De gevaarlijke glasplaten in ministerie Rijnstraat 8 |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Onbetrouwbaar glas bij megaministerie: uiteindelijke breuk kan elk moment optreden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ambtenaren die in het ministerie werken zeker moeten zijn van een veilige werkomgeving? Doet u al het mogelijke om de veiligheid van gebruikers en omstanders te garanderen?
Ik deel de mening dat gebruikers en omstanders van Rijnstraat 8 zeker moeten zijn van een veilige werkomgeving. Daarom span ik mij ook in om te komen tot een goede en duurzame oplossing voor alle problemen rondom het glas. Na de eerste breuken heb ik conform het contract een melding van een beschikbaarheidsgebrek ingediend bij het consortium PoortCentraal, dat contractueel verantwoordelijk is voor de veiligheid in en om het gebouw. Verder heb ik getracht in goed overleg met PoortCentraal en de gemeente Den Haag te komen tot een duurzame oplossing.
Zoals ik eind vorig jaar in antwoord op vragen van de leden Nijboer en Kuiken en het lid Van Eijs uiteen zette, is bekend dat in dit type glas onzuiverheden door nikkel-sulfide insluitingen kunnen zitten die onder invloed van omgevingsfactoren, zoals warmte, tot glasbreuk kunnen leiden.2 Bij hoge temperaturen zet die nikkel-sulfide insluiting uit, waardoor het glas kan barsten. Problematisch is echter dat er sinds vorig jaar nog geen sluitende verklaring voor de grote hoeveel gebarsten ruiten is gevonden. Het bureau Nieman-Kettlitz en TNO zijn gevraagd hier onderzoek naar te doen. Immers de oorzaak van de vele breuken geeft richting aan een passende en toekomstbestendige oplossing.
In afwachting van de verklaring is vorig jaar meteen een calamiteitenplan opgesteld om de veiligheid van gebruikers en passanten te waarborgen. Toen is het zekere voor het onzekere genomen, mede op grond van de notitie van Nieman-Kettlitz die de wind als een mogelijke oorzaak beoordeelde. Deze notitie, waar het AD over bericht, is u bij de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen op 30 september 2019 aangeboden. De genomen beheersmaatregel in het calamiteitenplan was dat bij windstoten van windkracht 7 of hoger de onderdoorgang van Rijnstraat 8 zou worden afgesloten. Dat heeft helaas tot veel overlast geleid bij de gebruikers en passanten en bij de winkeliers in en nabij Rijnstraat 8.
Op 24 oktober 2019 was het TNO-rapport gereed. Daarin werd bevestigd dat
nikkel-sulfide insluitingen vrijwel zeker de enkele breuken hebben veroorzaakt. Verder heeft TNO de beschikbare documenten zoals testrapporten, certificaten, specificaties en montagetekeningen geanalyseerd en zo nodig berekeningen opnieuw laten uitvoeren. Dit leidde tot de conclusie dat het glas voldoet aan het contract en aan de veiligheidseisen volgens wet- en regelgeving, maar dat er geen afdoende verklaring is waarom er relatief zoveel ruiten gebarsten zijn. Om die reden werd geadviseerd maatregelen te treffen om de eventuele gevolgen van een ruitbreuk voldoende te beheersen. Dat er nog geen oorzaak was gevonden, was teleurstellend. Er is vervolgens een aantal bijeenkomsten met deskundigen georganiseerd. Op basis van hun kennis en de opgedane ervaringen is ter vervanging van het calamiteitenplan een tijdelijk beheersplan opgesteld. Daarin staat onder andere dat de wind geen trigger voor de ruitbreuk is.
Een andere conclusie van de deskundigen, was dat de hoge temperaturen de ruitbreuken veroorzaken. Vandaar dat er een strikt monitorings- en handelingsprotocol in het tijdelijk beheersplan werd opgenomen, waarbij de frequentie van de monitoring en de te nemen acties vooral afhangen van de temperatuur. Hiermee gaf het beheersplan voldoende garanties voor de veiligheid voor gebruikers en passanten. Vandaar dat het door alle betrokkenen (TNO, bureau Nieman-Kettlitz, PoortCentraal, gemeente Den Haag, Rijksvastgoedbedrijf) onderschreven werd.
Het tijdelijke beheersplan liep tot 1 april jl. Vanaf dat moment moest er een nieuw beheersplan zijn. Dat plan was vrijwel gereed toen op 16 maart een ruit brak bij een relatief lage temperatuur, maar wel op een dag met veel zon. Daarmee was er discussie over een van de belangrijkste uitgangspunten uit het nieuwe beheersplan; hoge temperatuur als trigger. Nog steeds wordt de temperatuur als trigger gezien, maar nu wordt ook bezien of in bepaalde omstandigheden directe zonnestraling op de gevel ook tot een breuk kan leiden. Uit voorzorg heb ik direct de frequentie van de monitoring laten verhogen. Daarmee blijft de veiligheid gewaarborgd. Nu blijkt dat na ruim een half jaar nog steeds de achterliggende oorzaak van de individuele ruitbreuk onder experts ter discussie staat, heeft PoortCentraal te kennen gegeven dat er uiterlijk 2 juni a.s. een rapport wordt verwacht waarin wel een sluitende verklaring wordt gevonden voor de relatief vele breuken. Als die wordt gevonden moet onverwijld de oorzaak worden aangepakt en worden gezorgd voor een duurzame oplossing.
Mocht er op 2 juni geen verklaring gevonden zijn, dan wordt direct doorgeschakeld naar een vergaande oplossing, bijvoorbeeld het plakken van constructief folie of het vervangen van alle ruiten. De periode tot juni wordt benut en is noodzakelijk om de voorbereidingen te treffen voor dergelijke permanente oplossingen, zodat die direct na 2 juni in uitvoering gegeven kunnen worden. Bij die voorbereidingen moet integraal gekeken worden naar consequenties voor constructie, onderhoud, veiligheid, investerings- en exploitatielasten, aansprakelijkheid, levertijd e.d. Daarnaast wordt door de betrokken deskundigen gewerkt aan een aangepast beheersplan dat door alle betrokkenen kan worden onderschreven, met scherper omschreven beheersmaatregelen en minimalisering van de overlast. Totdat dit er is blijft het tijdelijke beheersplan gelden, met de aanvullende beheersmaatregel van geïntensiveerde monitoring.
Kunt u reageren op de uitspraak dat «wind toch geen trigger lijkt te zijn»? En op de uitspraak dat «de uiteindelijke breuk ieder moment [kan] optreden»? Wat vindt u ervan dat de veiligheid van personen die langs de betreffende atriumgevels lopen in beduidende mate is afgenomen? Kan de veiligheid van mensen in de buurt van het gebouw wel worden gegarandeerd, omdat schade aan de ruiten ook kan optreden zonder storm of hoge temperaturen?
Na de notitie van het bureau Nieman-Kettlitz zijn verschillende aanvullende studies uitgevoerd door dit bureau en door TNO, waarbij ook gebruik is gemaakt van de kennis van andere adviesbureaus en het Kenniscentrum Glas. De nadere studies en de bijeenkomsten van deskundigen hebben geleid tot een consensus dat de wind geen trigger is. De breuk van 16 maart jl. laat, in tegenstelling tot de aanname tot dat moment, zien dat een breuk niet alleen afhankelijk hoeft te zijn van hoge temperaturen. Om nauwkeuriger te bepalen hoe temperatuur inwerkt op de ruiten worden temperatuurmeters en -loggers geplaatst. De gegevens die dit oplevert moeten leiden tot een nauwkeurigere set beheersmaatregelen en kunnen informatie opleveren voor de definitieve oplossing. De laatste breuk laat zien dat het beheersplan, dat de veiligheid van gebruikers en passanten moet waarborgen, goed werkt. De breuk is snel gedetecteerd, de ruimte direct onder de gebroken ruit is meteen afgezet en vervolgens is de ruit afgeplakt zodat geen glas naar beneden kon vallen. Enkele dagen later is de gebroken ruit verwijderd.
Onderschrijft u de conclusie van de notitie van ingenieursbureau Nieman-Kettlitz om «alle ruiten zo snel als mogelijk vervangen door beglazing die wel voldoet aan NEN 2608 en NEN-EN 14179-1 en dit in ieder geval voor de eerste herfststorm met een windkracht 7 of meer»? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 heb aangegeven was er ten tijde van de eerste notitie van het bureau Nieman-Kettlitz van augustus 2019, gebaseerd op verstrekte foto’s van de ontstane situatie en een visuele opname op afstand, nog veel onduidelijk en was er geen afdoende verklaring voor het relatief grote aantal gebarsten ruiten. Omdat die verklaring ontbrak, was er ook geen zicht op een betrouwbare definitieve oplossing. Bij een dergelijke mate van onzekerheid past het niet om een ingrijpende keuze te maken zoals het vervangen van alle ruiten die mogelijk niet de juiste is en daarmee het probleem niet oplost. Daarom is ingezet op een afdoende calamiteitenplan in afwachting van een definitieve oplossing.
Op welke termijn gaat u de veiligheid van de ambtenaren en omstanders wel waarborgen en uitvoering geven aan de aanbeveling om de ruiten zo snel als mogelijk te vervangen?
Ik betreur dat de onduidelijkheid rondom de oorzaak van de vele glasbreuken zolang duurt. De veiligheid van ambtenaren en omstanders is echter niet in het geding. Deze is gewaarborgd door de maatregelen in het beheersplan, zoals het handelen na de laatste breuk laat zien. Ik heb PoortCentraal aangesproken op haar contractuele verantwoordelijkheid voor een veilig en ongestoord te gebruiken gebouw, zonder aanvullende beheersmaatregelen. Het Rijksvastgoedbedrijf stuurt op de contractuele nakomingsacties. 2 juni is voor mij dan ook een bepalende datum. Op mijn verzoek heeft het Rijksvastgoedbedrijf de te nemen stappen afgestemd met de gemeente Den Haag. Dit laat onverlet de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van de gemeente als toezichthouder op handhaving van de Woningwet en de taak en verantwoordelijkheid van het Rijksvastgoedbedrijf en PoortCentraal voor de naleving daarvan.
Hebt u bij uw besluit om de ruiten niet zo snel als mogelijk te vervangen ook rekening gehouden met een verhoogd risico op letselschade door de valsnelheid van ruiten op grote hoogte, maar ook met psychologische schade of schade als gevolg van schrikreacties, bijvoorbeeld als iemand opzij springt en onder een tram komt? Zo ja, hoe heeft u deze elementen gewogen? Zo nee, waarom niet?
De genomen beheersmaatregelen, zowel uit het calamiteitenplan als het beheersplan, zijn gericht op het voorkomen van letsel- of andere schade. Daarbij is rekening gehouden met de door u genoemde aspecten. Hierbij is het een belangrijk gegeven dat geen van de betreffende ruiten na breuk geheel of deels is losgekomen en naar beneden is gevallen.
Waarom heeft u bij beantwoording van schriftelijke vragen over de gevaarlijke situatie na spontaan springen van ramen bij ministeries Rijnstraat 8 gerapporteerd over de laatste drie aanbevelingen, maar niet over de meest belangrijke aanbeveling om alle ruiten zo snel als mogelijk te vervangen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de conclusie van de notitie «dat een gebarsten ruit kan blijven zitten totdat deze door wind zwaarder wordt belast» een feitelijke constatering betreft en een geen aanbeveling, en dat het evenzeer mogelijk is dat ruiten wel naar beneden vallen na optreden van insluiting?
Op basis van verstrekte foto’s en een visuele opname op afstand schreef Niemann-Kettlitz in augustus 2019 in hun advies dat «de conclusie getrokken kan worden dat een gebroken ruit kan blijven zitten totdat deze (door wind) zwaarder/zwaar wordt belast (hoge temperaturen zullen wel het barsten van ruiten in de hand werken maar niet het loskomen daarvan)». Zodra geconstateerd is dat een ruit is gebarsten, wordt deze voor de zekerheid meteen met folie afgeplakt totdat de gebarsten ruit veilig verwijderd kan worden om zo uit te sluiten dat glas naar beneden zou kunnen vallen. Als de ruit door omstandigheden niet meteen kan worden afgeplakt, wordt de ruimte onder de gebarsten ruit afgezet (niet de gehele onderdoorgang) tot het moment dat er wel kan worden afgeplakt.
Wat is de inhoud van het beheersplan dat door Nieman-Kettlitz is goedgekeurd? Hoe luiden de aanbevelingen en conclusies van het onderzoek dat TNO heeft gedaan? Kunt u deze documenten aan de Kamer doen toekomen?
Als bijlage treft u het TNO-rapport aan.3 De conclusies van TNO heb ik in antwoord 2 genoemd.
De inhoud van het bijgesloten beheersplan4 is een monitorings- en handelingsprotocol. Een aanvullende beheersmaatregel bij dit beheersplan is de geïntensiveerde monitoring.
Wanneer is de hinder voor bezoekers en winkeliers door het afzetten van de toegang tot Den Haag eindelijk afgelopen? Heeft u een einddatum gesteld?
In het tijdelijke beheersplan wordt de onderdoorgang van Rijnstraat 8 alleen afgesloten bij een windkracht KNMI code oranje of hoger (twee of drie keer per jaar op basis van historische gegevens). Bovendien is PoortCentraal zoals hierboven vermeld, aangesproken op haar contractuele verantwoordelijkheid om met een meer permanente duurzame oplossing te komen. Die oplossing moet ervoor zorgen dat het gebouw in zijn omgeving ongestoord kan worden gebruikt en zonder beheersmaatregelen voldoet aan het uitgevraagde veiligheidsniveau. Indien PoortCentraal hieraan onvoldoende invulling geeft, zal ik niet aarzelen gebruik te maken van de contractuele mogelijkheden om dit gewenste doel te effectueren, met doorberekening van de daarmee gemoeide kosten.
Het niet verstrekken van een volmacht door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) voor betalingen van versterkingsprojecten |
|
Sandra Beckerman |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat mensen in Groningen niet kunnen starten met de versterking doordat er geen depotovereenkomsten getekend kunnen worden?1
Nee. Er was geen sprake van het niet kunnen starten van de versterking. Zie verder bij antwoord 3.
Wie heeft de volmacht om depotovereenkomsten te tekenen in het aardbevingsgebied?
Het BZK mandaatbesluit heeft dezelfde mandaten, volmachten en machtigingen overgenomen als die de NCG ook bij EZK had. Dat betekent dat de NCG bevoegd is ten aanzien van de aangelegenheden die dat dienstonderdeel betreffen, waaronder het sluiten van depotovereenkomsten.
Wat is er precies veranderd sinds 1 januari 2020 bij het sluiten van depotovereenkomsten?
Tot 1 januari 2020 was NAM – als opdrachtgever van het Centrum Veilig Wonen – in principe de partij die depotovereenkomsten aanging met bewoners voor de versterking van hun woning. Per 1 januari 2020 is de Nationaal Coördinator Groningen de uitvoeringsorganisatie voor de versterkingsoperatie in Groningen en daarmee is een einde gekomen aan de directe betrokkenheid van NAM. Dit is in lijn met de inspanningen om NAM op afstand te zetten van het schadeherstel en de versterkingsopgave.
Het gevolg van die handeling is dat sinds 1 januari 2020 niet NAM maar de NCG de depotovereenkomsten voor de versterking aangaat met de bewoners. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan het publiek maken van dit instrument. Totdat het zo ver is gaf de NCG de voorkeur aan een voorschotbetaling.
In een aantal gevallen hebben bewoners die al in een vergevorderd stadium waren gevraagd of er toch geen mogelijkheid zou zijn om vooruitlopend op de definitieve inrichting met een depot te werken. Dat is alsnog mogelijk gemaakt. Ik hecht eraan om te benadrukken dat er geen sprake is geweest van het niet kunnen starten van de versterking.
Wie heeft bepaald dat de NCG niet meer bevoegd is depotovereenkomsten te sluiten? Wat is daar de reden van?
De lopende trajecten worden onder auspiciën van de NCG voortgezet. Zoals bij antwoord 3 aangegeven is de NCG bevoegd om depotovereenkomsten met bewoners aan te gaan.
Wat geldt er voor de gevallen die voor 1 januari 2020 een depotovereenkomsttoezegging hadden, maar deze nog niet voor deze datum gesloten hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen die hiermee te maken hebben toch al in januari kunnen starten met de versterking van hun huis?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u de vragen voor het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen op 6 februari 2020 beantwoorden?
Ja.
Woningbouw in polder Rijnenburg bij Utrecht |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Windmolens en zonnevelden in polders Rijnenburg en Reijerscop»?1
Ja.
Heeft het gemeentebestuur van Utrecht voorafgaand aan haar besluit om de gemeenteraad het voorstel te doen om in de polders Rijnenburg en Reijerscop geen ruimte te bieden voor de bouw van een groot aantal woningen, overleg met u gevoerd over het voorgenomen besluit? Zo ja, wat was uw reactie gelet op de discussie in de Kamer over de bouw van woningen aldaar?
Nee, hier heeft het gemeentebestuur van Utrecht geen contact over gezocht met mij.
Op basis waarvan is de termijn van 20 jaar gebaseerd? Is daarmee een sluitende exploitatie te realiseren? Acht u het risico reëel dat molens en zonneweiden langer moeten blijven vanwege exploitatiemotieven?
Van de gemeente en provincie Utrecht begrijp ik dat het voor een haalbare business case noodzakelijk is dat zonnevelden en windmolens 20 jaar geëxploiteerd kunnen worden. Dit is minimaal vijf jaar langer dan waarvan in het conceptvoorstel uitgegaan is. Reden hiervoor is dat het berekenen van de richtwaarden voor SDE-subsidie (Stimulering Duurzame Energie) sinds voorjaar 2019 uit wordt gegaan van 20 jaar exploitatie in plaats van 15 jaar.
De verwachting van gemeente en provincie Utrecht is dat ook financiers van windmolens en zonnevelden in Rijnenburg een exploitatieperiode van 20 jaar zullen eisen, omdat er naar verhouding grote kosten zijn voor infrastructuur en samenwerking met partijen zonder groot eigen vermogen wordt geëist (lokaal eigendom). Afhankelijk van het moment van realisatie van windmolens en zonnevelden, zal het noorden van Rijnenburg tot circa 2040 grotendeels beschikbaar zijn voor energieproductie.
Met deze periode van 20 jaar is een sluitende exploitatie te realiseren volgens de gemeente en provincie Utrecht. Het Rijk heeft geen rol in de exploitatie van een energielandschap op deze locatie, dus van de risico’s kan ik geen inschatting maken.
Kunt u aangeven hoeveel woningen er gebouwd zouden kunnen worden in het middengebied van de polder, waar in de recente plannen een grote ruimte leeg blijft? Heeft Utrecht u garanties gegeven dat die woningen daadwerkelijk en spoedig gebouwd gaan worden? Op welke termijn kunnen die woningen gebouwd worden?
Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat de regio met de provincie voldoende plannen ontwikkelt, met voldoende tempo om te voorzien in de woningbehoefte het tekort terug te dringen. Daarom heeft mijn voormalige collegaminister Van Veldhoven in het Bestuurlijke Overleg MIRT van afgelopen november de afspraak met hen gemaakt dat ze zorgen voor een plancapaciteit van 130% van de woningbehoefte.
Tijdens het Bestuurlijke Overleg van 2 april jl., over de woondeal, heeft oud-minister Van Veldhoven tot haar genoegen geconstateerd dat de regio Utrecht met succes invulling heeft gegeven aan deze afspraak. Voor de periode tot 2030 zijn de regio Utrecht voldoende woningen gepland om tegemoet te komen aan 167% van de woningbehoefte. Voor de periode tot 2040 gaat het om 149%3.
In het kader van de totale hoeveelheid plancapaciteit heeft oud-minister Van Veldhoven ook de polder Rijnenburg met de regio besproken. Rijnenburg blijkt voor 2030 niet nodig te zijn om voldoende woningen te ontwikkelen. Voor na 2030 wordt er gewerkt aan een lange termijn verstedelijkingsstrategie. Deze verstedelijkingsstrategie, uitgevoerd onder het MIRT, moet eind dit jaar resultaten opleveren. Of de regio Rijnenbrug in de verstedelijkingsstrategie opneemt is nog onduidelijk. Dit is mede afhankelijk de gekozen ontwikkelrichtingen van de regio Utrecht en de bereikbaarheidsinvesteringen die nodig zijn bij verschillende ontwikkelrichtingen. De polder Rijnenburg zelf is namelijk zeer complex om goed te ontsluiten, vanwege de ligging tussen twee (drukke) snelwegen en het ontbreken van grootschalige ov. Daarnaast zijn delen van de polder zeer laaggelegen, wat uitdagingen biedt qua klimaatadaptatie en waterhuishouding. Rijk en regio zullen deze afweging tussen de locatie Rijnenburg en andere kansrijke gebieden gezamenlijk maken.
Is een (globale) berekening beschikbaar van de voorziene kosten van de noodzakelijke investeringen in ontsluiting, uitgaande van woningbouw? Is het u bekend dat de projectontwikkelaars die aldaar grondposities hebben, het aanbod hebben gedaan om kosten van ontsluiting mede te dragen? Hoe heeft Utrecht op dat aanbod gereageerd en wat is uw reactie op dat aanbod?
Nee, er zijn op dit moment geen berekeningen beschikbaar. Ik streef ernaar dat deze wel beschikbaar komen. De benodigde ontsluiting van de woningopgave in de regio Utrecht is overigens een nationaal en regionaal vraagstuk en maakt onderdeel uit van U Ned en MIRT.
