Het bericht van de NOS ‘Meer haat tegen lhbti'ers in sommige Afrikaanse landen, hoe komt dat?’ |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten van de NOS, onder andere over de voorgestelde anti-LHBTI wet in Ghana1?
Ja.
Bent u van mening dat de voorgestelde wetgeving in Ghana haaks staat op Nederlandse normen en waarden en de doelen die het ministerie heeft op het gebied van minderheidsbescherming?
Ja, deze ontwikkeling staat haaks op waar Nederland voor staat zoals beschreven in het mensenrechtenbeleid, alsmede op de uitgangspunten van het feministisch buitenlandbeleid. Het kabinet zet zich met het feministisch buitenlandbeleid in om ongelijkheid te verkleinen en streeft wereldwijd naar een gelijkwaardige positie van mannen, vrouwen en non-binaire mensen. Het heeft daarbij bijzondere aandacht voor de positie van lhbtiq+-personen.
Heeft u al via diplomatieke kanalen uw zorgen geuit over de nieuwe anti-LHBTI wet in Ghana?
Ja. Nederland en Ghana hebben goede bilaterale relaties waardoor er ruimte is om allerlei onderwerpen van wederzijds belang te agenderen, zoals onze internationale verplichtingen. In dat kader is er regelmatig dialoog over mensenrechten en bescherming van minderheden in den brede en ook specifiek in het kader van deze voorgestelde wet, zowel bilateraal als samen met gelijkgezinde landen. Nederland trekt voornamelijk met andere landen op in Equal Rights Coalition-verband, alsook met andere gelijkgezinde landen en internationale organisaties.2 Daar waar opportuun wordt het wetsvoorstel besproken met de meest betrokken partijen, bijvoorbeeld met parlementariërs die het voorstel steunen, de voorzitter van het parlement en autoriteiten zoals de Minister van Justitie. In EU-verband, bijvoorbeeld tijdens de jaarlijkse Ghana-EU partnerschapsdialoog, worden de zorgen over het anti-lhbtqi+-wetsvoorstel ook besproken met de Ghanese autoriteiten.
Ook deed Nederland afgelopen januari in de Mensenrechtenraad de aanbeveling aan de Ghanese autoriteiten om ieder individu te beschermen tegen geweld en discriminatie op basis van seksuele oriëntatie en genderidentiteit.
Kunt u een overzicht geven van de OS-gelden die Nederland besteed in Ghana?
De bilaterale relatie van Nederland en Ghana staat in het teken van de overgang naar een intensievere handelsrelatie. Ghana behoort daarom tot de categorie combinatielanden, waarbij het kabinet inzet op een combinatie van handel en ontwikkelingssamenwerking. Nederland investeert jaarlijks zo’n € 10 mln. in projecten op het gebied van private sector en arbeidsmarkt. Via multilaterale en maatschappelijke organisaties wordt er daarnaast nog zo’n € 16 mln. aan BHOS-middelen ingezet op thema’s zoals SRGR en hiv/aids, vrouwenrechten en gendergelijkheid, maatschappelijk middenveld en onderwijs. De Nederlandse ambassade in Ghana besteedt additioneel jaarlijks € 425.000 aan projectfinanciering op het gebied van mensenrechten.
Kunt u een overzicht geven bij welke programma’s de Nederlandse overheid is betrokken met betrekking tot rechtshandhaving in Ghana?
Nederland heeft geen programma’s die betrekking hebben op de rechtshandhaving in Ghana.
Bent u van mening, naar aanleiding van berichtgeving over de recent aangenomen anti-LHBTI wet in Oeganda, dat de Nederlandse overheid een proactieve rol moet spelen in het uiten van ongenoegen over de voorgestelde wetgeving in Ghana?
Ja en dat doen we. Nederland speelt samen met internationale partners, waaronder de leden van de Equal Rights Coalition, al lange tijd een actieve rol bij het verbeteren van de positie van lhbtiq+-personen in Ghana en het uitspreken van zorgen over dit soort wetgeving. Hierbij staan uiteraard de belangen, de veiligheid en het welzijn van de lhbtiq+-gemeenschap in Ghana voorop («nothing about them without them»). Vanwege de kwetsbare positie van lhbtiq+-personen in Ghana, de gevoeligheid van het onderwerp, de autonomie van het Ghanese parlement, en het scherpe publieke debat, bekijkt het kabinet voortdurend bij welke steun en benadering de lhbtiq+-gemeenschap in Ghana het meeste baat heeft. Lokale lhbtiq+-organisaties verzoeken Nederland, gezien bovenstaande overwegingen, om stille diplomatie in te zetten en geen publieke uitspraken te doen.
Bent u bereid om samen met gelijkgezinde landen, zoals de Verenigde Staten en partners in de Europese Unie, meer druk uit te oefenen op Ghana en andere OS-landen die soortgelijke wetgeving introduceren of behandelen?
Ja. Nederland trekt bij soortgelijke kwesties bij voorkeur op met gelijkgezinde landen en organisaties. Dit leidt niet alleen tot een sterker signaal maar stimuleert tevens een coherente reactie van donoren.
Bent u van mening dat OS-middelen als drukmiddel moet worden ingezet om dit soort wetgeving te voorkomen?
De inzet van OS-middelen als drukmiddel moet per geval zorgvuldig bekeken worden, rekening houdend met de verwachte effectiviteit en onbedoelde neveneffecten. Het kan een stevig signaal zijn. Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat vanwege het geven van een signaal aan de regering, vooral de bevolking, waar de meeste programma’s op gericht zijn, getroffen wordt door stopzetting van OS-programma’s. Van belang is ook te realiseren dat OS-middelen altijd een langetermijndoel hebben en dat Nederland geen bilaterale begrotingssteun verstrekt. Gezamenlijk optrekken met andere landen heeft de sterke voorkeur, daar dit de effectiviteit van eventuele maatregelen vergroot.
Bent u van mening dat alle OS-middelen onmiddellijk moeten worden stopgezet als het Ghanese Parlement deze wet aanneemt?
Nee. Een overweging om OS-middelen al dan niet stop te zetten moet zorgvuldig gebeuren en kritisch worden getoetst op effectiviteit en vergt een bredere afweging waarbij ook neveneffecten in acht moeten worden genomen. Vrijwel alle OS-middelen voor Ghana komen direct ten goede aan private partijen en organisaties, waaronder organisaties die de lhbtiq+-gemeenschap steunen. In het scenario van aanname van deze wet, is het juist van belang dat deze steun doorgang blijft vinden. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Ter aanvulling, aanname van de wet door het Ghanese parlement betekent niet meteen dat deze wet ook daadwerkelijk van kracht zal worden. Zo heeft de Ghanese president de mogelijkheid om niet in te stemmen met de wet en deze terug te sturen naar het parlement, of door te verwijzen naar de Council of State. Ook bestaat de mogelijkheid dat tegenstanders een juridische zaak aanspannen tegen de wet. Het is dus van belang om bij elke stap in het proces te bekijken welke handeling het meest effectief zou zijn.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van steeds strengere anti-LHBTI wetten in Afrikaanse landen een zorgelijke ontwikkeling is die haaks staat op de Nederlandse OS-doelen? Zo ja, is er een plan van aanpak om adequaat en snel te reageren op deze ontwikkeling?
Ja, lhbtiq+-personen en organisaties worden wereldwijd geconfronteerd met toenemende beperkingen, ook in een toenemend aantal Afrikaanse landen. Dit is een zeer zorgelijke ontwikkeling. Naast het groeiend aantal landen dat wetgeving voorstelt om lhbtiq+-organisaties monddood te maken, ageert een aantal overheden tegen steun uit het buitenland voor gelijke rechten voor lhbtiq+-personen. Bijvoorbeeld in de (momenteel) 67 landen waar consensuele seksuele relaties tussen personen van gelijk geslacht, of diverse genderidentiteiten, strafbaar gesteld zijn.
Op het Afrikaanse continent is sprake van een trend van anti-lhbtiq+-wetgevingsinitiatieven, waarbij ontwikkelingen in verschillende landen elkaar beïnvloeden. De recent in Oeganda aangenomen «Anti-Homosexuality Act» is al door diverse parlementariërs in enkele andere landen genoemd als «voorbeeld».
Nederland volgt deze ontwikkelingen nauwgezet via onze ambassades, in coördinatie met gelijkgezinde landen (waaronder via de Equal Rights Coalition) en via contacten met het maatschappelijk middenveld. Daarbij zet het kabinet samen met onze partners de verschillende instrumenten in die wij tot onze beschikking hebben. Via strategische partnerschappen worden lhbtiq+-organisaties in diverse Afrikaanse landen gesteund3, zowel financieel als via capaciteitsopbouw en met diplomatie
Als grote donor van het Global Equality Fund draagt Nederland ook bij aan noodondersteuning voor lhbtiq+-mensenrechtenverdedigers. Daarnaast is dit jaar Safety for Voices (2023–2027) van start gegaan, waarmee mensenrechtenverdedigers, journalisten en mediawerkers online en offline beschermd worden. Deze instrumenten zijn tevens beschikbaar voor lhbtiq+-mensenrechtenactivisten en journalisten die rapporteren over lhbtiq+ zaken op het Afrikaanse continent. Daarnaast zetten onze ambassades in deze landen zich in voor lhbtiq+-mensenrechtenverdedigers, bijvoorbeeld door directe projectfinanciering, het bieden van een veilige ruimte, en door het samenbrengen van partijen die bondgenoten van de lhbtiq+-gemeenschap kunnen zijn.
Kunt u uiteenzetten met welke landen Nederland een OS-relatie onderhoudt en waar tegelijkertijd anti-LHBTI-wetten van kracht zijn of binnenkort worden geïntroduceerd?
Zoals uiteengezet in de BHOS nota, onderhoudt Nederland een partnerrelatie met 21 landen op het Afrikaanse continent, waarvan 10 landen met een brede OS-relatie, 3 landen met een beperkte OS-relatie, 6 zogenaamde combilanden en 2 landen die in twee categorieën vallen. Van deze groep landen is in Oeganda een nieuwe en strengere anti-lhbtiq+-wet van kracht. In Ghana zijn voorbereidingen in een vergevorderd stadium. Anti-lhbtiq+-sentimenten spelen echter in meerdere landen waar Nederland een OS-relatie mee onderhoudt; dit heeft echter nog niet geleid tot concrete stappen richting strengere anti-lhbtiq+-wetgeving.
Bent u het eens dat er verschil moet zijn in de strategische keuzes die Nederland maakt waar het gaat om Nederlands belastinggeld of anderzijds gelijkwaardige handelsrelaties?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Mocht er sprake zijn gebruikmaking van handels- en financieringsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is bovendien sprake van een proportionele IMVO-toetsing. Het overgrote deel van de ondernemers die gebruik maken van dit instrumentarium zijn Mkb’ers die zonder deze ondersteuning niet in staat zijn om in Afrikaanse markten te investeren.
Hoe gaat Nederland ervoor zorgen dat we in Afrika de trend van meer haat tegen LHBTI’ers tegengaan?
Op het Afrikaanse continent, alsook daarbuiten, is inderdaad een zeer zorgelijke trend gaande van meer haat tegen de lhbtiq+-gemeenschap. Lhbtiq+-organisaties en lhbtiq+-personen zijn het doelwit van mensenrechten-ondermijnende actoren, en haat wordt online en offline opgestookt. Deze sentimenten worden gevoed en benut door een verscheidenheid aan conservatieve, religieuze, maatschappelijke en politieke krachten, zowel uit eigen land als daarbuiten, die deze sentimenten gebruiken voor het ondermijnen van mensenrechten, specifiek de gelijke rechten van lhbtqi+-personen, en van verworvenheden op het terrein van SRGR en gendergelijkheid.
Via de eerdergenoemde programma’s (zie vraag 10) blijft het kabinet zich inzetten voor dialoog, meer begrip en praktische ondersteuning. Daarbij luisteren we in eerste instantie naar de wensen en behoeften van lhbtiq+-ers zelf. Bewustzijn over culturele en lokale percepties over lhbtiq+-personen is hierbij tevens van belang. Hoe men over mensenrechten of lhbtiq+-personen denkt, verschilt per land en hangt af van diverse culturele, religieuze, economische, politieke en maatschappelijke factoren. Tegelijkertijd mogen gevoeligheden nooit een reden zijn voor het schenden van mensenrechten. Daarom is het belangrijk dat in de aanpak rondom de mensenrechten van lhbtiq+-personen wordt gekeken naar deze factoren en op basis daarvan de meest effectieve aanpak – en het bijpassende narratief – gekozen wordt, altijd in samenspraak met lokale lhbtiq+-organisaties.
Van belang is om vooral ook in gesprek te blijven met en te investeren in de relatie met overheden en andere relevante partijen. Het benadrukken van het universele karakter van de mensenrechten voor iedereen, inclusief lhbtiq+-personen en het ontkrachten van het beeld dat dit een typisch westers verschijnsel is, is daarbij belangrijk. Soms kan het helpen om in aanvulling op het mensenrechten perspectief, ook een minder gevoelige invalshoek te benoemen, bijvoorbeeld door zorgen uit te spreken over de impact van anti-lhbtiq+-wetgeving op de veiligheid en toegang tot gezondheidzorg voor lhbtiq+, in navolging van de aanpak van grote mondiale organisaties op hiv/aids gebied, zoals het Global Fund, UNAIDS en Pepfar (VS). Of door te wijzen op de gevolgen voor het investeringsklimaat en het internationale bedrijfsleven, dat ook een verantwoordelijkheid heeft richting de eigen lhbtiq+-werknemers, zoals Convening for Equality dat heeft gedaan.
Ten slotte wordt gekeken hoe zuidelijke landen met een meer positief track record op lhbtiq+ een bevorderende rol kunnen spelen in het voorkomen van het verder doorzetten van de negatieve trend.
Hoe zorgen we ervoor dat Oeganda en Ghana geen precedent gaan scheppen voor andere landen waar we een OS-relatie mee hebben?
Zie vraag 10 en 13.
De berichten ‘VN-top over steun voor Hoorn van Afrika levert veel minder op dan gehoopt’ en ‘Italy looks to ‘strategic’ Horn of Africa for continental stability’ |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «VN-top over steun voor Hoorn van Afrika levert veel minder op dan gehoopt»1 en «Italy looks to «strategic» Horn of Africa for continental stability»2?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de humanitaire hulp die Nederland geeft aan de Hoorn van Afrika?
Nederland draagt jaarlijks op verschillende manieren via humanitaire hulp bij aan landen in crises; zowel via ongeoormerkte bijdragen aan de VN, de Rode Kruis/Rode Halve Maan beweging als via de landen-specifieke humanitaire fondsen (de Country Based Pooled Funds), de Dutch Relief Alliance en het Nederlandse Rode Kruis. Het Central Emergency Response Fund (CERF), waarvan Nederland een van de grootste donoren is, heeft dit jaar al USD 23 miljoen aan Ethiopië, USD 18 miljoen aan Somalië en USD 8 miljoen aan Kenia gealloceerd. Ook Nederlandse bijdragen aan WFP, UNHCR, UNICEF, OCHA en ICRC zijn van belang voor de humanitaire response in de regio.
In 2023 is de bijdrage aan de landen-specifieke humanitaire fondsen, inclusief die in de Hoorn van Afrika, opgehoogd. Zo is Nederland de grootste donor van het Somalië Humanitair Fonds, met een bijdrage van EUR 20 miljoen. Dit jaar draagt Nederland voor het eerst bij aan het Ethiopië Humanitair Fonds met EUR 13 miljoen. Daarnaast financiert Nederland de Dutch Relief Alliance voor 2-jarige humanitaire responsactiviteiten in Somalië (2.022 EUR 4,9 miljoen en 2.023 EUR 4,7 miljoen) en Ethiopië (2.022 EUR 5,5 miljoen en 2023 4,5 miljoen). Ook financiert Nederland programma’s van het Nederlandse Rode Kruis in Ethiopië (EUR 892.398), Somalië (EUR 550.000) en bredere programma’s met daarin componenten gericht op de Hoorn.
Kunt u een overzicht geven van de kernthema’s in de OS-relatie tussen Nederland en de Hoorn van Afrika? Is de verbetering van de economische situatie en opvang in de regio een prioriteit? Zo niet, bent u bereid om dit een prioriteit te geven?
De verbetering van de economische situatie, evenals opvang in de regio zijn beide prioriteiten voor Nederland, evenals inzet op duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en klimaat, maar ook vrede, veiligheid, stabiliteit en migratie. Deze thema’s zijn ook gepresenteerd in de Afrikastrategie op 30 mei. Hiermee wil het kabinet, zoals aangegeven in het regeerakkoord, een gelijkwaardige economische ontwikkeling stimuleren, stabiliteit bevorderen, armoede verminderen, mensenrechten verbeteren en irreguliere migratie beperken.
Bent u van mening dat een intensieve samenwerking met gelijkgezinde landen, zoals Italië, in een gezamenlijke aanpak van de voedselonzekerheid een groot effect kan hebben op de economische situatie in de regio? Zo ja, bent u van plan meer in te zetten op samenwerking met gelijkgezinde landen?
Ja, ik deel de mening dat een gezamenlijke aanpak groot effect kan hebben, zeker in EU verband. Nederland zet daarom actief in op een gezamenlijke aanpak via de EU (en samen met sommige lidstaten), de Wereldbank en het International Fund for Agricultural Development (IFAD) op verschillende thema’s waaronder voedselzekerheid. Zo wordt bijvoorbeeld met de EU samengewerkt aan het verbeteren van bodemvruchtbaarheid en zaaizaadsystemen in Ethiopië. Met IFAD wordt geïnvesteerd in het onderhoud van rurale wegen in Zuid Sudan. In Kenia en Ethiopië wordt samen met de Wereldbank ingezet op klimaat-slimme landbouw en samen met Duitsland op documentatie van landrechten in Uganda.
Bent u van mening dat een verbeterde economische situatie in de Hoorn van Afrika zal leiden tot een vermindering van het aantal migranten uit die regio naar Europa? Zo ja, bent u van plan in samenwerking met gelijkgezinde landen, zoals Italië, een gezamenlijke aanpak te creëren met als doel de migratiestroom te verminderen?
Economische ontwikkeling en banen kunnen bijdragen aan een vermindering van het aantal migranten. Echter, in de Hoorn zorgt een combinatie van factoren (o.a. instabiliteit, droogte, overstromingen, voedselonzekerheid) voor vluchtelingen- en migratiebewegingen. Vooral in EU verband, maar ook bilateraal met gelijkgezinde landen evenals de landen van herkomst kijkt Nederland naar mogelijkheden om irreguliere migratie te verminderen en perspectief te bieden voor vluchtelingen en gastgemeenschappen. Van groot belang zijn hierbij de migratiepartnerschappen die Nederland aangaat met Afrikaanse landen – zoals ook genoemd in de Afrikastrategie – en het Opvang in de Regio beleid, dat tevens bijdraagt aan het verbeteren van de economische situatie en het voorkomen van doorreis.
Op welke manier werkt u samen met gelijkgezinde landen als Italië aan programma’s op het gebied van opvang in de regio? Bent u bereid deze samenwerking te intensiveren?
Met gelijkgezinde landen wordt veelvuldig overlegd en informatie uitgewisseld aangaande Opvang in de Regio. Ook worden er gezamenlijk activiteiten ondersteund. Mocht Nederland de samenwerking verder willen intensiveren dan gebeurt dit op het niveau van technische samenwerking met gelijkgezinde landen zoals met Duitsland op gebied van werkgelegenheid, en/of
in EU verband. Zo onderzoekt Nederland tevens de mogelijkheid tot delegated cooperation met de EU op het gebied van Opvang in de Regio om daarmee programmatische samenwerking verder te intensiveren.
Bent u bereid om naar aanleiding van dit bericht in gesprek te gaan met uw Italiaanse collega om te kijken hoe Nederland en Italië samen binnen de Europese Unie een aanjagende rol kunnen innemen in de verbetering van de economische situatie in de Hoorn van Afrika? Zo ja, zou u een termijn kunnen aangeven waarop u dit gesprek zal voeren? Zo niet, waarom niet?
Nederland kijkt al samen met de EU hoe samenwerking met Afrika o.a. middels de Afrikaanse Unie versterkt kan worden, bijvoorbeeld op de gebieden van vrede en veiligheid, klimaatverandering, voedselzekerheid en migratie. Daartoe beschikt de EU over een veelbelovend coördinatieplatform – het «initiatief voor de Hoorn van Afrika» (Horn of Africa Initiative) – met alle juiste ingrediënten rond veerkracht, connectiviteit en infrastructuur. Bij deze initiatieven is Italië – als EU lidstaat – uiteraard aangehaakt.
Kunnen landen in de Hoorn van Afrika worden geprioriteerd in het BHOS-beleid om zo de voedingsbodem voor migratie tegen te gaan?
De landen in de Hoorn van Afrika worden al geprioriteerd in het BHOS-beleid, met inzet op de thema’s zoals genoemd in het antwoord op vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van de samenwerking met Nederlandse bedrijven die zich inzetten om de agrarische sector in de Hoorn van Afrika te verbeteren?
In met name de relatief stabiele en hoger gelegen gebieden in de Hoorn van Afrika is een breed scala aan Nederlandse bedrijven actief in de agrarische sector. Het gaat dan veelal om bedrijven die gespecialiseerd zijn in sectoren als melkveehouderij, zaaigoed, agro-logistiek, groententeelt, agro-processing, bloementeelt, fruitteelt, landbouwinputs, veevoer etc.
Gerechtigheid voor de Yezidi-gemeenschap |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Alexander Hammelburg (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de petitie «Gerechtigheid voor de Yezidi's, uw bijdrage daaraan»? (Kamerstuk 2023D14987)
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat Nederland een morele verantwoordelijkheid heeft de Yezidi-gemeenschap te helpen, gegeven de gruweldaden die hen door IS zijn aangedaan en het grote deel Nederlandse uitreizigers dat daar onderdeel van uitmaakte?
Het kabinet veroordeelt de gruwelijke wandaden die door IS tegen hen zijn gepleegd. Etnische en religieuze minderheden, waaronder Yezidi’s, hebben zwaar geleden in de door IS gecontroleerde gebieden. Het leed van de slachtoffers is immens en de slachtoffers verdienen onze volledige steun.1 Om deze reden zet het kabinet zich in om de Yezidi-gemeenschap te ondersteunen en te helpen met het streven naar gerechtigheid, het overkomen van hun trauma en rehabilitatie en re-integratie. In de verdere beantwoording van deze vragen kunt u lezen op welke manieren Nederland hieraan bijdraagt. Ook wordt verwezen naar recente Kamerbrieven die ingaan op de Nederlandse inzet op dit terrein.2
Kunt u aangeven op welke manieren Nederland hulp biedt aan Yezidi’s die op dit moment in vluchtelingenkampen verblijven? Levert Nederland een bijdrage aan hulp in de kampen Mam Rashan en Isyan, waar een deel van de vrouwen die deze petitie heeft aangeboden nu leeft?
Zowel direct als indirect ondersteunt Nederland projecten en programma’s om de situatie van de Yezidi-gemeenschap te verbeteren. Nederland heeft verschillende programma’s gefinancierd die daaraan op directe wijze bijdragen, waaronder programma’s die gericht zijn op Yezidi’s die op dit moment in vluchtelingenkampen verblijven. De meeste hiervan worden ook genoemd in de Kamerbrief van 2 juni jl. waarin wordt gereageerd een petitie van Yezidi-vrouwen3, maar in het kader van de beantwoording van deze vraag worden ze hierna uitgebreider beschreven.
In de eerste plaats draagt Nederland bij aan het meerjarige Yezidi Resilience-programma van Norwegian People’s Aid, dat zich richt op verbeterde dienstverlening op het gebied van seksueel en gender gerelateerd geweld, psychosociale hulp, bevordering van rechtsbewustzijn en economische re-integratie en actieve deelname van vrouwen in de publieke sfeer. Een meerderheid van de deelnemers bevindt zich in vluchtelingenkampen. Het gaat hierbij om vrouwen en kinderen die slachtoffer zijn geworden van IS, in het bijzonder Yezidi’s.
Daarnaast levert Nederland sinds 2021 een meerjarige bijdrage aan de Nonviolent Peaceforce voor community security activiteiten in Sinjar. Dit project richt zich onder andere op lokale verzoening en integratie van Yezidi-vrouwen. Sinds 2022 steunt Nederland de Internationale Organisatie voor Migratie met een programma dat zich richt op de implementatie van de Yezidi Survivors Law. Steun wordt onder meer geleverd aan het lokale kantoor van de Directeur-Generaal voor Yezidi Affairs van het Ministerie van Migratie en Ontheemding in Sinjar en aan Yezidi-organisaties die zich bezig houden met capaciteitsopbouw.
Als donor van de Funding Facility for Stabilization van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) is Nederland verder ook nauw betrokken bij de wederopbouw van basisvoorzieningen, zoals ziekenhuizen, scholen, wegen en huizen in de meest getroffen gebieden in de strijd tegen IS, waaronder Sinjar (de regio waar veel Yezidi’s zich bevinden).
Ook steunt het kabinet het United Nations Investigative Team to Promote Accountability for Crimes Committed by Da’esh/ISIL (UNITAD).4 Dit VN-bewijsvergaringsmechanisme werkt volgens internationale standaarden en verzamelt bewijsmateriaal van internationale misdrijven begaan door IS, wat vervolgens beschikbaar kan worden gesteld aan nationale en internationale gerechten. Met de steun aan UNITAD levert Nederland daarom een belangrijke bijdrage aan het bewerkstelligen van gerechtigheid voor IS-misdrijven begaan tegen een breed scala aan slachtoffergroepen, waaronder tegen de Yezidi-gemeenschap. Tijdens de reis van de Minister van Justitie en Veiligheid naar Irak in mei 2022 heeft zij een additionele bijdrage van 250.000 euro toegezegd ten behoeve van bewijsvergaring en psychologische ondersteuning aan de Yezidi-gemeenschap; deze is in november 2022 overgemaakt.
Tot slot is Nederland momenteel niet actief binnen de kampen Mam Rashan en Isyan, maar levert het zoals eerder beschreven via Norwegian People’s Aid en andere partners wel een bijdrage aan hulp in de kampen Chammishko, Bajd Kandala, Shariya, Khanke, Darkar en Qadia.
Wat is toe nu toe het resultaat geweest van de inzet van dit kabinet internationaal en binnen de Verenigde Naties (VN) voor de voortzetting en opschaling van psychosociale hulp aan Yezidi vrouwen en kinderen?1
Zoals hierboven beschreven bij het antwoord op vraag 3 zet het kabinet via verschillende wegen in op het bieden van ondersteuning, inclusief psychosociale hulp, aan Yezidi-vrouwen en kinderen. Zo steunt het kabinet het Yezidi Resilience-programma van Norwegian People’s Aid met financiële middelen. Door dit programma is reeds aan 619 vrouwen en tienermeisjes psychosociale hulp en activiteiten geleverd.
Daarnaast ligt de focus van de Nederlandse steun aan UNITAD op slachtofferondersteuning en getuigenbescherming.6 Hierdoor kon de Witness Protection and Support Unit worden opgericht, die binnen UNITAD psychologische hulp biedt aan slachtoffers en getuigen van IS-misdrijven. Ook steunt het kabinet de NonViolent PeaceForce, die zich inzet om de veiligheid van burgers te bevorderen in Ba’aj en Sinjar, en de Internationale Organisatie voor Migratie voor de implementatie van de Yezidi Survivors Law. Mede hierdoor zijn op grond van deze wet eerder dit jaar de eerste 24 herstelbetalingen uitbetaald door de Iraakse overheid aan overlevenden van IS. Met Nederlandse financiering heeft de Internationale Organisatie voor Migratie een netwerk kunnen opzetten ten behoeve van dienstverlening op het gebied van mentale gezondheid en psychosociale steun in Sinjar en de omliggende regio.
