nederlandse gebruikers?
Nederland en de EU spreken in verschillende verbanden, waaronder binnen de VN, met China over dataveiligheid. Centraal hierbij staat de bescherming van privacy, zoals de naleving van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), bescherming van mensenrechten en het tegengaan van ongepaste toegang van overheden tot datagegevens. Zoals aangegeven in de Notitie «Nederland-China: Een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1) staat het kabinet achter striktere handhaving en sterker uitdragen van bestaande standaarden en normen, zoals de Europese regelgeving op het gebied van data, bescherming van persoonsgegevens en privacy en productveiligheid.
Partijen moeten, wanneer zij in de EU producten of diensten aanbieden, voldoen aan de vereisten die conform het gegevensbeschermingsrecht op hen rusten. In dit geval zijn deze vereisten primair neergelegd in het algemene kader dat de AVG biedt voor de verwerking van persoonsgegevens en de speciale regels uit de Telecommunicatiewet. De AVG kent een ruim toepassingsbereik. Artikel 3, tweede lid, onder a AVG bepaalt dat verwerkingsverantwoordelijken die goederen of diensten aanbieden aan betrokkenen in de EU binnen het toepassingsbereik vallen. De AVG bepaalt onder meer dat er een «rechtsgrondslag» moet zijn om persoonsgegevens te verwerken (bijvoorbeeld toestemming), dat betrokkenen geïnformeerd moeten worden over de verwerking van hun gegevens en dat zij in staat worden gesteld om de rechten uit te oefenen die zij over hun gegevens hebben.
Voor zover het gaat om gegevens die worden afgelezen van het randapparaat van de eindgebruiker (ook als dit geen persoonsgegevens zijn) is artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet van toepassing. Dit ook bij vraag 7 genoemde artikel bepaalt dat voor het plaatsen en aflezen van informatie op een randapparaat de toestemming van de eindgebruiker noodzakelijk is. Voor een rechtsgeldige toestemming is van belang dat de eindgebruiker adequaat is geïnformeerd over de doeleinden van de gegevensverzameling en verwerking. Op deze bepaling wordt toezicht gehouden door Autoriteit Consument en Markt (ACM).
In algemene zin geldt dat, wanneer persoonsgegevens naar een land buiten de Europese Unie worden doorgegeven, er additionele voorwaarden gelden. Doorgifte is namelijk slechts toegestaan op grond van een van de wettelijke bepalingen uit hoofdstuk V van de AVG. Aangezien voor China geen door de Europese Commissie genomen adequaatheidsbesluit bestaat, waarin wordt besloten dat dit land een passend beschermingsniveau waarborgt, kan structurele doorgifte van persoonsgegevens alleen plaatsvinden voor zover er door de verwerkingsverantwoordelijke «passende waarborgen» worden geboden.
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), de toezichthouder op de AVG, om erop toe te zien dat er passende waarborgen zijn getroffen. Als dit niet het geval is heeft de AP onder meer de bevoegdheid om boetes op te leggen, maar ook om de verwerking te verbieden.
Klopt het dat de Belgische Staatsveiligheidsdienst al eerder publiekelijk heeft gewaarschuwd voor spionage via Chinese spionage, waaronder die van Xiaomi? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en deelt u de mening dat deze waarschuwing zeer zorgelijk is?
Het klopt dat de Belgische Staatsveiligheid heeft gewaarschuwd voor potentiële Chinese spionagedreiging. Zoals ook staat beschreven in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA)3 en de jaarverslagen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is toenemende afhankelijkheid van buitenlandse technologie een gegeven. Hierdoor bestaat het risico dat met technologische toeleveringen de digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen. Waar dit de nationale veiligheid raakt, wordt per geval afgewogen welke maatregelen proportioneel zijn om dit risico te beheersen. Risico’s voor de nationale veiligheid kunnen met name ontstaan wanneer technologie de Nederlandse vitale infrastructuur of gevoelige kennis en informatie raakt.
In hoeverre is de huidige aangewezen toezichthouder in staat om te controleren of er censuursoftware op mobiele telefoons aanwezig is en of deze software daadwerkelijk actief is?
De toekomstige e-privacy verordening bevat regels over (de verwerking van persoonsgegevens bij) elektronische communicatie om te zorgen dat de persoonlijke levenssfeer wordt beschermd. Daarin wordt het controleren van de communicatie, ook door leveranciers van telefoons, verboden. Als de verordening van kracht wordt of voorafgaand daaraan de Telecommunicatiewet wordt aangepast conform het gestelde onder vraag 1, is er pas een aangewezen toezichthouder op dit punt.
Voor zover de vraag gaat over het in staat zijn om te controleren of er een betreffende functionaliteit op mobiele telefoons aanwezig is en of deze actief is, komt uit de genoemde onderzoeken bij vraag 1 naar voren dat dit het geval is. Uit die onderzoeken bleek dat de functionaliteit in de praktijk niet wordt toegepast.
Hoe beoordeelt u de aanwezigheid van censuursoftware op Xiaomi-toestellen in het kader van een eerdere uitspraak, gedaan door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, dat er sprake is van een «wereldwijde grootschalige vergaring van persoonsgegevens door Chinese actoren om profielen te maken van medewerkers van bedrijven en instellingen waar het land digitaal wil inbreken»?
De betreffende functionaliteit ziet op het detecteren en blokkeren van bepaalde termen. Deze functionaliteit heeft geen verband met grootschalige vergaring van persoonsgegevens. Zie het antwoord op vraag 1 ten aanzien van deze functionaliteit en het antwoord op vraag 8 ten aanzien van dataveiligheid.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat ook de telefoons van Nederlandse gebruikers deze software kunnen bevatten en dat er een mogelijkheid is dat de censuursoftware wordt geactiveerd? Zo ja, bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren door bijvoorbeeld het Agentschap Telecom en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid naar de mogelijke aanwezigheid van deze censuursoftware op Xiaomi-toestellen die in Nederland worden verkocht? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen noodzaak tot het doen van een aanvullend onderzoek naar de in het artikel genoemde software op Xiaomi-toestellen. Wel zal ik nader bezien of het doelmatig is om de Telecommunicatiewet op dit punt aan te passen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Daarnaast is, zoals ook in de hoofdlijnenbrief digitalisering van 8 maart jl. aangegeven, digitaal bewustzijn noodzakelijk. We investeren samen met de ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het vergroten van kennis onder burgers over digitale veiligheid en over technologische ontwikkelingen, zodat zij zich bewust zijn van de mogelijkheden, beperkingen, kansen en risico’s van technologie. Op de website veiliginternetten.nl wordt voorlichting en handelingsperspectief gegeven over het veilig gebruik van een apparaat.
De bedreigingen aan het Joods restaurant Hacarmel. |
|
Ulysse Ellian (VVD), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Joods restaurant Hacarmel in Amsterdam opnieuw mikpunt van bedreigingen»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere antwoorden op Kamervragen over het bericht «Restaurant Hacarmel vernield door zelfde verdachte als in 2017»?2
Ja.
Deelt u de mening dat hier duidelijk sprake is van bedreiging met een antisemitisch motief? Zo ja/nee, waarom?
Omdat het strafrechtelijk onderzoek in deze zaak nog loopt, onthoud ik mij van een inhoudelijk oordeel over deze zaak.
Wat is uw oordeel over het feit dat deze zoveelste bedreiging van restaurant Hacarmel in eerste instantie alleen als klacht van belediging is geregistreerd?
De politie heeft aangifte van bedreiging en belediging opgenomen. In de media werd in eerste instantie alleen bericht over de aangifte van belediging, waaruit het beeld is ontstaan dat er geen aangifte is opgenomen van bedreiging. Dit is onjuist. Die zaterdag heeft de politie direct een persbericht verstuurd naar aanleiding van de onjuiste informatie. In de media is dit misverstand toen ook rechtgezet en er zijn nieuwe artikelen geplaatst.3
Hoe beoordeelt de huidige afhandeling van antisemitische incidenten en/of strafbare feiten?
Het is belangrijk om antisemitische incidenten te herkennen en op een juiste manier op te volgen. In de afhandeling van strafbare feiten, nemen de politie en het OM maatregelen om te waarborgen dat bij de opsporing en vervolging niet alleen oog is voor het commune delict, maar juist ook voor een eventueel discriminatoir aspect. De politie zet bijvoorbeeld in op het betrekken van het «Netwerk Divers Vakmanschap», speciaal hiervoor ingericht, zodat de nodige specialistische kennis beschikbaar wordt voor de eenheden. De informele medewerkersnetwerken, zoals het Joods Politie Netwerk, zijn aangesloten op het Netwerk Divers Vakmanschap. Ook is in 2020 aan het Joods Politie Netwerk, in het kader van de aanpak van antisemitisme, een bedrag van 50.000 euro beschikbaar gesteld. Met de inzet van deze middelen wordt het Joods Politie Netwerk in staat gesteld om voorlichting in alle politie-eenheden te realiseren, zoals met de ontwikkeling van videoboodschappen die bewustwording van het onderwerp ondersteunen en helpen om antisemitisme te herkennen. Zowel in ruime zin als maatschappelijk fenomeen, als in enge zin als concreet strafbaar discriminatiefeit. Hierbij wordt een link gelegd met Joodse tradities omdat daar een onbekendheid zit bij politiemedewerkers. In dezelfde denklijn wordt ook informatiemateriaal voor alle eenheden ontwikkeld en worden voorlichtingsbijeenkomsten gehouden.
Vermeldenswaardig is ook de pilot met gespecialiseerde rechercheurs voor de aanpak van discriminatie en antisemitisme. Deze pilot is dit jaar gestart ter uitvoering van de motie-Paternotte/Bisschop.4 Voor deze pilot is meerjarig incidenteel 7 miljoen euro toegekend. In deze pilot maken gespecialiseerde rechercheurs onderdeel uit van het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie – Politie (ECAD-P) dat politie-breed opereert. Het expertisecentrum zal politiemensen beter in staat stellen om discriminatievraagstukken te herkennen, op te pakken en af te handelen. Het expertisecentrum heeft ook een landelijke informatie- en kennisfunctie die ontwikkelingen in de buitenwereld monitort en expertise op het thema discriminatie ontwikkelt, toepast en onderhoudt. Daar is bijvoorbeeld ook de taak belegd om jaarlijks de rapportage over discriminatiecijfers samen te stellen die aan uw Kamer wordt toegestuurd. Het expertisecentrum zorgt er ook voor dat kennis over de aanpak van discriminatie wordt geïntegreerd in het politieonderwijs.
Ook het Openbaar Ministerie heeft een Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD). Het LECD zorgt onder meer voor een zo goed mogelijke behandeling van discriminatiezaken door het OM, vanaf het moment van opsporing en onderzoek tot een uitspraak van de hoogste rechter. Daarbij worden officieren en andere medewerkers binnen het OM op het gebied van de aanpak van discriminatiezaken geadviseerd en geïnformeerd.
In de beantwoording van de eerdere schriftelijke vragen schreef u onder andere dat het van het grootste belang is dat burgers zich veilig voelen, dat adequaat optreden van politie en Openbaar Ministerie daar dienstig aan is en dat u geen aanleiding had om te veronderstellen dat dit op dit moment onvoldoende of niet naar behoren zou gebeuren bij incidenten met een antisemitisch karakter, geeft dit incident hier wel aanleiding voor? Zo nee, hoeveel incidenten moeten er nog plaatsvinden voordat u kan concluderen dat er niet op de juiste manier opvolging wordt gegeven aan aanwijzingen, meldingen en aangiftes met een antisemitisch karakter?
Ik onderschrijf het eerder ingenomen standpunt en het genoemde belang dat burgers zich veilig voelen nog steeds. Evenals het belang daarbij van adequaat optreden door politie en OM en dat dit naar mijn oordeel ook daadwerkelijk en in voldoende mate geschiedt.
Veiligheidsbeleving is slechts ten dele afhankelijk van het optreden van politie en OM. Zeker voor strafrechtelijke vervolging van verdachten geldt, dat zij het sluitstuk vormt van een lang proces waarbij het delict zich al heeft voorgedaan. Dat is vanuit het slachtoffer of – in dit geval – de Joodse gemeenschap bezien, te laat. Daarom investeer ik ook in andere interventies. Veiligheidsbeleving is gediend met een breed scala aan interventies, waaronder de vergroting van de weerbaarheid. In het kader van de besteding van de antisemitismegelden is via projecten en de aanstelling van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding juist hierin geïnvesteerd.
Daarnaast is het van groot belang dat ook bij de politie en het OM veel aandacht is voor het op een correcte wijze aandacht geven van strafbare feiten met een mogelijk discriminatoir aspect. Het uitgangspunt is dat de politie aangiften betreffende discriminatie in beginsel opneemt en in behandeling neemt en dat opsporingsonderzoek wordt verricht. Tevens is het uitgangspunt dat het OM, daar waar door middel van een aangifte om vervolging wordt verzocht, daartoe bij bewijsbare en strafbare discriminatie – een discriminatiefeit of een commuun delict met een discriminatoir aspect – opportuniteit heeft om tot vervolging over te gaan.5
Specifiek met betrekking tot het restaurant HaCarmel geldt dat zowel de gemeente Amsterdam als (lokaal) de politie en het OM uitermate alert zijn op incidenten die zich omtrent dit restaurant voordoen en de opvolging die daaraan gegeven moet worden. Er bestaat hierover nauw overleg lokaal.
Het vervolgen van een verdachte van moord die in India verblijft |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verdachte van Haagse ijskastmoord wordt in India geen strobreed in de weg gelegd' en herinnert u zich de zaak van het naar India ontvoerde meisje Insiya?1
Ja.
Is het u bekend waarom India tot nu toe de uitlevering van de verdachte van de zogenoemde «Haagse ijskastmoord» weigert? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, waarom weet dat niet?
Wat is tot nu toe ondernomen de genoemde verdachte naar Nederland uitgeleverd te krijgen?
Staan de Nederlandse en Indiase justitiële of andere autoriteiten op dit moment nog in contact met elkaar over de uitlevering van de genoemde verdachte? Zo ja, waar bestaan die contacten uit en op welke termijn verwacht u dat duidelijkheid komt over de eventuele uitlevering? Zo nee, waarom zijn er geen contacten meer?
Is het u bekend dat, in het geval India de verdachte niet wil uitleveren, India dan eventueel wel wil meewerken aan de vervolging en berechting van die verdachte in eigen land?
Zijn naast de hierboven genoemde twee gevallen nog mee gevallen bekend waarbij India niet meewerkte aan de uitlevering van een verdachte met de Indiase nationaliteit? Zo ja, wat was de aard en het aantal van die gevallen?
Ik hecht sterk aan het voorkomen van straffeloosheid. Veel landen, waaronder Nederland, leveren onderdanen niet, of slechts onder voorwaarden, uit. Wanneer de nationaliteit van een persoon in de weg staat aan diens uitlevering, ben ik van mening dat tussen de betrokken landen naar andere manieren gezocht moet worden om het recht toch zijn loop te kunnen laten hebben. Ook ik zet mij daartoe in.
Deelt u de mening dat als een land meermalen weigert een landgenoot die verdacht wordt van een ernstig misdrijf uit te leveren en ook niet van zins is de vervolging in eigen land ter hand te nemen, dat dat land daarmee blijk geeft zich weinig aan te trekken van wat een rechtsstaat behoort te doen namelijk het opsporen, vervolgen en berechten van criminelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u dan wel een ander lid van de Nederlandse regering bereid persoonlijk met uw Indiase collega-minister over de verdachte in de Haagse ijskastmoord te spreken? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op de vragen 2 t/m 5.
Het bericht 'Meer incidenten met asielzoekers in trein Emmen-Zwolle, personeel ziek thuis' |
|
Fahid Minhas (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer incidenten met asielzoekers in trein Emmen-Zwolle, personeel ziek thuis»1?
Ja.
Klopt het dat het aantal incidenten op de desbetreffende treinlijn het afgelopen kwartaal met 8% is toegenomen naar 107 incidenten en het aantal A-incidenten zelfs met 62%? Zo ja, bent u het eens dat dit vraagt om extra maatregelen?