Mij is het appèl dat door de projectontwikkelaars met grondposities in Rijnenburg aan de gemeente Utrecht is aangeboden bekend. Naar aanleiding van een mondelinge toelichting op dit appèl heeft de gemeente Utrecht nadere vragen gesteld aan de ontwikkelaars hoe zij bepaalde keuzes en de uitwerking hiervan voor ogen hebben.
Hebben de energieleveranciers, die de molens en zonnevelden feitelijk gaan bouwen, enig zicht op medewerking van de projectontwikkelaars die aldaar grondposities hebben? Als daar geen zicht op is, hoe reëel zijn de plannen dan?
Dit is een vraagstuk waar de gemeente Utrecht samen met de grondeigenaren en energieleveranciers uit moet komen. Het is niet aan mij om hier uitspraak over te doen.
Wel geven grondeigenaren aan de gemeente Utrecht aan dat zij niet mee willen werken aan energieproductie in het middengebied van Rijnenburg. Zonder deze medewerking kunnen energieproducenten niet verder in dit gebied. Om de mogelijkheid tot het realiseren van het energielandschap te vergroten, is het zoekgebied voor windmolens in het middengebied van Rijnenburg geschrapt.
Kunt u aangeven wat in deze de visie is van het provinciebestuur en van de buurgemeenten (met name IJsselstein en Nieuwegein)?
De provincie Utrecht geeft zowel in haar ruimtelijk beleid als in de reactie op eerdere conceptvoorstellen voor Rijnenburg het volgende aan ten aanzien van Rijnenburg:
Zo lang woningbouw in Rijnenburg nog niet aan de orde is, is het gebied geschikt voor tijdelijke invulling als energielandschap.
Verstedelijking te Rijnenburg heeft een sterke relatie met de programmering van de verstedelijkingsopgave voor de hele regio. Dit wordt uitgewerkt in een MIRT-onderzoek.
Uitwerking van de plannen voor het energielandschap mag toekomstige woningbouw niet onmogelijk maken (motie provinciale staten maart 2019).
Daarnaast geeft de provincie aan dat de voorgestelde verschuiving van de exploitatietermijn van 15 jaar naar 20 jaar begrijpelijk is. Dit gezien de gewijzigde SDE-financiering (20 jaar) en het kunnen realiseren van zowel energetisch als financieel haalbare projecten. Het daarbij vrijwaren van het middengebied voor zonnevelden en windturbines biedt voor de tussentijd mogelijkheden voor woningbouw. De keuze voor de programmering vindt plaats binnen het MIRT-onderzoek, het regionaal economisch perspectief en de provinciale omgevingsvisie. De voorstellen voor het energielandschap passen in de provinciale wens om ook woningbouw in Rijnenburg mogelijk te maken.
De gemeente Nieuwegein en IJsselstein hebben door middel van raadsbesluiten gereageerd op de ontwikkelingen in Rijnenburg. Beide gemeenten geven aan dat zij de voorkeur geven aan woningbouw op deze locatie en roepen de gemeente Utrecht op zo snel mogelijk met de voorbereidingen voor woningbouw in Rijnenburg te starten.
Omdat er geen overeenstemming bestaat tussen de gemeenten Utrecht, Nieuwegein en IJsselstein over de ontwikkeling van een dergelijke grote en belangrijke ontwikkellocatie, heb ik de regio ertoe oproepen om tot overeenstemming te komen over de toekomst van Rijnenburg. De invulling van deze locatie, of dat nou woningbouw of een energielandschap is, is namelijk van regionaal belang. Gemeente Utrecht heeft aangegeven het initiatief te nemen om overeenstemming te bereiken met de omliggende gemeenten. De provincie heeft hierbij haar hulp aangeboden.
Tijdens het Bestuurlijke Overleg van 2 april jl. over de woondeal is Rijnenburg ter sprake gekomen. Ook hier bleek dat er binnen de regio verschillend wordt gedacht over de ontwikkeling van Rijnenburg. Rijnenburg is in beeld als woningbouwlocatie, maar vooralsnog wordt voorrang gegeven aan andere locaties. Oud-minister Van Veldhoven heeft aangegeven dat 2030 snel dichterbij komt en dat het belangrijk is om keuzes te maken. Deze keuzes zijn onderdeel van de verstedelijkingsstrategie waar Rijk en regio in het kader van het BO MIRT gezamenlijk aan werken.
Heeft u de projectontwikkelaars die aldaar grondposities hebben, gesproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was het resultaat van dat gesprek en wat is uw visie op het aanbod van deze projectontwikkelaars? Wilt u het gespreksverslag aan de Kamer zenden?
Het is belangrijk dat gemeenten goed samenwerken met projectontwikkelaars om samen tot woningbouwversnelling te komen. Het is echter niet aan mij om rechtstreeks met projectontwikkelaars te spreken over specifieke woningbouwlocaties, tenzij dit in het kader van samenwerking aan de versnelling van locaties met medeoverheden is. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn binnen de woondealregio’s en de locaties die daar aangewezen zijn voor versnelling.
Op 26 september jl. heeft op het ministerie een gesprek plaatsgevonden met een adviesbureau dat interviews afnam in opdracht van projectontwikkelaars die grondposities hebben in Rijnenburg. Daarbij is aan het adviesbureau hetzelfde meegegeven als de inhoud van de Kamerbrief die ik op 13 september jl. aan uw Kamer verzond, namelijk dat de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening en locatiekeuzes primair bij gemeenten en provincies ligt. Van dat gesprek bestaat geen verslag.
Wilt u de gespreksverslagen van de overleggen die u met Utrecht hierover heeft gevoerd aan de Kamer zenden?
In de brief van 13 september jl. («kamerbrief over plancapaciteit Utrecht) informeerde ik uw Kamer reeds over de contacten die er met Utrecht zijn over de plancapaciteit in de regio Utrecht.
Ook de gespreksverslagen van de Bestuurlijke Overleggen MIRT op 20 en 21 november jl. zijn reeds met uw Kamer gedeeld. In deze overleggen sprak oud-minister Van Veldhoven onder andere met de gemeente Utrecht over MIRT-verkenning ov en wonen in de regio Utrecht.
Daarnaast brachten de Minister-President en oud-minister Van Veldhoven op 6 november jl. een werkbezoek aan Utrecht. Hierbij stond de woningbouwopgave centraal. Van dit werkbezoek is geen verslag beschikbaar.
Zoals aangegeven in antwoord 4 heeft oud-minister Van Veldhoven de regio Utrecht ook tijdens het Bestuurlijke Overleg van 2 april jl. aangesproken op de afspraak om voor 130% van de behoefte te programmeren. In de Kamerbrief behorende bij deze beantwoording informeer ik u hierover. Hier bleek dat Utrecht op dit moment ruimschoots voldoet aan deze afspraak. Tijdens het Bestuurlijke Overleg is ook Rijnenburg besproken, zoals aangegeven in antwoord 7.
Utrecht heeft aangegeven 130% plancapaciteit in te voeren: kunt u de gegevens en de cijfermatige onderbouwing daaromtrent aan de Kamer zenden? Bent u bereid aan een onafhankelijke deskundige partij een second opinion te vragen op de volledigheid en juistheid van het door Utrecht geleverde cijfermateriaal?
Aanvullend op antwoord 4 kan ik aangeven dat de meest recente gegevens over de plancapaciteit voor de zomer naar de Kamer gezonden worden bij de Staat van de Woningmarkt 2020.
In overleggen met de regio’s is het belangrijk om vertrouwen in elkaar te hebben. Op dit moment heb ik dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de gegevens die de regio gaat presenteren niet juist zijn. Een second opinion acht ik niet nodig.
Deelt u de visie dat Rijnenburg niet alleen bezien moet wordt vanuit de woningbouwopgave voor de gemeente Utrecht? Deelt u de mening dat invulling geven aan woningbouw in het gebied Rijnenburg een bijdrage kan leveren aan de druk op de woningmarkt in de driehoek Den Haag, Amsterdam en Utrecht?
Het historisch grote woningtekort betekent dat we voor een opgave van nationaal belang staan, waarvan op regionaal niveau de invulling moet plaatsvinden. Ik reken er daarom op dat de provincies zorg dragen voor een robuuste plancapaciteit voor woningbouw op basis van het verwachte woningtekort. In de regio’s met de grootste opgave is een plancapaciteit van 130% van de regionale woningbehoefte tot 2030 daarbij het uitgangspunt. Het gaat dan in elk geval om de Woondealregio’s. In de woondeals zijn al afspraken gemaakt over de plancapaciteit, en zijn concrete locaties aangewezen. Daarnaast zal ik voor de extra stap die nodig is op basis van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in samenspraak met medeoverheden een actieve rol vervullen om extra grootschalige locaties te identificeren. Dat vraagt om stevige keuzes om de ruimte voor al deze extra woningen te vinden. Oud-minister Van Veldhoven heeft hierover met gedeputeerden gesproken en ik zal met hen inzetten op inzicht in plancapaciteit, de voortgang op de grote woningbouwlocaties en, tegen de achtergrond van de nieuwe bevolkingsprognoses, inzicht in nieuwe locaties.
Hiermee wil ik een totaalbeeld neerzetten voor de invulling van de bouwopgave op landelijk niveau, waarbij het uitgangspunt is dat regio’s in ieder geval verantwoordelijk zijn voor de invulling van hun eigen regionale opgave.
Uiteraard zijn er ook verhuisbewegingen tussen regio’s. Aandachtspunt is dat dit kan leiden tot extra verkeersbewegingen. Het spoor- en wegennet in en rond Utrecht is nu al erg belast, dus het ligt niet voor de hand om op voorhand extra woningbouw in de regio Utrecht voor de behoefte in andere regio’s te stimuleren. Ook van nabijgelegen regio’s verwacht ik daarom dat zij in ieder geval voor hun eigen behoefte ruim voldoende plannen en bouwen.
Kunt u aangeven in welke situatie en onder welke omstandigheden u meent dat het instrument van de aanwijzing toegepast moet worden en op welke wijze de belangen van het grote aantal woningzoekenden daarbij worden betrokken?
Woningbouw moet bij alle overheden als topprioriteit op de agenda staan. Daarin moeten we optreden als één overheid. Ik stuur aan op meer commitment aan concrete aantallen en locaties, en dat overheden waar nodig hun instrumentarium inzetten om locaties los te trekken. Waar dat nodig is, spreek ik partijen op hun verantwoordelijkheid aan. En als het niet anders kan, zal ik wettelijke bevoegdheden inzetten.
Werken als één overheid betekent in de eerste plaats duidelijke kaders in de NOVI. Hierin stel ik doelen en geef ik aan wat ik van gemeenten en provincies verwacht. Alleen dan kan het juridisch instrumentarium uit de Wro (straks Omgevingswet) effectiever worden ingezet. Als er lokale impasses ontstaan rondom locaties die cruciaal zijn voor het volume en de snelheid van de woningbouw op regionaal niveau, dan is het ten eerste aan de provincie om te zorgen dat partijen tot een oplossing komen. Ook zij hebben daartoe een wettelijk instrumentarium beschikbaar. Ik zal hen en betrokken andere partijen om te beginnen stevig aanspreken op die verantwoordelijkheid.
Als partijen er niet uitkomen, dan is het Rijk aan zet. Gezamenlijk moeten we ervoor zorgen dat er in voldoende tempo en volume gebouwd wordt.
Ik verken of een sterker sturende rol vanuit het Rijk aanpassingen vergt van het wettelijke instrumentarium en de uitvoeringskracht.
Het bericht ‘Minister vertraagt woningbouw’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Erik Ronnes (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister vertraagt woningbouw»?1
Ja.
In hoeverre is bij de totstandkoming van het akkoord het grote woningtekort betrokken? Hoe verhouden de afspraken uit het akkoord zich tot de grote bouwopgave?
De maatregelen uit het Schone Lucht Akkoord (SLA) dragen bij aan bronbeleid voor de stikstofaanpak en hebben daardoor een positief effect op de uitvoering van bouwprojecten in gebieden met te hoge stikstofdepositie. Uitgangspunt bij alle afspraken uit het Schone Lucht Akkoord is dat deze gezondheidswinst opleveren, kosteneffectief zijn en op maatschappelijk draagvlak kunnen rekenen. Negatieve effecten van de afspraken op de bouwopgave worden niet verwacht. Komend jaar worden de afspraken uit het SLA uitgewerkt in overleg met stakeholders.
Klopt het dat met dit akkoord wordt afgesproken dat overheden in aanbestedingen van bouwprojecten eisen gaan stellen aan mobiele werktuigen? Zo ja, kunt u de gevolgen van deze eisen schetsen?
In het Klimaatakkoord zijn reeds afspraken opgenomen over het sturen op groen bouwverkeer en de inzet van zero-emissie bouwmachines. In het Schone Lucht Akkoord is de afspraak opgenomen dat de deelnemers onderzoeken hoe inkoopcriteria gehanteerd kunnen worden bij hun eigen aanbestedingen, onder andere voor de inzet van mobiele werktuigen bij (bouw)werken. Door eisen op te nemen in de contractdocumenten en/of door hier een aanbestedingsvoordeel aan te verlenen, kunnen ondernemers worden beloond voor investeringen in schoner bouwmaterieel. Dit is niet nieuw. Gemeenten, provincies en de rijksoverheid stellen vaak al duurzaamheidseisen bij aanbestedingen, zeker voor gebieden met een hoge blootstelling zoals binnensteden. Veelal maken overheden daarbij gebruik van landelijke criteria voor maatschappelijk verantwoord inkopen (MVI)2.
Wat nieuw is, is dat afspraken worden gemaakt over een verduurzaming voor de komende 10 jaar. In het Schone Lucht Akkoord zijn nog geen concrete eisen vastgelegd, maar staat de volgende afspraak: «De rijksoverheid onderzoekt daarvoor in samenwerking met partijen hoe een ingroeipad («routekaart») voor schoon en 0-emissie bouwmaterieel eruit kan zien en publiceert de resultaten in 2020». Door dit ingroeipad vast te stellen in nauw overleg met de sector, kunnen partijen zich hierop voorbereiden. Doordat overheden hierover gezamenlijk afspraken maken, wordt een gelijk speelveld gecreëerd, worden innovaties gestimuleerd en kunnen ondernemers beoordelen welke investeringen zich terugverdienen. In 2020 worden afspraken gemaakt over hoe de inkoopcriteria uit de routekaart kunnen landen in de MVI-criteria, zodat ook gemeenten die het akkoord niet hebben getekend, deze eenvoudig kunnen gebruiken. Bij het uitwerken van de routekaart worden de verwachte markteffecten betrokken. Ook is er een aantal stimuleringsregelingen beschikbaar. Zo kunnen bouwbedrijven in aanmerking komen voor fiscale voordelen via de MIA\Vamil voor investeringen in nul-emissie of hybride mobiele machines.
Klopt het dat de ambities in het akkoord verder gaan op het gebied van fijnstof dan dat wat vanuit de EU verplicht is?
Het Schone Lucht Akkoord maakt de omslag van het voornamelijk sturen op het voldoen aan de Europese grenswaarden naar het realiseren van gezondheidswinst voor iedereen. Met het Schone Lucht Akkoord worden geen nieuwe wettelijke normen vastgelegd voor bijvoorbeeld fijnstof en stikstofdioxide. Het Schone Lucht Akkoord stuurt op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit conform de afspraken uit het Regeerakkoord. In het Schone Lucht Akkoord staat gezondheidswinst centraal. Dit volgt uit het advies van de Gezondheidsraad3 en de uitkomsten van het IBO luchtkwaliteit4. De meest effectieve maatregelen om gezondheidswinst te realiseren worden in gang gezet. Luchtvervuiling houdt zich niet aan grenzen, daarom wordt nauw samengewerkt met gemeenten, provincies, ons omringende landen en de EU om gezondheidswinst te realiseren.
Deelt u de mening dat gezien de PFAS-crisis u extra voorzichtig moet zijn met omzetten van hoge ambities in eisen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij vraag 1 heb beantwoord, zijn kosteneffectiviteit en maatschappelijk draagvlak uitgangspunt. Dit geldt zowel voor het stellen van ambities als voor het uitwerken hiervan naar beleid, zoals bijvoorbeeld naar emissie-eisen.
In hoeverre heeft u de bouwsector betrokken bij het akkoord? En in hoeverre herkent u de zorgen die de sector heeft geuit? Kunt u garanderen dat dit akkoord de sector niet negatief zal raken? Zo nee, hoe verhoudt dat zich tot de grote bouwopgave?
Voorop staat dat ik het van belang vind om stakeholders te betrekken bij nieuw beleid. Dit geldt zeker ook voor het Schone Lucht Akkoord. Daarom heb ik vooraf overlegd met verschillende stakeholders en is het Akkoord opengesteld voor consultatie. Voorafgaand aan het sluiten van het akkoord heb ik met vertegenwoordigers van de bouwsector gesproken en vervolgafspraken zijn gepland. De volgende stap is het opstellen van een uitvoeringsagenda en het uitwerken van de acties, pilots en maatregelen. Ook daar betrek ik vertegenwoordigers uit de verschillende sectoren en belangenorganisaties bij. Het kabinet maakt werk met werk, klimaat- en stikstofmaatregelen helpen ook voor het schoner maken van onze lucht. En de acties uit het Schone Lucht Akkoord dragen bij aan de stikstofaanpak.
Bent u van mening dat gezien de PFAS-crisis u de bouwsector extra goed moet betrekken bij dergelijke akkoorden?
Ja, zie antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat gezien het grote woningtekort een nieuwe crisis in de bouw voorkomen moet worden?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 18 februari jl. is er op dit moment een groot woningtekort. Het is overal – dus ook in de bouw – alle hens aan dek om te zorgen dat er voldoende woningen gebouwd kunnen worden. Als nieuwbouw gasloos wordt gebouwd is er geen sprake van stikstofuitstoot tijdens het gebruik van de woning anders dan het verkeeraantrekkende aspect. Daarmee is vooral de stikstofuitstoot tijdens de bouwfase van belang voor de vergunningverlening. Met het verder verlagen van de stikstofuitstoot in het bouwproces wordt het bouwen van meer woningen gemakkelijker.
Bent u bereid, omwille van bouwers en woningzoekenden, een pas op de plaats te maken, duidelijk uit te spreken dat het akkoord slechts ambities behelst en gemeenten te vragen deze ambities niet om te zetten in eisen tijdens aanbestedingen?
Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 3 bevat het Schone Lucht Akkoord nog geen concrete aanbestedingseisen en gunningscriteria. Het komende jaar werken we deze criteria binnen het Schone Lucht Akkoord verder uit met betrekking tot ambitie, vormgeving en fasering, in nauwe afstemming met de bouwsector. Daarnaast zijn aanvullende eisen aan bouwmaterieel soms nu al nodig om bouwprojecten doorgang te laten vinden. Door het stellen van eisen, neemt namelijk ook de stikstofdepositie van bouwprojecten af, waardoor gemakkelijker woningen kunnen worden gebouwd.
De implementatie van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Wkb berichtgeving in perspectief»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Wet kwaliteitsborging (Wkb) voor het bouwen zou moeten dienen ter versterking van de positie van de consument? Hoe wordt dit doel bewerkstelligd?
Ja.
Met de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) wordt op meerdere manieren beoogd om de positie van de consument in de bouwsector te versterken. Ten eerste zorgt de Wkb voor de introductie van een nieuw stelsel voor kwaliteitsborging in de bouwsector, waardoor consumenten een betere bouwkwaliteit kunnen verwachten. In dit stelsel controleren onafhankelijke kwaliteitsborgers de bouwprojecten niet alleen op papier maar tevens op de bouwplaats aan alle bouwtechnische eisen van de bouwregelgeving. De toelatingsorganisatie, een publiekrechtelijke zbo, houdt toezicht op dit stelsel. Deze organisatie beoordeelt de instrumenten (beoordelingsmethodieken) voordat deze binnen het stelsel door kwaliteitsborgers kunnen worden gebruikt en houdt steekproeven op de bouwplaats. Wanneer de toelatingsorganisatie tekortkomingen constateert kan deze sancties treffen. De gemeente is wettelijk belast met het toezicht op de naleving van de bouwtechnische eisen en bepaalt of handhaving nodig is.
Ook wordt de aansprakelijkheid van de aannemer aangescherpt, waardoor deze na de oplevering aansprakelijk wordt voor alle gebreken die aan het bouwwerk worden geconstateerd, voor zover deze aan hem zijn toe te rekenen. Aanvullend wordt de reeds bestaande waarschuwingsplicht voor de aannemer ten aanzien van gebreken aangescherpt en dient deze schriftelijk en ondubbelzinnig te gebeuren. Voorts dient de aannemer de opdrachtgever/koper te informeren over of, en zo ja op welke wijze, de aannemer door een verzekering dan wel een andere financiële zekerheid de risico’s voor de opdrachtgever heeft afgedekt tegen schade als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen tot het bouwen van een bouwwerk en tegen de gevolgen van faillissement. Daarnaast krijgt de opdrachtgever/koper van de aannemer een consumentendossier met informatie die nodig is voor gebruik en onderhoud van het bouwwerk.
Tenslotte is de regeling waarbij de consument 5 procent van de aanneemsom in depot mag houden totdat gebreken die tijdens de bouw zijn ontstaan zijn verholpen, eveneens ten gunste van de consument aangescherpt.
Maakt u zich zorgen dat de Wkb door betrokken partijen verkeerd lijkt te worden begrepen, afgaande op de nieuwsberichten van het Instituut voor Bouwkwaliteit?