Zoals ook toegezegd door de Minister van Buitenlandse Zaken in het gesprek met de groep Yezidi-vrouwen op 1 april jl. in De Balie7, blijft Nederland in nationale en internationale fora – onder andere in de Raad Buitenlandse Zaken – pleiten voor gerechtigheid voor de Yezidi-gemeenschap, en voor het belang van socio-economische ontwikkeling voor deze specifieke groep.
Hoeveel Yezidi’s verblijven er op dit moment in kamp Al Hol?
Het is voor het kabinet niet mogelijk om vast te stellen hoeveel Yezidi’s verblijven in kamp Al Hol. Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie over aantallen.
Zijn er signalen bekend dat er Yezidi’s worden vastgehouden en misbruikt als sekslaven door IS’ers in Al Hol en andere opvangkampen waar IS-strijders worden vastgehouden? Zo ja, wat kan Nederland doen om deze wanpraktijken, veroorzaakt door voornamelijk Nederlandse en andere West-Europese uitreizigers, tegen te gaan?
De humanitaire en veiligheidssituatie in Al Hol baart grote zorgen. Het is bekend dat mensenrechtenschendingen, voornamelijk gepleegd door IS-aanhangers, met regelmaat voorkomen. Het is voor het kabinet niet mogelijk vast te stellen of er momenteel Yezidi’s worden vastgehouden en misbruikt in Al Hol of andere opvangkampen waar IS-strijders worden vastgehouden.
Meer in algemene zin kan worden aangegeven dat tegen iedere onderkende uitreiziger uit Nederland strafrechtelijk onderzoek is of wordt gedaan. Daarbij wordt steeds scherp gekeken of er – naast lidmaatschap van een terroristische organisatie en het plegen van terroristische misdrijven – ook signalen zijn voor individuele strafrechtelijke betrokkenheid bij internationale misdrijven. Van IS heeft de rechter immers reeds eerder vastgesteld dat het (ook) een organisatie betreft met het oogmerk tot het plegen van deze ernstige internationale misdrijven.8
De slachtoffers van deze misdrijven, waaronder de Yezidi’s, verdienen onze volledige steun. Hier wordt vanuit Nederland op verschillende manieren op ingezet, zowel nationaal als internationaal. Ook steunt Nederland bewijsvergaringsmechanismen zoals UNITAD en IIIM (voluit het International, Impartial and Independent Mechanism, dat zich richt op internationale misdrijven gepleegd in de Syrische burgeroorlog).9
Kunt u bevestigen dat er nog ongeveer 2.700 Yezidi’s worden vermist en mogelijk gevangengehouden in IS-gezinnen?
Uit verschillende openbare bronnen, waaronder verklaringen van Yezidi-overlevenden van de gruweldaden van IS, is bekend dat er nog veel Yezidi’s vermist zijn. Er is geen zicht op exacte aantallen, maar naar schatting gaat het inderdaad om ongeveer 2.700 personen.
Wat doet u om ontvoerde Yezidi’s met hun familie te herenigen? Herinnert u zich de toezegging, gedaan tijdens het debat over het terug naar Nederland halen van IS-vrouwen, om steun aan het kantoor voor de redding van de ontvoerde Yezidi’s te verkennen? Hoe is daar uitvoering aan gegeven?
Wat betreft de inspanningen ten aanzien van Yezidi’s die nog gevangen worden gehouden in gebieden onder controle van IS, is bij het commissiedebat van 15 december 2022 in antwoord op een vraag van het lid Van der Lee aangegeven dat Nederland probeert bij te dragen aan versterking van de Iraakse veiligheidssector en daarmee indirect aan operaties tegen IS.10
Daarnaast voert Nederland een specifiek landgebonden asielbeleid voor Irak, waarbij Yezidi’s zijn aangemerkt als een kwetsbare minderheidsgroep, zoals ook al wordt beschreven in de Kamerbrief van 2 juni jl.
Yezidi’s die in Nederland als vluchteling zijn erkend kunnen in het kader van gezinshereniging een beroep doen op het nareisbeleid. Nederland erkent het belang van gezinshereniging van gezinsleden die, al dan niet door de vlucht, van elkaar zijn gescheiden en stelt zich daarbij zo flexibel mogelijk op. Bij de behandeling van de nareisaanvraag wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met de situatie waarin gezinsleden verkeren en daarmee ook wat redelijkerwijs van hen verwacht kan worden bij het aannemelijk maken van de identiteit en gezinsband.
Tegen welke belemmeringen loopt Nederland nog aan in de bewijsvergaring voor de misdaden die tegen de Yezidi-gemeenschap zijn begaan? Welke belemmeringen ondervindt het Team Internationale Misdrijven van de politie? Zijn alle functies die erbij zijn gekomen met de uitbreiding van 32 fte tot 43 fte naar aanleiding van de motie-Sjoerdsma c.s., nu ook daadwerkelijk vervuld? (Kamerstuk 29 754, nr. 514) (Kamerstuk 29 628, nr. 1071)
Een belangrijke uitdaging voor het vergaren van bewijs in deze onderzoeken is dat het Nederlandse Openbaar Ministerie en het Team Internationale Misdrijven van de politie in de regel niet zelf ter plaatse onderzoek kunnen doen; daarvoor zijn zij veelal afhankelijk van internationale bewijsvergaringsmechanismes als UNITAD (zie hieromtrent ook het antwoord op vraag 11).
Voor wat betreft de onderzoekscapaciteit wordt in de Kamerbrief van 2 juni jl. ook al aangegeven dat de uitbreiding van het Team Internationale Misdrijven van 32 tot 43 fte daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Medio 2023 lijkt deze capaciteit nog altijd toereikend. Uiteraard kan dat anders worden bij toekomstige ontwikkelingen. Dit wordt dan zo nodig via de geëigende wegen aangekaart.
Op welke manier zorgt u ervoor dat slachtoffers meer proactief worden benaderd, om zo meer bewijs te vergaren en daarmee meer succesvolle rechtszaken te realiseren?
In de brief van 26 januari 2022 van de Ministers van Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid gezamenlijk wordt ook reeds aangegeven dat politie en Openbaar Ministerie in Nederland ernaar streven dat slachtoffers en getuigen van Nederlandse IS-strijders hun weg naar het gespecialiseerde Team Internationale Misdrijven van de politie goed weten te vinden. Zij zijn daarom al langere tijd bezig om bekendheid, begrip en vertrouwen op te bouwen binnen de Yezidi-gemeenschap, onder meer via het bestaande netwerk van ngo’s.11
Welke mogelijkheden biedt het Memorandum of Understanding (MoU) dat u heeft getekend met UNITAD (Investigative team to promote accountability for crimes committed by Da’Esh/ISIL in Iraq and Syria) voor de (vergemakkelijking) van het verstrekken van politiegegevens en justitiële gegevens? Kunt u toelichten wat het Verdrag dat u voornemens bent te sluiten om de samenwerkingsmogelijkheden met UNITAD nog meer te benutten inhoudt?2
In de Kamerbrief van 2 juni jl. evenals de rapportagebrief Internationale Misdrijven13 wordt aangegeven dat het Memorandum of Understanding deling van (politiële) informatie ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek vergemakkelijkt. Als het gemakkelijker is om informatie uit te wisselen in het kader van onderzoeken naar internationale misdrijven, wordt daarmee de kans op opsporing en vervolging van deze misdrijven vergroot. De volgende stap is het toewerken naar de sluiting van verdragen met bewijsvergaringsmechanismen zodat ook de justitiële samenwerking kan worden uitgebreid. Dit proces loopt en de werkzaamheden gericht op de totstandkoming hiervan zijn aangevangen. Te zijner tijd wordt u hieromtrent nader geïnformeerd.
Hoe staat het met het overleg tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Openbaar Ministerie en UNITAD om te bezien of Nederland expertise aan UNITAD kan leveren? Is Nederland in staat forensische experts te leveren voor het zoeken naar massagraven en de identificatie van gevonden lichamen? (Kamerstuk 29 754, nr. 649)
Dit proces is nog gaande en op dit moment wordt nog onderzocht of en hoe Nederland expertise aan UNITAD kan leveren. Te zijner tijd zal u hieromtrent nader geïnformeerd worden.
Kunt u toelichten hoe het staat met het Joint Investigation Team (JIT) dat zich richt op misdrijven gepleegd tegen de Yezidi’s door Europese uitreizigers? (Kamerstuk 27 925 nr. 886)
Er vindt al geruime tijd nauwe samenwerking plaats tussen het JIT enerzijds en het Nederlandse Openbaar Ministerie en het Team Internationale Misdrijven anderzijds. Momenteel wordt gewerkt aan een intensivering van deze samenwerking.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat terrorisme/extremisme op 24 mei?
Het commissiedebat is zoals bekend verplaatst naar 7 juni a.s., vandaar dat is gestreefd naar tijdige beantwoording voor de nieuwe datum.
Het terugtrekken door Nederlandse Ontwikkelingsbank FMO van Plantations et Huileries du Congo (PHC). |
|
Frank Futselaar |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van 24 februari 2023 «Undermined by violence, a development bank mediation process in the DR Congo requires immediate government action» onder andere verstuurd naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken door verschillende NGO’s? Herkent u het geschetste beeld?
Ja, ik heb kennisgenomen van de brief. De specifieke situatie ter plaatse is moeilijk te beoordelen. Gedurende het hele project heeft FMO er bewust op gelet dat de mensenrechten en de rechten van de bevolking worden gerespecteerd, ook in samenspraak met onze ambassade in de DRC. De geografische ligging van de plantagegebieden en hun moeilijke bereikbaarheid vormden daarbij een uitdaging. Feronia/PHC werd actief in een moeilijk toegankelijk gebied waar de bevolking jarenlang door de overheid van het land was verwaarloosd. Naast de uitdagingen om het bedrijf levensvatbaar te maken, heeft Feronia/PHC ook het hoofd geboden aan lokale uitdagingen die groter zijn dan de eigen bevoegdheden, zoals het ondersteunen van gezondheidszorg voor de bevolking en het opzetten van een onderwijssysteem.
Heeft u contact gehad met FMO over deze brief, en zo ja, wat was FMO’s reactie?
Er is doorlopend overleg met FMO over bepaalde investeringen, waarbij FMO ons informeert over relevante ontwikkelingen. De brief is in deze context voorgelegd aan FMO. Ik heb van FMO vernomen dat ze kennis hebben genomen van de brief en dat FMO veel waarde hecht aan het goed afhandelen van het mediatietraject, waarbij FMO benadrukt dat er al belangrijke stappen zijn gezet tussen de gemeenschappen en PHC voor verdere samenwerking, communicatie en bespreking van standpunten.
Bent u het ermee eens dat – ondanks dat FMO geen geld meer in PHC investeert – zij van haar vertrek uit dit project een «verantwoordelijke exit» moet maken, waarbij getroffen gemeenschappen recht wordt gedaan door negatieve impacten van het project te repareren, mitigeren of compenseren?
Ik heb van FMO begrepen dat er progressie is gemaakt met het implementeren van het milieu en sociaalactieplan, maar dat deze nog niet volledig is uitgevoerd.
Er is echter begin 2021 een aandeelhoudersconflict ontstaan omtrent PHC. Als onderdeel van de oplossing van dit conflict is door de ontwikkelingsbanken besloten om de leningen van hen, waaronder die van FMO, te verkopen aan een dochteronderneming van mede-eigenaar Kuramo Capital Management. De leningen zijn daarmee niet kwijtgescholden, maar door de verkoop is het afschrijven van de leningen niet meer van toepassing. De ontwikkelingsbanken zullen onderzoeken of de opbrengsten van de verkoop kunnen worden gebruikt ten behoeve van de plaatselijke gemeenschappen in regio’s waar PHC actief is.
Verder heb ik van FMO vernomen dat Kuramo Capital Management en haar dochteronderneming hebben toegezegd het mediatietraject tussen PHC en de lokale bevolking, gefaciliteerd door het onafhankelijk klachtenmechanisme (hierna: ICM2), te steunen. PHC geeft aan gecommitteerd te blijven aan de afspraken uit het milieu en sociaalactieplan en het mediatietraject. Dit commitment van PHC is positief. Tegelijkertijd hebben de ontwikkelingsbanken door de verkoop van de leningen geen juridische basis meer om het milieu en sociaalactieplan af te dwingen. Ik vertrouw er op dat het mediatietraject leidt tot een zo goed mogelijke uitkomst voor alle partijen.
Zijn er inmiddels bepaalde mijlpalen bij het implementeren van de ESAP gehaald, waarvan u in 2021 aangaf dat het een voorwaarde was voor leningafschrijving, en hoe is dit bevestigd1? Heeft FMO inmiddels al een deel van de verstrekte lening aan PHC vergeven/afgeschreven? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre heeft FMO nog invloed op het bedrijf door deze financiële constructie? Op welke manier gebruikt FMO deze invloed in relatie tot de gerapporteerde mensenrechtenschendingen die blijven plaatsvinden? Zijn er nog andere manieren waarop FMO momenteel nog invloed heeft op het bedrijf, bijvoorbeeld via het Bestuur?
FMO heeft na de verkoop van de leningen geen juridische relatie meer heeft met het bedrijf, maar enkel een indirecte relatie. Er zijn afspraken gemaakt met betrekking tot het milieu en sociaalactieplan (zoals in het antwoord op vragen 3 en 4 staat beschreven), maar deze zijn juridisch niet afdwingbaar. Ook nu er geen juridische relatie meer is met het bedrijf, is het voor FMO van belang dat het mediatietraject wordt voortgezet en daarom betalen FMO en de Deutsche Investitions- und Entwicklungsgesellschaft (hierna: DEG) onder meer de kosten van het faciliteren van de mediatie van het ICM. DEG had het voortouw bij de investering in PHC, o.a. bij het vooronderzoek, en bij DEG is de klacht ingediend.
Hoe is het mogelijk dat gemeenschapsleden die in een klachtenprocedure van het mechanisme van FMO zitten niet beschermd zijn tegen geweld? Wat doen FMO en het ICM om deze mensen te beschermen?
Het kerndoel van het ICM is om indieners van een klacht een onafhankelijk platform te bieden wanneer er geschillen zijn met betrekking tot FMO-, DEG en Proparco-gefinancierde projecten. De bescherming van de indieners van een klacht vormt daarbij een belangrijke voorwaarde voor het ICM. Ik heb van FMO en het ICM vernomen dat zij daarom uiterste zorg dragen om het risico op vergelding zo veel mogelijk te mitigeren. FMO en het ICM hebben een non-retaliation principe dat is vastgelegd in FMO’s Speak Up Policy 3 en in de ICM’s Non-Retaliation Statement. 4
Het ICM gebruikt richtlijnen om het risico op vergelding te beoordelen en aan te pakken op basis van best practices, geïdentificeerd door vergelijkbare mechanismen van bijvoorbeeld de International Finance Corporation (IFC) en de Inter-American Development Bank (IDB).5 Deze richtlijnen zijn gericht op preventie, risicobeoordeling en samenwerking tussen FMO, het ICM en externe organisaties (op lokaal niveau) bij dreigingen of incidenten van vergelding. Zo kan het ICM er voor kiezen om de identiteit van indieners van een klacht geheim te houden, veilige en externe locaties te gebruiken om met indieners van een klacht af te spreken en hen de (financiële) middelen te geven om deze locaties te bereiken. Deze voorbeelden zijn ook toegepast inzake PHC. Gedurende de gehele klachtenprocedure wordt het vergeldingsrisico gemonitord en wanneer nodig wordt de aanpak bijgesteld.
Er is continu dialoog met FMO over het (IMVO) beleid, zodat hun beleid wordt gevoed en aangepast op basis van nieuwe informatie, ontwikkelingen en ervaringen die beschikbaar komt. Ook het ICM hanteert een aanpak van continue verbetering, dit komt onder andere naar voren in het ICM-jaarverslag.6 Zo worden peer-klachtenmechanismen en best practices gevolgd, met als doel om het mechanisme te blijven verbeteren, inclusief de bescherming van indieners van klachten. Op basis hiervan worden procedures uitgewerkt en/of aangepast. Ook heeft FMO mij laten weten dat het ICM en het desbetreffende beleid periodiek, tenminste elke vier jaar, geëvalueerd dienen te worden. Er heeft recent een uitgebreide ICM-beleidsreview plaatsgevonden. Het ministerie is geen partij bij deze evaluatie. Als blijkt dat beleidswijzigingen nodig zijn, dan zal er een publieke consultatie plaatsvinden.
Heeft FMO een «zero tolerance» beleid voor vergelding (reprisals), hoe wordt het risico op vergelding beheerst en beleid op dit vlak precies geoperationaliseerd in de projecten waar FMO investeert?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u, na aanleiding van deze casus, dat het klachtenmechanisme ICM een beschermingsmechanisme moet ontwikkelen en aanbieden voor klagers (complainants) die mogelijk risico lopen in de context van hun beroep op het mechanisme?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met de oproep tot onafhankelijk onderzoek naar de gerapporteerde mensenrechten schendingen die aan PHC gerelateerd zijn, waaronder bijvoorbeeld de repressie jegens de lokale gemeenschappen, het geweld en de verkrachting van gemeenschapsleden door politie, leger en PHC-security guards, arbitraire arrestaties, de nog altijd onbestraft gebleven moord op activist Joël Imbangola in juli 2019 en de mogelijke rol die de diverse ontwikkelingsbanken hebben gehad bij het financieren van gewelddadige PHC-security guards? Wat doen de Nederlandse overheid en FMO om dergelijk onderzoek tot stand te brengen?
Vanwege de beschuldigingen tegen PHC, hebben lokale inwoners een klacht ingediend bij het ICM. Deze klacht is ingediend bij de Duitse ontwikkelingsbank DEG. De klacht heeft betrekking op (i) de legitimiteit van landrechten en vermeende ontneming van het gebruik van land, (ii) fysieke en mensenrechtenschendingen door PHC-veiligheidsagenten en de politie en (iii) het gebrek aan informatie en juridische ondersteuning van de gemeenschappen bij de onderhandelingen met PHC. De indieners van de klacht gaven bij het indienen aan dat ze ICM-ondersteuning willen bij dispuutresolutie.
Het ICM heeft naar aanleiding van de klacht een onafhankelijk onderzoek gedaan naar de situatie, zie het Preliminary Review Report 7 uit 2019 en het interim- Report 8 uit 2021. Tijdens de bezoeken van het ICM, hebben de indieners van de klacht en PHC overeenstemming bereikt om een mediatietraject te starten om zo tot een duurzame oplossing te komen tussen de lokale bevolking en PHC. Na het vervallen van de reisbeperkingen in verband met COVID-19 zijn de indieners van de klacht en PHC onder leiding van een lokale mediator, aangesteld via het ICM, aan het mediatietraject begonnen. De facilitatie hiervan wordt betaald door DEG en FMO.
In de complexe lokale situatie van PHC spelen niet alleen het ICM en PHC een rol, maar ook de lokale overheid en de politie. De Nederlandse overheid kan zich niet mengen in de rechtsgang van een ander land. De ambassade heeft de situatie omtrent mensenrechtenschendingen desondanks weten te adresseren. De Nederlandse ambassadeur heeft in maart 2021 samen met Duitsland, België en het Verenigd Koninkrijk een brief gestuurd aan de gouverneur van de provincie Tshopo. Deze brief volgde op incidenten op de PHC-plantages in Lokutu tussen leden van lokale organisaties en het bedrijf PHC/Feronia.
Is het u in de PHC-casus duidelijk waarvoor de door FMO verstrekte lening door PHC precies is aangewend? Kunt u vertellen op welke manier FMO heeft gemonitord hoe haar geld werd uitgegeven door PHC?
Ik heb van FMO begrepen dat de financiering aan PHC was bedoeld voor de rehabilitatie van de verwaarloosde plantages (onder andere voor de herbeplanting van palmbomen en de aanschaf van gereedschappen, machines en kunstmest) en voor het uitvoeren van het milieu en sociaalactieplan. Uit de financiële monitoring die FMO samen met de andere ontwikkelingsbanken heeft uitgevoerd komt naar voren dat de leningen zijn aangewend voor deze doelen. Deze financiële monitoring is uitgevoerd op basis van onder andere PHC-interne documenten, bedrijfsbezoeken en gesprekken met PHC.
Bent u het ermee eens dat als het klachtenmechanisme functioneel zou zijn, mensen die hier gebruik van maken daar ondersteuning voor zouden moeten kunnen krijgen, zoals u in 2021 ook aan ons schreef2? Hoe komt het dat het in dit geval niet gebeurd is? Kunt u bevestigen dat betrokken gemeenschappen voldoende op de hoogte waren gesteld van de mogelijkheid tot financiële ondersteuning?
Het klachtenmechanisme moet voorzien in het onpartijdig beslechten van een geschil. Ik heb van FMO begrepen dat het ICM de middelen heeft die nodig zijn om ter plekke geschillen te beslechten (al dan niet via een gefaciliteerd mediatietraject) en een nalevingsbeoordeling («compliance review») uit te voeren. Het doel van een nalevingsbeoordeling is om de naleving van FMO’s milieu en sociaalbeleid te toetsen. Ook in het geval van PHC zijn er middelen gereserveerd. Deze zijn ingezet om de deelname en zinvolle betrokkenheid van de indieners van de klachten en hun vertegenwoordigers te ondersteunen. Zo zijn de middelen gebruikt voor vervoerskosten, hotelkosten en dagvergoedingen voor alle deelnemers aan het mediatietraject en voor het organiseren van eigen bijeenkomsten van de lokale gemeenschappen met betrekking tot het mediatietraject. Gezien het feit dat de gemeenschappen en hun vertegenwoordigers gebruik hebben gemaakt van financiële ondersteuning, kan geconcludeerd worden dat zij op de hoogte zijn geweest van deze ondersteuning.
Hoe zorgen FMO en de Nederlandse overheid ervoor dat PHC de voorwaarden van het bemiddelingsproces naleeft? Kunnen de Nederlandse overheid en FMO, PHC ertoe bewegen zich hier publiekelijk aan te committeren?
Ik heb van FMO vernomen dat het een voorwaarde voor het mediatietraject is dat partijen op vrijwillige basis deelnemen. Dit wordt bekrachtigd via een overeenkomst tussen de betrokken partijen (in dit geval tussen PHC en de indieners van de klacht). Na afloop van dit traject bestaat er de mogelijkheid om een monitoringsplan op te stellen. Dit stelt het ICM in staat om de naleving van de afspraken te monitoren. Deze monitoringsrapporten worden publiekelijk gedeeld. Als het mediatietraject mislukt, heeft het ICM de mogelijkheid om een nalevingsbeoordeling («compliance review») uit te voeren, waarbij het ICM onderzoekt of FMO haar beleid heeft nageleefd op het moment van investeren.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen 4 en 5 is er geen juridische relatie meer tussen FMO en PHC, met als gevolg dat invloed beperkt is en zo ook de mogelijkheid om de door PHC gemaakte afspraken af te dwingen.
Is het kabinet voornemens om de brief van 24 februari 2023 ook te bespreken met de verantwoordelijke ministeries in Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk? Wat denkt u dat er in samenwerking met deze ministeries bereikt zou kunnen worden om PHC een halt toe te roepen die tot de deëscalatie van het geweld en onderdrukking kan leiden?
Er worden gesprekken gevoerd met ministeries van de genoemde landen. Een gezamenlijke benadering, in de vorm van een demarche, van de Congolese autoriteiten voor een onderzoek naar vermeende mensenrechtenschendingen in deze zaak zou een mogelijkheid zijn. De verwachting is echter dat de betrokken centrale Congolese autoriteiten deze zaak geen prioriteit geven, onder andere gezien de ernstige veiligheidscrisis in Oost-Congo en de voorbereidingen voor de verkiezingen die gepland staan eind dit jaar.
Hoeveel klachten zijn er sinds de oprichting van het ICM ingediend en welke andere klachten bij het ICM zijn er momenteel aanhangig? Kunt u een voorbeeld geven van de afhandeling van een klacht bij het ICM die tot een verantwoordelijke exit heeft geleid?
Ik heb van het ICM contactpunt bij FMO vernomen dat er 22 klachten zijn ingediend sinds de oprichting van het ICM in 2014. Het ICM heeft zeven klachten in behandeling genomen, waarvan vijf klachten FMO betreffen.10 Van deze vijf klachten is Barro Blanco de enige afgeronde zaak. Dit was een langlopende zaak, waarbij de lening voortijdig is terugbetaald op initiatief van het bedrijf achter Barro Blanco. Na terugbetaling van een lening vervalt de contractuele relatie en daarmee het fundament om invloed uit te oefenen. De beperkte mate waarin invloed uitgeoefend kan worden na het wegvallen van de contractuele relatie, is een inherent risico voor de werking van een klachtenmechanisme en de betrokken partijen.
In hoeverre kan het ICM zelfstandig en onafhankelijk van FMO opereren? Ziet u hier problemen? Kunt u uw antwoord uitleggen?
Het ICM is in 2020 geëvalueerd als onderdeel van de onafhankelijke FMO-A evaluatie, uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De uitkomst hiervan was positief, waarbij de onafhankelijke evaluator concludeerde dat het ICM een lerende organisatie is die klachten op een professionele en serieuze manier benadert. Tegelijkertijd werden een aantal mogelijke verbeteringen geïdentificeerd. Dit betrof verbetering van de bekendheid en toegankelijkheid van het ICM voor lokale gemeenschappen. Onder andere zijn de volgende verbeteringen doorgevoerd: i) De website van het ICM, het beleid en ondersteunende documentatie zijn vertaald en beschikbaar gesteld in Arabisch, Portugees en Russisch (naast Engels, Spaans en Frans) en ii) klanten moeten op hun website een verwijzing opnemen naar de website van het ICM, afhankelijk van het type klant en product. Verder heeft FMO mij laten weten, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 6, 7 en 8, dat het ICM recent onderwerp is geweest van een beleidsreview, waar het ministerie verder geen partij bij is.
Bent u het ermee eens dat het functioneren van het ICM geëvalueerd dient te worden, en zo nodig er een herziening van de structuur en het mandaat van het ICM dient te komen? Zo ja, bent u bereid om deze evaluatie aan te moedigen bij FMO?
Zie antwoord vraag 15.
Welke andere wegen staan er voor slachtoffers van door FMO gefinancierde projecten open indien het ICM niet naar behoren blijkt te werken?
Het ICM voorziet erin dat slachtoffers een klacht kunnen indienen bij een onafhankelijk mechanisme, waarna gezocht wordt naar een oplossing. Tegelijkertijd is het ICM geen alternatief voor het nationale rechtssysteem. Slachtoffers kunnen daarom altijd de gang naar de lokale rechter overwegen indien zij van mening zijn dat het ICM niet naar behoren werkt.
Klopt het dat FMO en de andere buitenlands investeringsbanken hun aandelen hebben overgedragen aan een private equity fonds dat zetelt in Mauritius? In hoeverre valt dit te rijmen met het staande beleid van FMO om weg te blijven van financiering als een land dreigt belastingen mis te lopen als gevolg van winstverschuivingsconstructies3? Betekent deze verkoop aan een private equity fonds in Mauritius -een notoir belastingparadijs, naar alle waarschijnlijkheid verlies aan belastinginkomsten voor de Democratische republiek Congo?