Vervoerder Arriva bevestigt de genoemde cijfers. Het aantal incidenten op de Vechtdallijn is in het afgelopen kwartaal inderdaad toegenomen en ik betreur dat zeer. Ov-personeel moet zich veilig voelen op het werk en agressie of geweld tegen ov-personeel is onacceptabel en dient (waar mogelijk strafrechtelijk) te worden aangepakt. In het geval van de Vechtdallijn heeft de vervoerder verschillende maatregelen getroffen om de veiligheid van de reizigers en personeel te waarborgen. Arriva zet toezichthoudende medewerkers in als duo’s en deze medewerkers zijn voorzien van bodycams. Ook is er extra toezichthoudend personeel ingezet voor de toegangscontroles op de perrons in Zwolle en Emmen. Daarnaast zijn er camera’s geplaatst op station Zwolle. Onlangs is aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid toestemming gevraagd om een deel van de toezichthoudende medewerkers beperkte geweldsbevoegdheid te geven. Dit verzoek is inmiddels door het Ministerie van Justitie en Veiligheid toegekend en wordt nu verder uitgewerkt.
Voor de aanpak van de groep overlastgevende en criminele asielzoekers is een specifiek palet aan maatregelen beschikbaar gesteld door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Hierbij valt te denken aan overplaatsing door het COA naar de Handhaving- en Toezichtlocatie (htl), waar een gebiedsbeperking wordt opgelegd. Afhankelijk van de aard en ernst van de overlast kunnen asielzoekers die overlast veroorzaken in het openbaar vervoer met htl-plaatsing te maken krijgen, omdat dit in naar behoren te motiveren gevallen door het COA kan worden meegewogen in het besluit om iemand in de htl te plaatsen. Hierover heb ik uw Kamer bij brief op 8 november 2021 geïnformeerd.2
Middels de landelijke Top-X lijst wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid maandelijks in kaart gebracht wie de meest hardnekkige overlastgevende en criminele asielzoekers zijn. Zij kunnen rekenen op een individuele aanpak en staan onder verscherpt toezicht van betrokken partijen.
De komende tijd wordt met betrokken partijen besproken welke maatregelen er extra nodig zijn om overlast op de Vechtdallijn aan te pakken.
Bent u het ook eens dat daarmee gemiddeld minimaal 1 incident per dag plaatsvindt en dat dat te hoog is?
Zeker. Elk incident is er een teveel en heeft impact op alle betrokkenen en collega’s. De ingezette maatregelen in het ov hebben effect, maar zullen helaas nooit alle incidenten kunnen voorkomen.
Hoeveel incidenten hebben zich daar bovenop voorgedaan op de Q-Buzz lijnen 72 en 73 en de pendeldienst tussen Emmen en Ter Apel?
Qbuzz laat weten dat het gaat om gemiddeld 5 meldingen per week. Dit is gelijk aan het aantal incidenten in de voorgaande maanden. In 2017 en 2018 lag het aantal incidenten per week veel hoger met als dieptepunt eind 2018. Toen vonden er gemiddeld meer dan 50 incidenten per week plaats. Vanaf 2019 is door de vele maatregelen het aantal incidenten op de buslijnen tussen Emmen en Ter Apel fors afgenomen. Deze maatregelen betreffen de continue inzet van de ov-stewards op buslijn 73 en de inzet van een pendelbus.
Kunt u aangeven hoeveel van de incidenten uit vraag 2 en 3 worden veroorzaakt door veiligelanders? Zo nee, wanneer gaat u dit registreren om de aard van de problemen in beeld te krijgen en gericht maatregelen te kunnen nemen?
De politie en vervoerders registreren niet op verblijfsstatus van personen die betrokken zijn bij incidenten. Er valt dan ook niet te zeggen of de personen die betrokken zijn geweest bij de incidenten op de Vechtdallijn asielzoekers uit veilige landen van herkomst zijn.
Hoeveel van deze incidenten leiden uiteindelijk tot aanhoudingen of het opleggen van reisverboden?
Het is aan de vervoerder om te zorgen voor de veiligheid van haar reizigers en personeel. Ze hebben daarvoor verschillende maatregelen tot hun beschikking, waaronder het reisverbod. Op de Vechtdallijn heeft vervoerder Arriva ervoor gekozen om het reisverbod niet in te zetten. De reden hiervoor is dat op de trein met één steward wordt gewerkt. Deze steward zou de overtreder van een reisverbod bij het aantreffen de trein moeten uitzetten en samen wachten op de politie. Dit wordt door Arriva als onwenselijk beschouwd vanuit het oogpunt van de veiligheid van de steward. Bij het zwartrijden wordt door Arriva een uitstel van betaling (boete) uitgeschreven. In het geval de boete niet wordt betaald, wordt aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. Bij ongeregeldheden in de trein kan de steward een melding doen bij de verkeersleiding, zodat de politie bij de volgende stop ter plaatse kan komen. Om de veiligheid van haar reizigers en personeel te borgen zet Arriva ook extra maatregelen in, zoals toezichthoudend personeel op de stations die zijn voorzien van bodycams, extra toegangscontroles op de perrons Zwolle en Emmen en de inzet van camera’s.
Welk effect heeft de overlast door asielzoekers in het openbaar vervoer (OV) rondom Ter Apel op andere reizigers? Ziet u een afname in gebruik door andere reizigers sinds de overlast is toegenomen?
Het aantal reizigers is in lijn met de landelijke trend en is na de zomer verder toegenomen. De impact van het coronavirus en de diverse maatregelen die zijn genomen als gevolg daarvan maken dat er geen consistent beeld is met betrekking tot de reizigersaantallen op de verschillende lijnen. Vervoerders geven aan dat het daarom niet mogelijk is om onderbouwde analyses te maken waarbij er een relatie wordt gelegd tussen genoemde incidenten en de reizigersaantallen.
Klopt het dat een machinist tegen zijn hoofd is geschopt en dat twee personeelsleden ziek thuis zitten omdat zij zich niet veilig genoeg meer voelen om naar werk te gaan? Wat vindt u ervan dat machinisten, buschauffeurs en stewards zich niet veilig voelen bij het uitoefenen van hun werk?
OV-personeel moet zich veilig voelen op het werk. Agressie of geweld, door wie dan ook, tegen ov-personeel is dan ook volstrekt onacceptabel. Het is triest om te horen dat medewerkers zich niet veilig voelen om hun werk uit te oefenen. Arriva geeft aan dat bij (gewelds)incidenten altijd aangifte wordt gedaan, mits de medewerker dat zelf ook wil. In het geval van de machinist is dan ook aangifte gedaan.
Heeft u de dader(s) van dit geweld in beeld en gaat het hier om veiligelanders? Zo ja, is het openbaar ministerie (OM) vervolging gestart en zijn deze veiligelanders inmiddels in de Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) geplaatst?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 5 is op basis van incidentregistraties niet te achterhalen of de daders van het geweld asielzoekers uit veilige landen van herkomst zijn. Zoals u bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken.
Zoals aangehaald in de beantwoording van vraag 2 kunnen overlastgevers in het openbaar vervoer wanneer zij asielzoeker zijn in het algemeen – afhankelijk van de aard en ernst van de overlast – met htl-plaatsing te maken krijgen.
Wat doet u momenteel om geweld in het openbaar vervoer in deze specifieke regio tegen te gaan en ervoor te zorgen dat het personeel en reizigers zich weer veilig voelen? Welke maatregelen uit de toolbox zijn hiervoor ingezet en hoe vaak, wie draagt hiervan de financiële lasten?
Vervoerders zetten verschillende maatregelen in uit de Toolbox, zoals extra inzet van toezichthoudend personeel voorzien van bodycams, extra toegangscontrole op perrons en cameratoezicht op stations en in de voertuigen. Het is aan de vervoerders om een eigen afweging te maken omtrent de inzet van maatregelen. De gelden ten aanzien van sociale veiligheid in het openbaar vervoer zijn onderdeel van de verleende concessies. Voor het streekvervoer geldt dat de provincie de concessieverlener is die middelen ter beschikking stelt voor onder andere sociale veiligheid.
Voor de aanpak van overlastgevende asielzoekers is vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid in 2021 in de vorm van een specifieke uitkering (SPUK) een budget van 1 miljoen euro beschikbaar gesteld waarmee gemeenten lokaal maatregelen kunnen inzetten tegen overlastgevende asielzoekers. Gemeenten konden tot 1 oktober een aanvraag indienen om onder meer maatregelen te treffen tegen overlast veroorzaakt door asielzoekers in het openbaar vervoer. Gemeenten gebruiken de regeling onder meer voor (gedeeltelijke) financiering van de pendelbus tussen station Emmen en azc Ter Apel en de inzet van BOA’s op stations.
In Ter Apel is het Ministerie van Justitie en Veiligheid in 2019 gestart met de financiering van de pendelbus ter ontlasting van buslijn 73. In overleg met de betrokken partijen is besloten om de pendelbus ook in 2022 voort te zetten. Hiervoor heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid een bijdrage van € 250.000,– beschikbaar gesteld. Voor de periode van 2021–2022 heeft de gemeente Westerwolde, waar Ter Apel onder valt, een bedrag van 150.000 euro uit de SPUK-regeling ontvangen. Dit moet bijdragen aan financiering van de pendelbus.
Als gevolg van de hoge instroom is een toename aan reizigers ontstaan die via het traject Emmen-Zwolle naar het aanmeldcentrum in Ter Apel reizen. Het Ministerie van JenV heeft bij wijze van ondersteuning eenmalig 50.000 euro beschikbaar gesteld om lokaal maatregelen in te zetten om de veiligheid n.a.v. de toegenomen drukte op dit traject te borgen.
Daarnaast ontvangen alle gemeenten met een AZC een bedrag per aantal COA-bewoners vanuit het zogenaamde faciliteitenbesluit, wat zij ook vrij kunnen inzetten waaronder voor het openbaar vervoer.
Herinnert u zich uw antwoord op vragen van de leden Wiersma en Minhas2, dat na deze zomer gestart wordt met het opleggen van reisverboden?
Ja. De pilot regionaal reisverbod is bedoeld om inzicht te bieden in de juridische en organisatorische mogelijkheden van het opleggen en handhaven van een regionaal reisverbod door meerdere vervoerders bij geweldsmisdrijven. In het geval van de Vechtdallijn is er geen sprake van samenloop en zou de vervoerder er zelf voor kunnen kiezen een reisverbod in te zetten. Arriva heeft hier vooralsnog niet voor gekozen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Hoeveel reisverboden zijn sinds de start met de pilot opgelegd aan asielzoekers omdat zij zich (herhaaldelijk) hebben misdragen in het OV?
Arriva heeft nog geen reisverboden opgelegd. Zie ook de beantwoording van vraag 6 en 11.
Klopt het dat het aantal boa’s en toezichthouders op de Q-Buzz lijnen 72 en 73 is afgeschaald? Zo ja, waarom?
Tot februari 2020 had lijn 73 inderdaad toezichthouders die meereden op de bus. Na diverse overleggen met de verschillende partijen, is besloten om het toezicht te concentreren op het station Emmen, omdat er vooral bij de instap op zowel lijn 73 als op de pendelbus incidenten plaatsvinden. Het betreft bijna altijd incidenten naar aanleiding van betalingsproblemen. In de bussen doen zich geen incidenten voor tijdens de rit zelf. Aan de kant van Ter Apel begeleidt het beveiligingsbedrijf Trigion bij de instap op de pendelbus en de gemeente Westerwolde bemenst de halte van lijn 73 (een km vanaf het AZC) met eigen BOA’s.
Bent u bereid de stewards, machinisten en buschauffeurs, bij wijze van proef, uit te rusten met bodycams? Zo nee, bent u bereid boa’s in te zetten op de trein en perrons tussen Emmen-Zwolle?
Vervoerders hebben verschillende middelen tot hun beschikking om de veiligheid te waarborgen, zoals het inzetten van bodycams of inzetten van extra toezichthoudend personeel. Het is aan de vervoerder om te besluiten welke maatregelen ze hiervoor inzetten. Bij Arriva wordt sinds 2000 met bodycams gewerkt. Ook het toezichthoudend personeel bij Qbuzz is voorzien van bodycams. Op station Emmen en Zwolle is cameratoezicht, elke bus van lijn 72 en 73 is voorzien van camera’s en op dit moment worden ook op de pendelbus camera’s geplaatst.
Op welke wijze worden gemeenten, en met name waar grote opvang- c.q. aanmeldlocatie(s) zijn, gecompenseerd of geholpen met capaciteit voor handhaving? Bent u het eens dat hieraan bijdragen door het Rijk helpt om draagvlak te behouden voor de noodzakelijke asielopvang? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel extra capaciteit is nodig en bent u in staat dit ook te bieden aan gemeenten die te maken hebben met overlast?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 10 ontvangen gemeenten met een AZC een bedrag per aantal COA-bewoners (faciliteitenbesluit). Daarnaast heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid in 2021 een specifieke uitkering (SPUK-regeling) beschikbaar gesteld waarmee gemeenten lokaal en naar eigen inzicht maatregelen kunnen inzetten in de aanpak van overlast. Naast andere voordelen die een AZC met zich meebrengen, zoals werkgelegenheid, maken deze regelingen het voor gemeenten aantrekkelijker om een AZC te openen en het draagvlak te behouden voor het behoud van bestaande AZC’s. Handhaving en toezicht is primair een verantwoordelijkheid van de lokale gezagsdriehoek. Met het faciliteitenbesluit en de SPUK-regeling kunnen gemeenten desgewenst extra handhaving en toezicht inzetten. Op dit moment zie ik geen reden om extra middelen aan te bieden.
Klopt het dat de pendeldienst tussen Emmen en Ter Apel ook in 2022 blijft rijden en dat dit voor rekening komt van het Rijk?
Tijdens overleg tussen J&V, Qbuzz, gemeente Westerwolde en de provincies is de wens uitgesproken dat de pendelbus in 2022 zal blijven rijden. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft toegezegd € 250.000,– hieraan bij te dragen.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling van Justitie & Veiligheid, en één voor één, beantwoorden?
Met het oog op de zorgvuldigheid en de noodzaak tot afstemming met alle betrokken partijen, is het helaas niet gelukt om de vragen voor de begrotingsbehandeling te beantwoorden.
De langdurige digitale storing bij Dienst Justis. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duizenden Nederlanders kunnen geen verklaring omtrent gedrag (VOG) aanvragen door softwarefout overheid»1?
Ja.
Waarom zijn meerdere systemen tegelijk uitgevallen en waarom is de storing tot op heden niet opgelost?
Vanaf vrijdag 15 oktober heeft zich een storing bij het Shared Service Center(SSC)-ICT voorgedaan. De storing trof meerdere systemen rijksbreed, waaronder de applicaties van Justis. Het betreft een technische fout, geen ransomware of hackaanval. Vanaf maandag 1 november is de storing verholpen en zijn de processen stap voor stap weer opgestart.
Welke processen kan de Dienst Justis door de storing niet uitvoeren?
Aanvankelijk kon Justis geen enkele van de processen uitvoeren. Na enkele dagen konden de meeste processen weer worden opgestart. Dit gold echter niet voor de certificering van de buitengewoon opsporinsambtenaren (BOA), het toezicht op rechtspersonen en de VOG/GVA (verklaring omtrent gedrag/gedragsverklaring aanbesteden).
Per 26 oktober is een workaround in gebruik genomen voor het proces continue screenen. Tot en met 1 november kon een VOG of GVA niet worden aangevraagd. Sommige andere producten konden alleen per post worden aangevraagd.
Hoeveel en op welke wijze zijn mensen getroffen door deze storing?
Doorgaans worden ongeveer 5.000 VOG’s per dag worden aangevraagd. Naar schatting konden door de storing ongeveer 70.000 VOG’s in de afgelopen twee weken niet worden aangevraagd. Dat kan gevolgen hebben gehad voor werkgevers en werknemers doordat een werknemer in afwachting van de VOG niet in een nieuwe baan kon starten. Ook andere processen waarvoor een VOG vereist is, zoals emigratie en inschrijving in registers van bepaalde beroepsgroepen, kunnen zijn geraakt. Nu de storing is verholpen werkt Justis met man en macht aan het verwerken van de (extra) aanvragen die nu alsnog worden ingediend. Ik heb u in de brief van 3 november reeds geïnformeerd over de maatregelen die Justis heeft getroffen om dit te realiseren.2
Waarom is niet eerder gecommuniceerd over het feit dat er een grote storing bij de Dienst Justis is?
