Het artikel 'Hoe een verkrachter opnieuw kon toeslaan alle alarmsignalen ten spijt' |
|
Michiel van Nispen , Ulysse Ellian (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over een zaak waarbij een verkrachter opnieuw kon toeslaan terwijl er allerlei alarmsignalen waren dat het weer fout zou gaan met deze man?1
Ja.
Klopt het dat de Inspectie Justitie en Veiligheid geen nader onderzoek gaat doen naar een Bredase verkrachter die toesloeg terwijl hij onder verscherpt toezicht stond? Zo ja, waarom gaat de Inspectie hiernaar geen nader onderzoek doen?2
De Inspectie Justitie en Veiligheid geeft desgevraagd aan dat zij naar aanleiding van voor haar nieuwe informatie uit de krant (over het verkrachten van de vrouw in het park), vragen heeft gesteld aan de politie en de reclassering. Op basis van de antwoorden ziet de Inspectie Justitie en Veiligheid geen aanleiding om deze casus nog nader te onderzoeken.
Bent u bereid te delen welke nieuwe informatie de Inspectie heeft opgehaald, waarop zij haar besluit heeft gebaseerd om geen nader onderzoek te doen? Zo nee, waarom niet?
Die informatie kan niet worden gedeeld. Deze informatie heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid van de politie en de reclassering gekregen in het kader van haar taakuitoefening als toezichthouder. Die informatie is toezichtvertrouwelijk en kan zodoende niet gedeeld worden.
Waarom acht u een onderzoek, om te leren en te voorkomen dat zoiets weer gebeurt, niet nodig?
Bij eerdere vragen over deze zeer ernstige delicten heb ik aangegeven dat er voorafgaand aan de verkrachting op 7 september 2017 geen sprake was van het schenden van reclasseringsvoorwaarden en betrokkene zich coöperatief toonde. Er was op dat moment geen aanleiding om (alsnog) tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de in 2012 opgelegde jeugddetentie te vorderen. Er kwam na de verkrachting informatie uit de politie databank ViCLAS beschikbaar, maar dit beoogt richting te geven aan opsporingsonderzoeken en geldt niet zelfstandig als bewijs. In de periode tot het geweldsdelict en aanhouding op 13 september 2017 was er onvoldoende verdenking jegens betrokkene om de Reclassering hiervan in kennis te stellen. Ik zag op basis van de mij bekende informatie over het handelen van de reclassering en de andere betrokken instanties eerder geen aanleiding om dit als onzorgvuldig te bestempelen en de zaak nader te (laten) onderzoeken. Er is mij sindsdien geen nieuwe informatie bekend geworden die alsnog aanleiding geeft om onderzoek te starten.
Het bericht dat door de huidige vorm van geboorteaangifte bij de burgerlijke stand de risico’s op fraude of illegale adoptie groot zijn. |
|
Michiel van Nispen |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Heeft u kennisgenomen van het nieuws dat verschillende instanties bezorgd zijn over de mogelijkheden om te frauderen bij de geboorteaangifte, wat kan resulteren in illegale adopties?1
Ja.
Herkent u het risico, zoals door FIOM, Defence for Childrenen en de voormalig speciale VN-rapporteur kinderhandel gesignaleerd, op illegale adopties of in ieder geval valse geboorteaangiftes dat bestaat bij de huidige manier van het doen van geboorteaangifte? Zo nee, waarom niet?
In de betreffende berichtgeving worden twee verschillende situaties belicht: de (frauduleuze) aangifte van de geboorte van een kind in Nederland en de inschrijving van een in het buitenland valselijk opgemaakte geboorteakte.
Door de waarborgen waarmee de procedure voor geboorteaangifte in Nederland thans is omgeven en de ruime mogelijkheden voor de ambtenaar van de burgerlijke stand om nadere informatie te vragen, meen ik dat het risico op mogelijke fraude bij geboorteaangifte in Nederland afdoende is ondervangen. Ik licht die procedure hier nader toe.
De aangifte kan in persoon worden gedaan en sinds 1 januari 2020 ook digitaal. Bij de aangifte in persoon dient een aantal gegevens te worden verstrekt over het kind, de moeder en andere ouder. Ook controleert de ambtenaar van de burgerlijke stand de identiteit van de aangever. Het is gebruikelijk dat het ziekenhuis of -bij een thuisbevalling- de verloskundige een korte verklaring meegeeft waarop de gegevens omtrent de geboorte staan vermeld, waaronder het tijdstip van geboorte. Bestaat er bij de ambtenaar van de burgerlijke stand twijfel over de aangifte dan kan deze vragen om een door de arts of de verloskundige die bij het ter wereld komen van het kind tegenwoordig was, opgemaakte verklaring dat het kind uit de als moeder opgegeven persoon is geboren. Is het kind buiten de tegenwoordigheid van een arts of verloskundige ter wereld gekomen, dan kan de ambtenaar vragen om een door een zodanige hulpverlener nadien opgemaakte verklaring (artikel 1:19e, lid 11, BW).
Deze verklaring wordt door de arts/verloskundige in een gesloten envelop meegegeven aan de betrokkene om te overleggen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. Naar aanleiding daarvan kan de ambtenaar van de burgerlijke stand nog contact opnemen met de arts/verloskundige in kwestie. Naast deze verklaring kan hij ook om andere stukken vragen als hij dat nodig vindt. Hij kan de verstrekte gegevens ook checken met de gegevens die in de Basisregistratie Personen (BRP) zijn opgenomen (artikel 1:18, leden 2 en 3, BW). Ontbreekt de verklaring, dan doet de ambtenaar van de burgerlijke stand hiervan mededeling aan het Openbaar Ministerie (artikel 1:19e, lid 12, BW).
Voor digitale geboorteaangifte gelden ter voorkoming van fraude aanvullende voorwaarden, omdat de aangifte «op afstand» gebeurt en er geen direct contact is met de ambtenaar van de burgerlijke stand. De aangifte kan alleen door de moeder of de vader van het kind worden gedaan met gebruik van DigiD. Daarbij moet ook het eigen BSN worden verstrekt. Als de vader aangifte doet, moet hij ook het BSN van de moeder verstrekken. Als extra waarborg is de verklaring van een arts/verloskundige in deze gevallen verplicht gesteld. De openstelling van de mogelijkheid tot digitale geboorteaangifte is voorafgegaan door een uitgebreide test in pilotvorm en de digitale geboorteaangifte zal worden geëvalueerd uiterlijk 3 jaar na inwerkingtreding (1 januari 2023).
Voor wat betreft de inschrijving van een in het buitenland opgemaakte geboorteakte geldt dat deze kan worden ingeschreven in het geboorteregister van Den Haag, mits de akte overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt. Ook kan een dergelijke akte worden gebruikt voor de registratie van het kind in de BRP. De invloed van de Nederlandse overheid reikt niet zo ver dat het risico op fraude in het buitenland kan worden uitgesloten. Ambtenaren van de burgerlijke stand en burgerzaken kunnen bij twijfel wel nadere informatie dan wel bewijsstukken verlangen. Als er sprake is van fraude kan inschrijving van de geboorteakte c.q. registratie worden geweigerd. Ik meen dat de risico’s op fraude op deze wijze, ook in geval van een in het buitenland opgemaakte geboorteakte, voldoende kunnen worden ondervangen.
Heeft u zicht op hoe groot het probleem van mogelijk frauduleuze geboorteaangiftes en daaraan gekoppelde illegale adopties is in Nederland? Zo ja, wat is de omvang van dit probleem? Zo nee, bent u bereid onderzoek te laten doen naar de aard en omvang van dit probleem?
Bij frauduleuze geboorteaangiften kunnen twee situaties worden onderscheiden. Enerzijds gevallen waarin (frauduleuze) aangifte van de geboorte van een kind in Nederland wordt gedaan. Anderzijds de inschrijving van in het buitenland valselijk opgemaakte geboorteakten. De berichtgeving over frauduleuze geboorteaangiften in Nederland die leiden tot illegale opneming van een kind in een gezin betreft een zeer beperkt aantal gevallen in het verleden. Ik heb geen indicaties dat dergelijke situaties zich nu voordoen of onlangs nog hebben voorgedaan in Nederland. De aangehaalde berichtgeving noch navraag bij de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken bieden hiervoor concrete aanknopingspunten.
Voor zover het valse geboorteaangiften in het buitenland betreft, heeft zoals u bekend de Commissie Joustra onderzoek gedaan naar interlandelijke adoptie in het verleden. Zij heeft in haar rapport gevallen beschreven waarbij sprake was van ernstige misstanden bij interlandelijke adoptie, zoals in het buitenland valselijk opgemaakte geboorteakten om de interlandelijke adoptieprocedure te omzeilen. De betrokkenen werden in die gevallen als ouders in de buitenlandse geboorteakte van het kind opgenomen in plaats van de biologische ouders c.q. moeder. Op basis van de buitenlandse geboorteakte vond daarna in Nederland inschrijving van het kind plaats in het bevolkingsregister, thans BRP, van de woongemeente van de adoptiefouders.
Bent u bereid in gesprek te gaan met bijvoorbeeld FIOM, Defence for Children en de Nederlandse vereniging voor Burgerzaken, om te bespreken wat er, wellicht al op korte termijn, gedaan kan worden om de risico’s op frauduleuze geboorteaangiftes en illegale adopties te verminderen?
De in de recente berichtgeving genoemde gevallen, betreffen gevallen die zich in het verleden hebben voorgedaan. Ik heb geen indicaties dat dergelijke situaties zich nu voordoen. Zie ook het antwoord op vraag 3. Dat neemt niet weg dat de overheid mogelijke signalen over illegale opneming van kinderen in gezinnen in Nederland scherp in de gaten houdt. Over mogelijke signalen van recente gevallen van illegale opneming ga ik graag in overleg met de betrokken organisaties.
De toename van incidenten met asielzoekers in de Nederlandse treinen. |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Treinpersoneel schrijft brandbrief na toename incidenten met asielzoekers: «Er wordt naar ze gespuugd»»?1
Ja.
Wat gaat u doen om het treinpersoneel, nu en in de toekomst, te beschermen tegen criminele asielzoekers?
De veiligheid van reizigers en personeel moet te allen tijde geborgd worden. Overlastgevend of gewelddadig gedrag, door wie dan ook, is dan ook volstrekt onacceptabel. In alle gevallen van overlast kan aangifte worden gedaan die kan leiden tot strafrechtelijke maatregelen, ongeacht of de overlastgever een Nederlander of asielzoeker is, ofwel op andere titel in Nederland verblijft. Vervoerders geven aan dat in principe altijd aangifte wordt gedaan, maar de werknemer moet het wel zelf willen. In het specifieke geval van de Vechtdallijn zijn door de vervoerder extra maatregelen genomen voor de veiligheid van de reizigers en personeel. Arriva zet extra toezichthoudende medewerkers in als duo’s. Deze medewerkers zijn voorzien van bodycams. Ook is er toezichthoudend personeel ingezet voor de toegangscontroles op de perrons in Zwolle en Emmen en zijn er camera’s geplaatst op station Zwolle. Onlangs is door Arriva bij het ministerie Justitie en Veiligheid toestemming aangevraagd om een deel van de toezichthoudende medewerkers beperkte geweldsbevoegdheid te geven. Dit verzoek is inmiddels door Justitie en Veiligheid toegekend en wordt nu verder uitgewerkt. Het is aan de vervoerder om ervoor te kiezen de maatregelen voor veiligheid van reizigers en personeel verder uit te breiden, bijvoorbeeld door veiligheidsteams en/of boa’s mee te laten reizen op de treinen.
Wanneer gaat u de treinen bemannen met bijvoorbeeld veiligheidsteams, boa’s en/of politie om de veiligheid van het treinpersoneel maar ook de reiziger te kunnen garanderen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u inmiddels met de vervoerder in gesprek om de situatie veiliger te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, met alle betrokken partijen wordt gesproken over welke maatregelen nog extra ingezet kunnen worden. Al zullen nooit alle incidenten kunnen worden voorkomen.
Bent u bereid om dit asieltuig linea recta naar het land van herkomst te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer, biedt het veroorzaken van overlast in het openbaar vervoer wettelijk gezien onvoldoende grond om over te gaan tot afwijzing van een asielaanvraag en tot directe uitzetting. Deze wettelijke regels en de daarin opgenomen normen vloeien voort uit Europese richtlijnen. Indien sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf en een strafrechtelijke veroordeling daarvoor, dan wordt dit wel meegenomen in de beoordeling van de asielaanvraag.2
Wanneer gaat u de Nederlandse inwoner beschermen en de grenzen sluiten voor asielzoekers?
Zoals eerder aangegeven is het kabinet van mening dat het sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk.3 Dat laat onverlet dat elke vorm van overlast en criminaliteit volstrekt onacceptabel is. Samen met onder meer het COA, de DT&V, de IND, de politie, het Openbaar Ministerie en gemeenten zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid in op een harde aanpak. Zie hiervoor ook de toolbox met maatregelen die op 10 november 2020 met uw Kamer is gedeeld.4 In het kader van de aanpak van overlastgevende asielzoekers zijn vier ketenmariniers aangesteld. Zij hebben de taak aan te sturen op een gezamenlijkezero-toleranceaanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers en een goede samenwerking tussen alle betrokken partijen. Dit geldt ook voor de aanpak van overlast in het ov.
De berichten ‘Dwangsom asfaltfabriek Eindhoven als te hoge uitstoot kankerverwekkende stof benzeen niet stopt’ en ‘Half miljard naar milieucontrole bedrijven, maar wat gebeurt er met dat geld?’ en ‘Structureel kankerverwekkend gas geloosd in meren Flevoland' |
|
Joost Sneller (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Klopt het dat de asfaltfabriek van wegenbouwer KWS meer benzeen uitstoot dan de norm? Zo ja, hoe beïnvloedt dit de gezondheid van omwonenden en het milieu?1, 2, 3
Benzeen is een Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS) en is schadelijk voor de gezondheid. De gemeten overschrijdingen betreffen overschrijdingen van de emissiegrenswaarde, ofwel de waarde aan de schoorsteen. Alle bedrijven dienen zich te houden aan de geldende regelgeving. Van belang is dat de uitstoot van schadelijke stoffen voldoet aan de emissiegrenswaarden en zoveel mogelijk geminimaliseerd worden om mens en milieu te beschermen. De omgevingsdienst Zuidoost Brabant heeft mij geïnformeerd dat de asfaltcentrale in Eindhoven niet voldoet aan de emissiegrenswaarde voor benzeen. De gemeente Eindhoven is voornemens hiervoor een last onder dwangsom op te leggen. Te allen tijde moet worden voldaan aan de immissiegrenswaarde op leefniveau, er zijn geen overschrijdingen van deze immissiegrenswaarde geconstateerd. Uit de notitie van de GGD4 blijkt dat ook de gezondheidskundige advieswaarde voor langdurige blootstelling niet wordt overschreden.
Klopt het dat uit het onderzoek naar de 29 asfaltfabrieken blijkt dat minstens tien fabrieken te veel benzeen en Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) uitstoten en dat bij elf fabrieken helemaal niet bekend is wat de uitstoot is?
In antwoord op eerder gestelde Kamervragen5 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het aantal asfaltcentrales waar de emissiegrenswaarde van benzeen wordt overschreden. Op dit moment ben ik niet bekend met het aantal asfaltcentrales waarbij de emissiegrenswaarde voor PAK’s wordt overschreden. Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat Leefomgeving op 9 september jl., stuur ik uw Kamer eind 2021 een overzicht met daarin de stand van zaken van de acties die de betreffende bevoegde gezagen hebben genomen naar aanleiding van de uitstoot bij de asfaltcentrales.
Wat vindt u van de stelling van hoogleraar De Boer dat het laatste jaar te veel verantwoordelijkheid geschoven is naar bedrijven zelf, waardoor de slager zijn eigen vlees keurt?
Ik begrijp de stelling van de hoogleraar De Boer, desalniettemin geldt dat een bedrijf in eerste instantie zelf de verantwoordelijkheid heeft zich te houden aan de (rijks)regels die gelden op het gebied van gezondheid en milieu en daarover verantwoording aflegt. Voor verschillende activiteiten zijn verschillende monitoringsverplichtingen vastgelegd in de regelgeving. Specifiek voor asfaltcentrales gelden onder meer de meetverplichtingen uit artikel 2.8 van het Activiteitenbesluit voor bijvoorbeeld benzeen. De metingen van emissies waarvoor grenswaarden gelden als bedoeld in artikel 2.5 worden uitgevoerd door een daartoe geaccrediteerde meetinstantie. Accreditatie waarborgt dat een meetinstantie beschikt over de juiste kennis en instrumenten om de metingen volgens de geldende normen uit te voeren. Toezicht op geaccrediteerde meetinstanties vindt plaats door de Raad van Accreditatie. Het bevoegd gezag kan op de website van de Raad van Accreditatie controleren of de meetinstantie geaccrediteerd is om een meting volgens een bepaalde norm uit te voeren. Het bevoegd gezag kan, indien daartoe aanleiding is, zelf metingen uitvoeren. Indien overschrijdingen worden geconstateerd, bestaan er verschillende handhavingsmiddelen die kunnen worden ingezet. Het bevoegd gezag kan zowel bestuursrechtelijk (last onder bestuursdwang, last onder dwangsom en intrekking vergunning) als strafrechtelijk tegen geconstateerde overtredingen optreden.