FMO heeft mij laten weten dat alle ontwikkelingsbanken hun lening hebben verkocht aan een dochteronderneming van Kuramo Capital Management. Kuramo Capital Management is gevestigd in Mauritius. De verkoop van de leningen heeft geen directe invloed op de belastingverplichtingen van PHC in Congo.
De Nederlandse steun voor het project van Boskalis in Manila |
|
Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Frontlinie over de Nederlandse betrokkenheid bij milieu,- en mensenrechtenschendingen bij de aanleg van een internationaal vliegveld in Filipijnen1, die ook worden benoemd in het Global Witness rapport «Runaway Risk»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u, in het licht van de OESO- en VN-richtlijnen, de weigering van ADSB en Boskalis om, ondanks verzoeken, informatie met stakeholders te delen met betrekking tot hun human rights due diligence?
Het kabinet is van mening dat de wijze waarop ADSB en Boskalis hun rol met betrekking tot transparantie bij dit project vervullen in lijn is met de internationale OESO- en VN richtlijnen. Deze richtlijnen vereisen onder meer publicatie van het beleid voor het uitvoeren van due diligence, maar stellen geen eisen ten aanzien van het openbaarmaking van specifieke projectinformatie.
Wel publiceert ADSB sinds 1 januari jl. de hoofdlijnen van de milieu en sociale beoordeling van categorie A en B projecten binnen dertig dagen na afgifte van de polis.
Bij dit project zet ADSB in op maximale transparantie. ADSB kan echter niet zelfstandig overgaan tot openbaarmaking van documenten die eigendom zijn van de projecteigenaar en bedrijfsgevoelige informatie bevatten. Verder hebben ADSB en Boskalis meerdere malen gesproken met (vertegenwoordigers van) lokale belanghebbenden en is er in deze dialoog, binnen de kaders van de OESO-richtlijnen en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), informatie met hen gedeeld.
Welke maatregelen gaat u naar aanleiding van het rapport van Global Witness nemen om te zorgen dat betrokken Nederlandse (of in Nederland gevestigde) bedrijven mensenrechten respecteren en due diligence uitvoeren en daarover rapporteren zoals voorgeschreven in de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen?
Het kabinet hecht belang aan het respecteren van mensenrechten en committeert zich aan VN-richtlijnen zoals de UNGP’s. ADSB onderschrijft de OESO-richtlijnen en werkt volgens deze richtlijnen, ook in het project waar deze Kamervragen over gaan. Daarbij beoordeelt ADSB of betrokken Nederlandse bedrijven mensenrechten respecteren, due diligence uitvoeren en transparant zijn conform de OESO richtlijnen. Voor Boskalis is geconcludeerd dat zij hieraan voldoen en hierop wordt tijdens de uitvoering van het project gemonitord door ADSB. Aangezien het beleid in lijn is met de OESO-richtlijnen, ziet het kabinet geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
In de reactie van het Ministerie van Financiën op de Frontlinie aflevering «De baggerbaai op de Filipijnen» van 9 februari3, wordt gesteld dat de aanbevelingen uit het Manila Bay Sustainable Development Masterplan (MBSDMP) met betrekking tot «mitigatie, preventie en compensatie van de nadelige effecten» zijn meegenomen in de milieu en sociale beoordelingen van ADSB4; kunt u concreet per aanbeveling aangeven hoe deze zijn meegenomen in deze beoordelingen?
Het MBSDMP is een advies aan de overheid van de Filipijnen. Het is een masterplan voor de duurzame ontwikkeling van de baai van Manilla. De ontwikkeling van de luchthaven maakt hier geen onderdeel van uit. In het masterplan wordt wel een aantal aanbevelingen gedaan gericht op mitigatie, preventie en compensatie van nadelige effecten in de baai van Manilla voor het geval dat de Filipijnse overheid besluit op deze locatie een vliegveld te realiseren.
Zo beveelt het MBSDMP aan om maatregelen te nemen ter preventie van overstromingen, aandacht te hebben voor de watervoorziening van de omliggende gemeenschappen en zou hierop langdurige monitoring moeten plaatsvinden. Deze aspecten zijn meegenomen in de milieu en sociale beoordeling van de ekv-aanvraag. Voor de preventie van overstromingen zullen baggerwerkzaamheden in de rivieren rond het projectgebied plaatsvinden. De waterhuishouding in en rond het projectgebied wordt gemonitord zodat de watervoorziening voor omliggende gemeenschappen niet in gevaar komt. Hierop wordt gedurende de looptijd van de polis gemonitord door ADSB en de onafhankelijke consultants MFC en Earth Active.
Bent u bekend met het feit dat het MBSDMP afraadt om het project in de betreffende locatie te ontwikkelen en aanbeveelt om, indien het project toch doorgaat, natuurcompensatie te plegen met een omvang die gelijkstaat aan tenminste tienmaal de oppervlakte van het projectgebied (2.565 hectare)?5 Kunt u concreet aangeven hoe de betreffende aanbeveling uit het MBSDMP over de omvang van natuurherstel alsnog uitgevoerd zal worden nu San Miguel slechts uitgaat van een compensatie van 1.000–1.700 hectare?6
Ja, daar is het kabinet bekend mee. De in het masterplan voorgestelde compensatie van tenminste tien maal de oppervlakte van het projectgebied is echter niet overgenomen door het project of de Filipijnse overheid is ook geen vereiste om te voldoen met wat de internationale mvo-standaarden op het gebied van natuurcompensatie voorschrijven. De verloren natuurwaarden worden door het project gecompenseerd volgens het in de internationale standaarden voorgeschreven «no net-loss» principe, waarbij minimaal evenveel waarde dient te worden gecompenseerd als er verloren gaat. Dit is als vereiste opgenomen in het Environmental Social Action Plan (ESAP) en op de uitvoering hiervan wordt toegezien door ADSB en onafhankelijke consultants.
Bent u bekend met de aantijgingen uit het Global Witness rapport, dat het eerste Environmental Compliance Certificate (ECC) van projecteigenaar San Miguel onrechtmatig verkregen is? Hoe beoordeelt u de due diligence van Boskalis, gezien zij het New Manila International Airport (NMIA) project hebben aangenomen op basis van deze onrechtmatig verkregen ECC?
Ja. Het kabinet herkent dit beeld niet. Het ECC is volgens het kabinet rechtmatig verkregen op basis van nationale wet- en regelgeving. Dit beeld wordt bevestigd door ADSB die een onafhankelijke consultant onderzoek heeft laten doen naar dit aspect.
Bent u bekend met het persbericht van 24 mei 2022 van Boskalis over de toekenning van de exportkredietverzekering (EKV) aan dit project waarin ADSB stelt dat zij met de toekenning van de EKV «ook echt samen het verschil gemaakt voor de lokale gemeenschappen en de natuur»?7 Hoe ziet u dit in het licht van het interview met Boskalis waarin de CEO stelt dat de getroffen vissers ruim twee jaar na dato nog steeds niet gecompenseerd zijn?
Ja, het kabinet is bekend met dit persbericht.
De Nederlandse Staat verstrekt een exportkredietverzekering alleen als de negatieve effecten volgens de internationale standaarden gemitigeerd en zo nodig gecompenseerd worden. Het project is opgestart volgens Filipijnse wet- en regelgeving en kende tekortkomingen op dit punt, hetgeen ook door de heer Berdowski in het interview benoemd wordt. Op aandringen van ADSB en met behulp van consultants is in reactie hierop een plan opgesteld om het gat tussen de Filipijnse en de internationale standaarden te repareren. Dit heeft ertoe geleid dat de groep formele landeigenaren inmiddels volledig is geïdentificeerd en gecompenseerd. Daarnaast moesten de lokale bewoners zonder formele eigendomspapieren en vissers die niet, of niet voldoende gecompenseerd zijn, worden geïdentificeerd en gecompenseerd. Compensatie van deze groep is inmiddels bijna afgerond. Onafhankelijke consultants zien toe op de uitvoering en rapporteren ieder kwartaal over de voortgang. Vissers die niet gecompenseerd zijn maar menen hier wel recht op te hebben kunnen gebruik maken van een klachtenmechanisme. Ook op de afhandeling van binnengekomen klachten wordt toegezien door de onafhankelijke consultants.
Hoe beoordeelt u de uiting van de CEO van Boskalis in het interview met Frontlinie dat hij de vissers graag eerder had gecompenseerd, maar dat de verantwoordelijkheid hiervoor bij San Miguel ligt, in het licht van afspraken voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) zoals de OESO-richtlijnen, gezien deze effecten het directe gevolg zijn van de werkzaamheden van Boskalis?
Ook voor het kabinet is het belangrijk dat compensatie van betrokken partijen plaatsvindt conform internationale mvo-standaarden. Zoals in het antwoord op vraag 7 beschreven wordt op de uitvoering van de compensatie toegezien door ADSB en onafhankelijke consultants.
Bent u bekend met Flaviano Villanueva en het PAGHILOM project, dat in de Filipijnen in 2021 van de Nederlandse regering de Mensenrechtentulp ontving voor hun werk in het bijstaan van slachtoffers van buitengerechtelijke executies door de Filipijnse politie? Hoe kijkt u aan tegen het feit dat dezelfde organisatie die van Nederland een mensenrechtenprijs ontvangt op dit moment ondersteuning biedt aan Filipijnen die door Nederlandse betrokkenheid bij de bouw van Manila Airport geforceerd hun huis moeten verlaten en hun levensonderhoud verliezen?
Ja. De heer Villanueva verricht waardevol werk voor kwetsbare groepen mensen die door de brede stadsvernieuwing van de stad Manilla, inclusief de bouw van de nieuwe luchthaven, geraakt worden.
Wat is uw reactie op het statement van de Mensenrechtentulpwinnaar die zich afvraagt «waarom [hij] een award zou ontvangen die [hem] gegeven wordt in ruil voor bloedvergieten»?
Zie het antwoord op vraag 9. Het kabinet verwelkomt de inzet van de heer Villanueva voor kwetsbare groepen ook in het kader van de bouw van de nieuwe luchthaven.
Welke rol speelt de Nederlandse ambassade in het project? Is er momenteel contact en steun voor mensenrechtenverdedigers en vertegenwoordigers van slachtoffers van de zandwinning (de vissersfamilies die visgronden kwijtraken)? Waarom wel of niet?
De Nederlandse ambassade onderhoudt contacten met maatschappelijke partijen die opkomen voor de belangen van groepen die geconfronteerd worden met de stadsuitbreiding van Manilla. Deze stadsuitbreiding beslaat talloze projecten die voor het grootste gedeelte door niet-Nederlandse aannemers worden uitgevoerd. De Nederlandse ambassade is geen onderdeel van dit project in Manila Bay.
Op regelmatige basis spreekt de ambassade met de verschillende betrokkenen, zowel met de projecteigenaar en -uitvoerder als met vertegenwoordigers van lokale inwoners in en rond het projectgebied.
Hoe verklaart u deze incoherentie van Nederlands handelen in de Baai van Manila, waarbij aan de ene kant Boskalis een EKV krijgt om dit project te doen en aan de andere kant Nederland een organisatie die slachtoffers bijstaat een award uitreikt? Welke concrete acties gaat u op de korte termijn ondernemen om te zorgen dat de slachtoffers van dit project op korte termijn op een rechtvaardige wijze gecompenseerd gaan worden?
Het kabinet is niet van mening dat er sprake is van incoherentie. De mensenrechtentulp is uitgereikt aan de heer Villanueva voor het waardevolle werk voor kwetsbare groepen mensen die door de brede stadsvernieuwing van de stad Manilla, inclusief de bouw van de nieuwe luchthaven, geraakt worden.
De inzet van het kabinet is primair gericht op correcte uitvoering van de punten in het ESAP, inclusief compensatie, zodat het project aan internationale standaarden voor mvo voldoet. Bij uitblijven van concrete acties van de projecteigenaar ter verbetering van de situatie, kan als ultiem drukmiddel besloten worden om de trekking uit de lening te stoppen tot de afgesproken maatregel is uitgevoerd. Het kabinet zal dit instrument inzetten wanneer dat nodig is.
Bent u bereid om naast het publiceren van de second opinion als het gaat om de monitoring van het project, ook opdracht te geven voor een onafhankelijk onderzoek naar de besluitvormingsproces en naleving van IMVO-standaarden rondom de toekenning van een EKV voor het New Manila International Airport project van Boskalis aangezien dit twee aparte vraagstukken zijn?
Het gehele mvo-beleid voor de ekv is onlangs door een externe partij geëvalueerd.8 Uit deze evaluatie, die in december 2021 met uw Kamer is gedeeld, blijkt dat het beleid effectief is in het voorkomen van het verzekeren van transacties met onaanvaardbare risico’s voor mens en milieu.
Aan de besluitvorming over de ekv voor dit project is een zorgvuldige milieu- en sociale beoordeling voorafgegaan, welke bijna twee jaar in beslag heeft genomen. Als extra waarborg dat de monitoring naar behoren functioneert en in staat is om vertragingen en misstanden tijdig en toereikend te adresseren, heeft het kabinet de externe consultant Steward Redqueen ingehuurd om het monitoringsproces te beoordelen. Voor dit onderzoek heeft Steward Redqueen toegang tot alle relevante documenten. Een niet-bedrijfsgevoelige samenvatting van de conclusies zal met de Kamer worden gedeeld.
Alles in overweging nemende ziet het kabinet geen aanleiding om nog een extra onafhankelijk onderzoek naar deze transactie in te stellen.
Wilt u daarbij ingaan op 1) de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van ADSB en Boskalis m.b.t. de effecten op mens en milieu en 2) wat er gedaan moet worden volgens IMVO-standaarden om negatieve effecten voor de gemeenschappen en de natuur te herstellen?
Zie antwoord vraag 13.
Strengere regels voor schepen die migranten redden op de Middellandse Zee |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht1 dat van de Italiaanse autoriteiten een reddingsschip van Artsen zonder Grenzen gedurende twintig dagen niet mag uitvaren om mensen op de Middellandse Zee te redden en dat de Italiaanse autoriteiten een boete van 10.000 euro aan Artsen zonder Grenzen hebben opgelegd voor het achterhouden van informatie over een reddingsactie waarbij 48 migranten zijn gered? Zo ja, wat vindt u van deze maatregel?
Ja, het kabinet heeft hiervan kennisgenomen. Zie verder het antwoord op vragen 2 en 3.
Klopt het dat de Italiaanse president op 2 januari jongstleden een gedragscode voor migrantenreddingsschepen heeft vastgesteld, waarin onder meer wordt voorgeschreven dat reddingsschepen direct na een reddingsactie toegang moeten vragen tot een haven en daar onmiddellijk naartoe moeten varen, op straffe van boetes die kunnen oplopen tot 50.000? Zo ja, wat is de precieze status van deze gedragscode en hoe verhoudt deze code zich tot Europese en internationale verdragsrechtelijke bepalingen? Bent u het met de stelling eens dat deze gedragscode in ieder geval op gespannen voet staat met deUnited Nations Convention on the Law of the Sea, de International Convention for the Safety of Life at Sea, de Commission Guidance of te Facilitators Directive van de Europese Commissie en het Protocol against the smuggling of migrants by land, sea and air, supplementing the United Nations convention against transnational organized crime, waarin het onmiddellijk hulpverlenen aan mensen in nood op zee verplicht is gesteld en een uitzondering wordt gemaakt op gecriminaliseerde mensensmokkel voor humanitaire hulpverlening? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat sinds 3 januari jl., nadat het decreet daarvoor was ondertekend door de President van de Italiaanse Republiek op 2 januari jl., er een nieuwe gedragscode voor schepen die stelselmatig Search and Rescue-operaties (hierna: SAR-operaties) uitvoeren voor de kust van Italië van kracht is geworden. Op 23 februari jl. heeft het Italiaanse parlement het decreet goedgekeurd en daarmee heeft het de status van wet gekregen.
De nieuwe gedragscode bepaalt volgens de lezing van het kabinet dat 1) een schip dat stelselmatig SAR-operaties uitvoert over alle noodzakelijke toestemmingen van de vlaggenstaat moet beschikken en aan alle technische eisen moet voldoen om geschikt te zijn voor vervoer te water, 2) de drenkelingen aan boord tijdig moeten worden geïnformeerd over de mogelijkheid om internationale bescherming aan te vragen, 3) er onmiddellijk een veilige haven aangevraagd moet worden bij de verantwoordelijke autoriteiten en dat het schip daar onmiddellijk naar toe dient te varen en 4) dat alle vereiste informatie over de reddingsoperatie aan de verantwoordelijke autoriteiten moet worden verstrekt. Op niet-naleving van bovenstaande norm staan bestuurlijke sancties, zoals een boete.
Het is niet aan het kabinet om een oordeel te geven over de verenigbaarheid van deze Italiaanse wet met Europese en internationaalrechtelijke verdragen. Dat is voorbehouden aan een rechter. Het is aan de Europese Commissie, als hoedster van de EU-verdragen, om erop toe te zien dat de wetgeving verenigbaar is met het Unierecht. In algemene zin is het kabinet het eens met de stelling van de vraagsteller dat het internationaal recht staten en daarmee kapiteins van een schip varend onder een vlag van een staat verplicht onmiddellijk hulp te verlenen aan mensen in nood op zee. Voorts bepalen verdragen dat de staat in wiens opsporings- en reddingsgebied een drenkeling wordt gered de primaire verantwoordelijkheid heeft t.a.v. de coördinatie en samenwerking bij het vinden van een veilige haven. Staten dienen volgens het kabinet conform deze internationaalrechtelijke verplichtingen te handelen.
Bent u het eens met de stelling dat deze gedragscode levensreddende acties op de Middellandse Zee ernstig belemmert?
Zie antwoord vraag 2.
Houden deze Italiaanse maatregelen verband met de door u aangekondigde gesprekken over maatregelen rond de bewaking van de EU-zeegrenzen en het kunnen differentiëren naar «fatsoenlijke» non-gouvernementele organisaties (ngo’s) en ngo’s «die niet deugen» bij reddingsoperaties?2 Wat is uw concrete inzet bij dit soort gesprekken?
De getroffen maatregelen door Italië betreffen geen EU-maatregelen en zijn unilateraal door Italië genomen. In EU-verband is recent wel het gesprek opnieuw opgestart over operaties in het Middellandse zeegebied, door het bijeen roepen van de SAR-Contact Group, onder leiding van de Commissie. Het kabinet heeft de afgelopen jaren meermaals opgeroepen tot duidelijke kaders en te komen tot goede afspraken tussen alle betrokken partijen om tot een normalisatie van de ontschepingspraktijk op de Middellandse Zee te komen, inclusief het vaststellen van SAR-zones en veilige havens en de opbouw van goed werkende kustwachten met voldoende capaciteit. Ook dient daarbij altijd het non-refoulement principe in acht te worden genomen. Deze afspraken moeten bijdragen aan een voorspelbaar en verantwoordelijk mechanisme voor personen die tijdens een SAR-operatie zijn gered. Hier ligt wat Nederland betreft een gedeelde verantwoordelijkheid voor alle landen in het Middellandse Zeegebied; het is niet vanzelfsprekend dat SAR-operaties van (commerciële) schepen altijd uitmonden in ontscheping in de EU. Dit geldt temeer omdat verreweg de meeste van deze SAR-operaties plaatsvinden in de SAR-zones van Noord-Afrikaanse landen, soms op slechts geringe afstand van de kust. Het kabinet stelt zich op het standpunt dat drenkelingen conform de bestaande internationaalrechtelijke kaders naar een veilige haven dienen te worden gebracht. Dat kan ook in een land zijn van waaruit men vertrokken is. Wanneer een EU-lidstaat betrokken is bij een SAR-operatie dient deze er zorg voor te dragen dat ontscheping van drenkelingen niet plaatsvindt in strijd met het principe van non-refoulement.
Bent u het eens met de stelling dat ngo’s zoals Artsen zonder Grenzen hier worden gestraft voor het redden van mensen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om overleg te zoeken met uw Italiaanse ambtgenoot om humanitaire reddingsoperaties niet te hinderen of te blokkeren? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om in het individuele geval van het Artsen zonder GrenzenreddingsschipGeo Barents de Italiaanse autoriteiten te verzoeken om de opgelegde administrative detention onmiddellijk te schorsen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet waardeert de inzet van ngo’s om mensen in nood op zee te redden. Tegelijkertijd dienen de activiteiten van private schepen, die in SAR-zones stelselmatig drenkelingen aan boord nemen, niet behulpzaam te zijn bij het in stand houden van criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten. Het is aan de nationale (opsporings)autoriteiten hier onderzoek naar te doen en zo nodig over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Dat hangt af van nationale wetgeving in het betreffende land. In Nederland is deze bevoegdheid voorbehouden aan het Openbaar Ministerie.
Het kabinet is daarmee niet voor het strafbaar stellen van hulp aan mensen in nood op zee door organisatie, zoals ngo’s, die handelen op basis van humanitaire gronden, maar wil de strafbaarstelling niet principieel bij wet uitsluiten. Zie daarover het antwoord op vraag 6. Ten slotte mengt het kabinet zich niet in de (individuele) rechtsgang van andere EU-lidstaten.
Wat vindt u ervan dat Nederland, in tegenstelling tot andere EU-lidstaten, de uitzonderingsclausule voor humanitaire hulpverlening niet heeft geïmplementeerd? Bent u bereid om de door de Europese Commissie in deCommission Guidance voorgestelde uitzonderingsclausule voor humanitaire hulpverlening op te nemen in de Nederlandse strafwetgeving voor mensensmokkel? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om in EU-verband het belang van humanitaire hulpverlening en de onmisbare rol daarbij van ngo’s zoals Artsen zonder Grenzen op zee te benadrukken en belemmeringen daarbij te helpen wegnemen? Zo nee, waarom niet?
Bij de implementatie van de Richtlijn tot omschrijving van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf, is als gevolg van een door de Tweede Kamer aangenomen amendement, de humanitaire uitzonderingsclausule niet overgenomen in artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht (strafbaarstelling van mensensmokkel).3 Reden daarvoor was, aldus het amendement, het veronderstelde risico dat van de open geformuleerde uitzonderingsclausule misbruik zou kunnen worden gemaakt, terwijl de bestaande strafuitsluitingsgronden voldoende ruimte bieden om in de situatie waarin sprake is van handelen op humanitaire gronden te voorzien in straffeloosheid.4 Dat op humanitaire gronden is gehandeld kan nu al worden meegewogen in een strafrechtelijk onderzoek: op grond van een algemene strafuitsluitingsgrond – zoals overmacht in noodtoestand – kan die omstandigheid in de weg staan aan de strafbaarheid van mensensmokkel. Indien in een strafrechtelijk onderzoek aan het licht komt dat de betrokkene heeft gehandeld op humanitaire gronden, kan het Openbaar Ministerie zelf besluiten om niet over te gaan tot strafvervolging. Wanneer het handelen op humanitaire gronden pas na het instellen van vervolging aan het licht komt, dan kan ten overstaan van de rechter een beroep op zo’n algemene strafuitsluitingsgrond worden gedaan. Het voorgaande vindt bevestiging in jurisprudentie van de Hoge Raad. Daarin wijst het hoogste rechtscollege, mede op grond van de aangehaalde wetsgeschiedenis, voor situaties waarin een beroep op een dergelijke strafuitsluitingsgrond kan worden aanvaard in het bijzonder op «gevallen van humanitaire bijstand zonder enig oogmerk van eigen bevoordeling aan een vreemdeling van wie aannemelijk is dat hij in een zijn leven of veiligheid bedreigende noodsituatie verkeert en aan wie bij zijn vlucht redelijkerwijze niet op andere wijze hulp kan worden geboden dan door hem wederrechtelijk over de grens met Nederland te brengen of in Nederland verder te brengen.»5 Tegen die achtergrond acht het kabinet het niet nodig om te voorzien in een expliciete humanitaire uitzonderingsgrond.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat over de komende JBZ-Raad?
Dat is niet gelukt, omdat het kabinet de antwoorden op de vragen van de leden Ceder (ChristenUnie) en Podt (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2191) tegelijkertijd met deze antwoorden aan uw Kamer wilde aanbieden.
Het bericht ‘Ik wil dat Wim wordt uitgeleverd aan Nederland. Zedenzaken tegen reformatorische hulpverlener staken’ |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ik wil dat Wim wordt uitgeleverd aan Nederland. Zedenzaken tegen reformatorische hulpverlener staken»?1
Ja.
Op welke manier(en) zet de Nederlandse overheid zich in om te voorkomen dat Nederlanders in het buitenland dit soort misdrijven begaan?
Het kabinet werkt aan structurele, duurzame oplossingen voor het aanpakken van grondoorzaken van armoede, in brede zin. Armoede en de daarmee vaak gepaard gaande verschillen in welzijn en machtsverhoudingen zijn vaak oorzaak van dit soort misdrijven. De Nederlandse overheid kan niet voorkomen dat Nederlanders, ook in het buitenland, dit soort misdrijven begaan en/of dat dit soort misdrijven niet voorkomt.
Naar aanleiding van onder meer #MeToo en het seksueel grensoverschrijdend gedrag in Haïti zijn uitvoerders aangesproken en is bewustwording in het BHOS-beleid inzake machtsmisbruik aangescherpt, onder andere door aangescherpte gedragsregels inzake Sexual Exploitation, Abuse and Harassment (SEAH) en screening van medewerkers.
Kunt u aangeven welke vorderingen er zijn gemaakt op het weeshuisdossier sinds er een coördinator bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken is aangesteld?
Sinds het aanstellen van een coördinator bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn op het dossier «kind en welzijn» (weeshuistoerisme) de volgende activiteiten uitgevoerd.
In maart 2022 is er een uitvraag gedaan bij posten om te onderzoeken in hoeverre de problematiek rondom weeshuistoerisme speelt in het betreffende land. Deze exercitie is ook benoemd in de Kamerbrief van 6 mei 2022 (35 069 nr. 15). Daarnaast heeft het ministerie de reisadviezen aangepast voor landen waar weeshuistoerisme voorkomt. Op de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is in najaar 2022 informatie over vrijwilligerswerk in weeshuizen toegevoegd en geüpdatet.
Ook zijn de handelsperspectieven genoemd in het Ecorys-rapport onderzocht. Samen met de Ministeries van Justitie en Veiligheid, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën is besproken welke daarvan realistisch, wenselijk en haalbaar zijn en welke concrete acties hieraan verbonden kunnen worden.
Zo is de ANBI-status, het invoeren van een VOG-vereiste en actieve communicatie om reizen van vrijwilligers naar zorginstellingen tegen te gaan onderzocht.
Voor een ANBI-status kan niet specifiek worden gekeken naar particuliere instellingen die vrijwilligerswerk aan weeshuizen aanbieden, waardoor het via de ANBI-status niet mogelijk bleek om deze instellingen voor de ANBI-status uit te sluiten.
Ook is de effectiviteit, wenselijkheid en haalbaarheid van het gebruik van de verklaring omtrent gedrag (VOG) voor vrijwilligers die naar weeshuizen uitreizen onderzocht en lijkt voorafgaande screening van personeel van instellingen op dit vlak wenselijk. Dezelfde discussie speelt met relevante organisaties v.a.v. humanitaire hulpverleners met als doel een zo goed mogelijke screening in te regelen. Nederlandse organisaties kunnen voor deze screening de VOG gebruiken.
Een eerste sectorbijeenkomst «Kind en Welzijn» heeft op het Ministerie van Buitenlandse Zaken plaatsgevonden. Hieruit is de denktank «Kind en Welzijn» ontstaan, waar maatschappelijk middenveld en particuliere initiatieven samen komen om onderlinge samenwerking te versterken en gedeelde uitgangspunten te formuleren om de rechten van het kind en kinderwelzijn te beschermen. Het Ministerie van Buitenlandse zaken is hierbij betrokken en neemt hieraan deel.