In eerste instantie was er ook een storing in de systemen die het plaatsen van informatie op de website, het digitaal aanvraag-kanaal en het Klantcontactcentrum onmogelijk maakte. Het Twitterkanaal van Justis is daarom vanaf vrijdag 15 oktober gebruikt om mensen te informeren. Zodra de website www.justis.nl op dinsdag 19 oktober weer toegankelijk was, zijn er nieuwsberichten op de homepage geplaatst over de storing, evenals op het kanaal digitaal aanvragen (MijnJustis). Daarnaast heb ik u op 29 oktober3 en op 3 november4 per brief geïnformeerd over de voortgang omtrent het oplossen van de storing.
Waar kunnen mensen terecht die in de problemen komen door de storing?
In beginsel kunnen mensen zich het best wenden tot degene die de VOG verlangt, bijvoorbeeld een werkgever. Justis probeert uitloop van beoordeling zoveel mogelijk te voorkomen. Met de extra inzet die Justis, nu de storing achter de rug is, pleegt houdt Justis de termijn waarop een VOG wordt behandeld zo kort mogelijk. De wettelijke termijn voor het afgeven van een VOG is in de meeste gevallen vier weken vanaf het moment van indienen van de aanvraag. Justis verwacht dat het overgrote deel van de aanvragers alsnog een VOG ontvangt binnen vier weken nadat ze de aanvraag hadden willen, maar niet konden indienen.
Welke gevolgen heeft de storing voor de werkvoorraad van de Dienst Justis? Leidt de storing tot achterstanden en zo ja, hoe worden deze weggewerkt?
Nu het systeem weer werkt, is het aantal aanvragen dat momenteel binnenkomt bovengemiddeld hoog. Hiertoe is de capaciteit van de systemen opgeschroefd, rekening houdend met het belang om de stabiliteit van de systemen niet in gevaar te brengen. Medewerkers werken over. Een groot deel van de aanvragen die nu binnen komen, worden daardoor erg snel verwerkt. Voor het deel dat handmatig moet worden beoordeeld, wordt voorrang gegeven aan de VOG’s die wettelijk verplicht zijn.
Klopt het dat in 2017 voor het laatst een jaarverslag van de Dienst Justis naar de Kamer is gestuurd?2 Zo ja, wat is hiervoor de reden?
Dat klopt. Sinds 2017 worden de cijfers op www.justis.nl gepubliceerd.
Welke maatregelen zijn reeds getroffen en welke maatregelen worden op de korte termijn uitgewerkt om nieuwe storingen bij de Dienst Justis te voorkomen?
De afgelopen weken lag de focus op het oplossen van de huidige storing. Na evaluatie van de storing door SSC-ICT en door JenV zal bezien worden welke maatregelen worden getroffen
Het artikel 'Hoe een verkrachter opnieuw kon toeslaan alle alarmsignalen ten spijt' |
|
Michiel van Nispen , Ulysse Ellian (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over een zaak waarbij een verkrachter opnieuw kon toeslaan terwijl er allerlei alarmsignalen waren dat het weer fout zou gaan met deze man?1
Ja.
Klopt het dat de Inspectie Justitie en Veiligheid geen nader onderzoek gaat doen naar een Bredase verkrachter die toesloeg terwijl hij onder verscherpt toezicht stond? Zo ja, waarom gaat de Inspectie hiernaar geen nader onderzoek doen?2
De Inspectie Justitie en Veiligheid geeft desgevraagd aan dat zij naar aanleiding van voor haar nieuwe informatie uit de krant (over het verkrachten van de vrouw in het park), vragen heeft gesteld aan de politie en de reclassering. Op basis van de antwoorden ziet de Inspectie Justitie en Veiligheid geen aanleiding om deze casus nog nader te onderzoeken.
Bent u bereid te delen welke nieuwe informatie de Inspectie heeft opgehaald, waarop zij haar besluit heeft gebaseerd om geen nader onderzoek te doen? Zo nee, waarom niet?
Die informatie kan niet worden gedeeld. Deze informatie heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid van de politie en de reclassering gekregen in het kader van haar taakuitoefening als toezichthouder. Die informatie is toezichtvertrouwelijk en kan zodoende niet gedeeld worden.
Waarom acht u een onderzoek, om te leren en te voorkomen dat zoiets weer gebeurt, niet nodig?
Bij eerdere vragen over deze zeer ernstige delicten heb ik aangegeven dat er voorafgaand aan de verkrachting op 7 september 2017 geen sprake was van het schenden van reclasseringsvoorwaarden en betrokkene zich coöperatief toonde. Er was op dat moment geen aanleiding om (alsnog) tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de in 2012 opgelegde jeugddetentie te vorderen. Er kwam na de verkrachting informatie uit de politie databank ViCLAS beschikbaar, maar dit beoogt richting te geven aan opsporingsonderzoeken en geldt niet zelfstandig als bewijs. In de periode tot het geweldsdelict en aanhouding op 13 september 2017 was er onvoldoende verdenking jegens betrokkene om de Reclassering hiervan in kennis te stellen. Ik zag op basis van de mij bekende informatie over het handelen van de reclassering en de andere betrokken instanties eerder geen aanleiding om dit als onzorgvuldig te bestempelen en de zaak nader te (laten) onderzoeken. Er is mij sindsdien geen nieuwe informatie bekend geworden die alsnog aanleiding geeft om onderzoek te starten.
Het bericht dat door de huidige vorm van geboorteaangifte bij de burgerlijke stand de risico’s op fraude of illegale adoptie groot zijn. |
|
Michiel van Nispen |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het nieuws dat verschillende instanties bezorgd zijn over de mogelijkheden om te frauderen bij de geboorteaangifte, wat kan resulteren in illegale adopties?1
Ja.
Herkent u het risico, zoals door FIOM, Defence for Childrenen en de voormalig speciale VN-rapporteur kinderhandel gesignaleerd, op illegale adopties of in ieder geval valse geboorteaangiftes dat bestaat bij de huidige manier van het doen van geboorteaangifte? Zo nee, waarom niet?
In de betreffende berichtgeving worden twee verschillende situaties belicht: de (frauduleuze) aangifte van de geboorte van een kind in Nederland en de inschrijving van een in het buitenland valselijk opgemaakte geboorteakte.
Door de waarborgen waarmee de procedure voor geboorteaangifte in Nederland thans is omgeven en de ruime mogelijkheden voor de ambtenaar van de burgerlijke stand om nadere informatie te vragen, meen ik dat het risico op mogelijke fraude bij geboorteaangifte in Nederland afdoende is ondervangen. Ik licht die procedure hier nader toe.
De aangifte kan in persoon worden gedaan en sinds 1 januari 2020 ook digitaal. Bij de aangifte in persoon dient een aantal gegevens te worden verstrekt over het kind, de moeder en andere ouder. Ook controleert de ambtenaar van de burgerlijke stand de identiteit van de aangever. Het is gebruikelijk dat het ziekenhuis of -bij een thuisbevalling- de verloskundige een korte verklaring meegeeft waarop de gegevens omtrent de geboorte staan vermeld, waaronder het tijdstip van geboorte. Bestaat er bij de ambtenaar van de burgerlijke stand twijfel over de aangifte dan kan deze vragen om een door de arts of de verloskundige die bij het ter wereld komen van het kind tegenwoordig was, opgemaakte verklaring dat het kind uit de als moeder opgegeven persoon is geboren. Is het kind buiten de tegenwoordigheid van een arts of verloskundige ter wereld gekomen, dan kan de ambtenaar vragen om een door een zodanige hulpverlener nadien opgemaakte verklaring (artikel 1:19e, lid 11, BW).
Deze verklaring wordt door de arts/verloskundige in een gesloten envelop meegegeven aan de betrokkene om te overleggen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. Naar aanleiding daarvan kan de ambtenaar van de burgerlijke stand nog contact opnemen met de arts/verloskundige in kwestie. Naast deze verklaring kan hij ook om andere stukken vragen als hij dat nodig vindt. Hij kan de verstrekte gegevens ook checken met de gegevens die in de Basisregistratie Personen (BRP) zijn opgenomen (artikel 1:18, leden 2 en 3, BW). Ontbreekt de verklaring, dan doet de ambtenaar van de burgerlijke stand hiervan mededeling aan het Openbaar Ministerie (artikel 1:19e, lid 12, BW).
Voor digitale geboorteaangifte gelden ter voorkoming van fraude aanvullende voorwaarden, omdat de aangifte «op afstand» gebeurt en er geen direct contact is met de ambtenaar van de burgerlijke stand. De aangifte kan alleen door de moeder of de vader van het kind worden gedaan met gebruik van DigiD. Daarbij moet ook het eigen BSN worden verstrekt. Als de vader aangifte doet, moet hij ook het BSN van de moeder verstrekken. Als extra waarborg is de verklaring van een arts/verloskundige in deze gevallen verplicht gesteld. De openstelling van de mogelijkheid tot digitale geboorteaangifte is voorafgegaan door een uitgebreide test in pilotvorm en de digitale geboorteaangifte zal worden geëvalueerd uiterlijk 3 jaar na inwerkingtreding (1 januari 2023).
Voor wat betreft de inschrijving van een in het buitenland opgemaakte geboorteakte geldt dat deze kan worden ingeschreven in het geboorteregister van Den Haag, mits de akte overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt. Ook kan een dergelijke akte worden gebruikt voor de registratie van het kind in de BRP. De invloed van de Nederlandse overheid reikt niet zo ver dat het risico op fraude in het buitenland kan worden uitgesloten. Ambtenaren van de burgerlijke stand en burgerzaken kunnen bij twijfel wel nadere informatie dan wel bewijsstukken verlangen. Als er sprake is van fraude kan inschrijving van de geboorteakte c.q. registratie worden geweigerd. Ik meen dat de risico’s op fraude op deze wijze, ook in geval van een in het buitenland opgemaakte geboorteakte, voldoende kunnen worden ondervangen.
Heeft u zicht op hoe groot het probleem van mogelijk frauduleuze geboorteaangiftes en daaraan gekoppelde illegale adopties is in Nederland? Zo ja, wat is de omvang van dit probleem? Zo nee, bent u bereid onderzoek te laten doen naar de aard en omvang van dit probleem?
Bij frauduleuze geboorteaangiften kunnen twee situaties worden onderscheiden. Enerzijds gevallen waarin (frauduleuze) aangifte van de geboorte van een kind in Nederland wordt gedaan. Anderzijds de inschrijving van in het buitenland valselijk opgemaakte geboorteakten. De berichtgeving over frauduleuze geboorteaangiften in Nederland die leiden tot illegale opneming van een kind in een gezin betreft een zeer beperkt aantal gevallen in het verleden. Ik heb geen indicaties dat dergelijke situaties zich nu voordoen of onlangs nog hebben voorgedaan in Nederland. De aangehaalde berichtgeving noch navraag bij de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken bieden hiervoor concrete aanknopingspunten.
Voor zover het valse geboorteaangiften in het buitenland betreft, heeft zoals u bekend de Commissie Joustra onderzoek gedaan naar interlandelijke adoptie in het verleden. Zij heeft in haar rapport gevallen beschreven waarbij sprake was van ernstige misstanden bij interlandelijke adoptie, zoals in het buitenland valselijk opgemaakte geboorteakten om de interlandelijke adoptieprocedure te omzeilen. De betrokkenen werden in die gevallen als ouders in de buitenlandse geboorteakte van het kind opgenomen in plaats van de biologische ouders c.q. moeder. Op basis van de buitenlandse geboorteakte vond daarna in Nederland inschrijving van het kind plaats in het bevolkingsregister, thans BRP, van de woongemeente van de adoptiefouders.
Bent u bereid in gesprek te gaan met bijvoorbeeld FIOM, Defence for Children en de Nederlandse vereniging voor Burgerzaken, om te bespreken wat er, wellicht al op korte termijn, gedaan kan worden om de risico’s op frauduleuze geboorteaangiftes en illegale adopties te verminderen?
De in de recente berichtgeving genoemde gevallen, betreffen gevallen die zich in het verleden hebben voorgedaan. Ik heb geen indicaties dat dergelijke situaties zich nu voordoen. Zie ook het antwoord op vraag 3. Dat neemt niet weg dat de overheid mogelijke signalen over illegale opneming van kinderen in gezinnen in Nederland scherp in de gaten houdt. Over mogelijke signalen van recente gevallen van illegale opneming ga ik graag in overleg met de betrokken organisaties.
De toename van incidenten met asielzoekers in de Nederlandse treinen. |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Treinpersoneel schrijft brandbrief na toename incidenten met asielzoekers: «Er wordt naar ze gespuugd»»?1
Ja.
Wat gaat u doen om het treinpersoneel, nu en in de toekomst, te beschermen tegen criminele asielzoekers?
De veiligheid van reizigers en personeel moet te allen tijde geborgd worden. Overlastgevend of gewelddadig gedrag, door wie dan ook, is dan ook volstrekt onacceptabel. In alle gevallen van overlast kan aangifte worden gedaan die kan leiden tot strafrechtelijke maatregelen, ongeacht of de overlastgever een Nederlander of asielzoeker is, ofwel op andere titel in Nederland verblijft. Vervoerders geven aan dat in principe altijd aangifte wordt gedaan, maar de werknemer moet het wel zelf willen. In het specifieke geval van de Vechtdallijn zijn door de vervoerder extra maatregelen genomen voor de veiligheid van de reizigers en personeel. Arriva zet extra toezichthoudende medewerkers in als duo’s. Deze medewerkers zijn voorzien van bodycams. Ook is er toezichthoudend personeel ingezet voor de toegangscontroles op de perrons in Zwolle en Emmen en zijn er camera’s geplaatst op station Zwolle. Onlangs is door Arriva bij het ministerie Justitie en Veiligheid toestemming aangevraagd om een deel van de toezichthoudende medewerkers beperkte geweldsbevoegdheid te geven. Dit verzoek is inmiddels door Justitie en Veiligheid toegekend en wordt nu verder uitgewerkt. Het is aan de vervoerder om ervoor te kiezen de maatregelen voor veiligheid van reizigers en personeel verder uit te breiden, bijvoorbeeld door veiligheidsteams en/of boa’s mee te laten reizen op de treinen.
Wanneer gaat u de treinen bemannen met bijvoorbeeld veiligheidsteams, boa’s en/of politie om de veiligheid van het treinpersoneel maar ook de reiziger te kunnen garanderen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u inmiddels met de vervoerder in gesprek om de situatie veiliger te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, met alle betrokken partijen wordt gesproken over welke maatregelen nog extra ingezet kunnen worden. Al zullen nooit alle incidenten kunnen worden voorkomen.
Bent u bereid om dit asieltuig linea recta naar het land van herkomst te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer, biedt het veroorzaken van overlast in het openbaar vervoer wettelijk gezien onvoldoende grond om over te gaan tot afwijzing van een asielaanvraag en tot directe uitzetting. Deze wettelijke regels en de daarin opgenomen normen vloeien voort uit Europese richtlijnen. Indien sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf en een strafrechtelijke veroordeling daarvoor, dan wordt dit wel meegenomen in de beoordeling van de asielaanvraag.2
Wanneer gaat u de Nederlandse inwoner beschermen en de grenzen sluiten voor asielzoekers?
Zoals eerder aangegeven is het kabinet van mening dat het sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk.3 Dat laat onverlet dat elke vorm van overlast en criminaliteit volstrekt onacceptabel is. Samen met onder meer het COA, de DT&V, de IND, de politie, het Openbaar Ministerie en gemeenten zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid in op een harde aanpak. Zie hiervoor ook de toolbox met maatregelen die op 10 november 2020 met uw Kamer is gedeeld.4 In het kader van de aanpak van overlastgevende asielzoekers zijn vier ketenmariniers aangesteld. Zij hebben de taak aan te sturen op een gezamenlijkezero-toleranceaanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers en een goede samenwerking tussen alle betrokken partijen. Dit geldt ook voor de aanpak van overlast in het ov.