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen, het houden van toezicht en treedt waar nodig handhavend op; de omgevingsdiensten voeren deze taken in mandaat uit. Verder handhaaft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op verschillende manieren de naleving van wet- en regelgeving: door middel van toezicht, dienstverlening en opsporing. Als de inspectie constateert dat een bedrijf de wet niet naleeft kan de inspectie optreden. Hiervoor is een breed scala aan instrumenten, interventies beschikbaar. Het doel van een interventie is om een overtredingssituatie te voorkomen, te beëindigen, te herstellen of te bestraffen.
Hoe oordeelt u over het bericht in het AD waaruit blijkt dat het ministerie toestaat dat structureel kankerverwekkend gas wordt geloosd in het Marker- en IJsselmeer, terwijl dit volgens de provincie verboden is? Is dergelijk gedoogbeleid in lijn met aanbevelingen uit de vele adviesrapporten omtrent milieucriminaliteit die het afgelopen jaar zijn gepubliceerd (Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit – OM, Handhaven in het Duister – Algemene Rekenkamer, Om de leefomgeving – Commissie-Van Aartsen)?
Het antwoord dient ter aanvulling op eerdere vragen van het lid Tjeerd de Groot (D66), ingezonden 27 oktober 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 862) het lid Bouchallikht (GroenLinks), ingezonden 27 oktober 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 866) en het lid Beckerman (SP), ingezonden 27 oktober 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 861) over varend ontgassen. Deze vragen zijn 23 november jl. met de Kamer gedeeld.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van bovengenoemde Kamerleden betreft het hier geen gedoogbeleid. De huidige regelgeving verbiedt ontgassen in bepaalde gebieden en op de naleving daarvan wordt ook toegezien door de ILT op grond van de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (het ADN). Het Rijk en de provincies zijn het erover eens dat dat het varend ontgassen van binnenvaarttankers zo snel mogelijk moet stoppen. Sinds 2013 is Nederland in het Scheepsafvalstoffenverdrag de voortrekker voor uitbreiding van het verbod op varend ontgassen. Nederland heeft in 2017 overeenstemming bereikt met de andere verdragsstaten om het Scheepsafvalstoffenverdrag uit te breiden met een verbod op het uitstoten van vervluchtigende gevaarlijke stoffen naar de atmosfeer en heeft dit vastgelegd in nationale wetgeving6, 7. Helaas kan Nederland het verbod niet eigenstandig in werking laten treden. Pas zes maanden nadat het Scheepsafvalstoffenverdrag is geratificeerd door alle deelnemende landen wordt het verbod van kracht. Hoewel de provinciale verboden op varend ontgassen uit 2015 en 2016 destijds een belangrijke katalysator waren voor de realisatie van de aanpassing van het Scheepsafvalstoffenverdrag, bieden ze helaas geen basis voor handhaving omdat ze niet geldig zijn op Rijkswateren.
Op welke wijze wordt normaliter ingegrepen door de gemeente en omgevingsdiensten? Is het standaardpraktijk om eerst te dreigen met een dwangsom, alvorens een dwangsom op te leggen en pas na het uitdelen van meerdere dwangsommen (te dreigen met) over te gaan tot (gedeeltelijke) sluiting van een bedrijf? Hoe vaak worden bedrijven uiteindelijk (gedeeltelijk) gesloten?
In eerste instantie vindt er door het bevoegd gezag (vaak via de daarvoor gemandateerde omgevingsdienst) toezicht plaats op algemene rijksregels en de vergunning. Wanneer de naleving van de regels en de vergunning niet of onvoldoende plaatsvindt, kan het bevoegd gezag handhavend opgetreden.
Er is een Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) die het bevoegd gezag hierbij helpt en zorgt voor uniformiteit en eenduidigheid in de aanpak van overtredingen. Het invoeren van de LHS betekent dat het bevoegde gezag en hun handhavingsinstanties, waaronder de omgevingsdiensten, de LHS concreet toepassen en leerervaringen kunnen uitwisselen.
Instrumenten opgenomen in de LHS leiden tot een passend interveniëren en borgen een eenduidig optreden. De LHS bevat daartoe vijf opeenvolgende stappen met hulpmiddelen. De afweging in hoeverre en hoe bijvoorbeeld bestuursrechtelijke sancties worden toegepast en/of strafrecht wordt toegepast, maakt hier onderdeel vanuit. Afhankelijk van de geconstateerde strafbare feiten kan het bevoegd gezag een bestuurlijke strafbeschikking uitvaardigen of een bestuurlijke boete opleggen. Hiervoor zijn richtlijnen opgesteld. Als een bestuurlijke strafbeschikking of bestuurlijke boete niet mogelijk is, wordt het proces-verbaal voorgelegd aan het OM en is het aan het OM om de juiste sanctie te bepalen.
Ik heb geen cijfers voorhanden hoe vaak bedrijven uiteindelijk (gedeeltelijk) worden gesloten. Wel zijn er voor de meest risicovolle bedrijven, de Brzo-inrichtingen, rapportages8 die o.a. inzicht geven in de naleving door deze bedrijven, de ernst van de overtredingen en in hoeverre het bevoegd gezag bestuursrecht en strafrecht heeft toegepast. Verder geeft het rapport «Omgevingsdiensten in Beeld»9 informatie over het aantal keren dat een last onder dwangsom, bestuursdwang en een bestuurlijke strafbeschikking is opgelegd of een proces-verbaal is opgemaakt.
Bent u zich bewust van artikel 5 en 7 van de Richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (Richtlijn 2008/99)? Hoe kijkt u in het licht van deze richtlijn naar de genoemde dwangsommen van 10.000 euro. Acht u deze sanctie doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend, zoals de richtlijn voorschrijft? Zo nee, wat acht u dan een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctie en hoe wilt u realiseren dat betrokken diensten deze op (kunnen) leggen?
Ja, ik ben bekend met de Richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht. De last onder dwangsom waar u naar verwijst is echter een zogenaamde herstelsanctie binnen het bestuursrecht. Deze wordt opgelegd door het bevoegd gezag en is niet bedoeld als strafmaatregel zoals bedoelt in de richtlijn waaraan u refereert. Een last onder dwangsom wordt veelal opgelegd bij een herhaalde overtreding om te voorkomen dat de overtreder de overtreding in de toekomst opnieuw begaat. Voor het bepalen van de hoogte van een dwangsom is geen wettelijke standaard vastgelegd, maar er is wel een leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen10 voor het bevoegd gezag die handvatten geeft voor de hoogte van een dwangsom.
Wat is de reden dat verschillende omgevingsdiensten niet in beeld hebben hoeveel boetes en/of dwangsommen op zijn gelegd aan bedrijven?
Op 17 september jl. zond ik aan uw Kamer het rapport «Omgevingsdiensten in Beeld»11. In dit rapport zijn voor het eerst kwantitatieve data van de omgevingsdiensten in beeld gebracht. Van veruit de meeste van de 29 omgevingsdiensten is informatie inzichtelijk gemaakt over het aantal keren dat een last onder dwangsom12, bestuursdwang13 en een bestuurlijke strafbeschikking14 is opgelegd of een proces-verbaal is opgemaakt15. Bij een aantal omgevingsdiensten is deze informatie verweven met andere data en daardoor lastig te ontsluiten. De oorzaak hiervan is dat samenhangende gegevens onvoldoende uitgesplitst konden worden in separate data om in het rapport op te nemen.
Hoe wordt gezorgd dat deze administraties in de toekomst wel op een correcte en systematische manier kunnen worden bijgehouden zodat inzicht ontstaat in de opgelegde sancties aan bedrijven?
In de aan uw Kamer toegezegde hoofdlijnennotitie inzake de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen ga ik in op de verbetering van de informatiehuishouding en de gewenste informatie-uitwisseling via onder andere de verbetering van het systeem Inspectieview. Ik stuur u deze notitie voor het kerstreces toe.
Op welke manier worden lokale besturen geholpen bij het opsporen en opleggen van de juiste sancties tegen vervuilende bedrijven?
Zoals bij het antwoord op vraag vijf aangegeven, is er een Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) die het bevoegd gezag helpt bij het kiezen van een passende interventie. Mocht uit toezicht blijken dat er sprake is van strafbare feiten, dan heeft het bevoegd gezag boa’s in dienst bij een omgevingsdienst om een strafrechtelijk onderzoek te doen. Eventueel kan de politie hierbij onderzoekscapaciteit leveren.
Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op vraag vijf kan het bevoegd gezag vervolgens, afhankelijk van de geconstateerde strafbare feiten, een bestuurlijke strafbeschikking uitvaardigen of een bestuurlijke boete opleggen.
Kunt u, nu uit onderzoek van TwynstraGudde is gebleken dat 570 miljoen euro wordt uitgegeven aan toezicht op bedrijven door lokale overheden, binnen dit bedrag aangeven welke bedragen naar welke toezichtinstanties gaan? En kunt u aangeven of dit bedrag voldoende is om deze taak adequaat uit te kunnen voeren?
Het onderzoek van TwynstraGudde «Omgevingsdiensten in beeld» heeft inzichtelijk gemaakt dat de totaalbegroting van omgevingsdiensten in Nederland 570 miljoen euro is. Dit is een optelsom van de 29 omgevingsdiensten in Nederland en omvat alle taken en werkzaamheden van de omgevingsdiensten. In bijlagerapport 2, een bijlage van het rapport «Omgevingsdiensten in beeld», zijn ook de begrotingen per omgevingsdienst terug te vinden. Het rapport van TwynstraGudde geeft verder aan dat er een grote spreiding is in de wijze waarop omgevingsdiensten hun taken uitvoeren en hoe zij worden gefinancierd.
De commissie Van Aartsen geeft in haar advies (onder punt e) aan dat zij de huidige financiering van de omgevingsdiensten niet passend vindt in het licht van slagvaardigheid en effectiviteit. Vrijwel overal is gekozen voor outputfinanciering. De commissie geeft aan dat de omgevingsdienst te beperkte middelen heeft om steeds te doen wat nodig is voor de kwaliteit van de leefomgeving en wordt beperkt in zijn mogelijkheden. De commissie adviseert daarom dat voor het vergroten van de robuustheid van de omgevingsdiensten de bewindspersoon een landelijke norm voor de financiering moet ontwikkelen. In de – in het commissiedebat van 7 september jl. toegezegde – hoofdlijnennotitie zal ik ingaan op het advies van de commissie Van Aartsen, waaronder het invoeren van landelijke normfinanciering.
De veiligheid van registertolken- en vertalers en anonimiteit |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Als ervoor wordt gekozen bij beruchte strafzaken de namen van de personen die betrokken zijn bij strafzaken (OM, rechters, etc.) te anonimiseren, waarom wordt dan wel altijd bij de beëdigde vertaling van documenten de NAW-gegevens en het inschrijvingsnummer van de registervertaler benoemd?
De veronderstelling dat de namen van officieren van justitie en rechters worden geanonimiseerd is onjuist. Ook van andere procesdeelnemers als getuigen en deskundigen worden persoonsgegevens in principe (behalve bijvoorbeeld bij beschermde getuigen) niet geanonimiseerd.
Indien registertolken en of vertalers betrokken bij rechtszaken bedreigd worden, welke regeling gaat u dan treffen om hen te beschermen?
Het OM zal alsdan in overleg met de politie bezien welke maatregelen opportuun zijn. Het Stelsel bewaken en beveiligen vormt hiertoe het kader.
Hoe worden interceptietolken beschermd tegen openbaring van hun persoonsgegevens?
In het openbaar deel van het Register beëdigde tolken en vertalers wordt niet zichtbaar of iemand de specialisatie interceptietolk (en/of overigens ook verhoortolk) heeft. In het intermediairsportaal van het register, waarin afgeschermde gegevens zijn opgenomen, is wel zichtbaar of iemand interceptietolk is. Toegang tot dit portaal hebben de opdrachtgevers en de intermediairs die werken voor afnameplichtige instanties. Deze zichtbaarheid is nodig om de matching tussen de opdrachtgever en de interceptietolk mogelijk te maken.
In samenspraak met het OM heeft de politie besloten om alle interceptietolken die voor de politie werken te voorzien van een anoniem tapaccount. Het accountnummer dient tevens als anoniem (persoons)nummer. Deze zijn niet te herleiden naar het Register beëdigde tolken en vertalers of de administratie van een bemiddelaar. Het beheer en inzage van deze accounts en nummers, met andere woorden de koppeling daarvan met de identiteit van de interceptietolken, ligt uitsluitend bij het landelijk tolken coördinatiepunt (LTCP). Alle interceptietolken hebben inmiddels hun afgeschermde account ontvangen.
Welke afspraken worden gemaakt met de bedrijven die deelnemen aan de aanbestedingen van tolk- en vertaaldiensten over het beschermen van tolken en -vertalers? Zijn dergelijke gevoelige gegevens überhaupt wel veilig bij commerciële partijen?
Alle medewerkers van de intermediairs die voor de tolkdienstverlening van de politie worden ingezet moeten een geheimhoudingsverklaring tekenen die aan de eisen van de politie voldoet. De geheimhoudingsplicht blijft onverminderd bestaan na beëindiging van de overeenkomst van de intermediair met de politie, de inzet voor de tolkdienstverlening of het dienstverband van de betreffende medewerker. De politie behoudt het recht om een medewerker van de intermediair alsnog te screenen als de politie daartoe aanleiding ziet.
Het OM zal bij de aanbesteding van tolk- en vertaaldiensten het veiligheidsaspect meenemen. Bij vertaaldiensten voor het OM geldt overigens dat de intermediairs noch de te vertalen documenten noch de vertalingen zien. Die worden uitsluitend uitgewisseld tussen het OM, de Rechtspraak en de vertaler.
Hoe zorgt u ervoor dat de GEH-nummers niet buiten de rechtbank geraken, zodat niemand buiten de rechtbank deze aan de TLK-nummers of NAW-gegevens kan koppelen?
Kan de openbaarheid van het register van registertolken en -vertalers een potentieel gevaar vormen?
Openbaarheid van gegevens over beëdigde tolken en vertalers is om diverse redenen van belang. In de eerste plaats biedt een openbaar register opdrachtgevers de mogelijkheid een gekwalificeerde tolk/vertaler in te schakelen. Dit is niet alleen van belang voor afnameplichtige organisaties maar bijvoorbeeld ook voor notarissen en deurwaarders die behoefte kunnen hebben aan de dienstverlening van een beëdigde vertaler of tolk. Daarnaast geeft het openbaar deel van de gegevens de nodige transparantie aan de werking van de wet. Belanghebbenden kunnen zo immers vaststellen dat opdrachtgevers binnen het domein van justitie en politie hun afnameplicht zijn nagekomen, en als zou blijken dat dit niet het geval is, daarop actie ondernemen. Tegelijkertijd moet recht worden gedaan aan de zorg van een aantal tolken en vertalers die in gevoelige justitiële onderzoeken actief zijn en derhalve veiligheidsrisico’s lopen. De contactgegevens van deze tolken en vertalers mogen niet te gemakkelijk via deze weg hun weg vinden naar het criminele milieu. Tolken en vertalers hebben daarom de mogelijkheid zelf te kiezen of hun contactgegevens via het openbare deel van het register te vinden zijn of niet.
Opdrachtgevers en intermediairs met een afnameplicht dienen in overeenstemming met de doelstelling van de wet alle mogelijkheden te hebben om de meest geschikte tolk of vertaler te selecteren. Dit uitgangspunt verhoudt zich niet met het afschermen van een deel van de gegevens voor deze categorie. Van instellingen uit het domein van justitie en politie mag bovendien worden verwacht dat zij in het kader van hun reguliere werkzaamheden zijn ingericht op vertrouwelijke behandeling van gevoelige informatie en inspelen op de kwetsbaarheid van functionarissen die bij juridische procedures betrokken zijn. Opdrachtgevers met een afnameplicht hebben daarom toegang tot alle informatie die over ingeschreven tolken en vertalers is geregistreerd. De bewerker van het register heeft de taak om alleen toegang tot deze gegevens te verschaffen als vaststaat dat een verzoek daartoe is ingediend door een in de wet genoemde of door de Minister van Justitie op basis van artikel 28, tweede lid, van de wet aangewezen opdrachtgever of intermediair binnen het domein van justitie en politie.
Deelt u de mening dat, wanneer dit nodig is, ook de namen van gerechtstolken en -vertalers geanonimiseerd moeten kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Indien het antwoord op de vorige vraag ja is, wat gaat u doen om de veiligheidsrisico’s te verminderen?
Wanneer dit nodig lijkt is het mogelijk om tolken en -vertalers die een rol hebben in het gerechtelijke proces te anonimiseren. Wel dient voor de partijen in een proces vast te staan dat de tolk of vertaler gekwalificeerd is. Het OM zal in voorkomende gevallen in overleg met de opsporingsinstanties en de Rechtspraak bezien hoe gegevens van de tolk of vertaler, op overeenkomstige wijze als van andere procespartijen, geanonimiseerd kunnen worden.