Op welke manier is er vooruitgang geboekt in het aanmoedigen van initiatieven van derde partijen door het Ministerie van Buitenlandse Zaken omtrent de voorlichting over reizen naar buitenlandse weeshuizen?
Voorlichting is een effectief instrument voor ontmoediging gebleken zo stelt het Ecorys-rapport. De sector is daarmee verder aan de slag gegaan via een mediacampagne, met name gericht op jongeren die vanuit goede intenties op pad gaan. Het ministerie staat in contact met onder andere Better Care Network Nederland (BCNN) met betrekking tot de campagne #stopweeshuistoerisme. Het ministerie moedigt de sector aan om campagnes voor bewustwording over de schadelijke gevolgen van weeshuistoerisme voort te zetten.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt op dit moment ook zelf in hoeverre voorlichting vanuit de rijksoverheid voor jongeren en hun ouders over de negatieve gevolgen van -veelal goedbedoelde- vrijwilligersreizen naar residentiele zorginstellingen voor kinderen/weeshuistoerisme meerwaarde zou kunnen hebben.
Bent u bereid om steviger beleid te maken rondom het opzetten en steunen van weeshuizen in het buitenland nu opnieuw blijkt dat kinderen in weeshuizen extra kwetsbaar zijn voor mishandeling? Zo ja, welke invulling gaat u hieraan geven? Zo nee, waarom niet?
Naast de in de antwoorden op de vragen 3 en 4 genoemde inspanningen ten aanzien van het tegengaan van weeshuistoerisme moedigt het ministerie de sector aan om zelf het vereisen van een verklaring omtrent gedrag (VOG) verplicht te stellen.
Daarnaast zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken zelf in haar financieringsafspraken meer eisen stellen op het gebied van het screenen van personeel met organisaties die zij financiert. De VOG kan in deze screening gebruikt worden voor Nederlandse organisaties. Ik teken daarbij wel aan dat ook in geval van (extra) screening, individuele excessen niet kunnen worden voorkomen.
Wellicht ter overvloede, het Ministerie van Buitenlandse Zaken financiert geen instellingen die zich inzetten voor weeshuistoerisme.
Welke mogelijkheden heeft de Nederlandse overheid om te voorkomen dat Nederlanders die betrokken zijn bij misstanden in buitenlandse weeshuizen nieuwe particuliere initiatieven kunnen oprichten?
Die mogelijkheden zijn er niet. Onderzocht is of er mogelijkheden zijn om te voorkomen dat Nederlanders die betrokken zijn bij misstanden in buitenlandse weeshuizen nieuwe particuliere initiatieven kunnen oprichten bijvoorbeeld ten aanzien van de ANBI-status.
Kenmerkend voor de ANBI-regeling is dat deze is gericht op generieke, landelijke erkenning van doelen die niet op het eigenbelang of privébelang zijn gericht. ANBI’s hebben binnen de grenzen van de ANBI-regelgeving vrijheid in het nastreven van hun doelstelling. De grens van de ANBI-regeling ligt bij overtreding van de wet (of daar waar toepassing van de integriteitstoets in beeld komt) of waar een instelling door de rechter verboden wordt. De voorwaarden waarop door de Belastingdienst wordt getoetst, bieden geen ruimte om organisaties alleen vanwege het mogelijk aanbieden van weeshuistoerisme extra te controleren of om die reden de ANBI-status te ontnemen. In overleg met het Ministerie van Financiën is er geconcludeerd dat er middels de ANBI-regeling niet specifiek kan worden gekeken naar particuliere instellingen die werk in weeshuizen aanbieden. De ANBI is vooral een technische toets en geen inhoudelijke toets.
Bent u van mening dat buitenlandse weeshuizen die betrokken zijn bij Nederlandse organisaties, Nederlandse werknemers moeten verplichten in bezit te zijn van een verklaring omtrent het gedrag (vog)? Zo ja, op wat voor manier gaat u hierover communiceren en hiernaar handelen? Zo nee, waarom niet?
Ja, Nederlandse organisaties betrokken bij (de financiering van) buitenlandse weeshuizen zouden, als onderdeel van hun screenings beleid, Nederlandse werknemers moeten kunnen verplichten in het bezit te zijn van een verklaring omtrent gedrag (VOG). Het is aan de organisaties dan wel de sector zelf om de VOG verplicht te stellen.
Op dit moment onderzoekt het Ministerie van Buitenlandse Zaken in samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid de mogelijkheden om het gebruik van de VOG te faciliteren voor Nederlandse hulporganisaties. Inzet is om gezamenlijk met uitvoeringsinstantie COVOG van JenV functieprofielen te maken ten behoeve van screening van werknemers en vrijwilligers waarbij SEAH een risico is.
Ziet u in deze recente misstanden aanleiding om alle aanbevelingen uit het Ecorys-rapport uit 2020, waaronder het instellen van een verbod op weeshuistoerisme, opnieuw te onderzoeken?2
De aanbevelingen uit het Ecorys-rapport uit 2020 zijn onderzocht en waar mogelijk opgevolgd. Er is in samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Financiën onderzocht welke van de genoemde handelingsperspectieven realistisch, wenselijk en haalbaar zijn en welke concrete acties hieraan verbonden kunnen worden. Er is geen aanleiding voor nieuw onderzoek.
De werking van de economische sancties in relatie tot noodhulp en wederopbouw in de door de aardbeving getroffen gebieden in Syrië |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Worden hulporganisaties die geen EU-funding ontvangen en noodhulp willen bieden aan gebieden in Syrië die door de aardbeving zijn getroffen belemmerd door de EU-sancties die tegen Syrië zijn ingesteld? Zo ja, hoe?
De berichten dat EU-sancties jegens Syrië de hulpverlening belemmeren wil ik graag in perspectief plaatsen. De sancties zijn gericht tegen het Syrische regime, omdat het de Syrische bevolking onderdrukt. De grootste belemmeringen voor humanitaire hulp worden dan ook veroorzaakt door het Syrische regime zelf.
Humanitaire hulpgoederen en -activiteiten zijn in principe niet gesanctioneerd. Zo is de export van veel hulpgoederen toegestaan, zoals van tenten, voedsel en medicijnen, maar ook van zwaar materieel zoals machines om puin te ruimen. In het zeldzame geval dat een goed of activiteit toch gesanctioneerd mocht zijn, is het mogelijk een ontheffing aan te vragen voor humanitaire doeleinden.
Financiële transacties naar lokale hulporganisaties of familieleden in Syrië zijn ook toegestaan, zolang deze entiteiten of personen niet op de EU-sanctielijst staan of, in het geval van hulporganisaties, verbonden zijn met entiteiten of personen op de EU-sanctielijst. Voor humanitaire doeleinden is daarnaast een uitzondering gemaakt op de sancties voor het overmaken van geld naar personen en entiteiten op de sanctielijst. Deze uitzondering geldt voor de VN en hun implementerende partners, de Rode Kruis Rode Halve Maan beweging en organisaties die financiering ontvangen vanuit de EU of één van de lidstaten.
Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat humanitaire hulp Turkije en Syrië op 22 februari jl., heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens de Informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking op 8 en 9 maart jl., de Europese Commissie verzocht om eventuele hinder voor de hulpverlening in Syrië als gevolg van sancties in kaart te brengen. Ook bracht de Minister dit onderwerp op tijdens haar gesprek met de High Commissioner Filippo Grandi van de vluchtelingenorganisatie UNHCR op 22 maart jl.
Bent u bekend met de oproep van het Syrische Rode Kruis dat het Westen heeft gevraagd om de economische sancties op te schorten? Zoja, wat is de achtergrond van die oproep?
Ja, daarmee ben ik bekend.
De in Damascus gevestigde Syrische Rode Halve Maan vervult, conform het mandaat van Nationale Rode Kruis/Rode Halve Maanverenigingen, een aanvullende rol op de overheid. Ze spreekt zich vaker uit tegen de westerse sancties, waarmee ze meegaat met het verhaal van het Syrische regime. Zo gaf zij recentelijk onterecht aan dat de import van ambulances verboden is onder de sancties. Binnen de Rode Kruis/Rode Halve Maan beweging wordt geregeld gesproken over de onafhankelijke positie van nationale verenigingen waaronder de Syrische Rode Halve Maan.
Kunnen Syrische Nederlanders via de bank geld overmaken naar hun familieleden in de getroffen gebieden om hen te ondersteunen nu hun levensonderhoud nu zij geraakt zijn door de aardbevingen? Zo nee, komt dit door de EU-sancties?
Ja. Het overmaken van geld is gewoon toegestaan, zolang dit niet naar personen of entiteiten op de EU-sanctielijst gaat, of naar met hen verbonden personen of entiteiten. Banken zijn soms terughoudend om transacties naar gesanctioneerde landen uit te voeren. Het kabinet is continu in gesprek met banken en andere sectoren die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de sancties om eventuele hindernissen weg te nemen en eventuele vragen te beantwoorden. Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat humanitaire hulp Turkije en Syrië op 22 februari jl. voert het kabinet gesprekken met banken en de Nederlandse Vereniging van Banken over de mogelijkheden om geld over te maken naar Syrië. Zie ook beantwoording vraag 1 en 7.
Kunnen hulporganisaties die geen EU-funding ontvangen zware bouwmachines (graafmachines) en bouwmaterieel leveren aan de getroffen gebieden, zodat lijken worden geruimd en hersteloperaties aan duizenden huizen kunnen beginnen? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u en bent u bereid hier in Europees verband te pleiten voor gerichte maatwerk zodat dit toch snel mogelijk wordt gemaakt?
De EU-sancties laten de export van materieel voor opruimwerkzaamheden toe. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen al dan niet door de EU gefinancierde organisaties. In het zeldzame geval dat een te exporteren goed toch onder de sancties zou vallen, is het mogelijk voor humanitaire doelen een ontheffing aan te vragen en te krijgen.
Biedt het sanctieregime uitzonderingen voor hulpverleningsorganisaties en bijvoorbeeld voor het importeren van zwaar materieel voor wederopbouw? Zo ja, voldoen deze volgens u in de huidige situatie?
Zie beantwoording vraag 4.
Bent u bekend met de maatregel die het Amerikaanse Ministerie van Financiën heeft genomen, namelijk om een bredere ontheffing voor de sancties voor te stellen?
Ja.
Acht u een dergelijke maatregel ook nodig voor Nederlandse hulporganisaties en (Nederlandse) banken? Zo ja, waarom en bent u van plan een dergelijke maatregel te treffen?
Nee. De Europese Unie heeft op 23 februari jl. het EU-sanctieregime reeds aangepast om de snelle levering van humanitaire hulp mogelijk te maken. Deze aanpassing betekent dat niet langer voorafgaande toestemming van EU-lidstaten nodig is voor het verstrekken van tegoeden of economische middelen door bepaalde humanitaire organisaties voor humanitaire doeleinden aan de ruim 200 personen en entiteiten op de EU-sanctielijst. Daarmee versimpelt de EU de administratieve regels, en brengt deze in lijn met bestaande uitzonderingen in VN-sancties en Amerikaanse sancties. Hierdoor wordt humanitaire hulpverlening makkelijker gemaakt, en derisking en overcompliance door banken tegen gegaan.
Kunt u deze vragen gezien de urgentie van de situatie zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat geld voor ontwikkelingshulp in belastingparadijzen belandt |
|
Jasper van Dijk , Mahir Alkaya |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in enkele jaren een bedrag van 178 miljoen dollar heeft bijgedragen aan Private Investment Development Group (PIDG), een organisatie die tot doel heeft infrastructurele projecten toot stand te brengen in arme landen? Zo nee, kunt u aangeven om welk bedrag het dan gaat?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft tot en met 2021 een totaalbedrag van 176,2 miljoen US dollar aan Private Infrastructure Development Group (hierna: PIDG) bijgedragen. Zie ook pagina 88 van de PIDG Annual Review.2 Het betreft de totale Nederlandse bijdrage aan PIDG in de periode 2002–2021.
Wat is uw oordeel over het feit dat deze organisatie, PIDG, in handen is van een trustbedrijf dat is gevestigd op Mauritius, een land dat tot voor kort op de Europese grijze lijst stond van belastingparadijzen?
Het trustbedrijf van PIDG, PIDG trust, heeft als functie om de donorgelden van de verschillende landen en organisaties bij elkaar te brengen en bevat geen private gelden. Hoewel PIDG formeel is gevestigd in Mauritius, wordt bij belastingheffing gekeken naar andere elementen, zoals de plaats waarvandaan de feitelijke leiding wordt uitgeoefend over de vennootschap. Op basis van dergelijke criteria is de PIDG trust fiscaal gezien gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, zie ook pagina 100 van de PIDG Annual Review.
Aangezien de uiteindelijke gerechtigdheid tot de inkomsten van de trust bij de donorregeringen ligt, is PIDG trust in het Verenigd Koninkrijk vrijgesteld van belastingen. De PIDG-dochterbedrijven, zoals EAIF, die wel private financieringen aantrekken, vallen niet onder deze afspraak en zijn dus ook niet vrijgesteld van belastingen.
Is het waar dat er ook Nederlands geld gaat naar een dochteronderneming van PIDG, te weten Emerging Africa Infrastructure Fund (EAIF)? Zo ja, om hoeveel geld gaat het in totaal?
Van het totaalbedrag van 176,2 miljoen US dollar (zie antwoord op vraag 1) is 30 miljoen US dollar in het Emerging Africa Infrastructure Fund (EAIF) geïnvesteerd. Zie ook pagina 88 van de PIDG Annual Review.
Bent u ervan op de hoogte dat de gelden van EAIF worden beheerd door het op Guernsey gevestigde Ninety One Guernsey Limited? Zo nee, waarom is dit niet onderzocht?
Ja. In 2016 heeft PIDG via een uitgebreide aanbestedingsprocedure Ninety One als fondsmanager voor EAIF geselecteerd. Ninety One heeft naast een vestiging in Guernsey, ook vestigingen in het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Afrika.
Kunt u toelichten hoe Nederlands belastinggeld terecht kan komen op een notoir belastingparadijs, dat nota bene op de Nederlandse zwarte lijst van belastingparadijzen staat?
Zoals aangegeven is Ninety One in 2016 door PIDG (EAIF) als fondsmanager geselecteerd, omdat destijds is beoordeeld dat zij onder de beste voorwaarden konden bijdragen aan het bereiken van de ontwikkelingsdoeleinden van PIDG. In die periode hanteerde PIDG nog niet het huidige strikte beleid rondom belastingen.
Het huidige PIDG-beleid op gebied van verantwoorde belastingpraktijken is gebaseerd op de «Principles for Responsible Tax in Developing Countries» van de European Development Finance Institutions (EDFI). PIDG heeft deze principes mede op verzoek van de donoren vastgesteld en past deze nu toe in haar eigen bedrijfsvoering en bij de investeringen die PIDG doet.
PIDG heeft aangeven dat zodra het contract tussen EAIF en Ninety One afloopt en PIDG een nieuw aanbestedingsproces start, de «Principles for Responsible Tax in Developing Countries» van EDFI op elke bieder van toepassing zullen zijn, dat wil zeggen: op Ninety One en op elke andere partij die een bieding wil doen.
Overigens vindt het merendeel van de activiteiten die Ninety One voor EAIF uitvoert vanuit het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Afrika plaats. De meeste inkomsten van Ninety One uit het contract met EAIF worden in het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Afrika belast. Dit omdat het vermogensbeheer van EAIF voornamelijk daar plaatsvindt. Over deze vergoeding is dus de Britse en Zuid-Afrikaanse winstbelasting van toepassing.
Kunt u uitleggen hoe het besluit om al dan niet leningen te verstrekken of anderszins bij te dragen aan organisaties tot stand komt? Wordt hierbij ook nagegaan of moeder- of dochterondernemingen zijn gevestigd op belastingparadijzen?
Het besluit om financiële steun te verstrekken (of niet te verstrekken) wordt genomen in de beleidsuitvoeringsfase van de «beleidscyclus». Het verrichten van een Organisational Risk and Integrity Assessment (ORIA) is hier onderdeel van. Deze assessment toetst onder andere op governance structuren en de integriteit van de organisatie. In deze assessment wordt specifiek nagegaan wat de vestigingsplaats van de organisatie is.
Hoewel in de ORIA niet expliciet wordt getoetst of entiteiten in de structuur of onderaannemers gevestigd zijn in belastingparadijzen, voert het ministerie in deze fase wel actief het gesprek met uitvoeringspartners over het door hen gevoerde belastingbeleid en stuurt daarbij aan op een zo ambitieus mogelijk belastingbeleid.
Wordt in het effectenonderzoek naar PIDG dat in 2023 wordt afgerond ook onderzocht welk deel van de gelden daadwerkelijk wordt besteed aan de doelstellingen van PIDG en hoeveel er achterblijft in de genoemde belastingparadijzen?
Volgens de planning wordt in 2023 een impactevaluatie afgerond. Dit betreft een impactevaluatie op basis van de OECD-DAC criteria: relevantie, coherentie, effectiviteit, efficiëntie, impact en duurzaamheid. Binnen het criterium efficiëntie wordt onder andere gekeken naar de doelmatigheid van de bestedingen. Er wordt niet specifiek onderzoek gedaan naar belastingafdrachten van PIDG.
Is de constructie, zoals beschreven in het artikel, in lijn met het kabinetsbeleid tegen belastingontwijking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet vindt belastingontwijking ongewenst. De aanpak van belastingontwijking is daarom een speerpunt van dit kabinet. Het kabinet heeft de laatste jaren al veel maatregelen genomen of aangekondigd om belastingontwijking tegen te gaan, waarbij ook bijzondere aandacht is voor de positie van ontwikkelingslanden. Nederland zet, bijvoorbeeld, in op het opnemen van effectieve antimisbruikbepalingen in belastingverdragen, bilateraal dan wel via het Multilateraal Instrument, om oneigenlijk gebruik van de belastingverdragen tegen te gaan. Daarnaast zijn er maatregelen genomen die bedrijven verhinderen om (bijvoorbeeld) vanuit ontwikkelingslanden, via Nederland, geldstromen onbelast te laten neerslaan in laagbelastende jurisdicties.
Het is van belang om te vermelden dat de structurering van de PIDG-fondsen heeft plaatsgevonden voordat het kabinet deze maatregelen had genomen en voordat het eigen belastingbeleid is opgesteld.
In 2016 heeft PIDG een uitgebreid eigen belastingbeleid opgesteld, dat niet in tegenspraak is met het kabinetsbeleid om belastingontwijking tegen te gaan.3 Ik zal met de PIDG-donoren en met PIDG de mogelijkheden bespreken om een analyse te doen van de mate waarin de huidige structurering van PIDG voldoet aan het eigen belastingbeleid.
Kunt u uitsluiten dat er mogelijk geld is misgelopen door arme landen door de beschreven constructie? Indien u dit niet kunt uitsluiten, wilt u dan onderzoeken of dit mogelijk het geval is geweest?
PIDG, en de donorlanden die PIDG hebben opgericht, hebben destijds niet om fiscale redenen voor vestiging in Mauritius gekozen, maar vanwege de goede wet- en regelgeving van het land. Die wet- en regelgeving biedt helderheid en zekerheid aan de verschillende donorlanden (en investeerders) over de juridische positie ten opzichte van mede-investeerders en ten opzichte van de fondsbeheerder. Mauritius kan daarmee in het algemeen betere rechtszekerheid bieden dan het ontwikkelingsland waarin wordt geïnvesteerd.
De vraag of uitgesloten kan worden dat landen geld mislopen doordat belastingplichtigen hun activiteiten op een bepaalde manier structureren is niet te beantwoorden. Daarvoor spelen te veel, ook niet fiscale factoren, een rol. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk met welke alternatieve structurering vergeleken moet worden en of de financieringen überhaupt hadden plaatsgevonden zonder de structurering via Mauritius. Projecten die PIDG financiert en/of garandeert vinden plaats in ontwikkelingslanden en winst die hieruit voortkomt mag in deze landen worden belast. Ook leidt de mobilisering van privaat kapitaal voor infrastructuurontwikkeling doorgaans tot een toename van bedrijvigheid in ontwikkelingslanden waardoor meer belasting kan worden geheven.
Welke acties gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat Nederlands belastinggeld dat is bestemd voor infrastructurele projecten in de armste landen ook daadwerkelijk wordt besteed aan dit doel en niet terechtkomt bij fondsbeheerders in belastingparadijzen?
Aan het ministerie worden jaarlijks middels de begroting middelen toegekend om beleidsresultaten te realiseren, waaronder voor de realisatie van infrastructurele projecten in de armste landen. Om deze beleidsresultaten te realiseren zoekt het ministerie volgens een gestandaardiseerd beleidsuitvoeringsproces hiervoor een geschikte partnerorganisatie. Hierbij vindt een beoordeling van een voorstel en budget plaats en wordt tevens vastgesteld of deze organisatie een geschikte partner is om de activiteit tot uitvoering te brengen. Van belang is dat de middelen rechtmatig en doelmatig worden besteed en daarop toetst het ministerie om zo te komen tot de realisatie van beleidsresultaten waarover verantwoording plaatsvindt in het jaarverslag.
Zoals aangegeven hanteren ontwikkelingsfondsen doorgaans uitgebreide regels met betrekking tot belastingbeleid. Ik ben aan het bezien wat de mogelijkheden zijn om vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Financiën een richtlijn hiervoor op te stellen en hoe het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij de risico- en integriteitsbeoordeling van projecten belastingbeleid systematisch mee kan nemen als criterium.
De aangifte van de dochter van een vermoorde mensenrechtenactivist tegen de Nederlandse Financierings-maatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u zich de Kamervragen van de leden Teunissen en van Raan (beiden PvdD) herinneren over het door FMO gefinancierde Hondurese bedrijf dat werd veroordeeld voor een moordcomplot?1
Ik ben bekend met deze Kamervragen en de beantwoording op 17 december 2021.
Kunt u een update geven over hoe het nu staat met de ontwikkelingen in deze zaak?
In deze zaak loopt een civiele procedure tegen FMO. Deze procedure is aanhangig gemaakt door onder anderen de nabestaanden van wijlen Berta Cáceres en COPINH, de Hondurese organisatie waarvan zij de voorvrouw was. De civiele procedure is op initiatief van de daarbij betrokken partijen stilgelegd met het oog op overleg tussen de partijen.
Kunt u bevestigen dat de dochter van wijlen Berta Cáceres, de mensenrechtenactivist die vermoord is in opdracht van DESA om haar verzet tegen de waterkrachtcentrale, op 27 juni strafrechtelijke aangifte heeft gedaan tegen FMO?
Ik heb uit de media vernomen dat er door COPINH strafrechtelijk aangifte is gedaan tegen FMO. De dochter van Berta Cáceres, de voorvrouw van COPINH, heeft dit bevestigd aan mijn medewerkers tijdens een gesprek in juni 2022. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is hier niet door het Openbaar Ministerie over geïnformeerd. Ik heb van FMO begrepen dat de stand van zaken betreffende deze aangifte ook bij hen niet bekend is.
Klopt het dat the Intercept een reconstructie heeft gemaakt van hoe een groot deel van de gelden die FMO ter beschikking stelde voor de ontwikkeling van de waterkrachtcentrale door het Hondurese bedrijf DESA zijn verduisterd? Wat is uw reactie op het artikel?2
Ik heb kennisgenomen van het artikel in the Intercept, waarin vergelijkbare verbanden worden gelegd als eerder in juli 2021 in een artikel in het Financieele Dagblad.
De Staat heeft FMO naar aanleiding van de veroordeling van David Castillo en de berichtgeving in het Financieele Dagblad in juli 2021 vragen gesteld over de gang van zaken. Daarop heeft FMO aangegeven een nader onderzoek te zijn gestart. FMO heeft intussen laten weten dat hieruit niet naar voren komt dat de door FMO verstrekte gelden terecht zijn gekomen bij huurmoordenaars.
Ondertussen loopt er ook een civiele procedure. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is geen partij in deze procedure en het oordeel daarin is aan de rechter. Om de rechtsgang niet te verstoren doe ik over de rol van FMO geen nadere uitspraken.
Vanzelfsprekend vind ik het van groot belang dat FMO zich houdt aan wet- en regelgeving inzake het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. Naleving van deze wet- en regelgeving draagt bij aan de doelstelling van FMO, omdat hiermee wordt gewaarborgd dat de door FMO verstrekte financiering op de juiste plek terecht komt. Het belang van naleving is ook benadrukt in doorlopende dialoog tussen de staat en FMO.
Hoe is het mogelijk dat een grotendeels publieke bank het monitoringsproces van haar investeringen zodanig niet op orde blijkt te hebben dat FMO-geld mogelijk terecht is gekomen bij huurmoordenaars? Heeft u hier contact met FMO over gehad?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft FMO u op enig moment op de hoogte gesteld van de ongeregeldheden rondom het beheer van de gelden die genoemd worden in het artikel van de Intercept? Zo ja, wanneer en wat heeft u (toen) gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat doet FMO normaal gesproken om te verifiëren of haar geld op de juiste plek terecht komt? Is het gebruikelijke goedkeurings- en betalingproces van FMO in de Agua Zarca-zaak gevolgd of is daar in dit geval vanaf geweken?
In de financieringsovereenkomsten waarbij FMO partij is, neemt FMO bepalingen op die erop gericht zijn te waarborgen dat de door FMO te verstrekken gelden op de juiste plek terechtkomen. Zo worden leningen niet in één keer verstrekt, maar in delen, naargelang de vorderingen van het desbetreffende project. FMO heeft mij laten weten dat bij het Agua Zarca project niet is afgeweken van de gebruikelijke goedkeurings- en betalingsprocessen.
Kunt u zich herinneren dat u in het antwoord op eerdere Kamervragen3 stelde dat niet te voorzien was dat DESA zich schuldig zou maken aan een misdaad als de moord op Berta Cacares? Klopt het dat FMO tussen 2013 en 2016 herhaaldelijk is ingelicht over intimidatie, bedreigingen en spionage van de lokale bevolking door mensen met een militaire achtergrond, zoals de CEO van DESA?
Er is in de beantwoording van de Kamervragen op 17 december 2021 inderdaad aangegeven dat het voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ook gegeven de informatie van maatschappelijke organisaties, niet was te voorzien dat de CEO van DESA zich schuldig zou maken aan betrokkenheid bij moord.
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen op 17 december 2021, kan ik bevestigen dat FMO vanaf 2013 is ingelicht over risico’s verbonden aan het Agua Zarca project.
FMO heeft ons laten weten dat tussen 2013 en 2016 verschillende maatschappelijke organisaties aan FMO hun visie hebben gegeven op bepaalde aan het project verbonden risico's. Deze berichten zijn door FMO steeds onderzocht als onderdeel van de door FMO voorafgaande aan de financiering van het project verrichte due diligence (een vooronderzoek door FMO met betrekking tot een voorgenomen financiering) en van de voortdurende monitoring gedurende het project. FMO heeft zich daarin laten bijstaan door onafhankelijke deskundigen die ter plaatse aanwezig waren. Ook gegeven de door maatschappelijk organisaties verstrekte informatie, was het volgens FMO niet te voorzien dat de CEO van DESA zich schuldig zou maken aan betrokkenheid bij de moord op Berta Cáceres.
FMO voert altijd een uitgebreide due diligence uit bij investeringen met een hoog (milieu en sociaal) risicoprofiel. Deze due diligence dient negatieve impact op mens en milieu zoveel mogelijk inzichtelijk te maken. Hierbij wordt gekeken of de risico’s van een voorgenomen investering goed in kaart zijn gebracht, of ze aanvaardbaar zijn en of FMO’s klant in staat is om de mitigerende maatregelen te implementeren. Ook worden de signalen van de lokale bevolking hierin meegenomen, door het voeren van gesprekken met de lokale gemeenschap en andere belanghebbenden van directe investeringen met hoge (milieu en sociale) risico’s, waaronder met gemarginaliseerde groepen.
