Het gestrande onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsingen van kinderen door schuldenproblematiek en/of het toeslagenschandaal |
|
Lilian Marijnissen (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u uitleggen waarom het initiatief om onafhankelijk te onderzoeken of er bij het uithuisplaatsen van de 1675 kinderen in het toeslagenschandaal sprake was van schuldenproblematiek, is gestrand?1
De Raad voor de Rechtspraak heeft een toelichting gegeven op hun keuze om niet samen met de Rijksuniversiteit Groningen op te trekken.2 In de kern komt het erop neer dat een deel van de uithuisplaatsingen nog voorligt bij de rechter omdat lopende uithuisplaatsingen jaarlijks opnieuw worden beoordeeld. Daarom past het niet om door een derde partij onderzoek laten doen naar rechtbankdossiers. Dit is pas mogelijk nadat de zaken afgesloten zijn.
Welke bemoeienis heeft u zelf gehad met dit onderzoek de afgelopen tijd? Kunt u hiervan een volledig overzicht geven?
Ik heb geen bemoeienis gehad met dit onderzoek.
Erkent u dat uw wens de zaken te laten onderzoeken door de inspecties er mede toe heeft geleid dat dit onafhankelijke onderzoek niet van de grond is gekomen? Hoe reflecteert u op het gevolg van uw afwijzing om een onafhankelijk onderzoek te gelasten?
Van een afwijzing door mij is geen sprake. De Raad voor de Rechtspraak heeft verkennende gesprekken gevoerd met de Rijksuniversiteit Groningen maar besloot vervolgens om niet samen op te trekken. Het inspectieonderzoek werd reeds in november 2021 door de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) geïnitieerd en is begin dit jaar van start gegaan. Het onderzoek van de Inspectie is onafhankelijk. Daarnaast werk ik op verzoek van uw Kamer aan de instelling van een onafhankelijke onderzoekscommissie.
Bent u het eens met de uitspraak van senior-rechter Bart Tromp dat reflecteren niet mogelijk is als je de feiten niet kent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is een feit dat de toeslagenaffaire grote problemen heeft verzaakt in een groot aantal gezinnen. Het is ook bekend dat de jeugdbescherming veel gezinnen tegenkomt waarbij schuldenproblematiek speelt. Voor het doen van uitspraken over het verband tussen de toeslagenaffaire en het handelen van jeugdbescherming is onderzoek nodig. Daarom heeft de rechtspraak ook besloten onderzoek uit te voeren in de dossiers waarin de feiten besloten liggen.
Erkent u dat er door bijna een jaar lang gesteggel over het doen van onderzoek, er A- kostbare tijd van kinderlevens en gezinnen verloren gaat en B- het vertrouwen in de overheid, de rechterlijke macht en de jeugdzorgketen nog verder wordt beschadigt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze opvatting niet. Het inspectieonderzoek naar de doorwerking van de toeslagenaffaire in de jeugdbescherming is reeds in januari van dit jaar gestart. Het opzetten en uitvoeren van onderzoek kost tijd. Dit heeft geen invloed op de uithuisplaatsingen zelf.
Verder biedt het Ondersteuningsteam sinds april ondersteuning en hulp aan gedupeerde ouders en kinderen die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing. Ook kunnen ouders en kinderen vanaf 12 jaar te allen tijde een verzoek indienen om een lopende uithuisplaatsing te beëindigingen. Dat staat los van het belang van onafhankelijk onderzoek naar de rol van de toeslagenaffaire bij uithuisplaatsingen.
Erkent u dat het met de oplopende inflatie en groeiende groepen mensen die in armoede zullen raken het juist van cruciaal belang is om te weten hoe schuldenproblematiek meeweegt bij uithuisplaatsingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe schuldenproblematiek meeweegt bij uithuisplaatsingen is inderdaad een belangrijke vraag. De rechtspraak heeft niet voor niets besloten om dossieronderzoek te gaan doen. Het onderzoek van de IJenV naar de doorwerking van de toeslagenaffaire in de jeugdbescherming geeft naar verwachting ook inzicht in de mate waarin schuldenproblematiek bij deze gezinnen heeft meegewogen. De IJenV bekijkt namelijk welke factoren een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen. Er is overigens nu geen indicatie dat rechters enkel op basis van het bestaan van schuldenproblematiek bij de ouders besluiten tot uithuisplaatsing van een kind.
De toenemende financiële problemen in gezinnen heeft de nadrukkelijke aandacht van het kabinet en ook van gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor schuldhulpverlening en jeugdhulp.
Wilt u binnen de kortst mogelijk termijn toch het onderzoek van Tromp met de Rijksuniversiteit Groningen gelasten om geen verdere tijd te verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor nog een onderzoek omdat het inspectieonderzoek al loopt, er een onderzoekscommissie in voorbereiding is en de rechtspraak zelf een reflectietraject is gestart en dossieronderzoek zal gaan doen.
Content op websites |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe vaak heeft de politie de afgelopen vijf jaar in totaal jaarlijks contact opgenomen met bedrijven om hen erop te wijzen dat er strafbare content en/of content in strijd met hun gebruikersovereenkomst op hun website wordt gepubliceerd?
Zoals recent aangegeven in antwoord op vragen van uw Kamer neemt de politie geen contact op met bedrijven met als doel een account te verwijderen. De politie kan wel, net als eenieder, in het kader van zelfregulering door platformen, contact opnemen met bedrijven om hen erop te wijzen dat er stafbare content en/of content in strijd met hun gebruikersovereenkomst op hun website wordt gepubliceerd.1 De beoordeling daarvan is vervolgens aan het bedrijf. De politie kan daarnaast in specifieke, bij wet bepaalde gevallen,2 de officier van justitie vragen om een bevel tot ontoegankelijkmaking te richten aan bedrijven als Twitter. De officier van justitie heeft daarbij een voorafgaande rechterlijke machtiging nodig (artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering). De politie registreert dit soort meldingen niet op zodanige wijze dat de gevraagde informatie uit de politiesystemen kan worden gehaald.
Kan u deze (jaarlijkse) cijfers (verder) uitsplitsen naar «strafbare content» en «gebruikersovereenkomst»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In het geval van «strafbare content», kan u de cijfers verder uitsplitsen naar het wetsartikel op basis waarvan de politie de content strafbaar acht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het een taak van de politie bedrijven te informeren wanneer hun gebruikersovereenkomst zou worden geschonden? Waarom is dat zo? Kunnen en moeten bedrijven dat niet zelf doen? Is dit bovendien niet een vorm van ongeoorloofde staatssteun? Hoeveel uur heeft de politie de afgelopen jaren besteed aan het controleren van het naleven door klanten van de gebruikersovereenkomsten van particuliere bedrijven?
De politie heeft geen taak bedrijven te informeren wanneer hun gebruikersovereenkomst wordt geschonden. De politie levert een bijdrage aan de handhaving van de rechtsorde. Dit betekent soms dat zij signalen aan derden afgeeft, zodat deze maatregelen kunnen nemen die bijdragen aan het beperken en voorkomen van (verdere) schade door strafbare feiten of het voorkomen of beëindigen van (ernstige) openbare orde schendingen.
Welke bedrijven werden door de politie de afgelopen vijf jaar benaderd omdat er strafbare content of content in strijd met de gebruikersovereenkomst van deze bedrijven zou zijn gepubliceerd op hun website? Kan u op zijn minst een top vijf geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft de politie de afgelopen vijf jaar jaarlijks contact opgenomen met Twitter om erop te wijzen dat er stafbare content en/of content in strijd met de gebruikersovereenkomst van Twitter op Twitter zou zijn gepubliceerd?
Zie antwoord vraag 1.
Kan u deze cijfers (dus alleen voor Twitter) uitsplitsen naar «strafbare content» en «gebruikersovereenkomst»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In het geval van «strafbare content», kan u de cijfers (wederom alleen voor Twitter dus) verder uitsplitsen naar het wetsartikel op basis waarvan de politie de content op Twitter strafbaar acht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Twitter de aanwijzingen van de politie in alle gevallen opgevolgd? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze heeft Twitter de aanwijzingen opgevolgd? Zijn tweets verwijderd? Of accounts geschorst naar aanleiding van «aanwijzingen» van de politie?
Zie antwoord vraag 1.
Kan u nader ingaan op de aard van de «aanwijzingen»? Vroeg de politie via de «aanwijzingen» bijvoorbeeld om bepaalde tweets te verwijderen? Of om accounts te schorsen? Tijdelijk? Of zelfs permanent? Kortom, kan u de «aanwijzingen» van de politie aan Twitter categoriseren en vervolgens aangeven hoe vaak Twitter, de afgelopen jaren, welk soort «aanwijzing» van de politie heeft gekregen?