Zie voorts de antwoorden op de vragen 2 tot en met 6.
Incidenten in het Justitieel Complex Zaanstad |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Incident na incident in de Zaanbajes. Is dat uitzonderlijk»?1
Ja, dit bericht ken ik. Ieder incident binnen de penitentiaire inrichtingen is er één te veel. Tegelijkertijd zullen, gelet op de specifieke en soms moeilijke doelgroep die in de penitentiaire inrichtingen verblijft, incidenten nooit volledig voorkomen kunnen worden. Incidenten binnen inrichtingen verschillen in vorm, omvang en ernst. Ze lopen uiteen van op de luchtplaats gedropte telefoons, geweld, brand en (poging tot) suïcide tot niet-integer gedrag van medewerkers. Als een gedetineerde bij een incident is betrokken, wordt een beschikking opgemaakt en wordt het incident vastgelegd in het registratiesysteem van DJI.2 In mijn brief van 12 mei 2021 heb ik deze systematiek nader toegelicht.3
Uit een analyse van deze beschikkingen blijkt dat JC Zaanstad een relatief hoog aantal beschikkingen kent. Met name het aantal beschikkingen dat ziet op misdragingen tegen het personeel is hoger dan gemiddeld in het gevangeniswezen.4 Een verklaring hiervoor is het aantal bijzondere regimes die in JC Zaanstad zijn gehuisvest, zoals het Penitentiair Psychiatrisch Centrum. Daarnaast is het geweld tussen gedetineerden onderling hoger, met name op de afdelingen met het ISD-regime5 en de Top-600 van Amsterdam. We zien dit ook bij andere inrichtingen met vergelijkbare bestemmingen en regimes. Gelet hierop verschilt de situatie in JC Zaanstad niet met andere inrichtingen met bijzondere regimes.
Zijn de incidenten die in het Justitieel Complex Zaanstad (JCZ) aan de orde waren wat betreft aard en omvang, afgezet tegen de omvang van die locaties, afwijkend ten opzichte van andere locaties van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad van DJI dat de situatie in het JCZ «verontrustend» is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Tegelijkertijd is het zaak om alert te blijven bij incidenten en steeds te beoordelen of sprake is van een incident of dat er een achterliggend probleem van structurele aard is. In zijn algemeenheid ervaren de medewerkers bij DJI de werkdruk als hoog en door corona is en wordt veel gevraagd van de medewerkers van DJI. De Centrale Ondernemingsraad van DJI heeft dringend aandacht gevraagd voor de veiligheid en de werkdruk van het personeel in een brief op 8 oktober jl. Voor mijn reactie hierop en de ingezette acties verwijs ik naar de brief die ik op 19 november jl. aan uw Kamer heb gestuurd.6
Is er bij het JCZ nog wel sprake van een veilige omgeving voor werknemers en gedetineerden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de in bericht genoemde incidenten? Zo nee, hoe gaat u zorgen dat dit verbeterd wordt?
Ja, de veiligheid van medewerkers, gedetineerden en bezoekers staat altijd voorop. Het is een continu proces om hier scherp op te blijven. In mijn brief van 22 november jl. heb ik extra maatregelen aangekondigd die de veiligheid van medewerkers, gedetineerden en bezoekers blijven waarborgen.7 Dat neemt niet weg dat incidenten zich voor kunnen en zullen blijven doen.
Ziet net zoals de directeur van Bonjo ook dat vanwege de schaalgrootte van het JCZ de situatie daar «zorgelijk» is? Zo ja, waarom en wat kunt u nog doen om met deze schaalgrootte toch voor meer veiligheid te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer geen verband tussen voorvallen en de grootte van de penitentiaire inrichting. Met name het type regime binnen een inrichting is van invloed op het aantal voorvallen. Daarom wordt er op lokaal niveau gesproken tussen de directie, de medewerkers en de lokale ondernemingsraad over de werkomgeving en de veiligheid binnen in de inrichting. Tussen de inrichting en het hoofdkantoor van DJI worden afspraken gemaakt over de capaciteit, de veiligheid en de benodigde personele inzet. Daarbij is nadrukkelijk oog voor de lokale omstandigheden, en voor de randvoorwaarden van veiligheid en leefbaarheid van de inrichting.
Het bestempelen van zes Palestijnse ngo’s als terreurorganisaties door Israël |
|
Jan Klink (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
de Th. Bruijn |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Israël bestempelt zes Palestijnse ngo's als terroristisch»?1
Ja
Klopt het dat de zes Palestijnse ngo’s terreurorganisaties zijn, zoals Israël beweerd? Zo ja of zo nee, waar is deze constatering op gebaseerd en waarom komt Israël nu met dit bericht naar buiten?
Het plaatsen van een organisatie op de nationale terrorismelijst is een zeer ingrijpend besluit dat enkel op zwaarwegende gronden genomen zou moeten worden. De informatie die ten grondslag ligt aan de zes listings is niet openbaar. Nederland heeft in bilaterale contacten en via de EU verzocht deze informatie met donoren te delen, als ook met de betrokken ngo’s. Israël heeft aangegeven bereid te zijn de informatie te delen met Nederland via de geëigende kanalen. De uitvraag hiervoor is gedaan met het verzoek de informatie zo spoedig mogelijk te delen. Op het moment van beantwoording is deze informatie nog niet ontvangen. Eerder, in mei 2021, heeft Israël, separaat hiervan, via diplomatieke kanalen informatie over Palestijnse ngo’s gedeeld. Deze informatie was voor Nederland geen aanleiding om zijn positie ten aanzien deze ngo’s te herzien. Verzoeken op verschillende niveaus voor aanvullende informatie brachten hier destijds geen verandering in. Hierover bent u geïnformeerd via kamerstuk 23 432 van 12 mei 2021, en via de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk 2021D29418. De zes organisaties vormen een belangrijk onderdeel van het Palestijnse maatschappelijk middenveld en het besluit heeft hiervoor aanzienlijke consequenties. Nederland neemt daarom de kwestie zeer serieus en volgt de situatie nauwlettend. Voor Nederland zijn de terrorisme sanctielijsten van de VN en de EU leidend bij het bepalen welke organisaties als terroristisch worden beschouwd. De zes Palestijnse organisaties komen niet op deze lijsten voor.
Hebben de organisaties of individuele medewerkers – wellicht op contractbasis – banden met het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP)?
Nederland beschikt vooralsnog niet over de informatie op basis waarvan deze zes organisaties op de nationale terrorismelijst van Israël zijn geplaatst. Nederland heeft Israël opgeroepen deze informatie te delen. Het kabinet verwijst in dit kader ook naar de brief van 12 mei 2021 (ref 2021Z07972) over eerder ontvangen informatie.
Klopt het dat deze ngo’s «grote sommen met geld» hebben ontvangen van Europese landen en internationale organisaties? Om hoeveel geld gaat het? Wat heeft Nederland hieraan bijgedragen via ODA-middelen?
Het klopt dat de ngo’s steun hebben ontvangen van de internationale donorgemeenschap, waaronder diverse EU landen en de EU. Het kabinet houdt geen lijst bij van alle organisaties die de EU direct of indirect steunt in landen. Voor informatie over de organisaties die de EU financiert in de Palestijnse gebieden verwijst het kabinet naar webpagina’s van de Europese Commissie. U wordt hiervoor verwezen naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3588.
Nederland steunt reeds jaren het Palestijnse maatschappelijk middenveld. Met UAWC liep een programma waarvan de financiering per zomer 2020 is opgeschort. U wordt hiervoor verwezen naar de beantwoording van Kamervragen d.d. 20 juli 2020 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3571 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3572. Met twee andere ngo’s – DCI-P en Al-Haq – is er sprake van een beperkte en indirecte financiële relatie omdat zij een uitvoerende partij zijn binnen een breder programma.
Klopt het dat vijf van de zes genoemde ngo’s nog niet eerder in beeld waren bij eerdere onderzoeken naar banden met terreurorganisaties? Kunnen deze vijf ngo’s betrokken worden bij het onderzoek over de ngo UAWC (Union of Agricultural Work Committees)? Wanneer is het onderzoek over UAWC gereed?
Op 5 mei jl. ontving Nederland, net als diverse andere Europese landen en de Europese Commissie, informatie van Israël over vermeende banden tussen Palestijnse organisaties, waaronder de 6 nu door Israel geliste organisaties, en de door de Europese Unie tot terroristische organisatie aangemerkte Popular Front for the Liberation of Palestine (PLFP). De ontvangen informatie was algemeen van aard en bood geen concreet bewijs van banden met PFLP. Hiervoor wordt u verwezen naar kamerstuk 23 432 van 12 mei 2021, en naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3588 waarin u wordt geïnformeerd over eerder verkregen informatie.
Het Nederlandse besluit om in juli 2020 een extern onderzoek te starten naar mogelijke banden tussen UAWC en de PFLP is genomen op basis van unieke en zwaarwegende omstandigheden. De aanleiding hiervoor vormde de arrestatie van twee UAWC medewerkers op basis van de verdenking van betrokkenheid bij een bomaanslag, en de constatering dat deze voormalige UAWC medewerkers geld ontvingen uit de overhead die NL betaalde aan de organisatie. U wordt hiervoor verwezen naar de antwoorden op Kamervragen d.d. 20 juli 2020, met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3571 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3572 voor een nadere toelichting. N.a.v. het externe onderzoek zal Nederland eigenstandig een afweging maken over de toekomstige samenwerking met UAWC. Dit proces begeeft zich in de afrondende fase.
Zijn deze ngo’s onderwerp van onderzoek van het EU Bureau voor Fraudebestrijding «OLAF» dat onderzoek doet naar twee organisaties die de EU rechtstreeks financiert? Wanneer is dit onderzoek gereed? Kan het EU onderzoek verbreed worden met de in het bericht genoemde ngo’s?
De EU heeft destijds uit voorzorg het anti-fraudebureau OLAF gevraagd te bezien of het van Israël ontvangen materiaal in mei aanleiding geeft om nader onderzoek te doen naar eventuele financiële relaties. Het kabinet wacht het resultaat van het EU-verzoek aan OLAF af. Het is aan de EU om te beslissen over een eventuele verbreding van het onderzoek.
Kloppen de kritische geluiden van de VN, Amnesty International, Human Rights Watch en de Palestijnse autoriteiten over het besluit van Israël? Zo ja, hoe komt het dat er tegengestelde berichtgeving is? Zo nee, zijn er dan wellicht nog meer programma’s of ngo’s die ten onrechte financiële steun uit Nederland of andere EU-landen ontvangen?
Zie het antwoord op vraag twee.
Is Nederland of de EU op de hoogte gesteld over dit besluit door de Israëlische regering? Hoe komt het dat de Verenigde Staten zeggen niet van tevoren op de hoogte gesteld te zijn door Israël? Gaat u samen met collega Ministers van EU-landen en de VS optrekken om met Israëlische partners te schakelen voor meer (eenduidige) informatie?
Israël heeft Nederland kort voor het moment van publicatie op ambtelijk niveau op hoofdlijnen geïnformeerd. Het kabinet is niet op de hoogte van de beweegredenen waarom de VS niet van tevoren is ingelicht door de Israëlische regering. Nederland, de EU en de VS hebben Israël opgeroepen meer duidelijkheid te geven over de toedracht van het besluit en de informatie op basis waarvan dit besluit is genomen. Israël heeft aangegeven bereid te zijn de informatie te delen met Nederland via de geëigende kanalen. De uitvraag hiervoor is gedaan met het verzoek de informatie zo spoedig mogelijk te delen. Op het moment van beantwoording is deze informatie nog niet ontvangen. Eerder, in mei 2021, heeft Israël, separaat hiervan, via diplomatieke kanalen informatie over Palestijnse ngo’s gedeeld. Deze informatie was voor Nederland geen aanleiding om zijn positie ten aanzien deze ngo’s te herzien. Verzoeken op verschillende niveaus voor aanvullende informatie brachten hier destijds geen verandering in. Hierover bent u geïnformeerd via kamerstuk 23 432 van 12 mei 2021, en via de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3588. Het streven blijft om zoveel mogelijk gezamenlijk op te trekken in dit kader.
Openbaarheid van het onderzoek naar afluisterapparatuur |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u aangeven waarom het onderzoek naar afluisterapparatuur dat gebruikt wordt door de politie niet openbaar gemaakt wordt?1
Het onderzoeksrapport is op vrijdag 29 oktober jl. gedeeltelijk openbaar gemaakt. Tevens is het onderzoeksrapport op 29 oktober aangeboden aan uw Kamer2.
Kunt u er alsnog voor zorgen dat het onderzoek openbaar wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de politie niet reageert op het bezwaar dat is aangetekend door Bits of Freedom? Zo ja, wat is daar de reden van?
De politie heeft op 29 oktober jl. een besluit genomen op het bezwaarschrift dat is ingediend door Bits of Freedom.
Zie ook het antwoord op vraag 2.
In hoeveel gevallen reageert de politie niet of te laat op ingediende bezwaren bij klachten?
Ik interpreteer uw vraag als een vraag over de ingediende bezwaren binnen de WOB-procedure. De politie reageert altijd op bezwaren, en de termijnen worden bijgehouden op het niveau waar de verzoeken behandeld worden, dit kan op eenheidsniveau zijn en sommige wobverzoeken worden landelijk opgepakt. Er is geen centraal systeem wat bijhoudt in hoeveel gevallen de politie niet of te laat reageert.
Waarom wordt er geen gevolg gegeven aan de gerechtelijke uitspraak? Klopt het dat de dwangsom inmiddels is opgelopen tot 15.000 euro? Waarom wordt er zoveel gemeenschapsgeld verspild?
De politie heeft op 29 oktober jl. een besluit genomen op het bezwaarschrift dat is ingediend door Bits of Freedom. De verbeurde dwangsom voor het overschrijden van de termijn om een besluit op bezwaar bekend te maken bedraagt € 15.000. De politie is zich ervan bewust dat dit een onwenselijke situatie is. De politie streeft ernaar om zoveel mogelijk te voldoen aan de reactietermijnen. Helaas blijkt dit in de praktijk niet altijd haalbaar en de politie werkt dan ook aan de verbetering van het proces.
Kunt u aangeven hoeveel zaken er in de afgelopen vijf jaar zijn behandeld bij de rechter waarbij de politie een dwangsom is opgelegd vanwege het te laat of niet reageren op verzoekschriften en bezwaarschriften? In hoeveel van deze gevallen is er een dwangsom betaald? Hoeveel geld is er in totaal betaald aan dwangsommen over de afgelopen vijf jaar?
De afgelopen 5 jaar zijn er 6 zaken behandeld bij de rechter. In totaal is er een bedrag van € 35.700 aan dwangsommen uitbetaald.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het aanstaande commissiedebat over politie op 3 november aanstaande? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is niet gelukt om deze vragen voor 3 november te beantwoorden. Het achterhalen van de gevraagde informatie van vraag 6 vergde meer tijd.
De verwarring die ontstaan is over welke dienst er bij de politie verantwoordelijk is voor de aanpak van ondermijning |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Politiebond is woedend»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor iedereen bij de politie en het Openbaar Ministerie (OM) haarfijn duidelijk moet zijn wat het werkterrein, de taken, de competenties en bevoegdheden van respectievelijk het Multidisciplinair Interventie Team (MIT), de Taskforce Aanpak Criminele Machtsstructuren (ACM) en het Strategisch Kenniscentrum voor Georganiseerde en Ondermijnende Criminaliteit in oprichting zijn of gaan worden? Zo ja, waarom is dat dan klaarblijkelijk niet het geval? Zo nee, waarom niet?
Het multidisciplinair interventieteam (MIT) en strategisch kenniscentrum georganiseerde, ondermijnende criminaliteit (SKC) maken onderdeel uit van het breed offensief tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en zijn op dit moment nog in oprichting. Vanzelfsprekend dienen de (uiteindelijke) werkzaamheden voor alle partijen duidelijk te zijn. De taskforce aanpak criminele machtsstructuren betreft geen nieuw organisatieonderdeel maar is een samenwerking vanuit de diensten van de Landelijke Eenheid (LE) en staat onder het bevoegd gezag van het Landelijk Parket (LP). In juli heeft de LE in samenspraak met het LP besloten tot een gerichte aanpak met een her prioritering en -verdeling van haar capaciteit naar aanleiding van de urgentie die ontstond na de moord op Peter R. de Vries. Dit past binnen de huidige taakstelling van de LE.
Kunt u in duidelijke bewoordingen in een schema aangeven wat het werkterrein, de taken, de competenties en bevoegdheden van de genoemde organisaties zijn?
Over de organisatorische positionering van het SKC wordt nog een besluit genomen.
Beleidsmatige strategische kennisontwikkeling, kennisverspreiding en advisering.
Integrale en strategisch beelden opstellen over de aard, omvang, trends, ontwikkelingen en dreigingen met betrekking tot georganiseerde ondermijnende criminaliteit.