De berichten ‘Dwangsom asfaltfabriek Eindhoven als te hoge uitstoot kankerverwekkende stof benzeen niet stopt’ en ‘Half miljard naar milieucontrole bedrijven, maar wat gebeurt er met dat geld?’ en ‘Structureel kankerverwekkend gas geloosd in meren Flevoland' |
|
Joost Sneller (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de asfaltfabriek van wegenbouwer KWS meer benzeen uitstoot dan de norm? Zo ja, hoe beïnvloedt dit de gezondheid van omwonenden en het milieu?1, 2, 3
Benzeen is een Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS) en is schadelijk voor de gezondheid. De gemeten overschrijdingen betreffen overschrijdingen van de emissiegrenswaarde, ofwel de waarde aan de schoorsteen. Alle bedrijven dienen zich te houden aan de geldende regelgeving. Van belang is dat de uitstoot van schadelijke stoffen voldoet aan de emissiegrenswaarden en zoveel mogelijk geminimaliseerd worden om mens en milieu te beschermen. De omgevingsdienst Zuidoost Brabant heeft mij geïnformeerd dat de asfaltcentrale in Eindhoven niet voldoet aan de emissiegrenswaarde voor benzeen. De gemeente Eindhoven is voornemens hiervoor een last onder dwangsom op te leggen. Te allen tijde moet worden voldaan aan de immissiegrenswaarde op leefniveau, er zijn geen overschrijdingen van deze immissiegrenswaarde geconstateerd. Uit de notitie van de GGD4 blijkt dat ook de gezondheidskundige advieswaarde voor langdurige blootstelling niet wordt overschreden.
Klopt het dat uit het onderzoek naar de 29 asfaltfabrieken blijkt dat minstens tien fabrieken te veel benzeen en Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) uitstoten en dat bij elf fabrieken helemaal niet bekend is wat de uitstoot is?
In antwoord op eerder gestelde Kamervragen5 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het aantal asfaltcentrales waar de emissiegrenswaarde van benzeen wordt overschreden. Op dit moment ben ik niet bekend met het aantal asfaltcentrales waarbij de emissiegrenswaarde voor PAK’s wordt overschreden. Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat Leefomgeving op 9 september jl., stuur ik uw Kamer eind 2021 een overzicht met daarin de stand van zaken van de acties die de betreffende bevoegde gezagen hebben genomen naar aanleiding van de uitstoot bij de asfaltcentrales.
Wat vindt u van de stelling van hoogleraar De Boer dat het laatste jaar te veel verantwoordelijkheid geschoven is naar bedrijven zelf, waardoor de slager zijn eigen vlees keurt?
Ik begrijp de stelling van de hoogleraar De Boer, desalniettemin geldt dat een bedrijf in eerste instantie zelf de verantwoordelijkheid heeft zich te houden aan de (rijks)regels die gelden op het gebied van gezondheid en milieu en daarover verantwoording aflegt. Voor verschillende activiteiten zijn verschillende monitoringsverplichtingen vastgelegd in de regelgeving. Specifiek voor asfaltcentrales gelden onder meer de meetverplichtingen uit artikel 2.8 van het Activiteitenbesluit voor bijvoorbeeld benzeen. De metingen van emissies waarvoor grenswaarden gelden als bedoeld in artikel 2.5 worden uitgevoerd door een daartoe geaccrediteerde meetinstantie. Accreditatie waarborgt dat een meetinstantie beschikt over de juiste kennis en instrumenten om de metingen volgens de geldende normen uit te voeren. Toezicht op geaccrediteerde meetinstanties vindt plaats door de Raad van Accreditatie. Het bevoegd gezag kan op de website van de Raad van Accreditatie controleren of de meetinstantie geaccrediteerd is om een meting volgens een bepaalde norm uit te voeren. Het bevoegd gezag kan, indien daartoe aanleiding is, zelf metingen uitvoeren. Indien overschrijdingen worden geconstateerd, bestaan er verschillende handhavingsmiddelen die kunnen worden ingezet. Het bevoegd gezag kan zowel bestuursrechtelijk (last onder bestuursdwang, last onder dwangsom en intrekking vergunning) als strafrechtelijk tegen geconstateerde overtredingen optreden.
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen, het houden van toezicht en treedt waar nodig handhavend op; de omgevingsdiensten voeren deze taken in mandaat uit. Verder handhaaft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op verschillende manieren de naleving van wet- en regelgeving: door middel van toezicht, dienstverlening en opsporing. Als de inspectie constateert dat een bedrijf de wet niet naleeft kan de inspectie optreden. Hiervoor is een breed scala aan instrumenten, interventies beschikbaar. Het doel van een interventie is om een overtredingssituatie te voorkomen, te beëindigen, te herstellen of te bestraffen.
Hoe oordeelt u over het bericht in het AD waaruit blijkt dat het ministerie toestaat dat structureel kankerverwekkend gas wordt geloosd in het Marker- en IJsselmeer, terwijl dit volgens de provincie verboden is? Is dergelijk gedoogbeleid in lijn met aanbevelingen uit de vele adviesrapporten omtrent milieucriminaliteit die het afgelopen jaar zijn gepubliceerd (Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit – OM, Handhaven in het Duister – Algemene Rekenkamer, Om de leefomgeving – Commissie-Van Aartsen)?
Het antwoord dient ter aanvulling op eerdere vragen van het lid Tjeerd de Groot (D66), ingezonden 27 oktober 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 862) het lid Bouchallikht (GroenLinks), ingezonden 27 oktober 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 866) en het lid Beckerman (SP), ingezonden 27 oktober 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 861) over varend ontgassen. Deze vragen zijn 23 november jl. met de Kamer gedeeld.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van bovengenoemde Kamerleden betreft het hier geen gedoogbeleid. De huidige regelgeving verbiedt ontgassen in bepaalde gebieden en op de naleving daarvan wordt ook toegezien door de ILT op grond van de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (het ADN). Het Rijk en de provincies zijn het erover eens dat dat het varend ontgassen van binnenvaarttankers zo snel mogelijk moet stoppen. Sinds 2013 is Nederland in het Scheepsafvalstoffenverdrag de voortrekker voor uitbreiding van het verbod op varend ontgassen. Nederland heeft in 2017 overeenstemming bereikt met de andere verdragsstaten om het Scheepsafvalstoffenverdrag uit te breiden met een verbod op het uitstoten van vervluchtigende gevaarlijke stoffen naar de atmosfeer en heeft dit vastgelegd in nationale wetgeving6, 7. Helaas kan Nederland het verbod niet eigenstandig in werking laten treden. Pas zes maanden nadat het Scheepsafvalstoffenverdrag is geratificeerd door alle deelnemende landen wordt het verbod van kracht. Hoewel de provinciale verboden op varend ontgassen uit 2015 en 2016 destijds een belangrijke katalysator waren voor de realisatie van de aanpassing van het Scheepsafvalstoffenverdrag, bieden ze helaas geen basis voor handhaving omdat ze niet geldig zijn op Rijkswateren.
Op welke wijze wordt normaliter ingegrepen door de gemeente en omgevingsdiensten? Is het standaardpraktijk om eerst te dreigen met een dwangsom, alvorens een dwangsom op te leggen en pas na het uitdelen van meerdere dwangsommen (te dreigen met) over te gaan tot (gedeeltelijke) sluiting van een bedrijf? Hoe vaak worden bedrijven uiteindelijk (gedeeltelijk) gesloten?
In eerste instantie vindt er door het bevoegd gezag (vaak via de daarvoor gemandateerde omgevingsdienst) toezicht plaats op algemene rijksregels en de vergunning. Wanneer de naleving van de regels en de vergunning niet of onvoldoende plaatsvindt, kan het bevoegd gezag handhavend opgetreden.
Er is een Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) die het bevoegd gezag hierbij helpt en zorgt voor uniformiteit en eenduidigheid in de aanpak van overtredingen. Het invoeren van de LHS betekent dat het bevoegde gezag en hun handhavingsinstanties, waaronder de omgevingsdiensten, de LHS concreet toepassen en leerervaringen kunnen uitwisselen.
Instrumenten opgenomen in de LHS leiden tot een passend interveniëren en borgen een eenduidig optreden. De LHS bevat daartoe vijf opeenvolgende stappen met hulpmiddelen. De afweging in hoeverre en hoe bijvoorbeeld bestuursrechtelijke sancties worden toegepast en/of strafrecht wordt toegepast, maakt hier onderdeel vanuit. Afhankelijk van de geconstateerde strafbare feiten kan het bevoegd gezag een bestuurlijke strafbeschikking uitvaardigen of een bestuurlijke boete opleggen. Hiervoor zijn richtlijnen opgesteld. Als een bestuurlijke strafbeschikking of bestuurlijke boete niet mogelijk is, wordt het proces-verbaal voorgelegd aan het OM en is het aan het OM om de juiste sanctie te bepalen.
Ik heb geen cijfers voorhanden hoe vaak bedrijven uiteindelijk (gedeeltelijk) worden gesloten. Wel zijn er voor de meest risicovolle bedrijven, de Brzo-inrichtingen, rapportages8 die o.a. inzicht geven in de naleving door deze bedrijven, de ernst van de overtredingen en in hoeverre het bevoegd gezag bestuursrecht en strafrecht heeft toegepast. Verder geeft het rapport «Omgevingsdiensten in Beeld»9 informatie over het aantal keren dat een last onder dwangsom, bestuursdwang en een bestuurlijke strafbeschikking is opgelegd of een proces-verbaal is opgemaakt.
Bent u zich bewust van artikel 5 en 7 van de Richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (Richtlijn 2008/99)? Hoe kijkt u in het licht van deze richtlijn naar de genoemde dwangsommen van 10.000 euro. Acht u deze sanctie doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend, zoals de richtlijn voorschrijft? Zo nee, wat acht u dan een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctie en hoe wilt u realiseren dat betrokken diensten deze op (kunnen) leggen?
Ja, ik ben bekend met de Richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht. De last onder dwangsom waar u naar verwijst is echter een zogenaamde herstelsanctie binnen het bestuursrecht. Deze wordt opgelegd door het bevoegd gezag en is niet bedoeld als strafmaatregel zoals bedoelt in de richtlijn waaraan u refereert. Een last onder dwangsom wordt veelal opgelegd bij een herhaalde overtreding om te voorkomen dat de overtreder de overtreding in de toekomst opnieuw begaat. Voor het bepalen van de hoogte van een dwangsom is geen wettelijke standaard vastgelegd, maar er is wel een leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen10 voor het bevoegd gezag die handvatten geeft voor de hoogte van een dwangsom.
Wat is de reden dat verschillende omgevingsdiensten niet in beeld hebben hoeveel boetes en/of dwangsommen op zijn gelegd aan bedrijven?
Op 17 september jl. zond ik aan uw Kamer het rapport «Omgevingsdiensten in Beeld»11. In dit rapport zijn voor het eerst kwantitatieve data van de omgevingsdiensten in beeld gebracht. Van veruit de meeste van de 29 omgevingsdiensten is informatie inzichtelijk gemaakt over het aantal keren dat een last onder dwangsom12, bestuursdwang13 en een bestuurlijke strafbeschikking14 is opgelegd of een proces-verbaal is opgemaakt15. Bij een aantal omgevingsdiensten is deze informatie verweven met andere data en daardoor lastig te ontsluiten. De oorzaak hiervan is dat samenhangende gegevens onvoldoende uitgesplitst konden worden in separate data om in het rapport op te nemen.
Hoe wordt gezorgd dat deze administraties in de toekomst wel op een correcte en systematische manier kunnen worden bijgehouden zodat inzicht ontstaat in de opgelegde sancties aan bedrijven?
In de aan uw Kamer toegezegde hoofdlijnennotitie inzake de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen ga ik in op de verbetering van de informatiehuishouding en de gewenste informatie-uitwisseling via onder andere de verbetering van het systeem Inspectieview. Ik stuur u deze notitie voor het kerstreces toe.
Op welke manier worden lokale besturen geholpen bij het opsporen en opleggen van de juiste sancties tegen vervuilende bedrijven?
Zoals bij het antwoord op vraag vijf aangegeven, is er een Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) die het bevoegd gezag helpt bij het kiezen van een passende interventie. Mocht uit toezicht blijken dat er sprake is van strafbare feiten, dan heeft het bevoegd gezag boa’s in dienst bij een omgevingsdienst om een strafrechtelijk onderzoek te doen. Eventueel kan de politie hierbij onderzoekscapaciteit leveren.
Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op vraag vijf kan het bevoegd gezag vervolgens, afhankelijk van de geconstateerde strafbare feiten, een bestuurlijke strafbeschikking uitvaardigen of een bestuurlijke boete opleggen.
Kunt u, nu uit onderzoek van TwynstraGudde is gebleken dat 570 miljoen euro wordt uitgegeven aan toezicht op bedrijven door lokale overheden, binnen dit bedrag aangeven welke bedragen naar welke toezichtinstanties gaan? En kunt u aangeven of dit bedrag voldoende is om deze taak adequaat uit te kunnen voeren?
Het onderzoek van TwynstraGudde «Omgevingsdiensten in beeld» heeft inzichtelijk gemaakt dat de totaalbegroting van omgevingsdiensten in Nederland 570 miljoen euro is. Dit is een optelsom van de 29 omgevingsdiensten in Nederland en omvat alle taken en werkzaamheden van de omgevingsdiensten. In bijlagerapport 2, een bijlage van het rapport «Omgevingsdiensten in beeld», zijn ook de begrotingen per omgevingsdienst terug te vinden. Het rapport van TwynstraGudde geeft verder aan dat er een grote spreiding is in de wijze waarop omgevingsdiensten hun taken uitvoeren en hoe zij worden gefinancierd.
De commissie Van Aartsen geeft in haar advies (onder punt e) aan dat zij de huidige financiering van de omgevingsdiensten niet passend vindt in het licht van slagvaardigheid en effectiviteit. Vrijwel overal is gekozen voor outputfinanciering. De commissie geeft aan dat de omgevingsdienst te beperkte middelen heeft om steeds te doen wat nodig is voor de kwaliteit van de leefomgeving en wordt beperkt in zijn mogelijkheden. De commissie adviseert daarom dat voor het vergroten van de robuustheid van de omgevingsdiensten de bewindspersoon een landelijke norm voor de financiering moet ontwikkelen. In de – in het commissiedebat van 7 september jl. toegezegde – hoofdlijnennotitie zal ik ingaan op het advies van de commissie Van Aartsen, waaronder het invoeren van landelijke normfinanciering.
De veiligheid van registertolken- en vertalers en anonimiteit |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Als ervoor wordt gekozen bij beruchte strafzaken de namen van de personen die betrokken zijn bij strafzaken (OM, rechters, etc.) te anonimiseren, waarom wordt dan wel altijd bij de beëdigde vertaling van documenten de NAW-gegevens en het inschrijvingsnummer van de registervertaler benoemd?
De veronderstelling dat de namen van officieren van justitie en rechters worden geanonimiseerd is onjuist. Ook van andere procesdeelnemers als getuigen en deskundigen worden persoonsgegevens in principe (behalve bijvoorbeeld bij beschermde getuigen) niet geanonimiseerd.
Indien registertolken en of vertalers betrokken bij rechtszaken bedreigd worden, welke regeling gaat u dan treffen om hen te beschermen?
Het OM zal alsdan in overleg met de politie bezien welke maatregelen opportuun zijn. Het Stelsel bewaken en beveiligen vormt hiertoe het kader.
Hoe worden interceptietolken beschermd tegen openbaring van hun persoonsgegevens?
In het openbaar deel van het Register beëdigde tolken en vertalers wordt niet zichtbaar of iemand de specialisatie interceptietolk (en/of overigens ook verhoortolk) heeft. In het intermediairsportaal van het register, waarin afgeschermde gegevens zijn opgenomen, is wel zichtbaar of iemand interceptietolk is. Toegang tot dit portaal hebben de opdrachtgevers en de intermediairs die werken voor afnameplichtige instanties. Deze zichtbaarheid is nodig om de matching tussen de opdrachtgever en de interceptietolk mogelijk te maken.