Zie antwoord vraag 1.
Indien Twitter de aanwijzingen van de politie niet zou hebben opgevolgd, wat zouden hiervan dan de gevolgen voor Twitter kunnen zijn? Zou de politie het OM hebben kunnen vragen tot vervolging van Twitter over te gaan? Heeft de politie dit laatste ook ooit aan Twitter laten weten?
De politie kan slechts verwijderverzoeken doen, waarbij een beroep wordt gedaan op de zelfregulering van de internetsector. Het niet opvolgen van een dergelijk verzoek heeft geen rechtsgevolgen. Wel kunnen platformen als Twitter zich onder omstandigheden schuldig maken aan het plegen van een strafbaar feit en daarvoor worden vervolgd.3
Tot slot, heeft de politie de afgelopen vijf jaar ook ooit met de traditionele media (NPO, Volkskrant, NRC, Trouw, RTL, .......) contact opgenomen om hen erop te wijzen dat er stafbare content en/of content in strijd met hun gebruikersovereenkomst op hun website wordt gepubliceerd?
Zie antwoord vraag 1.
Kan u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ik heb ervoor gekozen dit niet te doen, omdat het antwoord op een aantal vragen eensluidend is.
Het Stelsel Beroepsziekten en Dienstongevallen Politie |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Graag vraag ik uw aandacht voor onderstaande vragen met betrekking tot het Stelsel Beroepsziekten en Dienstongevallen Politie:
(Voormalig) politiemedewerkers met PTSS of een andere beroepsziekte hebben recht op de zorg die zij behoeven en een zorgvuldige afwikkeling van hun schade. In dit kader is een nieuw stelsel ontwikkeld, dat volgend jaar zal ingaan. In het nieuwe stelsel wordt veel meer aandacht besteed aan zorg en herstel. Het stelsel wordt gebaseerd op vertrouwen. Daarbij wordt zoveel mogelijk voorkomen dat betrokkenen zich bij geschillen tot de rechter moeten wenden.
Vooruitlopend op dit nieuwe stelsel wikkelt de politie de lopende schadezaken af op basis van een interne richtlijn, die is opgesteld langs de contouren van dit nieuwe stelsel. De politie doet betrokkenen een voorstel voor een minnelijke schikking. Daarbij wordt ruimhartig omgegaan met de vergoeding van zowel de immateriële als de materiële schade.
De interne richtlijn zal worden vervangen door overgangsbeleid, dat is overeengekomen met de politievakorganisaties. Gestreefd wordt naar invoering begin 2023. Dit overgangsbeleid is opgesteld langs de uitgangspunten van het nieuwe stelsel. En met het overgangsrecht wordt voorkomen dat bepaalde betrokkenen tussen wal en schip vallen.
Op basis van zowel de interne richtlijn als het overgangsbeleid wordt rekening gehouden met eerder uitgekeerde bedragen. Indien betrokkenen het hier niet mee eens zijn of om andere reden geen overeenstemming bereiken met de politie kunnen zij zich wenden tot een onafhankelijke, paritaire commissie, de Commissie van Advies Restschade Afwikkeling Politie. Deze commissie is door mijn voorganger ingesteld om een onafhankelijk oordeel te geven over de billijkheid en redelijkheid van het voorstel van het bevoegd gezag. De commissie beoordeelt per individuele casus of sprake is van een redelijk en billijk voorstel aan de betrokkene, of dat er sprake is van specifieke persoonlijke omstandigheden die een andere uitkomst rechtvaardigen. Het advies van de commissie wordt opgevolgd door de politie, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn om dit niet te doen.
Bent u ermee bekend dat bij de uitvoering van het Stelsel Beroepsziekten en Dienstongevallen Politie de reeds uitgekeerde vergoedingen voor immateriële schade worden verrekend met de materiële restschade waar o.a. (voormalig) politieambtenaren met PTSS recht op hebben?
De (hoogte van de) vergoedingen bij het nieuwe stelsel en op basis van de interne richtlijn en het overgangsbeleid zijn in de meeste gevallen gunstiger voor de betrokkenen dan bij het oude stelsel. Onder het oude stelsel ontvingen de betrokkenen enkel smartengeld. In de berekening van dit smartengeld zijn zowel immateriële als materiële componenten van schade meegenomen.
In het nieuwe stelsel, het overgangsbeleid en onder de interne richtlijn zijn de immateriële en materiële schade uit elkaar gehaald. De betrokkenen ontvangen zuiver smartengeld voor immateriële schade en een vergoeding voor materiële schade. Bij de berekening van de vergoeding voor de materiele schade worden meer componenten meegenomen dan onder het oude stelsel.
In lopende schadezaken (die onder de interne richtlijn worden afgewikkeld) wordt daarom een nieuwe en ruimhartige berekening gemaakt van zowel de immateriële als de materiële schade. Aan deze betrokkene wordt vervolgens een nieuw voorstel gedaan als minnelijke schikking. Aanzien betrokkene onder het oude stelsel al een vergoeding heeft ontvangen en deze vergoeding dezelfde schade betreft, wordt dit bedrag betrokken bij het minnelijke voorstel. Dit doen we ook om rechtsongelijkheid met andere betrokkenen te voorkomen.
De interne richtlijn was tot stand gebracht zonder instemming van de politievakorganisaties. Zij hadden met name bezwaar tegen de wijze waarop het voorstel wordt bepaald die naar hun oordeel onvoldoende concreet is beschreven. Ik ben blij dat met de politievakorganisaties inmiddels een nieuw overgangsbeleid is overeengekomen. Daarbij wordt voor de schade-afwikkeling aangesloten bij de wijze waarop hiermee wordt omgegaan in het nieuwe stelsel. Uitgangspunt blijft dat eerder uitbetaalde bedragen worden betrokken bij de afwikkeling van de schade. Indien betrokkenen zich niet kunnen vinden in het voorstel van de politie, hebben zij de mogelijkheid hun casus voor te leggen aan de Commissie van Advies Restschade Afwikkeling Politie.
Waarom heeft u gekozen voor deze verrekening?
Ik kan mij voorstellen dat voor sommige betrokkenen de uitkering van het smartengeld die zij ontvingen, op basis van het oude stelsel, hebben ervaren als een erkenning van hun leed en de mentale (en fysieke) schade waar zij mee kampen als gevolg van hun PTSS (of een andere beroepsziekte). En dat het feit dat deze uitkering wordt betroken in het uiteindelijke voorstel wordt ervaren als het intrekken van deze uitkering. Ik betreur dat beeld want het belang van de betrokkene staat voor mij altijd voorop. Om deze reden hoop ik dat de uitleg in de beantwoording van vraag 2 meer helderheid geeft over het betrekken van het smartengeld bij het minnelijke voorstel en dat de betrokkene onder het nieuwe stelsel of op basis van de interne richtlijn ruimhartig wordt gecompenseerd.
Mijn intentie is dat ruimhartig, rechtvaardig en verdedigbaar wordt omgegaan met de vergoeding, dat is wat onze politiemedewerkers verdienen. Politie maakt hiertoe op basis van de contouren van het nieuwe stelsel een ruimhartige inschatting van zowel de materiële schade als het smartengeld. Als die eerder uitgekeerde vergoeding niet zou worden betrokken bij het voorstel zou dat niet uitlegbaar zijn naar andere betrokkenen. Tenzij er sprake is van specifieke omstandigheden die een afwijkende aanpak rechtvaardigen. De Commissie van Advies Restschade Afwikkeling Politie is door mijn voorganger ingesteld om hierover een onafhankelijk advies te geven. De commissie beoordeelt per individuele casus of sprake is van een redelijk en billijk voorstel aan de betrokkene, of dat er sprake is van specifieke persoonlijke omstandigheden die een andere uitkomst rechtvaardigen. Het advies van de commissie wordt opgevolgd door de politie, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn om dit niet te doen.
Erkent u dat dit betekent dat politieagenten nu dus praktisch gezien zelf betalen voor psychologische schade die men heeft geleden en nog steeds onder kampen naar aanleiding van hun werk bij de politie?
Ik acht het van belang voor de betrokkenen dat de lopende schadezaken voortvarend en zorgvuldig worden afgehandeld, waarbij gekomen wordt tot een afhandeling die recht doet aan hun situatie op het gebied van benodigde zorg en toegekende aanspraken. De vraag is of alles overziend een redelijk en billijk voorstel wordt gedaan. Om hier een onafhankelijk advies over te krijgen hebben betrokkenen de mogelijkheid hun dossier voor te leggen aan de Commissie van Advies Restschade Afwikkeling Politie. Die beoordeelt per individuele casus of sprake is van een redelijk en billijk voorstel aan de betrokkene, of dat er specifieke persoonlijke omstandigheden zijn die een andere uitkomst rechtvaardigen.