Geen wettelijke bevoegdheden. De strategische beelden zijn bedoeld om bestuur, gezag en partners te faciliteren bij het maken van strategische en tactische keuzes, de prioritering op langere termijn en het formuleren van doelstellingen.
Geen formele (organisatie) competenties. Gezien de fase van ontwikkeling worden deze later vastgesteld.
Samenwerkingsverband o.g.v. gegevensdeling en operaties (korte termijn)
Eigen bevoegdheden op het gebied van informatieverwerving en verwerking (lange termijn)
Operationeel
Blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie
Wettelijke bevoegdheden van deelnemende organisaties (politiewet, algemene douanewet, algemene wet rijksbelasting etc.)
Voor wat betreft gegevensdeling toegepast op basis van een convenant voor de gegevensdeling. Een instellingsbesluit voor het beheer en de aansturing van de geoormerkte capaciteit t.b.v. de samenwerking
Maken van integrale data-analyses voor systeem – of operationele interventies gericht op verstoren van criminele bedrijfsproces.
Uitgevoerd/gepleegd door de deelnemende organisaties en/of partners
Samenwerking in de vorm van een overkoepelend strafrechtelijk onderzoek vanuit de diensten van de Landelijke Eenheid van de politie onder het bevoegd gezag van het Landelijk Parket (LP) van het Openbaar Ministerie
Operationeel
Artikel 3 politiewet;
Opsporen van strafbare feiten
Meer specifiek m.b.t. de taskforce: de aanpak van zware, georganiseerde criminaliteit.
Daarnaast hebben de diensten van de Landelijke Eenheid een breder scala aan taken op het gebied van regio-overschrijdend en specialistisch politiewerk
Bijzondere opsporingsbevoegdheden
Wetboek van strafvordering
Opsporen, aanhouden van verdachten van strafbare feiten.
Deelt u de mening dat iedere competentiestrijd, tussen verschillende onderdelen waar de politie in vertegenwoordigd is, uit den boze zou moeten zijn omdat dat de effectiviteit van de opsporing niet ten goede kan komen? Deelt u dan ook de mening dat bij de politieleiding allen neuzen dezelfde kant op moeten staan? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ja deze mening deel ik. Voor een effectieve aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit is een integrale, multidisciplinaire aanpak op alle niveaus noodzakelijk. Om versnippering van beschikbare capaciteit en informatie tegen te gaan is een overheidsbrede bundeling van de informatie, capaciteit, bevoegdheden en coördinatie van alle relevante diensten/organisaties noodzakelijk. De samenwerking tussen de deelnemende organisaties in het MIT en SKC geeft hieraan invulling op (inter)nationaal niveau. Onderlinge concurrentie en geruzie over wie welke taak heeft zijn hiervoor niet bevorderlijk. Zoals uw Kamer tijdens het rondetafelgesprek van 16 september jl. heeft kunnen vernemen steunt de politie het gedachtegoed achter, de samenwerking in en de uitgangspunten van het MIT.
Wie is voor buitenlandse diensten op dit moment het aanspreekpunt bij de politie in Nederland?
Verschillende overheidsorganisaties zijn betrokken bij de aanpak van de internationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Deze organisaties hebben zowel opsporing als toezicht- en handhaving tot taak. Voor de politiële rechtshulp verloopt het contact met buitenlandse politiediensten via het Landelijk informatie en rechtshulp centrum (LIRC) bij de LE. De justitiële rechtshulp verloopt via het internationaal rechtshulpcentrum bij het OM. De belastingdienst en de douane hebben voor de internationale samenwerking met buitenlandse diensten een eigen internationale afdeling.
Is het waar dat zowel het MIT als het nieuwe kenniscentrum inzage in de hoeveelheid data uit criminele chatdiensten zoals Encrochat en Sky willen? Zo ja, waarom zijn meerdere diensten hiermee bezig en is dit efficiënt omgaan met de beschikbare capaciteit bij de politie? Zo nee, wat is dan niet waar?
Momenteel wordt juridisch onderzocht of de data verkregen uit de genoemde opsporingsonderzoeken door de deelnemende organisaties in het MIT kan worden gebruikt voor gezamenlijke analysedoeleinden, en onder welke voorwaarden en waarborgen binnen de bestaande kaders. Deze analyses zijn voornamelijk gericht op het verkrijgen van een diepgaand inzicht in criminele fenomenen en dus niet direct op het starten van nieuwe opsporingsonderzoeken. Wanneer de data breder beschikbaar kan worden gesteld, kan optimaal gebruik worden gemaakt van de inzichten verkregen uit deze data. Ook kan de schaarse analysecapaciteit hierdoor worden ontlast.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Nederlandse politiebond dat er sprake is van «het falende leiderschap en de verfoeilijke cultuur waar we keihard vanaf moeten»? Zo ja, wat gaat u doen om hierin verandering te brengen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De politie werkt daar waar nodig aan de ontwikkeling tot meer openheid, wederzijds vertrouwen en duidelijk leiderschap. Dat steun ik en ik spreek daar regelmatig met de Korpsleiding over.
Begrijpt u de uitspraak van de voorzitter van de Nederlandse politiebond dat duizenden professionals bij de politie zich «de vouwen uit hun broek» werken in de bestrijding van ondermijning terwijl leidinggevenden zich eerder laten leiden door hun «ego, hun eigen team, dienst, eenheid of zelfs korps»? Zo ja, waarom begrijpt u die uitspraak? Zo nee, waarom begrijpt u die niet?
Alle professionals werken met toewijding aan de aanpak van ondermijning. Het is van groot belang dat professionals op de werkvloer actieve steun ervaren van hun leidinggevenden tijdens de uitoefening van hun wettelijke taak. Zeker daar waar het gaat om de aanpak van ernstige vormen van criminaliteit, zoals de aanpak van de georganiseerde misdaad.
Waarom heeft het hoofd van de Landelijke Recherche het over «dedicated officieren van justitie» die vrijgemaakt zijn om de onderzoeken aan te sturen terwijl het Landelijk Parket zegt liever niet te spreken van termen als een taskforce of dedicated officieren? Hoe kan daar verwarring over bestaan? Bestaan die taskforce en de dedicated officieren?
De taskforce aanpak criminele machtsstructuren betreft geen nieuw organisatieonderdeel maar is een samenwerking vanuit de diensten van de Landelijke Eenheid (LE) en staat onder het bevoegd gezag van het Landelijk Parket (LP). In juli heeft de LE in samenspraak met het LP besloten tot een gerichte aanpak met een her prioritering en -verdeling van haar capaciteit naar aanleiding van de urgentie die ontstond na de moord op Peter R. de Vries.
Het OVV onderzoek naar de moord op Peter R de Vries |
|
Pieter Omtzigt |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens (EVRM) en dan met name artikel 2 daarvan (het recht op leven) en artikel 10 (vrijheid van meningsuiting) en het feit dat EVRM rechtstreeks van kracht is in alle Lidstaten van de Raad van Europa, inclusief Nederland?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens) herhaaldelijk heeft geoordeeld dat artikel 2, lid 1 van het EVRM «de staat niet alleen verplicht zich te onthouden van het opzettelijk en wederrechtelijk nemen van leven, maar ook om passende maatregelen te nemen om het leven te beschermen van degenen die onder zijn rechtsmacht vallen» (zie bijvoorbeeld Kemaloğlu tegen Turkije (2015); LCB tegen het Verenigd Koninkrijk (1999)?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat uit de jurisprudentie van het hof 3 materiële plichten volgen en een onderzoeksplicht:
Uit het recht op leven (artikel 2 EVRM) volgt inderdaad niet alleen de negatieve verplichting voor de staat om zich, behoudens strikt omschreven uitzonderingen, te onthouden van het opzettelijk ontnemen van leven, maar ook een positieve verplichting om het recht op leven te beschermen.
Deze positieve verplichting om het recht op leven te beschermen behelst (a) een verplichting om in effectieve en afdwingbare wetgeving te voorzien ter bescherming van het recht op leven en (b) in bepaalde omstandigheden, de verplichting om preventieve operationele maatregelen te nemen om verlies van leven te voorkomen.1 Niet ieder gesteld risico voor het leven van personen behelst ook een verplichting voor de staat om operationele maatregelen te nemen. Waar autoriteiten weet hebben, of geacht kunnen worden weet te hebben van het bestaan van een daadwerkelijk en onmiddellijk gevaar voor het leven van een specifiek persoon of meerdere specifieke personen, moeten zij, binnen het kader van hun bevoegdheden, die maatregelen nemen die redelijkerwijs van hen verwacht kunnen worden om dat risico te voorkomen.2 Deze verplichting is door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een breed scala aan situaties toegepast – variërend van huiselijk geweld3 tot gevaar voor leven als gevolg van een (natuur)ramp4.
Daarnaast hebben staten een procedurele positieve verplichting onder artikel 2 EVRM tot het achteraf starten van een effectief onderzoek naar gestelde schendingen van de materiële verplichtingen onder artikel 2 EVRM en, indien nodig, de verantwoordelijken te bestraffen.5 Deze verplichting geldt in verschillende situaties waar een individu levensbedreigende verwondingen heeft opgelopen, overleden is of verdwenen is in gewelddadige of verdachte omstandigheden. Het maakt daarbij niet uit of gesteld wordt dat overheidsfunctionarissen («state agents») of private personen verantwoordelijk zijn voor de schendingen van artikel 2 EVRM, en evenmin dat de verantwoordelijken onbekend zijn, of de verwondingen of het overlijden door betrokkene zelf zijn toegebracht, of dat gesteld wordt dat zij het gevolg zijn van nalatigheid van de overheid.6 Het doel van het onderzoek is om de effectieve implementatie van de nationale wetgeving te verzekeren die het recht op leven beschermt of, wanneer er overheidsfunctionarissen of -organen betrokken zijn, vast te stellen of er verantwoordelijkheid van de Staat bestaat voor schendingen van het recht op leven die onder zijn verantwoordelijkheid plaatsvinden.7
Ter invulling van wat onder een effectief onderzoek moet worden verstaan, heeft het EHRM een aantal procedurele eisen geformuleerd. Ten eerste dienen degenen die het onderzoek uitvoeren of daarvoor verantwoordelijk zijn, onafhankelijk te zijn van degenen die betrokken zijn bij de te onderzoeken (mogelijke) schending.8 Ten tweede moet het onderzoek effectief zijn, wat in ieder geval betekent dat de onderzoekers in staat moeten zijn alle relevante omstandigheden te betrekken en dat het op grond van het onderzoek mogelijk moet zijn de verantwoordelijken voor de materiële art. 2 EVRM schendingen te identificeren en moet op grond van het onderzoek kunnen worden vastgesteld of de Staat aan zijn verplichtingen op grond van artikel 2 EVRM heeft voldaan.9 In de derde plaats moet het onderzoek uit eigen beweging en snel worden gestart, en mag het niet onredelijk lang duren.10 Tot slot moet het onderzoek, tot op zekere hoogte, kunnen worden gecontroleerd door het publiek en moeten slachtoffers en/of nabestaanden worden betrokken.11
Bent u ervan op de hoogte dat de drempel om na te gaan of er sprake is van een schending van de materiele verplichtingen van artikel 2 laag is in de jurisprudentie van het hof?
Het EHRM heeft het belang van de procedurele onderzoeksverplichting voor de effectieve bescherming van het recht op leven herhaaldelijk benadrukt in zijn rechtspraak. Deze verplichting – zoals hierboven in het antwoord op vraag 3 omschreven – geldt in verschillende situaties.
Deelt u de mening dat het feit dat er nu 3 personen in de omgeving van de kroongetuige in het Marengo proces vermoord zijn, er meerdere aanwijzingen waren dat het leven van Peter R. de Vries in gevaar was, de hoofdverdachte in het Marengo proces zijn neef als advocaat had, de lage drempel voor een verplichting tot de onderzoeksplicht (ruimschoots) gehaald is?
In mijn brief aan uw Kamer van 7 juli schreef ik naar aanleiding van de aanslag op Peter R. de Vries dat het zaak is om zorgvuldig en adequaat onderzoek te doen naar de omstandigheden van deze uitermate schokkende gebeurtenis en dat ik het daarbij essentieel acht dat er ten aanzien de beveiligingssituatie van het slachtoffer volledig zicht is op de vraag welke informatie op welk moment bij welke (overheids)partij beschikbaar was en in hoeverre op basis van deze informatie passend geacteerd is.12 Naar aanleiding hiervan heb ik met uw Kamer en andere betrokkenen gesproken over de (reikwijdte van de) onderzoeksopdracht en door wie het onderzoek zou moeten worden uitgevoerd. Bij brief van 24 augustus heb ik uw Kamer gemeld dat ik de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) heb gevraagd om het op zich te nemen in een onderzoek na te gaan welke lessen getrokken kunnen worden uit de beveiligingssituaties van de broer, de toenmalig advocaat en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige in het Marengo-proces. Ik ben van oordeel dat met het door het Openbaar Ministerie ingestelde strafrechtelijk onderzoek en het door de OVV ingestelde onderzoek wordt voldaan aan de procedurele verplichtingen van de Staat onder artikel 2 van het EVRM om onderzoek te doen.
Indien u van mening bent dat er geen onderzoek hoeft te komen onder de onderzoeksplicht van artikel 2 van het EVRM, kunt u dan uitgebreid motiveren waarom u denkt dat dat niet nodig is en naar de noodzaak daartoe juridisch advies inwinnen en met de Kamer delen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, ben ik niet van mening dat er geen onderzoek hoeft te komen, maar ben ik juist van oordeel dat met het door het OM ingestelde strafrechtelijk onderzoek en het door de OVV ingestelde onderzoek wordt voldaan aan de positieve verplichtingen van de staat onder artikel 2 EVRM om onderzoek te doen. Voor een nadere onderbouwing verwijs ik ook naar de antwoorden op vragen 7 t/m 9.
Is het onderzoek dat de OVV doet, het onderzoek dat de Nederlandse staat moet doen om aan artikel 2 van het EVRM te voldoen?
De procedurele verplichting onder artikel 2 EVRM op het achteraf starten van een effectief onderzoek naar de toedracht van een dodelijk incident behelst in de eerste plaats een officieel en effectief onderzoek dat kan leiden tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verantwoordelijke(n) voor de dood van het slachtoffer. Daarop is het lopend strafrechtelijk onderzoek gericht. Het door de OVV ingestelde onderzoek is een aanvullend onderzoek om na te gaan welke lessen getrokken kunnen worden uit de beveiligingssituaties van de broer, de toenmalig advocaat en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige in het Marengo-proces. Ik ben van oordeel dat met het door het Openbaar Ministerie ingestelde strafrechtelijk onderzoek en het door de OVV ingestelde aanvullende onderzoek wordt voldaan aan de procedurele verplichtingen van de Staat onder artikel 2 van het EVRM om onderzoek te doen.
De ruime onderzoeksbevoegdheden zoals neergelegd in de Rijkswet OVV, lijken verder een voldoende breed en effectief onderzoek naar de beveiligingssituatie van de drie slachtoffers mogelijk te maken. OVV-onderzoekers zijn op grond van de Rijkswet OVV, onder meer, bevoegd inlichtingen te vorderen, plaatsen te betreden, zaken mee te nemen en inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden. Ook geldt een medewerkingsplicht. Het conceptrapport moet voor wederhoor worden voorgelegd aan de nabestaanden en aan degenen wiens nalaten of handelen heeft bijgedragen aan het voorval.
Indien het een ander onderzoek is, kunt u dan aangeven welk onderzoek het is?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 dient de Staat in de eerste plaats een officieel en effectief onderzoek te starten dat kan leiden tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verantwoordelijke(n) voor de dood van het slachtoffer. Daarop is het lopend strafrechtelijk onderzoek gericht. Daarnaast loopt er een onderzoek van de OVV.
Kunt u aangeven op welke wijze ieder van de volgende zaken, die essentieel zijn in het artikel 2 onderzoek, van toepassing zijn?
Het door het OM geïnitieerde strafrechtelijke onderzoek voldoet naar mijn oordeel aan de criteria die gelden voor het op grond van artikel 2 EVRM vereiste onderzoek.
Hetzelfde geldt naar mijn oordeel voor het door de OVV uitgevoerde aanvullende onderzoek. Ik heb geen aanwijzingen dat er een risico bestaat van belangenverstrengeling of bevooroordeeldheid bij de onderzoekers van de OVV. Aan de eis van onafhankelijkheid wordt dus voldaan. De ruime onderzoeksbevoegdheden van de OVV, zoals ik heb beschreven in mijn antwoord op vraag 7, maakt dat het onderzoek door de OVV naar mijn oordeel niet anders dan als effectief kan worden gezien. In de Rijkswet OVV is voorts opgenomen dat de OVV ervoor zorgt dat het onderzoek zo efficiënt mogelijk en in zo kort mogelijke tijd wordt verricht.13 Betrokkenheid van nabestaanden is geborgd doordat nabestaanden het recht hebben als getuige te worden gehoord en zij ontvangen het conceptrapport voor wederhoor.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn één voor één zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Enige politiebureau in Noord ‘s nachts gesloten’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Enige politiebureau in Noord ‘s nachts gesloten»?1
Ja.