Ik heb van FMO vernomen dat bij het begin van het Agua Zarca project een raadplegingsproces is gestart met lokale gemeenschappen waar het project gevolgen voor zou hebben. De meeste lokale gemeenschappen hebben in een door hen ondertekend document verklaard achter het project te staan. Het project bood namelijk veel voordelen, waaronder banen, inkomstenstromen naar de lokale economie en de verschillende sociale projecten voor drinkwater, elektriciteit, verbeterde wegen en kleinschalige economische activiteiten. Zodra de constructie van het Agua Zarca project begon, hield FMO toezicht op de voortgang en mogelijke problemen rondom het project via bezoeken aan het project en via externe controles. Deze werden zowel door FMO als door onafhankelijke deskundigen uitgevoerd.
Daarnaast heb ik van FMO vernomen dat ze heeft onderzocht welke risico's verbonden waren aan het project en of deze voldoende konden worden gemitigeerd. Op basis van haar eigen bezoeken aan het project en de onderzoeken van onafhankelijke deskundigen, heeft FMO destijds geconcludeerd dat deze risico's voldoende konden worden beheerst en waar nodig gemitigeerd en besloten tot financiering van het project.
Hoe vallen deze waarschuwingen te rijmen met de opvatting van FMO dat een door DESA georganiseerde moord op Berta Caceres en/of andere inheemse Rio Blanco-bewoners niet was te voorzien?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u sinds uw antwoorden op de Kamervragen van december 20214 omtrent Agua Zarca, bijvoorbeeld naar aanleiding van de strafbepaling van David Castillo in juni 2022, de Gualcargue fraudezaak, of het artikel in de Intercept, nog in contact geweest met de Nederlandse ambassade in Costa Rica? Zo ja, wat heeft u met de ambassade besproken met betrekking tot deze zaak?
Mijn medewerkers op het departement en op de ambassade hebben regelmatig contact met elkaar. Zij wisselen actualiteiten uit rondom diverse onderwerpen, waaronder deze zaak. In februari 2023 bracht de ambassade een bezoek aan COPINH. Dit bezoek is eveneens met mijn medewerkers in Den Haag besproken. Het doel van dit bezoek was om geïnformeerd te blijven over het werk van COPINH en stil te staan bij de moord op Berta Cáceres.
Wat heeft u tot nu toe gedaan om er voor te zorgen dat er transparantie is over de Agua Zarca case? Op welke manier heeft u FMO wel of niet aangespoord de relevante documenten te delen?
Het ministerie is in continue dialoog met FMO over deze zaak en wat die ons leert ten aanzien van het bredere IMVO-beleid dat FMO voert. Zoals is aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen op 17 december 2021, heeft FMO het Ministerie van Buitenlandse Zaken verzekerd om in het belang van de nabestaanden zoveel mogelijk transparantie na te streven, met inachtneming van de lopende civiele procedure tegen FMO.
Kunt u uitleggen waarom u in uw beantwoording van 17 december 20215 op een groot deel van de vragen over de rol van het ministerie geen antwoord heeft gegeven vanwege de lopende civiele procedure, terwijl het ministerie hier zelf geen procespartij bij is? Kunt u uitleggen waarom u geen uitspraken kon doen over de financiële constructie in het Agua Zarca project vanwege deze civiele procedure, terwijl u geen procespartij bent bij die procedure?
FMO is een private onderneming met een eigen raad van bestuur en raad van commissarissen, die zelfstandig opereert op afstand van de Staat. Het Ministerie van Financiën vervult namens de Staat de rol van aandeelhouder, het Ministerie van Buitenlandse Zaken is het betrokken beleidsdepartement.
Het ministerie gaat derhalve niet over individuele investeringen en hoe deze financieel worden geconstrueerd.
Waar ik geen antwoord heb gegeven op vragen over de rol van het ministerie is dat omdat werd gevraagd naar een appreciatie van het handelen van FMO inzake een individuele investering die onderwerp is van een lopende civiele procedure. Mocht de uitkomst van de civiele procedure aanleiding geven om de invulling van de beleids- en aandeelhoudersrol van de Staat tegen het licht te houden, dan zal ik mij hierop beraden, samen met de Minister van Financiën.
Kunt u zich herinneren dat u in uw beantwoording van Kamervragen van 17 december 20216 stelde dat nog niet vaststaat of FMO fouten heeft gemaakt in de monitoring van geldstromen en u hier geen uitspraken over kan doen gezien de civiele procedure? Klopt het dat het juist een kerntaak van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is om FMO te monitoren, corrigeren en in te grijpen wanneer er (vermoedens van) ernstige gebreken bestaan en niet die van een rechter? Zo ja, waarom zou u dan niet kunnen antwoorden op vragen over de uitvoering van een kerntaak van uw ministerie?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u gezien het voorgaande alsnog bereid de vragen te beantwoorden?
Nee, om de redenen die ik hiervoor heb genoemd.
Deelt u de mening dat zowel de nabestaanden van Berta Caceres alswel het Nederlandse publiek – van wie het belastinggeld in dit project is geïnvesteerd – zouden moeten weten wat er met dit geld gebeurd is?
Een goede verantwoording over de besteding van financiële middelen is uiteraard van groot belang. FMO handelt naar internationaal geaccepteerde conventies, principes en standaarden voor impact en risicomanagement. Daarnaast informeert FMO de ministeries van Buitenlandse Zaken en Financiën over incidenten, inclusief de actie die de FMO daarop onderneemt.
Wat is de functie van het in oktober geopende FMO kantoor in Costa Rica en in hoeverre zal FMO zich via dit kantoor bezighouden met eventuele klachten en zorgen van getroffen gemeenschappen?
Ik heb van FMO vernomen dat ze als onderdeel van haar vernieuwde strategie nog verder wil inzetten op samenwerking met organisaties ter plaatse om zo het begrip van de lokale context te vergroten en de impact van investeringen te maximaliseren. Dit kunnen bijvoorbeeld andere ontwikkelingsorganisaties, kennisinstituten en lokale en internationale ngo’s zijn. Het openen van een regionaal kantoor in Costa Rica, gericht op Latijns-Amerika en de Caraïben, is hier onderdeel van. FMO heeft verschillende kanalen voor vragen, opmerkingen en klachten van lokale gemeenschappen. Het openen van een regionaal kantoor is een uitbreiding daarvan.
Klopt het dat in een interview met Michael Jongeneel (CEO van FMO) in het Financieel Dagblad van 20 september jl.7 wordt gesteld dat FMO projecten in Honduras zal blijven financieren? Op basis van welke lessen uit het Agua Zarca-project is FMO tot deze beslissing gekomen?
Ja, dat klopt. FMO neemt investeringsbeslissingen op basis van vele factoren, waaronder ervaringen uit het verleden, de strategie en het beleid. Eerdere ervaringen hebben het investeringsbeleid van FMO in de loop der jaren aangescherpt en veranderd. Sinds de investering in Agua Zarca heeft FMO onder meer haar ESG-beleid aangepast, met name gericht op mensenrechten, mensenrechtenactivisten en inheemse en cultureel diverse gemeenschappen. Verder heeft FMO mij laten weten dat elke werknemer van FMO een verplichte training over mensenrechten volgt, er bijscholing heeft plaatsgevonden op het gebied van mensenrechten voor alle ESG-medewerkers en er versterkte maatregelen werden ingevoerd om Free, Prior and informed Consent (FPIC) uit te voeren voor alle projecten met impact op inheemse volkeren. Voor investeringen die geen impact hebben op inheemse volkeren, geldt een controle op brede steun van de gemeenschap. FMO is van mening dat met deze maatregelen op een verantwoorde manier geïnvesteerd kan blijven worden in Honduras, zodat kan worden bijgedragen aan armoedebestrijding.
Wat heeft u gedaan sinds de moord op Berta Caceres om te garanderen dat FMO haar praktijken structureel verbetert?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Financiën zijn doorlopend met FMO in dialoog over het IMVO-beleid van FMO. Het is van essentieel belang dat FMO risico’s goed en tijdig in kaart brengt bij voorgenomen financieringen en bestaande risico’s monitort bij bestaande financieringen. De moord op Berta Cáceres onderstreepte dit belang. Hier zijn lessen uit getrokken die vervolgens hebben geleid tot aanscherping van het beleid van FMO omtrent IMVO. Zo is er in 2018 een ESG Performance Tracker ingesteld die FMO in staat stelt de ESG prestaties van de hoge risico klanten op relevante risico’s systematisch te documenteren en te volgen. Daarnaast is er een Independent Complaints Mechanism in het leven geroepen waar externe partijen, waaronder lokale gemeenschappen, een klacht kunnen indienen over projecten die gefinancierd worden door FMO. De klacht zal vervolgens onderzocht worden door een panel van drie onafhankelijke internationale experts.
Tegelijkertijd blijft er ruimte voor verdere verbetering, zoals ook gesteld in de meest recente FMO-evaluatie en de beleidsreactie hierop8. Het kabinet blijft in gesprek met FMO over deze verbeteringen, biedt waar mogelijk ondersteuning en spreekt FMO aan wanneer het van mening is dat FMO onvoldoende voortgang boekt. Deze zaak is ook meegewogen in de dialoog over de nieuwe strategie van FMO, waarbij FMO zijn ESG-beleid verder heeft aangescherpt, inclusief het nadrukkelijk betrekken van lokale belanghebbenden en de weging van de politieke economie in zijn landenanalyse.
Welke waarborgen zijn er om ervoor te zorgen dat mensenrechtenschendingen en criminele activiteiten in relatie tot door FMO gefinancierde projecten nooit meer kunnen plaatsvinden?
Omwille van ontwikkelingsimpact investeert FMO in fragiele contexten. Deze zijn complex en brengen aanzienlijke IMVO-gerelateerde uitdagingen met zich mee. In dergelijke omgevingen hebben bedrijven vaak nauwelijks toegang tot financiering en zijn IMVO-standaarden in veel gevallen laag of ontbreken geheel. Op deze plekken ontstaat duurzame bedrijvigheid niet of nauwelijks zonder partijen zoals FMO en zijn verbeteringen in de IMVO-omstandigheden vaak het hardst nodig. De keerzijde van investeren in deze uitdagende context is dat de kans op misstanden niet op voorhand volledig is uit te sluiten. Ik verwacht van FMO dat het de risico’s minimaliseert.
Het beheersen van witwasrisico’s, ESG-risico’s, het voorkomen van toegang door criminelen tot financiële systemen en andere integriteitsrisico’s zijn dan ook speerpunten van de in september 2022 vastgestelde ondernemingsstrategie. FMO heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in haar Know Your Customer (KYC)-capaciteit en zal dit in de toekomst blijven doen. De KYC-aanpak van FMO is niet beperkt tot een controle van projecten en klanten voorafgaand aan de start van het project: ook gedurende de looptijd van de investering of lening van FMO vindt monitoring en periodieke controle plaats van klanten en geldstromen. KYC en overige risicosignalering zijn daarbij steeds verder geïntegreerd met de kernactiviteiten van het (investerings)personeel.
Deze prioritering van risicomanagement is ook terug te zien in de samenstelling van de raad van bestuur van FMO. FMO heeft afgelopen jaar haar statutaire raad van bestuur uitgebreid van drie naar vijf personen. Risicomanagement, waaronder ESG risico’s, is als separate kerntaak ondergebracht bij de afgelopen jaar benoemde Chief Risk Officer (CRO).
Het bericht dat Nagorno-Karabach kampt met een tekort aan voedsel en medicijnen door wegblokkade. |
|
Don Ceder (CU), Agnes Mulder (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Nagorno-Karabach kampt met een tekort aan voedsel en medicijnen door de blokkade van de Lacin-corridor?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de Armeense regering dat de blokkade kan leiden tot een humanitaire crisis in Nagorno-Karabach?
Ja.
Welke extra inspanningen kunnen Nederland en de Europese Unie nemen om Nagorno-Karabach humanitair bij te staan? Is het mogelijk om een luchtbrug te openen naar de Nagorno-Karabach enclave om de toevoer van voedsel en medicijnen veilig te stellen?
Nederland levert via de EU humanitaire hulp aan de getroffen gebieden. De humanitaire hulp wordt geleverd door het ICRC. Dit is de enige internationale organisatie met volledige toegang tot Nagorno-Karabach. Het ICRC heeft tevens toegang tot de Laçin-corridor en gebruikt deze corridor voor het vervoer van voedselhulp en medicijnen.
Het openen van een luchtbrug naar de regio Nagorno-Karabach is om meerdere redenen op dit moment niet aan de orde. Er is geen functioneel werkend vliegveld in Nagorno-Karabach. Een dergelijke luchtbrug zou ook de medewerking van de Azerbeidzjaanse autoriteiten vereisen, aangezien Azerbeidzjan soeverein is in zijn eigen luchtruim. Het ligt onder de huidige omstandigheden niet voor de hand dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten deze toestemming zullen verlenen. Navraag bij de EU leert dat de EU deze mogelijkheid ook niet als een werkbaar alternatief beschouwt.
Klopt het dat de Europese Unie en de Verenigde Staten er bij Azerbeidzjan op aan hebben gedrongen de corridor weer veilig te stellen voor vrij en veilig verkeer van personen en goederen? Zo ja, wat was de reactie van Azerbeidzjan?
In de verklaring die de Europese Unie heeft uitgebracht op 13 december 2022 worden de Azerbeidzjaanse autoriteiten opgeroepen om vrij verkeer mogelijk te maken, conform het trilaterale akkoord van 9 november 2020. De Verenigde Staten heeft dezelfde oproep gedaan. De Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken belde op 23 januari 2023 met de Azerbeidzjaanse President.
Azerbeidzjan heeft vooralsnog geen gehoor gegeven aan deze oproep en stelt dat er geen sprake is van een blokkade, aangezien er nog steeds goederen richting Nagorno-Karabach over de Laçin-weg zouden worden vervoerd. Ook geeft Azerbeidzjan aan dat de overheid geen directe betrokkenheid heeft m.b.t. de situatie rondom de Laçin-weg, maar dat de autoriteiten de acties en de boodschap van de demonstranten wel steunen. Volgens Azerbeidzjan zou er sprake zijn van grote milieuproblemen als gevolg van de illegale exploitatie van koper- en goudmijnen in Nagorno-Karabach door de zogenoemde autoriteiten van deze regio. Ook stelt Azerbeidzjan dat er middels de Laçin-weg illegaal wapens, landmijnen en Iraanse burgers de regio in worden gebracht. Volgens de Azerbeidzjaanse autoriteiten zouden de Russische peacekeepers te weinig doen om dit illegale vervoer te voorkomen.
Welke andere mogelijkheden heeft Nederland om Azerbeidzjan er toe te bewegen de Lacin-corridor weer toegankelijk te maken?
In het trilaterale akkoord is afgesproken dat de Laçin-corridor onder de controle blijft van het vredeshandhavingscontingent van de Russische Federatie, waarbij Azerbeidzjan de veiligheid garandeert van burgers, voertuigen en goederen die in beide richtingen door de Laçin-corridor reizen.
Nederland heeft de Azerbeidzjaanse autoriteiten in diverse gesprekken en verklaringen opgeroepen om gehoor te geven aan de afspraken in het trilaterale akkoord. Op 19 januari 2023 heb ik telefonisch gesproken met de Armeense en Azerbeidzjaanse Ministers van Buitenlandse Zaken. Tijdens het telefoongesprek met mijn Azerbeidzjaanse counterpart heb ik mijn zorgen over de humanitaire situatie overgebracht, en de Azerbeidzjaanse zijde verzocht om vrij verkeer te verzekeren. Op dezelfde dag heeft de premier dezelfde boodschap afgegeven aan de Azerbeidzjaanse president Aliyev en marge van het World Economic Forum. Ook op ambtelijk niveau is de oproep gedaan bij de Azerbeidzjaanse autoriteiten. In de gesprekken wordt van Nederlandse telkens het belang van het hervatten van het vredesproces o.l.v. de EU benadrukt.
Mede op instigatie van Nederland is de situatie ook besproken tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op maandag 23 januari 2023. Daarbij heb ik opgeroepen tot een gezamenlijke verklaring aan de Azerbeidzjaanse autoriteiten om vrije doorgang te verzekeren, in lijn met de motie van der Graaf c.s. (Kamerstuk 21 501, nr. 20). Hier is vooralsnog geen reactie op gekomen. Nederland zal hierop blijven aandringen in relevante EU-gremia. Voor verdere details van de bespreking verwijs ik naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken dat uw Kamer reeds is toegestuurd.2
Conform de motie Ceder/Mulder3 bekijkt het kabinet tevens welke verdere mogelijkheden er in Europees verband zijn om de Azerbeidzjaanse autoriteiten ertoe te bewegen de blokkade te beëindigen.
Welke milieuorganisatie is verantwoordelijk voor de blokkade van de Lacin-corridoren en wat is de status van deze organisatie in Azerbeidzjan? Heeft deze organisatie vaker dergelijke acties ondernomen?
Zover bij het ministerie bekend, gaat het hier niet om één specifieke milieuorganisatie, maar betreft het een losse alliantie van individuen met een diversiteit aan achtergronden, waaronder milieuactivisten, journalisten, bloggers, milieuexperts, eco-demonstranten, vrijwilligers en gewone burgers.
Wat is de reden dat de aanwezige Russische militairen de Lacin-corridor niet veiligstellen?
Dit is niet bekend. Het Russische Ministerie van Buitenlandse Zaken zegt zich te richten op het vinden van een oplossing voor de ontstane situatie en wijst elke kritiek op de rol van de Russische militairen van de hand. De Russische Minister van Buitenlandse Zaken Lavrov heeft op 17 januari jl. Azerbeidzjan opgeroepen de blokkade op te heffen. Ook stelt Lavrov dat Moskou klaar zou hebben gestaan om een missie te sturen naar de Armeens-Azerbeidzjaanse grens, maar dat de Armeens overheid dit zou hebben verhinderd.
In hoeverre is de verhouding tussen Rusland en Armenië veranderd sinds het uitbreken van de oorlog in Oekraïne?
Armenië neemt momenteel meer afstand van Rusland. Hoewel Armenië als lid van de Collectieve Veiligheidsverdragsorganisatie (CSTO) militair bondgenoot is van Rusland, heeft de CSTO in Armeense ogen tijdens het conflict met Azerbeidzjan in september 2021 niet de bescherming en assistentie geleverd die Jerevan had verwacht. Om die reden heeft de Armeense premier Pashinyan eind 2022 geweigerd de slotverklaring te tekenen van de CSTO-top in Jerevan. Sinds de oorlog in Oekraïne zijn vele Russen naar Armenië gevlucht om aan mobilisatie in hun land te ontkomen. Tegelijk blijven beide landen op verschillende terreinen nauw met elkaar verweven. Zo is de Armeense economie zeer afhankelijk van Rusland en is er een grote Armeense diaspora.
Deelt u de opvatting van de indieners dat de Europese Unie en de Verenigde Naties een grotere rol in de regio moeten gaan spelen om tot duurzame vrede in de zuidelijk Kaukasus te komen? Zo ja, hoe kan dit worden vormgegeven?
De rol van de EU is toegenomen m.n. door de bemiddelingsrol o.l.v. Charles Michel in het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan. Zowel Armenië als Azerbeidzjan hebben aangegeven de EU als honest broker te zien. Nederland steunt dit bemiddelingsproces. Het is belangrijk dat beide partijen nu terugkeren naar de onderhandelingstafel binnen het trilaterale format (Azerbeidzjan, Armenië en de Europese Unie) en dat er spoedig een duurzaam vredesakkoord getekend wordt. De EU faciliteert ook de onderhandelingen inzake de grensdemarcatie tussen Armenië en Azerbeidzjan.
Gezien de Russische positie als permanent lid van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties ligt een grotere rol voor de Verenigde Naties op dit moment niet voor de hand. Graag verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
De EU heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 23 januari 2023 ingestemd met het sturen van een eigenstandige EU-waarnemingsmissie aan de Armeense zijde van de internationale grens met Azerbeidzjan. Dit naar aanleiding van een verzoek van Armenië. Nederland heeft in EU-verband het belang van betrokkenheid van Azerbeidzjan onderstreept, mede met het oog op de effectiviteit van de missie. De huidige missie is een voortzetting van de EU capaciteit in Armenië (EUMACP), waarvan het mandaat werd voltooid op 19 december 2022.
Gedurende de voorbereiding van deze missie is de Europese Unie in nauw contact geweest met Azerbeidzjan. Azerbeidzjan heeft aangegeven niet mee te werken aan deze missie. Aangezien de Laçin-corridor zich op het Azerbeidzjaanse grondgebied bevindt, ligt een EU-waarnemingsmissie op Azerbeidzjaans grondgebied niet voor de hand.
Is het een optie om een nieuwe EU-waarnemingsmissie te starten in de buurt van het gebied van de Lacin-corridor?
Zie antwoord vraag 9.
De uitwerking van de COP26-verklaring over het beëindigen van overheidssteun voor fossiele projecten in het buitenland |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel in Het Financieele Dagblad van 21 november 2022, geschreven door MVO Nederland, FNV, hoogleraren, banken en vele maatschappelijke organisaties?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe de transitieperiode van een jaar verenigbaar is met het doel om onder de 1.5 °C opwarming te blijven, wat vereist dat er in plaats van een uitbreiding van de fossiele infrastructuur juist een snelle afbouw plaatsvindt?
Met de ondertekening van de COP26-verklaring zet het kabinet een belangrijke stap in de verdere vergroening van de exportkredietverzekering, in lijn met de klimaatdoelstellingen van Parijs. Atradius Dutch State Business (ADSB) neemt sinds 1 januari 2023 geen aanvragen voor exportkredietverzekeringen (ekv’s) meer in behandeling die onder de reikwijdte van de COP26-verklaring vallen. Een zorgvuldige implementatie betekent ook dat aanvragers de mogelijkheid krijgen om voor reeds gestarte activiteiten voor een gelimiteerde periode een polis te ontvangen. Veel projecten kennen immers een lange aanlooptijd, waarbij door bedrijven al middelen geïnvesteerd worden in de fase vóór verkrijging van een opdracht. Reeds gedane aanvragen voor 1 januari 2023 kunnen daarom uiterlijk eind 2023 leiden tot een polis. Deze invulling van het COP26-beleid geeft invulling aan de motie Heinen c.s.2, waarin is opgeroepen om het gelijke speelveld voor het internationaal opererende bedrijfsleven te bewaken door niet strenger te zijn dan andere COP26 ondertekenaars, alsmede motie Klink c.s.3 waarin werd verzocht om een heldere afbakening, tijdpad en een stevig pakket voor behoud van kennis en banen gereed te hebben. In de recent gedeelde Kamerbrief over Flankerend Beleid wordt hier verder invulling aan gegeven.
Klopt het dat er nog minstens 10 fossiele projecten in de pijplijn voor de exportkredietverzekering (ekv) zitten – zowel aanvragen als projecten die al een dekkingstoezegging hebben? Kunt u, rekening houdend met bedrijfsgevoelige informatie zoals bedrijfsnamen, een lijst met de Kamer delen met informatie als projectnaam, land, of het een up-/mid-/downstream project betreft, een korte beschrijving van het project, de levensduur van het project, de aangevraagde maximaal te verzekeren waarde en de door het project veroorzaakte uitstoot?
Hieronder vindt uw Kamer een overzicht van de fossiele projecten in de pijplijn, voor zowel de lopende aanvragen als dekkingstoezeggingen. Het proces van aanvraag tot polis werkt daarbij als volgt: Wanneer een verzekeringsaanvraag wordt goedgekeurd, verstrekt ADSB eerst een dekkingstoezegging. Dit is een wederzijdse juridische verplichting tussen verzekeraar enerzijds en exporteur of bank anderzijds. Pas als de exporttransactie daadwerkelijk tot stand komt, wordt de dekkingstoezegging omgezet in een polis. Informatie over bedrijfsnamen en het land zijn in het overzicht achterwege gelaten zodat de informatie niet herleidbaar is tot specifieke projecten en bedrijven, gelet op de bedrijfsgevoeligheid.
ADSB heeft momenteel tien transacties in behandeling voor ekv-dekking op projecten die op basis van de huidige informatie4 geclassificeerd zijn als fossiel. Deze classificatie komt voort uit de meetmethodiek fossiel die ADSB sinds 2021 hanteert en leidt niet per definitie tot uitsluiting van ekv-dekking. Er zijn verschillende redenen waarom een fossiel project toch in aanmerking kan komen voor de ekv. Voorbeelden hiervan zijn de uitzonderingsgronden in het kader van REPowerEU en de specifieke vaar- en voertuigen ten behoeve van ondersteunende diensten voor bestaande fossiele infrastructuur. Ook worden downstream projecten wel geclassificeerd als fossiel, maar vallen deze buiten de reikwijdte van het COP26-beleid.
Deze tien aanvragen zijn allen voor 1 januari 2023 ingediend. De totale omvang van de tien aanvragen is EUR 3,9 miljard. Eén van de aanvragen betreft een transactie gerelateerd aan het downstream deel van de waardeketen en valt daarmee buiten de reikwijdte van het COP26-beleid. Over één aanvraag is momenteel te weinig informatie bekend om te bepalen aan welk gedeelte van de waardeketen de transactie is gerelateerd. De overige acht aanvragen worden hieronder weergegeven.
Zes van de aanvragen betreffen transacties gerelateerd aan projecten in het upstream deel van de waardeketen.
De bouw van een drijvend productieplatform voor de aanleg van een nieuwe fossiele infrastructuur. Deze transactie zou na de transitieperiode uitgesloten zijn van ekv-dekking.
De levering van een verwerkingssysteem ten behoeve van een nieuw LNG-project. Deze transactie zou na de transitieperiode uitgesloten zijn van ekv-dekking.
Een offshore LNG-project. Deze transactie zou na de transitieperiode uitgesloten zijn van ekv-dekking omdat het nieuwe fossiele infrastructuur betreft.
Leveringen van vaartuigen voor bestaande olie en gas offshore infrastructuur. Deze transactie valt onder de uitzonderingen van het COP26-beleid, en zou dus ook na de transitieperiode in aanmerking komen voor ekv-dekking. Dat is omdat het specifieke vaar- en voertuigen betreft ten behoeve van ondersteunende diensten voor bestaande fossiele infrastructuur.
Twee aanvragen hebben betrekking op de levering van vaartuigen voor nieuwe fossiele infrastructuur. Deze transacties zouden na de transitieperiode uitgesloten zijn van ekv-dekking.
Twee aanvragen betreffen transacties gerelateerd aan het midstream deel van de waardeketen.
Eén aanvraag betreft de levering van vaartuigen ten behoeve van ondersteunende diensten voor bestaande fossiele infrastructuur. Deze transactie valt onder de uitzonderingen van het COP26-beleid, en zouden dus ook na de transitieperiode in aanmerking komen voor ekv-dekking.
Een tweede aanvraag betreft werkzaamheden ten behoeve van havenontwikkeling. Momenteel is het onduidelijk of deze transactie onder de uitzonderingen valt.
Voor de ingediende aanvragen is het nog geen gegeven dat deze daadwerkelijk zullen leiden tot het verstrekken van een polis. Binnen het recent geïmplementeerde COP26-beleid kan een ingediende fossiele aanvraag die niet onder de uitzonderingen van het nieuwe beleid valt, tot uiterlijk 31 december 2023 tot een polis leiden wanneer deze voor 1 januari 2023 is ingediend. ADSB zal bij deze aanvragen de benodigde financiële en IMVO-beoordeling uitvoeren. Verder zullen de premies voor eventuele afgegeven polissen zoals gebruikelijk kostendekkend zijn.