Nee. De strekking van het artikel «Wkb-berichtgeving in perspectief» gaat ten onrechte voorbij aan de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken van 29 juni 2018 aan de Eerste Kamer2 over de inhoud en strekking van de aangenomen amendementen van het Kamerlid De Vries (PvdA). Naar mijn oordeel ontstaat met de introductie van de Wkb een evenwichtig stelstel van kwaliteitsborging voor het bouwen met een breed maatschappelijk draagvlak dat in de praktijk goed uitvoerbaar is. Op de uitleg van de wet is uitvoerig ingegaan bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Verder zijn in het Bestuursakkoord met de VNG nadere afspraken gemaakt over de rol van de gemeenten in het nieuwe stelsel en over de implementatie van de Wkb.
Welke rol hebben gemeenten bij de uitvoering van de Wkb? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de aangenomen amendementen van het lid De Vries?
Allereerst verwijs ik u ook hier naar de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken van 29 juni 2018 aan de Eerste Kamer over de inhoud en strekking van de aangenomen amendementen van het Kamerlid De Vries en tevens naar het Bestuursakkoord dat op 17 januari 2019 is gesloten met de VNG3, waar de bevoegdheidsverdeling tussen de gemeente en de kwaliteitsborger is uitgewerkt.
De kern van de verdeling van bevoegdheden komt erop neer dat:
Onderschrijft u de stelling dat gemeenten de risicovolle onderdelen van bouwplannen moeten kennen om hun handhavende taken te kunnen uitvoeren en dat derhalve een preventieve risicoanalyse nodig is? Hoe voert u het amendement uit dat het overleggen van een preventieve risicoanalyse verplicht stelt?
Ja. Ik ben van mening dat het voor gemeenten nuttig is om de risico’s te kennen om hun handhavende taken goed uit te kunnen voeren. Om die reden is in de Wkb geregeld dat een risicobeoordeling aan de gemeente wordt overlegd. De gemeente kan op basis daarvan haar handhavingsstrategie bepalen. Zie over de invulling hiervan het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de aannemer verplicht is het overdrachtsdossier op te stellen, maar de opdrachtgever het dossier uiteindelijk aan de gemeente overlegt? Klopt het dat de gemeente uiteindelijk bevoegd is te beoordelen of aan alle wettelijke vereisten is voldaan, en niet de aannemer of de kwaliteitsborger?
Ja. Het wetsvoorstel regelt dat degene die het bouwwerk gereed meldt, het overdrachtsdossier (de wet spreekt van het dossier bevoegd gezag) samen met de verklaring van de kwaliteitsborger dat het bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische eisen van de bouwregelgeving, overlegt aan het bevoegd gezag. In de regel zal de aannemer dit dossier opstellen, omdat hij immers over alle gegevens beschikt. De gemeente kan op basis van dit dossier beoordelen in hoeverre aan alle wettelijke vereisten is voldaan. De verklaring van een kwaliteitsborger en volledig dossier bevoegd gezag geeft de gemeente een gerechtvaardigd vertrouwen dat het bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische eisen van de bouwregelgeving. Deze informatie kan de gemeenten vervolgens gebruiken voor haar toezichts- en handhavingsstrategie op de bestaande bouw.
Via een wijziging van het Burgerlijk Wetboek regelt het wetsvoorstel voorts dat de aannemer bij oplevering een dossier aan de opdrachtgever overlegt met daarin informatie over het opgeleverde bouwwerk, ook wel het consumentendossier genoemd. Het dossier bevat hiervoor in ieder geval tekeningen en berekeningen betreffende het tot stand gebrachte bouwwerk en de bijbehorende installaties, en een beschrijving van de toegepaste materialen en installaties, alsmede de gebruiksfuncties van het bouwwerk. En daarnaast de gegevens en bescheiden die nodig zijn voor gebruik en onderhoud van het bouwwerk.
Hoe ver bent u met de uitvoering van de motie van de leden Albert de Vries en Van der Linde die vraagt om de invoering van een systeem van erkende technische oplossingen en als doel heeft de kosten voor consumenten laag te houden?2
Ten aanzien van de erkende technische oplossingen is mij gevraagd om te bevorderen dat een systeem van erkende kwaliteitsverklaringen en erkende technische toepassingen tot stand komt, waarbij door marktpartijen aangedragen oplossingen bij gebleken geschiktheid door een onafhankelijke instantie van een erkenning worden voorzien en daarna in het kwaliteitsborgingsproces alleen nog marginaal getoetst behoeven te worden.
Ik heb medio januari jongstleden een bijeenkomst georganiseerd met vertegenwoordigers uit de bouwsector over de toekomst van het erkende stelsel in relatie tot de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen. Op mijn verzoek hebben de initiatiefnemers van Erkende Technische Oplossingen (inmiddels genoemd Erkende Technische Toepassingen), zijnde het Expertisecentrum Regelgeving Bouw (ERB), tijdens die bijeenkomst hun voorstel om te werken met Erkende Technische Toepassingen, toegelicht. De -reeds lange tijd in gebruik zijnde- erkende kwaliteitsverklaringen of andere initiatieven zoals Erkende Technische Toepassingen kunnen, binnen de kaders van de Wkb, een belangrijke rol spelen in het betaalbaar houden van het stelsel van kwaliteitsborging.
Enkele marktpartijen hebben tijdens de bijeenkomst aangegeven bereid te zijn om overleg te voeren over of en hoe elementen uit het voorstel voor Erkende Technische Toepassingen in het al bestaande erkende stelsel kunnen worden ingebracht om dit stelsel verder te versterken. Ook is er gesproken over het verder versterken van de onafhankelijke toets op kwaliteitsverklaringen. Uiteindelijk is het, ook volgens de initiatiefnemers, aan marktpartijen om te beoordelen welke vormen van erkende kwaliteitsverklaringen c.q. Erkende Technische Toepassingen zullen worden gebruikt en ingepast in de instrumenten voor kwaliteitsborging die thans met het oog op het beoogde stelsel voor kwaliteitsborging worden ontwikkeld.
Het bericht 'Lage overdrachtsbelasting voor kluspand' |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Lage overdrachtsbelasting voor kluspand»?1
Ja.
Wat is in uw ogen de reikwijdte van het arrest van de Hoge Raad voor kantoren die mogelijk tot woningen worden omgebouwd? In hoeverre geldt dit voor alle kantoren die omgebouwd worden tot woning?
De Hoge Raad heeft op 29 november 2019 een drietal arresten gewezen over het tarief van de overdrachtsbelasting dat van toepassing is op bedrijfs- en kantoorgebouwen die worden verbouwd tot woningen (veelal aangeduid als transformatiepanden). De strekking van die arresten is dat het lagere tarief voor woningen (2%) reeds tijdens de verbouwing van toepassing kan zijn. Het lagere tarief kan van toepassing zijn als verbouwingswerkzaamheden zijn verricht die, ook als zij nog niet zijn voltooid, de gevolgtrekking kunnen rechtvaardigen dat die werkzaamheden onmiskenbaar strekken tot de levering van een woning.
Dit kan blijken uit de specifieke omstandigheden van het geval, zoals bijvoorbeeld de op het moment van de overdracht verrichte werkzaamheden, de inhoud van de koop-/aannemingsovereenkomst, afspraken van de koper met een geldverstrekker, splitsing van het transformatiepand in appartementsrechten en publiekrechtelijke voorschriften waaruit de woonbestemming blijkt. Als het pand, of het gedeelte daarvan waarop een appartementsrecht betrekking heeft, op het moment van de overdracht met niet meer dan beperkte aanpassingen geschikt kan worden gemaakt voor het oorspronkelijke bedrijfs- of kantoordoel, is het lagere tarief niet van toepassing. De criteria die de Hoge Raad in de arresten heeft aangegeven, gelden voor alle gevallen waarin een bedrijfs- of kantoorgebouw wordt verbouwd tot een of meer woningen.
Hoeveel extra woningen zijn in de afgelopen vijf jaar gerealiseerd door transformatie van lege kantoorpanden? Kunt u dit uitsplitsen per jaar?
In onderstaande tabel is het aantal nieuwe woningen opgenomen dat jaarlijks door middel van transformatie is gerealiseerd in de periode 2014–2018.
9.015
10.770
10.235
10.235
13.000
Bron: CBS – Transformaties op de woningmarkt 2012 – 2018 (2019)
Op basis van de realisaties in de afgelopen jaren wordt aangenomen dat het aantal woningen dat jaarlijks wordt toegevoegd door transformaties in de komende jaren +/- 10 duizend per jaar bedraagt2.
In hoeverre deelt u de analyse van het Economisch Instituut voor de Bouw dat het aantal kantoorpanden dat omgebouwd kan worden tot woning opraakt?2
Deze signalen dat het transformatiepotentieel van kantoren afneemt, onder andere door de toenemende krapte op de kantorenmarkt, herken ik. Dat hoeft echter niet te betekenen dat het aantal woningen dat door middel van transformatie wordt gerealiseerd afneemt. In de praktijk blijkt dat een groot deel van de panden die naar woningen getransformeerd worden geen kantoorfunctie hebben, maar bijvoorbeeld een maatschappelijke- of winkelfunctie4. In de transformatiecijfers wordt geen onderscheid gemaakt tussen deze categorieën.
Gezien de belangrijke bijdrage die transformaties jaarlijks leveren aan de totale woningbouwproductie vind ik het belangrijk om het inzicht in het transformatiepotentieel voor de komende jaren te verbeteren. Daarom zal ik een onderzoek starten naar de toekomstige beschikbaarheid van panden voor woningtransformatie.
Hoeveel projecten om extra woningen te creëren uit leegstaande kantoren zijn tot nog toe ondersteund met de Transformatiefaciliteit?
De Transformatiefaciliteit is een financieringsinstrument voor initiatiefnemers die voorinvesteringen willen doen om een locatie te transformeren voor woningbouw. Ik heb hier per februari 2019 € 38 miljoen voor beschikbaar gesteld. Op dit moment zijn vijf leningen gecommitteerd (waarvan drie al verstrekt zijn en van twee leningen is de offerte geaccepteerd) voor een totaalbedrag van € 11.575.000. Hiermee wordt de bouw van in totaal 810 (extra) woningen mogelijk gemaakt.
Van deze leningen hebben er twee betrekking op projecten om woningen te creëren uit leegstaande kantoren. Dit betreffen een project in Hoofddorp en in een project in Breda. In totaal worden naar verwachting 342 woningen gerealiseerd op deze twee locaties. De overige drie projecten betreffen de transformatie van andere functies.
Verwacht u dat door de uitspraak van de Hoge Raad meer extra woningen gecreëerd worden uit leegstaande kantoren? Zo ja, kunt u hier een inschatting van geven? Zo nee, waarom niet?
Gezien de krappe situatie op de woningmarkt is het financieel aantrekkelijk om panden op centrale locaties, zoals kantoren, winkelpanden en voormalige verzorgingshuizen, te transformeren naar woningen. Mijn verwachting is daarom dat de beschikbaarheid van geschikte panden de belangrijkste factor is voor het aantal woningen dat jaarlijks door middel van transformatie gerealiseerd kan worden en dat de arresten van de Hoge Raad geen groot effect zullen hebben op het aantal woningen dat door middel van transformatie gecreëerd wordt.
Deelt u de mening dat we alle zeilen bij moeten zetten om volgend jaar voldoende woningen te bouwen? In hoeverre kunnen extra «transformatiewoningen» bijdragen aan het halen van het doel om 75.000 woningen te creëren?
Ja, daar ben ik het uiteraard mee eens. Het Rijk draagt hier onder andere aan bij door het beschikbaar stellen van de transformatiefaciliteit, maar ook met de uitvoering van de woondeals, de financiële stimulans van € 2 miljard middels de korting op de verhuurderheffing en de woningbouwimpuls, en met het prioriteren van woningbouw in de aanpak van de gevolgen van de uitspraak van de Raad van State rondom stikstof. Daarmee is de ruimte gecreëerd om ook in 2020 weer circa 75.000 woningen bij te bouwen. Het verwachte aantal nieuwe woningen door transformaties van 10.000 levert daar een belangrijke bijdrage aan5. Ik verwacht van alle betrokken partijen dat zij hun uiterste best doen om dit waar te maken.
Welke lopende afspraken zijn er met gemeenten om naast normale woningbouw via transformatie en flexwoningen voldoende woningen te creëren? Wat doet u om deze aantallen verder omhoog te krijgen, zodat het woningtekort terugloopt?
De bestaande afspraken met regio’s over woningbouw betreffen ook transformatie en flexwoningen. Belangrijk is dat er voldoende extra woningen worden gerealiseerd, ongeacht of dat nieuwbouw of transformatie van bestaande gebouwen betreft.
Ten aanzien van flexwonen heb ik in mei 2019 aan uw Kamer de Stimuleringsaanpak Flexwonen gestuurd waarin ik heb toegelicht met welke maatregelen ik de bouw van flexwoningen een impuls wil geven. Zo is bijvoorbeeld per 1 januari 2020 de vrijstelling van de verhuurderheffing voor flexwoningen in werking getreden en kan via de aangepaste Crisis- en herstelwet langer worden afgeweken van bestemmingsplannen voor het mogelijk maken van tijdelijke woningbouw. Daarnaast werk ik samen met de provincies aan een regionale versnellingsaanpak, waarmee gemeenten actief worden ondersteund als ze met flexwonen aan de slag willen, bijvoorbeeld met versnellingskamers. In maart zal ik uw Kamer nader informeren over de voortgang van deze trajecten.
Het bericht ‘Vraag naar elektrische bouwmachines groeit, aanbod blijft nog achter’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vraag naar elektrische bouwmachines groeit, aanbod blijft nog achter»?1
Ja.
Deelt u de mening dat elektrische bouwmachines zowel bijdragen aan het oplossen van de problemen rondom de stikstofuitstoot en de broeikasgasuitstoot? Deelt u de mening dat de elektrificatie van bouwmachines in stedelijk gebied bijdraagt aan een verbeterde luchtkwaliteit en gezondheid in dit gebied? Deelt u de mening dat de elektrificatie van bouwmachines rondom natuurgebieden bijdraagt aan een lagere stikstofdepositie?
Elektrische bouwmachines stoten geen emissies uit en kunnen daarmee bijdragen aan het oplossen van de problemen rondom de stikstofuitstoot en de broeikasgasuitstoot.
De elektrificatie van bouwmachines in stedelijk gebied draagt bij aan een verbeterde luchtkwaliteit en gezondheid in onze steden. In het recent gesloten Schone Lucht Akkoord (Kamerstuk 30 175, nr. 343) hebben overheden de afspraak gemaakt zo snel mogelijk de inzet van (oudere) diesel mobiele werktuigen te beëindigen en schone alternatieven te stimuleren. Ambitie daarbij is om zo snel mogelijk de inzet van mobiele werktuigen zonder roetfilter en hoge stikstofdioxide emissie te beëindigen en het ingroeipad naar 0-emissie mobiele werktuigen naar 2030 te versnellen. De rijksoverheid onderzoekt daarvoor in samenwerking met partijen hoe een ingroeipad («routekaart») voor schoon en 0-emissie bouwmaterieel eruit kan zien en publiceert de resultaten in 2020.
Tevens is in het Klimaatakkoord en het Schone Lucht Akkoord afgesproken dat overheden uiterlijk in 2020 afspraken maken over concrete eisen en gunningscriteria in de aanbestedingen en worden nadere afspraken gemaakt over de periodieke aanscherping van de eisen en gunningscriteria in de periode naar 2030. Deze afspraken helpen niet alleen voor schone en gezonde lucht, maar ook bij het terugdringen van de uitstoot van stikstof en koolstofdioxide ten behoeve van natuur- en klimaatdoelen.
Rondom natuurgebieden kan de elektrificatie bijdragen aan een lagere stikstofdepositie en biedt dit voor sommige projecten de mogelijkheid om door te gaan met bouwen. Een voorbeeld hiervan is de aannemer die werkt aan de bouw van een dierenziekenhuis aan de rand van de Veluwe. Doordat met elektrisch materieel wordt gewerkt kon de bouw doorgaan zonder uitstoot door de bouwmachines.
Klopt het dat er op de Nederlandse markt een groeiende vraag is voor duurzaamheid bij het aanbesteden van bouwprojecten, maar dat het aanbod hierbij achterblijft? Kunt u uiteenzetten hoe e-bouwmachines in aanbestedingsprocedures mee worden gewogen? Deelt u de mening dat er te weinig duurzame machines worden gebouwd en dat dit er op korte termijn meer moeten worden?
Steeds meer bouwbedrijven en overheden zijn op zoek naar duurzame machines om toe te passen in bouwprojecten. Een groeiend aantal toeleveranciers speelt op deze ontwikkeling in door de gevraagde machines te ontwikkelen en aan te bieden. Afspraken tussen de sector en de overheid, maar ook de wijze waarop Rijkswaterstaat en andere opdrachtgevers hun opdrachten aanbesteden hebben hieraan bijgedragen. Zo maken steeds meer inkopende overheden gebruik van de CO2-prestatieladder2. Natuur en Milieu heeft in opdracht van het Ministerie van IenW en in samenwerking met BMWT het overzicht «Elektrische mobiele werktuigen in beeld» opgesteld. Hieruit blijkt dat er nu reeds een flink aantal laadschoppen, graafmachines en overslagmachines elektrisch geleverd kan worden.
Ik zie dat er mogelijkheden zijn voor de inzet van duurzame machines. Een toename van de vraag naar duurzame machines levert een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling en beschikbaarheid daarvan.
De aanbestedingssystematiek van de overheid bevordert de inzet van duurzame technieken via de contracteisen en stimuleert daarnaast de kennis en creativiteit van de markt door te gunnen op prijs en kwaliteit. Overheden schrijven in de regel geen (elektrische) bouwmachines voor, maar stellen eisen aan of geven gunningsvoordeel op basis van de CO2-uitstoot van het bouwproject of de circulariteit van (bouw)producten.
Deelt u de mening dat hoewel er meer aanbod is in het kleinere compacte segment, ook hier meer elektrische machines verkocht moeten worden? Hoe lang verwacht u dat het gaat duren voordat alle bouwmachines elektrisch opereren?
In het segment kleinere bouwmachines, waar de beschikbaarheid van elektrisch materieel groter is, levert elektrificatie een bijdrage aan de reductie van uitstoot van schadelijke stoffen. Daarom wordt de verkoop van elektrisch materieel in dit segment gestimuleerd. Ondernemers die investeren in hybride of elektrisch aangedreven bouwmachines, komen in aanmerking voor fiscale voordelen via de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil).
Het Rijk brengt samen met bouwbedrijven, fabrikanten en leveranciers van bouwmaterieel de benodigde ontwikkelingen in kaart om het tempo op te voeren waarin nul-emissie materieel (elektrisch of waterstof) wordt geïntroduceerd in de bouwsector (zowel woningbouw als GWW). Dit zal resulteren in een routekaart met als ambitie het in groeipad naar 0-emissie mobiele werktuigen naar 2030 te versnellen.
Bent u bereid om de beschikbaarheid van elektrische werktuigen en dan met name de beschikbaarheid van grote werktuigen te stimuleren? Kunt u hierover in gesprek gaan met fabrikanten van bouwmachines?
De aanschaf van (grote) elektrische bouwmachines wordt onder andere gestimuleerd middels afspraken in het recent gesloten Schone Luchtakkoord en het Klimaatakkoord. Daarnaast ben ik in gesprek met onder andere de brancheorganisaties Bouwend NL, BMWT en Cumela en aannemers om de beschikbaarheid van elektrische werktuigen te vergroten.
Ziet u mogelijkheden om bijvoorbeeld aantrekkelijke leningen mogelijk te maken voor bouwbedrijven voor de aanschaf van bouwmachines zonder emissies, aangezien veel bedrijven de aanschaf van machines uitstellen vanwege de stikstofcrisis?
Wanneer bouwbedrijven investeren in nul-emissie of hybride mobiele machines kunnen ze in aanmerking komen voor fiscale voordelen via de MIA\Vamil. De ontwikkeling van nul-emissie en hybride mobiele machines wordt daarnaast door het Kabinet gestimuleerd via de Demonstratieregeling Klimaattechnologieën en -innovaties in transport (DKTI).
Het versterken van woningen in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag op 1 oktober 2019 over gedupeerden in Loppersum die onzeker zijn of hun huis wel wordt versterkt?1
Ik heb kennisgenomen van de uitzending.
Klopt het dat deze groep mensen wel versterking is beloofd, maar dat die afspraak niet wordt nagekomen?
De situatie uit de uitzending betreft een woning die binnen de batch 1581 een normaal risicoprofiel heeft. Bij de opname van de adressen in batch 1581 is in 2017 nog gebruik gemaakt van de Nederlandse praktijkrichtlijn (NPR) uit 2015. Dit is een oude versie van de richtlijn gebaseerd op het winningsniveau en bijbehorende seismische dreiging van destijds. Na het besluit dat in maart 2018 genomen is om de gaswinning naar nul te brengen, is ervoor gekozen om te werken aan een nieuwe versterkingsaanpak. In deze aanpak, die op basis van het Mijnraadadvies gekozen is, wordt de hoogste prioriteit gegeven aan de versterking van de meest risicovolle woningen. Bewoners die al een versterkingsadvies hadden gekregen, worden uiteraard versterkt conform het versterkingsadvies. Voor de bewoners die nog niet hun versterkingsadviezen hadden ontvangen, is bestuurlijk afgesproken, gezien de nieuwe aanpak, om deze versterkingsadviezen niet alsnog naar de bewoners te sturen.
Vervolgens zijn er met de regio in juni 2019, bestuurlijke afspraken gemaakt over deze batch waarvan de bewoners nog geen versterkingsadvies hadden ontvangen. De afspraak is dat de versterking van huizen uit de batch 1581 met een (licht) verhoogd risicoprofiel (P50 en P90) uitgevoerd zullen worden en dus onderdeel zullen uitmaken van de lokale plannen van aanpak. Voor de huizen met een normaal risicoprofiel uit batch 1581 wordt, conform de bestuurlijke afspraken met de regio, via een steekproef bekeken of er niet een te zwaar versterkingsadvies ligt (oftewel dat de beoordeling met een update van de richtlijn op andere maatregelen uitkomt). Deze steekproef is momenteel in de afrondende fase. Zodra er duidelijkheid is over wat dit voor de daadwerkelijke versterking zal gaan betekenen, zal het kabinet de bewoners en uw Kamer hierover informeren.