In samenspraak met het OM heeft de politie besloten om alle interceptietolken die voor de politie werken te voorzien van een anoniem tapaccount. Het accountnummer dient tevens als anoniem (persoons)nummer. Deze zijn niet te herleiden naar het Register beëdigde tolken en vertalers of de administratie van een bemiddelaar. Het beheer en inzage van deze accounts en nummers, met andere woorden de koppeling daarvan met de identiteit van de interceptietolken, ligt uitsluitend bij het landelijk tolken coördinatiepunt (LTCP). Alle interceptietolken hebben inmiddels hun afgeschermde account ontvangen.
Welke afspraken worden gemaakt met de bedrijven die deelnemen aan de aanbestedingen van tolk- en vertaaldiensten over het beschermen van tolken en -vertalers? Zijn dergelijke gevoelige gegevens überhaupt wel veilig bij commerciële partijen?
Alle medewerkers van de intermediairs die voor de tolkdienstverlening van de politie worden ingezet moeten een geheimhoudingsverklaring tekenen die aan de eisen van de politie voldoet. De geheimhoudingsplicht blijft onverminderd bestaan na beëindiging van de overeenkomst van de intermediair met de politie, de inzet voor de tolkdienstverlening of het dienstverband van de betreffende medewerker. De politie behoudt het recht om een medewerker van de intermediair alsnog te screenen als de politie daartoe aanleiding ziet.
Het OM zal bij de aanbesteding van tolk- en vertaaldiensten het veiligheidsaspect meenemen. Bij vertaaldiensten voor het OM geldt overigens dat de intermediairs noch de te vertalen documenten noch de vertalingen zien. Die worden uitsluitend uitgewisseld tussen het OM, de Rechtspraak en de vertaler.
Hoe zorgt u ervoor dat de GEH-nummers niet buiten de rechtbank geraken, zodat niemand buiten de rechtbank deze aan de TLK-nummers of NAW-gegevens kan koppelen?
Kan de openbaarheid van het register van registertolken en -vertalers een potentieel gevaar vormen?
Openbaarheid van gegevens over beëdigde tolken en vertalers is om diverse redenen van belang. In de eerste plaats biedt een openbaar register opdrachtgevers de mogelijkheid een gekwalificeerde tolk/vertaler in te schakelen. Dit is niet alleen van belang voor afnameplichtige organisaties maar bijvoorbeeld ook voor notarissen en deurwaarders die behoefte kunnen hebben aan de dienstverlening van een beëdigde vertaler of tolk. Daarnaast geeft het openbaar deel van de gegevens de nodige transparantie aan de werking van de wet. Belanghebbenden kunnen zo immers vaststellen dat opdrachtgevers binnen het domein van justitie en politie hun afnameplicht zijn nagekomen, en als zou blijken dat dit niet het geval is, daarop actie ondernemen. Tegelijkertijd moet recht worden gedaan aan de zorg van een aantal tolken en vertalers die in gevoelige justitiële onderzoeken actief zijn en derhalve veiligheidsrisico’s lopen. De contactgegevens van deze tolken en vertalers mogen niet te gemakkelijk via deze weg hun weg vinden naar het criminele milieu. Tolken en vertalers hebben daarom de mogelijkheid zelf te kiezen of hun contactgegevens via het openbare deel van het register te vinden zijn of niet.
Opdrachtgevers en intermediairs met een afnameplicht dienen in overeenstemming met de doelstelling van de wet alle mogelijkheden te hebben om de meest geschikte tolk of vertaler te selecteren. Dit uitgangspunt verhoudt zich niet met het afschermen van een deel van de gegevens voor deze categorie. Van instellingen uit het domein van justitie en politie mag bovendien worden verwacht dat zij in het kader van hun reguliere werkzaamheden zijn ingericht op vertrouwelijke behandeling van gevoelige informatie en inspelen op de kwetsbaarheid van functionarissen die bij juridische procedures betrokken zijn. Opdrachtgevers met een afnameplicht hebben daarom toegang tot alle informatie die over ingeschreven tolken en vertalers is geregistreerd. De bewerker van het register heeft de taak om alleen toegang tot deze gegevens te verschaffen als vaststaat dat een verzoek daartoe is ingediend door een in de wet genoemde of door de Minister van Justitie op basis van artikel 28, tweede lid, van de wet aangewezen opdrachtgever of intermediair binnen het domein van justitie en politie.
Deelt u de mening dat, wanneer dit nodig is, ook de namen van gerechtstolken en -vertalers geanonimiseerd moeten kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Indien het antwoord op de vorige vraag ja is, wat gaat u doen om de veiligheidsrisico’s te verminderen?
Wanneer dit nodig lijkt is het mogelijk om tolken en -vertalers die een rol hebben in het gerechtelijke proces te anonimiseren. Wel dient voor de partijen in een proces vast te staan dat de tolk of vertaler gekwalificeerd is. Het OM zal in voorkomende gevallen in overleg met de opsporingsinstanties en de Rechtspraak bezien hoe gegevens van de tolk of vertaler, op overeenkomstige wijze als van andere procespartijen, geanonimiseerd kunnen worden.
Zie voorts de antwoorden op de vragen 2 tot en met 6.
Incidenten in het Justitieel Complex Zaanstad |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Incident na incident in de Zaanbajes. Is dat uitzonderlijk»?1
Ja, dit bericht ken ik. Ieder incident binnen de penitentiaire inrichtingen is er één te veel. Tegelijkertijd zullen, gelet op de specifieke en soms moeilijke doelgroep die in de penitentiaire inrichtingen verblijft, incidenten nooit volledig voorkomen kunnen worden. Incidenten binnen inrichtingen verschillen in vorm, omvang en ernst. Ze lopen uiteen van op de luchtplaats gedropte telefoons, geweld, brand en (poging tot) suïcide tot niet-integer gedrag van medewerkers. Als een gedetineerde bij een incident is betrokken, wordt een beschikking opgemaakt en wordt het incident vastgelegd in het registratiesysteem van DJI.2 In mijn brief van 12 mei 2021 heb ik deze systematiek nader toegelicht.3
Uit een analyse van deze beschikkingen blijkt dat JC Zaanstad een relatief hoog aantal beschikkingen kent. Met name het aantal beschikkingen dat ziet op misdragingen tegen het personeel is hoger dan gemiddeld in het gevangeniswezen.4 Een verklaring hiervoor is het aantal bijzondere regimes die in JC Zaanstad zijn gehuisvest, zoals het Penitentiair Psychiatrisch Centrum. Daarnaast is het geweld tussen gedetineerden onderling hoger, met name op de afdelingen met het ISD-regime5 en de Top-600 van Amsterdam. We zien dit ook bij andere inrichtingen met vergelijkbare bestemmingen en regimes. Gelet hierop verschilt de situatie in JC Zaanstad niet met andere inrichtingen met bijzondere regimes.
Zijn de incidenten die in het Justitieel Complex Zaanstad (JCZ) aan de orde waren wat betreft aard en omvang, afgezet tegen de omvang van die locaties, afwijkend ten opzichte van andere locaties van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad van DJI dat de situatie in het JCZ «verontrustend» is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Tegelijkertijd is het zaak om alert te blijven bij incidenten en steeds te beoordelen of sprake is van een incident of dat er een achterliggend probleem van structurele aard is. In zijn algemeenheid ervaren de medewerkers bij DJI de werkdruk als hoog en door corona is en wordt veel gevraagd van de medewerkers van DJI. De Centrale Ondernemingsraad van DJI heeft dringend aandacht gevraagd voor de veiligheid en de werkdruk van het personeel in een brief op 8 oktober jl. Voor mijn reactie hierop en de ingezette acties verwijs ik naar de brief die ik op 19 november jl. aan uw Kamer heb gestuurd.6
Is er bij het JCZ nog wel sprake van een veilige omgeving voor werknemers en gedetineerden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de in bericht genoemde incidenten? Zo nee, hoe gaat u zorgen dat dit verbeterd wordt?
Ja, de veiligheid van medewerkers, gedetineerden en bezoekers staat altijd voorop. Het is een continu proces om hier scherp op te blijven. In mijn brief van 22 november jl. heb ik extra maatregelen aangekondigd die de veiligheid van medewerkers, gedetineerden en bezoekers blijven waarborgen.7 Dat neemt niet weg dat incidenten zich voor kunnen en zullen blijven doen.
Ziet net zoals de directeur van Bonjo ook dat vanwege de schaalgrootte van het JCZ de situatie daar «zorgelijk» is? Zo ja, waarom en wat kunt u nog doen om met deze schaalgrootte toch voor meer veiligheid te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer geen verband tussen voorvallen en de grootte van de penitentiaire inrichting. Met name het type regime binnen een inrichting is van invloed op het aantal voorvallen. Daarom wordt er op lokaal niveau gesproken tussen de directie, de medewerkers en de lokale ondernemingsraad over de werkomgeving en de veiligheid binnen in de inrichting. Tussen de inrichting en het hoofdkantoor van DJI worden afspraken gemaakt over de capaciteit, de veiligheid en de benodigde personele inzet. Daarbij is nadrukkelijk oog voor de lokale omstandigheden, en voor de randvoorwaarden van veiligheid en leefbaarheid van de inrichting.
Het OVV onderzoek naar de moord op Peter R de Vries |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
Bent u bekend met het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens (EVRM) en dan met name artikel 2 daarvan (het recht op leven) en artikel 10 (vrijheid van meningsuiting) en het feit dat EVRM rechtstreeks van kracht is in alle Lidstaten van de Raad van Europa, inclusief Nederland?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens) herhaaldelijk heeft geoordeeld dat artikel 2, lid 1 van het EVRM «de staat niet alleen verplicht zich te onthouden van het opzettelijk en wederrechtelijk nemen van leven, maar ook om passende maatregelen te nemen om het leven te beschermen van degenen die onder zijn rechtsmacht vallen» (zie bijvoorbeeld Kemaloğlu tegen Turkije (2015); LCB tegen het Verenigd Koninkrijk (1999)?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat uit de jurisprudentie van het hof 3 materiële plichten volgen en een onderzoeksplicht:
Uit het recht op leven (artikel 2 EVRM) volgt inderdaad niet alleen de negatieve verplichting voor de staat om zich, behoudens strikt omschreven uitzonderingen, te onthouden van het opzettelijk ontnemen van leven, maar ook een positieve verplichting om het recht op leven te beschermen.
Deze positieve verplichting om het recht op leven te beschermen behelst (a) een verplichting om in effectieve en afdwingbare wetgeving te voorzien ter bescherming van het recht op leven en (b) in bepaalde omstandigheden, de verplichting om preventieve operationele maatregelen te nemen om verlies van leven te voorkomen.1 Niet ieder gesteld risico voor het leven van personen behelst ook een verplichting voor de staat om operationele maatregelen te nemen. Waar autoriteiten weet hebben, of geacht kunnen worden weet te hebben van het bestaan van een daadwerkelijk en onmiddellijk gevaar voor het leven van een specifiek persoon of meerdere specifieke personen, moeten zij, binnen het kader van hun bevoegdheden, die maatregelen nemen die redelijkerwijs van hen verwacht kunnen worden om dat risico te voorkomen.2 Deze verplichting is door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een breed scala aan situaties toegepast – variërend van huiselijk geweld3 tot gevaar voor leven als gevolg van een (natuur)ramp4.
Daarnaast hebben staten een procedurele positieve verplichting onder artikel 2 EVRM tot het achteraf starten van een effectief onderzoek naar gestelde schendingen van de materiële verplichtingen onder artikel 2 EVRM en, indien nodig, de verantwoordelijken te bestraffen.5 Deze verplichting geldt in verschillende situaties waar een individu levensbedreigende verwondingen heeft opgelopen, overleden is of verdwenen is in gewelddadige of verdachte omstandigheden. Het maakt daarbij niet uit of gesteld wordt dat overheidsfunctionarissen («state agents») of private personen verantwoordelijk zijn voor de schendingen van artikel 2 EVRM, en evenmin dat de verantwoordelijken onbekend zijn, of de verwondingen of het overlijden door betrokkene zelf zijn toegebracht, of dat gesteld wordt dat zij het gevolg zijn van nalatigheid van de overheid.6 Het doel van het onderzoek is om de effectieve implementatie van de nationale wetgeving te verzekeren die het recht op leven beschermt of, wanneer er overheidsfunctionarissen of -organen betrokken zijn, vast te stellen of er verantwoordelijkheid van de Staat bestaat voor schendingen van het recht op leven die onder zijn verantwoordelijkheid plaatsvinden.7
Ter invulling van wat onder een effectief onderzoek moet worden verstaan, heeft het EHRM een aantal procedurele eisen geformuleerd. Ten eerste dienen degenen die het onderzoek uitvoeren of daarvoor verantwoordelijk zijn, onafhankelijk te zijn van degenen die betrokken zijn bij de te onderzoeken (mogelijke) schending.8 Ten tweede moet het onderzoek effectief zijn, wat in ieder geval betekent dat de onderzoekers in staat moeten zijn alle relevante omstandigheden te betrekken en dat het op grond van het onderzoek mogelijk moet zijn de verantwoordelijken voor de materiële art. 2 EVRM schendingen te identificeren en moet op grond van het onderzoek kunnen worden vastgesteld of de Staat aan zijn verplichtingen op grond van artikel 2 EVRM heeft voldaan.9 In de derde plaats moet het onderzoek uit eigen beweging en snel worden gestart, en mag het niet onredelijk lang duren.10 Tot slot moet het onderzoek, tot op zekere hoogte, kunnen worden gecontroleerd door het publiek en moeten slachtoffers en/of nabestaanden worden betrokken.11
Bent u ervan op de hoogte dat de drempel om na te gaan of er sprake is van een schending van de materiele verplichtingen van artikel 2 laag is in de jurisprudentie van het hof?
Het EHRM heeft het belang van de procedurele onderzoeksverplichting voor de effectieve bescherming van het recht op leven herhaaldelijk benadrukt in zijn rechtspraak. Deze verplichting – zoals hierboven in het antwoord op vraag 3 omschreven – geldt in verschillende situaties.
Deelt u de mening dat het feit dat er nu 3 personen in de omgeving van de kroongetuige in het Marengo proces vermoord zijn, er meerdere aanwijzingen waren dat het leven van Peter R. de Vries in gevaar was, de hoofdverdachte in het Marengo proces zijn neef als advocaat had, de lage drempel voor een verplichting tot de onderzoeksplicht (ruimschoots) gehaald is?
In mijn brief aan uw Kamer van 7 juli schreef ik naar aanleiding van de aanslag op Peter R. de Vries dat het zaak is om zorgvuldig en adequaat onderzoek te doen naar de omstandigheden van deze uitermate schokkende gebeurtenis en dat ik het daarbij essentieel acht dat er ten aanzien de beveiligingssituatie van het slachtoffer volledig zicht is op de vraag welke informatie op welk moment bij welke (overheids)partij beschikbaar was en in hoeverre op basis van deze informatie passend geacteerd is.12 Naar aanleiding hiervan heb ik met uw Kamer en andere betrokkenen gesproken over de (reikwijdte van de) onderzoeksopdracht en door wie het onderzoek zou moeten worden uitgevoerd. Bij brief van 24 augustus heb ik uw Kamer gemeld dat ik de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) heb gevraagd om het op zich te nemen in een onderzoek na te gaan welke lessen getrokken kunnen worden uit de beveiligingssituaties van de broer, de toenmalig advocaat en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige in het Marengo-proces. Ik ben van oordeel dat met het door het Openbaar Ministerie ingestelde strafrechtelijk onderzoek en het door de OVV ingestelde onderzoek wordt voldaan aan de procedurele verplichtingen van de Staat onder artikel 2 van het EVRM om onderzoek te doen.
Indien u van mening bent dat er geen onderzoek hoeft te komen onder de onderzoeksplicht van artikel 2 van het EVRM, kunt u dan uitgebreid motiveren waarom u denkt dat dat niet nodig is en naar de noodzaak daartoe juridisch advies inwinnen en met de Kamer delen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, ben ik niet van mening dat er geen onderzoek hoeft te komen, maar ben ik juist van oordeel dat met het door het OM ingestelde strafrechtelijk onderzoek en het door de OVV ingestelde onderzoek wordt voldaan aan de positieve verplichtingen van de staat onder artikel 2 EVRM om onderzoek te doen. Voor een nadere onderbouwing verwijs ik ook naar de antwoorden op vragen 7 t/m 9.