ADSB heeft daarnaast zes dekkingstoezeggingen (dt’s, voorloper op een polis) uitgereikt aan transacties die geclassificeerd zijn als fossiel, die momenteel nog lopen en omgezet kunnen worden in een polis dit jaar. De totale omvang van de zes dt’s is EUR 8,4 miljoen. Drie van deze dt’s betreffen transacties gerelateerd aan een project in het downstream deel van de fossiele waardeketen, zodat deze drie dt’s buiten de reikwijdte vallen van het COP26-beleid. Alle drie de transacties betreffen projecten gerelateerd aan de verkoop van LNG.
De overige drie dt’s betreffen transacties gerelateerd aan midstream deel van de waardeketen.
De aanleg van een gaspijpleiding. Deze transactie zou na de transitieperiode waarschijnlijk uitgesloten zijn van ekv-dekking, omdat het aanleg van nieuwe fossiele infrastructuur betreft.
Een aanpassing van bestaande opslagtanks. Deze transactie valt onder de uitzonderingen van het COP26-beleid, omdat het een verbetering betreft van de milieuprestatie en/of veiligheid en/of gezondheid.
De levering van specifieke voertuigen. Deze transactie valt onder de uitzonderingen van het COP26-beleid, en zou dus ook na de transitieperiode in aanmerking komen voor ekv-dekking, omdat het een verbetering betreft van de milieuprestatie en/of veiligheid en/of gezondheid.
Ook van de afgegeven dt’s is het nog geen gegeven dat deze daadwerkelijk zullen leiden tot een polis. Zo is niet altijd zeker dat de opdracht ook gegund zal worden de Nederlandse exporteur. Er geldt dat de dt’s die op basis van de huidige informatie geclassificeerd zijn als fossiel tot uiterlijk 31 december 2023 tot een polis kunnen leiden. Opnieuw geldt dat de premies voor eventuele afgegeven polissen zoals gebruikelijk kostendekkend zullen zijn. De gevraagde informatie over levensduur en CO2-uitstoot is niet beschikbaar, mede omdat er bij aanvraag geen registratie op projectniveau van levensduur en CO2-uitstoot plaatsvindt.
Erkent u dat het Internationaal Energie Agenschap in het World Energy Outlook 2022 concludeert dat er geen investeringen in nieuwe olie- en gaswinning of LNG-infrastructuur kunnen worden gedaan in een scenario dat een kans bewaart om de opwarming tot 1.5 °C te beperken? Erkent u dat de ekv niet geschikt is om kortetermijnprojecten te verzekeren om acute leveringsproblemen op te lossen vanwege de lange constructietijd van dit soort projecten en de daarmee gepaarde fossiele lock-in-risico’s? Zo nee, waarom niet?
Het Internationaal Energie Agentschap (IEA) concludeert in het World Energy Outlook 2022 inderdaad dat er geen investeringen in nieuwe olie- en gaswinning of LNG-infrastructuur kunnen worden gedaan in een scenario dat een kans bewaart om de opwarming tot 1,5 graden te beperken. Het IEA tekent in het World Energy Outlook 2022 daarbij aan dat enige nieuwe LNG-infrastructuur nodig kan zijn om de (Europese) diversificatie weg van Russisch gas te faciliteren. Mondiaal verwacht het IEA dat aan de vraag naar aardgas in het 1,5 graden pad voldaan kan worden zonder nieuwe conventionele lange termijn upstream projecten.
De Nederlandse invulling van de COP26-verklaring is dan ook gestoeld op het principe dat er geen ruimte is voor de ontwikkeling van nieuwe olie- en gasvoorraden onder een 1,5 graadscenario. Op basis van het nieuwe ekv-beleid kunnen aanvragen voor projecten gerelateerd aan de ontwikkeling van nieuwe projecten in de fossiele energiesector niet meer in behandeling worden genomen vanaf 1 januari 2023.
Zoals vermeld in de Kamerbrief van november 20225 over de implementatie van de COP26-verklaring wordt voorzien in de mogelijkheid van ekv-dekking voor projecten gericht op het oplossen van acute Europese leveringsproblemen. Mocht deze situatie zich voordoen, dan zal de ekv-toetsing ook in het licht van het RePowerEU beleid plaatsvinden. Zoals aangegeven in de Kamerbrief, zal deze uitzondering in 2023 opnieuw geëvalueerd worden.
Wat verstaat u onder een «bestaand project», zoals beschreven in de uitwerking van de COP26-verklaring? Welke definitie en criteria (bijv. jaartal) hanteert u hiervoor?
In de uitwerking van de COP26-verklaring is ervoor gekozen een onderscheid te maken tussen nieuwe en bestaande fossiele infrastructuur. Bestaande fossiele infrastructuur zijn assets die reeds operationeel zijn. De ekv faciliteert geen nieuwe fossiele infrastructuur meer, en voor bestaande fossiele infrastructuur is de ekv alleen nog beschikbaar voor investeringen waarbij sprake is van verbetering van de milieuprestatie en/of veiligheid en/of gezondheid, waarbij de economische levensduur niet wordt verlengd, en dus kan bijdragen aan het verminderen van CO2-emissies. Dit sluit aan bij de uitzondering die andere export kredietverzekeraars zoals UKEF van het Verenigd Koninkrijk hebben geformuleerd.
Hoeveel exportkredietsteun wordt er nu jaarlijks verleend voor bestaande fossiele projecten? Hoeveel steun schat u in dat er de komende jaren op basis van het huidige portfolio van de ekv naar bestaande fossiele projecten in deze sector zal blijven gaan? Kunt u bevestigen dat dit vooral scheepsbouwers en baggeraars betreft die diensten verlenen aan de offshore-industrie?
Voor de bestaande ekv-portefeuille is niet vastgelegd of er sprake is van een nieuw of een bestaand project. Sinds 2021 wordt voor de ekv-portefeuille bijgehouden in welke mate een ekv is afgegeven aan olie- en gasprojecten. In 2022 is in totaal voor EUR 4,5 miljard aan verplichtingen aangegaan, waarvan EUR 15,5 miljoen (0,31%) aan olie- en/of gasprojecten.6
Met ingang van 1 januari 2023 wordt geen ekv-dekking meer verleend aan fossiele projecten, tenzij deze projecten in lijn zijn met de uitzonderingen binnen het COP26-beleid voor de ekv. Hierover zal uw Kamer geïnformeerd worden in de jaarlijkse ekv-monitor.
Niet alleen scheepsbouwers en baggeraars verlenen diensten aan de offshore-industrie. Het betreft ook bedrijven die zich richten op de productie en opslag van olie- en gasproducten en die offshore-faciliteiten voor de olie- en gasindustrie ontwerpen, bouwen, installeren en vervoeren. Desalniettemin maken scheepsbouwers en baggeraars inderdaad veel gebruik van de ekv, zowel voor fossiele projecten als voor steeds meer duurzame projecten bijvoorbeeld ten behoeve van wind op zee.
Bent u bekend met onderzoek dat uitwijst dat 40% van de bestaande olie- en gasvelden en de gerelateerde infrastructuur vroegtijdig zal moeten sluiten om een 50% kans te bewaren om onder de anderhalve graad opwarming te blijven?2 Hoe ziet u het huidige beleid met betrekking tot bestaande projecten in het licht van deze wetenschappelijke conclusie? Op basis waarvan acht u het noodzakelijk om bestaande fossiele projecten te blijven ondersteunen wanneer deze eigenlijk afgebouwd moeten worden?
Het onderzoek is bekend. Het kabinet heeft in de implementatie van het COP26-beleid wetenschappelijke inzichten van onder andere het IEA als leidraad gehanteerd. Zoals toegelicht in antwoord 5, is de ekv voor bestaande fossiele infrastructuur alleen nog beschikbaar voor investeringen waarbij sprake is van verbetering van de milieuprestatie en/of veiligheid en/of gezondheid, waarbij de economische levensduur niet wordt verlengd. Zo valt milieuwinst te behalen bij verbeterde milieuprestatie van bestaande infrastructuur (bijv. via het tegengaan van methaan lekkages). Bestaande fossiele infrastructuur kan daarnaast een rol spelen in toekomstige ketens voor hernieuwbare energie, en dient veilig en goed onderhouden te blijven tot aan herbestemming of ontmanteling. Investeringen in bestaande fossiele infrastructuur zijn nodig om een ordelijke en kostenefficiënte transitie naar net-zero mogelijk te maken.
Kunt u een analyse of lijst met voorbeelden van specifieke fossiele projecten in het verleden delen die onder het nieuwe beleid geen ekv-steun meer zullen ontvangen en voorbeelden van fossiele projecten die onder een van de uitzonderingen wel nog steun kunnen krijgen?
De tabel met daarin diverse ekv voorbeelden van uitsluitingen en uitzonderingen uit de ekv-portefeuille is toegevoegd bij de beslisnota bij de Kamerbrief over de uitwerking van de COP26-verklaring.8
Klopt het dat er voor nieuwe multipurpose schepen wordt getoetst of het eerste project waar ze aan deelnemen een fossiel project is? En klopt het dat als dit het geval is het nieuwe multipurpose schip geen exportkredietverzekering kan krijgen?
Dat klopt niet. Onder de uitsluitingen vallen schepen die technisch zijn ontworpen enkel en alleen voor de aanleg van fossiele infrastructuur en voor het transport van brandstoffen, zie ook de tabel met de uitsluitingen en uitzonderingen onder voetnoot 5. Onder de uitzonderingen vallen multipurpose schepen die ook ingezet worden voor andere doeleinden dan enkel de fossiele infrastructuur, zoals voor havenoperaties, offshore wind en surveillance. Hierbij is relevant dat Duitsland, een ondertekenaar van de COP26-verklaring en een land met een belangrijke scheepsbouwsector, hier nog geen beleid op heeft gemaakt.
Klopt het dat projecten waarbij nieuwe multipurpose havens worden aangelegd of gefaciliteerd, dus inclusief nieuwe fossiele infrastructuur, middels de exportkredietverzekering steun kunnen blijven ontvangen? Hoe ziet u dit in het licht van de wetenschap dat nieuwe fossiele infrastructuur niet past binnen 1.5 °C? Bent u er voorstander van om aan de voorwaarden hiervoor toe te voegen dat projecten niet mogen leiden tot capaciteitsuitbreiding, of dit nou gaat om olie- en gasvelden of havens? Zo nee, waarom niet?
Dat klopt, ondersteunende diensten voor (aanleg van) multipurpose havens kunnen onder voorwaarden gedekt worden onder het COP26-beleid. Het kabinet is niet voornemens om aan de voorwaarden toe te voegen dat projecten niet mogen leiden tot capaciteitsuitbreiding. Immers, in multipurpose havens vinden ook andere activiteiten plaats dan fossiele activiteiten.
Onder het nieuwe beleid is steun niet meer mogelijk voor aanleg of uitbreiding van single purpose havens (incl. toegangskanalen) ten behoeve van de fossiele energiesector, en voor uitbreiding van multi purpose havens (incl. toegangskanalen) waarbij de uitbreiding alleen is bestemd voor de verwerking en/of op- of overslag ten behoeve van de fossiele energiesector.
Dit is in lijn met het beleid van België op het gebied van multipurpose havens en daarmee conform motie Heinen c.s. Andere ondertekenaars van de COP26-verklaring hebben geen specifiek beleid op de aanleg van multipurpose havens.
Hoe wordt geanalyseerd of er geen haalbaar duurzaam alternatief is voor elektriciteitsproductie op basis van fossiele brandstoffen in arme landen? Zullen deze analyses worden gepubliceerd? Wat betekent dit bijvoorbeeld in een arm land met veel potentieel aan hernieuwbare energie, dat echter lang te maken heeft gehad met fossiele afhankelijkheid, wat de mogelijkheden om te investeren in hernieuwbare energie heeft beperkt? Hoe wordt «het betreffende land investeert in hernieuwbare energie» als criterium geïnterpreteerd, tegen deze achtergrond?
De aanvrager zal dit overtuigend moeten aantonen voor de specifieke context waarin het project plaatsvindt. Ook zal de voorgestelde uitzondering op case-by-case basis beoordeeld worden, mede aan de hand van gezaghebbende internationale analyses van het betreffende elektriciteitssysteem, zoals van de Wereldbank of het International Renewable Energy Agency. Bij de beoordeling zal ook getoetst worden op de voorwaarde of het betreffende land tevens geloofwaardige actie onderneemt om op termijn deze fossiele component in de elektriciteitsmix overbodig te maken, bijvoorbeeld door regionale interconnecties of de ontwikkeling van elektriciteitsopslag. In uitzonderlijke gevallen is er geen haalbaar duurzaam alternatief voor elektriciteitsproductie in arme landen, bijvoorbeeld in situaties met relatief kleine, niet gemoderniseerde elektriciteitsnetten, een relatief groot aandeel variabele hernieuwbare energie, en gebrek aan andere opties om het elektriciteitsnet te stabiliseren zoals waterkracht, aardwarmte of elektriciteitsopslag.
Uw Kamer zal over de toepassing van uitzonderingsgronden geïnformeerd worden in de jaarlijkse ekv-monitor.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is om te voorkomen dat arme landen in een fossiele lock-in terecht komen, met alle gevolgen van dien? Bent u ermee bekend dat het Verenigd Koninkrijk alleen uitzonderingen rondom elektriciteitsproductie maakt als een aanvrager bewijst dat bepaalde fossiele elektriciteitsproductie de transitie naar duurzame energie niet vertraagt of in de weg zit? Bent u er voorstander van om deze voorwaarde ook in het beleid op te nemen voor arme landen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met de uitzonderingsgronden die door het Verenigd Koninkrijk gesteld zijn. Net als het Verenigd Koninkrijk, acht het kabinet het van belang om ontwikkelingslanden te helpen hun fossiele afhankelijkheden af te bouwen en nieuwe afhankelijkheden in de vorm van een fossiele lock-in zoveel mogelijk te voorkomen. Dit aandachtspunt is de aanleiding geweest voor de opgestelde criteria voor wat betreft elektriciteitsopwekking in het geïmplementeerde COP26-beleid. Nieuwe ekv-dekking aan fossiele transacties op het gebied van elektriciteitsproductie is alleen mogelijk onder de genoemde voorwaarden in de Kamerbrief van 3 november 2022.9 Namelijk mits er sprake is van een significante bijdrage aan het oplossen van acuut energietekort of gebrek aan energietoegang in lage inkomenslanden met extreme energiearmoede; en/of er sprake is van een significante bijdrage aan een energietransitie-pad richting klimaatneutraal; en/of er geen haalbaar duurzaam alternatief is en het betreffende land investeert in hernieuwbare energie. Verder blijft de ekv tot 2030 toegankelijk voor gascentrales ter vervanging van kolencentrales indien dit in het betreffende land waar de investering plaatsvindt tot serieuze emissiereductie leidt in lijn met Europese normen voor duurzaamheid.
Waarom is het belangrijke onderdeel van de COP26-verklaring over de eerlijke energietransitie (just energy transition) niet meegenomen in de uitwerking van het beleid?
Nederland geeft invulling aan just energy transition via de bredere beleidsmatige inzet op energietransitie-samenwerking zoals beschreven in de beleidsnota voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking «Doen waar Nederlands goed in is» en de internationale klimaatstrategie.
Tijdens de COP26 klimaattop in Glasgow ondertekende Nederland, met gelijkgestemde landen, een verklaring over de toepassing van principes voor een eerlijke energietransitie in onze internationale samenwerking met ontwikkelingslanden en opkomende economieën.10
Zie ook het antwoord op vraag 14.
Wat verstaat u onder de eerlijke energietransitie? Hoe gaat u borgen dat de ondersteuning van groene projecten door het Nederlandse bedrijfsleven bijdraagt aan de eerlijke energietransitie in het land waar het project wordt uitgevoerd, wat tevens belangrijk is voor het behalen van de SDG’s? Bent u bereid om dit toe te voegen aan het beleid? Hoe gaat u hierop monitoren?3
Hoewel bijdragen aan het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) en de eerlijke energietransitie niet de hoofddoelstelling van de ekv-faciliteit is, heeft het instrument wel degelijk positieve impact op de SDG’s en de eerlijke energietransitie. Sinds 2019 wordt jaarlijks in de ekv-monitor gerapporteerd over de potentiële bijdrage van de door ekv verzekerde transacties op de SDG’s in de ontvangende landen.
Vanwege het belang van de groene energietransitie voor het kabinet, zijn verschillende maatregelen genomen die groene export beter ondersteunen. Zo worden bedrijven per 2022 via de groendekking geholpen om financiering aan te trekken voor investeringen en onderzoek, welke groene export stimuleren. Voor risicovolle groene transacties die kleiner zijn dan EUR 5 miljoen zijn daarnaast de eisen die aan de exporteur en de debiteur worden gesteld versoepeld. Ook biedt de ekv dekking op het Green Shipping Fund, Climate Investor 1 en Climate Investor 2, drie innovatieve klimaatfondsen.
Wat is uw inzet om de COP26-verklaring te promoten bij andere landen die de verklaring nog niet hebben ondertekend en op multilateraal niveau zoals bij de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), het Klimaatverdrag (UNFCCC) en de Multilateral Development Banks (MDB’s)?
Bij de OESO staat de discussie over het beëindigen van de ekv voor de fossiele sector op de agenda. In 2021 is afgesproken de financiering van kolencentrales niet langer te ondersteunen. De inzet van Nederland (via de EU) is om verdere stappen te zetten. Op deze manier probeert het kabinet zich hard te maken voor internationale afstemming en een gezamenlijke aanpak om meer landen te betrekken, met name de landen die de COP26-verklaring niet hebben ondertekend.
Ook binnen de Export Finance for Future (E3F) coalitie zet Nederland zich in samen met negen andere Europese landen voor het in lijn brengen van de ekv met de klimaatdoelen van Parijs. Daarvoor hebben de landen afgesproken transparantie te verhogen en zoveel mogelijk andere landen te betrekken bij het initiatief.
In de komende periode zal het kabinet deze inspanningen onverminderd voortzetten, onder andere via de coalitie E3F, de EU, de OESO en via klimaat- en economische diplomatie. Daarbij streeft het kabinet er ook naar dat multilaterale ontwikkelingsbanken de financiering van fossiele brandstof projecten uitfaseren.
Hoe borgt u de transparante implementatie van het beleid? Kunt u toezeggen dat voor elke toegekende verzekering publiek toegankelijke informatie beschikbaar is die onderbouwt waarom dit project past binnen de gestelde uitzonderingen? Kunt u toezeggen dat voor categorie A-projecten deze informatie publiekelijk beschikbaar is voordat een dekkingstoezegging wordt gegeven?
Op basis van internationale afspraken en Nederlands beleid publiceert ADSB categorie A-projecten gedurende minstens 30 dagen voor afgifte van de polis op haar website.12 Ieder die geïnteresseerd is in het gepubliceerde project, kan de milieu en sociale effectrapportage raadplegen via de website van ADSB. Vanuit het streven naar transparantie publiceert ADSB na de eventuele afgifte van een polis voor een A-project de hoofdpunten conform transparantiebeleid. In het overzicht van afgegeven polissen is per polis ook aangegeven of de transactie als groen of fossiel is geclassificeerd.
Het kabinet informeert de Kamer in de jaarlijkse ekv-monitor over de implementatie van de COP26-verklaring en zal daarin ook rapporteren over het geïmplementeerde beleid. In de ekv-monitor zal onder meer aandacht besteed worden aan de toegepaste uitzonderingen.
Bent u van plan om ekv-steun voor andere sectoren met hoge emissies zoals cement, staal, plastics, vliegen, landbouw e.d. op den duur ook uit te faseren? Wanneer verwacht u hiermee te starten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is momenteel niet voornemens om ekv-dekking voor andere sectoren met hoge emissies uit te faseren. Het kabinet hecht daarbij aan het internationaal gelijkwaardig speelveld. De sectoren maken overigens allemaal hun eigen sectorspecifieke transitie pad door, waarbij de ekv de transitie in deze sectoren ondersteunt door innovatie technologieën te verzekeren.
Het kabinet hecht veel waarde aan vergroening en de groene transitie in sectoren met hoge emissies. Daarom is de beleidsmatige inzet van de ekv gericht op het vergroten van het aandeel «groene» transacties in de portefeuille van ADSB. In dit kader heeft het kabinet verschillende maatregelen genomen om de vergroening van de ekv te stimuleren. De ekv maakt groene transacties mogelijk die zonder ekv niet mogelijk waren geweest en is daarmee een aanjager van groene innovaties.
Kunt u deze vragen ruimschoots voor het commissiedebat Exportkredietverzekeringen/Handelsinstrumentarium beantwoorden?
Ja.
Het WEF |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Uit de beantwoording van Kamervragen (kenmerk 2022Z12930) blijkt dat de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland te Genève «de tussenschakel voor de ministeries en het WEF» vormt: zijn er wellicht ook andere private buitenlandse stichtingen waarvoor de Permanente Vertegenwoordiging deze functie vervult?
De Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden in Genève vertegenwoordigt Nederland bij de in Genève gevestigde internationale organisaties. Het World Economic Forum is in 1971 opgericht als stichting naar Zwitsers recht (artikel 80 en verder van het Zwitsers Burgerlijk Wetboek) en is een internationale organisatie voor publiek-private samenwerking met hoofdkantoor in Cologny, Genève. Naast het behartigen van de belangen van het Koninkrijk bij Geneefse internationale organisaties, is de Permanente Vertegenwoordiging ook eerste aanspreekpunt voor veel andere in Genève opererende actoren, zoals stichtingen, instituten en ngo’s. Voorbeelden daarvan zijn het Rode Kruis, Article 19, International Institute for Sustainable Development (IISD), CUTS International, DiploFoundation, de International Chamber of Commerce en het Geneva Graduate Institute.
Indien dit het geval is, kunt u misschien een paar voorbeelden noemen?
Zie antwoord vraag 1.
Kan de Kamer vanaf 1 januari 2020 alle communicatie ontvangen die via de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland te Genève is verlopen met betrekking tot het uitnodigen, coördineren en ondersteunen van bezoeken van Nederlandse bewindspersonen aan het World Economic Forum?
Er is in reactie op eerdere verzoeken al de nodige informatie met de Kamer gedeeld inzake recente deelname van Nederlandse bewindspersonen aan eerdere jaarlijkse vergaderingen van het World Economic Forum (Zie eerdere beantwoordingen – in het bijzonder: Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nrs. 1162, 1164, 1464, 2541, 2806, 3037, 3214, 3545, 3546 en 3554; en vergaderjaar 2022–2023 nummer 637). Dit omvat onder meer de volledige programma’s van bewindspersonen voor de jaarlijkse vergadering die plaatsvond in mei 2022. De eerstvolgende jaarlijkse vergadering zal plaatsvinden van 16 tot en met 20 januari 2023 in Davos. De uitnodigingen voor deze bijeenkomst gericht aan Nederlandse bewindspersonen zijn als bijlage toegevoegd.
De dood van Mahsa Amini in Iran |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brute moord op de Iraanse vrouw Mahsa Amini die vorige week opgepakt werd omdat ze zich niet hield aan de Iraanse regels omtrent hoofdbedekking?1
Ja.
Veroordeelt u de moord op Mahsa Amini en steunt Nederland de protesten in Iran?
Nederland heeft ernstige zorgen over het geweld dat de autoriteiten gebruiken tegen demonstranten. Nederland heeft het geweld van de Iraanse veiligheidsdiensten bij de (pogingen tot) beëindiging van de vreedzame protesten sterk veroordeeld en Iran – zowel in bilateraal als in multilateraal verband – meermaals opgeroepen om het recht op vreedzaam protest te respecteren. Burgers hebben immers het recht om te demonstreren voor vrouwenrechten en andere mensenrechten. Nederland heeft bij herhaling grote bezorgdheid uitgesproken richting de Iraanse autoriteiten over de huidige situatie in Iran. Zo heb ik de Iraanse autoriteiten opgeroepen om een gedegen en onpartijdig onderzoek in te stellen naar de dood van Mahsa Amini. Deze boodschap heb ik gedeeld in gesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de AVVN in New York en sindsdien ook publiekelijk herhaald. Diezelfde boodschap is tevens in heldere bewoordingen kenbaar gemaakt in gesprekken op hoog-ambtelijk niveau met de Iraanse Ambassadeur in Den Haag als ook door de Nederlandse Ambassadeur in Iran in zijn gesprekken met de Iraanse autoriteiten aldaar. Ook heeft Nederland hiervoor gepleit in multilateraal verband, waaronder in de VN-Mensenrechtenraad.
De uitkomsten van een eerste Iraanse onderzoek zijn afgelopen vrijdag gepubliceerd, waarin geconcludeerd werd dat Mahsa Amini zou zijn overleden aan onderliggende medische klachten. Haar familie heeft aangegeven dat de uitkomsten van dat onderzoek niet aansluiten bij de zichtbare verwondingen op het lichaam van Mahsa Amini. Dit roept kritische vragen op over de onpartijdigheid van het uitgevoerde onderzoek. Nederland blijft de Iraanse autoriteiten dan ook onverminderd oproepen tot een gedegen en onpartijdig onderzoek naar de dood van Mahsa Amini. Conform motie van het lid Kuzu c.s. (Kenmerk 21 501–20 nr. 1833, aangenomen op 6 oktober 2022) zal ik dit pleidooi tevens nogmaals herhalen bij de aanstaande Raad Buitenlandse Zaken van 17 oktober 2022.
Wat doet Nederland al om het Iraanse regime te stoppen en om Iraanse vrouwen te beschermen?
Nederland spreekt zich uit over de zorgwekkende mensenrechtensituatie in Iran, zowel in bilaterale contacten als in multilaterale fora. Daarbij heeft Nederland steeds expliciet benadrukt dat vrouwenrechten mensenrechten zijn en gerespecteerd moeten worden, net als het recht op vreedzaam protest.
Ik sprak hier zelf over met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken. Iran is daarnaast onderwerp van discussie geweest in de Mensenrechtenraad, waarbij een breed gesteunde verklaring is uitgebracht. Nederland heeft zich daarnaast ook in een nationale verklaring in de Mensenrechtenraad uitgesproken.
Bent u bereid in contact te treden met de ambassadeur van de Islamitische Republiek Iran te ’s-Gravenhage over de moord op Mahsa Amini? Zo ja, wat zou u hem zeggen?
Zie ook antwoord op vraag 2. Ik heb de Iraanse autoriteiten opgeroepen om een gedegen en onpartijdig onderzoek in te stellen naar de dood van Mahsa Amini. Deze boodschap heb ik gedeeld in gesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de AVVN in New York en sindsdien ook publiekelijk herhaald. Diezelfde boodschap is tevens in heldere bewoordingen kenbaar gemaakt in gesprekken op hoog-ambtelijk niveau met de Iraanse Ambassadeur in Den Haag als ook door de Nederlandse Ambassadeur in Iran in zijn gesprekken met de Iraanse autoriteiten aldaar.
Bent u bereid in contact te treden met de ambassadeur van de Islamitische Republiek Iran te ’s-Gravenhage over het tolereren van het recht op protesteren in Iran?
Ja. Nederland heeft reeds bij de Iraanse ambassadeur in Den Haag er op aangedrongen het recht op vreedzaam protest te respecteren. Daarnaast heb ik zelf ook direct bij de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken aangedrongen op het belang van het recht op vreedzaam protest.