Is de Minister van mening dat dit in lijn is met motie-Helder (Kamerstuk 35 570, nr. 6) waarin de regering verzocht wordt om het smartengeld toegekend in oude PTSS-dossiers niet te verrekenen met materiële restschade?
Het advies van 25 februari 2022 is door het lid Helder onder mijn aandacht gebracht. Daarin stelt de commissie dat verrekening van het eerder toegekende smartengeld strikt juridisch genomen niet is toegestaan, maar dat met wederzijdse instemming van de betrokken partijen hier wel toe kan worden besloten. In een later advies heeft de commissie dit aangevuld en gesteld dat het totaal aan uitkeringen mag worden betrokken in de eindafdoening en van de medewerker mag worden verlangd dat die eerdere aanspraken betrekt bij de vraag of alles overziend een redelijk en billijk voorstel wordt gedaan, gezien het minnelijke, niet strikt-juridische karakter van de eindafdoening.
De afhandeling van de individuele restschadedossiers valt onder de verantwoordelijkheid van de korpschef. Ook in de zaken die worden ingediend bij de Commissie van Advies Restschade Afwikkeling Politie ben ik als Minister geen partij. De politie heeft mij medegedeeld dat zij de adviezen van de commissie tot op heden heeft opgevolgd. Naar ik heb begrepen heeft dat met twee betrokkenen nog niet tot overeenstemming geleid. Momenteel wordt door de politie bekeken op welke wijze deze dossiers op zorgvuldige wijze alsnog in der minne kunnen worden afgewikkeld, indien betrokkenen hier open voor staan. Betrokkenen staat uiteraard een formele rechtsgang open als zij er in het minnelijke traject niet uitkomen.
Is de Minister bekend met de adviezen van de Commissie van Advies Restschade Afwikkeling Politie (CARAP) op 25 februari 2022 en 14 maart 2022 waarin het CARAP adviseert om al toegekende smartengeld niet in mindering te brengen op de aan hem uit te keren restschade?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom heeft u niet gehandeld in lijn met dit advies?
De Commissie van Advies Restschade Afwikkeling Politie deelt haar adviezen enkel met de betrokken partijen. Als Minister ben ik geen partij in de zaken die dienen bij deze commissie. Omdat de adviezen privacygevoelige informatie bevatten over de betrokkenen word ik als Minister door het bevoegd gezag op hoofdlijnen geïnformeerd. Ten behoeve van de beantwoording van uw vragen zijn twee andere adviezen geanonimiseerd met mij gedeeld. Omdat de adviezen van de commissie over individuele casussen gaan, en ik als Minister zoals gezegd daarin geen partij ben, is het niet aan mij om deze adviezen met uw Kamer te delen.
Kunt u met de Kamer de interne correspondentie op het ministerie en de andere adviezen die u heeft gehad naar aanleiding van dit advies delen?
Ik betreur het beeld dat u schetst dat politieagenten, die vaak hun leven en gezondheid op het spel hebben gezet om de samenleving te dienen, het idee hebben dat ze in de steek worden gelaten. Daarvan kan wat mij betreft geen sprake zijn. Integendeel, zij verdienen de zorg die nodig is en een passende vergoeding van hun schade. Ik onderken dat het huidige stelsel minder gericht is op zorg en ondersteuning. Medewerkers hebben aangegeven hierdoor de aandacht en de morele steun van de werkgever te missen. Onder andere om die reden is in het nieuwe stelsel aandacht besteed aan factoren die in het verleden het herstel en de re-integratie van betrokkenen hebben belemmerd en wordt het stelsel verbeterd met de volgende uitgangspunten: eenvoudiger, minder druk op de medewerker, tempo in de afhandeling en re-integratie bij de politie. Ook de afwikkeling van lopende zaken vindt zoveel mogelijk volgens dezelfde uitgangspunten plaats. Dat past bij een rechtvaardige en verdedigbare benadering. Het streven is de lopende procedures op een snelle en zorgvuldige (informele) wijze af te ronden, zodat betrokkenen een juridische procedure wordt bespaard. Ik wil benadrukken dat vele betrokkenen inmiddels langs deze weg een overeenkomst met de politie hebben kunnen treffen en dat het om enkelen gaat waar dit nog niet lukt. Voor die gevallen heeft mijn voorganger eerdergenoemde commissie ingesteld.
Begrijpt u dat deze gang van zaken op (voormalig)politieagenten, die vaak hun leven en gezondheid op het spel hebben gezet om de samenleving te dienen, overkomt alsof ze in de steek worden gelaten?
De huidige werkwijze leidt mijns inziens tot een ruimhartige en verdedigbare uitkomst, waarbij zoveel mogelijk wordt vooruitgelopen op het nieuwe stelsel. Zoals hierboven genoemd is ook overeenstemming bereikt met de vakorganisaties over nieuw overgangsbeleid. Ook in het overgangsbeleid blijft sprake van het betrekken van eerder uitgekeerde bedragen.
Indien betrokkene het niet eens is met het voorstel van de politie kan de betrokkene zich voor een onafhankelijk advies wenden tot de onafhankelijke Commissie van Advies Restschade Afwikkeling Politie die per individuele casus beoordeelt of sprake is van een redelijk en billijk voorstel aan de betrokkene, of dat er sprake is van specifieke persoonlijke omstandigheden die een andere uitkomst rechtvaardigen. Het advies van de commissie wordt opgevolgd door de politie, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn om dit niet te doen.
In vrijwel alle gevallen heeft dit geleid tot overeenstemming over het voorstel, in enkele gevallen tot een nader advies van de Commissie van Advies Restschade Afwikkeling Politie.
Kan de Minister toezeggen dat ze deze situatie rechtzet en reeds uitgekeerde immateriële schade niet verrekend met materiële restschade?
Zie antwoord op vraag 9.
Is de Minister bereid om de gevallen waar dat wel al is gebeurd te rectificeren?
Ik heb geprobeerd de vragen zoveel mogelijk afzonderlijk te beantwoorden.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Het is vanwege de afstemming met verschillende betrokken partijen helaas niet gelukt, mijn excuses hiervoor.
Kunt u deze vragen voor 15 oktober beantwoorden?
De kennelijke aanstaande vrijlating van Appie A |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «vrijlating in zicht voor tot levenslang veroordeelde Appie A.»1 en de podcast «Appie»?
Ja.
Op grond waarvan wordt Appie A. voorbereid op terugkeer in de samenleving? Ligt er een positief advies van het Advies College levenslanggestraften en zo ja, waar is dit op gebaseerd?
Naar aanleiding van jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Hoge Raad (HR) heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in 2016 een nieuw beleidskader voor de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf vastgesteld en met de Tweede Kamer besproken.2 Het beleidskader voorziet in een procedure voor herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf en biedt mogelijkheden voor de levenslanggestrafte om zich daarop voor te bereiden.
Op grond van dit kader adviseert het Adviescollege Levenslanggestraften (hierna: ACL) 25 jaar na aanvang van de detentie of de levenslanggestrafte kan worden toegelaten tot de re-integratiefase. Dit doet het ACL bij iedere levenslanggestrafte. Het ACL hanteert hierbij de volgende vier criteria:
Voorafgaand aan de advisering voor het ACL vindt er een uitgebreid onderzoek plaats, waarbij de betrokkene onder meer ter observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC) wordt geplaatst voor ten minste zes weken. Het ACL baseert zijn advies mede op het rapport van het PBC. Naast het onderzoek door het PBC wordt advies ingewonnen bij de reclassering en wordt een nabestaanden- en slachtofferonderzoek uitgevoerd. Ook hoort het ACL indien zij dat wensen de slachtoffers en nabestaanden en tot slot de levenslanggestrafte zelf3.
Het ACL brengt vervolgens advies uit aan de Minister voor Rechtsbescherming zodat hij een beslissing kan nemen over het al dan niet toelaten van een levenslanggestrafte tot de re-integratiefase.
In de zaak Appie A. heb ik op basis van een positief advies van het ACL en de hierboven genoemde onderzoeken besloten Appie A. toe te laten tot de re-integratiefase.
Ik benadruk dat mijn besluit tot toelating van Appie A. tot de re-integratiefase los staat van een eventueel besluit tot (ambtshalve)gratieverlening.
Hoe is vastgesteld dat Appie A., zoals ten tijde van de veroordeling, niet meer zou leiden aan grootheidswaanzin en levensgevaarlijk zou kunnen zijn?