Klopt het dat het betreffende politiebureau sinds donderdag 21 oktober ‘s nachts is gesloten vanwege een gebrek aan personeel?
Het is onjuist dat het bureau gesloten is. Er is gekozen voor een andere wijze van openstelling door een beveiliger neer te zetten, die toegang tot het bureau verleent als een burger zich ’s nachts meldt. Als dat zich voordoet, zal een politie-eenheid naar het bureau gaan om de verdere afhandeling te doen.
Klopt het voorts dat van de elf politiebureaus in Amsterdam nu nog slechts vier politiebureaus 24 uur per dag geopend zijn, ofwel dat er zeven politiebureaus niet meer 24 uur per dag geopend zijn voor burgers in nood eveneens vanwege een gebrek aan personeel?
De keuze om in Amsterdam nog vijf (en niet vier zoals in de vraagstelling is opgenomen) politiebureaus, 24 uur per dag geopend te hebben, is een gevolg van de krapte in capaciteit bij de politie in Amsterdam. Een toename van werk maakt dat de basispolitiezorg, maar ook de opsporing onder druk is komen te staan. Om die reden was het beperken van de openstelling van politiebureaus in 2019 één van de maatregelen om op korte termijn capaciteit vrij te spelen om de kerntaken te kunnen blijven uitvoeren.
Zo ja, wat gaat u hieraan doen, al dan niet in overleg met de lokale driehoek?
Het is van groot belang dat de burger de politie weet te vinden wanneer dat nodig is. Het uitgangspunt van de Nederlandse politie is altijd zichtbaar te zijn in wijken en dorpen, door heel Nederland. Een politiebureau is een van de manieren waarop de politie aanwezig en beschikbaar is voor de Nederlandse burger. Ook binnen de eenheid Amsterdam is hier veel aandacht voor. De dienstverlening, benaderbaarheid en beschikbaarheid van politie staan voorop. Enerzijds door de locatiekeuze van de vijf bureaus die voor de burgers van Amsterdam zorgt voor een goede bereikbaarheid en dat de politie ook fysiek nabij en zichtbaar blijft. Anderzijds door in te zetten op eigentijdsere manieren waarmee vorm wordt gegeven aan deze nabijheid en aanwezigheid in de wijken bijvoorbeeld door het realiseren van pop-up politiebureaus, wijktafels, een politiebus en op uiteenlopende locaties zoals gemeentehuizen en winkel- en buurtcentra. Zo kan ook worden ingespeeld op regionale en lokale verschillen. Het kabinet investeert daarvoor in een flexibele en moderne politieorganisatie met als onderdeel een meer mobiele vorm van werken. Zo wordt ook invulling gegeven aan nabijheid in de wijken en is andersoortige huisvesting benodigd. De politie werkt daarbij vanuit het Strategisch Huisvestingsplan Politie (SHP) dat na afstemming met het lokaal gezag is vastgesteld. Hierin zijn de kaders en uitgangspunten opgenomen om te komen tot betere en efficiëntere huisvesting die past binnen de verdere doorontwikkeling van de dienstverlening van de politie. Ook het overzicht van politiebureaus en politieposten is opgenomen in het Strategisch Huisvestingsplan Politie (SHP).
Daarnaast wordt ook geïnvesteerd in digitale bereikbaarheid van de politie via social media en internet.
Is het gebrek aan personeel mede veroorzaakt door de belachelijke maatregel van burgemeester Halsema, inhoudende dat politieagenten alleen nog met ongescreende burgerwachten de straat op mogen? Zo nee, wat is c.q. zijn dan de oorzaak c.q. oorzaken?
Het tekort is primair veroorzaakt door de grote uitstroom de komende jaren als gevolg van pensionering van collega’s van de basispolitiezorg en doorstroom naar andere functies. Deze ontwikkeling moet gezien worden in combinatie met een toenemende vraag naar inzet als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen zoals de, inmiddels structurele, inzet van capaciteit vanuit de basisteams op bewaken en beveiligen en demonstraties. Dat betekent dat voor de komende jaren keuzes gemaakt moeten worden om zo de kerntaken te kunnen blijven uitvoeren (zie ook mijn brief van 17 december 20192). De prioritering van de inzet van politiecapaciteit ligt bij het lokaal gezag.
Dit kabinet investeert fors in de politiecapaciteit en heeft de operationele formatie uitgebreid tot ruim 2.400 fte in 2026. De uitbreiding van de bezetting en de vervanging van het vertrekkend personeel kost tijd en verloopt gestaag: de bezetting en formatie komen vanaf 2024–2025 in balans. De extra middelen vanuit de augustusbrief en de motie Hermans zorgen voor een additionele uitbreiding van de capaciteit bovenop de 2.400 fte.
Wanneer zullen alle elf politiebureaus in Amsterdam weer 24 uur per dag zijn geopend voor alle burgers in nood?
Zie antwoord vraag 4.
Het is aan het lokaal gezag om hierin keuzes te maken.
Het bericht 'Water loopt politiechef Rotterdam over de schoenen: “we pakken alleen de uitvoerders”' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Water loopt politiechef Rotterdam over de schoenen: «we pakken alleen de uitvoerders»»?1
Ja.
Bent u het eens dat het in een democratische rechtsstaat niet zo kan zijn dat het gebrek aan recherchecapaciteit zo groot is dat er geen (Team Grootschalige Opsporing) TGO’s kunnen worden opgericht?
De eenheidschef van Rotterdam licht in dit artikel de recente geweldsgolf in Rotterdam toe. Hij zegt dat het vaak wel lukt om de zware geweldsdelicten op te lossen, ondanks het feit dat de TGO-teams soms krap bezet zijn vanwege het grote aantal zaken. Evenwel moeten er scherpe keuzes worden gemaakt bij het onderzoek naar mogelijk betrokken criminele samenwerkingsverbanden.
Eind 2019 heeft de Inspectie JenV in het Periodiek Beeld Opsporing geconcludeerd dat er door de hoge mate van incidentgerichte opsporing te weinig capaciteit resteert voor probleemgerichte opsporing. In mijn beleidsreactie2 heb ik aangegeven hoe de politie eraan werkt dit te verbeteren en welke transitie zij bezig is te maken naar een meer adaptieve opsporing.3 De politie is onder meer bezig de interne samenwerking tussen de intelligenceorganisatie en de tactische en specialistische opsporing te versterken, zodat zij dit soort ernstige incidenten sneller kan linken aan actieve criminele organisaties en meer effectieve interventiestrategieën kan inzetten. Ook de samenwerking in het Multidisciplinair Interventieteam (MIT) zal hieraan bijdragen.
Dit kabinet heeft in het regeerakkoord 291 mln. geïnvesteerd in o.a. de uitbreiding van de operationele formatie van de politie, waaronder ook in de opsporing. Gedurende de kabinetsperiode zijn ook investeringen gedaan in de aanpak van ondermijning, zedencriminaliteit en mensenhandel. Dit kabinet stelt ingevolge de moties Eerdmans (434 mln.) en Hermans (200 mln.) vanaf 2022 opnieuw structureel middelen beschikbaar voor veiligheid en de aanpak van ondermijning.4 Daarmee is voor de politie o.a. € 60 mln. beschikbaar voor een toekomstgerichte versterking van de opsporing. Door in te zetten op moderne technologie, zoals kunstmatige intelligentie en interceptietechnieken, kan de politie de opsporing versterken, criminele geldstromen beter in kaart brengen en informatiedeling verbeteren. Het doen van eventuele aanvullende investeringen is aan het volgende kabinet.
Genoemde intensiveringen zijn nog niet (volledig) gerealiseerd en laten onverlet dat politie de komende jaren, tot 2024–2025, te maken heeft met onderbezetting. Zoals ik uw Kamer eerder liet weten knelt het vooral in de GGP, maar ook de opsporing heeft hiermee te maken. De verdeling van de beschikbare politiesterkte binnen de regionale eenheden is aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie.
Zo ja, wat gaat u daaraan doen aangezien de door u gestelde investering in de recherchecapaciteit duidelijk niet voldoende is?
Zie antwoord vraag 2.
Gezien het feit dat de politie in dit jaar «ineens» een groot financieel tekort heeft van ruim € 150 miljoen, maar de korpsstaf zelf een fors personeelsoverschot heeft, deelt u de mening dat de korpsleiding verkeerde prioriteiten stelt? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds aangegeven in mijn verzamelbrief van 29 juni 20215 en de antwoorden op de Kamervragen van Van Nispen (SP) en Michon (VVD)6 bleek uit de prognose van Politie van mei 2021 dat politie dit jaar (2021) haar budget mogelijk gaat overschrijden met 157 mln. Politie verwacht dat een deel van deze kosten zich niet of in mindere mate voordoen. Voor een ander deel van de kosten is bijsturing nodig. Hiertoe is een interne taskforce ombuigingen ingericht. Deze taskforce had tot doel om zowel incidentele als structurele bezuinigingsopties in kaart te brengen waarbij essentiële taakuitvoering, zoals de 24/7-diensten, de cao-afspraken en de ICT-security worden ontzien. Eind juli heeft de Taskforce Ombuigingen haar rapport opgeleverd.7 Naar aanleiding van dit rapport heeft de politie maatregelen genomen waaronder een tijdelijke vacaturestop op de niet-operationele sterkte. Uit de driekwartjaarcijfers blijkt dat de overschrijding is bijgesteld naar 80 mln. De verwachting is dat dit bedrag dit jaar nog verder zal dalen.8 Voor nu is het de taak van de Politie om binnen haar kaders te blijven en daarbij een zorgvuldige afweging te maken welke maatregelen de taakuitvoering niet in gevaar brengen. Over het vervolgonderzoek dat ik samen met de korpsleiding door een externe deskundige heb laten doen naar deze problematiek is gerapporteerd in de Verzamelbrief politie van 19 november 2021.9 Voor de begroting van 2022 is de verwachting dat de kosten binnen het totaal moeten kunnen worden ingepast. Deze begroting is sluitend. In latere jaren zal ik met politie in de reguliere planning & control cyclus naar de keuzes moeten kijken. Dit kan zowel binnen als buiten de begroting zijn. Ik heb de korpsleiding gevraagd te kijken naar verdere mogelijkheden.
De Staf korpsleiding bestaat hoofdzakelijk uit niet-operationele sterkte. Bij de niet-operationele sterkte van het korps is sprake van overbezetting. Deze overbezetting kan evenwel niet ingezet worden voor het realiseren van operationele sterkte, waarop artikel 3 van het Besluit verdeling sterkte en middelen politie betrekking heeft.
Zo ja, bent u bereid in te grijpen op basis van artikel 3 Besluit verdeling sterkte en middelen politie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden uiterlijk één week voorafgaande aan het eerste debat over de politie op 18 november aanstaande?
Het Commissiedebat politie is verplaatst naar 3 november 2021. Beantwoording voor die datum was niet haalbaar.
Bent u bekend met het bericht «Heeft de politie iets te verbergen?» van Bits of Freedom?1
Ja.
Herinnert u zich nog dat op 28 september 2021 in antwoorden op Kamervragen van de leden Van Ginneken (D66) en Bouchallikht (Groenlinks), mede namens u het volgende is aangegeven: «Biometrische surveillance, in de zin van realtime gezichtsherkenning, wordt op dit moment in Nederland niet gedaan.»?2
Ja.
Waarom heeft u er voor gekozen om naderhand dit antwoord te herformuleren naar «Voor het gebruik van biometrische surveillance in de publieke ruimte door de politie, in de zin van real time gezichtsherkenning, wordt op dit moment in de politieorganisatie geen toestemming gegeven»?3
Alle vragen waren beantwoord vanuit de optiek van de politie en het leek mij, mede omdat de vraag zich richt op surveillance, duidelijk dat we het in de zin die u in vraag 2 herhaalt over de politie hadden. Die zin kan echter ook breder worden opgevat en dan is die stelling niet helemaal juist. Ik heb getracht dat recht te zetten met een herstelbrief.
Identificatie met behulp van realtime gezichtsherkenningstechnologie vindt namelijk wél plaats in Nederland. In de private en publieke ruimte, bijvoorbeeld op Schiphol bij de eGates (automatische selfservice grenscontrole)4. Daarnaast wordt realtime gezichtsherkenning bijvoorbeeld gebruikt als identificatiemechanisme op mobiele telefoons.
Hoe moet «real time» in deze herformulering geïnterpreteerd worden en valt een toepassing als Clearview daar wel of niet onder?
Ik bedoel met «real time» dat de registratie van de biometrische gegevens, de vergelijking en de identificatie allemaal ogenblikkelijk, bijna ogenblikkelijk of in ieder geval zonder noemenswaardige vertraging gebeurt. Deze omschrijving is in lijn met de definitie die de Europese Commissie gebruikt in de conceptverordening over Artificial Intelligence.5
Het is mij niet bekend of het mogelijk is om met gebruik van de Clearview-software real-time een persoon op een afbeelding te identificeren. Of dit mogelijk is, is wat mij betreft niet relevant. Zoals ik eerder heb aangegeven is het gebruik van de Clearview-software niet verenigbaar met de relevante wettelijke bepalingen en zou dit in strijd zijn met onze grondrechten.
Hoe moet «op dit moment» in deze herformulering geïnterpreteerd worden?
Hiermee wordt bedoeld dat de politie op dit moment geen gebruik maakt van realtime gezichtsherkenning in de publieke ruimte.
Is er op eerdere momenten wel toestemming gegeven? Zo ja, hoe vaak? Hoe was het mogelijk dat u hier niet eerder van op de hoogte was?
Nee.
Kan dit betekenen dat er in de toekomst wel toestemming gegeven zal worden?
Zoals ik in mijn brief aan uw kamer van 20 november 20196 al heb geformuleerd, sta ik open voor verdere ontwikkeling van deze technologie, onder voorwaarde dat er geen twijfel is over het wettelijk kader dat van toepassing is en dat alle noodzakelijke (technische en organisatorische) waarborgen zijn getroffen. Ik vind het ook belangrijk dat er voordat een nieuwe toepassing van gezichtsherkenningstechnologie bij de politie operationeel wordt ingezet, goed is nagedacht over de vragen van juridisch-ethische aard.
Het systeem Catch is de enige applicatie die de politie gebruikt waarin biometrische gezichtsherkenningstechnologie wordt toegepast. De politie hanteert een interne beleidslijn dat andere vormen van gezichtsherkenningstechnologie binnen de politie alleen mogen worden ingezet na een positief advies op basis van een juridisch/ethische toets, dit ter beoordeling van de portefeuillehouder Ethiek en Privacy en de portefeuillehouder Digitalisering. Dit heeft nog niet geleid tot goedkeuring van een ander gebruik van biometrische gezichtsherkenningstechnologie dan Catch. Indien hier verandering in zou komen wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Is u bekend geworden dat de politie gebruik heeft gemaakt van deze surveillance zonder toestemming? Zo ja, hoe vaak? waarom heeft u dit niet eerder aangegeven?
Nee, de politie heeft mij laten weten dat zij geen gebruik maken van realtime gezichtsherkenningstechnologie ten behoeve van surveillancetaken.
Bent u op de hoogte van het feit dat de politie zegt niet te kunnen uitsluiten dat individuele medewerkers gebruik maken van deze technologie? Zo ja, wat doet u om te voorkomen dat er in de toekomst ongeoorloofd gebruik wordt gemaakt van deze technologie?
Ik begrijp uit uw vraag dat u met deze technologie het gebruik van realtime gezichtsherkenningstechnologie bedoelt.
Binnen de politieorganisatie gelden er vele afspraken en procedures waar de politiemedewerkers zich aan moeten houden, waaronder de in mijn antwoord op vraag 7 genoemde interne beleidslijn over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie. In een grote organisatie als de politie is het praktisch niet mogelijk om doorlopend individuele medewerkers in de gaten te houden. In het antwoord van de Minister voor Rechtsbescherming op de Kamervragen over gezichtsherkenningstechnologie van 27 augustus werd om die reden gesteld dat niet is uit te sluiten dat een individuele politiemedewerker een keer de website van Clearview AI heeft bezocht en een aantal bevragingen heeft gedaan. Dat betekent niet dat het systeem operationeel is ingezet. Er wordt geen gebruik gemaakt van deze technologie voor het politiewerk.
Op welke manier houdt de politie voldoende grip op het gebruik van ingrijpende technologie door individuen? Is dit volgens u voldoende om ongewenst en/of onwettig gebruik te voorkomen?
In mijn antwoord op vraag 7 geef ik aan welke procedure er moet worden doorlopen voordat er gezichtsherkenningstechnologie, anders dan Catch, mag worden toegepast in de operationele processen.
Voorafgaand aan de start van een verwerking, in het bijzonder een verwerking waarbij nieuwe technologieën worden gebruikt en die waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen oplevert geldt dat hierbij ook een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) moet worden uitgevoerd om de risico´s voor rechten en vrijheden van personen in kaart te brengen.