De bewoner uit de uitzending heeft het versterkingsadvies, buiten het reguliere proces om, op eigen verzoek ontvangen. Meerdere eigenaren die op eigen verzoek het versterkingsadvies hebben ontvangen zijn geïnformeerd over de status van deze adviezen en het vervolgtraject waarbij is aangegeven dat aan deze versterkingsadviezen geen rechten kunnen worden ontleend. Van een belofte over versterking is daarmee uitdrukkelijk nooit sprake geweest. Dit neemt niet weg dat het voor deze bewoners een vervelende situatie is, waarbij hun huis al geruime tijd geleden geïnspecteerd is, maar zij nog geen duidelijkheid hebben of hun huis versterkt moet worden.
Bent u bereid gemaakte afspraken na te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer komt er eindelijk duidelijkheid voor deze groep mensen? Deelt u de mening dat dit nooit zo lang had mogen voortsloffen?
Zie antwoord vraag 2.
Aangezien sinds het advies van de Mijnraad het Hazard and Risk Assessment (HRA)-model de basis is geworden voor analyses over de veiligheid van gebouwen, wat betekent de destijds gemaakte inschatting van 1.500 gebouwen waarvoor de veiligheidsnorm niet gehaald werd op dit moment nog? Wat is dit aantal nu? Op basis van welke analyses?
Met de afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld beoogt het kabinet de oorzaak van de veiligheidsrisico’s weg te nemen. Dit heeft geen gevolgen voor de versterking: de versterkingsoperatie gaat onverminderd door. Zoals in de brief van 16 oktober jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 695) is aangegeven, volgt uit de meest recente HRA-run (maart 2019) dat het aantal adressen met een verhoogd risico is gedaald tot onder de 1.000. Dit neemt niet weg dat conform bestuurlijke afspraken met de regio en eerdere toezeggingen de totale scope van opname en beoordeling hoger is. De scope van het aantal adressen dat in aanmerking komt voor opname en beoordeling bestaat uit ruim 26.000 adressen. Dit komt ten eerste doordat, conform het advies van de Mijnraad, gewekte verwachtingen en gedane toezeggingen worden nagekomen. Dit is van toepassing op de zogenoemde «batches» die worden uitgevoerd volgens bestaande versterkingsadviezen, ongeacht nieuwe inzichten in de veiligheidssituatie (Kamerstuk 33 529, nr. 502). Ten tweede zijn, in lijn met het Mijnraadadvies, naast de adressen met een verhoogd risico ook adressen met een licht verhoogd risico (P90) opgenomen in de scope. Ten derde blijven in lijn met deze afspraken alle adressen die eerder als (licht) verhoogd risicovol zijn geïdentificeerd onderdeel van de scope, ook als zij dat op basis van recente inzichten niet langer zijn. Ten vierde zijn op verzoek van de gemeenten adressen toegevoegd vanuit het perspectief van een coherente uitvoering in plaats van sec technische veiligheid. Dat gaat bijvoorbeeld om het realiseren van tempo binnen een straat of wijk, om maatschappelijk draagvlak, gebiedsontwikkeling en/of het minimaliseren van overlast.
Als gevolg van de afbouw van de gaswinning en de risicogerichte prioritering van de versterkingsoperatie zal naar verwachting een steeds groter aantal adressen na opname en beoordeling minder of geen versterking nodig blijken te hebben. Daarnaast wordt met het Nationaal Programma Groningen (NPG) geïnvesteerd in toekomstperspectief voor de regio.
Hoe vaak is de oorspronkelijke lijst met onveilige gebouwen aangepast? Op welk moment en op basis van welke argumentatie? Wilt u dit heel precies uiteenzetten?
Bij wet dien ik jaarlijks een vaststellingsbesluit te nemen waarin de hoogte van de gaswinning uit het Groningenveld wordt bepaald. Onderdeel daarvan is het uitvoeren van een Hazard and Risk Assessment. Het SodM ziet toe op dit model. Deze HRA-run vormt ook de basis voor een herprioritering. Bestuurlijk is met de regio, in lijn met het Mijnraadadvies, afgesproken dat het niet mogelijk is om adressen van de lijst voor opnemen en beoordeling af te halen, dit in verband met gewekte verwachtingen naar bewoners toe. Wel kan herprioritering betekenen dat adressen met een hoger risicoprofiel voorrang krijgen.
Hoeveel gebouwen zijn naast het HRA-model vanwege acute onveiligheid, nadere inspecties of anderszins opgenomen in de lijst met onveilige gebouwen (dus zonder dat zij als p50 of p90 woningen zijn aangemerkt)? Kunt u hiervan een overzicht geven? Welk deel van die woningen ligt buiten de eerder toegepaste contouren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel gebouwen worden op basis van het HRA-model beoordeeld als «laag risico», terwijl in de praktijk sprake blijkt van een onveilig huis? Denkt u dat, daar waar in Woltersum een huis dat in de stutten staat, op de lijst van onveilige panden is gezet ondanks het eerdere oordeel, dit ook was gebeurd als mensen niet mondig genoeg waren geweest?
In de bijlage bij de Kamerbrief Overdracht Groningen EZK-BZK (Kamerstuk 33 529, nr. 695) is het overzicht van aantal huizen met een normaal risicoprofiel opgenomen. De HRA wordt gebruikt om naar beste kunnen een inschatting te geven van de gebouwen, dat vervolgens de prioritering van opname en beoordeling bepaalt. In Woltersum hebben enkele panden de afgelopen periode forse schade opgelopen. De bewoners hebben begrijpelijke zorgen over de snelle achteruitgang van hun huizen. De schade is gemeld bij TCMG. TCMG heeft bij één huis een Acuut Onveilige Situatie (AOS) geconstateerd en met spoed stutten geplaatst. De acuut onveilige situatie is daarmee verholpen. Naar aanleiding van de meldingen over de schade zijn de vier adressen met een verhoogd risico met voorrang door NCG opgenomen. Op dit moment wordt het normbesluit voor deze adressen uitgewerkt.
Hoe staat u in voor de veiligheid van de huizen van iedereen, ook de mensen die een brief kregen dat hun huis is beoordeeld als laag risico door het HRA-model? Het mag toch niet afhankelijk zijn van de mondigheid en assertiviteit van de Groningers of hun huis wordt versterkt en op de lijst komt?
Zoals in brief Overdracht Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 695) aangegeven staat, staat de veiligheid van Groningers bovenaan. In het wetsvoorstel Tijdelijke wet Groningen2 staat centraal dat eigenaren regie krijgen over de versterking van hun woning. De uitvoering wordt lokaal belegd, bij gemeenten en de uitvoeringsorganisatie. Gemeenten worden feitelijk opdrachtgever voor de planning en aansturing van de versterkingsoperatie. De prioritering is daarmee niet afhankelijk van de mondigheid of assertiviteit van de bewoners. Eigenaren van woningen die op basis van het normbesluit ervoor gekozen hebben hun woning te laten versterken, vragen het versterkingsbesluit aan waarin, naast de maatregelen om aan de veiligheidsnorm te voldoen, ook wensen van de bewoner kunnen worden meegenomen, mits het meenemen van deze werkzaamheden niet tot onredelijke vertraging leidt van het laten voldoen aan de veiligheidsnorm en de eigenaar of het college van B&W deze kosten dragen. Daarnaast wordt met dit wetsvoorstel een eenduidig aanspreekpunt voor bewoners gecreëerd: de uitvoeringsorganisatie. Gemeenten stellen programma’s van aanpak op die het centrale plannings- en sturingsinstrument vormen voor de versterkingsopgave binnen de gemeenten. Hiermee is het mogelijk de versterkingsopgave in de lokale situatie in te passen en koppelkansen te benutten. De versterking kan in samenhang worden uitgevoerd met lopende programma’s voor de verbetering van de leefbaarheid, energietransitie en economie in Groningen.
Het op te richten Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG), eerdergenoemd TCV (Kamerstuk 33 529, nr. 609), geeft advies over de te hanteren veiligheidskaders bij de uitvoering van de versterkingsoperatie. De rol en taken van het ACVG zullen worden vastgelegd in een Wijzigingswet op de Tijdelijke wet Groningen. De adviescommissie gaat over de hoofdkaders ten aanzien van veiligheid en de gemeenten kunnen adviseren over de kaders voor de uitvoering.
Deelt u de conclusie dat de inschatting destijds onjuist was en geen enkele verhouding heeft met de huidige praktijk en realiteit?
Zie mijn beantwoording op vraag 2,3 en 4.
Hoeveel acuut onveilige situaties zijn er tot nu toe in totaal geweest? Hoeveel van die situaties zijn opgelost en hoeveel daarvan zijn er versterkt? In hoeveel gevallen was er sprake van sloop/nieuwbouw en hoeveel moeten nog worden opgelost?
Voor een acuut onveilige situatie(AOS-melding) geldt dat indien een bewoner onveiligheid vermoedt, de bewoner dit kan melden en binnen 48 uur wordt bepaald of er daadwerkelijk sprake is van een acuut onveilige situatie. Indien dit het geval is, worden acute veiligheidsmaatregelen genomen, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van stutten.
De actuele stand van zaken van de schadeafhandeling in cijfers en grafieken is te vinden op de website van de TCMG3. Hier staat ook een actuele stand over het aantal AOS-meldingen en in hoeverre deze gegrond zijn.
Het versterken van gebouwen gaat niet over schade. Een gebouw kan weinig of geen schade hebben, maar toch versterkt moeten worden. Het gebruik van het HRA-model staat dan ook los van de aanpak van schrijnende situaties. Met de HRA wordt namelijk bepaald welke gebouwen een groter risico hebben. Op advies van de Mijnraad en SodM wordt de HRA uitsluitend gebruikt voor de prioritering van de opnames in de versterkingsopgave. De NCG verrijkt jaarlijks de uitkomst van het HRA-run (in samenwerking met gemeenten). Daarbij geldt dat de geconstateerde onveiligheid, zoals een Acuut Onveilige Situatie of gestutte panden wordt meegenomen in deze verrijking. Dit wordt vervolgens vastgelegd in de lokale programma’s van aanpak.
Welk deel van de acuut onveilige situaties volgt uit de eerste inschatting op basis van het HRA-model (de 1.500 huizen met het grootste risico) en welke uit meldingen? Wat zegt dit over de (on)betrouwbaarheid van het HRA-model?
Zie antwoord vraag 11.
Is het HRA-model daarmee niet eerder een obstakel dan behulpzaam bij de aanpak van schrijnende situaties die niet door het model worden herkend?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat een dubieuze afbouwverzekeraar het project in Brielle niet af bouwt |
|
Roald van der Linde (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dubieuze afbouwverzekeraar bouwt niets af in Brielle: «de aannemer komt uit de hel en de kopers hebben zich misdragen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Deelt u de mening dat een afbouwverzekering de kopers zou moeten beschermen tegen een mogelijk faillissement van de aannemer?
Ik deel uw mening dat indien in een afbouwverzekering is bepaald dat de verzekeraar aan kopers dekking verleent tegen een mogelijk faillissement van de aannemer, de verzekeraar die dekking moet verlenen. De verzekeraar bepaalt de polisvoorwaarden, en daarmee de reikwijdte van de dekking. In dit geval is de aannemer in zee gegaan met een verzekeraar zonder vergunning, die bovendien ongebruikelijke voorwaarden hanteert. Het lijkt er nu op dat deze kopers daardoor nu geen beroep kunnen doen op de verzekering. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) eerder in een reactie op de vragen van het lid Nijboer2 liet weten, is deze situatie zeer droevig. De betreffende verzekeraar heeft bovendien een directeur die in juli veroordeeld is voor het leiding geven aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het plegen van faillissementsfraude, valsheid in geschrifte en bedrog met de balans en winst- en verliesrekening.
Normaal gesproken draaien huizenkopers niet op voor de kosten van een faillissement van de aannemer indien zij een verzekering hebben gesloten die daartegen dekking biedt. Excessief gedrag onder marktpartijen in de Nederlandse woningmarkt dient te worden bestreden. Dat geldt in nog sterkere mate voor frauduleus gedrag. De Minister voor Milieu en Wonen gaat daarom met de toezichthouder in kaart brengen hoe het risico op dergelijke situaties in de toekomst verder kan beperkt.
Hoe vaak komt het voor dat bij de AFM melding gemaakt wordt van afbouwverzekeringen die mogelijk niet aan de wettelijke eisen voldoen? Hoe vaak wordt als gevolg hiervan opgetreden door de toezichthouder?
Het toezicht op Nederlandse verzekeraars is verdeeld over DNB en de AFM. DNB is verantwoordelijk voor het prudentieel toezicht en is de vergunningverlenende toezichthouder voor verzekeraars. De AFM oefent het gedragstoezicht uit. De beide toezichthouders hebben dus ieder hun eigen toezichtsmandaat en delen waar nodig over en weer informatie bijvoorbeeld naar aanleiding van signalen. De toezichthouders houden risicogestuurd toezicht. Signalen over mogelijke verzekeraars zonder vergunning passen binnen het aandachtsgebied van DNB en signalen over bijvoorbeeld misleidende informatieverstrekking bij de AFM.3 Het aantal signalen met betrekking tot afbouwverzekeringen bij de AFM over de afgelopen jaren is zeer beperkt. Deze hebben niet tot opvolging geleid.
Hoeveel aanbieders van afbouwverzekeringen zijn op de Nederlandse markt actief?
Afbouwverzekeringen worden in de wet- en regelgeving en het register van DNB niet als afzonderlijke verzekeringen onderscheiden. Deze producten kunnen in verschillende (gereguleerde en ongereguleerde) vormen en via verschillende kanalen worden aangeboden: de concrete dekking die de aanbieder aanbiedt is bepalend voor de juridische duiding. Deze producten kunnen een verzekering in de zin van de Wft zijn, en daarmee onder toezicht van DNB en AFM staan. De richtlijn solvabiliteit II bepaalt in beginsel dat een vergunning van een verzekeraar per branche van verzekering wordt verleend. Afhankelijk van de karakteristieken van de verzekering, kan de afbouwverzekering vallen onder de branche «borgtocht». Momenteel zijn er 18 verzekeraars onder toezicht van DNB die deze branche aanbieden, daarvan lijkt volgens DNB één partij zich toe te leggen op producten ter afdekking van risico’s in de bouw.
Op welke momenten moeten aanbieders van afbouwverzekeringen aan de AFM of een andere autoriteit verantwoording afleggen over hun producten?
In het kader van het regulier toezicht moeten aanbieders van (afbouw)verzekeringen op elk moment aan de AFM kunnen verantwoorden dat zij hebben gewaarborgd dat de door hen aangeboden verzekeringen geen afbreuk doen aan de doelstelling van de verzekernemers waarvoor de verzekering bedoeld is en dat productinformatie is afgestemd op die doelgroep. Dit volgt uit artikel 32, tweede lid, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft.
In hoeverre gelden voor het aanbieden van afbouwverzekeringen specifieke regels?
Ik ben niet bekend met specifieke regels voor afbouwverzekeringen. In algemene zin zijn de Wet op het financieel toezicht (en de daarop gebaseerde regels), de regels van de gedelegeerde verordening solvabiliteit II (EU) 2015/35) en het BW wat betreft verzekeringen en in het bijzonder schadeverzekeringen van toepassing.
Agrarische panden |
|
Helma Lodders (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen van de leden Middendorp en Lodders over agrarische panden?1
Ja.
Herkent u de berichtgeving dat de meeste hoeves in eigendom van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) zwaar gedateerd en nodig aan onderhoud toe zijn?2
Ja, zie ook het antwoord op vraag 7.
Op welke manier kunnen pachters van agrarische hoeven klachten, onderhoudsverzoeken en dergelijke doorgeven aan het RVB? Kan dit fysiek en digitaal? Hoeveel klachten zijn er de afgelopen 10 jaar binnengekomen (uitgesplitst per jaar), wat is de aard van de klachten en wat wordt hier vervolgens mee gedaan?
Afhankelijk van hun voorkeur kunnen pachters zowel telefonisch als ook per email bij de storingsdienst van het RVB melding maken van klachten, onderhoudsverzoeken en dergelijke.
Het aantal bij de storingsdienst binnengekomen klachten is:
In 2016: 55
In 2017: 84
In 2018: 83
In 2019: 130 (peildatum: 20 november 2019).
De meldingen van vóór 2016 zijn niet systematisch gearchiveerd.
De meeste klachten en meldingen hebben betrekking op lekkages van vooral daken. Daarnaast is houtrot een veel voorkomend probleem. Er zijn ook problemen met houten elementen van de woningen, zoals dakgoten, kozijnen, ramen en deuren. Naar aanleiding van de gemelde storingen wordt een afweging gemaakt of de klachten spoedeisend zijn. Spoedeisende klachten worden zo snel mogelijk verholpen. In het geval van achterstallig onderhoud wordt het herstel in de planning opgenomen.
Op basis van welke indicatoren wordt de pachtprijs bepaald en welke invloed heeft de staat van een hoeve op de pachtprijs? Deelt u de mening dat de pachtprijs met enige regelmaat, mede afhankelijk van de staat van de hoeve, geactualiseerd moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gebeurt dit nog niet?
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit stelt het Pachtprijzenbesluit en de Uitvoeringsregeling pacht vast. Het Rijksvastgoedbedrijf voert deze regelgeving uit en berekent de pachtprijs volgens de Uitvoeringsregeling. Hierbij zijn onder andere wooncomfort en de doelmatigheid van de bedrijfsgebouwen belangrijke criteria, waarbij met pachtcontracten van vóór 2007 wordt gewerkt met een veranderpercentage en pachtcontracten na 2017 met een puntenstelsel. De Grondkamer heeft op basis van het Pachtprijzenbesluit als onafhankelijke partij een taak om op verzoek van de pachter of de verpachter de pachtprijs voor een woonobject te toetsen. Mocht een pachter het niet eens zijn met de voorgestelde pachtprijs, kan de pachter de Grondkamer verzoeken om de pachtprijs te herzien. De actualisering van de pachtprijs verloopt volgens deze route.
Zijn in 2018 de inspecties van alle 164 hoeven in beheer van het RVB uitgevoerd? Zo nee, waarom niet en heeft u de pachters tijdig hierover geïnformeerd?
Op dit moment zijn 150 hoeven volledig geïnspecteerd. Acht hoeven dienen nog geïnspecteerd te worden. Bij zes hoeven is (nog) geen toegang tot het erf verkregen. De pachters zijn in 2018 geïnformeerd over de op handen zijnde inspecties.
Kunt u toelichten wat uit de inspecties naar voren kwam en welke kosten geraamd zijn voor het onderhoud van de hoeven?
Uit de inspecties komt naar voren dat bij een groot deel van de hoeven de houten deuren, kozijnen, ramen en goten in slechte staat zijn. Ook is er in de boerderijen die geïnspecteerd zijn asbest verwerkt. Aangezien de inspecties nog afgerond moeten worden, is er nog geen volledige raming voor de kosten voor het onderhoud van de hoeven bekend.
Binnen welke termijn wilt u al het benodigde onderhoud aan de hoeven hebben afgerond?
Spoedeisende werkzaamheden zijn in het verleden met voorrang uitgevoerd en deze werkzaamheden worden voortgezet. In januari 2020 worden de inspecties voltooid en een plan van aanpak afgerond. Op dit moment is voor de pachtboerderijen € 0,5 mln. structureel op de begroting gereserveerd. In 2019 is dit budget eenmalig met € 1,3 mln. verhoogd. Ik zal in het kader van de voorjaarsnota 2020 een interdepartementaal overleg starten om de middelen vrij te maken, die nodig zijn om de onderhoudswerkzaamheden uit te kunnen voeren.
Op welke manier worden de pachters van alle 164 hoeven meegenomen in de inspecties, het benodigde onderhoud (zowel aan de buitenschil als intern) aan de hoeven, het totale kostenplaatje en het tijdspad waarin het onderhoud gaat plaatsvinden?
Naast een brief aan alle pachters over de planning en de uitvoering van de werkzaamheden worden pachters individueel op de hoogte gehouden van de herstelwerkzaamheden aan hun hoeve.
Waarom hanteert het RVB het beleid dat agrarische (bedrijfs-)panden niet verkocht worden?3 Acht u dit wenselijk wanneer blijkt dat het kostenplaatje voor het Rijk enorm oploopt terwijl er pachters zijn die de hoeve graag met eigen geld en naar eigen inzicht zouden willen opknappen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan de Kamer over de Actualisatie van het beleid voor de agrarische gronden van de Staat (Kamerstuk 24.490 nr.4 zette ik uiteen dat de stop op de verkoop van losse cultuurgrond en agrarische erven aan zittende (erf)pachters, zoals in het jaar 2000 ingesteld door het Kabinet Kok II, van kracht blijft.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen strategische en niet-strategische gronden.
Strategische gronden zijn de gronden waarvoor in het kader van de planologie een andere bestemming is voorzien. Voor de strategische gronden wordt verwacht dat deze binnen 20 jaar mogelijk kunnen worden ingezet tegen een marktconforme grondvergoeding voor de strategische opgaven van het regeerakkoord van dit Kabinet, met als thema’s duurzaamheid, energietransitie, infrastructuur, natuurontwikkeling, de waterrobuuste inrichting van Nederland, wonen en sociaaleconomische vraagstukken in de regio.