Op basis van het huidige beleidskader wordt uiterlijk zes maanden voorafgaande aan het hiervoor genoemde toetsmoment van het ACL een levenslanggestrafte in het PBC geplaatst. Het PBC verricht gedurende tenminste zes weken, maar zoveel langer als nodig, onderzoek, gericht op diagnostiek en risicoanalyse. Daarbij kan onder meer een oordeel worden gegeven over de persoonlijkheidsontwikkeling van de levenslanggestrafte tijdens de detentie. Tevens kan op basis van klinische bevindingen een risico-inventarisatie en een inschatting worden gemaakt van de kans op gewelddadig gedrag.4
Het ACL baseert zijn advies mede op het rapport van het PBC. Naast het onderzoek door het PBC wordt advies ingewonnen bij de reclassering en wordt een nabestaanden- en slachtofferonderzoek uitgevoerd. Verder ontvangt het ACL altijd het penitentiair dossier en in voorkomend geval het verpleegdossier.5 Het ACL is bevoegd (verdere) informatie in te winnen en bijstand te vragen van (specifieke) deskundigen.
Waarom vindt u dat Appie A. terug zou moeten keren in de samenleving en dus uiteindelijk vrijgelaten zou moeten worden?
Levenslanggestraften moeten zich conform de (Europese) jurisprudentie kunnen voorbereiden op de herbeoordeling. Op grond van het EVRM is een gevangenisstraf zonder perspectief op vrijlating in strijd met het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling (artikel 3). Om niet zonder perspectief te zijn, moet er uiterlijk 25 jaar na de oplegging van de straf een herbeoordeling plaatsvinden.
Binnen het huidige beleidskader wordt een levenslanggestrafte voorbereid op de herbeoordeling door middel van de procedure bij het ACL.
Het ACL heeft tussen 2018 en heden meerdere (vervolg) adviezen uitgebracht in de zaak Appie A. Het ACL concludeerde dat Appie A. op basis van haar deskundig oordeel en alle uitgevoerde onderzoeken toegelaten kon worden tot de re-integratiefase. Ik heb op basis van het positieve advies besloten Appie A. toe te laten tot de re-integratiefase. Ik vind het in dit stadium nog te vroeg om te spreken over een mogelijke vrijlating.
Bent u voornemens Appie A. gratie te verlenen? Zo ja/nee, waarom?
Het gratieverzoek van Appie A. is een gratieverzoek in het kader van artikel 4, lid 3 van het Besluit Adviescollege Levenslanggestraften. Daarin staat dat uiterlijk 2 jaar na het uitbrengen van het eerste advies door het Adviescollege, via een ambtshalve gratieverzoek, de mogelijkheid tot gratie moet worden bezien.
Voor de beoordeling van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte worden de rechterlijke macht en het Openbaar Ministerie om advies gevraagd. Dit is conform artikel 5 van de Gratiewet.
Momenteel bevindt het gratieverzoek van Appie A. zich in deze adviesfase.
Hoe heeft u de positie van de nabestaanden betrokken in uw besluitvorming en vindt u dat de stem van nabestaanden en/of slachtoffers zwaar zou moeten wegen?
De algemene lijn is dat slachtoffers en nabestaanden- voor zover zij traceerbaar zijn – geïnformeerd worden over het adviestraject bij het ACL. Aan hen wordt gevraagd of zij bereid zijn mee te werken aan een slachtoffer- en nabestaandenonderzoek. Een dergelijk onderzoek vindt plaats door tussenkomst van Slachtofferhulp Nederland. Indien de slachtoffers en nabestaanden dat wensen worden zij door het ACL gehoord in het kader van het eerste advies. De belangen van de slachtoffers en de nabestaanden worden meegewogen bij de toelating van een levenslanggestrafte tot de re-integratiefase. Ook in de zaak Appie A. zijn de slachtoffers en nabestaanden geïnformeerd.
Wat is uw beleid ten aanzien van gratieverleningen, en specifiek bij levenslang, op dit moment precies?
De daadwerkelijke herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf (en eventuele invrijheidstelling) vindt na zevenentwintig jaar detentie plaats via een ambtshalve gratieprocedure. In die procedure staat de vraag centraal of zich zodanige veranderingen aan de zijde van de levenslanggestrafte hebben voltrokken en zodanige vooruitgang is geboekt in zijn of haar re-integratie, dat verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf geen enkel met de strafrechtspleging na te streven doel in redelijkheid meer dient. De rechter brengt daarbij conform de Grondwet en de Gratiewet advies uit, waarna een beslissing wordt genomen door de Kroon, op voordracht van de Minister voor Rechtsbescherming. Voor de beoordeling van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte worden bij de advisering de volgende criteria gehanteerd:
Bij de ambtshalve gratieprocedure informeert het Adviescollege de Minister over de voortgang van de toegekende re-integratieactiviteiten. Een beslissing op een gratieverzoek is persoonsgebonden en toegesneden op de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Deze worden meegewogen in het gratiebesluit. Bij het nemen van dat besluit is het advies van de rechter in beginsel leidend.
Het artikel 'Internationale zorgen over vluchtende alleenreizende kinderen uit Oekraïne' |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herkent u zich in de bevindingen die geschetst worden over de stand van zaken omtrent de registratie van onbegeleide Oekraïense vluchtelingenkinderen in Nederland gedurende de eerste maanden van de oorlog? Zo niet, waarom?1
Het artikel waar u naar verwijst, is geschreven over de situatie rond de periode maart 2022.
Kort nadat de eerste amv’s uit Oekraïne naar Nederland kwamen, is afgesproken dat deze amv’s, die arriveerden met een volwassen begeleider die niet de ouder of wettelijk voogd is, bij aankomst door gemeenten gemeld konden worden bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). In de gevallen dat de amv’s uit Oekraïne zonder volwassen begeleider arriveerden, konden deze bij Nidos worden gemeld. Deze afspraken hebben toentertijd tot verwarring geleid, waardoor registratie en monitoring van deze groep niet altijd plaatsvond.
Dit is aanleiding geweest om met betrokken partijen (Ministerie van Justitie en Veiligheid, de RvdK, Nidos en de VNG) de afspraken te herzien. Deze nieuwe procesafspraken zijn in juni jl. gestart. Hierover is uw Kamer reeds geïnformeerd middels de verzamelbrief van 8 juli jl.2 De bevindingen uit het artikel worden daarom slechts ten dele herkend.
Volgens de nieuwe procesafspraken dient iedere minderjarige die zonder ouder(s) binnenkomt bij een gemeente te worden aangemeld bij Nidos. Nidos beoordeelt op basis van een intake met de minderjarige (en waar mogelijk met de ouder(s) op afstand) of het aanvragen van tijdelijke voogdij gepast is. Nidos schakelt de RvdK in wanneer een minderjarige bij een gastgezin verblijft. Dit gastgezin wordt vervolgens gescreend door de RvdK.
Erkent de Staatssecretaris dat de registratie van vluchtende alleenreizende kinderen uit Oekraïne beter op orde is in landen als België, Tsjechië, Frankrijk en Italië, die – in tegenstelling tot Nederland – naast het aantal alleenreizende kinderen ook het gender en de leeftijd registeren? Zo niet, waarom?
Het kabinet onderschrijft het belang van een zo secuur mogelijke identificatie, registratie en opvang van alle personen die uit Oekraïne vluchten op dit moment. Vanwege hun kwetsbaarheid, is dit proces bij kinderen nog meer zwaarwegend.
Zoals bij vraag 1 uitgelegd zijn er nieuwe procesafspraken gemaakt om alleenstaande minderjarige vreemdelingen beter in beeld te krijgen. Hierbij worden ook persoonlijke gegevens geregistreerd. Dit is nodig om een gedegen onderzoek te kunnen doen naar de situatie en eventuele aanvraag van voogdijschap van de minderjarige. Waar dat mogelijk is, kijken we bij het verbeteren van ons proces ook over de grens. In het kader van de opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen zijn met name het Solidariteitsplatform en het Blueprint-netwerk, beiden geleid door de Europese Commissie, hiervoor de geëigende kanalen. In deze Europese platforms worden ervaringen, signalen en lessen bij de registratie van alleenstaande minderjarige vreemdelingen tussen lidstaten uitgewisseld, ook met de in de vraag benoemde lidstaten. In de beantwoording van vraag 10 en 11 ga ik hier nader op in.
Klopt het dat in Nederland geen registratie plaatsvond van de leeftijd en het gender van alleenreizende vluchtende kinderen? Worden deze gegevens nog steeds niet geregistreerd? Zo niet, waarom?