Bent u bereid de Nederlandse ambassadeur in Teheran – als diplomatiek signaal en ter afkeuring – terug te trekken uit Iran?
Nederland hecht er belang aan om diplomatieke kanalen open te houden om de dialoog over uiteenlopende zaken, inclusief deze kwestie, te kunnen voortzetten.
Hoeveel Nederlandse bedrijven handelen met Iran?
Nederland heeft geen cijfers over het aantal Nederlandse bedrijven dat handelt met Iran.
Adviseert u Nederlandse bedrijven om te stoppen met handel te drijven met Iran?
Het is aan bedrijven zelf om een dergelijke beslissing te maken.
Is het voor Nederlanders – met in het bijzonder vrouwen – nog wel veilig om naar Iran te reizen?
Naar aanleiding van de protesten is het reisadvies voor Iran op 23 september en vervolgens op 5 oktober en 7 oktober 2022 aangescherpt. Nederland raadt alle reizen naar Iran af en adviseert Nederlanders die nog in Iran verblijven het land te verlaten als dit op een veilige manier kan. Bovendien wordt geadviseerd om weg te blijven van demonstraties. In het reisadvies wordt daarnaast ook specifiek aandacht besteed aan de kledingvoorschriften in Iran en de risico’s die vrouwen lopen wanneer zij zich hier niet aan houden.
Wat doet Nederland binnen internationale organisaties om Iran tot de orde te roepen?
Nederland heeft op 26 september 2022 de mensenrechtensituatie in Iran aan de orde gesteld in de VN Mensenrechtenraad. Daarbij heeft Nederland onder meer opgeroepen tot gedegen en onpartijdig onderzoek naar oneigenlijk gebruik van (dodelijk) geweld door de Iraanse autoriteiten, waaronder ook specifiek in het geval van de dood van Mahsa Amini. Ook heeft Nederland herhaaldelijk benadrukt dat vrouwenrechten mensenrechten zijn en gerespecteerd moeten worden, net als het recht op vreedzaam protest. Nederland steunde ook een gezamenlijke verklaring hierover, die op 30 september 2022 in de VN Mensenrechtenraad is uitgesproken.
Wat kan Nederland nog meer doen volgens u?
Op de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie van 17 oktober 2022 zullen de ministers over de situatie in Iran spreken en zoals verwoord in de EU verklaring over Iran van 25 september 2022 worden daarbij alle opties in beraad gehouden. Nederland zal hier een actieve bijdrage aan leveren. Nederland zet zich voorts in voor het instellen van EU-Mensenrechtensancties – ook conform motie van de leden Sjoerdsma en Agnes Mulder (Kenmerk 21 501–20 nr. 1826, aangenomen op 6 oktober 2022). Nederland zal daarnaast – conform motie van het lid Kuzu c.s. (Kenmerk 21 501–20 nr. 1834, aangenomen op 6 oktober 2022) – pleiten voor een gezamenlijke EU-verklaring om mensenrechtenschendingen van de Iraanse autoriteiten te veroordelen.
Krijgt Iran directe giften, subsidies of leningen van Nederland? Zo ja, hoeveel en wanneer?
Iran krijgt geen directe giften, subsidies of leningen van Nederland. Wel mogen mensen uit Iran deelnemen aan sommige trainingen van het Shiraka-programma en het MENA Scholarship Programme.
Krijgt Iran via internationale organisaties waar Nederland bij aangesloten is giften, subsidies of leningen? Zoja, hoeveel en wanneer?
Nederland steunt VN-programma’s gericht op opvang van vluchtelingen in de regio, waaronder ook opvang van Afghaanse vluchtelingen in Iran.
Is de nucleaire deal nog steeds actueel of zou het Westen beter over kunnen gaan tot economische sancties?
Nederland ziet het nucleaire akkoord (JCPOA) nog altijd als het meest effectieve middel in het voorkomen van de ontwikkeling van een kernwapen door Iran en verdere proliferatie in de regio. Dat is van essentieel belang voor de Nederlandse, Europese en regionale veiligheid. Nederland steunt daarom de inzet van Europese partners, VS en andere partijen om tot een hernieuwd nucleair akkoord met Iran te komen. Dit is in het belang van alle partijen. Het is wel zaak dat er binnen afzienbare tijd een akkoord wordt bereikt. Iran gaat immers door met verrijken en het opdoen van technische kennis.
Bent u bereid elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk en zo snel mogelijk beantwoord.
Het rapport ‘Global Estimates of Modern Slavery: Forced Labour and Forced Marriage’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport «Global Estimates of Modern Slavery: Forced Labour and Forced Marriage» van de International Labour Organization, Walk Free en de International Organization for Migration?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat elke dag 50 miljoen mensen zich in een situatie van moderne slavernij bevinden en dat dit aantal in de afgelopen jaren hard is gestegen?
Het is onacceptabel dat er wereldwijd zoveel mensen te maken hebben met dwangarbeid en gedwongen huwelijken, en dat een groot deel daarvan ook kinderen betreft. Het is verontrustend dat deze cijfers de afgelopen jaren zijn toegenomen. Het kabinet zet zich in om moderne slavernij tegen te gaan, zie ook de beantwoording van vraag 3.
Welke bijdrage kan het kabinet leveren aan het uitbannen van moderne slavernij? Welke rol neemt de voorgenomen wetgeving voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) in op dat gebied?
Mensenhandel doet grove afbreuk aan de waardigheid van mensen. De aanpak van mensenhandel heeft daarom voor het kabinet prioriteit. Nederland kent beleid en wetgeving gericht op het bestrijden van arbeidsuitbuiting, mensenhandel, gedwongen huwelijken en kinderarbeid in binnen- en buitenland.
In Nederland kan dwangarbeid strafrechtelijk aangepakt worden wanneer het zich uit als arbeidsuitbuiting. Het kabinet gaat – nationaal en internationaal – arbeidsuitbuiting tegen middels het programma «Samen tegen mensenhandel»2, dat op dit moment een herijking ondergaat. Artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht wordt gemoderniseerd om vervolging van daders te verbeteren, hierover is uw Kamer recent geïnformeerd (Kamerstuk 28638–210).3
Het kabinet zet zich via verschillende programma’s actief in voor het terugdringen van het aantal kindhuwelijken wereldwijd4 en investeert in de bestrijding van (commerciële) seksuele uitbuiting van kinderen. Daarnaast zet het kabinet zich via verschillende programma’s in voor de bestrijding van kinderarbeid, waaronder ook gedwongen kinderarbeid.
Wat betreft wetgeving op IMVO bevordert het kabinet – conform coalitieakkoord – in de EU de IMVO-richtlijn Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD)en voert het nationale IMVO-wetgeving in die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving. De voorgestelde IMVO-richtlijn verplicht ondernemingen gepaste zorgvuldigheid toe te passen, het aanpakken en voorkomen van mensenrechtenschendingen zoals dwangarbeid horen daarbij. Naast de CSDDD publiceerde de Europese Commissie in september 2022 een verordening die toeziet op een verbod op het op de markt brengen en uitvoeren van producten vervaardigd met dwangarbeid. Het kabinet heeft zijn positie en inzet op dit voorstel via een BNC-fiche onlangs met uw Kamer gedeeld.5
Deelt u de mening dat het Nederlandse bedrijfsleven de kans heeft om een belangrijke rol te spelen in het tegengaan van moderne slavernij in internationale waardeketens?
Nederlandse bedrijven kunnen onder andere middels gepaste zorgvuldigheid bijdragen aan het tegengaan van dwangarbeid. Op deze manier kunnen zij nagaan of er in hun waardeketens misstanden op mensenrechten, arbeidsomstandigheden en milieu plaatsvinden, deze misstanden aanpakken en hierover rapporteren. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen. Dwangarbeid is een van de risico’s die bedrijven binnen gepaste zorgvuldigheid moeten adresseren.
Onderstrepen de genoemde cijfers niet het belang van ambitieuze wetgeving en daarmee het opnemen van de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in zowel de nationale als de Europese IMVO-wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Ja, de genoemde cijfers onderstrepen het belang van ambitieuze IMVO-wetgeving, waarvoor de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de OESO de basis vormen.
De noodsituatie in Pakistan wegens overstromingen |
|
Jan de Graaf (CDA), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de noodsituatie in Pakistan?1
Ja.
Bent u bereid om op korte termijn noodhulp beschikbaar te stellen voor Pakistan? Zo ja, hoeveel en waarvoor?
Ja. Nederland heeft reeds noodhulp beschikbaar gesteld voor Pakistan. Dit gebeurt via het Nederlandse Rode Kruis (NRK) en de Dutch Relief Alliance (DRA). Het NRK besloot om EUR 500.000 beschikbaar te stellen voor noodhulp aan Pakistanen die huis en haard hebben verloren. Het gaat daarbij vooral om het bieden van medische hulp, tenten en veilig drinkwater. De DRA verleent noodhulp voor een bedrag van EUR 3 miljoen. Er wordt ingezet op voedselhulp, opvang, protectie, water, sanitatie en hygiëne.
Ook ondersteunt Nederland de uitzending van crisisexperts, die de coördinatie en verlening van noodhulp in de getroffen gebieden versterken. Zo zijn twee rampendeskundigen van het Nederlandse Rode Kruis uitgezonden, evenals een waterexpert van het Dutch Surge Support.
Bovenstaande hulp vindt plaats in aanvulling op reeds bestaande Nederlandse steun. Nederland financiert haar humanitaire partnerorganisaties zoals de VN en de Internationale Rode Kruis/ Rode Halve Maan-beweging ongeoormerkt en flexibel. Mede dankzij die steun konden deze organisaties snel aan de slag in Pakistan.
Zo stelde het VN Central Emergency Fund(CERF), waar Nederland dit jaar als topdonor EUR 75 miljoen bijdroeg, USD 10 miljoen beschikbaar. Het speciale crisisfonds van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), waaraan Nederland jaarlijks EUR 1 miljoen bijdraagt, maakte eveneens USD 10 miljoen vrij. Het noodhulpfonds van de Internationale Federatie van Rode Kruis- en Rode Halve Maanverenigingen (IFRC) besloot bijna EUR 500.000 bij te dragen. Nederland financiert het IFRC-noodfonds dit jaar voor EUR 2,8 miljoen.
Bovendien kondigde de Europese Commissie aan EUR 2,35 miljoen beschikbaar te stellen voor o.a. voedselhulp, onderdak en acute gezondheidszorg.
De overstromingen in Pakistan, maar ook ander extreem weer en de droogte elders, onderstrepen hoe relevant het is dat het Koninkrijk der Nederlanden internationaal aandacht en om acties vraagt als co-host van de VN 2023 Waterconferentie in maart 2023.
Bent u bereid om bij het beschikbaar stellen van noodhulp zowel lokale organisaties als maatschappelijke organisaties (zoals bijv. de Dutch Relief Alliance) te betrekken?
Ja. Een goede en snelle rampenrespons redt levens. Nationale en lokale organisaties bevinden zich het dichtst bij de noodsituatie. Nederland zet zich internationaal in voor het versterken van die lokale hulporganisaties. Dit gebeurt conform afspraken die zijn gemaakt in het kader van de Grand Bargain en binnen bestaande partnerschappen met de VN, het Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance (DRA).
Voor de DRA en het Nederlandse Rode Kruis (NRK) geldt dat zij jaarlijks een acute crisisreserve ontvangen, die zij naar eigen inzicht en conform vastgelegde besluitvormingsprocedures kunnen inzetten. Zowel de DRA als het NRK hebben middelen uit hun acute crisisreserves beschikbaar gesteld voor noodhulpverlening aan de Pakistaanse bevolking, zie Vraag 2.
De situatie in Suriname |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Zijn de Ministers bekend met de situatie in Suriname met betrekking tot de grote wateroverlast en de schrijnende gezondheidszorg?
Ja.
Zijn de Ministers op de hoogte van de grote overstromingen, die het land teisteren, waardoor mensen huis en haard kwijtraken?
Ja. Nederland heeft steun aan Suriname geboden bij de aanpak van de wateroverlast. Vanuit het noodhulpbudget zijn er middelen vrijgemaakt waarmee UNICEF hulp heeft kunnen verlenen op het terrein van voedselvoorziening, schoon drinkwater en onderwijs. Daarnaast stelt Nederland vanuit het Dutch Risk Reduction (DRR) programma waterexperts ter beschikking om Suriname te helpen bij het in kaart brengen van de urgente waterproblemen, de structurele oorzaken daarvan en mogelijke oplossingen.
Zijn de Ministers op de hoogte van de precaire situatie van de gezondheidszorg, waardoor de afgelopen maanden baby’s zijn gestorven door een gebrek aan materieel, verpleegkundigen en plaats op de Neonatale Intensive Care Unit (NICU)?
De regering deelt de zorgen over de precaire situatie in de Surinaamse gezondheidszorg. De halvering van de capaciteit bij het NICU van het Academisch Ziekenhuis Paramaribo zou het gevolg kunnen zijn van een tekort aan gespecialiseerde IC verpleegkundigen.
Ook is bekend dat alleen het Academisch Ziekenhuis Paramaribo een NICU heeft. De neonatale intensive care zorg is echter dermate complex dat er goede redenen kunnen zijn om deze te concentreren binnen een academische setting.
Nederland levert een bijdrage aan de duurzame hervorming van de gezondheidszorg via de detachering van oud Directeur-Generaal van het RIVM, Dhr. Sprenger, die de Surinaamse autoriteiten adviseert op dit gebied. Tevens heeft Suriname recent besloten om een deel, ca. € 8 mln., van het restant Verdragsmiddelen te besteden aan een Zorg Transitie Fonds waarmee de duurzame hervorming van de gezondheidszorg ingezet kan worden.
Zijn de Ministers bekend met het feit dat er slechts een NICU is in Suriname en dat de capaciteit van tien bedden op deze afdeling op dit moment is gehalveerd?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de Ministers op de hoogte van het enorme gebrek aan zorgpersoneel in Suriname en dat er door Nederlandse en Caraïbische ziekenhuizen, waar de arbeidsomstandigheden beter zijn, actief gespecialiseerde verpleegkundigen worden geworven in Suriname?
Er is inderdaad een tekort aan zorgpersoneel in Suriname. Volgens onbevestigde berichten worden er verpleegkundigen geworven in Suriname, door diverse partijen.
Zijn de Ministers bekend met het rapport «Een Belaste Relatie», een analyse van Dirk Kruijt en Marion Maks over 25 jaar ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname, waarin zij beschrijven dat de Verdragsmiddelen incidenteel zijn ingezet en eigenlijk een «Verkapte vormen van begrotingssteun» waren?
Ja.
Weten de Ministers dat ruim de helft van de Nederlandse Verdragsmiddelen ter beschikking kwam van het zogeheten RLA-project (Regeling Laagfrequente Aandoeningen) en dat met deze regeling Surinaamse patiënten die niet in Suriname behandeld konden worden doorverwezen werden naar Nederland, waardoor de verdragsmiddelen terugvloeiden naar Nederlandse ziekenhuizen?
Nederland heeft 3,5 miljard gulden aan Suriname toegekend na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975. Deze middelen staan bekend als de Verdragsmiddelen. Suriname heeft op basis van het Verdrag tussen Suriname en Nederland van 1975 en het Aanvullend Protocol op dit Verdrag uit 1989 het recht om zelf voorstellen in te dienen voor de besteding van de middelen. De Regeling Laagfrequente Aandoeningen was een programma voor patiënten met een ziekte met een lage incidentie die niet in Suriname behandeld konden worden. Op grond van deze regeling konden deze patiënten in Nederland geholpen worden en werden de medische kosten en de reiskosten vergoed. Hiervoor is ongeveer 68 miljoen gulden vanuit de Verdragsmiddelen ter beschikking gesteld.
Zijn de Ministers het met Kruijt en Maks eens dat er geen sprake was van duurzame projecten, maar de hulp bestond uit een grote verscheidenheid aan projecten zonder duidelijk samenhangend doel?
Graag verwijzen wij naar de Kamerbrief van 6 februari 2004 waarin u een reactie vindt op de bevindingen van Dhr. Kruijt en mevr. Maks.1
Zijn de Ministers voornemens om Suriname te helpen op het gebied van watermanagement en gezondheidszorg? Zo ja, zijn de Ministers van plan dat op duurzame wijze te doen in plaats van investeren in losse projecten?
Zowel op het gebied van watermanagement als gezondheidszorg is Nederland reeds betrokken. Via het Makandra-programma van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt technische assistentie gefinancierd. Hiermee draagt Nederland op duurzame wijze bij aan de kennisopbouw binnen de Surinaamse overheid. Gezondheidszorg is een van de prioritaire sectoren voor Makandra. Bv. via de eerder genoemde detachering van Dhr. Sprenger. Ook heeft Nederland tijdens de Covid-pandemie Suriname bijgestaan, door middel van het verstrekken van medicijnen, vaccins, beschermingsmateriaal en het faciliteren van de inzet van Nederlandse gezondheidsexperts. Tevens is binnen de Twinning Faciliteit, dat samenwerking tussen maatschappelijke actoren in Suriname en Nederland bevordert, zorg en welzijn een van de sectoren waarbinnen projecten worden gefinancierd.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft Nederland tevens expertise op het gebied van watermanagement beschikbaar gesteld. De teamleider van de Dutch Risk Reduction (DRR)-missie is begin juli jl. in Suriname geweest voor een zogenaamde «scoping mission». Op basis van diens bevindingen zal spoedig een voltallig team naar Suriname afreizen. De vervolginzet zal zich richten op adviezen voor het opzetten van een waterstrategie voor flood prevention in de binnenlanden. Middels het Makandra-programma zal Nederlandse expertise beschikbaar worden gesteld om Suriname bij te staan de adviezen te implementeren.
Oliewinning in het Virunga Natuurpark in Congo en de dreiging daarvan voor het voortbestaan van berggorilla’s |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u het artikel «Oliewinning in Virunga betekent het einde van de berggorilla’s»?1
Ja
Deelt u de analyse van lokale bewoners en natuurorganisaties dat oliewinning en natuurbescherming niet samengaan? Zo nee, waarom niet?
De ervaring leert dat oliewinning een breed scala aan negatieve effecten kan hebben op de natuur en de sociale leefomgeving. Bovendien kan oliewinning leiden tot andere economische en sociale activiteiten die indirect nog meer schade aan de natuur toebrengen (secundaire effecten). Een deel van de primaire negatieve effecten van oliewinning kan worden verminderd door zorgvuldig beheer en technologische innovaties. Het tegengaan van de negatieve secundaire effecten is vaak een grotere uitdaging.
Deelt u de analyse dat het mogelijke vrijkomen van tussen de 26 en 32 miljard ton CO2 strijdig is met de klimaatdoelen van Parijs?
Ja. De reeds aanwezige broeikasgassen in de atmosfeer van eerdere uitstoot samen met nieuwe uitstoot, zeker in deze grote hoeveelheden, brengen het beperken van de opwarming van de aarde tot maximaal 1,5 graden in gevaar.
Overigens zijn de minst ontwikkelde landen, waaronder die in Afrika, verantwoordelijk voor een miniem deel van de historische groei van broeikasgasemissies en hebben zij de laagste uitstoot per hoofd van de bevolking.
Bent u het met ons eens dat oliewinning en de bescherming in het beschermde oerbos van Virunga niet samengaan en dat de kans reëel is dat de laatste populatie berggorilla’s die in dit gebied leeft zal verdwijnen door de exploitatie van de olie in dit oerbos? Zo nee, waarom niet?
Het Nationaal Park Virunga is een van Afrika’s meest biodiverse gebieden en van uitzonderlijke waarde voor de mensheid. Daarom staat het op de UNESCO werelderfgoedlijst, die ook is geratificeerd door de Democratische Republiek Congo (DRC). Ik zie het gevaar dat oliewinning in, of in de buurt van, het park de biodiversiteit in het park permanent kan beschadigen en een negatieve invloed kan hebben op lokale gemeenschappen die voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van het park. Ook de berggorilla’s lopen dan gevaar en ik deel uw zorgen daarover.
De daadwerkelijke impact van de oliewinning is afhankelijk van hoe de primaire en secundaire effecten worden geminimaliseerd. Als oliewinning in het Nationaal Park Virunga inderdaad gaat plaatsvinden, baart ons dat zorgen. De informatie over de exacte locaties is nog niet eenduidig, en exploitatie vergunningen zijn nog niet afgegeven. Ik houd de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Internationale partners (zie ook antwoord op vraag 6) zullen in dialoog gaan met de overheid en het maatschappelijk middenveld in de DRC, om te bekijken hoe we daarbij kunnen samen werken om Nationaal Park Virunga te behouden.
Is het juist dat Congo de komende jaren 500 miljoen dollar aan financiële steun ontvangt van onder meer de Europese Unie om zijn oerbossen te beschermen?
Ja. De DRC is met het Central African Forest Initiative (CAFI) in november 2021 een intentieverklaring overeengekomen met als doel de bossen te behouden in het belang van klimaat mitigatie en armoedebestrijding. Daarin staat onder andere dat de donoren bereid zijn om 500 miljoen dollar bij te dragen voor het behalen van de verschillende doelstellingen van deze intentieverklaring.
Gaat u binnen hetCentral African Forest Initiative (Cafi) druk uitoefenen op Congo om geen oliewinning in kwetsbare gebieden toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Ja. De veiling van de olie-en gasconcessies is onderwerp van discussie onder donoren. De verschillende donoren van CAFI, waaronder Nederland, zijn niet bij voorbaat gerust op de combinatie oliewinning en beschermen van het Nationaal Park Virunga. CAFI zet in op een gezamenlijke positie waarbij de zorgen van donoren met de overheid van de DRC zullen worden gedeeld, alsook met eventuele bedrijven die besluiten mee te dingen. Ook is CAFI in gesprek met het maatschappelijk middenveld in de DRC om te bezien hoe zij ondersteund kunnen worden in hun advocacy. Verder voert Nederland, als voorzitter van de donorgroep Milieu en Klimaat (GIBEC), ook gesprekken met het maatschappelijk middenveld (o.a. Institut Congolais pour la conservation de la Nature en Greenpeace) en vond een eerste dialoog tussen de GIBEC en de vice premier/Minister van Milieu en Klimaat Bazaiba en de Minister van Olie en Gas Budimbu plaats.
Bent u bereid om desnoods de toegezegde gelden aan Congo te bevriezen of te schrappen, als de regering van Congo de afspraken over de bescherming van de oerbossen en de dwerggorilla’s niet nakomt en kiest voor oliewinning in het betreffende gebied? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse bijdrage, via United Nations Development Programme, aan CAFI bedraagt 15 miljoen euro. Het bevriezen van deze toegezegde gelden is nog niet aan de orde. Ons doel is helder: wereldwijde ontbossing stoppen en biodiversiteit behouden. Dat vereist echter in beginsel wel internationale samenwerking via initiatieven zoals CAFI. In een gesprek (of gesprekken) met de overheid zal CAFI aanbieden de DRC te ondersteunen om aan de nationale wetgeving en internationale afspraken op het gebied van klimaat en biodiversiteit te voldoen. Nu dreigen met weglopen van de overeenkomst heeft mijns inziens eerder een negatief dan een positief effect.
Welke rol hebben Nederlandse bedrijven (zoals Stichting Pensioenfonds DSM)2 gespeeld bij het onderzoek dat oliebedrijf Soco International (in 2019 omgekat tot Pharos Energy, nadat het onder vuur was komen te liggen vanwege illegale activiteiten in Virunga) heeft uitgevoerd naar de mogelijkheden voor oliewinning in Virunga National Park?3
Het is het kabinet niet bekend welke rol Nederlandse bedrijven hebben gespeeld bij het onderzoek van Soco International/Pharos Energy. Volgens de website van Virunga Movie had Stichting Pensioenfonds DSM in maart 2015 aandelen in Soco International. Virunga is niet besproken binnen het pensioenconvenant.
In algemene zin verwacht het kabinet van bedrijven, waaronder pensioenfondsen, dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Dit betekent dat zij de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en deze risico’s moeten voorkomen en aanpakken. Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid geldt ook voor alle financiële diensten en producten.
Heeft de Nederlandse staat geïnvesteerd of andere betrokkenheid (financieel, kennis, of enige andere steun) verleend aan dergelijke onderzoeken?
Nee.
Bent u bereid om Congo bij te staan in de strijd tegen armoede door het land te helpen investeren in duurzame ontwikkeling binnen de draagkracht van de aarde?
Ja. Onder andere via CAFI draagt Nederland reeds bij aan zowel het behoud van het tropische bos in de DRC, het mitigeren van klimaatverandering en het ontwikkelen van een duurzame bestaansbasis voor de lokale bevolking.
Daarnaast financiert Nederland verschillende projecten in Oost-DRC die werken aan rurale economische ontwikkeling. Dit gebeurt onder andere door het bevorderen van duurzame landbouwpraktijken, geïntegreerd waterbeheer en het herstellen van gedegradeerde gronden. Een voorbeeld hiervan is Transition for Inclusive Development.
Wat gaat u doen om de berggorilla’s in Virunga National Park te beschermen?
Nederland ondersteunt de Greater Virunga Transboundary Collaboration met 3,5 miljoen EUR (2020–2024). Dit is een samenwerkingsverband tussen de DRC, Uganda en Rwanda om gezamenlijk het Greater Virunga Landscape (waar het Nationaal Park Virunga onderdeel van uitmaakt) en diens flora en fauna, waaronder de berggorilla’s, te beschermen. Zo coördineert deze organisatie gezamenlijk landschapsbeheer, handhaving, ontwikkeling van toerisme en ondersteuning van gemeenschappen die nabij de beschermde gebieden wonen.
Het rapport Death in Slow Motion: Women and girls under Taliban rule van Amnesty International van 27 juli 2022 |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport «Death in Slow Motion: Women and girls under Taliban rule» van Amnesty International van 27 juli 20221?
Ja.
Bent u bereid om binnen afzienbare tijd, maar uiterlijk binnen twee weken, een schriftelijke reactie op het rapport en deze Kamervragen aan de Kamer toe te zenden?
Het rapport van Amnesty International schetst een aangrijpend beeld van de zeer moeilijke omstandigheden waarin vrouwen en meisjes in Afghanistan nu leven. Het is belangrijk om de mensenrechtensituatie in Afghanistan te blijven monitoren. Dit (soort) rapport(en) en aanbevelingen houden de vinger aan de pols en dragen bij aan de complexe afwegingen die het Kabinet moet maken in de huidige context, zoals beschreven in de Kamerbrief Langetermijnvisie voor de Nederlandse inzet in Afghanistan van 7 juli jl. (Kamerstuk 34 952, nr. 177).
De Nederlandse inzet zoals beschreven in de bovengenoemde Kamerbrief is in lijn met de aanbevelingen uit het rapport. De kern van de huidige Nederlandse inzet op het gebied van bevordering van mensenrechten in Afghanistan richt zich in het bijzonder op vrouwen- en meisjesrechten. Dit betreft zowel diplomatieke inzet als financiële ondersteuning van mensenrechteninitiatieven, steun aan het (vrouwelijk) maatschappelijk middenveld en door in te zetten op gelijke toegang voor vrouwen en meisjes bij de tijdelijke ondersteuning van basisnoden en livelihoods. Op diplomatiek vlak grijpt Nederland elke gelegenheid aan om de de facto autoriteiten aan te spreken op de zorgwekkende situatie van vrouwen en meisjes in Afghanistan.
Kunt u daarbij ten minste ingaan op iedere afzonderlijke aanbeveling gericht aan de internationale gemeenschap, die in het rapport wordt gedaan, waarbij u aangeeft hoe u over de aanbeveling oordeelt en of u daaraan acties gaat verbinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke verantwoordelijkheid u voelt ten aanzien van de vrouwen en meisjes in Afghanistan en hoe dat zich tot nu toe heeft vertaald in concrete beleidsmaatregelen?