Alleen niet-strategische, in (erf)pacht uitgegeven erven die bovendien niet gebruikt kunnen worden als ruilgrond voor het compenseren van agrariërs die elders hun bedrijf hebben moeten beëindigen ten gunste van een publiek doel, kunnen onder voorwaarden verkocht worden aan zittende (erf)pachters
In de praktijk betekent dit dat op dit moment 13 erven verkocht worden. De verkoopprocedures van al deze hoeves zijn opgestart.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Noodkreet bouwers – ‘Ruimte zat in Nederland’' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Noodkreet bouwers – «Ruimte zat in Nederland»»?1
Ja, het artikel «Noodkreet bouwers: woningtekort wordt ramp» is mij bekend.
Kunt u zich herinneren dat u herhaaldelijk hebt beloofd de woningbouw te zullen «versnellen»? Wat komt daar – na bijna twee jaar ministerschap – in de praktijk van terecht, aangezien de nu al achterlopende nieuwbouw op een ramp dreigt uit te lopen?
Vanaf het begin van dit kabinet is prioriteit gegeven aan de woningbouw. Afspraken over woningbouw en stadsontwikkeling zijn een belangrijk onderdeel van Nationale woonagenda, ontwikkellocaties in de ontwerpNOVI en de woondeals die Minister Ollongren heeft gesloten met vijf regio’s waar de bouwopgave het grootst is. Daarnaast heeft Minister Ollongren in het voorjaar de Transformatiefaciliteit gelanceerd, die 38 miljoen euro voorfinanciering biedt voor de ontwikkeling tot woongebied van bedrijventerreinen en kantoorparken die op een aantrekkelijke locatie liggen. Ook heeft Minister Ollongren de Crisis- en herstelwet aangepast en uitgebreid om procedures van woningbouwplannen de vereenvoudigen en versnellen. Verder zet ik het expertteam woningbouw in om gericht projecten te versnellen.
De beoogde woningbouwproductie van 75 duizend woningen per jaar blijkt in 2018 ruim gehaald, met een productie van bijna 80 duizend nieuwe woningen, inclusief transformaties. Ook voor 2019 wordt verwacht dat het doel van 75 duizend toevoegingen, inclusief transformaties, gehaald gaat worden. De Nationale woonagenda en woondeals vormen een stevige basis om verder samen te werken aan de gezamenlijke opgave waar we voor staan. Maar om echt te zorgen dat we sneller meer betaalbare woningen kunnen bouwen is een grote stap vooruit nodig van alle partijen.
Tijdens Prinsjesdag heeft het kabinet een pakket aan maatregelen aangekondigd om de verschillende aspecten van de woningnood aan te pakken. Onderdeel van dat pakket is een woningbouwprogramma van 2 miljard euro, waarmee sneller en meer betaalbare woningen kunnen worden gebouwd in een goede leefomgeving. Dit programma bestaat uit een budgettaire impuls voor de woningbouw van 1 miljard euro, waarmee per 2020 wordt gewerkt aan het inlopen van het woningtekort en het meerjarig hoog houden van de bouwproductie, om te zorgen dat middeninkomens toegang houden tot de woningmarkt. We vragen en stimuleren gemeenten en marktpartijen om maximaal bij te dragen aan dit doel. Daarnaast bevat het programma een impuls van 1 miljard euro via de verhuurderheffing voor de komende tien jaar. Hiermee ontstaat een gerichte stimulans voor woningcorporaties en andere verhuurders die meer betaalbare woningen bouwen. Daarnaast komt er een vrijstelling in de verhuurderheffing voor de bouw van flexwoningen, zodat snel extra woningen worden gerealiseerd waarmee diverse groepen geholpen zijn (bijvoorbeeld studenten, dak- en thuislozen, mensen die er ineens alleen voor komen te staan).
Zie verder het antwoord op vraag 3 bij de Kamervragen over stilgevallen woningbouw.
Deelt u de mening dat uw aanpak van veel praten, overleggen en vergaderen heeft gefaald? Zo nee, hoe vindt u zelf dat het gaat? Hoe gaat u het tekort van een kwart miljoen woningen binnen afzienbare tijd wegwerken?
De afgelopen jaren heeft de gekozen inzet goede resultaten opgeleverd. Voor de komende tijd heb ik zorgen over de omvang van de woningbouwrealisaties. Het hoog houden van de bouwproductie in de komende jaren vergt grote inzet van alle betrokken partijen. Het is hard nodig dat er voldoende nieuwe plannen klaarliggen die tijdelijk haalbaar zijn. In dit kader zijn er eerder met een aantal grote stedelijke regio’s woondeals gesloten waarin er onder andere afspraken zijn gemaakt over de woningbouw. In de woondeals zijn behalve over de woningbouwplannen op korte termijn afspraken gemaakt ook over de plancapaciteit op de middellange- en lange termijn. Middels de woondeals wordt de woningbouwproductie in de vijf stedelijke regio’s de komende jaren versneld. Het woningbouwprogramma van 2 miljard euro dat het kabinet tijdens Prinsjesdag heeft aangekondigd, zal de versnelde realisatie van bouwprojecten, waaronder plannen waar in de woondeals afspraken over zijn gemaakt, versnellen en daarmee ook de vergunningverlening stimuleren.
Bent u ervan op de hoogte dat bouwers schreeuwen om meer bouwlocaties, het liefst in het groen, omdat daar sneller en goedkoper gebouwd kan worden? Gaat u – conform uw eerdere belofte dat «er ook in het groen moet worden gebouwd omdat we het anders niet redden» – hiervoor zorgen?2 Zet u dwarsliggende gemeenten, die te weinig bouwgrond beschikbaar stellen en/of alleen binnenstedelijk willen bouwen, nu eindelijk aan het werk? Zo nee, waarom niet?
Buitenstedelijke locaties zijn inderdaad vaak sneller en goedkoper te realiseren voor bouwbedrijven vanaf het moment waarop zij aan de slag kunnen. Deze locaties vragen vooraf (vaak hoge) publieke investeringen in het gereedmaken van de het gebied voor woningbouw en het borgen van de bereikbaarheid. Daarmee zijn deze ontwikkelingen in hun geheel lang niet altijd goedkoper en sneller dan binnenstedelijke locaties, waar bijvoorbeeld de ontsluiting vaak wel al geregeld is.
Zoals Minister Ollongren eerder heeft aangegeven in de Kamerbrief «Meer prioriteit voor woningbouw»3 en in eerdere beantwoording op uw Kamervragen4 is het nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij is het wenselijk dat zij de ruimte binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Wanneer het niet mogelijk is om op termijn de woningbehoefte volledig binnenstedelijk in te vullen, dan is het nodig dat regio’s ook tijdig de mogelijkheden aan de randen van de stad verkennen. Waar ik op toezie en hen zo nodig ook op aanspreek, is dat zij zich inzetten om voldoende locaties beschikbaar te stellen om te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij blijft voorop staan dat er, ook in de lokale dynamiek, druk blijft om complexe binnenstedelijke locaties te ontwikkelen, en niet lichtzinnig wordt geschoven naar bouwlocaties buiten de bestaande stad.
Bent u ervan op de hoogte dat het gasloos opleveren van nieuwbouw zo’n € 25.000 per woning kost? Deelt u de conclusie dat uw klimaatbeleid niet alleen onzinnig is, maar ook prijsopdrijvend werkt? Bent u ertoe bereid het vervallen van de gasaansluitplicht terug te draaien, in het belang van de portemonnee en de achterlopende nieuwbouw? Zo nee, waarom niet?
Zoals in eerdere beantwoording op uw Kamervragen5 is aangegeven, ben ik ervan op de hoogte dat het klimaatbeleid, zoals aardgasvrij bouwen, leidt tot hogere investeringskosten aan nieuwbouwwoningen. Uw Kamer heeft per amendement de aansluitplicht voor nieuwbouw in de Gaswet geschrapt. Ik ben niet bereid dit terug te draaien. Ik acht het duurzaamheids- en energiebeleid van dit kabinet verstandig.
Tot slot deel ik uw suggestie dat het terugdraaien van de gasaansluitplicht leidt tot achterlopende nieuwbouwprojecten niet. Het is mij onduidelijk waarom er als gevolg van het klimaatbeleid vertraging zou ontstaan in de nieuwbouw.
Wat gaat u doen aan de stikstofregeltjes, waardoor complete woningbouwprojecten stil zijn komen te liggen, zoals in Den Haag en Eindhoven?3 Deelt u de mening dat uw eigen bouwopgave van 75.000 woningen per jaar hierdoor nooit gehaald zullen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
De regelgeving in Nederland is gebaseerd op de in de EU vastgestelde Vogel- en Habitatrichtlijn. Daarin is elke lidstaat gebonden aan de afspraak om een goede staat van instandhouding te realiseren van de soorten die onder de habitat- en vogelrichtlijn vallen. Landen maken hier eigen regelgeving voor en zijn ervoor verantwoordelijk dat deze regelgeving past bij de specifieke kenmerken van een lidstaat.
Het eerste pakket maatregelen wat het kabinet op 13 november heeft aangekondigd wordt het in de woningbouwsector mogelijk om in 2020 de benodigde 75 duizend woningen te realiseren. Aan de Zuid-Hollandse kust, in het bijzonder de regio Leiden-Den Haag, zullen mogelijkerwijs sneller grenzen bereikt worden, gegeven de grote woningbouwvraag. Daarom moet er kritisch gekeken worden naar hoe deze ruimte zo efficiënt mogelijk benut kan worden. Ook kan het betekenen dat er lokaal aanvullende maatregelen genomen moeten worden. Er kunnen mogelijkheden voor intern salderen worden gezocht, bijvoorbeeld het versneld opruimen van een verouderd bedrijventerrein of een parkeergarage. Hoeveel woningen er precies gebouwd kunnen worden, is afhankelijk van de regionale afspraken die gemaakt worden over de verdeling van de vrijgekomen ruimte. Hierbij is samenwerking tussen gemeenten, provincies en het Rijk cruciaal. Samen met het kabinet en de overige interbestuurlijke partners zetten we ons vol in om ook in de komende jaren 75 duizend woningen te realiseren.
Bent u ervan op de hoogte dat niet alleen de nieuwbouw van koopwoningen, maar ook van sociale huurwoningen terugloopt? Wat gaat u hieraan doen? Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is dat Nederlanders gemiddeld 9 jaar op de wachtlijst moeten staan, terwijl statushouders nog altijd voorrang krijgen? Zo nee, waarom niet?
De nieuwbouwproductie van corporaties is al sinds 2014 beperkt. In een enquête die begin dit jaar door Aedes onder haar leden is gehouden, komen verschillende oorzaken naar voren. Als belangrijkste redenen worden genoemd de stijgende bouwkosten, locatietekorten, gemeentelijk commitment en de financiële haalbaarheid van projecten. De komende jaren hebben corporaties nog extra middelen om te investeren, bovenop de reeds geplande investeringen in de meerjarenplannen. Met de impuls van € 1 miljard voor nieuwbouw in de verhuurderheffing, zoals aangekondigd op Prinsjesdag, helpt het kabinet bovendien de financiële haalbaarheid van nieuwbouwprojecten verder te vergroten. Zo kunnen corporaties meer gereguleerde woningen bouwen. Het is nu aan corporaties om volop plannen te maken en gebruik te maken van deze regeling. Daarvoor is het ook belangrijk dat gemeenten hun rol oppakken en voldoende locaties beschikbaar stellen. In de woondeals die ik in verschillende gebieden heb gesloten, is dit een belangrijk thema.
Een belangrijke hulpmotor om meer sociale huurwoningen te realiseren zijn de flexibele woningen. Die kunnen bijvoorbeeld ook gerealiseerd worden op locaties die slechts tijdelijk voor wonen bedoeld zijn. Daarom komt er een vrijstelling van de verhuurderheffing voor de bouw van flexwoningen, zodat snel extra woningen worden gerealiseerd waarmee diverse groepen geholpen zijn (bijvoorbeeld studenten, dak- en thuislozen, mensen die er ineens alleen voor komen te staan). Het PBL onderzoekt momenteel hoeveel locaties geschikt zijn voor tijdelijke woningen.
Uw mening ten aanzien van statushouders deel ik niet. Zoals u weet is de automatische urgentiestatus voor statushouders op instigatie van de Tweede Kamer geschrapt uit de Huisvestingswet en is het een afweging op lokaal niveau om te bepalen of er al dan niet bij de toewijzing van woningen voorrang aan statushouders wordt gegeven. Hierover heeft Minister Ollongren u eerder in de beantwoording van uw Kamervragen geïnformeerd. Bovendien is het juist de bedoeling dat statushouders snel uitstromen uit de asielopvang om een snelle(re) start met integratie te bevorderen en kosten te besparen. Nog belangrijker dan de toewijzing van woningen is de beschikbaarheid van voldoende woningen. Door heel veel partijen wordt hard gewerkt om het aanbod te vergroten.
Bent u er nu eindelijk toe bereid om de tijdelijke asielvergunningen van de in Nederland verblijvende statushouders in te trekken en ervoor te zorgen dat de daardoor vrijkomende sociale huurwoningen, evenals alle andere sociale huurwoningen, uitsluitend aan de Nederlanders worden toegewezen? Zo nee, waarom niet?
Zoals Minister Ollongren in eerdere beantwoording op uw Kamervragen7 heeft aangegeven wordt iedereen in Nederland in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat uitgangspunt is in onze Grondwet verankerd. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Gasvrij wonen |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Huiseigenaar huivert voor gasvrij wonen»1 en de studie «Onder de pannen zonder gas» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)?2
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van het SCP dat het draagvlak voor klimaatbeleid en de transitie naar aardgasvrij wonen tamelijk smal is? Wat vindt u ervan dat huishoudens zich eerder druk maken met het gebrek aan parkeerplaatsen of betere speeltuinen dan met het aardgasvrij maken van hun woning? Komen deze berichten u bekend voor of blijft u doof voor wat er werkelijk speelt onder de burgers?
In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt om Nederland door middel van een wijkaanpak van het aardgas af te halen. Elke wijk in Nederland komt tussen nu en 2050 aan de beurt. Dat betekent ook dat de planning en de gekozen oplossing voor elke wijk zal verschillen.
Draagvlak is een belangrijke voorwaarde voor het slagen van deze transitie. Het beeld dat het SCP schets ten aanzien van het draagvlak neem ik daarom zeer serieus. Het SCP laat in dit rapport zien dat veel burgers de transitie naar aardgasvrij wonen als een gegeven beschouwen. Omdat er nog veel onduidelijk is op welke wijze invulling kan worden gegeven aan aardgasvrij wonen, is de actiebereidheid over het algemeen nog niet groot.
Dit rapport bezie ik ook in de context van andere signalen. Uit de recent gepubliceerde cijfers van het Continu Onderzoek Burgerperspectieven (COB) van het SCP (COB, derde kwartaalbericht 2019) blijkt dat Natuur en Milieu het een na belangrijkste agendapunt is dat inwoners aangeven als politieke prioriteit. Het SCP geeft aan dat dit komt door de toenemende aandacht voor klimaatveranderingen en klimaatbeleid. Ook het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL) signaleert iets vergelijkbaars. Uit de meest recente rapportage van het OFL van 25 september 2019 blijkt dat het bewustzijn bij bewoners over de noodzaak van de verduurzaming van hun wijk breed aanwezig is. Welke rol mensen daarbij zien voor de overheid, voor zichzelf en voor maatschappelijke actoren verschilt sterk.
De conclusies van zowel het SCP als het OFL onderstrepen voor mij het belang om burgers duidelijkheid te bieden wat voor hen het handelingsperspectief is met betrekking tot aardgasvrij wonen en deze aanpak goed af te stemmen op de bewoners en de wijk.
Deelt u de conclusie van het SCP dat er onder burgers het gevoel leeft dat aardgasvrij wonen iets is wat zij opgelegd krijgen – wat feitelijk ook het geval is – zonder dat zij daarover iets te zeggen hebben gehad?3
De noodzaak tot het aardgasvrij maken van woningen volgt uit de ambitie om als Nederland onze bijdrage te willen leveren aan het beperken van de opwarming van de aarde en de wens om iedereen die woont en werkt in het aardbevingsgebied in Groningen nieuw perspectief te geven op een veilige leefomgeving. Hiervoor is brede parlementaire steun.
Het is essentieel dat de uitvoering van maatregelen in de gebouwde omgeving plaatsvindt met een goede betrokkenheid van bewoners en eigenaren van gebouwen. Hierbij ga ik niet over één nacht ijs. Het gaat immers over een haalbare en betaalbare aanpak waarin de bewoners en de gebouweigenaren aan de voorkant meebeslissen over de aanpak die gekozen wordt. Met name in de proeftuinen aardgasvrije wijken kunnen nu al ervaringen worden opgedaan om te leren op welke wijze de samenwerking met de bewoners vorm kan worden gegeven en wat ervoor nodig is de wijkgerichte aanpak in te richten en op te schalen.
Gaat er nu een streep door het aardgasvrij maken van de hele woningvoorraad? Zo nee, waarom wilt u uw duurzaamheids- en klimaatwaanzin koste wat het kost bij huishoudens door de strot duwen?
Nee, er gaat geen streep door dit beleid. Haalbaarheid, betaalbaarheid en zorgvuldigheid staan voorop bij de uitvoering van maatregelen ten behoeve van de energietransitie in de gebouwde omgeving.
Hoe reageert u op een van de kritische opmerkingen van deelnemers van de SCP-studie dat de bijdrage van het kleine Nederland niet in verhouding staat? Deelt u de conclusie dat het tegengaan van de Nederlandse CO2-uitstoot – te weten 0,35% van de totale mondiale uitstoot – inderdaad compleet verwaarloosbaar is?
Met de energietransitie in de gebouwde omgeving en de ambities in de andere sectoren wordt een effect van 49% CO2-reductie in 2030 beoogd voor Nederland. Dit is geen verwaarloosbaar klimaateffect. Hiermee wordt een belangrijke stap gezet in de energietransitie die samen met de bijdragen van andere landen de gewenste beperking van de opwarming van de aarde kan realiseren.
Hoe kan het dat u als reden voor het niet-opnemen van kernenergie in de energiemix continu hamert op gebrek aan draagvlak – hoewel kernenergie, zoals u zelf zegt, «de veiligste vorm van energie» is –, terwijl gebrek aan draagvlak bij aardgasvrij wonen voor u blijkbaar geen probleem is?4
Het kabinet sluit kernenergie als onderdeel van de energiemix niet uit. Kernenergie kan een onderdeel zijn van een kosteneffectieve oplossing bij het streven naar CO2-reductie. In het Klimaatakkoord staat dan ook dat het elektriciteitssysteem op een aantal manieren met CO2-vrije regelbare productie kan worden gevoed, waaronder kernenergie. De verschillende technologische oplossingen kennen echter verschillende realisatietermijnen, kosten, maatschappelijk draagvlak en andere karakteristieken waardoor ze in meer of mindere mate realistisch zijn voor de periode tot 2030. Marktpartijen die aan alle randvoorwaarden voldoen, zoals nucleaire veiligheid en voldoende financiële reservering voor ontmanteling en verwerking van radioactief afval, kunnen in aanmerking komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale. Van die mogelijkheid is in de afgelopen decennia echter geen gebruik gemaakt. De marktomstandigheden in relatie tot het investeringsklimaat zijn hiervoor de voornaamste reden.
Ik herhaal verder dat ik sterk hecht aan draagvlak voor de uitvoering van de afspraken uit het Klimaatakkoord en dit geldt uiteraard ook voor de afspraken met betrekking tot de gebouwde omgeving.
Het bericht ‘Haarendael restaureren? Technisch kán alles...maar er moet ook geld zijn’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Haarendael restaureren? Technisch kán alles ... maar er moet ook geld zijn»?1
Ja.
Onderkent u de historische waarde van Haarendael, in eerste instantie als seminarie en daarna als gijzelaarskamp?
Haarendael heeft inderdaad bijzondere historische waarde, daarom zijn delen van het complex aangewezen als rijksmonument. De rijksmonumentale gebouwen op het terrein tonen de ontwikkelingsgeschiedenis van het seminarie vanaf 1837 en hebben onder meer monumentale waarde vanwege hun architectuurhistorische kwaliteit en als uitdrukking van de religieuze geschiedenis in Nederland in de 19de en 20ste eeuw.
Daarnaast werd het in de Tweede Wereldoorlog door de Duitse bezetter gebruikt als gijzelaarskamp en huis van bewaring, onder andere voor het interneren van verzetsstrijders en agenten van het Englandspiel, van wie velen uiteindelijk de dood vonden. Sinds 2000 bevindt zich op Haarendael de Gedenkplaats Haaren 1940–1945.
Welke gevolgen heeft de brand voor het handhavingstraject van de gemeente Haaren tegen verwaarlozing van het complex?
Tegen de eigenaar loopt sinds mei 2017 een handhavingstraject in verband met verwaarlozing van het complex. De gemeente Haaren had dit ingesteld met een beroep op de instandhoudingsplicht, zoals opgenomen in de Erfgoedwet. In het kader hiervan was een last onder dwangsom opgelegd. Ik heb van de gemeente Haaren vernomen dat de bestaande opgelegde last onder dwangsom zal moeten worden herzien. Op basis van de uitkomsten van de onderzoeken die momenteel plaatsvinden naar de bouwkundige en constructieve toestand van het pand is de gemeente voornemens de eigenaar te vragen nieuwe maatregelen te treffen.
Welke maatregelen zijn of worden genomen om de bij de brand overgebleven restanten van het gebouw te consolideren tegen weersinvloeden en instortingsgevaar, om te voorkomen dat de gespaarde onderdelen alsnog verloren gaan?