Iedere onbegeleide minderjarige moet gemeld worden bij Nidos. Bij elke melding worden door Nidos verschillende gegevens, waaronder geboortedatum, geslacht, en contactgegevens van het kind, eventuele begeleider en diens ouder(s), geregistreerd.
Klopt het dat Nederland relatief gezien nog altijd weinig vluchtende alleenreizende kinderen registreert in vergelijking met andere Europese lidstaten? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Sinds de bovengenoemde nieuwe procesafspraken zijn ingegaan, zien wij een stijging van het aantal meldingen bij Nidos, en het aantal amv's dat wordt geregistreerd. De meeste minderjarigen die in Nederland aankomen, worden vergezeld door een volwassen begeleider, die vaak in bezit is van notariële aktes waarin de wensen van de ouders voor wat betreft de begeleiding van de kinderen zijn opgenomen. Op die manier is de begeleiding en verzorging van de minderjarige in Oekraine al geformaliseerd. Hierop wordt bij de beantwoording van vraag 8 en 9 uitgebreider ingegaan.
Klopt het dat zij alleen worden geregistreerd wanneer zij zichzelf melden? Zo ja, hoe wordt voorkomen dat mensenhandelaren de weg naar registratie voor deze groep belemmeren?
Iedere minderjarige die zonder ouder(s) binnenkomt bij een gemeente moet worden gemeld bij Nidos. Wij zien dat meldingen via verschillende kanalen binnenkomen, zowel vanuit de begeleider van de minderjarige als gemeente ambtenaren. Uitgangspunt is dus signalering vanuit gemeenten, en omgeving. Hiervoor is de handreiking «signaleren van kinderen en jongeren uit Oekraïne» gemaakt. Tot nu toe zijn er geen meldingen binnengekomen van mensenhandel binnen de groep amv's. Verschillende organisaties, waaronder de IND, Rode Kruis, en VluchtelingenWerk, zijn door Nidos geïnformeerd over het aanmeldingsproces. Deze organisaties kunnen ook zelf alleenstaande minderjarigen melden bij Nidos.
Vooralsnog is het beeld dat gemeenten amv's goed signaleren bij aankomst.
Welke concrete acties heeft u ondernomen sinds de aangenomen motie Koekkoek c.s. over gecentraliseerde informatievoorziening over de registratie van onbegeleide vluchtelingenkinderen (Kamerstuk 19 637, nr. 2872)?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer kan het plan voor gecentraliseerde informatievoorziening en voorlichting over het belang en de noodzaak van de registratie van onbegeleide vluchtelingenkinderen – waar bovenstaande motie om verzoekt – verwacht worden?
Er is uitvoering gegeven aan bovenstaande motie in de verzamelbrief Opvang Oekraïne van 8 juli jl.3
In hoeverre is de juiste kennis en kunde in de gemeenten m.b.t. signalering en begeleiding van alleenreizende kinderen volgens u verbeterd sinds de aangenomen motie Koekkoek c.s. (Kamerstuk 19 637, nr. 2872)? Is er sprake van verbetering? Zo ja, hoe meet u dit?
Zoals hierboven is gesteld is er een handreiking «signaleren van kinderen en jongeren uit Oekraïne» gemaakt voor gemeenten. Dit dient hen te helpen bij het signaleren van amv's. Daarbij is volgens de nieuwe procesafspraken het uitgangspunt dat iedere minderjarige die zonder ouder(s) aankomt, ook al is deze vergezeld door een volwassen begeleider, gemeld wordt bij Nidos. Dit heeft ervoor gezorgd dat gemeenten niet meer zelf de afweging hoeven te maken over hoe voogdij is geregeld tussen de persoon met wie de minderjarige reist, en of er dus een onderzoek moet worden ingesteld door de RvdK. De kennis en kunde is hierdoor sec belegd bij Nidos die met een jarenlange ervaring een gedegen afweging kan maken of voogdij nodig is, en of eventuele screening nodig is.
Bij alle meldingen weegt het Nidos zorgvuldig af of een voorziening in de voogdij vanuit Nidos noodzakelijk is. Voor deze afweging verzamelt het Nidos informatie. Deze informatie wordt uitgevraagd bij de melder, de minderjarige, ouders (indien zij te bereiken zijn), en de begeleiders in Nederland. Dit wordt gedaan door professionele, SKJ geregistreerde jeugdbeschermers en zij worden hierin ondersteund door juristen en gedragswetenschappers. Sinds 14 juni is er ook specialistische ondersteuning door Nidos opgezet in de vorm van een Meldpunt waar zowel mensen van buitenaf als intern advies kan worden ingewonnen. Bij twijfel wordt er ook contact gezocht met de Oekraïense autoriteiten in Nederland.
Alle zaken die bij de RvdK liepen zijn onderzocht of afgesloten. Sinds de nieuwe procesafspraken zien we een stijging van het aantal meldingen bij Nidos. Op 19 september jl. gaat dit bij elkaar om 500 meldingen. In 50 zaken is Nidos belast met voogdijschap. Voor ca. 30 minderjarigen loopt nog een verzoek van Nidos aan de rechtbank. Voor ca. 150 minderjarigen is door Nidos het verzoek om te worden benoemd als voogd van de minderjarige niet aangevraagd bij de rechtbank omdat er geen voorziening in de voogdij noodzakelijk was. Daarbij kan worden gemeld dat er tot op heden geen gedwongen voogdijmaatregel is uitgesproken. Voor de overige ca. 270 minderjarigen loopt nog een onderzoek bij Nidos.
Hebben de tot nu toe ondernomen concrete acties geleid tot een stijging in het aantal registraties van het aantal vluchtende, alleenreizende kinderen uit Oekraïne?
Zie antwoord vraag 8.
Wat doet u in Europees verband om ervoor te zorgen dat andere lidstaten de registratie van vluchtende alleenreizende kinderen uit Oekraïne te verbeteren? Kunt u dit onderwerp ter sprake brengen in de volgende Europese Raadsvergadering en de Kamer hierover informeren?
Zoals reeds benadrukt, acht het kabinet het waarborgen van de veiligheid van alleenreizende kinderen die vluchten voor het conflict in Oekraïne van groot belang. Omdat de veiligheid van deze kinderen naast een nationaal vraagstuk ook een Europese dimensie kent, onderschrijft het kabinet het belang van het uitwisselen van best practices en informatie met andere Europese lidstaten op het gebied van registratie. Door de vergaderingen die van hoog tot laag (ambtelijk) niveau plaatsvinden, kan Nederland continu leren van andere landen en bezien of het proces zo optimaal is geregeld. Ook levert Nederland zelf een actieve bijdrage vanuit de ervaringen op nationaal niveau. Zo wordt tijdens bijeenkomsten van het Solidarity Platform, geleid door de Europese Commissie, aandacht besteed aan casuïstiek (bijvoorbeeld verzoeken vanuit de Oekraïense autoriteiten aangaande deze groep) en aan lessen die lidstaten onderling met elkaar kunnen delen. Daarnaast is het onderwerp in de afgelopen maanden ook onderwerp van gesprek geweest tijdens bijeenkomsten van het Integrated Political Response Mechanism (IPCR), momenteel onder leiding van Tsjechië. Tijdens deze bijeenkomsten stond gezamenlijke interactie met de Oekraïense autoriteiten over de aanwezigheid en veiligheid van alleenstaande minderjarige vreemdelingen eveneens centraal. Tot slot deelt het Blueprint-netwerk – dat onder leiding staat van de Europese Commissie en waarin alle lidstaten inclusief de Schengen-geassocieerde landen zijn vertegenwoordigd – elke week de meest actuele kwantitatieve gegevens over registraties van amv’s met elkaar. Nederland levert ook daar een bijdrage aan.
Spreekt u met uw Belgische, Tsjechische, Franse en/of Italiaanse collega’s over mogelijk te nemen maatregelen ter verbetering van de registratie van onbegeleide vluchtende Oekraïense kinderen in Nederland? Zo ja, wat leveren die gesprekken concreet op?
Zie antwoord vraag 10.
Het onbenut laten van Bibob-toetsing bij subsidieverlening |
|
Ingrid Michon (VVD), Joost Sneller (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ministeries laten belangrijkste instrument tegen criminele ondermijning onbenut»?1
De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) is een belangrijk instrument om de integriteit van de overheid te beschermen. Bestuursorganen kunnen aan de hand van een zogenoemde Bibob-toets subsidieaanvragen preventief weigeren of reeds genomen subsidiebesluiten in trekken. Er moet daarvoor een ernstig gevaar bestaan dat de subsidiebeschikking mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen (art. 3, eerste lid). Daarnaast bestaan voornoemde bevoegdheden indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging of behoud van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd, waarbij dan geldt dat de weigering dan wel intrekking slechts plaatsvindt, indien deze tenminste evenredig is met, ingeval van vermoedens, de ernst daarvan en met de ernst van het strafbare feit.
Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen om hun eigen integriteit te beschermen. Gedachte achter deze discretionaire bevoegdheid is dat bestuursorganen zelf het beste kunnen inschatten welk instrument ze wanneer kunnen inzetten. In de praktijk zien we dat met name gemeenten (veelvuldig) gebruik maken van de Wet Bibob, maar dat de inzet van de Wet Bibob bij de rijksoverheid achterblijft. Dat is een groot aandachtspunt. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) gaat met verschillende departementen in gesprek om het gebruik van de Wet Bibob bij de rijksoverheid te stimuleren. Onderdeel daarvan zijn de gesprekken die worden gevoerd met de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).
Deelt u de mening dat de Wet Bibob (Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur) erop gericht is om te voorkomen dat de overheid de onderwereld faciliteert, dat door een Bibob-toets uit te voeren op een potentiële subsidieontvanger kan worden nagegaan of niet onbedoeld subsidie wordt verstrekt aan personen met banden met het criminele circuit en dat daarmee de concurrentiepositie van bonafide ondernemers wordt beschermd?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat bij een Bibob-onderzoek gesloten bronnen kunnen worden geraadpleegd, zoals gegevens betreffende toezicht, controle en inspectie en justitiële- en politiegegevens, die in controles achteraf niet meer geraadpleegd kunnen worden?
Ja.
Kunt u toelichten hoe vaak de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), een van de grootste subsidieverstrekkers van de rijksoverheid, de afgelopen drie jaar een Bibob-toets heeft uitgevoerd op een subsidieontvanger? Hoe reflecteert u op dat aantal?
Tussen 2019 en 2022 zijn er in het kader van subsidies geen Bibob-toetsen uitgevoerd door RVO. Wel zijn er door RVO op basis van de Wet Bibob 336 onderzoeken gedaan in verband met de registratie voor het handelen in dierlijke meststoffen. Het Ministerie van EZK is in gesprek met het Ministerie van JenV om te bezien hoe er ook bij subsidieverlening door RVO beter gebruik zou kunnen worden gemaakt van de Wet Bibob.
Zowel RVO als ook UVB hebben bij de subsidieverlening in recente jaren andere instrumenten gebruikt om misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies tegen te gaan. Reeds in de ontwikkelingsfase van een subsidieregeling is er aandacht voor het risico op misbruik en de wijze waarop dit risico gemitigeerd kan worden. Daarnaast wordt voorafgaand aan het verstrekken van subsidies door UVB en RVO onderzoek gedaan. De diepgang van dit onderzoek dient op grond van de Regeling vaststelling Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (USK) en het Raamwerk Uitvoering Subsidies (RUS) in verhouding te staan tot de hoogte van het subsidiebedrag. Tot slot vinden achteraf controles plaats gebaseerd op Europese en/of nationale wet- en regelgeving. De uitvoering door RVO en UVB hiervan staat onder controle van onafhankelijke controlerende instanties als de Accountantsdienst Rijk, de Algemene Rekenkamer en, in het geval van Europese subsidies, de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer.
Deelt u de mening dat toetsing of controle van een subsidieontvanger achteraf geen adequate vervanging kan zijn van toepassing van een Bibob-toets vooraf om de doelen van de wet Bibob te bereiken?
Ja, een Bibob-toets en toetsing of controle van een subsidieontvanger achteraf zijn twee verschillende zaken. Met de Wet Bibob wordt de integriteit van betrokken personen bij een subsidie onderzocht. Bij een subsidiecontrole achteraf wordt gekeken of de verstrekte subsidie doelmatig en rechtmatig is besteed, waarbij dan overigens ook integriteitskwesties naar voren kunnen komen. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat de controles van RVO en UVB zich niet enkel beperken tot controles achteraf. Gedurende het gehele subsidieproces vinden controles plaats teneinde misbruik te voorkomen en ontdekken. Bij het vaststellen van misbruik wordt opgetreden.
Hoe reflecteert u op het feit dat een van de grootste subsidieverstrekkers van de rijksoverheid, Uitvoering van Beleid SZW, de afgelopen drie jaar op geen enkele subsidieontvanger een Bibob-toets heeft uitgevoerd?
In tegenstelling tot de berichtgeving in de media heeft UVB in het jaar 2021 geen 2 miljard euro aan subsidie verstrekt maar circa 200 miljoen waarvan circa de helft aan publieke partijen en de andere helft aan private organisaties. De afgelopen drie jaar is door UVB bij verstrekking van die subsidies geen gebruik gemaakt van de Wet Bibob. Dat is een aandachtspunt. SZW beziet of dit anders zou moeten.
UVB heeft de afgelopen jaren wel andere instrumenten gebruikt om misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies bij de subsidieverlening tegen te gaan. Daarvoor verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 4.
Hoe vaak hebben RVO en Uitvoering van Beleid SZW de afgelopen drie jaar tips ontvangen van andere organisaties of personen op basis van de tipbevoegdheid uit de Wet Bibob? Indien deze zijn ontvangen, kunt u toelichten wat met deze tips is gedaan?
UVB heeft de afgelopen drie jaar geen tips ontvangen op basis van de tipbevoegdheid uit de Wet Bibob. Voor RVO geldt dat in de periode 2019 tot en met 2022 drie tips ontvangen zijn in het kader van de Wet Bibob. Het ging hierbij in één geval om een tip in het kader van de SDE++2 en in twee gevallen in het kader van de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL). Bij dergelijke tips laat RVO door de subsidieaanvrager het Bibob-vragenformulier invullen met betrekking tot subsidiebeschikkingen, welk is vastgesteld op grond van artikel 7a van de Wet Bibob. Mede aan de hand van de antwoorden wordt bezien of een beslissing kan worden genomen over de aanwezige risico’s. In die gevallen kon daarover een oordeel worden gegeven en was geen verder advies van het Landelijk Bureau Bibob (LBB) nodig.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid een voorbeeldfunctie heeft richting andere overheden bij het bevorderen van integriteit en dat oproepen aan gemeenten om de Bibob-toets te gebruiken krachtiger zijn als deze voorbeeldrol goed wordt ingevuld?
Ja.
Hoe reflecteert u, in het licht van het bovenstaande, op het feit dat de deze Bibob-toets nauwelijks door de rijksoverheid wordt ingezet bij het verstrekken van nationale subsidies en EU-subsidies? Welke risico’s brengt dat met zich mee ten aanzien van de bestemming subsidiegeld?
Het doel van de Wet Bibob is om de eigen integriteit te beschermen van de overheid en om te voorkomen dat door subsidieverstrekking onbedoeld criminele activiteiten worden gefaciliteerd. Er zijn meerdere instrumenten die bijdragen aan dat doel, maar de inzet van de Wet Bibob bij de rijksoverheid verdient meer aandacht. Het Ministerie van JenV voert Rijksbreed gesprekken om de inzet van de Wet Bibob te stimuleren, waaronder ook met de Ministeries van SZW en EZK. Los van de Wet Bibob zijn er ook nog andere instrumenten die de rijksoverheid voorafgaand aan, tijdens en na de verstrekking van een subsidie, kan toepassen om de risico’s op misbruik van overheidsgeld zo veel als mogelijk te voorkomen.
Bent u bereid om te bevorderen dat de rijksoverheid, in het bijzonder de RVO en Uitvoering van Beleid SZW, bij het verlenen van subsidies gebruik van de Wet Bibob beleidsmatig beter zullen verankeren opdat hier frequenter gebruik van zal worden gemaakt?
Er kan worden opgemerkt dat de Wet Bibob bestuursorganen een discretionaire bevoegdheid geeft die een bestuursorgaan de mogelijkheid geeft om de wet in te zetten. Bovendien is toepassing van de Wet Bibob geen doel op zich. Echter is het in beginsel belangrijk dat ook diensten die vallen onder de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid de wet effectief in (kunnen) zetten. Daar kan winst behaald worden. Zoals in de beantwoording op vraag 9 aan de orde is gekomen worden door het Ministerie van JenV momenteel gesprekken gevoerd met de Ministeries van SZW en EZK om daar stappen in te zetten.
Bij de gesprekken zullen geen vertegenwoordigers van de RIEC’s en het LIEC worden betrokken, aangezien zij voor de uitvoering van de Wet Bibob bij landelijke organisaties geen rol hebben. Wel zal het LBB daarvoor worden uitgenodigd. Voorts is tijdens de wetsbehandeling van de tweede tranche van de Wet Bibob de noodzaak om de RVO toe te voegen als informatieleverancier aan artikel 27 Wet Bibob niet gebleken (Kamerstukken 2021/22, 35 764, nr. 6, blz. 28–29).