Deze procedure geeft mij voldoende vertrouwen.
Bent u op de hoogte van de berichtgeving dat in landen als België, Finland en Zweden toch gebruik is gemaakt van deze technologie door de politie nadat dit eerst ontkend werd?
Ja.
Bent u het er mee eens dat transparantie over het gebruik van gezichtsherkenning en andere vergaande surveillancetechnologie door de politie erg belangrijk is voor het vertrouwen in deze instantie?
Ja.
Kunt u iedere vraag afzonderlijke beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden alvorens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Ik heb me ingespannen om u voor de begrotingsbehandeling mijn antwoorden te sturen. Het spijt me dat dat niet is gelukt.
Het bericht ‘Machtsstrijd om aanpak van zware criminaliteit’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Machtsstrijd om aanpak van zware criminaliteit»?1
Ja
Klopt het, dat sinds juli van dit jaar de zogeheten Taskforce Aanpak Criminele Machtsstructuren (ACM) actief is?
Het klopt dat er sinds juli van dit jaar een zogeheten Taskforce Aanpak Criminele Machtsstructuren (ACM) actief is. Deze Taskforce betreft geen nieuw organisatieonderdeel maar een samenwerking vanuit de diensten van de Landelijke Eenheid (LE) van de politie en staat onder het bevoegd gezag van het Landelijk Parket (LP) van het Openbaar Ministerie. In juli heeft de LE op initiatief van de Dienst Landelijke Recherche (DLR) – in samenspraak met het LP – besloten tot een gerichte aanpak met een herprioritering en -verdeling van haar capaciteit naar aanleiding van de urgentie die ontstond na de moord op Peter R. de Vries. Dit past binnen de huidige taakstelling van de LE.
Klopt het, dat ook een Strategisch Kenniscentrum voor Georganiseerde en Ondermijnende Criminaliteit in oprichting is?
Ja. De oprichting van het strategisch kenniscentrum voor georganiseerde, ondermijnende criminaliteit (SKC) maakt onderdeel uit van het breed offensief tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit (BOTOC).2
Bent u het eens dat deze versnippering, onderlinge concurrentie en geruzie over «wie wat mag doen» precies het tegenovergestelde is van wat nodig is, namelijk een geoliede samenwerking tussen bewezen succesvolle samenwerkingsverbanden? Zo nee, waarom niet?
Voor een effectieve aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit is een integrale aanpak op alle niveaus noodzakelijk. Om versnippering van beschikbare capaciteit en informatie tegen te gaan is een overheidsbrede bundeling van de informatie, capaciteit, bevoegdheden en coördinatie van alle relevante diensten/organisaties noodzakelijk, zoals onder anderen in het MIT gebeurt.
Klopt het, dat leden van het Multidisciplinair Interventie Team (MIT) reeds buitenlandse diensten bezoeken en zich zelfs al voorstellen als criminaliteitsbestrijders?
Zoals ook vermeld in de rectificatie in de krant zijn er door het MIT geen dienstreizen naar het buitenland gemaakt. Wel zijn er presentaties gehouden voor geïnteresseerde buitenlandse diensten. Deze presentaties hadden betrekking op de bouw en ontwikkeling van het MIT. Het houden van presentaties over de bouw en ontwikkeling van het MIT zie ik dan ook niet als een onomkeerbare stap.
Zo ja, deelt u de mening dat dit een dikke middelvinger is naar de Tweede Kamer die nog met de (eventuele) oprichting van het MIT moet instemmen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zo ja, gaat u hier per direct een einde aan maken en, indien nodig, de korpsleiding op dit punt de wacht aanzeggen nu zij de Tweede Kamer schofferen door op de besluitvorming vooruit te lopen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens dat de professionals op de werkvloer leidinggevenden verdienen die verder kijken dan hun eigen ego en hen juist steunen in hun strijd tegen de georganiseerde criminaliteit in plaats van tegenwerken met een prestigeproject of taskforce of wat dan ook? Zo nee, waarom niet?
De politie is over de gehele line gecommitteerd aan de inzet tegen georganiseerde criminaliteit, en daarbij hoort een leiding die professionals op de werkvloer tijdens de uitoefening van hun wettelijke taak steunt. Zeker daar waar het gaat om de aanpak van ernstige vormen van criminaliteit, zoals de aanpak van de georganiseerde misdaad. De taskforce betreft een herprioritering en verdeling van de bestaande capaciteit in samenspraak met het gezag.
Deelt u voorts de mening dat het standpunt van de korpsleiding, inhoudende dat «dedicated capaciteit en andere competenties» nodig zijn, een schoffering is van de professionals op de werkvloer? Zo nee, waarom niet?
Nee die mening deel ik niet. Ik onderschrijf juist dat voor een effectieve aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit een integrale, multidisciplinaire aanpak op alle niveaus noodzakelijk, is, waarbij professionals met diverse competenties en vaardigheden vanuit verschillende organisaties bij elkaar komen en elkaar versterken en aanvullen. De benodigde expertise kan – afhankelijk van het aan te pakken fenomeen – ook van buiten de politieorganisatie komen.
Het bericht ‘Onderzoek: riolen en bruggen kwetsbaar voor hackers.’ |
|
Rudmer Heerema (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Queeny Rajkowski (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Peter de Groot (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van Binnenlands Bestuur en AG Connect naar de kwetsbaarheden in industriële controlesystemen waarmee onder meer rioleringen, sluizen en verkeerslichtsystemen worden aangestuurd? Zo ja, hoe beoordeelt u de bevinding dat deze controlesystemen kwetsbaar zijn voor hackers?
Ja. De beveiliging van dergelijke systemen vereist een andere aanpak dan reguliere IT-systemen. Dit komt door de specifieke risico’s die samenhangen met het toepassingsgebied. Deze systemen hebben een langere levensduur en zijn complexer. Juist daarom is er de laatste jaren extra aandacht voor de beveiliging van operationele technologie, bijvoorbeeld in het programma «Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector». Zie ook het antwoord bij vraag 6.
Hoe vaak is het in de afgelopen twee jaar binnen Rijkswaterstaat of ProRail voorgekomen dat een succesvolle aanval is gepleegd op de systemen van bediening, besturing en bewaking? Welke maatregelen zijn binnen het Chief Information Security Officer (CISO) domein genomen om inbreuk op vitale systemen in de toekomst te voorkomen?
De Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) verplicht vitale aanbieders en aanbieders van essentiële diensten incidenten of inbreuken met aanzienlijke gevolgen voor de continuïteit van de verleende dienst te melden bij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Er zijn de afgelopen twee jaar geen Wbni-meldingen gedaan door Rijkswaterstaat (RWS). RWS investeert actief in de verbetering van de digitale beveiliging. Zowel via het RWS versterkingsprogramma als ook via het jaarlijkse informatiebeveiligingsbeeld vanuit het CISO-domein worden diverse acties opgesteld en uitgevoerd ten behoeve van de (digitale) veiligheid, zoals uitvoeren van cybertesten als onderdeel van functionele inspectietesten en het oefenen van planvorming tijdens een cybercrisis ProRail heeft systemen voor de besturing van bruggen, tunnels en beveiliging op het spoor. Deze worden (deels) op afstand bestuurd vanuit de Verkeersleiding-posten. Er zijn geen succesvolle (cyber)aanvallen uitgevoerd. Op de essentiële systemen is een zwaar cybersecurity regime van toepassing. Dit regime wordt met regelmaat door externe onderzoeksbureaus getoetst op betrouwbaarheid en werking.
Klopt het dat de kwetsbaarheden in de controlesystemen onder meer worden veroorzaakt door de afwezigheid van beveiligingsupdates en het gebruik van verouderde besturingssystemen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit beleid, zijn hierover afspraken gemaakt met de aanbieders van de besturingssystemen en wat zijn de kosten hiervan op jaarlijkse basis? Deelt u de mening dat een gebrek aan adequate beveiliging van dergelijke systemen kan leiden tot aanzienlijke (nationale) veiligheidsrisico’s met mogelijk ontwrichtende gevolgen?
De door u genoemde kwetsbaarheden die bij Industriële Controle Systemen (ICS) kunnen ontstaan, kunnen vooral benut worden door hackers indien er koppelingen zijn met het internet waardoor systemen op afstand kunnen worden gemanipuleerd, overgenomen of onklaar worden gemaakt. Risico’s van controle-systemen zijn in het algemeen systeem-, organisatie-, locatie- en tijd specifiek en hangen samen met beveiligingsmaatregelen die door de organisatie zijn getroffen.
Ons beleid is erop gericht organisaties bewust te maken van deze kwetsbaarheden, kennis te delen en te waarborgen dat er maatregelen worden genomen om deze nationale risico’s zoveel mogelijk te verkleinen. Het programma «Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector» levert hier een belangrijke bijdrage aan. De uitvoering van het programma wordt bekostigd uit het IenW-budget van de Nationale Cyber Security Agenda (NCSA). Zie voor de inzet van regelgeving ook vraag 6.
Klopt het dat een goedwillende hacker op afstand het rioleringssysteem van een grote gemeente kon overnemen, dit vervolgens meldde bij de betreffende gemeente, maar het vervolgens maanden duurde voor de benodigde update werd uitgevoerd? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gang van zaken? Bent u het eens dat, gezien de aanzienlijke veiligheidsrisico’s van kwetsbaarheden in het systeem, snelheid hier geboden is?
Uit navraag blijkt geen nadere informatie beschikbaar over een casus van een goedwillende hacker die het rioleringssysteem van een grote gemeente kon overnemen.
Voor de aanpak van de veiligheidsrisico’s die volgen uit kwetsbaarheden in een systeem, zie de beantwoording van vraag 4, 6, 7 en 9.
Kunt u toelichten welk beleid wordt gevoerd ten aanzien van beveiligingsproblemen en in het bijzonder van het updaten van software van industriële besturingssystemen? Zo ja, welke problemen worden hier ondervonden en wordt in samenwerking met experts gezocht naar oplossingen voor deze problemen? Zo nee, waarom niet?
Op 1 juli j.l. is voor alle Aanbieders van Essentiele Diensten (AED’s) binnen het IenW-domein de Regeling beveiliging netwerk- en informatiesystemen IenW (MR)2 in werking getreden om de AED’s meer handvatten te bieden bij de uitvoering van hun zorgplicht, waaronder maatregelen op het gebied van detectie en respons en patchmanagement. Met deze MR wordt ook de ILT in staat gesteld hier goed toezicht op te houden. Het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) heeft voor het adequaat patchen van industriële besturingssystemen diverse handreikingen opgesteld 3. Daarnaast wordt er regelmatig door het NCSC en de diverse ministeries, samen met leveranciers gesproken over (de noodzaak van) goed patchmanagement. Hierbij wordt samen gewerkt in diverse initiatieven4, bijvoorbeeld in de Cybersecurity Alliantie.
Al deze maatregelen tezamen borgen dat de betreffende organisaties weerbaarder zijn bij cyberrisico’s: ze hebben inzicht in de mate waarop de maatregelen doeltreffend zijn, de risico’s kunnen beter beheerst worden en ze zijn in staat voortdurend bij te sturen.
Welke veiligheidseisen worden gesteld bij de inkoop van software en hardware voor industriële besturingssystemen? Wordt een risicoanalyse uitgevoerd bij de aankoop van de betreffende software en wordt regelmatig getest of beiden voldoen aan de dan geldende veiligheidseisen? Zo ja, wat wordt gedaan met de uitkomsten van de risicoanalyses? Zo nee, waarom niet?
Een overheidsorganisatie die ICT-producten en -diensten inkoopt moet de eisen uit de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) vertalen naar inkoop-contracten en afspraken maken over de naleving van die contracteisen. Het uitvoeren van risicoanalyses en testen is hier onderdeel van. De aanscherping van de nationale veiligheidsrisico’s voor inkoop en aanbesteding is eind 2018 geïmplementeerd door de rijksoverheid. Hiermee is het staand beleid vanuit de rijksoverheid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur wordt rekening gehouden met eventuele risico’s in relatie tot de leverancier en met het concrete gebruik van de systemen.
Wat is de huidige stand van zaken van het uitvoeren van de aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer in 2019 heeft gedaan ten aanzien van de cyberbeveiliging van waterwerken? Welke aanbevelingen zijn reeds overgenomen en uitgevoerd en welke nog niet?
Sinds het rapport van de Algemene Rekenkamer «Digitale Dijkverzwaring» uit 2019 heeft er bij Rijkswaterstaat (RWS) een flinke verbeterslag plaatsgevonden. RWS investeert in verbetering van de digitale beveiliging, via het RWS-versterkingsprogramma. Ik heb uw kamer hierover geïnformeerd in 20205 en onlangs over de laatste stand van zaken via mijn brief «Update Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector» op 2 juni 20216. Sindsdien zijn de maatregelen voor procesautomatisering in de «Cybersecurity Implementatie Richtlijn Objecten» waarmee deze op bredere schaal kunnen worden toegepast. Een andere prioritaire maatregel betreft de aansluiting van extra objecten op het Security Operations Centre (SOC)7 van RWS. Het betreft daarbij objecten, zoals bijvoorbeeld bruggen en sluizen,van het Hoofdwatersysteem (HWS), het Hoofdwegennet (HWN) en het Hoofdvaarwegennet (HVWN). Hiermee kunnen kwetsbaarheden eerder gesignaleerd worden en kan er adequaat actie worden genomen om deze te verhelpen.
In hoeverre worden dreigingsbeelden ingezet en praktisch doorvertaald naar de bescherming van industriële besturingssystemen en in het bijzonder individuele vitale objecten zoals waterkeringen en sluizen?
Dreigingsbeelden worden gedeeld door de veiligheidsdiensten met de betreffende bedrijven en instellingen. Deze maken zelf een doorvertaling naar de systemen in eigen beheer en de organisatie specifieke impact. Vanuit onze beleidsverantwoordelijkheid bieden wij hierbij ondersteuning. Organisaties zijn zelf verantwoordelijk om de juiste maatregelen te implementeren. Waar het aanbieders van essentiële diensten (AED’s) betreft, zien de toezichthouders hierop toe.
Bent u het eens dat bij het keren en beheren van water de fysieke veiligheid van miljoenen Nederlanders op het spel staat? Zo ja, bent u het dan ook eens dat het niveau van cybersecurity van systemen die rioleringen, bruggen en sluizen aansturen aanzienlijk hoger moet liggen dan nu het geval is? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen om dit niveau te verhogen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening dat het keren en beheren van water cruciaal is voor de bescherming van Nederland. Daarom is «keren en beheren van de waterkwantiteit» een vitaal proces in categorie A (infrastructuur die bij verstoring, aantasting of uitval ernstige gevolgen heeft op economisch, fysiek of sociaal-maatschappelijk vlak met mogelijke cascade gevolgen). Er wordt hard gewerkt aan het verhogen van het niveau van cyberweerbaarheid van vitale objecten binnen dit proces en deze vallen ook onder de Wbni, zie ook mijn antwoord onder vraag 8.
Verder heb ik vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid aandacht voor de cybersecurity van systemen die riolering, bruggen en sluizen aansturen. Daarom werken we samen met decentrale overheden om ook hier de cyberweerbaarheid te verhogen en de Nederlandse infrastructuur blijvend te beschermen.
De Kamerbrief ‘Reactie op de motie van het lid Yesilgöz-Zegerius over een cyberverdedigingsprotocol voor gemeenten’ |
|
Mark Strolenberg (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Queeny Rajkowski (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het feit dat verschillende gemeenten zoals Hof van Twente afgelopen jaren slachtoffer zijn geworden van cyberaanvallen waarbij veel gevoelige persoonsgegevens zijn buitgemaakt?1
Iedere digitale aanval op een overheidsorganisatie is er één te veel. De realiteit is dat digitale dreigingen toenemen. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid voor de digitale overheid stel ik kaders en ondersteun ik waar nodig om het openbaar bestuur digitaal veilig te laten functioneren.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit onderzoek blijkt dat een groot deel van de gemeenten nog geen draaiboek (protocol) heeft in het geval van een digitale aanval? Hoe beoordeelt u het feit dat gemeenten als gevolg hiervan geen kennis en kunde in huis hebben om de benodigde stappen te zetten na een digitale aanval en om de opgelopen schade te mitigeren?2
Ik deel het beeld dat op het terrein van informatieveiligheid binnen en buiten de overheid veel werk te doen is. De digitale dreiging is groeiende en alle organisaties wereldwijd kampen met dit vraagstuk. Het is een breed maatschappelijk vraagstuk waar naast gemeenten, ook andere publieke organisaties mee kampen.