Is het onderzoek dat de OVV doet, het onderzoek dat de Nederlandse staat moet doen om aan artikel 2 van het EVRM te voldoen?
De procedurele verplichting onder artikel 2 EVRM op het achteraf starten van een effectief onderzoek naar de toedracht van een dodelijk incident behelst in de eerste plaats een officieel en effectief onderzoek dat kan leiden tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verantwoordelijke(n) voor de dood van het slachtoffer. Daarop is het lopend strafrechtelijk onderzoek gericht. Het door de OVV ingestelde onderzoek is een aanvullend onderzoek om na te gaan welke lessen getrokken kunnen worden uit de beveiligingssituaties van de broer, de toenmalig advocaat en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige in het Marengo-proces. Ik ben van oordeel dat met het door het Openbaar Ministerie ingestelde strafrechtelijk onderzoek en het door de OVV ingestelde aanvullende onderzoek wordt voldaan aan de procedurele verplichtingen van de Staat onder artikel 2 van het EVRM om onderzoek te doen.
De ruime onderzoeksbevoegdheden zoals neergelegd in de Rijkswet OVV, lijken verder een voldoende breed en effectief onderzoek naar de beveiligingssituatie van de drie slachtoffers mogelijk te maken. OVV-onderzoekers zijn op grond van de Rijkswet OVV, onder meer, bevoegd inlichtingen te vorderen, plaatsen te betreden, zaken mee te nemen en inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden. Ook geldt een medewerkingsplicht. Het conceptrapport moet voor wederhoor worden voorgelegd aan de nabestaanden en aan degenen wiens nalaten of handelen heeft bijgedragen aan het voorval.
Indien het een ander onderzoek is, kunt u dan aangeven welk onderzoek het is?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 dient de Staat in de eerste plaats een officieel en effectief onderzoek te starten dat kan leiden tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verantwoordelijke(n) voor de dood van het slachtoffer. Daarop is het lopend strafrechtelijk onderzoek gericht. Daarnaast loopt er een onderzoek van de OVV.
Kunt u aangeven op welke wijze ieder van de volgende zaken, die essentieel zijn in het artikel 2 onderzoek, van toepassing zijn?
Het door het OM geïnitieerde strafrechtelijke onderzoek voldoet naar mijn oordeel aan de criteria die gelden voor het op grond van artikel 2 EVRM vereiste onderzoek.
Hetzelfde geldt naar mijn oordeel voor het door de OVV uitgevoerde aanvullende onderzoek. Ik heb geen aanwijzingen dat er een risico bestaat van belangenverstrengeling of bevooroordeeldheid bij de onderzoekers van de OVV. Aan de eis van onafhankelijkheid wordt dus voldaan. De ruime onderzoeksbevoegdheden van de OVV, zoals ik heb beschreven in mijn antwoord op vraag 7, maakt dat het onderzoek door de OVV naar mijn oordeel niet anders dan als effectief kan worden gezien. In de Rijkswet OVV is voorts opgenomen dat de OVV ervoor zorgt dat het onderzoek zo efficiënt mogelijk en in zo kort mogelijke tijd wordt verricht.13 Betrokkenheid van nabestaanden is geborgd doordat nabestaanden het recht hebben als getuige te worden gehoord en zij ontvangen het conceptrapport voor wederhoor.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn één voor één zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Machtsstrijd om aanpak van zware criminaliteit’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Machtsstrijd om aanpak van zware criminaliteit»?1
Ja
Klopt het, dat sinds juli van dit jaar de zogeheten Taskforce Aanpak Criminele Machtsstructuren (ACM) actief is?
Het klopt dat er sinds juli van dit jaar een zogeheten Taskforce Aanpak Criminele Machtsstructuren (ACM) actief is. Deze Taskforce betreft geen nieuw organisatieonderdeel maar een samenwerking vanuit de diensten van de Landelijke Eenheid (LE) van de politie en staat onder het bevoegd gezag van het Landelijk Parket (LP) van het Openbaar Ministerie. In juli heeft de LE op initiatief van de Dienst Landelijke Recherche (DLR) – in samenspraak met het LP – besloten tot een gerichte aanpak met een herprioritering en -verdeling van haar capaciteit naar aanleiding van de urgentie die ontstond na de moord op Peter R. de Vries. Dit past binnen de huidige taakstelling van de LE.
Klopt het, dat ook een Strategisch Kenniscentrum voor Georganiseerde en Ondermijnende Criminaliteit in oprichting is?
Ja. De oprichting van het strategisch kenniscentrum voor georganiseerde, ondermijnende criminaliteit (SKC) maakt onderdeel uit van het breed offensief tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit (BOTOC).2
Bent u het eens dat deze versnippering, onderlinge concurrentie en geruzie over «wie wat mag doen» precies het tegenovergestelde is van wat nodig is, namelijk een geoliede samenwerking tussen bewezen succesvolle samenwerkingsverbanden? Zo nee, waarom niet?
Voor een effectieve aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit is een integrale aanpak op alle niveaus noodzakelijk. Om versnippering van beschikbare capaciteit en informatie tegen te gaan is een overheidsbrede bundeling van de informatie, capaciteit, bevoegdheden en coördinatie van alle relevante diensten/organisaties noodzakelijk, zoals onder anderen in het MIT gebeurt.
Klopt het, dat leden van het Multidisciplinair Interventie Team (MIT) reeds buitenlandse diensten bezoeken en zich zelfs al voorstellen als criminaliteitsbestrijders?
Zoals ook vermeld in de rectificatie in de krant zijn er door het MIT geen dienstreizen naar het buitenland gemaakt. Wel zijn er presentaties gehouden voor geïnteresseerde buitenlandse diensten. Deze presentaties hadden betrekking op de bouw en ontwikkeling van het MIT. Het houden van presentaties over de bouw en ontwikkeling van het MIT zie ik dan ook niet als een onomkeerbare stap.
Zo ja, deelt u de mening dat dit een dikke middelvinger is naar de Tweede Kamer die nog met de (eventuele) oprichting van het MIT moet instemmen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zo ja, gaat u hier per direct een einde aan maken en, indien nodig, de korpsleiding op dit punt de wacht aanzeggen nu zij de Tweede Kamer schofferen door op de besluitvorming vooruit te lopen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens dat de professionals op de werkvloer leidinggevenden verdienen die verder kijken dan hun eigen ego en hen juist steunen in hun strijd tegen de georganiseerde criminaliteit in plaats van tegenwerken met een prestigeproject of taskforce of wat dan ook? Zo nee, waarom niet?
De politie is over de gehele line gecommitteerd aan de inzet tegen georganiseerde criminaliteit, en daarbij hoort een leiding die professionals op de werkvloer tijdens de uitoefening van hun wettelijke taak steunt. Zeker daar waar het gaat om de aanpak van ernstige vormen van criminaliteit, zoals de aanpak van de georganiseerde misdaad. De taskforce betreft een herprioritering en verdeling van de bestaande capaciteit in samenspraak met het gezag.
Deelt u voorts de mening dat het standpunt van de korpsleiding, inhoudende dat «dedicated capaciteit en andere competenties» nodig zijn, een schoffering is van de professionals op de werkvloer? Zo nee, waarom niet?
Nee die mening deel ik niet. Ik onderschrijf juist dat voor een effectieve aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit een integrale, multidisciplinaire aanpak op alle niveaus noodzakelijk, is, waarbij professionals met diverse competenties en vaardigheden vanuit verschillende organisaties bij elkaar komen en elkaar versterken en aanvullen. De benodigde expertise kan – afhankelijk van het aan te pakken fenomeen – ook van buiten de politieorganisatie komen.
Het bericht ‘Onderzoek: riolen en bruggen kwetsbaar voor hackers.’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Queeny Rajkowski (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van Binnenlands Bestuur en AG Connect naar de kwetsbaarheden in industriële controlesystemen waarmee onder meer rioleringen, sluizen en verkeerslichtsystemen worden aangestuurd? Zo ja, hoe beoordeelt u de bevinding dat deze controlesystemen kwetsbaar zijn voor hackers?
Ja. De beveiliging van dergelijke systemen vereist een andere aanpak dan reguliere IT-systemen. Dit komt door de specifieke risico’s die samenhangen met het toepassingsgebied. Deze systemen hebben een langere levensduur en zijn complexer. Juist daarom is er de laatste jaren extra aandacht voor de beveiliging van operationele technologie, bijvoorbeeld in het programma «Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector». Zie ook het antwoord bij vraag 6.
Hoe vaak is het in de afgelopen twee jaar binnen Rijkswaterstaat of ProRail voorgekomen dat een succesvolle aanval is gepleegd op de systemen van bediening, besturing en bewaking? Welke maatregelen zijn binnen het Chief Information Security Officer (CISO) domein genomen om inbreuk op vitale systemen in de toekomst te voorkomen?
De Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) verplicht vitale aanbieders en aanbieders van essentiële diensten incidenten of inbreuken met aanzienlijke gevolgen voor de continuïteit van de verleende dienst te melden bij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Er zijn de afgelopen twee jaar geen Wbni-meldingen gedaan door Rijkswaterstaat (RWS). RWS investeert actief in de verbetering van de digitale beveiliging. Zowel via het RWS versterkingsprogramma als ook via het jaarlijkse informatiebeveiligingsbeeld vanuit het CISO-domein worden diverse acties opgesteld en uitgevoerd ten behoeve van de (digitale) veiligheid, zoals uitvoeren van cybertesten als onderdeel van functionele inspectietesten en het oefenen van planvorming tijdens een cybercrisis ProRail heeft systemen voor de besturing van bruggen, tunnels en beveiliging op het spoor. Deze worden (deels) op afstand bestuurd vanuit de Verkeersleiding-posten. Er zijn geen succesvolle (cyber)aanvallen uitgevoerd. Op de essentiële systemen is een zwaar cybersecurity regime van toepassing. Dit regime wordt met regelmaat door externe onderzoeksbureaus getoetst op betrouwbaarheid en werking.
Klopt het dat de kwetsbaarheden in de controlesystemen onder meer worden veroorzaakt door de afwezigheid van beveiligingsupdates en het gebruik van verouderde besturingssystemen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit beleid, zijn hierover afspraken gemaakt met de aanbieders van de besturingssystemen en wat zijn de kosten hiervan op jaarlijkse basis? Deelt u de mening dat een gebrek aan adequate beveiliging van dergelijke systemen kan leiden tot aanzienlijke (nationale) veiligheidsrisico’s met mogelijk ontwrichtende gevolgen?
De door u genoemde kwetsbaarheden die bij Industriële Controle Systemen (ICS) kunnen ontstaan, kunnen vooral benut worden door hackers indien er koppelingen zijn met het internet waardoor systemen op afstand kunnen worden gemanipuleerd, overgenomen of onklaar worden gemaakt. Risico’s van controle-systemen zijn in het algemeen systeem-, organisatie-, locatie- en tijd specifiek en hangen samen met beveiligingsmaatregelen die door de organisatie zijn getroffen.
Ons beleid is erop gericht organisaties bewust te maken van deze kwetsbaarheden, kennis te delen en te waarborgen dat er maatregelen worden genomen om deze nationale risico’s zoveel mogelijk te verkleinen. Het programma «Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector» levert hier een belangrijke bijdrage aan. De uitvoering van het programma wordt bekostigd uit het IenW-budget van de Nationale Cyber Security Agenda (NCSA). Zie voor de inzet van regelgeving ook vraag 6.
Klopt het dat een goedwillende hacker op afstand het rioleringssysteem van een grote gemeente kon overnemen, dit vervolgens meldde bij de betreffende gemeente, maar het vervolgens maanden duurde voor de benodigde update werd uitgevoerd? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gang van zaken? Bent u het eens dat, gezien de aanzienlijke veiligheidsrisico’s van kwetsbaarheden in het systeem, snelheid hier geboden is?
Uit navraag blijkt geen nadere informatie beschikbaar over een casus van een goedwillende hacker die het rioleringssysteem van een grote gemeente kon overnemen.
Voor de aanpak van de veiligheidsrisico’s die volgen uit kwetsbaarheden in een systeem, zie de beantwoording van vraag 4, 6, 7 en 9.
Kunt u toelichten welk beleid wordt gevoerd ten aanzien van beveiligingsproblemen en in het bijzonder van het updaten van software van industriële besturingssystemen? Zo ja, welke problemen worden hier ondervonden en wordt in samenwerking met experts gezocht naar oplossingen voor deze problemen? Zo nee, waarom niet?
Op 1 juli j.l. is voor alle Aanbieders van Essentiele Diensten (AED’s) binnen het IenW-domein de Regeling beveiliging netwerk- en informatiesystemen IenW (MR)2 in werking getreden om de AED’s meer handvatten te bieden bij de uitvoering van hun zorgplicht, waaronder maatregelen op het gebied van detectie en respons en patchmanagement. Met deze MR wordt ook de ILT in staat gesteld hier goed toezicht op te houden. Het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) heeft voor het adequaat patchen van industriële besturingssystemen diverse handreikingen opgesteld 3. Daarnaast wordt er regelmatig door het NCSC en de diverse ministeries, samen met leveranciers gesproken over (de noodzaak van) goed patchmanagement. Hierbij wordt samen gewerkt in diverse initiatieven4, bijvoorbeeld in de Cybersecurity Alliantie.
Al deze maatregelen tezamen borgen dat de betreffende organisaties weerbaarder zijn bij cyberrisico’s: ze hebben inzicht in de mate waarop de maatregelen doeltreffend zijn, de risico’s kunnen beter beheerst worden en ze zijn in staat voortdurend bij te sturen.
Welke veiligheidseisen worden gesteld bij de inkoop van software en hardware voor industriële besturingssystemen? Wordt een risicoanalyse uitgevoerd bij de aankoop van de betreffende software en wordt regelmatig getest of beiden voldoen aan de dan geldende veiligheidseisen? Zo ja, wat wordt gedaan met de uitkomsten van de risicoanalyses? Zo nee, waarom niet?
Een overheidsorganisatie die ICT-producten en -diensten inkoopt moet de eisen uit de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) vertalen naar inkoop-contracten en afspraken maken over de naleving van die contracteisen. Het uitvoeren van risicoanalyses en testen is hier onderdeel van. De aanscherping van de nationale veiligheidsrisico’s voor inkoop en aanbesteding is eind 2018 geïmplementeerd door de rijksoverheid. Hiermee is het staand beleid vanuit de rijksoverheid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur wordt rekening gehouden met eventuele risico’s in relatie tot de leverancier en met het concrete gebruik van de systemen.
Wat is de huidige stand van zaken van het uitvoeren van de aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer in 2019 heeft gedaan ten aanzien van de cyberbeveiliging van waterwerken? Welke aanbevelingen zijn reeds overgenomen en uitgevoerd en welke nog niet?
Sinds het rapport van de Algemene Rekenkamer «Digitale Dijkverzwaring» uit 2019 heeft er bij Rijkswaterstaat (RWS) een flinke verbeterslag plaatsgevonden. RWS investeert in verbetering van de digitale beveiliging, via het RWS-versterkingsprogramma. Ik heb uw kamer hierover geïnformeerd in 20205 en onlangs over de laatste stand van zaken via mijn brief «Update Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector» op 2 juni 20216. Sindsdien zijn de maatregelen voor procesautomatisering in de «Cybersecurity Implementatie Richtlijn Objecten» waarmee deze op bredere schaal kunnen worden toegepast. Een andere prioritaire maatregel betreft de aansluiting van extra objecten op het Security Operations Centre (SOC)7 van RWS. Het betreft daarbij objecten, zoals bijvoorbeeld bruggen en sluizen,van het Hoofdwatersysteem (HWS), het Hoofdwegennet (HWN) en het Hoofdvaarwegennet (HVWN). Hiermee kunnen kwetsbaarheden eerder gesignaleerd worden en kan er adequaat actie worden genomen om deze te verhelpen.
In hoeverre worden dreigingsbeelden ingezet en praktisch doorvertaald naar de bescherming van industriële besturingssystemen en in het bijzonder individuele vitale objecten zoals waterkeringen en sluizen?