Van de gemeente, het bevoegd gezag in dezen, heb ik vernomen dat er op dit moment onderzocht wordt welke maatregelen mogelijk zijn: een constructeur maakt een bouwkundige opname van het pand, waarna aan de hand van de bevindingen een opruimings-/ demontageplan en stutplan wordt opgesteld. Ook dienen de te behouden muren afgedekt te worden tegen waterschade en vorst. De gemeente en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed hebben hierover intensief contact. Ook kijkt de gemeente naar noodzakelijke veiligheidsmaatregelen. De eigenaar, met wie de gemeente bestuurlijk en ambtelijk overleg heeft, is verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan.
Bent u bereid met betrokken partijen in overleg te treden om de mogelijkheden voor de toekomst van dit monumentale complex te verkennen?
Ja. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zal namens mij via de gemeente betrokken zijn bij gesprekken over de toekomst van het complex.
Het bericht 'Bouwer staat 3:1 achter bij Tendergeschil: ‘Bizar dat politiek ingrijpen uit blijft'' |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bouwer staat 3:1 achter bij Tendergeschil: «Bizar dat politiek ingrijpen uit blijft»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de opvatting van MKB Infra dat «de positie van de commissie van Aanbestedingsexperts nog verder wordt uitgehold» als gevolg van uw voorstel om deze commissie voortaan, op verzoek van partijen, aanbestedingen te laten evalueren in plaats van advies uit te brengen?2
In mijn Kamerbrief van 12 juli jl. heb ik aangegeven hoe ik de rechtsbeschermingspraktijk wil verbeteren door middel van zes maatregelen.3
Met dit pakket aan maatregelen zet ik in op de professionalisering van de aanbestedingspraktijk bij het vervolg van Beter Aanbesteden en van de klachtenregeling van aanbestedende diensten, ga ik excessief gebruik door aanbestedende diensten van rechtsverwerkingsclausules tegen, zet ik in op het verbeteren van de gang naar de rechter, en verken ik het gebruik van de Experimentenwet rechtspleging bij aanbestedingsgeschillen.
Ook heb ik ook aangegeven dat de Commissie van Aanbestedingsexperts (CvAE) een duidelijkere rol moet krijgen dan nu het geval is en heb ik voorgesteld dat de CvAE in haar nieuwe rol aanbestedingen evalueert om daar lering uit te trekken voor toekomstige casussen. De afgelopen periode is mij duidelijk geworden dat er met name vanuit ondernemerszijde grote ontevredenheid is over deze voorgestelde nieuwe rol. Er is nog onvoldoende vertrouwen dat de klachtenregelingen bij aanbestedende diensten op korte termijn voldoende zullen functioneren. Er is behoefte aan een stok achter de deur die gericht is op de aanbestedende diensten die klachten (nog) niet serieus behandelen. De CvAE wordt als logische organisatie gezien om deze rol te vervullen. Het gaat hierbij met name om klachtafhandeling voorafgaand aan de inschrijfdatum van de aanbesteding. Dit is immers de fase waarin de behandeling van de klacht nog invloed kan hebben op de lopende aanbestedingsprocedure. Verder vinden ondernemers het van belang dat de aanbestedingsprocedure wordt gepauzeerd wanneer een klacht voorligt bij de CvAE (opschortende werking). Anders blijft de situatie, zoals geconstateerd in het onderzoek van KWINK groep, bestaan waarin adviezen van de CvAE niet worden meegenomen door aanbestedende diensten in de lopende aanbestedingsprocedure, omdat er onvoldoende tijd wordt genomen in de procedure. Tevens vinden ondernemers het van belang om de verbetering in klachtenafhandeling te monitoren.
Ik heb begrip voor deze zorgen en vind het belangrijk dat rechtsbescherming toegankelijk is voor ondernemers en dat zij vertrouwen hebben in de mogelijkheden die rechtsbescherming hen kan bieden. Ik maak daarom drie aanvullingen op de genoemde maatregelen in mijn brief van 12 juli jl. De uitwerking van deze aanvullende maatregelen wil ik laten begeleiden door een klankbordgroep. Ik heb daarom de klankbordgroep rechtsbescherming – waarnaar in vraag 6 wordt gerefereerd – daarvoor gevraagd, samen met een aantal extra partijen die belangstelling hebben getoond omtrent de verdere invulling. De klankbordgroep is uitgenodigd om op korte termijn bijeen te komen.
Als eerste aanvullende maatregel wil ik de huidige rol van de CvAE in klachtafhandeling nog zeker enkele jaren behouden en zal ik bekijken hoe de CvAE een rol kan spelen als stok achter de deur in die gevallen waarin klachtafhandeling bij aanbestedende diensten nog onvoldoende op peil is. Ik denk daarbij onder andere aan situaties waarin de aanbestedingsprocedure zonder deugdelijke motivering doorloopt ondanks een klacht, of als uitsluitend de inkoper betrokken is bij de afhandeling van de klacht in plaats van een onafhankelijke derde. De focus van de CvAE komt op het voortraject van de aanbesteding te liggen. Voor de opvolging van de adviezen van de CvAE geldt dat deze niet ongemotiveerd terzijde kunnen worden gelegd.4
Ten tweede zal ik een onderzoek laten doen naar de wijze waarop aanbestedende diensten kunnen worden gestimuleerd om voldoende tijd en ruimte te nemen voor serieuze klachtbehandeling, zodat er vóór het moment van inschrijving of gunning een advies van het klachtenloket of de CvAE ligt over de ingediende klacht. Hierbij kijk ik ook naar eventuele (verplichte) opschorting. Vervolgens zal ik een aanvraag bij de adviescommissie Gids Proportionaliteit doen om te onderzoeken of opname van een voorschrift over tijdige klachtbehandeling een plek kan krijgen in de Gids Proportionaliteit. Ik zal uw Kamer voor het zomerreces in 2020 informeren over de resultaten van dit onderzoek. Deze aanvullende maatregel loopt mee met de door mij reeds aangekondigde actualisatie van het advies Klachtafhandeling bij aanbesteden.
Tot slot zal ik na het uitvoeren van de beleidsmaatregelen een nieuw onderzoek laten doen naar rechtsbescherming bij aanbesteden waarin ook gekeken wordt naar de rol van de CvAE. Ik verwacht dat het onderzoek over circa vier jaar kan plaatsvinden, als de benodigde wetswijzigingen zijn doorgevoerd en enige tijd ervaring is opgedaan in de praktijk. Ik werk op termijn toe naar een evaluerende rol voor de CvAE. Het afschaffen van de huidige rol van de CvAE vindt pas plaats nadat de evaluatie heeft plaatsgevonden. Aanbestedende diensten hebben zo de tijd om te bewijzen dat de stok achter de deur niet meer nodig is. Tot die tijd blijft de huidige rol van de CvAE dus in stand.
Bent u bekend met de conclusies uit het onderzoeksrapport «Aanbestedingsrechtspraak in Nederland», waaronder de conclusie dat het dictum van de rechter dikwijls in het voordeel van aanbestedende diensten is, terwijl bij de adviezen van de commissie van Aanbestedingsexperts (CvAE) het beeld gelijk is (dat wil zeggen de marktpartij wint ongeveer even vaak als de aanbestedende dienst) en de CvAE, vaker dan de rechter, eerder in het aanbestedingsproces wordt aangezocht?3
Het onderzoeksrapport laat inderdaad zien dat het dictum van de rechter in een meerderheid van de onderzochte gevallen een afwijzing van de vorderingen inhoudt. Bij de CvAE worden klachten van eisers wat vaker (gedeeltelijk) gegrond verklaard. Verder blijkt dat bij de gang naar de CvAE de nadruk op een eerder moment in de aanbestedingsprocedure ligt. In het rapport staat dat het moment van het starten van een procedure bij de rechter in 67% van de onderzochte gevallen na het voornemen tot gunning is. Bij de CvAE geldt dat ondernemers in 34% van gevallen naar de CvAE stappen nadat een verzoek tot deelname of inschrijving is uitgebracht en in 39% van de gevallen na het voornemen tot gunning. Het onderzoeksrapport geeft een feitelijke weergave van de procedures bij de rechter en de CvAE. Het geeft geen oordeel waarom de percentages verschillend zijn. Ik wil samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de Raad voor de rechtspraak verkennen of verbeteringen in de procedure bij de rechter, eventueel met toepassing van de toekomstige Experimentenwet rechtspleging, mogelijk zijn. Daarbij kan worden gedacht aan een ruimere toetsing door rechters en het opvoeren van bedrijfsvertrouwelijke informatie in de procedure.
Deelt u in dit licht de mening dat de CvAE een relevante rol vervult als laagdrempelig alternatief voor een juridische procedure, met name voor inschrijvers die, bij de inzet van rechtsbeschermingsmiddelen, hun kans op succes en daarmee het effect laag inschatten?
De CvAE is ten tijde van de invoering van de Aanbestedingswet 2012 ingesteld vanuit de gedachte dat zij een laagdrempelig alternatief voor een gang naar de rechter zou vormen. De Aanbestedingswet 2012 betekende een grote verandering voor aanbestedende diensten. De CvAE had als nieuw orgaan een pioniersrol. Nu, vijf jaar later, blijkt uit de evaluatie van de CvAE dat, hoewel de adviezen van de CvAE worden gewaardeerd, ze niet leiden tot een oplossing van individuele klachten. Daarmee vormt de CvAE geen laagdrempelig alternatief voor een juridische procedure en wordt dus niet tegemoet gekomen aan een daadwerkelijk effect op een lopende aanbesteding. De expertise en het aanzien dat de CvAE heeft opgebouwd vind ik waardevol en wil ik behouden. Door tegemoet te komen aan de wens van ondernemers om de rol van de CvAE gedurende de aanbestedingsprocedure te behouden, verwacht ik dat ondernemers eerder in een aanbestedingsprocedure de expertise van de CvAE in zullen roepen (zie verder het antwoord op vraag 2).
Hoe ziet u de door u voorgestelde nieuwe rol van de CvAE bij het evalueren van aanbestedingen, indien een van beide partijen (marktpartij of aanbestedende dienst) niet wil meewerken aan een evaluatie? Denkt u niet dat in de praktijk het «nakaarten» over een aanbesteding wellicht niet de hoogste prioriteit meer heeft dan wel dat partijen er logischerwijs geen of weinig belang bij hebben om daar nogmaals tijd en energie in te steken?
Ik erken dat evalueren alleen lukt wanneer betrokken partijen meewerken. Dat heeft dan ook mijn aandacht bij de toekomstige uitwerking. Een evaluerende rol kan juist veel effect hebben in de toekomst. Het biedt de kans om de expertise en de waardering voor de advisering van de CvAE meer navolging te laten krijgen, namelijk toepassing van de adviezen (over een bepaalde branche of bij een specifiek soort aanbesteding) bij toekomstige aanbestedingen.
Waren de brancheorganisaties uit de bouw- en infrasector vertegenwoordigd in de klankbordgroep die u hebt ingesteld om input te leveren op onder andere uw beleidsvoornemens? Indien niet, waarom niet? Bent u in dat geval bereid alsnog met hen in gesprek te gaan?
Ja. Bij het samenstellen van de klankbordgroep bij het onderzoek rechtsbescherming is gelet op een goede balans tussen vertegenwoordiging van aanbestedende diensten, ondernemers en experts (wetenschap en advocatuur). In de klankbordgroep zaten vertegenwoordigers van Bouwend Nederland, de Branchevereniging Nederlandse Architectenbureaus (BNA), VNO-NCW/MKB-Nederland, ProRail, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Unie van Waterschappen (UvW), Servicepunt71 (samenwerkingsverband van gemeente Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest en Zoeterwoude), Straatman Koster Advocaten, de Rijksuniversiteit Groningen en de Vrije Universiteit Amsterdam. Daarmee heb ik verschillende invalshoeken uit de aanbestedingspraktijk, waaronder de bouw- en infrasector, meegenomen bij de voorbereiding van mijn beleidsvoornemens. Bij aanbesteden spelen uiteenlopende belangen die vaak niet met elkaar overeenkomen. Met de voorgenomen beleidsmaatregelen zoek ik de balans tussen een effectieve en efficiënte manier van aanbesteden, gelijke toegang voor ondernemers en effectieve rechtsbescherming. Het werken in de klankbordgroep is overigens ervaren als een plek waar vruchtbare discussie kan plaatsvinden. Daarom wil ik een vergelijkbare klankbordgroep (eventueel aangevuld met VNG en enkele brancheorganisaties) laten meewerken aan de uitwerking van de wijziging van de werkwijze van de CvAE (zie het antwoord op vraag 2).
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 zal ik een klankbordgroep instellen voor de uitwerking van een aantal van de maatregelen.
Kunt u uitleggen waarom u ervoor kiest om de positie van de CvAE niet te versterken (en in plaats daarvan lokale klachtenloketten te professionaliseren), terwijl het onderzoekrapport «Rechtsbescherming in de aanbestedingspraktijk» stelt dat wanneer de CvAE uitsluitend bijdraagt aan een leereffect/professionalisering er een leemte ontstaat daar er geen orgaan meer is dat een onafhankelijk advies kan geven over aanbestedingsklachten?4
Zoals ook in de beantwoording bij vraag 2 heb aangegeven zet ik in op een breed pakket aan maatregelen. Een van de aspecten daarvan is de professionalisering van klachtenregelingen bij aanbestedende diensten, waarbij de CvAE als stok achter de deur gaat functioneren. Er zijn aanbestedende diensten met goedwerkende en professionele klachtenregelingen, zoals Prorail en Rijkswaterstaat. Deze organisaties houden bijvoorbeeld rekening met eventuele vragen en klachten in de planning van de aanbestedingsprocedure en bekijken per geval of het noodzakelijk is om de aanbesteding op te schorten en zijn zelfs bereid om in voorkomende gevallen een aanbesteding opnieuw te starten. Deze succesvolle praktijkvoorbeelden, waarin het uitgangspunt is «een klacht is een cadeautje» en «de klachtenregeling werkt, want ondernemers durven klachten in te dienen», zal ik betrekken bij de uitwerking van de klachtenregeling zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. Er zullen echter ook aanbestedende diensten zijn die hulp nodig hebben bij de verdere professionalisering van hun klachtenloketten. Ik betrek voorlichtende partijen als PIANOo7 en NEVI8 die hierin een rol kunnen spelen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen het nadeel van het dwingend sturen op (lokale) klachtenloketten, dat vanwege de grote diversiteit in de aanbestedingspraktijk en de verschillende sectoren het lastig is daarvoor een uniform kader te vinden en de maatregelen kosten- en arbeidsintensief zijn voor met name kleinere aanbestedende diensten5, in relatie tot de tweede maatregel «Klachtenafhandeling op lokaal niveau maakt het verschil» die u voorstelt?6
Zoals ik in het antwoord op vraag 7 heb geschetst, hecht ik veel waarde aan een professionele klachtenregeling bij de aanbestedende dienst. Een klachtenregeling is een belangrijk instrument om klachten die ondernemers hebben op een vroeg moment in het aanbestedingsproces te behandelen. Ook houdt een klachtenregeling de organisatie scherp en creëert het een laagdrempelige vorm van toezicht. Daarom wil ik een professionele klachtenregeling wettelijk verplicht stellen. Om geen onevenredige eisen te stellen aan kleine aanbestedende diensten, zoals de lokale basisschool die eenmaal om de zoveel jaar de schoonmaak aanbesteedt, verzamel ik ook bestaande goede voorbeelden waarin aanbestedende diensten gezamenlijk of in regionaal verband klachten afhandelen. Bij het inrichten van een lokaal loket kan ook meer aandacht zijn voor de specifieke omstandigheden van het geval. Zo kan een klachtenloket van een academisch ziekenhuis met technische expertise zich beter toeleggen op de specifieke situatie ter plaatse dan een centraal loket.
Hoe kijkt u aan tegen een opschortingsplicht tijdens een aanbestedingsprocedure (of ten minste een verplichting tot het opschorten van de gunning), indien er een klacht wordt ingediend?
Bij de professionalisering van klachtenregelingen heeft een opschortingsplicht mijn aandacht. De afhandeling van klachten voorafgaand aan de gunningsbeslissing is onderdeel van de wensen zoals geuit door ondernemers. Zij zien namelijk graag een vorm van klachtenafhandeling waarbij zij nog kans maken op de (voorlopige) gunning. Een aanbestedende dienst dient hiervoor voldoende tijd te gebruiken om een klacht te behandelen. Een eventuele (verplichte) opschorting en de vormgeving daarvan betrek ik daarom bij het onderzoek naar serieuze klachtenafhandeling zoals beschreven in het antwoord op vraag 2. Ten overvloede wijs ik er ook op dat ik daarbij het belang van burgers bij algemene voorzieningen in het oog moet houden.
De stilgevallen woningbouw |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woningbouw zakt naar laagste punt in drie jaar – «Loskoppelen gas kost in dit tempo 150 jaar»»?1
Ja.
Op wat voor manier bent u de woningbouw aan het «versnellen» – zoals u zo vaak hebt beloofd – aangezien Heijmans, een van de grootste bouwconcerns van Nederland, daar momenteel niets van merkt?
Vanaf het begin van dit kabinet heeft het Ministerie van BZK prioriteit gegeven aan de woningbouw. Afspraken over woningbouw en stadsontwikkeling zijn een belangrijk onderdeel van de Nationale woonagenda, ontwikkellocaties in de ontwerpNOVI en de woondeals die Minister Ollongren heeft gesloten met vijf regio’s waar de bouwopgave het grootst is. Daarnaast heeft Minister Ollongren in het voorjaar de Transformatiefaciliteit gelanceerd, die 38 miljoen euro voorfinanciering biedt voor de ontwikkeling tot woongebied van bedrijventerreinen en kantoorparken die op een aantrekkelijke locatie liggen. Ook heeft Minister Ollongren de Crisis- en herstelwet aangepast en uitgebreid om procedures van woningbouwplannen te vereenvoudigen en versnellen. Verder wordt het expertteam woningbouw ingezet om gericht projecten te versnellen.
De beoogde woningbouwproductie van 75 duizend woningen per jaar blijkt in 2018 ruim gehaald, met een productie van bijna 80 duizend nieuwe woningen, inclusief transformaties. Ook voor 2019 wordt verwacht dat het doel van 75 duizend toevoegingen, inclusief transformaties, gehaald gaat worden. De Nationale woonagenda en woondeals vormen een stevige basis om verder samen te werken aan de gezamenlijke opgave waar we voor staan. Om het woningtekort terug te dringen en ervoor te zorgen dat starters en lage en middeninkomens sneller een woning kunnen vinden moet de bouwproductie de komende jaren hoog blijven. Het bouwen van woningen is de structurele oplossing voor een goede balans op de woningmarkt en daarvoor is een grote stap vooruit nodig van alle partijen.
Op Prinsjesdag heeft het kabinet een pakket aan maatregelen aangekondigd om de verschillende aspecten van de woningnood aan te pakken. Onderdeel van dat pakket is een woningbouwimpuls van 2 miljard euro, waarmee sneller en meer betaalbare woningen kunnen worden gebouwd in een goede leefomgeving. Dit programma bestaat uit een budgettaire impuls voor de woningbouw van 1 miljard euro, waarmee per 2020 wordt gewerkt aan het inlopen van het woningtekort en het meerjarig hoog houden van de bouwproductie, om te zorgen dat middeninkomens toegang houden tot de woningmarkt. We vragen en stimuleren gemeenten en marktpartijen om maximaal bij te dragen aan dit doel. Daarnaast bevat het programma een impuls van 1 miljard euro via de verhuurderheffing. Hiermee ontstaat een gerichte stimulans voor woningcorporaties en andere verhuurders om meer betaalbare woningen te bouwen. Daarnaast komt er een vrijstelling voor de bouw van flexwoningen, zodat snel extra woningen kunnen worden gerealiseerd waarmee diverse groepen geholpen zijn (bijvoorbeeld studenten, dak- en thuislozen, mensen die er ineens alleen voor komen te staan).
Hoe is het mogelijk dat – in tijden van oplopende woningnood – het aantal afgegeven bouwvergunningen niet fors toeneemt, maar het afgelopen kwartaal zelfs naar het laagste punt in drie jaar tijd is gezakt? Deelt u de conclusie dat dit haaks staat op uw eerdere antwoorden op Kamervragen, waarin u schrijft dat «u geen dalende trend in de vergunningverlening ziet»?2
Er zijn verschillende oorzaken voor de daling van het aantal afgegeven bouwvergunningen. Bouwbedrijven kampen met een gebrek aan gekwalificeerd personeel en het aantal faillissementen uitgesproken in de bouw stijgt doordat de werkelijke kosten van een project vaak een stuk hoger (6 tot 10 procent) uitvallen dan de prijs waarvoor is ingetekend.
Eerder was er geen sprake van een dalende trend in de vergunningverlening, het aantal afgegeven vergunningen in 2018 is op hetzelfde niveau gebleven als het jaar daarvoor. Hetgeen u naar verwijst betreft een uitspraak van september 2018 waarin Minister Ollongren heeft aangegeven dat het aantal afgegeven vergunningen maandelijks sterk fluctueert.