Verder deel ik de mening dat overheidsorganisaties voorbereid moeten zijn op digitale aanvallen. Inderdaad zijn aanvallen nooit 100% te voorkomen. Vandaar dat ik uw Kamer graag wijs op de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO)3. Dit is het algemene basisnormenkader voor informatieveiligheid voor de gehele overheid, waarin ook eisen en maatregelen zijn opgenomen over het beheer van informatiebeveiligingsincidenten. Concreet stelt de BIO in hoofdstuk 16 «Beheer van informatiebeveiligingsincidenten» onder meer verplicht dat er verantwoordelijkheden en procedures tot op directieniveau zijn vastgesteld voor een snelle, doeltreffende en ordelijke respons op informatiebeveiligingsincidenten. Er worden eisen gesteld aan het rapporteren van incidenten. Gezien het belang ervan zijn deze eisen in de BIO, conform de systematiek van de BIO4, nader vertaald in maatregelen zoals de verplichting een intern meldloket te hebben met vastgestelde afhandelingsprocedures. En de meldingsprocedure moet voor iedereen in de organisatie kenbaar zijn. Ook beschrijft de BIO hoe afhankelijk van de ernst van een incident verder moet worden gereageerd. Draaiboeken en protocollen zijn daarmee impliciet onderdeel van een totaalpakket van de verplichtingen en aan maatregelen, die voortvloeien uit hoofdstuk 16 van de BIO.
Ik deel dan ook het standpunt dat het hebben van draaiboeken en protocollen van belang is om snel in te kunnen spelen op digitale ontwrichting. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun informatieveiligheid binnen de geldende kaders, ook voor het opstellen van draaiboeken en protocollen voor incidenten. Het college van burgemeester & Wethouders draagt de eindverantwoordelijkheid voor hun gemeente en de gemeenteraad controleert.
Digitale aanvallen zijn niet allemaal hetzelfde. De kennis en kunde die nodig is om de nodige stappen te zetten, verschilt per aanval. Gemeenten kunnen indien nodig ondersteuning krijgen van de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Vanuit de kaderstellende en ondersteunende rol van BZK voert het Centrum Informatiebeveiliging een Privacybescherming (CIP) sinds 2019 een overheidsbreed ondersteuningsprogramma uit. Het voornaamste doel hiervan is adviezen en ondersteuningsmiddelen aanreiken aan overheden, gericht op het geïmplementeerd krijgen van de BIO.
Ten slotte maak ik u graag attent op de jaarlijkse overheidsbrede cyberoefening en de bijbehorende webinars5 die erop zijn gericht op de digitale weerbaarheid van de overheid te vergroten. Aan deze oefening nemen veel verschillende overheidspartijen deel. De laatste cyberoefening met meer dan 1000 deelnemers vond op 1 november plaats.
Hoe beoordeelt u het feit dat er wetenschappelijk en maatschappelijk consensus bestaat over de meerwaarde van een cyber protocol/draaiboek in het geval van een digitale aanval waarbij handelingsperspectief kan worden geboden aan organisaties en digitale aanvallen sneller kunnen worden verholpen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met ons eens dat digitale aanvallen nooit honderd procent voorkomen kunnen worden, maar dat het hebben van een cyber protocol/draaiboek indien een aanval zich voordoet wel van essentieel belang is om gemeentes de juiste stappen te laten zetten om zo goed mogelijk om te gaan met digitale aanvallen en om de schade zoveel mogelijk te beperken? Zo ja, bent u het dan ook eens dat het hebben van een cyber protocol/draaiboek een belangrijk hulpmiddel is in het zo goed mogelijk omgaan met digitale aanvallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met ons eens dat het hebben van een cyber protocol/draaiboek als een belangrijk aanvullend instrument kan worden in gezet in een breder pakket van bestaande maatregelen tegen digitale aanvallen? Zo ja, bent u alsnog bereid om de aangenomen motie Yesilgöz-Zegerius (Kamerstuk 26 643, nr. 753) uit te voeren en dus in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) cyber protocollen/draaiboeken op te stellen om gemeentes beter voor te bereiden op digitale aanvallen? Zo nee, waarom niet?
In mijn reactiebrief6 op de motie Yesilgöz-Zegerius7 heb ik aangegeven hoe ik uitvoering geef aan de motie. Ik herhaal hier kort wat ik in mijn reactiebrief heb gesteld, namelijk dat ik in mijn beleid niet inzet op één cyberverdedigingsprotocol voor alle gemeenten, omdat de ene situatie niet de andere is. Hoe er daadwerkelijk moet worden gehandeld is weliswaar context-afhankelijk, maar wel onderworpen aan eisen. Zoals ik hierboven heb aangegeven stelt de BIO eisen aan het afhandelen van informatiebeveiligingsincidenten met inbegrip met vastgestelde procedures.
Naar aanleiding van het artikel van AG Connect wil ik hieraan nog een paar opmerkingen toevoegen. Ten eerste: informatieveiligheid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Ik noemde eerder dat informatieveiligheid bij gemeenten onder de eindverantwoordelijkheid van het College van B&W valt. Het is van belang dat waar dat niet of onvoldoende gebeurt, zij hun verantwoordelijkheid nemen en gaan uitoefenen; de gemeenteraad dient hier ook op toe te zien. Gemeenten worden hierbij ondersteund door de VNG en de IBD voor gemeenten.
Ik ondersteun dit door de controlerende taak (het horizontale toezicht) van de gemeenteraad te versterken met onder andere de aanpak Eenduidige Normatiek Single Information Audit (ENSIA), waarover uw Kamer is geïnformeerd op 18 maart jl. in de Voortgangsbrief Informatieveiligheid.8 ENSIA heeft tot doel te komen tot een zo effectief en efficiënt mogelijk ingericht verantwoordingsstelsel voor informatieveiligheid bij gemeenten. De focus van ENSIA ligt op verantwoording richting de gemeenteraad, het hoogste politieke orgaan van de gemeente. Echter, omdat gemeenten ook verantwoording afleggen aan de rijksoverheid waar het gaat om het gebruik van landelijke voorzieningen, helpt ENSIA de gemeenten in één keer verantwoording af te leggen over informatieveiligheid gebaseerd op de normen die gelden voor de Nederlandse overheid, de BIO. Met ENSIA sluit de verantwoording over informatieveiligheid aan op de planning- en controlcyclus van de gemeente. Hierdoor heeft het gemeentebestuur meer overzicht over de informatieveiligheid van zijn gemeente en kan het beter sturen en verantwoording afleggen aan de gemeenteraad.
Ook de VNG ziet het belang en de urgentie van adequate digitale weerbaarheid toenemen. Ze biedt op het terrein van informatieveiligheid de gemeenten daarbij op allerlei wijzen ondersteuning, zoals ook op het terrein van incidentmanagement. VNG en IBD trekken lessen uit incidenten en stellen deze lessen openbaar beschikbaar. Dit geldt onder andere voor de geleerde lessen van de door u aangehaalde incidenten, de hacks bij de gemeenten Lochem en Hof van Twente en de Citrix-problematiek.
De IBD heeft voor gemeenten een aantal producten beschikbaar gesteld die ingaan op het voorkomen van digitale incidenten, maar ook op de wijze waarop een incident kan worden afgewikkeld. Het incident bij de gemeente Hof van Twente heeft onder andere geleid tot de ontwikkeling van het «kaartje in de meterkast» voor gemeentesecretarissen9. Dit document helpt de gemeente om vooraf de juiste stappen te bepalen in geval van een incident. Via de vakvereniging worden gemeentesecretarissen gewezen op dit initiatief.
Om gemeenten te helpen met het verhogen van de digitale weerbaarheid heeft de IBD een ondersteuningspakket ontwikkeld voor de processen en maatregelen uit de BIO met de hoogste prioriteit. In dit ondersteuningspakket wordt naast preventieve maatregelen en bewustwording ook ingezet op bedrijfscontinuïteitbeheer (BCM) en zijn concrete handreikingen voor incident en responsmanagement beschikbaar voor alle gemeenten. Zoals gesteld in mijn reactie op de motie Yesilgöz-Zegerius worden de Veiligheidsregio’s betrokken bij crisis en incidenten volgens de Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdingsprocedure (GRIP) en kan opgeschaald worden naar de nationale crisisstructuur.
Met dit ondersteuningspakket zie ik dat de gemeenten voortvarend bezig zijn. Tegelijkertijd ben ik met de VNG, de rijksoverheid, de Unie van Waterschappen en het Interprovinciaal overleg doorlopend in gesprek om gezamenlijk de digitale weerbaarheid van de overheid te versterken tegen de telkens wijzigende dreigingen.
Een ‘satirisch’ filmpje dat afgelopen vrijdag is uitgezonden door de NPO |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met dit filmpje1 dat vrijdag 15 oktober 2021 is uitgezonden door de NPO en waarin niet-gevaccineerden worden doodgeschoten?
Ja.
Hoe beoordeelt u dit filmpje? Is het volgens u satire gericht tegen het vaccinatiebeleid, tegen de afgelopen september ingevoerde Q&R-pas en de vaccinatiedwang die hierbij komt kijken? Indien dit het geval is, kunt u één ander voorbeeld geven waarin de NPO op een dergelijke brute wijze het coronabeleid van de regering op de hak nam? Indien u dit niet kan bent u het in dat geval eens dat de satire dan zo goed als zeker gericht moet zijn tegen de vaccinatieweigeraars die in het filmpje massaal worden doodgeschoten? Of zijn er volgens u andere aanwijzingen van het tegendeel? Zo ja, wat zijn die aanwijzingen?
Volgens art. 2.88, eerste lid, Mediawet 2008 bepalen publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Ze zijn daar dientengevolge ook zelf verantwoordelijk voor. Die onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. De NTR, net als alle andere omroepen, maakt daarbij in alle vrijheid zelf zijn afwegingen en keuzes op welke wijze de NTR dat doet. Het is een kwestie van individuele smaak of men wel of niet gecharmeerd is van de inhoud. Men kan het een aanstootgevend filmpje vinden, of men kan het zien als satire. Het is verder niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar een waardeoordeel over te vellen. Ik heb voorts geen inzicht in de inhoud van toekomstige programma’s van de publieke omroep. Dat is aan de NPO en de omroepen. Toezicht vooraf op de inhoud van tv-programma’s is, zoals artikel 7, tweede lid, van de Grondwet bepaalt, nooit geoorloofd.
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vallen onder de (grond)wettelijk gewaarborgde vrijheid van meningsuiting ook uitlatingen die anderen in de samenleving mogelijk kwetsen, choqueren of verontrusten, ook als die betreffende uitlatingen waardeoordelen zijn.3 Potentieel kwetsende uitlatingen vallen eerder onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting indien zij gedaan worden in het kader van een maatschappelijk debat, zeker ten aanzien van onderwerpen die het algemeen belang aangaan, zoals de volksgezondheid.4 Ook satire kan onder die bescherming vallen.5 Verder komt de pers bijzondere bescherming toe, nu zij de maatschappij ten dienste staat in het proces van meningsvorming tijdens maatschappelijke debatten.6
Het is niet aan mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, om een oordeel te hebben over de vraag of het onderhavige filmpje als strafbaar dient te worden gekwalificeerd. Evenmin is het aan mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, om actie te ondernemen tegen de makers en/of verspreiders van het onderhavige filmpje. Als aangifte is gedaan bij de politie en het openbaar ministerie zou tot strafrechtelijke vervolging overgaan, dan bepaalt de rechter als onafhankelijke instantie of de grenzen van het recht zijn overschreden.
Aangenomen dat, en alles wijst hierop, het filmpje gericht is tegen de groep mensen in onze samenleving die ervoor gekozen hebben op hun eigen natuurlijke lichaamsimmuniteit te vertrouwen in plaats van een experimenteel vaccin (de niet-gevaccineerden dus), hoe beoordeelt u het filmpje dan vanuit strafrechtelijk oogpunt? Kan een geweldsfantasie waarbij satirisch een bepaalde bevolkingsgroep, in dit geval de niet-gevaccineerden, systematisch wordt uitgemoord volgens u strafrechtelijk door de beugel?
Zie antwoord vraag 2.
Of is het satirisch propageren van het massaal doodschieten van een bevolkingsgroep door de NPO wellicht een strafbare vorm van dreigen met geweld en de dood? Indien dit het geval is, hoe gaat u hiertegen strafrechtelijk optreden? Indien dit niet het geval is, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u wellicht parallellen tussen Radio Milles Collines en de manier waarop de genocide in Rwanda tot stand is gekomen en de genocidale satirische geweldsfantasie zoals die door de NPO is uitgezonden waarbij een bepaalde bevolkingsgroep, in dit geval de niet-gevaccineerden, massaal worden doodgeschoten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wellicht omdat dit volgens u satire’is? Is het dan ook mogelijk een filmpje te maken en uit te zenden, bijvoorbeeld door Ongehoord Nederland! straks bij de NPO, waarin politici en journalisten, vanzelfsprekend in de vorm van satire, worden opgehangen en met de dood worden bedreigd? Vindt u dat vanuit strafrechtelijk oogpunt dan ook prima?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u dat vanuit strafrechtelijk oogpunt niet prima vindt, waarom onderneemt u dan geen actie tegen de makers en verspreiders bij de NPO van dit walgelijke filmpje waarin onder het mom van satire niet-gevaccineerden, die zich niet gewoon willen laten vaccineren, massaal worden doodgeschoten? Kunt u dit uitleggen?
Zie antwoord vraag 2.
Of zijn niet-gevaccineerden wellicht, na de invoering van de misdadige apartheidspas, inmiddels helemaal vogelvrij verklaard en mogen satirische filmpjes waarin deze groep wordt doodgeschoten en dus met de dood bedreigd wél «gewoon» worden uitgezonden door de NPO?
Zie antwoord vraag 2.
Als het strafrechtelijk volgens u door de beugel kan, wilt u dan erkennen dat het filmpje walgelijk, smakeloos en beneden alle peil is? Indien u dat niet wil erkennen, begrijpen we het dan goed dat het in een satirisch filmpje laten doodschieten van niet-gevaccineerden geen probleem is voor u, maar een ludiek bedoelde galg meegevoerd tijdens de demonstratie om het eind van de Nederlandse vrijheid te symboliseren volgens u wel een smakeloze toestand is, beneden alle peil, waarvoor u helemaal geen begrip heeft?2 Kunt u dit verschil uitleggen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ik heb ervoor gekozen de vragen niet afzonderlijk te beantwoorden, omdat zij dezelfde strekking hebben en afzonderlijke beantwoording enkel tot herhaling van tekst of verwijzing zou leiden.
Politie-ingrijpen bij demonstraties en de veiligheid van vreedzame demonstranten en journalisten. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de politieacties tegen demonstranten bij de Woonopstand in Rotterdam op 17 oktober jl.?
Ja.
Kunt u een tijdlijn geven van alle gebeurtenissen die hebben geleid tot het politie-ingrijpen? Kunt u daarin ook aangeven wanneer het politie-ingrijpen gepland werd? Kan ook een tijdlijn worden gegeven van de gebeurtenissen tijdens het politie-ingrijpen?
De gebeurtenissen waarnaar u verwijst hebben plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van het lokale gezag. Voor een overzicht van de feiten verwijs ik u naar de brief van de burgemeester van Rotterdam van 21 oktober 2021 aan de Rotterdamse gemeenteraad.1
In verband met mijn toezegging bij de behandeling van de begroting van mijn ministerie om de uitkomst van een gemeentelijke evaluatie met uw Kamer te delen, laat ik u het volgende weten.
De gemeenteraad van Rotterdam heeft een motie aangenomen waarin de burgemeester wordt gevraagd om de ongeregeldheden rondom de Woonopstand in dialoog tussen een vertegenwoordiging van de demonstranten en de driehoek te evalueren. De uitkomsten hiervan worden teruggekoppeld aan de Rotterdamse gemeenteraad. Ik heb de burgemeester gevraagd om mij de uitkomst daarvan eveneens te doen toekomen, zodat ik die met uw Kamer kan delen.
Op basis van welke signalen is tot politie-ingrijpen overgegaan? Van waar waren deze signalen afkomstig? Of leidden gepleegde strafbare feiten tot het politie-ingrijpen? Zo ja, welke gepleegde strafbare feiten waren dit?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Was de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) betrokken bij de totstandkoming van het politie-ingrijpen? Zo ja, op welke manier?
Nee, de NCTV was niet betrokken bij de totstandkoming van het politie-ingrijpen.
Oordeelt u dat het opsplitsen van een demonstratie en zo een brede geweldstoepassing de proportionele middelen waren om opvolging te geven aan signalen dan wel de constatering van gepleegde strafbare feiten? Kun u uw oordeel onderbouwen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Waarom heeft de politie, zeker met het oog op het vreedzame karakter van de demonstratie, ingezet op escalatie? Op welke manier is vervolgens geprobeerd in te zetten op deëscalatie door de politie? Klopt het dat een burger het voortouw heeft genomen in deëscalatie?
De politie heeft niet ingezet op escalatie. De mobiele eenheid opereert onder lokaal gezag en probeert waar mogelijk altijd toenadering te zoeken, begeleiding te bieden en contact te houden met demonstranten, zo ook in Rotterdam tijdens voornoemde demonstratie. Ik verwijs voor een verder antwoord op uw vraag naar de brief ingezonden door de locoburgemeester van de gemeente Rotterdam.
Klopt het dat politiehonden zijn ingezet bij het politie-ingrijpen in Rotterdam? Zo ja, hoeveel honden zijn ingezet? Wat was de aanleiding voor de inzet van dit zware geweldsmiddel? Vindt u de inzet van politiehonden tegen vreedzame demonstranten proportioneel?