Zijn RVO en Uitvoering van Beleid SZW adequaat toegerust om de nieuwe bevoegdheden in de Wet Bibob (tweede tranche, Stb. 2022, nr. 304) vanaf 1 oktober 2022 goed te kunnen uitvoeren? Welke stappen zijn er reeds gezet bij deze organisaties om een goede implementatie van de wet te bevorderen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u in gesprek gaan met het Landelijk Bureau Bibob en het RIEC-LIEC over hoe RVO en Uitvoering van Beleid SZW de Wet Bibob effectiever kunnen gebruiken en kunt u hierbij ook de wens van het RIEC-LIEC betrekken ten aanzien van opname van de RVO als informatieleverancier in artikel 27 van de Wet Bibob?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid de Kamer voor de inwerkingtreding van de tweede tranche Bibob wederom te informeren over de voortgang van het verbeteren van de toepassing van de Wet Bibob door de rijksoverheid bij subsidieverlening?
Vanzelfsprekend ben ik bereid om uw Kamer te informeren over de voortgang van het verbeteren van de toepassing van de Wet Bibob door de rijksoverheid. Dat zal echter niet lukken voor de inwerkingtreding van de tweede tranche van de Wet Bibob op 1 oktober van dit jaar. Uiterlijk in het eerste kwartaal van 2023 wordt u geïnformeerd.
De opvangcrisis |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Erkent u dat de situatie in Ter Apel volstrekt uit de hand is gelopen vanwege de grote aantallen asielzoekers die buiten de poort verblijven en de toenemende onveiligheid?1
De situatie op en om het aanmeldcentrum in Ter Apel is al lange tijd zeer schrijnend. Met de afspraken die eind augustus zijn gemaakt2 proberen wij, in nauwe samenwerking met de verschillende gemeenten en veiligheidsregio’s, de situatie beheersbaar te krijgen en de crisis op de lange termijn het hoofd te kunnen bieden. De afgelopen tijd verbleven er dan ook geen grote aantallen asielzoekers buiten de poort. Desondanks blijft de opvangsituatie onverkort kritisch en is het vrijwel elke dag onzeker of elke asielzoeker een dak boven zijn hoofd heeft. De nood is heel hoog.
Deelt u de mening dat deze opvangcrisis wordt veroorzaakt door eerdere sluiting van opvangplekken, tekortschietende financiering, trage procedures en een falend terugkeerbeleid?
Er is een aantal belangrijke oorzaken voor de huidige crisis, waarbij er een schrijnend tekort aan geschikte opvangplekken voor asielzoekers is. Ten eerste is het aantal opvangplekken na de piek van 2016 afgeschaald, cf. de huidige systematiek waarbij het COA voornamelijk wordt gefinancierd per beslapen bed. Ten tweede is het aantal asielzoekers dat in Nederland asiel aanvraagt hoger dan in 2021. Dat is deels te verklaren door het opheffen van de reisbeperkingen die lange tijd golden vanwege het coronavirus. Daarnaast kunnen gemeenten niet genoeg woningen vinden voor asielzoekers met een verblijfsvergunning, waardoor er te weinig plekken vrijkomen in de opvangcentra. Ook de achterstanden bij de IND dragen bij aan het probleem.
Deelt u de mening dat de tijd van adhoc-maatregelen voorbij is en dat het tijd wordt voor structurele oplossingen? Zo ja, waarom moet dit zo lang duren?
Ja. Om die reden kijken we in de brief van 26 augustus jl. naar manieren om op de lange termijn uit de crisis te kunnen komen én blijven.
Deelt u de mening dat vluchtelingen die recht hebben op asiel eerlijk over Nederland moeten worden verdeeld en dat mensen die geen recht hebben op asiel zo snel mogelijk moeten terugkeren?
Ja.
Indien u deze mening deelt, waarom confronteert u de plaats Albergen met 3500 inwoners dan plotsklaps en exclusief met de komst van 300 asielzoekers, zonder enige inspraak?
Sinds april is op zowel bestuurlijk als ambtelijk niveau op verschillende momenten contact geweest met de gemeente Tubbergen over de mogelijke opvang van asielzoekers in Hotel ’t Elshuys in Albergen. Na verschillende contactmomenten volgde begin juni op bestuurlijk niveau bericht van COA richting de gemeente over het voornemen van het COA om het hotel te kopen. Daarbij heeft het COA het aanbod gedaan om in het hotel ook ruimte te maken voor de opvang van de aan de gemeente gekoppelde statushouders. Bij de gemeente was bestuurlijk echter alleen draagvlak voor kleinschalige huisvesting van statushouders en niet voor de opvang van asielzoekers. Er is gewezen op het voornemen van het kabinet om indien nodig het juridisch instrumentarium in te zetten, en dat de mogelijke toepassing van het instrumentarium voor deze locatie nader onderzocht zou worden. Na de collegevergadering van 21 juni heeft het college van Tubbergen richting het COA aangegeven niet te zullen meewerken. Op 12 augustus hebben het COA en de eigenaresse van het hotel de koopovereenkomst gesloten voor hotel ’t Elshuys. Op 2 september zijn de gemeente Tubbergen, het COA en het Rijk tot gezamenlijke afspraken gekomen over de opvang van maximaal 150 asielzoekers in het voormalige hotel ’t Elshuys in Albergen. Deze afspraken zijn neergelegd in een overeenkomst dd. 19 september 2022 waarin tevens is overeengekomen dat de gemeente de vergunningsaanvraag van het COA in behandeling neemt. De reguliere procedure, inclusief openbaarmaking, wordt daarmee gevolgd. Het AZC blijft maximaal voor twee periodes van vijf jaar open. Na de eerste vijf jaar vindt evaluatie plaats waarna verlenging van nog eens vijf jaar wordt afgesproken of stopzetting plaats vindt.
Deelt u de mening dat een eerlijke en evenredige verdeling van vluchtelingen over kleinschalige locaties in heel Nederland (alsmede het aanpakken van de onveiligheid en een daadkrachtig terugkeerbeleid) op veel meer draagvlak kan rekenen dan «hapsnap» locaties aanwijzen waarbij grote onrust onder bewoners ontstaat?
Ik deel de mening dat asielopvang eerlijk en evenredig over het land moet worden verdeeld. Om in te kunnen spelen op veranderende instroom hebben het rijk, de provincies, het COA en de VNG afspraken gemaakt in de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen. Op 26 augustus jl. is afgesproken hier versneld uitvoering aan te geven, inclusief uitbreiding van duurzame (kleinschalige) (nood)opvanglocaties aan de hand van de vastgestelde verdeelsleutel en vier gemeenschappelijke vreemdelingenlocaties3. Desalniettemin zijn er op diverse plekken in Nederland grootschalige locaties die goed functioneren, ook naar tevredenheid van de omgeving.
Bent u bereid de SP-voorstellen voor een eerlijke verdeling van vluchtelingen over te nemen? Zo ja, gaat u voortaan rekening houden met inwonertal en draagvlak en maakt u werk van kleinschalige locaties?2
Ik heb kennisgenomen van de voorstellen en herken meerdere elementen die ook worden betrokken bij het aangekondigde wetsvoorstel dat een wettelijke taak creëert voor gemeenten om asielopvang te realiseren. De inzet van het kabinet is om tot een evenwichtige verdeling van opvangplaatsen en opvangvoorzieningen over Nederland te komen. Ik verwijs uw kamer voorts naar het wetsvoorstel dat naar verwachting in oktober in consultatie gaat.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het eerstvolgende debat over de opvangcrisis?
Helaas is het niet gelukt de vragen voor het vorige debat over de opvangcrisis te beantwoorden. Hiervoor mijn welgemeende excuses.
Het bericht 'Asielchaos zet politie klem' |
|
Lilian Helder (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Asielchaos zet politie klem»?1
Ja.
Waarom moet de politie-eenheid Amsterdam 10% van de beschikbare capaciteit bij de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel afstaan voor een probleem dat is veroorzaakt door uw regering?
Als gevolg van het gebrek aan opvang in Ter Apel zijn asielzoekers naar noodopvanglocaties elders in Nederland gebracht. Alleen asielzoekers die al geïdentificeerd zijn in Ter Apel zouden naar een noodopvanglocatie gebracht mogen worden. Het COA heeft echter een aantal asielzoekers, die nog niet waren geïdentificeerd ook naar noodopvanglocaties gestuurd. Het is van belang dat deze asielzoekers alsnog geïdentificeerd worden. De eenheden Noord-Nederland (Ter Apel) en Brabant-Oost (Budel) hebben niet voldoende capaciteit om de ontstane achterstand weg te werken. Daarom zijn eenheden uit de rest van Nederland gevraagd tijdelijk bijstand te leveren. Deze bijstand wordt afgeschaald zodra de achterstanden met identificatie zijn weggewerkt.