De uitspraak van de Raad van State (RvS) over het Programma Aanpak Stikstof (PAS) heeft grote gevolgen voor de vergunningverlening woningbouw. Derhalve is samen met lokale overheden een grove inventarisatie gemaakt van woningbouwprojecten die de komende 1,5 jaar op de planning staan in de nabijheid van Natura 2000-gebieden. Duidelijk is dat het gaat om tienduizenden woningen waarvan de bouw mogelijk wordt vertraagd. In hoeverre bouwprojecten daadwerkelijk last ondervinden van de uitspraak van de RvS hangt af van de omvang en ligging ten opzichte van nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Sinds 11 oktober worden er weer vergunningen verleend op basis van de Wet natuurbescherming, omdat de provincies nieuwe beleidsregels hebben vastgesteld voor het verlenen van vergunningen. De kern van de nieuwe regels is dat vooraf moet worden aangetoond dat projecten geen stikstof uitstoten of dat de stikstof geen significante effecten heeft op Natura 2000-gebieden. De provincies geven aan dat, ondanks regionale verschillen, al veel projecten door kunnen in de vergunningverlening. Ook hier is de omvang en ligging ten opzichte van nabijgelegen Natura 2000-gebieden van belang voor in hoeverre bouwprojecten daadwerkelijk last ondervinden van de uitspraak van de RvS.
De op 13 november aangekondigde aanvullende maatregelen bieden de stikstofruimte om 75 duizend woningen te realiseren in 2020. Deze stikstofruimte is niet overal even groot en moet zo efficiënt mogelijk worden ingezet. Bij de regionale afspraken over de verdeling van de vrijgekomen ruimte is samenwerking tussen gemeenten, provincies en het Rijk daarom cruciaal. Omdat de gemiddelde doorlooptijd van een woning tussen vergunning en het formele moment van oplevering voor ingebruikname tussen 21 en 24 maanden ligt, kan het afgenomen aantal verleende vergunningen in 2019 zorgen voor een terugval van de woningbouwproductie. Niet alleen de stikstofproblematiek beïnvloedt de vergunningverlening, ook de capaciteit in de bouw en afzwakking van de conjunctuur hebben een neerwaartse invloed op de vergunningverlening. In de Staat van de Woningmarkt zijn voor 2020 circa 73 duizend gereedgemelde woningen voorspeld, inclusief transformaties.3 Het kabinet blijft alles op alles zetten om jaarlijks 75 duizend toevoegingen aan de woningvoorraad te halen.
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op eerdere Kamervragen hebt geschreven: «Mochten de vergunningverleningen achterblijven in 2019, dan zal ik dat meenemen in de gesprekken die ik voer met de regio’s»?3 Wat gaat u – nu de vergunningverleningen achterblijven – precies doen? Deelt u de mening dat alleen «gesprekken voeren» niet voldoende is?
Het is nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte. In dit kader heeft Minister Ollongren eerder met een aantal grote stedelijke regio’s woondeals gesloten waarin onder andere afspraken zijn gemaakt over de woningbouw. In de woondeals zijn behalve over de woningbouwplannen op korte termijn afspraken gemaakt ook over de plancapaciteit op de middellange- en lange termijn. Het woningbouwprogramma van 2 miljard euro dat het kabinet tijdens Prinsjesdag heeft aangekondigd, zal de versnelde realisatie van bouwprojecten, waaronder plannen waar in de woondeals afspraken over zijn gemaakt, versnellen en daarmee ook de vergunningverlening stimuleren.
Met de vijf woondealregio’s blijven we in gesprek over de effecten van de stikstofproblematiek voor de afspraken in de woondeals. Ik zet me er vol voor in om ervoor te zorgen dat de woningbouw weer doorgaat, met oog voor de natuur. Ook heeft het kabinet op 4 oktober maatregelen aangekondigd die ervoor zorgen dat de vergunningverlening weer op gang komt. Het kabinet heeft op 13 november jl. middels een brief aan uw Kamer aanvullende maatregelen om de bouw verder op gang te brengen aangekondigd. Met dit eerste pakket aan maatregelen wil het kabinet zo spoedig mogelijk de stikstofdepositie terugdringen en natuur verbeteren om zo weer ruimte te bieden voor de realisatie van de benodigde extra woningbouw. Verdere vertragingen daarvan zijn buitengewoon onwenselijk. Daarom krijgen de woningbouwsector en een aantal infrastructurele projecten als eerste de vrijgekomen ruimte toebedeeld om nieuwe projecten en activiteiten op te starten.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens Heijmans «de woningbouwproductie de komende tijd níét wordt aangejaagd, omdat het kabinet vasthoudt aan binnenstedelijk bouwen»? Deelt u de mening dat met louter binnenstedelijk bouwen, dat doorgaans duurder is en langer duurt, de een- en tweepersoonshuishoudens op korte termijn niet geholpen zijn?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Zoals Minister Ollongren mei jongstleden heeft aangegeven is het nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij is het wenselijk dat zij de ruimte binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Wanneer het niet mogelijk is om op termijn de woningbehoefte volledig binnenstedelijk in te vullen, dan is het nodig dat regio’s ook tijdig de mogelijkheden aan de randen van de stad verkennen. Voor elke locatie is van belang dat de bereikbaarheid geborgd is.
Ik zie het als onze gezamenlijke uitdaging om te voorzien in de behoefte aan woningen. Ik vind het belangrijk dat er voldoende geschikte en betaalbare woningen zijn voor diverse groepen, zoals starters en mensen met een middeninkomen, omdat het voor hen in het bijzonder knelt op de woningmarkt.
Daarbij is het nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte en is het wenselijk dat zij de ruimte binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Wanneer het niet mogelijk is om op termijn de woningbehoefte volledig binnenstedelijk in te vullen, dan is het nodig dat regio’s ook tijdig de mogelijkheden aan de randen van de stad verkennen. Daarbij blijft voorop staan dat er, ook in de lokale dynamiek, druk blijft om complexe binnenstedelijke locaties te ontwikkelen, en niet lichtzinnig wordt geschoven naar bouwlocaties buiten de bestaande stad.
Gaat u nu alsnog uw belofte waarmaken dat «er óók in het groen moet worden gebouwd», omdat we het «anders niet redden»?4 Bent u ertoe bereid de regio’s concreet op te dragen buitenstedelijk bouwen te faciliteren in plaats van allerlei ambtelijke «woondeals» te sluiten waar niets van terecht komt?
De keuze voor specifieke bouwlocaties ligt bij provincies en gemeenten. Waar ik op toezie en hen zo nodig ook op aanspreek, is dat zij zich inzetten om voldoende locaties beschikbaar te stellen om te voorzien in de woningbehoefte.
In de ontwerpNOVI wordt de ontwikkeling van woon- en werklocaties expliciet gekoppeld aan maatregelen voor mobiliteit. Compacte verstedelijking wordt in eerste instantie vooral gestimuleerd rond mobiliteitsknooppunten. Voor de toenemende vraag naar wonen, werken en voorzieningen wordt de ruimte in de bestaande gebouwde omgeving zoveel mogelijk benut. Niet in alle regio’s zal de binnenstedelijke ruimte op termijn voldoende zijn om te voorzien in de woningbehoefte. Vele regio’s hebben daarom zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke bouwplannen in hun programmering, en wordt er op diverse plekken waar nodig ook al buitenstedelijk gebouwd.
Ten aanzien van de woondeals wordt de woningbouwproductie in de vijf stedelijke regio’s de komende jaren versneld. Daarvoor zijn ook afspraken gemaakt over samenwerking rondom specifieke versnellingslocaties en langjarige grootschalige gebiedsontwikkelingen. Het woningbouwprogramma van 2 miljard euro dat het kabinet op Prinsjesdag heeft aangekondigd kan bijdragen aan de daadwerkelijke realisatie van deze afspraken wanneer deze stuiten op financiële knelpunten.
Wat gaat u daarnaast doen aan de stikstofregeltjes, waardoor woningbouwprojecten stil zijn komen te liggen en geplande nieuwe woonwijken nu niet kunnen worden gebouwd?
De regelgeving in Nederland is gebaseerd op de in de EU vastgestelde Vogel- en Habitatrichtlijn. Daarin is elke lidstaat gebonden aan de afspraak om een goede staat van instandhouding te realiseren van de soorten die onder de habitat- en vogelrichtlijn vallen. Landen maken hier eigen regelgeving voor en zijn ervoor verantwoordelijk dat deze regelgeving past bij de specifieke kenmerken van een lidstaat.
Ik vind het van groot belang dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt voor de initiatiefnemers van projecten. Met enkele mogelijkheden, zoals salderen of ecologische onderbouwing, kunnen initiatiefnemers reeds aan de slag. De provincies hebben daar beleidsregels voor vastgesteld. Zo kunnen sinds 11 oktober jl. weer vergunningen worden verleend. Op die manier kan er weer snel gebouwd worden en bouwondernemers weer aan het werk. De op 13 november aangekondigde aanvullende maatregelen bieden stikstofruimte om 75 duizend woningen te realiseren in 2020. Uiteraard werken we – zoals ook in de brief van 13 november aangekondigd – verder aan duurzame oplossingen.
Bent u er bovendien van op de hoogte dat ook uw eigen klimaatbeleid, zoals gasloos bouwen, leidt tot vertragingen en extra, onnodige kosten bij nieuwbouwprojecten? Deelt u de mening dat uw klimaatbeleid funest is voor de portemonnee én de woningbouw? Bent u ertoe bereid het vervallen van de gasaansluitplicht terug te draaien?
Zoals Minister Ollongren in eerdere beantwoording op uw Kamervragen heeft aangegeven, is het Ministerie van BZK ervan op de hoogte dat het klimaatbeleid, zoals aardgasvrij bouwen, leidt tot hogere investeringskosten aan nieuwbouwwoningen. De suggestie dat het klimaatbeleid leidt tot vertragingen herken ik niet. Het is mij onduidelijk waarom er als gevolg van het klimaatbeleid vertraging zou ontstaan in de nieuwbouw. Uw Kamer heeft per amendement de aansluitplicht voor nieuwbouw in de Gaswet geschrapt. Ik ben niet bereid dit terug te draaien. Ik acht het duurzaamheids- en energiebeleid van dit kabinet verstandig.
Hoe reageert u op de uitspraak van Heijmans dat «het 150 jaar duurt om alle huizen van het gas af te koppelen»? Deelt u de mening dat dit niet alleen onzinnig en onbetaalbaar is, maar dus ook volstrekt onmogelijk en onhaalbaar? Bent u ertoe bereid huishoudens niet langer met deze onzin op te zadelen en te kappen met uw klimaatgeneuzel?
De mening dat dit beleid onzinnig en onbetaalbaar is deel ik niet.
Allereerst is het van belang om onderscheid te maken tussen het gasloos bouwen van nieuwbouwwoningen en het ombouwen van bestaande woningen. Sinds 1 juli 2018 worden nieuwbouwhuizen niet meer aangesloten op het gasnet.6
In het Klimaatakkoord zijn goede afspraken gemaakt om in 2050 de gehele gebouwde omgeving CO2-arm te laten zijn, dat zijn ruim 7 miljoen woningen en 1 miljoen andere gebouwen. Het PBL schat in dat in het kader van de wijkgerichte aanpak in de periode tot 2030 1,07 miljoen woningen en andere gebouwen aardgasvrij kunnen worden gemaakt. Om zeker te weten dat voldoende besparing wordt gerealiseerd, maken gemeenten plannen voor het realiseren van de verduurzaming van 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen in de periode 2022 tot en met 2030, met een aanloopperiode van 2019–2021. Partijen spreken een stapsgewijze aanpak af waarbij ook isolatie en andere CO2-besparende maatregelen nadrukkelijk deel uitmaken van de wijkgerichte aanpak. Om te leren op welke wijze de wijkenaanpak kan worden ingericht en opgeschaald, is in 2018 gestart met het interbestuurlijke Programma Aardgasvrije Wijken en zijn er 27 proeftuinen geselecteerd. Er is uw Kamer toegezegd over de voortgang in de proeftuinen te rapporteren aan het einde van het jaar.
Zie verder het antwoord op vraag 8.
Het springen van ramen bij het ministerie aan de Rijnstraat |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ramen in gebouw ministerie springen kapot»1
Ja.
In hoeverre levert de situatie gevaar op voor de gebruikers van het pand?
De situatie levert geen gevaar op voor de gebruikers van het pand. De ruitbreuken betreffen alleen de buitenruiten van de atria aan de noordzijde van het gebouw en niet de binnenruiten van het isolatieglas. Een gespecialiseerd adviesbureau heeft op 31 juli jl. in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf onderzoek gedaan naar de risico’s op letselschade in de huidige situatie en constateerde dat er op basis van de huidige situatie geen aanwijzingen zijn om aan de kwaliteit van de binnenruiten te twijfelen. Om die reden zijn geen voorzieningen aan de binnenzijde noodzakelijk.
Welke maatregelen zijn en worden er getroffen om deze gevaren zo snel mogelijk te verhelpen?
De gebarsten buitenruiten zijn verwijderd. In november worden deze vervangen. Voor de risico’s die samenhangen met de ruitbreuken is uit voorzorg een calamiteitenplan opgesteld om de veiligheid te waarborgen. Centraal daarin staat de afsluiting van de onderdoorgang Rijnstraat 8 bij windkracht 7 of hoger. De uitgang van de Koningstunnel is tijdelijk overkapt. Onderzocht wordt welke tijdelijke en vervolgens permanente maatregelen getroffen kunnen worden om de veiligheidsrisico’s en de hinder die samenhangen met de ruitbreuken verder te voorkomen.
Wat is het tijdspad voor het onderzoek door het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) naar de oorzaak van het barsten van de glasplaten en kunnen de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer worden gedeeld?
Nadat op 24 en 26 juli jl. een derde en een vierde ruit zijn gebarsten bij Rijnstraat 8 heeft het Rijksvastgoedbedrijf op 29 juli jl. een opdracht verstrekt aan een gespecialiseerd adviesbureau. Op 31 juli jl. is door het bureau onderzoek gedaan en op 2 augustus jl. leverde dit bureau een conceptnotitie op. Op grond daarvan heeft het RVB consortium PoortCentraal (verantwoordelijk voor bouw en exploitatie) aangesproken en in gezamenlijkheid met de gemeente Den Haag (verantwoordelijk voor de openbare ruimte) maatregelen getroffen. De definitieve versie van de notitie (20 augustus jl.) is als bijlage bijgesloten 2.
Is het risico op het huidige verschijnsel voldoende onderkend en ondervangen in de huidige regelgeving? Zo ja, is voldaan aan deze regelgeving? Zo nee, moet de regelgeving niet worden aangepast?
Bekend is dat in dit type glas onzuiverheden kunnen zitten die onder invloed van omgevingsfactoren, zoals warmte, tot glasbreuk kunnen leiden. Om te kunnen voldoen aan de geldende NEN-norm moeten deze glasplaten een hittetest hebben ondergaan. Hiervoor zijn de bijbehorende documenten afgegeven. Een dergelijke test is erop gericht glasplaten met onzuiverheden te elimineren. Toch kan het voorkomen dat een enkele glasplaat door deze test komt, ook al bevat het dit soort onzuiverheden. Omdat in het geval van de Rijnstraat relatief veel ruiten zijn gebarsten, wordt nader onderzoek verricht naar mogelijke oorzaken en risico’s. Vanwege dit lopende onderzoek is het nog te vroeg om te concluderen dat regelgeving aangepast moet worden.
In hoeverre heeft er bij oplevering van het gebouw toezicht plaatsgevonden door of in opdracht van het RVB naar de bouwkundige staat en veiligheid van het gebouw?
Contractueel is overeengekomen dat er een hoofdconstructeur, in dit geval PoortCentraal, verantwoordelijk is voor bouwkundig toezicht. Voor de (brand)veiligheid en beveiliging zijn voor oplevering integrale testen uitgevoerd, die succesvol zijn verlopen. Daarnaast is risicogestuurd getoetst, wat inhoudt dat die onderdelen zijn getoetst waar risico’s werden voorzien. Dit betreft bijvoorbeeld de constructie van de dragende kolommen van de onderdoorgang en de energieprestatie van het gebouw. Dit is in overeenstemming met het contract tussen het RVB en PoortCentraal.
Zijn de risico’s op het breken en vallen van het veiligheidsglas in het vergunningentraject of het toezicht daarop naar voren gekomen? Zo nee, waarom niet?
Zowel in het vergunningentraject als in het toezicht daarop zijn de risico’s op het eventueel breken en vallen van het veiligheidsglas niet naar voren gekomen. Omdat het glas voorzien was van de vereiste documenten was hier ook geen aanleiding toe.
In hoeverre zijn er andere risico’s voor de veiligheid van het gebouw gesignaleerd, en welke mitigerende maatregelen zijn daarop getroffen?
Sinds de ingebruikname zijn er, naast de ramen, drie risicovolle situaties gesignaleerd waarover uw Kamer al eerder is geïnformeerd:
De onderdoorgang Rijnstraat 8 bleek na oplevering te glad na regen, waardoor voetgangers konden uitglijden. Inmiddels is de onderdoorgang opnieuw aangelegd met klinkers, opgeruwde stoepdelen en een verbeterde waterafvoer;
De treden van de designtrappen hadden een opstaand randje en een leuning die onvoldoende grip gaf, waardoor gebruikers mogelijk zouden kunnen struikelen, wat in enkele gevallen ook is gebeurd. De eerste trappen zijn inmiddels aangepast. Op 14 oktober 2019 zullen alle trappen zijn aangepast;
Rijnstraat 8 heeft breedplaatvloeren. Uit voorzorg geldt voor het nieuwe aangebouwde deel als algemene beheersmaatregel dat de vloerbelasting niet mag toenemen. Dat houdt onder meer in dat specifiek voor Rijnstraat 8 wordt geadviseerd geen bijeenkomsten van 30 personen of meer op de werkverdiepingen te organiseren en geen extra gewicht toe te voegen in de vorm van stapels printpapier, extra kasten, enz. Voor enkele ruimten geldt een separate gebruiksbeperking. Voor de zekerheid wordt door floormanagers hierop toegezien. Hiermee is, in afwachting van herstelmaatregelen, een veilig gebruik gewaarborgd.
In hoeverre is er bij de renovatie van Rijnstraat 8 rekening gehouden met de weersomstandigheden op de locatie en zijn de aan het pand gestelde veiligheidseisen zwaar genoeg om deze weersomstandigheden te weerstaan?
Bij elk bouwwerk dat wordt aanbesteed, dus ook bij Rijnstraat 8, is het uitgangspunt dat het altijd moet voldoen aan de voorschriften uit het Bouwbesluit. Daarin zijn ook criteria opgenomen over de weersomstandigheden die een pand moet kunnen weerstaan.
Welke lessen heeft het RVB getrokken uit de casus rondom de Hoftoren in 2008 en hoe is het mogelijk dat er na deze casus nogmaals problemen ontstaan bij Rijksgebouwen onder bepaalde weersomstandigheden?2
Beide casussen zijn niet vergelijkbaar. Bij de Hoftoren ging het om aluminium beplatingen die onvoldoende waren geborgd. In de Rijnstraat gaat het om geleverde ruiten waarin, zoals uit het genoemde notitie blijkt, ondanks de uitgevoerde testen en de daarbij horende documentatie, onzuiverheden zitten die tot breuken hebben geleid.
Hoe verhoudt de keten van regelgeving en toezicht op bouwveiligheid zich tot de recente gebeurtenissen bij de Rijnstraat 8 en het AFAS-stadion?
Op dit moment is nog onduidelijk wat de oorzaak is geweest van het instorten van het dak van het AFAS-stadion. Dit moeten de onderzoeken van Royal HaskoningDHV en de Onderzoeksraad voor Veiligheid uitwijzen. Zodra er meer bekend is, zal de Minister van BZK zich beraden op mogelijke stappen. Door de Minister van BZK zijn overigens al acties genomen in relatie tot de bouwveiligheid. Zij heeft uw Kamer hierover geïnformeerd op 29 oktober 2018 (TK 28 325, nr. 178) in reactie op het rapport «Bouwen aan constructieve veiligheid – lessen uit de instorting parkeergebouw Eindhoven Airport» uit oktober 2018 van de Onderzoeksraad. De ketenpartners, zijn hierover een reactie aan de Onderzoeksraad aan het voorbereiden. In oktober zullen deze partijen de Onderzoeksraad daarover informeren.
Waar zitten volgens u eventuele zwakke schakels in de keten van regelgeving en toezicht op bouwveiligheid die geleid kunnen hebben tot de huidige gevaarlijke situaties?
Zie antwoord vraag 11.
Welke inspanningen doet u om deze zwakke schakels te versterken om dergelijke incidenten zo goed als mogelijk te voorkomen in de toekomst?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat AZ aan een ramp is ontsnapt |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «AZ aan een ramp ontsnapt»?1
Ja.
Welke stappen gaat u nemen om dit in de toekomst te voorkomen?
Op dit moment is nog onduidelijk wat de oorzaak is geweest van het instorten van het dak van het AZ-stadion. Dit moeten de onderzoeken van Royal Haskoning/DHV (hierna Haskoning) en de Onderzoeksraad voor veiligheid (hierna Onderzoeksraad)uitwijzen. Zodra er meer bekend is, zal ik mij beraden op mogelijke stappen.
Wat is het tijdspad van het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid? Bent u bereid om de uitkomsten mee te nemen in de bovenstaande stappen?
Het tijdspad is aan de Onderzoeksraad. Zodra het rapport door de Onderzoeksraad is aangeboden, zal ik uw Kamer een reactie hierop sturen.
Bent u bereid om per direct een landelijke inventarisatie te starten naar mogelijk gevaarlijke dakconstructies op alle stadions, deze bij te houden, en naar de Kamer te sturen? Bent u bereid om in deze inventarisatie ook alle soortgelijke gevaarlijke dakconstructies op andere gebouwen mee te nemen? En bent u bereid om in deze inventarisatie alle gebouwen die gebouwd zijn door hoofdaannemer Midreth mee te nemen?
Op dit moment is nog onduidelijk wat de oorzaak is geweest van het instorten van het dak van het AZ-stadion. Dit moeten de onderzoeken van Haskoning en de Onderzoeksraad uitwijzen. Zodra er meer bekend is, zal ik mij beraden of er landelijke actie nodig is bij andere bouwwerken.