De inzet van politiehonden kan onderdeel uitmaken van de ME, zo ook tijdens de woonprotesten in Rotterdam. Politiehonden hebben in de praktijk bewezen dat zij een de-escalerend effect hebben tijdens orde handhavend optreden. Het optreden van de ME valt onder verantwoordelijkheid van het lokaal gezag. Ik verwijs voor een verder antwoord op uw vraag naar de bij de beantwoording van vraag 2 genoemde brief van de burgemeester van Rotterdam.
Is het gebruikelijk dat aan demonstraties agenten in burgerkleding deelnemen die verschillende stickers op hun kleding dragen waarmee zij het doel van de demonstratie onderschrijven? Is dit in Rotterdam gebeurd? Hoe dienen deze agenten in burgerkleding zich tegenover burgers te identificeren als politie, alvorens zij overgaan tot geweldstoepassing? Kunt u bevestigen dat deze politieagenten dit ook altijd hebben gedaan in Rotterdam?
De inzet van agenten in burger, ook wel onopvallend werken genoemd, is een veelgebruikte operationele keuze. Deze is nodig voor een goede uitvoering van de politietaak. Zo kan de arrestatie eenheid opereren als onderdeel van de mobiele eenheid en als zodanig in burgerkleding optreden. Wanneer zij in burgerkleding opereren zullen zij aansluiten zoeken bij de doelgroep om hun werk zo onopvallend mogelijk te kunnen doen. Dit mede om zo min mogelijk geweld in te hoeven zetten tijdens een aanhouding en zo doelmatig mogelijk te kunnen optreden.
De legitimatieplicht voor optreden in burgerkleding is vastgelegd in artikel 2, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: Ambtsinstructie). Op grond van dit artikel dient een politieambtenaar zich voorafgaand aan zijn optreden als politieambtenaar ongevraagd te legitimeren met het politielegitimatiebewijs, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken. Het optreden in groepsverband als arrestatie eenheid als onderdeel van de mobiele eenheid maakt het legitimeren niet altijd opportuun waar snelheid in de actie is geboden.
In welke mate is juist de politie, naar uw oordeel, debet aan het verstoren van een vreedzame demonstratie? Wat vindt u überhaupt van het feit dat in een democratische rechtsstaat een vreedzame demonstratie geen doorgang kan vinden door het handelen van de politie? Hoe beoordeelt u in dat licht het handelen van de burgemeester van Rotterdam, de heer Aboutaleb?
Op grond van artikel 9 Grondwet heeft een ieder het recht om te demonstreren. Het recht om te demonstreren is echter geen absoluut grondrecht. Artikel 9, tweede lid van de Grondwet en de Wet openbare manifestaties biedt de burgemeester de bevoegdheid om een demonstratie te beperken en in een uiterst geval zelfs te verbieden. Dit mag hij op grond van artikel 2 Wet openbare manifestaties alleen doen wanneer dit noodzakelijk is in het kader van: de bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
De inzet van de mobiele eenheid (ME) geschiedt slechts na toestemming van het gezag. De burgemeester heeft gezag over de politieambtenaren die in zijn gemeente zijn belast met de handhaving van de openbare orde en kan de politieambtenaren de daarvoor nodige bevelen te geven. Ik verwijs voor een verder antwoord op uw vraag naar voornoemde brief van de burgemeester van Rotterdam.
Ziet u ook een patroon in het handelen van de Rotterdamse politie, die in 2020 een vreedzame Black Lives Matter-demonstratie vlak voor het einde opbrak en in 2016 disproportioneel ingreep tegen het Kick Out Zwarte Piet-protest om daar 168 arrestaties te verrichten, waarvan geen tot vervolging leidde vanwege een gebrek aan bewijs of omdat arrestanten ten onrechte werden aangemerkt als verdachte?1 Wat is uw oordeel daarover?
Nee, ik kan het bestaan van een patroon niet onderschrijven. Ik heb vertrouwen in het optreden van de politie, onder verantwoordelijkheid van het lokale gezag, en het openbaar ministerie om deze zaken goed af te handelen.
Sluit u zich aan bij het oordeel van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) die het politieoptreden bij de demonstratie hebben gezien en dit optreden «schokkend» noemen?2
Gebruik en effectueren van de geweldsbevoegdheid ziet er vaak heftig uit, ook wanneer dit op proportionele en subsidiaire wijze wordt toegepast.
De beoordeling of geweldgebruik in een specifiek geval rechtmatig was, is echter niet aan mij als Minister maar aan andere autoriteiten. Ik kan en zal niet in de beoordeling hiervan treden.
Bent u bereid onderzoek in te stellen naar het handelen van de politie in Rotterdam? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties moeten volgens u hangen aan een disproportionele geweldstoepassing door de politie?
Geweldsaanwending door de politie moet worden gemeld bij- en getoetst door de hulpofficier van justitie. Dat is hier niet anders. Meer ingrijpende vormen van geweldsaanwending – die op grond van artikel 18 van de Ambtsinstructie aan het Openbaar Ministerie moeten worden gemeld – worden tevens door de officier van justitie beoordeeld.4 Op dit moment zie ik geen aanleiding om aanvullend op deze procedure een onderzoek in te stellen.
Welke maatregelen gaat u nemen een situatie zoals in Rotterdam in het vervolg te voorkomen?
Ik zie geen aanleiding voor het treffen van maatregelen.
Klopt de berichtgeving van verschillende media dat zo’n 50 personen zijn gearresteerd bij de Woonopstand in Rotterdam? Rechtvaardigt, naar uw oordeel, de arrestatie van zo’n 50 personen, het opbreken van een demonstratie en de geweldstoepassing door de politie tegen vreedzame demonstranten?
Ik kan, zoals aangegeven, niet in de beoordeling treden van het door u gevraagde. Het OM heeft mij bericht dat er geen 50 personen zijn aangehouden maar 9.
Er zijn signalen binnengekomen dat de pers is gehinderd door de mobiele eenheid (ME) in het verslag doen van de demonstratie en het politie-ingrijpen, zelfs na vertoon van perskaart, kunt u dit bevestigen of ontkrachten? Indien dit is gebeurd, hoe oordeelt u hierover?
Ik ken en herken de signalen waarnaar u verwijst niet.
Hoeveel arrestanten zijn dezelfde avond of volgende dag zonder aanklacht vrijgelaten? Hoeveel arrestanten worden vervolgd en hoe luidt de aanklacht tegen hen?
Er zijn in totaal negen aanhoudingen verricht. Alle aangehouden verdachten zijn na verhoor dezelfde dag heengezonden. Acht verdachten kregen een strafrechtelijke afdoening. Eén zaak is geseponeerd door de officier van justitie.
Bent u op de hoogte dat ook in Amsterdam na afloop van het Woonprotest mensen gearresteerd zijn? Hoeveel arrestanten zijn toen dezelfde avond of de volgende dag zonder aanklacht vrijgelaten? Hoeveel arrestanten worden vervolgd en hoe luidt de aanklacht tegen hen?
Er zijn in totaal 59 mensen gearresteerd. 39 demonstranten hebben een boete gekregen voor het verstoren van de openbare orde en 7 demonstranten zijn aangehouden voor het niet kunnen tonen van een identiteitsbewijs. Zij zijn allen dezelfde dag nog heengezonden. De resterende 13 demonstranten worden verdacht van zwaardere vergrijpen zoals zware mishandeling, het voorhanden hebben van vuurwerk en openlijke geweldpleging. Deze zaken zijn in behandeling bij het openbaar ministerie.
Het politie-ingrijpen in Rotterdam volgt op een week van politie-ingrijpen tegen klimaatdemonstraties in Den Haag, oordeelt u dat bij de klimaatdemonstraties op een proportionele manier gehandeld is door de politie ten opzichte van demonstranten? Kunt u uw oordeel onderbouwen?
De beoordeling of geweldgebruik in een specifiek geval rechtmatig was, is niet aan mij als Minister. Ik kan en zal niet in de beoordeling hiervan treden.
Gezien het feit dat bij demonstraties in Den Haag meerdere journalisten zijn gearresteerd, hoe oordeelt u dat het politie-ingrijpen in Den Haag zich verhoudt tot de persvrijheid? Deelt u de mening en onderschrijft u de Grondwet door te oordelen dat het onbestaanbaar is dat journalisten worden gearresteerd terwijl zij van een demonstratie en het politie-ingrijpen daarop verslag doen?
De journalistieke vrijheid is een groot goed, hier zetten wij ons met volle toewijding voor in. Dit laat onverlet dat er ook grenzen zitten aan de vrijheid van een journalist bij de uitoefening van zijn vak. Het beschikken over een (politie-)perskaart kent een journalist extra rechten en vrijheden toe. De journalist is echter ook aan (gedrags-)regels gebonden.
De politie hanteert interne aanwijzingen om de vrijheden en rechten van journalisten te borgen. In gevallen dat de openbare orde verstoord wordt of dreigt te worden verstoord kan de politie overgaan tot aanhouding van de aanwezigen op een bepaalde plaats. Bij grootschalige verstoringen van de openbare orde, of dreigingen hiertoe, kan het zijn dat de journalistieke status van een aanwezige pas later kan worden uitgezocht dan op het moment van aanhouding. Waarbij er naderhand een beoordeling plaatsvindt van de aanhouding. Bij deze beoordeling zal de journalistieke status altijd worden meegewogen.
Hoeveel arrestanten bij de klimaatdemonstraties in Den Haag zijn dezelfde dag van hun arrestatie of de dag erna zonder aanklacht vrijgelaten? Hoeveel arrestanten worden vervolgd en hoe luidt de aanklacht tegen hen?
Gedurende de betreffende actieweek zijn, onder gezag van het Openbaar Ministerie (OM), in totaal 133 aanhoudingen verricht. De gronden waren o.a. belediging, belemmering, het in het gevaar brengen van het verkeer, mishandeling van een agent en het niet voldoen aan een bevel of vordering. Alle arrestanten zijn dezelfde dag heengezonden. Deze zaken zijn in behandeling bij het openbaar ministerie.
Wat doet, volgens u, het politie-ingrijpen zoals dat bij voornoemde demonstraties in de verschillende steden heeft plaatsgevonden met het vertrouwen van burgers in de politie? Wat is uw oordeel daarover?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 9.
Welke nazorg bestaat voor de mensen die het doel waren van geweldstoepassing door de politie?
In beginsel tracht de ambtenaar die geweld aanwend ook nazorg te bieden waar dit geboden is. Soms laat de situatie dit echter niet toe, bij grootschalige verstoringen van de openbare orde bijvoorbeeld. Bij iedere redelijke mogelijkheid zet de politie zich in om hulp te verlenen aan hen die het behoeven. Dus wanneer iemand zich meldt bij de agenten met letsel zal deze, wanneer de situatie het toelaat, geholpen worden.
In gevallen dat een arrestant letsel heeft opgelopen bij een aanhouding bestaat de mogelijkheid om een forensisch arts te zien, belast met de zorg van arrestanten. Dit kan worden geïnitieerd via arrestantenbewaarder en wordt tevens getoetst door de (hulp) officier van justitie tijdens de voorgeleiding. Voor niet aangehouden verdachten geldt dat zij toegang hebben tot het reguliere zorgstelsel.
Deelt u de mening dat demonstranten in vrijheid gebruik moet kunnen maken van hun grondrecht, zonder dat zij te maken krijgen met geweldstoepassing vanuit de politie?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Hoe gaat u garanderen dat burgers, die gebruik willen maken van hun grondrecht te demonstreren, in het vervolg niet te maken krijgen met geweldstoepassing door de politie en dus hun grondwettelijke recht om te demonstreren wordt geborgd?
Veroordeelde criminelen die vrij rondlopen in Turkije |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de zaak van de veroordeelde A. die zijn nichtje in 2004 wurgde, bij verstek onherroepelijk veroordeeld werd tot tien jaar gevangenisstraf, maar al die jaren uit handen is gebleven van politie en justitie?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is aan de nabestaanden dat de dader nog altijd niet is gepakt, al 17 jaar vrij rondloopt in Turkije, terwijl de politie zelfs nauwkeurig weet waar de veroordeelde verblijft? Deelt u de mening dat dit een vorm van straffeloosheid is die we niet kunnen accepteren?
Ik deel de mening dat het niet aan de nabestaanden en de maatschappij uit te leggen is dat de dader nog altijd niet is opgepakt en dat dit een vorm van straffeloosheid is die we niet kunnen accepteren. Over de kennis bij de politie omtrent de verblijfplaats van de veroordeelde doe ik in het kader van de opsporing geen uitspraken.
Wat is al ondernomen om deze man achter de tralies te krijgen? Hoe heeft Turkije daar tot nu toe op gereageerd?
Over individuele strafzaken, het contact daarover met een buitenlandse autoriteit en de wijze waarop door een buitenlandse autoriteit wordt gehandeld, doe ik geen mededelingen. In het algemeen kan ik wel zeggen dat Turkije geen onderdanen uitlevert aan andere landen voor de tenuitvoerlegging van een straf. De enige mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van een straf is het overdragen van die straf, zodat de straf in Turkije kan worden uitgevoerd. Nederland verzoekt in die gevallen op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) aan de Turkse autoriteiten om straffen over te nemen. De Turkse autoriteiten nemen normaal gesproken alleen Wots-verzoeken in behandeling als er een adres of verblijfplaats bekend is. Deze is niet altijd voorhanden. Daarnaast worden deze veroordeelden internationaal (wereldwijd) gesignaleerd.
Hoeveel vaker komt het voor dat mensen, die in Nederland veroordeeld worden, zich in Turkije ophouden en zo uit handen van justitie blijven? Hoe wordt druk uitgeoefend op Turkije om daders niet zonder straf weg te laten komen met hun misdrijven?
In 2019 waren bij Fugitive Active Search Team NL (FAST) 56 zaken met een (resterende) straf van minimaal 120 dagen bekend waarbij de veroordeelde zich mogelijk in Turkije zou bevinden. Deze zaken worden regulier onder de aandacht gebracht op verschillende niveaus bij de Turkse autoriteiten.
Op dit moment is in 16 zaken aan de Turkse autoriteiten gevraagd om een opgelegde straf ten uitvoer te leggen. Indien een reactie te lang op zich laat wachten, verstuurt de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen van de Dienst Justitiële Inrichtingen een rappel. Dit is in 6 zaken ten minste één keer gebeurd. Verder wordt waar nodig langs diplomatieke weg aandacht gevraagd voor openstaande zaken.
Bij welke andere landen speelt dit probleem nog meer?
Voor verschillende landen geldt dat veroordeelde onderdanen niet worden uitgeleverd aan andere landen, maar opgelegde straffen wel kunnen worden overgedragen. Met al de betreffende landen wordt op de best mogelijke manier samen gewerkt om tot uitvoering van de opgelegde straffen te komen. Op nadere bijzonderheden wil ik in het antwoord op deze vraag niet ingaan, omdat dit een onnodige negatieve impact zou kunnen hebben op de samenwerking met deze landen.
Deelt u de mening dat de vraag of het recht zijn beloop heeft eigenlijk niet hoort af te hangen van de politiek en de internationale betrekkingen tussen landen?
Ja, ik deel uw mening.
Wat kunt u doen om dit soort straffeloosheid in het algemeen te voorkomen?
Om te kunnen zorgen dat een rechterlijke uitspraak ook ten uitvoer wordt gelegd indien de veroordeelde in het buitenland verblijft, zijn er verschillende instrumenten, zoals diplomatie, uitlevering of overlevering van de veroordeelde aan Nederland of het overdragen van het strafvonnis aan een ander land.
De mogelijkheden hier verschillen per land. Als er eisen gesteld worden waaraan Nederland (juridisch) niet kan voldoen, dan is het overdragen van de straf niet mogelijk.
Daarnaast zet ik in op het voorkomen dat veroordeelden naar het buitenland vluchten. Vorig jaar is daarvoor bijvoorbeeld samen met het OM, de Rechtspraak en het CJIB een risicotaxatie-instrument ontwikkeld, om de kans op onttrekking te voorspellen. Bij een hoge kans kan bijvoorbeeld worden besloten om via (super-)snelrecht de straf direct aansluitend aan de uitspraak ten uitvoer te leggen. Dit instrument is met pilots getoetst, en ik ben nu met het OM in gesprek of en hoe deze werkwijze kan worden opgenomen in de reguliere werkprocessen.
Wat kunt u specifiek nog doen in deze zaak, om er voor te zorgen dat deze dader zijn straf niet ontloopt en er gerechtigheid komt, wat zeker ook voor de nabestaanden van bijzonder groot belang is?
Deze zaak blijft onderwerp van gesprek met de Turkse autoriteiten.
Kunt u een brief aan de Tweede Kamer sturen over hoe deze motie wordt uitgevoerd?1
De gevraagde brief is op 12 november jl. aan uw Kamer verzonden.2 Daarin is de volgende passage opgenomen over de uitvoering van de motie:
Ik hoop u, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voldoende te hebben geïnformeerd.