Dreigingsbeelden worden gedeeld door de veiligheidsdiensten met de betreffende bedrijven en instellingen. Deze maken zelf een doorvertaling naar de systemen in eigen beheer en de organisatie specifieke impact. Vanuit onze beleidsverantwoordelijkheid bieden wij hierbij ondersteuning. Organisaties zijn zelf verantwoordelijk om de juiste maatregelen te implementeren. Waar het aanbieders van essentiële diensten (AED’s) betreft, zien de toezichthouders hierop toe.
Bent u het eens dat bij het keren en beheren van water de fysieke veiligheid van miljoenen Nederlanders op het spel staat? Zo ja, bent u het dan ook eens dat het niveau van cybersecurity van systemen die rioleringen, bruggen en sluizen aansturen aanzienlijk hoger moet liggen dan nu het geval is? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen om dit niveau te verhogen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening dat het keren en beheren van water cruciaal is voor de bescherming van Nederland. Daarom is «keren en beheren van de waterkwantiteit» een vitaal proces in categorie A (infrastructuur die bij verstoring, aantasting of uitval ernstige gevolgen heeft op economisch, fysiek of sociaal-maatschappelijk vlak met mogelijke cascade gevolgen). Er wordt hard gewerkt aan het verhogen van het niveau van cyberweerbaarheid van vitale objecten binnen dit proces en deze vallen ook onder de Wbni, zie ook mijn antwoord onder vraag 8.
Verder heb ik vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid aandacht voor de cybersecurity van systemen die riolering, bruggen en sluizen aansturen. Daarom werken we samen met decentrale overheden om ook hier de cyberweerbaarheid te verhogen en de Nederlandse infrastructuur blijvend te beschermen.
De Kamerbrief ‘Reactie op de motie van het lid Yesilgöz-Zegerius over een cyberverdedigingsprotocol voor gemeenten’ |
|
Mark Strolenberg (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat verschillende gemeenten zoals Hof van Twente afgelopen jaren slachtoffer zijn geworden van cyberaanvallen waarbij veel gevoelige persoonsgegevens zijn buitgemaakt?1
Iedere digitale aanval op een overheidsorganisatie is er één te veel. De realiteit is dat digitale dreigingen toenemen. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid voor de digitale overheid stel ik kaders en ondersteun ik waar nodig om het openbaar bestuur digitaal veilig te laten functioneren.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit onderzoek blijkt dat een groot deel van de gemeenten nog geen draaiboek (protocol) heeft in het geval van een digitale aanval? Hoe beoordeelt u het feit dat gemeenten als gevolg hiervan geen kennis en kunde in huis hebben om de benodigde stappen te zetten na een digitale aanval en om de opgelopen schade te mitigeren?2
Ik deel het beeld dat op het terrein van informatieveiligheid binnen en buiten de overheid veel werk te doen is. De digitale dreiging is groeiende en alle organisaties wereldwijd kampen met dit vraagstuk. Het is een breed maatschappelijk vraagstuk waar naast gemeenten, ook andere publieke organisaties mee kampen.
Verder deel ik de mening dat overheidsorganisaties voorbereid moeten zijn op digitale aanvallen. Inderdaad zijn aanvallen nooit 100% te voorkomen. Vandaar dat ik uw Kamer graag wijs op de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO)3. Dit is het algemene basisnormenkader voor informatieveiligheid voor de gehele overheid, waarin ook eisen en maatregelen zijn opgenomen over het beheer van informatiebeveiligingsincidenten. Concreet stelt de BIO in hoofdstuk 16 «Beheer van informatiebeveiligingsincidenten» onder meer verplicht dat er verantwoordelijkheden en procedures tot op directieniveau zijn vastgesteld voor een snelle, doeltreffende en ordelijke respons op informatiebeveiligingsincidenten. Er worden eisen gesteld aan het rapporteren van incidenten. Gezien het belang ervan zijn deze eisen in de BIO, conform de systematiek van de BIO4, nader vertaald in maatregelen zoals de verplichting een intern meldloket te hebben met vastgestelde afhandelingsprocedures. En de meldingsprocedure moet voor iedereen in de organisatie kenbaar zijn. Ook beschrijft de BIO hoe afhankelijk van de ernst van een incident verder moet worden gereageerd. Draaiboeken en protocollen zijn daarmee impliciet onderdeel van een totaalpakket van de verplichtingen en aan maatregelen, die voortvloeien uit hoofdstuk 16 van de BIO.
Ik deel dan ook het standpunt dat het hebben van draaiboeken en protocollen van belang is om snel in te kunnen spelen op digitale ontwrichting. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun informatieveiligheid binnen de geldende kaders, ook voor het opstellen van draaiboeken en protocollen voor incidenten. Het college van burgemeester & Wethouders draagt de eindverantwoordelijkheid voor hun gemeente en de gemeenteraad controleert.
Digitale aanvallen zijn niet allemaal hetzelfde. De kennis en kunde die nodig is om de nodige stappen te zetten, verschilt per aanval. Gemeenten kunnen indien nodig ondersteuning krijgen van de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Vanuit de kaderstellende en ondersteunende rol van BZK voert het Centrum Informatiebeveiliging een Privacybescherming (CIP) sinds 2019 een overheidsbreed ondersteuningsprogramma uit. Het voornaamste doel hiervan is adviezen en ondersteuningsmiddelen aanreiken aan overheden, gericht op het geïmplementeerd krijgen van de BIO.
Ten slotte maak ik u graag attent op de jaarlijkse overheidsbrede cyberoefening en de bijbehorende webinars5 die erop zijn gericht op de digitale weerbaarheid van de overheid te vergroten. Aan deze oefening nemen veel verschillende overheidspartijen deel. De laatste cyberoefening met meer dan 1000 deelnemers vond op 1 november plaats.
Hoe beoordeelt u het feit dat er wetenschappelijk en maatschappelijk consensus bestaat over de meerwaarde van een cyber protocol/draaiboek in het geval van een digitale aanval waarbij handelingsperspectief kan worden geboden aan organisaties en digitale aanvallen sneller kunnen worden verholpen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met ons eens dat digitale aanvallen nooit honderd procent voorkomen kunnen worden, maar dat het hebben van een cyber protocol/draaiboek indien een aanval zich voordoet wel van essentieel belang is om gemeentes de juiste stappen te laten zetten om zo goed mogelijk om te gaan met digitale aanvallen en om de schade zoveel mogelijk te beperken? Zo ja, bent u het dan ook eens dat het hebben van een cyber protocol/draaiboek een belangrijk hulpmiddel is in het zo goed mogelijk omgaan met digitale aanvallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met ons eens dat het hebben van een cyber protocol/draaiboek als een belangrijk aanvullend instrument kan worden in gezet in een breder pakket van bestaande maatregelen tegen digitale aanvallen? Zo ja, bent u alsnog bereid om de aangenomen motie Yesilgöz-Zegerius (Kamerstuk 26 643, nr. 753) uit te voeren en dus in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) cyber protocollen/draaiboeken op te stellen om gemeentes beter voor te bereiden op digitale aanvallen? Zo nee, waarom niet?
In mijn reactiebrief6 op de motie Yesilgöz-Zegerius7 heb ik aangegeven hoe ik uitvoering geef aan de motie. Ik herhaal hier kort wat ik in mijn reactiebrief heb gesteld, namelijk dat ik in mijn beleid niet inzet op één cyberverdedigingsprotocol voor alle gemeenten, omdat de ene situatie niet de andere is. Hoe er daadwerkelijk moet worden gehandeld is weliswaar context-afhankelijk, maar wel onderworpen aan eisen. Zoals ik hierboven heb aangegeven stelt de BIO eisen aan het afhandelen van informatiebeveiligingsincidenten met inbegrip met vastgestelde procedures.
Naar aanleiding van het artikel van AG Connect wil ik hieraan nog een paar opmerkingen toevoegen. Ten eerste: informatieveiligheid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Ik noemde eerder dat informatieveiligheid bij gemeenten onder de eindverantwoordelijkheid van het College van B&W valt. Het is van belang dat waar dat niet of onvoldoende gebeurt, zij hun verantwoordelijkheid nemen en gaan uitoefenen; de gemeenteraad dient hier ook op toe te zien. Gemeenten worden hierbij ondersteund door de VNG en de IBD voor gemeenten.
Ik ondersteun dit door de controlerende taak (het horizontale toezicht) van de gemeenteraad te versterken met onder andere de aanpak Eenduidige Normatiek Single Information Audit (ENSIA), waarover uw Kamer is geïnformeerd op 18 maart jl. in de Voortgangsbrief Informatieveiligheid.8 ENSIA heeft tot doel te komen tot een zo effectief en efficiënt mogelijk ingericht verantwoordingsstelsel voor informatieveiligheid bij gemeenten. De focus van ENSIA ligt op verantwoording richting de gemeenteraad, het hoogste politieke orgaan van de gemeente. Echter, omdat gemeenten ook verantwoording afleggen aan de rijksoverheid waar het gaat om het gebruik van landelijke voorzieningen, helpt ENSIA de gemeenten in één keer verantwoording af te leggen over informatieveiligheid gebaseerd op de normen die gelden voor de Nederlandse overheid, de BIO. Met ENSIA sluit de verantwoording over informatieveiligheid aan op de planning- en controlcyclus van de gemeente. Hierdoor heeft het gemeentebestuur meer overzicht over de informatieveiligheid van zijn gemeente en kan het beter sturen en verantwoording afleggen aan de gemeenteraad.
Ook de VNG ziet het belang en de urgentie van adequate digitale weerbaarheid toenemen. Ze biedt op het terrein van informatieveiligheid de gemeenten daarbij op allerlei wijzen ondersteuning, zoals ook op het terrein van incidentmanagement. VNG en IBD trekken lessen uit incidenten en stellen deze lessen openbaar beschikbaar. Dit geldt onder andere voor de geleerde lessen van de door u aangehaalde incidenten, de hacks bij de gemeenten Lochem en Hof van Twente en de Citrix-problematiek.
De IBD heeft voor gemeenten een aantal producten beschikbaar gesteld die ingaan op het voorkomen van digitale incidenten, maar ook op de wijze waarop een incident kan worden afgewikkeld. Het incident bij de gemeente Hof van Twente heeft onder andere geleid tot de ontwikkeling van het «kaartje in de meterkast» voor gemeentesecretarissen9. Dit document helpt de gemeente om vooraf de juiste stappen te bepalen in geval van een incident. Via de vakvereniging worden gemeentesecretarissen gewezen op dit initiatief.
Om gemeenten te helpen met het verhogen van de digitale weerbaarheid heeft de IBD een ondersteuningspakket ontwikkeld voor de processen en maatregelen uit de BIO met de hoogste prioriteit. In dit ondersteuningspakket wordt naast preventieve maatregelen en bewustwording ook ingezet op bedrijfscontinuïteitbeheer (BCM) en zijn concrete handreikingen voor incident en responsmanagement beschikbaar voor alle gemeenten. Zoals gesteld in mijn reactie op de motie Yesilgöz-Zegerius worden de Veiligheidsregio’s betrokken bij crisis en incidenten volgens de Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdingsprocedure (GRIP) en kan opgeschaald worden naar de nationale crisisstructuur.
Met dit ondersteuningspakket zie ik dat de gemeenten voortvarend bezig zijn. Tegelijkertijd ben ik met de VNG, de rijksoverheid, de Unie van Waterschappen en het Interprovinciaal overleg doorlopend in gesprek om gezamenlijk de digitale weerbaarheid van de overheid te versterken tegen de telkens wijzigende dreigingen.
Veroordeelde criminelen die vrij rondlopen in Turkije |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de zaak van de veroordeelde A. die zijn nichtje in 2004 wurgde, bij verstek onherroepelijk veroordeeld werd tot tien jaar gevangenisstraf, maar al die jaren uit handen is gebleven van politie en justitie?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is aan de nabestaanden dat de dader nog altijd niet is gepakt, al 17 jaar vrij rondloopt in Turkije, terwijl de politie zelfs nauwkeurig weet waar de veroordeelde verblijft? Deelt u de mening dat dit een vorm van straffeloosheid is die we niet kunnen accepteren?
Ik deel de mening dat het niet aan de nabestaanden en de maatschappij uit te leggen is dat de dader nog altijd niet is opgepakt en dat dit een vorm van straffeloosheid is die we niet kunnen accepteren. Over de kennis bij de politie omtrent de verblijfplaats van de veroordeelde doe ik in het kader van de opsporing geen uitspraken.
Wat is al ondernomen om deze man achter de tralies te krijgen? Hoe heeft Turkije daar tot nu toe op gereageerd?
Over individuele strafzaken, het contact daarover met een buitenlandse autoriteit en de wijze waarop door een buitenlandse autoriteit wordt gehandeld, doe ik geen mededelingen. In het algemeen kan ik wel zeggen dat Turkije geen onderdanen uitlevert aan andere landen voor de tenuitvoerlegging van een straf. De enige mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van een straf is het overdragen van die straf, zodat de straf in Turkije kan worden uitgevoerd. Nederland verzoekt in die gevallen op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) aan de Turkse autoriteiten om straffen over te nemen. De Turkse autoriteiten nemen normaal gesproken alleen Wots-verzoeken in behandeling als er een adres of verblijfplaats bekend is. Deze is niet altijd voorhanden. Daarnaast worden deze veroordeelden internationaal (wereldwijd) gesignaleerd.
Hoeveel vaker komt het voor dat mensen, die in Nederland veroordeeld worden, zich in Turkije ophouden en zo uit handen van justitie blijven? Hoe wordt druk uitgeoefend op Turkije om daders niet zonder straf weg te laten komen met hun misdrijven?
In 2019 waren bij Fugitive Active Search Team NL (FAST) 56 zaken met een (resterende) straf van minimaal 120 dagen bekend waarbij de veroordeelde zich mogelijk in Turkije zou bevinden. Deze zaken worden regulier onder de aandacht gebracht op verschillende niveaus bij de Turkse autoriteiten.
Op dit moment is in 16 zaken aan de Turkse autoriteiten gevraagd om een opgelegde straf ten uitvoer te leggen. Indien een reactie te lang op zich laat wachten, verstuurt de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen van de Dienst Justitiële Inrichtingen een rappel. Dit is in 6 zaken ten minste één keer gebeurd. Verder wordt waar nodig langs diplomatieke weg aandacht gevraagd voor openstaande zaken.
Bij welke andere landen speelt dit probleem nog meer?
Voor verschillende landen geldt dat veroordeelde onderdanen niet worden uitgeleverd aan andere landen, maar opgelegde straffen wel kunnen worden overgedragen. Met al de betreffende landen wordt op de best mogelijke manier samen gewerkt om tot uitvoering van de opgelegde straffen te komen. Op nadere bijzonderheden wil ik in het antwoord op deze vraag niet ingaan, omdat dit een onnodige negatieve impact zou kunnen hebben op de samenwerking met deze landen.
Deelt u de mening dat de vraag of het recht zijn beloop heeft eigenlijk niet hoort af te hangen van de politiek en de internationale betrekkingen tussen landen?
Ja, ik deel uw mening.
Wat kunt u doen om dit soort straffeloosheid in het algemeen te voorkomen?
Om te kunnen zorgen dat een rechterlijke uitspraak ook ten uitvoer wordt gelegd indien de veroordeelde in het buitenland verblijft, zijn er verschillende instrumenten, zoals diplomatie, uitlevering of overlevering van de veroordeelde aan Nederland of het overdragen van het strafvonnis aan een ander land.
De mogelijkheden hier verschillen per land. Als er eisen gesteld worden waaraan Nederland (juridisch) niet kan voldoen, dan is het overdragen van de straf niet mogelijk.
Daarnaast zet ik in op het voorkomen dat veroordeelden naar het buitenland vluchten. Vorig jaar is daarvoor bijvoorbeeld samen met het OM, de Rechtspraak en het CJIB een risicotaxatie-instrument ontwikkeld, om de kans op onttrekking te voorspellen. Bij een hoge kans kan bijvoorbeeld worden besloten om via (super-)snelrecht de straf direct aansluitend aan de uitspraak ten uitvoer te leggen. Dit instrument is met pilots getoetst, en ik ben nu met het OM in gesprek of en hoe deze werkwijze kan worden opgenomen in de reguliere werkprocessen.