Deelt u de mening dat er passende maatregelen getroffen moeten worden bij dakconstructies waar twijfel is over de dakconstructie en daarmee de veiligheid in stadions en/of andere gebouwen?
Dakconstructies van gebouwen moeten voldoen aan de constructieve veiligheidseisen van het Bouwbesluit. Het is aan gebouweigenaren te zorgen dat hieraan wordt voldaan en aan gemeente hierop toezicht te houden. Op dit moment is nog onduidelijk wat de oorzaak is geweest van het instorten van het dak van het AZ-stadion. Dit moeten de onderzoeken van Haskoning en de Onderzoeksraad uitwijzen. Hierna kan pas worden bepaald of er ook problemen bij andere gebouwen zijn te verwachten en of vervolgens maatregelen moeten worden genomen. In het geval dat een gebouweigenaar echter nu al gerede twijfel heeft of zijn dakconstructie voldoet of als sprake is ongerustheid bij de gebruikers van het gebouw, ligt het in de rede dat hij maatregelen neemt.
Hoe vaak moeten dakconstructies op gebouwen zoals stadions nu gecontroleerd worden en wie is daarvoor verantwoordelijk? Bent u bereid om naar aanleiding van het bericht dit weekend dat toezicht te verscherpen? Zo ja, hoe gaat u dat verscherpte toezicht vormgeven?
Vanuit de bouwregelgeving is er geen verplichting om periodiek de dakconstructies op gebouwen te controleren. De bouwregelgeving kent wel een algemene zorgplicht voor gebouweigenaren om te zorgen dat hun gebouw bij voortduur aan de voorschriften van Bouwbesluit voldoet. Het is aan gebouweigenaren om hier zelf invulling aan te geven. De gemeente is het bevoegd gezag als het gaat om toezicht op bestaande bouwwerken. De wijze waarop een gemeente dit invult, kan zij zelf beleidsmatig invullen. Burgemeester en Wethouders leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Op dit moment is nog onduidelijk wat de oorzaak is geweest van het instorten van het dak van het AZ-stadion. Dit moeten de onderzoeken van Haskoning en de Onderzoeksraad uitwijzen. Hierna kan pas worden bezien welke maatregelen nodig zijn.
Bent u bereid om gemeenten die daaraan behoefte hebben te ondersteunen met expertise vanuit het ministerie bij het borgen van de veiligheid van hun stadions?
Mijn beeld is dat de gemeenten (of de betreffende omgevingsdiensten) in het algemeen voldoende deskundig personeel hebben of dat zij externe expertise inhuren. Dit is ook hun taak als bevoegd gezag. Ondersteuning vanuit de rijksoverheid is daarom niet nodig. Afhankelijk van de uitkomsten van Haskoning en de Onderzoeksraad zal ik nader bezien welke maatregelen vanuit de rijksoverheid nodig zijn.
Bent u bereid om naar aanleiding van het bericht dit weekend en de eerdere instorting van de parkeergarage in Eindhoven te overwegen om bij invoering van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, de wet éérst te laten gelden voor de grotere en complexere bouwwerken in de gevolgklassen 2 en 3 zoals bijvoorbeeld stadions, en daarna pas voor bouwwerken in gevolgklasse 1 zoals bijvoorbeeld woningen, in plaats van in omgekeerde volgorde zoals nu is voorgenomen?
In de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen is op verzoek van de Tweede Kamer opgenomen dat bij de start de woningen (gevolgklasse 1) als eerste onder het stelsel zullen worden gebracht. Reden voor de Tweede Kamer om hierom te vragen was, dat bij de invoering en complexe overgang naar een nieuw stelsel zich bij deze categorie minder risico’s voor zullen doen dan bij complexere bouwwerken. Tijdens het debat met de Eerste Kamer over de Wet heb ik aangegeven, dat ik het wenselijk vind om ook via proefprojecten ervaringen op te doen met bouwwerken in gevolgklassen 2 en 3. Dit omdat zich juist in deze gevolgklassen de laatste tijd een aantal incidenten heeft voorgedaan.
Inmiddels hebben verschillende partijen, waaronder het Rijksvastgoedbedrijf, de afgelopen periode proefprojecten voor gevolgklassen 2 en 3 georganiseerd. Met de VNG bezie ik hoe nog meer proefprojecten in deze gevolgklassen kunnen plaatsvinden, zodat zo snel mogelijk na een succesvolle invoering van gevolgklasse 1 ook gevolgklassen 2 en 3 onder de werking van het nieuwe stelsel kunnen worden gebracht. Gemeenten maken overigens onder het huidige stelsel juist bij complexere bouwwerken al regelmatig gebruik van private partijen om de bouwkwaliteit te borgen. Dit omdat de noodzakelijke expertise voor het beoordelen van dergelijke bouwwerken niet bij alle gemeenten aanwezig is.
Daarbij is van belang dat met inwerkingtreding van de wet de verantwoordelijkheidsverdeling voor de bouwkwaliteit wordt aangescherpt. Vanaf dat moment is een aannemer aansprakelijk voor alle gebreken voor zover die aan hem zijn toe te rekenen, ook in de complexere bouwwerken onder gevolgklassen 2 en 3. Op basis van reeds uitgevoerde proefprojecten mag verwacht worden dat dit bouwbedrijven ertoe zal aanzetten dat zij hun verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van door hen uitgevoerde bouwprojecten scherper zullen invullen, door onder andere hun eigen interne kwaliteitscontroles op orde te brengen. In de voorbereiding op de inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen zal ik hier aandacht aan besteden, waarbij ik ook de gevolgklassen 2 en 3 zal betrekken.
Stijgende nieuwbouwprijzen door klimaatregeltjes |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nieuwbouw wordt onbetaalbaar door regels»?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op eerdere Kamervragen2 hebt geantwoord dat «... het versnellen van de woningbouw [...] uiteindelijk de beste oplossing [is] om tekorten terug te dringen en prijsstijging te beteugelen»? Waarom komt hier, na bijna twee jaar ministerschap, nog altijd bar weinig van terecht? Deelt u de mening dat uw aanpak van pappen en nathouden heeft gefaald?
In de Nationale Woonagenda heb ik met medeoverheden en marktpartijen de ambitie uitgesproken om jaarlijks 75 duizend woningen bij te bouwen. In 2018 is dit aantal bijna gehaald. Om het woningtekort terug te kunnen dringen is het van belang dat we de bouwproductie ook de komende jaren op niveau houden.
Daarvoor is het belangrijk dat er voldoende nieuwe plannen klaarliggen die op korte termijn te realiseren zijn. Maximale inzet van alle partijen is hiervoor nodig. Middels de woondeals die ik onlangs heb gesloten, heb ik hier concrete afspraken over gemaakt met de regio’s die de grootste tekorten kennen.
Hoe kan het dat er momenteel 17% méér voor een nieuwbouwwoning moet worden neergeteld dan een jaar eerder? Hoe gaat u deze prijsstijging «beteugelen»? Hoe gaat u voorkomen dat er louter onbetaalbare nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd?
In de berichtgeving worden verschillende oorzaken genoemd voor de stijgende nieuwbouwprijzen, zoals de stijgende bouwkosten, de ontwikkeling van grondprijzen en de kosten van duurzaamheidsmaatregelen. Daarnaast kan de relatief hogere prijsstijging ten opzichte van bestaande woningen samenhangen met een verschil in locatie en kwaliteit van de woning, bijvoorbeeld een groter oppervlak of energiezuinigheid. In hoeverre deze factoren bijdragen en in welke mate is onbekend.
De berichtgeving is voor mij aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar de oorzaken van stijgende nieuwbouwprijzen. Daarbij wil ik ook de kosten en baten van aardgasvrije nieuwbouw in kaart laten brengen. Ik verwacht u begin 2020 over de eerste uitkomsten te kunnen informeren.
Bent u ervan op de hoogte dat uw eigen klimaatbeleid, zoals gasloos bouwen, leidt tot extra, onnodige kosten bij nieuwbouwprojecten? Hoeveel van de gemiddeld € 80.000 hogere prijs van een nieuwbouwwoning (ten opzichte van een bestaande woning) is het gevolg van het vervallen van de gasaansluitplicht, waardoor men is aangewezen op peperdure warmtepompen e.d.?
Ik ben ervan op de hoogte dat het klimaatbeleid, zoals aardgasvrij bouwen, leidt tot hogere investeringskosten aan nieuwbouwwoningen. Het prijsverschil tussen nieuwbouwwoningen en bestaande woningen laat zich niet goed uitsplitsen. Wel zijn er cijfers bekend over de meerinvestering om nieuwbouw aardgasvrij uit te voeren.
Onderzoeksbureau DWA heeft in 2018 de investeringskosten bij een standaard tussenwoning van verschillende alternatieven voor aardgas in kaart gebracht3. Die investeringen lopen uiteen van ongeveer 5.000 euro tot ongeveer 15.000 euro exclusief BTW en subsidie. De Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen (NEPROM) gaf bij haar inbreng bij het rondetafelgesprek Warmtewet met de Commissie EZK van de Tweede Kamer op 7 december 2017 aan dat de meerkosten aan de woning ongeveer 15.000 euro zijn4.
In het genoemde artikel van het FD5 wordt volgens de NVM-voorzitter het afgelopen jaar een woning met een warmtepomp voor gemiddeld € 30.000 meer te koop gezet dan eenzelfde woning met een cv-ketel.
De NVM-voorzitter heeft het echter over de meerprijs bij verkoop, die is niet perse gelijk aan de hogere investeringskosten. Niet alleen de bouwkosten hebben invloed op de prijs, deze wordt ook mede bepaald door de vraag en het aanbod van nieuwbouwwoningen.
Welke overige klimaat-, milieu en energieregeltjes, opgelegd door regionale overheden, werken prijsopdrijvend?
De eisen die vanuit het oogpunt van duurzaamheid aan gebouwen worden gesteld zijn landelijk uniform. Dwingende lokale afwijking, dus een lokaal strengere energieprestatiecoëfficiënt (EPC), is alleen mogelijk als het rijk dit expliciet toestaat. Dit is op verzoek van gemeenten op een aantal locaties mogelijk op grond van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Deze experimenten lopen vooruit op de lokale afwegingsruimte die gemeenten vanaf 2021 krijgen onder het Besluit bouwwerken leefomgeving, de opvolger van het Bouwbesluit 2012.
Of, en zo ja, in welke mate een lokaal strengere EPC een additionele investering aan een woning vereist is volledig afhankelijk van de wijze waarop de bouwer of projectontwikkelaar deze lagere EPC realiseert. Als de woning bijvoorbeeld op een relatief duurzaam warmtenet wordt aangesloten kan dat ook een lagere EPC opleveren. Afhankelijk van de wijze waarop de lagere EPC wordt gerealiseerd kan er een lagere energierekening voor de bewoner tegenover een eventuele hogere investering staan, bijvoorbeeld door betere isolatie of de toepassing van meer zonnepanelen.
Deelt u de mening dat uw klimaatbeleid niet alleen onbetaalbaar en onzinnig, maar óók funest voor de woningmarkt is? Bent u ertoe bereid het vervallen van de gasaansluitplicht terug te draaien en alle andere GroenLinksachtige klimaatregels te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer heeft per amendement de aansluitplicht voor nieuwbouw in de gaswet geschrapt. Ik ben niet bereid dit terug te draaien. Ik acht het duurzaamheids- en energiebeleid van dit kabinet verstandig.
De architectenrel op het Binnenhof |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Binnenhof in de ban van een architectenrel»?1
Ja.
Is het waar dat het Rijksvastgoedbedrijf van plan was om Koen van Velsen als uitvoerend architect aan te stellen voor de renovatie van het Binnenhof? Zo ja, wanneer zou hij worden aangesteld als uitvoerend architect? Kunt u gedetailleerd toelichten hoe dit is verlopen en waarom dit niet is doorgegaan?
Bij de architectenkeuze voor de renovatie van het Binnenhof is de heer Van Velsen in beeld geweest als architect voor het Voorontwerp en Definitief Ontwerp van onderdelen van het Tweede Kamercomplex. Hierover heeft het Rijksvastgoedbedrijf met hem in december 2017 gesproken. Deze gesprekken hebben niet tot een aanstelling geleid.
Van wanneer tot wanneer was Koen van Velsen interim-Rijksbouwmeester?
Van 15 januari 2015 tot 1 september 2015.
Heeft het feit dat Koen van Velsen de functie van interim-Rijksbouwmeester bekleedde ertoe bijgedragen dat hij momenteel niet de uitvoerend architect is van de renovatie van het Binnenhof? Kunt u een toelichting geven?
Nee. Op het moment dat de architectenkeuze werd gemaakt, was de heer Van Velsen al geruime tijd geen Rijksbouwmeester meer en zijn eerdere rol als Rijksbouwmeester stond eventuele opdrachtverlening niet in de weg.
Wanneer werd Koen van Velsen opgevolgd door Rijksbouwmeester Alkemade?
Op 1 september 2015.
Wat is de rol van Rijksbouwmeester Alkemade geweest bij het niet doorgaan van de opdracht aan Van Velsen?
Geen. De heer Van Velsen en het Rijksvastgoedbedrijf zijn niet tot overeenstemming gekomen over de zakelijke voorwaarden.
Wanneer werd de opdracht voor de renovatie van het Binnenhof aan Ellen van Laan/OMA gegeven? Kunt u een gedetailleerde toelichting geven van het verloop van de gesprekken die hieraan vooraf zijn gegaan?
De opdracht aan OMA voor het Structuurontwerp is verleend op 4 april 2017 en voor het Voorontwerp en Definitief Ontwerp op 5 juli 2018. Met OMA is door het Rijksvastgoedbedrijf nauwgezet gesproken over de inhoud van de opdracht en de voorwaarden. Dit heeft geleid tot de opdrachtverlening.
Klopt het dat het Rijksvastgoedbedrijf na het afvallen van Koen van Velsen overwoog Pi de Bruijn aan te stellen als uitvoerend architect van de renovatie? Zo ja, waarom is dit niet door gegaan? Is dit omdat hij te behoudend werd geacht? Zo nee, kunt u een toelichting geven?
Nee, het Rijksvastgoedbedrijf heeft niet overwogen om Pi de Bruijn te benaderen voor deze opdracht. Toen duidelijk werd dat de heer Van Velsen niet zou worden ingeschakeld, is besloten dit deel onder te brengen in de opdracht aan coördinerend architect OMA.
De Stuwmeerregeling Groningen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Waarom hebt u besloten de deadline van de vaste vergoeding van 5.000 euro uit de Stuwmeerregeling Groningen wel te verruimen naar 12 juni 2019, maar bij de variabele vergoeding tot 11.000 euro de deadline van 1 januari 2019 te handhaven?1 Deelt u de mening dat hiermee het risico van rechtsongelijkheid blijft bestaan en hierdoor «twee soorten gedupeerden» worden gecreëerd?
De TCMG heeft mij geadviseerd om zowel de variant van 5.000 euro als de variant van € 11.000,– van de stuwmeerregeling te laten gelden voor iedereen die een schademelding heeft gedaan tot 1 januari 2019. TCMG heeft in haar afweging het terugbrengen van het stuwmeer afgewogen tegen het feit dat deze maatregel ook leidt tot rechtsongelijkheid. Daarnaast is gekeken naar uitvoeringsbelasting.
Er is op een zeer fundamentele manier, met alle bestuurders van Groningen en met de maatschappelijke organisaties, gekozen voor een onafhankelijke positie van de TCMG. Ik hecht daar veel waarde aan. In het laatste bestuurlijk overleg werd duidelijk dat alle partijen, zeker ook de maatschappelijke organisaties de onafhankelijke positie onderschrijven. Het is dus niet gepast om lichtzinnig van het advies van de TCMG af te wijken.
De € 11.000,– variant biedt een verdergaande oplossing die het risico van ongelijkheid verder vergroot. Daarnaast wil ik dat de stuwmeerregeling daadwerkelijk een oplossing biedt voor gedupeerden die al lang wachten. De € 11.000,– variant legt naar verwachting een hoger beslag op de uitvoeringsorganisatie. Dossiers worden nog steeds achteraf administratief afgehandeld door de TCMG (controleren declaraties, betalen etc.). Bij de eenmalige betaling van € 5.000,– is hier geen sprake van. Dit is ook de reden dat ik niet bereid ben het maximumbedrag van de variabele vergoeding te schrappen en te laten gelden voor alle schadeclaims die na 1 januari 2019 zijn ingediend.
Gedupeerden die geen gebruik kunnen maken van de regeling, gedupeerden die een hoger bedrag dan 11.000 euro aan herstelkosten verwachten te maken of geen gebruik willen maken van de regeling, kunnen gebruik maken van het reguliere proces en binnenkort ook van de aannemersvariant nieuwe stijl waarmee uiteindelijk hetzelfde doel wordt bereikt. Hier kan zonder een maximum bedrag een eigen aannemer, die aan de minimumvereisten voldoet, de opname en calculatie doen, waarna een toets door de deskundige plaatsvindt en bij toekenning de aannemer de herstelwerkzaamheden kan uitvoeren.
Ik besef dat elke datum onderwerp van discussie zal zijn en een groep aanvragers splitst, waarbij er altijd mensen net buiten de regeling vallen. Een ruimhartige eenmalige regeling als deze is echter alleen uitvoerbaar als de grens strikt wordt gehanteerd. Alle betrokken partijen hebben begrip getoond voor de noodzaak van een harde begrenzing, en aangegeven dat principe te onderschrijven.
Hoe groot is het risico dat gedupeerden die in werkelijkheid meer dan 5.000 euro schade hebben toch akkoord gaan met uitbetaling van dit bedrag, simpelweg omdat zij compleet moegestreden zijn en het jarenlange wachten beu zijn? Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedereen op korte termijn uitgekeerd krijgt waar men recht op heeft?
Aanvragers hebben de keuze om deel te nemen aan deze regeling of om in de reguliere, zorgvuldige procedure van schadeafhandeling te blijven. Ik zal mensen hier goed over laten informeren.
Bent u ertoe bereid, zoals eerder is voorgesteld, het maximumbedrag van de variabele vergoeding (11.000 euro) te schrappen en deze ook te laten gelden voor schadeclaims die na 1 januari 2019 zijn ingediend? Zo nee, bent u er dan op z’n minst toe bereid om de «deadline» van de variabele vergoeding ook te verruimen naar 12 juni 2019?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat gedupeerden – ondanks dat u met veel bombarie hebt verkondigd de schadeafhandeling rigoureus te vereenvoudigen en te versnellen – een brief van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen(TCMG) hebben ontvangen, waarin staat dat zij «opeens» twee keer zo lang op afhandeling van hun schade moeten wachten? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is? Wat gaat u hieraan doen?
Tot mijn grote spijt kan ik niet terugdraaien dat 5.400 mensen al ruim 15 maanden wachten op een besluit en nu nog langer moeten wachten. De lange doorlooptijden zijn voor mij reden geweest om een vergaande maatregel als de stuwmeerregeling te treffen. Met deze regeling moet de werkvoorraad van TCMG worden teruggebracht tot werkbare proporties. Hiermee kan TCMG de resterende schademeldingen binnen een redelijke termijn en met een zorgvuldig proces afhandelen. Maar de omstandigheid dat de beslistermijn voor nieuwe aanvragers door deze maatregel korter wordt, helpt de 5400 mensen die al 15 maanden gewacht hebben en nog langer moet wachten op hun besluit niet. Wel kunnen zij gebruik maken van de stuwmeerregeling, waarmee, als zij het aanbod accepteren, bewoner gelijk duidelijkheid heeft en 5.000 euro ontvangt, waarmee schade hersteld kan worden of gelijk een aannemer in de arm kunnen nemen en de bonnetjes kan declareren bij de TCMG.
Deelt u de mening dat uw zogenaamde versnellingsmaatregelen al hebben gefaald nog voordat deze praktisch in werking zijn getreden? Wat gaat u doen om gedupeerden niet nog langer te laten wachten, maar de boel echt te versnellen?
Nee. Naast de stuwmeerregeling heb ik per brief van 3 juni jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 639) al geïnformeerd over de stappen die gezet worden om het reguliere proces van schadeafhandeling te verbeteren.
Bent u bereid een streep te zetten onder alle ingediende schadeclaims en direct tot uitbetaling dan wel versterking over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee. De stuwmeerregeling is een eenmalige maatregel voor gedupeerden die lang moeten wachten, omdat het stuwmeer de TCMG belemmert om schademeldingen binnen een redelijke termijn af te doen. Met deze maatregel heb ik er vertrouwen in dat voor de overige en toekomstige meldingen het reguliere proces van schadeafhandeling door de TCMG kan worden voortgezet. Uiteraard houd ik daarbij samen met de TCMG een vinger aan de pols.
Deelt u de conclusie dat onder uw bewind het Groningse aardbevingsdrama dramatischer, complexer en voor veel gedupeerden uitzichtlozer is geworden? Zo nee, hoe bewijst u, gezien de toenemende ellende, het tegendeel?
Nee, die conclusie deel ik niet. De maatschappelijke impact van de aardbevingen door gaswinning in Groningen is groot. De aardbevingen hebben geleid tot gevoelens van onveiligheid en machteloosheid. Rijk en regio erkennen gezamenlijk dat dit zo niet langer kan.
De gaswinning uit het Groningenveld gaat daarom zo snel mogelijk naar nul. Dat is volgens het kabinet de beste manier om de veiligheid in Groningen op korte termijn te verbeteren en op langere termijn te garanderen. Daarnaast is de afgelopen maanden gezocht naar versnellingsmogelijkheden voor de schadeafhandeling, de versterking van woningen en de afbouw van de gaswinning. Ik heb vertrouwen in de effecten van deze maatregelen.