Het Kabinet heeft grote zorgen over de toenemende repressieve maatregelen tegen vrouwen en meisjes in Afghanistan. Als onderdeel van de internationale gemeenschap streeft Nederland naar het waarborgen van vrouwen- en meisjesrechten. In multilaterale fora spreekt Nederland zich daarom regelmatig stevig uit over de schrijnende situatie van vrouwen en meisjes in Afghanistan. Op 1 juli jl. heeft Nederland tijdens een spoedzitting van de 50e VN Mensenrechtenraad de de facto Afghaanse autoriteiten opgeroepen om vrouwen- en meisjesrechten te waarborgen en vrouwen en meisjes gelijke toegang te geven tot onderwijs, werk en volledige participatie in de Afghaanse samenleving. Ook in contacten die Nederland en gelijkgezinde landen met vertegenwoordigers van de de facto Afghaanse autoriteiten hebben wordt deze boodschap systematisch en nadrukkelijk overgebracht.
Daarnaast worden, zoals ook in de genoemde Kamerbrief Langetermijnvisie Afghanistan van 7 juli jl. en antwoorden van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op vragen van de leden Boswijk en Mulder van 11 juli jl. (Kamerstuk 2022Z12018) benoemd, in nauw overleg met maatschappelijke partners, Afghaanse lokale vrouwen(organisaties) en vrouwelijke mensenrechtenverdedigers mogelijkheden onderzocht waarmee het Kabinet ondersteuning kan bieden aan initiatieven die vrouwenrechten en gendergelijkheid in Afghanistan kunnen bevorderen.
In hoeverre was u ten tijde van het verzenden van de laatste Kamerbrief t.a.v. het Landenbeleid Afghanistan van 29 juni 20222 bekend met de positie van meisjes en vrouwen onder (de facto) Taliban regime?
De Kamerbrief van 29 juni jl. is een reactie op het algemene ambtsbericht over Afghanistan dat is uitgebracht op 28 maart 2022. Ten tijde van het uitbrengen van het ambtsbericht had de Taliban nog geen duidelijke positie ingenomen ten aanzien van vrouwen en meisjes hoewel er ook toen al beperkingen waren opgelegd aan hen. Tussen het uitbrengen van het ambtsbericht en de brief van 29 juni jl. is deze positie meer en meer door de Taliban verhelderd. De Taliban hebben ten aanzien van vrouwen en meisjes verschillende maatregelen genomen. Middelbare scholen voor meisjes bleven gesloten ondanks eerdere aankondigingen dat deze weer zouden openen op 23 maart. Ook werd op 7 mei jl. een decreet aangekondigd inhoudende dat vrouwen hun gezicht volledig moeten bedekken met uitzondering van de ogen. Het decreet raadt vrouwen daarnaast aan het huis niet te verlaten indien dit niet noodzakelijk is.
Waarom heeft u besloten om het besluit- en vertrekmoratorium te beëindigen?
Het kabinet zag in het ambtsbericht over Afghanistan en de overige informatie voldoende aanleiding om de beslispraktijk te hervatten en daarmee het besluit- en vertrekmoratorium te beëindigen. Verschillende Kamerleden en maatschappelijke organisaties, waaronder Amnesty International, hebben hier ook op aangedrongen. Door de beslispraktijk weer te hervatten wordt, zoals door eerder genoemde partijen gevraagd, duidelijkheid gegeven aan een grote groep asielzoekers uit Afghanistan. Zij wachten, als gevolg van het besluit- en vertrekmoratorium, al langere tijd op de beoordeling van hun asielaanvraag. Daarnaast geldt dat het Kabinet het besluit- en vertrekmoratorium na augustus niet opnieuw had kunnen verlengen. De IND zal bij de beoordeling op de individuele asielaanvragen rekening houden met de zorgelijke veiligheids- en mensenrechtensituatie in Afghanistan en zal in een voorkomend geval ook eerder het voordeel van de twijfel geven.
Worden er vanaf 26 augustus 2022 zaken behandeld die kunnen leiden tot de uitzet van vrouwen en meisjes naar Afghanistan?
Door de IND worden alle asielaanvragen van asielzoekers uit Afghanistan weer opgepakt. Dit zullen ook zaken van vrouwen en meisjes betreffen. Zoals aangegeven in de brief van 29 juni jl. zal bij de individuele beoordeling van een vreemdeling die behoort tot de categorie van (toegedicht) verwesterde vrouwen eerder het voordeel van de twijfel worden gegeven en worden uitgegaan van de aannemelijkheid van de verklaringen en de gestelde vrees bij terugkeer naar Afghanistan. Dit vanwege de zeer zorgelijke situatie van vrouwen in Afghanistan en de onduidelijkheid die bestaat over de geldende normen en de feitelijke behandeling bij overschrijding van die normen.
De beoordeling van elke asielaanvraag zal plaatsvinden op basis van de individuele omstandigheden afgezet tegen de zorgelijke veiligheids- en mensenrechtensituatie in Afghanistan. Bij de beoordeling houdt het Kabinet tevens rekening met de omstandigheid dat het ambtsbericht geen compleet beeld heeft kunnen geven van de veiligheidssituatie in Afghanistan en de mate waarin de verklaringen van de vreemdeling passen in het beeld van de veiligheidssituatie in het algemeen en de positie van de groep waartoe de vreemdeling behoort in het bijzonder. In de praktijk betekent dit dat afhankelijk van het individuele geval de IND binnen de kaders van het beleid eerder aanleiding kan zien om het voordeel van de twijfel te geven en uit te gaan van de aannemelijkheid van de verklaringen en de gestelde vrees bij terugkeer naar Afghanistan.
Hoe bent u van plan om überhaupt mensen uit te zetten naar Afghanistan wiens asielaanvraag wordt afgewezen aangezien er niet met de Taliban wordt onderhandeld?
Naar verwachting zal een groot deel van de asielzoekers uit Afghanistan in aanmerking komen voor een asielvergunning waardoor terugkeer niet aan de orde is. De kans is niettemin aanwezig dat sommige asielzoekers niet voldoen aan de voorwaarden voor verblijf. In die gevallen zal de asielaanvraag worden afgewezen en is vertrek uit Nederland aan de orde. Hierbij zal met name zelfstandig vertrek aan de orde zijn. Gedwongen vertrek zal (nagenoeg) niet mogelijk zijn, gelet op het ontbreken van diplomatieke banden tussen Nederland en de de facto Afghaanse autoriteiten. Voor personen die meewerken aan hun terugkeer geldt dat zij onderdak kunnen krijgen in een vrijheidsbeperkende locatie. Voor kinderen met minderjarige gezinnen geldt dat zij onderdak kunnen krijgen in de gezinslocatie. Waar terugkeer ondanks de inspanning van de vreemdeling niet kan mogelijk is, kan de vreemdeling mogelijk ook voor een vergunning buitenschuld in aanmerking komen.
Hoe wilt u omgaan met de Afghanen die daardoor in limbo terechtkomen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid, naar aanleiding van hetgeen in dit rapport omschreven is, om het landenbeleid te wijzigen en alle Afghaanse vrouwen en meisjes als systematisch vervolgde groep te bestempelen?
De situatie voor vrouwen en meisjes in Afghanistan is uitermate zorgelijk. Het Kabinet is van mening dat in het huidige landgebonden asielbeleid voor Afghanistan voldoende waarborgen zitten om hen bescherming te bieden waar nodig. Zeker ook in licht van de eerdere brief waarin het Kabinet heeft aangegeven dat bij de individuele beoordeling van een vreemdeling die behoort tot de categorie van (toegedicht) verwesterde vrouwen eerder het voordeel van de twijfel worden gegeven.
Bent u bekend met het artikel «Harde sancties tegen Taliban ondermijnen recht op voedsel» in de Clingendael Spectator van 18 mei 20223?
Ja.
Bent u het er mee eens dat het van groot belang is om ook sociaaleconomische kwesties vanuit een mensenrechtenperspectief te benaderen?
Ja, economische, sociale en culturele rechten maken evengoed deel uit van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Het is daarbij wel van belang dat de universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten niet in het geding komen. Sociaaleconomische kwesties geven geen reden om andere mensenrechten terzijde te schuiven.
Wat vindt u van de stelling uit het artikel in de Clingendael Spectator: «Het [nadrukkelijk verbinden van externe hulp aan meisjesonderwijs, of vrouwenrechten in het algemeen] versterkt juist de positie van de conservatieve hardliners en maakt het lastiger voor progressievere leden van de Taliban om zich intern hard te maken voor vrouwenrechten, omdat zij dan worden weggezet als zwakkelingen die zwichten voor westerse druk»?
Deze stelling moet worden bezien in het dilemma tussen pragmatisme en principes, zoals ook beschreven in de Kamerbrief Langetermijnvisie Afghanistan (Kamerstuk 34 952, nr. 177). De machtsstrijd binnen het Talibanregime, en de positie van de hardliners binnen het regime, is inderdaad van invloed op onze handelingsopties. Enerzijds willen we ten behoeve van stabiliteit inzet blijven plegen in Afghanistan, anderzijds willen we de de facto autoriteiten niet (direct of indirect) laten profiteren van die steun, en tevens de voor de internationale gemeenschap belangrijke principes zoals vrouwenrechten blijven benadrukken. Er wordt continu gezocht naar de beste manier om dit te doen, ook in contacten met vertegenwoordigers van de Taliban.
De onvoorspelbare besluitvorming van de Taliban bemoeilijkt de ruimte voor de internationale gemeenschap om de bevolking te steunen. Op dit moment is de afweging van de internationale gemeenschap daarin dat steun aan bepaalde vormen van hulp zoals het ledigen van basisnoden wel gebonden blijft aan principes, waaronder gelijke toegang van vrouwen en meisjes, waarbij regionaal onderscheid kan worden gemaakt. Tegelijkertijd vindt humanitaire hulp altijd plaatst volgens het humanitair imperatief.
Bent u van plan om gehoor te geven aan decall for action van Amnesty International om de bestaande financiële beperkingen die aan Afghanistan zijn opgelegd te versoepelen, omdat deze beperkingen momenteel de levering van gezondheidszorg, voedsel en andere essentiële diensten blokkeren?
Onder het VN-Veiligheidsraad sanctieregime 1988 zijn diverse individuen en entiteiten gelieerd aan de Taliban op de sanctielijst geplaatst (dit betreft dus niet Afghanistan als land, of de de facto autoriteiten in het algemeen). Op 22 december 2021 zijn middels resolutie 2615 van de VN-Veiligheidsraad uitzonderingen opgenomen voor humanitaire hulp en activiteiten die het lenigen van basisnoden ondersteunen. Het sanctieregime beperkt dus niet de levering van gezondheidszorg, voedsel en diensten ten behoeve van basisnoden.
Welke afweging maakt u hierbij?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u van plan om gehoor te geven aan de call for action van Amnesty International om – in overleg met VN-agentschappen, NGO’s en humanitaire organisaties die actief zijn in Afghanistan, lokale vrouwenactivisten en organisaties die andere risicogroepen ondersteunen – de systemen voor de verdeling van dringende financiële steun en humanitaire hulp te versterken?
Het is van groot belang dat juist vrouwen en kinderen humanitaire hulp kunnen ontvangen én geven. Het Kabinet blijft zich er daarom, met gelijkgezinde landen en de Europese Unie, consequent en op alle niveaus voor inzetten dat noodhulp juist deze groepen bereikt en betrekt. De VN coördineert de onderhandelingen voor humanitaire toegang in het land en heeft daarbij veel aandacht voor de positie van vrouwen en meisjes. In contacten met door Nederland gefinancierde hulporganisaties (inclusief de VN) wordt dit onderwerp consequent benadrukt. Deze organisaties vinden dit overigens zelf ook een zeer belangrijk thema.
Conform de Kamerbrief van 23 mei jl. (Kamerstuk 34 952, nr. 159) heeft het Kabinet aan de tijdelijke steun voor het ledigen van basisnoden de eis verbonden dat vrouwen en meisjes gelijke toegang hebben tot geleverde diensten. Hierbij kan regionaal onderscheid gemaakt worden afhankelijk van de toegang van vrouwen en meisjes tot de ondersteunde basisdiensten.
Welke afweging maakt u hierbij?
Zie antwoord vraag 16.
De Nederlandse rechtstatelijke steun aan Oeganda. |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland betaalde opgeschorte steun aan Oeganda toch uit, ondanks gewelddadige verkiezingen vorig jaar»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het contractueel lastig was om de rechtstatelijke steun aan Oeganda ter waarde van 2,4 miljoen op te schorten? Om welke verplichtingen gaat het precies?
De opschorting betrof de twee laatste betalingen aan het Justice Law and Order Sector (JLOS) programma (van resp. € 2,4 miljoen en € 850.000). De eerste betaling van € 2,4 miljoen betrof reeds uitgevoerde activiteiten welke volgens de gemaakte afspraken moesten worden gefinancierd. Conform de gemaakte afspraken met de Oegandese autoriteiten vindt bij opzegging van de overeenkomst afrekening plaats op basis van door de medeondertekenaar reeds gemaakte kosten, alsmede van de door hen aangegane verplichtingen. In het geval van de betaling van € 2,4 miljoen betrof dit al gemaakte kosten voor activiteiten. In het geval van de slotbetaling van € 850.000 waren er nog geen kosten gemaakt voor vooraf goedgekeurde activiteiten.
Het is hierbij belangrijk te benadrukken dat de Nederlandse steun alleen gebruikt is voor de voorziene activiteiten op de Nederlandse prioriteitsgebieden. Als er aanwijzingen waren dat de Nederlandse steun voor andere activiteiten was ingezet, zou dat een zwaarwegende reden zijn geweest om mogelijk niet te betalen.
Kunt u de overeenkomst waar het om gaat delen met de Kamer? Kunt u daarbij aangeven wat precies in deze overeenkomst is opgenomen dat het opschorten van hulp onmogelijk maakte?
Nee, de overeenkomst kan niet worden gedeeld met de Kamer, omdat het een in vertrouwen getekend arrangement met de Oegandese autoriteiten betreft en het delen met derden in het interstatelijke verkeer ongebruikelijk is. De afspraken in een arrangement bevatten geen afwijkingen van of uitzonderingen op geldend nationaal en internationaal recht en zijn politiek of moreel verbindend, maar niet juridisch.
Het niet-juridisch verbindende karakter brengt met zich mee dat de ondertekenaars deze afspraken in principe kunnen korten of opzeggen na een voorafgaand overleg. Conform de gemaakte afspraken met de Oegandese autoriteiten vindt bij opzegging van de overeenkomst afrekening plaats op basis de door de medeondertekenaar reeds gemaakte kosten, alsmede van de door hem aangegane verplichtingen.
Waarom heeft u met opschorting van steun gedreigd als dit juridisch onmogelijk was?
Opschorting van de steun is juridisch wel degelijk mogelijk. De eerste betaling (van € 2,4 miljoen) is tijdelijk opgeschort om een signaal af te geven en om de Oegandese overheid aan te sporen werk te maken van accountability ten aanzien van het geweld rond de verkiezingen. Ik heb in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 niet uit te voeren omdat op basis van de mij beschikbare informatie de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen.
Hoe effectief was het dreigement om de rechtstatelijke steun te beëindigen? Welke acties heeft de Oegandese regering naar aanleiding hiervan genomen, en hebben deze de situatie verbeterd?
Het besluit om de betalingen op te schorten past volgens het kabinet in de positionering van Nederland, de EU, andere EU lidstaten en gelijkgezinde landen als de VS en het VK in reactie op het geweld rond de verkiezingen en de verslechterende mensenrechtensituatie in Oeganda. Hierbij hebben wij collectief richting de Oegandese autoriteiten via zowel publieke verklaringen als achter de schermen regelmatig zorgen uitgesproken en is aangedrongen op het nemen van betekenisvolle stappen op het vlak van accountability.
Mede als gevolg van deze internationale aandacht en druk heeft de overheid de afgelopen tijd een aantal stappen gezet. Zo zijn er naar aanleiding van het geweld van november 2020 tot dusver 66 agenten veroordeeld, hebben er 153 agenten ontslag gekregen, en worden er nog 80 lopende zaken onderzocht. Ook heeft de president publiekelijk erkend dat er fouten zijn gemaakt door de veiligheidsdiensten en zijn in bepaalde gevallen nabestaanden van slachtoffers gecompenseerd.
Het kabinet is tegelijkertijd van mening dat de Oegandese autoriteiten meer hadden kunnen doen: er is binnen de politie op hoger niveau weinig verantwoordelijkheid voor het geweld genomen en ook zijn er weinig zichtbare stappen gezet om te voorkomen dat dergelijke misstanden in de toekomst minder snel voor zullen komen. Het besluit om de slotbetaling van € 850.000 niet over te maken is daarom bedoeld als signaal richting de overheid dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability en dat Nederland bereid is om maatregelen te nemen als de situatie daarom vraagt.
Welke andere maatregelen heeft u genomen en gaat u nemen om de onderdrukking en schending van mensenrechten door het Oegandese regime te beëindigen, en met welk resultaat?
Zoals ook al eerder aan uw Kamer gemeld2 hecht het kabinet groot belang aan het naleven van mensenrechten, het behoud van democratische ruimte en goed bestuur in Oeganda. Het kabinet heeft in contacten met de Oegandese autoriteiten dan ook benadrukt dat negatieve ontwikkelingen gevolgen kunnen hebben voor de Nederlandse inspanningen waar die direct ten goede komen aan de overheid.
In algemene zin heeft Nederland, onder andere in het kader van het Nederlandse voorzitterschap van de JLOS-donorgroep, herhaaldelijk zorgen geuit over de mensenrechtensituatie in Oeganda. Ik heb dat persoonlijk gedaan in gesprekken met de premier en de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens mijn eigen bezoek aan Oeganda in februari 2022, maar Nederland deed dat ook publiekelijk in bijvoorbeeld de VN-Mensenrechtenraad of via lokale EU-verklaringen. Binnen de EU heeft Nederland zich er actief voor ingespannen dat de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor Mensenrechten, Eamon Gilmore, Oeganda in april 2022 kon bezoeken.
Ook onderhoudt Nederland – zowel in Kampala als in Den Haag – reguliere contacten met Oegandese activisten, oppositie en mensenrechtenverdedigers, zoals bijvoorbeeld Nicholas Opiyo, de winnaar van de Mensenrechtentulp in 2021. Nederland ondersteunt in Oeganda zelf ook mensenrechtenverdedigers om hun werk zo goed en veilig mogelijk te kunnen uitvoeren. Nederland blijft bezorgd over de mensenrechtensituatie in Oeganda en blijft die dan ook via alle genoemde sporen op de voet volgen.
Hoe reageert u op de in het bovengenoemde artikel gemaakte suggestie dat Westerse donorlanden ernstige misdragingen van het Oegandese bewind bewust door de vingers zien vanwege het hoge aantal vluchtelingen dat het land huisvest en troepen levert aan de interventiemissie tegen terreurbeweging Al-Shabaab in Somalië?
Het kabinet kan alleen toelichting geven op de Nederlandse positie. Nederland ziet ernstige misdragingen in geen enkel geval door de vingers. Zie ook het antwoord op vraag 6 over de verschillende manieren waarop Nederland aandacht vraagt voor de mensenrechtensituatie in Oeganda. De Nederlandse zorgen op het vlak van mensenrechten, accountability en krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld worden regelmatig besproken met de overheid, net zoals dat het geval is voor bijvoorbeeld het inclusieve, vooruitstrevende Oegandese vluchtelingenbeleid dat Nederland zeer waardeert en actief financieel ondersteunt. Beide onderwerpen zijn ook uitgebreid aan de orde gekomen in mijn eigen gesprek met de premier en de Minister van Buitenlandse Zaken, tijdens mijn bezoek aan Oeganda in februari 2022.
Waarom heeft u uw besluit om de 2,4 miljoen alsnog over te maken niet met de Kamer gedeeld?
De Kamer is destijds niet geïnformeerd over de eerste betaling omdat de verwachting was dat het besluit over de slotbetaling binnen enkele maanden zou volgen – waarna de Kamer dan in één keer zou worden geïnformeerd over de gehele afronding van de afgelopen samenwerking met JLOS, de recent verschenen evaluatie van de Nederlandse ondersteuning van JLOS tot dusver, en eventuele toekomstige ondersteuning van JLOS.
Ik hecht er ook aan om hier onderscheid te maken tussen de Nederlandse ondersteuning van de JLOS-sector enerzijds en onze steun aan het Refugee Law Project (RLP), gericht op de bescherming en het welzijn van vluchtelingen en hun gastgemeenschappen in Noord-Oeganda, anderzijds.
Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 2 zijn er geen aanwijzingen dat Nederlandse betalingen voor JLOS zijn ingezet anders dan op de afgesproken activiteiten. Onder het RLP programma zijn door Nederland gedoneerde politieauto’s ingezet buiten de doeleinden van het project. In reactie daarop is besloten alle activiteiten met de politie in het kader van dit project on hold te zetten. Hierover is uw Kamer op 7 april 2021 geïnformeerd door middel van de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kuik.
Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 13.
Hoe reflecteert u erop dat de Kamer niet is meegenomen in uw besluit om de 2,4 miljoen alsnog over te maken?
Zie antwoord vraag 8.
Acht u het ook onwenselijk dat Nederlandse ontwikkelingshulp contractueel niet kan worden stopgezet als deze direct of indirect bijdraagt aan onderdrukking en schending van mensenrechten?
Ontwikkelingshulp kan wel degelijk worden stopgezet, mits afspraken daarover zijn vastgelegd in een arrangement, en tijdig is overlegd en gecommuniceerd met de andere partij. In arrangementen is afgesproken dat de Minister de financiële bijdrage kan beëindigen na een voorafgaand overleg met de buitenlandse overheidsorganisatie. Zie daarover ook het antwoord op vraag 3. Als afspraken over ontwikkelingssamenwerking zijn gemaakt in de vorm van een verdrag ligt het gecompliceerder, omdat een verdrag voor staten juridisch bindende verplichtingen in het leven roept. Ontbinding van bij verdrag gemaakte afspraken of opzegging ervan is slechts mogelijk indien het betreffende verdrag hierin voorziet of door overeenstemming tussen partijen.
Overigens hecht ik er in dit verband ook aan om te benoemen dat het kabinet er alles aan doet om risico’s te minimaliseren en altijd probeert te voorkomen dat steun voor verkeerde doeleinden wordt ingezet. Tegelijkertijd is het kabinet van mening – zoals eerder uiteengezet in de nota «Doen waar Nederland goed in is» – dat het aanvaarden en managen van risico’s onvermijdelijk is om resultaten te bereiken, zeker in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur. Het kabinet accepteert dat het niet mogelijk is om volledig risicoloos te werken, maar streeft er wel naar om geen onnodige risico’s te nemen. Nederland werkt daarom in dergelijke landen adaptief, met inzet gericht op de lange termijn, met uitgebreide due diligence vooraf en actieve monitoring, evaluatie, en zo nodig aanpassing van programma’s tijdens de uitvoering.
Als blijkt dat Nederlandse projectsteun toch verkeerd wordt ingezet zal het kabinet in beginsel een kritische dialoog hebben met de desbetreffende partner zonder overeenkomsten of verdragen open te breken. Wel kan Nederland, in algemene zin en als de politieke situatie daar aanleiding toe geeft, optreden door delen van de samenwerkingsrelatie – bijvoorbeeld de directe samenwerking met de overheid of samenwerking met bepaalde organisaties – op te schorten of niet langer voort te zetten. Het kabinet houdt geen lijst bij van landensituaties waar dergelijke aanpassingen zijn doorgevoerd, omdat het per casus maatwerk betreft. Naast de opschorting van de steun in Oeganda zijn onderdelen van de samenwerkingsrelatie met bijvoorbeeld Ethiopië, Mali en Burkina Faso recent tegen het licht gehouden.
Ook om geopolitieke redenen benadrukt het kabinet het belang te blijven engageren met Afrikaanse partners. Voor veel van de uitdagingen waar Nederland en de EU zich mee geconfronteerd zien is versterkte samenwerking met Afrikaanse partners essentieel, zeker in het licht van de toegenomen geopolitieke activiteit van landen als China en Rusland op het Afrikaanse continent.
Hoe vaak komt het voor dat ontwikkelingshulp niet kan worden stopgezet als deze direct of indirect bijdraagt aan onderdrukking en schending van mensenrechten? Kunt u een lijst opstellen met landen waaraan Nederland ontwikkelingshulp geeft waarbij dit het geval is en specificeren om wat voor soort ontwikkelingshulp het daarbij gaat?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om maatregelen te nemen die voorkomen dat Nederland in de toekomst verplicht wordt om ontwikkelingshulp voort te zetten als deze direct of indirect bijdraagt aan onderdrukking en schending van mensenrechten? Zo ja, welke en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer komen er weer beslismomenten ten aanzien van de voortzetting van Nederlandse rechtstatelijke steun aan Oeganda, en hoe gaat u de Kamer hierin meenemen?
Op basis van alle beschikbare informatie heb ik in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 aan JLOS niet over te maken om daarmee een signaal af te geven richting de Oegandese autoriteiten dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability.
Daarnaast is de eindevaluatie van Nederlandse steun aan JLOS3 openbaar gemaakt. Op basis van eigen bevindingen ten aanzien van de behaalde resultaten en de genoemde eindevaluatie heb ik naar onderdelen binnen het JLOS programma gekeken die impactvol hebben bijgedragen aan een verbetering van veiligheid en rechtsorde in Oeganda en daarbij rekening gehouden met de vraag hoe Nederland de risico’s op verkeerde inzet zo goed mogelijk kan mitigeren.
Met de Nederlandse steun aan JLOS zijn de nodige resultaten bereikt. Toegang tot rechtspraak is significant toegenomen, waarbij ook de rechtspositie van kwetsbare groepen, zoals vrouwen en vluchtelingen, nadrukkelijk verbeterd is. Ook het deel van de bevolking dat toegang had tot JLOS-servicepunten nam toe. Het aantal veroordelingen in zaken omtrent seksueel en gender gerelateerd geweld is onder andere door effectievere bewijsvergaring tussen 2016 en 2021 verdubbeld. Ook is door het organiseren van speciale sessies voor seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) zaken, trainingen en beschikbaarheid van forensische onderzoekkits de duur van het afwikkelen van deze zaken significant afgenomen. De achterstand in het afhandelen van rechtszaken («case backlog») is significant verminderd door o.a. automatisering. Daardoor is ook de gemiddelde duur van de tijd die mensen in voorlopige hechtenis doorbrengen teruggebracht. Ook zijn er concrete resultaten geboekt op het vlak van rechtsbescherming voor vluchtelingen en ten aanzien van commercieel recht.
Ik ben van mening dat Nederland ook in de toekomst door moet gaan met ondersteuning van JLOS, met heel duidelijke verdere oormerking op thema’s die aansluiten bij Nederlandse prioriteiten in Oeganda, zoals SGBV, commercieel recht en recht voor vluchtelingen. Bovendien zal de steun die de politie daarbij onder strikte voorwaarden ontvangt erg beperkt zijn (waarbij hardware zoals auto’s in ieder geval is uitgesloten) en alleen waar nodig voor het behalen van vooruitgang op de bovenstaande thema’s, zoals training op het gebied van SGBV en het verbeteren van formulieren voor het doen van aangifte. De steun zal ook onderhevig zijn aan additionele monitoring, en er zal gebruik gemaakt worden van results based financing.