Wat kunt u specifiek nog doen in deze zaak, om er voor te zorgen dat deze dader zijn straf niet ontloopt en er gerechtigheid komt, wat zeker ook voor de nabestaanden van bijzonder groot belang is?
Deze zaak blijft onderwerp van gesprek met de Turkse autoriteiten.
Het misdrijf in Stroe waarbij een beschermde wolf is doodgeschoten |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dood gevonden wolf bij Stroe blijkt doodgeschoten»?1
Ja, het bericht is mij bekend. Ik betreur ten zeerste dat de wolf is doodgeschoten. Wolven zijn beschermd en van grote waarde voor een natuurlijk evenwicht en de biodiversiteit. Ik zet me daarom in voor het zo goed mogelijk samenleven met deze dieren.
Kunt u aangeven met welke soort munitie de wolf is doodgeschoten en welke conclusies daaraan te verbinden zijn voor het onderzoek naar de dader(s) van dit misdrijf?
Het type munitie en de daaraan verbonden conclusies vormen onderdeel van het lopende strafrechtelijk onderzoek. In het belang van dit onderzoek kan ik hier geen uitspraak over doen.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang en de uitkomst van het strafrechtelijk proces?
Na het ontvangen van de meldingen over de casus in Stroe, is de politie na analyse van de informatie een onderzoek gestart. Meer informatie kan ik niet met uw Kamer delen aangezien ik niet in ga op individuele strafrechtelijke onderzoeken.
Is het waar dat de maximale boete die staat op het doden van een wolf bijna 25x hoger is in België (500.000 euro) dan in Nederland (21.750 euro)? Hoe verklaart u dit verschil in strafmaat binnen de Benelux en bent u bereid uw invloed aan te wenden om de strafmaat te harmoniseren? Zo nee, waarom niet?
Het doden van een wolf is een overtreding van artikel 3.5 eerste lid van de Wet natuurbescherming. Artikel 1a onder 1° van de Wet op de economische delicten stelt dat overtreding van dit artikel een economisch delict vormt. Artikel 2 van deze wet geeft aan dat het opzettelijk doden van een wolf een misdrijf is.
De strafmaat die hierop is gesteld is een gevangenisstraf van maximaal 6 jaar, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie (maximaal € 87.000,–). Hierbij kunnen tevens bijkomende straffen en maatregelen worden opgelegd. Het is aan de rechter om de hoogte van de straf te bepalen.
In België is de strafbaarheidsstelling per gewest geregeld. In Vlaanderen is het doden van wolven strafbaar met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en/of een geldboete van 100 tot 500.000 euro, voor zover dit opzettelijk gebeurt.
In het Waalse Gewest is het doden van een wolf een misdrijf dat wordt bestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden of een geldboete van ten minste 800 en ten hoogste 800.000 euro.
In het kader van de Benelux-overeenkomst op het gebied van de jacht en de vogelbescherming werk ik samen met België en Luxemburg aan inhoudelijke afstemming van het beleid. Harmonisatie van strafmaten vormt geen onderdeel van deze afstemming. Het is aan elke land om een eigen strafmaat op te stellen voor overtredingen van de Europese regels.
Bent u bereid een beloning uit te (doen) loven om de dader(s) van dit misdrijf op te sporen en te berechten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het initiatief voor het uitloven van een beloning in het kader van een strafrechtelijk onderzoek ligt bij het OM. Dat is in deze zaak tot heden niet aan de orde geweest.
Deelt u de mening dat het demoniseren van en pleiten voor het doden van wolven zoals gedaan door onder meer de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging (KNJV), Land- en Tuinbouworganisatie Nederland en de directeur van de Hoge Veluwe onwenselijk is en een gevaar kan vormen voor de veiligheid van de wolf? Zo nee, waarom niet?
Een ieder mag zijn eigen mening hebben over de wolf. Het is daarbij wel belangrijk dat een ieder over de juiste informatie beschikt om een goed afgewogen oordeel te vormen. Daarom heb ik samen met de provincies een fact findingstudie laten opstellen. Het rapport brengt feitelijk en wetenschappelijk onderbouwd de laatste stand van zaken van de wolf in Nederland in beeld en is mede opgesteld ter ondersteuning voor het te vormen beleid van Rijk en provincies, waarover ik uw Kamer eerder dit jaar heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 576, nr. 247). De uitkomsten van dit rapport zijn een belangrijke basis voor de in 2022 te verschijnen geactualiseerde versie van het Interprovinciaal wolvenplan. De gezamenlijke provincies en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) hopen hiermee een bijdrage te leveren aan een goede manier van samenleven tussen mens en wolf.
Uit het meest recente draagvlakonderzoek (Kamerbrief 21015874, 25 januari 2021) blijkt bovendien dat het maatschappelijk draagvlak voor de hervestiging van de wolf relatief groot is. Gebrek aan informatie over de wolf kan echter wel leiden tot een onjuist beeld van de wolf in Nederland. Ik zet me daarom met de provincies in om de voorlichting te verbeteren.
Kent u de uitspraak van de parkbeheerder van het Nationale Park De Hoge Veluwe waarin hij zegt dat hij verwacht «dat we in Nederland vaker kunnen verwachten dat wolven worden doodgeschoten»?2 Hoe beoordeelt u deze uitspraak, overwegende dat het doden van wolven een misdrijf is?
Ja, ik ken deze uitspraak. Zoals u in uw vraag al aangeeft is het doden van de wolf een misdrijf. Illegale praktijken zijn altijd onacceptabel.
Gebrek aan informatie over de wolf kan echter wel leiden tot een onjuist beeld over de wolf in Nederland. Ik zet me daarom met de provincies in om de voorlichting te verbeteren.
Hoe gaat u voorkomen dat andere wolven eenzelfde lot zullen ondergaan?
In artikel 12 van de Habitatrichtlijn is vastgelegd dat alle nodige maatregelen moeten worden genomen om het illegaal doden van wolven te voorkomen. De landelijke en provinciale overheden geven op zo breed mogelijk manieren invulling aan deze wettelijke verplichting.
Deelt u de mening dat de wolf door de KNJV ten onrechte gezien wordt als voedselconcurrent, en dat volgens de minimale eisen van Europees recht de wolf eerst rechthebbende is om te foerageren op in het wild levende dieren op de Veluwe? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe valt dan te billijken dat jagers meer dan 80% van de potentiële prooidieren van de wolf willen schieten en afvoeren van de Veluwe?
Zoals ik bij vraag 6 heb aangegeven staat het een ieder vrij om een eigen mening te hebben over de wolf. Daarbij staat vast dat de wolf zowel onder Nederlands als Europees recht stikt beschermd is.
Gevestigde wolven voeden zich hoofdzakelijk met in het wild levende hoefdieren, waaronder herten, reeën en wilde zwijnen. In mijn ogen is er geen sprake van voedselconcurrentie, omdat op de genoemde prooidieren van de wolf niet mag worden gejaagd. Afschot van de genoemde soorten vindt plaats in het kader van in het faunabeheerplan vastgelegd populatiebeheer of schadebestrijding.
De Wet natuurbescherming biedt de kaders waarbinnen jagers hun activiteiten kunnen uitvoeren. Tevens biedt deze wet de kaders voor de bescherming van de wolf. De provincies zijn het bevoegd gezag om toe te zien op de naleving van deze regels.
Bent u bereid een direct verbod in te stellen voor niet-opsporingsambtenaren om zich na zonsondergang met een vuurwapen in de natuur of op de openbare weg te bevinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De Wet natuurbescherming en de Wet wapens en munitie bieden reeds voldoende wettelijke kaders om het bezit en gebruik van wapens te beperken. Ik zie daarom in het doden van de betreffende wolf geen reden tot aanvullende wetgeving.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen 14 dagen te beantwoorden?
Door afstemming met België, de provincie en het OM is het niet gelukt om de vragen binnen deze termijn te beantwoorden.
Het bericht ‘Psychische problemen HAN-studenten ook op straat na grote hack’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Psychische problemen HAN-studenten ook op straat na grote hack»?1
Ja.
Is het waar dat de hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) vorige maand is aangevallen met gijzelsoftware? Zo ja, kunt u een chronologisch feitenrelaas schetsen van deze gebeurtenis en kunt u hierbij specifiek ingaan op de oorzaak van de cyberaanval? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het wenselijk is om de kennis over het ontstaan van hack te delen met andere onderwijsinstellingen zodat zij hier lering uit kunnen trekken?
De HAN University of Applied Sciences (HAN) is geconfronteerd met een hack. De HAN heeft mij laten weten dat een hacker via een webformulier toegang heeft gekregen tot een server van de HAN waarop veel gegevens stonden. Van gijzelsoftware is in dit geval géén sprake. Voor een chronologisch feitenrelaas verwijs ik naar de website van de HAN, www.han.nl/datalek waar via een liveblog de ontwikkelingen in de tijd te volgen zijn. Het is van groot belang om de kennis over het ontstaan van hacks te delen met andere onderwijsinstellingen, aangezien voor een effectieve bestrijding van cyberrisico’s samenwerking en continue kennis-en informatiedeling cruciaal is. Dat is ook in dit geval gebeurd. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Is het waar dat bij deze hack zeer gevoelige gegevens zoals medische en persoonsgegevens van studenten van de HAN buit zijn gemaakt als gevolg van de cyberaanval? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de omvang van deze gegevens en welke gegevens precies buit zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De HAN heeft mij laten weten dat de hacker toegang heeft gehad tot een omgeving waar veel persoonsgegevens beschikbaar waren en heeft op 5 oktober een overzicht van de gelekte data gepubliceerd op haar website han.nl/datalek. Dit overzicht is als bijlage toegevoegd aan een persbericht dat op dezelfde dag is verschenen. Uit het overzicht blijkt dat het in 95% van de gevallen gaat om algemene persoonsgegevens zoals adresgegevens of telefoonnummers. Van een klein percentage van de mogelijk getroffen gegevens (3%) gaat het om meer persoonlijke gegevens waaronder informatie over de reden van studievertraging of bijzondere omstandigheden waar de hogeschool rekening mee wil houden.
Is de datadiefstal reeds gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)? Zo ja, is er verder contact geweest tussen de HAN en de AP? Zo nee, waarom niet?
Ja. De HAN heeft zodra zij weet had van het datalek direct de AP geïnformeerd. Deze (voorlopige) melding is op 1 september door de Functionaris Gegevensbescherming van de HAN gedaan. Zodra er nieuwe ontwikkelingen waren en de voorlopige melding kon worden aangevuld is de AP daarvan steeds op de hoogte gebracht.
Heeft de HAN ten tijde van de aanval met gijzelsoftware in contact gestaan met het sectorale computer emergency response team SURFcert ter (technische) ondersteuning? Zo ja, heeft de HAN dit contact geïnitieerd? Zo ja, wat is er uit dit contact gekomen qua ondersteuning vanuit SURFcert?
De HAN heeft mij laten weten dat er van gijzelsoftware géén sprake is geweest (zie vraag 2). Zodra de HAN weet had van het datalek heeft de HAN op 1 september contact gezocht met SURFcert. SURFcert heeft de HAN ondersteund met het analyseren van het incident. De Indicators of Compromise (IOCs) zijn daarbij gedeeld met het SURFcert en de daarbij aangesloten instellingen.
Is er een dialoog geweest tussen de HAN en de hacker in kwestie over het wel of niet betalen van het geëiste losgeld bedrag? Zo ja, heeft de HAN de politie ingeschakeld bij het voeren van deze dialoog? Zo nee, waarom niet?
De HAN heeft mij laten weten dat er contact is geweest met de hacker. De HAN is niet ingegaan op de eisen van het losgeld. Zodra de HAN kennis had van het datalek heeft zij direct contact gezocht met de politie en ook aangifte gedaan.
Is het waar dat de gestolen data zijn gepubliceerd? Zo ja, waar en zijn de studenten en medewerkers hiervan op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom niet?
Voor zover bekend zijn er geen data gepubliceerd. Omdat niet bekend is welke data er exact zijn buitgemaakt heeft de HAN vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid en voorzorg besloten om iedereen van wie mogelijk persoonsgegevens zijn buitgemaakt te informeren.
Kunt u een inschatting maken van de (immateriële) schade en kosten die deze cyberaanval tot nu heeft veroorzaakt?
Deze inschatting is vooralsnog niet te geven. De werkzaamheden bij de HAN lopen nog door. Hier zijn naast eigen medewerkers ook externe deskundigen bij betrokken.
Is het waar dat de HAN een «makkelijk doelwit» is genoemd door de hacker in kwestie? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitspraak? Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat een Nederlandse hoger onderwijsinstelling op deze wijze wordt bestempeld door cybercriminelen?
De uitspraak van de hacker is opgetekend door een journalist. Ik kan daarover niet oordelen. De HAN heeft in haar bedrijfsvoering veel aandacht voor IT veiligheid. Dat blijkt onder andere uit de aanwezigheid van diverse preventieve, detectieve, responsieve en correctieve maatregelen. Voorbeelden daarvan zijn de regelmatige uitvoering van penetratietesten o.a. door ethical hackers, de aansluiting op de Security Operations Center oplossing geboden door het SURFsoc en de aanwezigheid van offline back-up faciliteiten. Daarnaast wordt met enige regelmaat het bewustzijn van medewerkers en studenten rond informatiebeveiliging verhoogd middels campagnes. Ook is deelgenomen aan de landelijke OZON-oefening van SURF op 18 maart jl. Middels de planning & control cyclus wordt invulling gegeven aan de verdere groei in volwassenheid op het gebied van informatiebeveiliging, om zo in te kunnen spelen op het continu veranderde cyberdreigingslandschap waar de onderwijssector mee te maken heeft.
Deelt u de mening dat deze cyberaanval en in het bijzonder het buit maken van gevoelige medische gegevens van ruim 2000 studenten een zeer grote inbreuk maakt op de privacy van de studenten in kwestie? Deelt u de mening dat het voor studenten die slachtoffer zijn geworden, wenselijk is om ondersteuning te krijgen over eventuele gevaren met betrekking tot identiteitsfraude en hoe om te gaan met een eventuele psychische impact die bij het prijsgegeven van dit type gevoelige gegevens komt kijken, bijvoorbeeld van de Fraudehelpdesk? Zo ja, kunt u dit meegeven aan het bestuur van de HAN? Zo nee, waarom niet?
Persoonsgegevens en bijzondere persoonsgegevens worden beschermd via de daarvoor geldende wetgeving (AVG). Dat er gegevens van medische aard betrokken zijn bij het datalek is uiteraard bijzonder te betreuren. De HAN heeft alle mogelijk getroffen personen van het datalek geïnformeerd, waarbij de personen van wie mogelijk gevoelige gegevens zijn betrokken als eerste zijn geïnformeerd. Een team van professionals heeft vanaf het moment van informeren klaargestaan om eventuele vragen te beantwoorden. Wanneer op basis van reacties het vermoeden bestaat dat er extra nazorg nodig is, worden mensen gewezen op de diverse voorzieningen die de HAN heeft op dit gebied zoals studentpsychologen. Ook monitort de HAN of de verdere opvolging wellicht bijsturing behoeft.
Deelt u de mening dat onderwijsinstellingen meer moeten doen om dergelijke cyberaanvallen te voorkomen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat bijvoorbeeld moet worden gekeken naar minimale beveiligeisen om de digitale hygiëne op orde te krijgen? Zo ja, hoe komt dit overeen met uw eerdere uitspraken dat de verantwoordelijkheid van goede bedrijfsvoering bij de instelling zelf ligt en ze in beginsel dus zelf verantwoordelijkheid zijn om de eigen kwetsbaarheden in de cyberveiligheid te mitigeren? Zo nee, waarom niet?
Hogescholen hebben afgelopen jaren op grond van toenemende dreiging hun aanpak geïntensiveerd. De hack bij de Universiteit Maastricht, maar ook andere incidenten, heeft de sector doen beseffen hoe belangrijk digitale veiligheid en een goede voorbereiding is. In mijn brief van 28 september jl. heb ik uiteengezet welke maatregelen de sector en ik reeds getroffen hebben en welke op stapel staan. 2
Kunt u bovenstaande vragen voor het nog in te plannen commissiedebat «Digitalisering in het onderwijs» beantwoorden?
Ja.