Beseft u dat dit ten koste gaat van de aanpak van mensenhandel, overlastgevende gelukszoekers en de beschikbaarheid van de politie voor de gewone burgers?
De inzet van AVIM-personeel in Ter Apel en Budel uit andere eenheden betreft een tijdelijke situatie. Dit kan inderdaad invloed hebben op de overige werkzaamheden van AVIM, zoals de toezicht- en handhavingstaken in het kader van de Vreemdelingenwet en deelname in verschillende overleggroepen. De AVIM-taken in het kader van de bestrijding van mensenhandel worden hierbij zoveel mogelijk ontzien.
Beseft u dat de politie-eenheid Amsterdam al 350 mensen tekort komt en deze taken er niet ook nog bij kunnen aangezien je mensen niet tot het oneindige kunt uitrekken? Zo ja, waarom is deze volstrekt verkeerde keuze dan gemaakt, ofwel waarom wordt de veiligheid van de burgers in Nederland en het welzijn van de politieagenten enerzijds ondergeschikt gemaakt aan het dweilen met de kraan open door de asielinstroom geen strobreed in de weg te leggen?
Ik realiseer mij zeer wel dat we veel van politiemensen door heel Nederland vragen en dat zij zich elke dag enorm inzetten voor de veiligheid van iedereen. De identificatie van asielzoekers is van groot belang om de asielaanvraag zo spoedig mogelijk af te handelen.
Kunt u uitleggen wat dit voor gevolgen heeft voor de veiligheid in Nederland in zijn geheel, aangezien deze problemen ook bij meerdere andere politie-eenheden spelen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat de asielinstroom per gisteren een halt wordt toegeroepen door de grenzen te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de opvangcrisis en de grote druk op het aanmeldcentrum in Ter Apel heeft het kabinet besloten om maatregelen te treffen. Om uit de crisis te komen en te blijven wordt integraal over de gehele keten gewerkt aan het (tijdelijk) beperken van de instroom en het versnellen van de doorstroom en uitstroom. De maatregelen aangaande het tijdelijk beperken van de asielinstroom betreffen het beperken van nareizigers en het tijdelijk niet hervestigen van nieuwe personen onder de EU-afspraken in het kader van de EU-Turkije Verklaring. Voor meer informatie omtrent deze maatregelen verwijs ik u naar de brief die hierover aan uw Kamer gestuurd is.2
Zoals bekend is het kabinet van mening dat het sluiten van de Nederlandse grenzen geen duurzame oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Het sluiten van de grenzen zou bovendien zeer ongewenste gevolgen hebben voor Nederlandse ondernemers, die baat hebben bij onze open economie.
Vanzelfsprekend is elke vorm van overlast en criminaliteit onacceptabel. Samen met organisaties in de migratieketen, gemeenten, politie en het OM wordt continu ingezet om de aanpak te versterken. In dat verband heeft het Kabinet structureel 45 miljoen beschikbaar gesteld om de aanpak van overlast te intensiveren.3 Onderdeel van deze versterkte aanpak is de aanstelling van een Coördinator Nationale Aanpak Overlast om ervoor te zorgen dat crimineel gedrag en overlast van vreemdelingen middels dossieropbouw en een strafrechtelijke, repressieve aanpak nog effectiever wordt. Hierover is uw Kamer op 16 september jl. geïnformeerd.4 Daarnaast zijn de middelen ter beschikking gesteld voor opvanglocaties voor kansarme asielzoekers en voor intensivering van terugkeer van overlastgevende asielzoekers door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). De inzet van deze middelen wordt momenteel verder uitgewerkt.
Mocht u daarbij verwijzen naar verdragen, bent u bereid die verdragen dan opzij te leggen met het argument dat uw regering ook (grond)wettelijke verplichtingen heeft voor wat betreft de veiligheid en het welzijn van alle burgers in Nederland in het algemeen en de politieagenten in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Criminele asielzoekers uit veilige landen. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat het Amsterdamse politiekorps in De Telegraaf aangeeft dat Amsterdam de afgelopen maanden in toenemende mate te kampen heeft met grootschalige criminaliteit door asielzoekers uit met name Marokko, Algerije, Libië en Tunesië?1
Ja.
Deelt u de absolute afschuw over het geschetste wangedrag door veiligelanders waar Amsterdamse agenten mee te kampen hebben, van scheldpartijen en bespugen tot aanranding van agentes aan toe?
Ik vind de geschetste situatie onaanvaardbaar en zet in op effectieve maatregelen ter voorkoming en aanpak van overlastgevend en crimineel gedrag. Hoewel het gaat om een in omvang beperkte groep asielzoekers, ondermijnt dit het draagvlak voor de asielopvang. De maatregelen die ik tref, zijn toegelicht in de beantwoording op vragen 9, 10 en 14.
Wat is uw reactie op het feit dat Amsterdamse agenten aangeven dat tot wel 80 procent van hun tijd in de binnenstad opgaat aan criminele en overlastgevende veiligelanders?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geregistreerde incidenten (van overlast tot criminaliteit) waren er in 2021 in totaal met betrekking tot (uitgeprocedeerde) asielzoekers uit veilige landen, ongeacht de vraag of zij dat jaar op enig moment in een COA-locatie verbleven?
In het incidentenoverzicht 2021, gepubliceerd door het WODC, wordt gerapporteerd over het aantal incidenten en misdrijven door vreemdelingen in COA opvang.2 Het aantal incidenten geregistreerd door het COA was in 2021 5.920, en was daarmee lager dan in 2019 en 2020. Er waren 3.895 unieke vreemdelingen betrokken bij deze incidenten. Van deze betrokkenen hadden 12% de Marokkaanse nationaliteit en 11% de Algerijnse nationaliteit. Marokko is een veilig land van herkomst, Algerije was tot halverwege 2021 een veilig land van herkomst.
In 2021 zijn er 3.990 verdenkingen van misdrijven geregistreerd van vreemdelingen in COA locaties. Het laagste aantal sinds 2017. In totaal waren er 1.795 unieke verdachten. In de top-15 nationaliteiten van 2021 kwamen 4 nationaliteiten voor die destijds hoorden bij een veilig land van herkomst:
Algerijnse
590
33%
Marokkaanse
425
24%
Tunesische
145
8%
Georgische
15
1%
Overige nationaliteiten
620
35%
Totaal
1.795
100%
Bron: Incidenten en misdrijven door COA-bewoners 2017–2021
Om hoeveel van dergelijke geregistreerde incidenten ging het gedurende de eerste helft van dit jaar?
Het WODC rapporteert niet over halfjaarlijkse periodes. Het WODC rapporteert in 2023 over geheel het jaar 2022.
Kunt u een inventarisatie maken (of op zijn minst een gegronde inschatting geven) van het aantal manuren dat de politie landelijk op jaarbasis kwijt is door incidenten met veiligelanders?
Deze is niet te geven. De politie registreert niet specifiek op veiligelanders. Dit heeft de politie immers niet nodig voor haar taakuitvoering.
Hoe vaak was in 2021 sprake van het toekennen van de projectcode VLIN (Vreemdeling In Nederland) in politiesystemen? En hoeveel keer was dit in de eerste helft van dit jaar het geval?
Onderstaande tabel bevat een overzicht met de aantallen geregistreerde incidenten waarbij de projectcode «VLIN» of «MOBA» is vermeld. Gezocht is op incidenten tussen 01-01-2021 en 30-06-2022. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat uit deze cijfers geen conclusies kunnen worden getrokken om de volgende redenen.
Aantal geregistreerde incidenten
2021
2022 (t/m juni)
VLIN
2.590
2.241
MOBA
2.423
1.412
Hoe vaak was in 2021 sprake van het toekennen van de projectcode MOBA (mobiel banditisme) in politiesystemen? En hoeveel keer was dit in de eerste helft van dit jaar het geval?
Zie antwoord vraag 7.
Snapt u dat Amsterdamse agenten zich ronduit verraden voelen door de politiek, zoals zij in het artikel aangeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, snapt u dat dit begrip niet bij woorden kan blijven, maar dat krachtige stappen nodig zijn?
Ik kan mij voorstellen dat het frustrerend is voor deze agenten wanneer zij hun politietaken goed hebben uitgevoerd en de overlastpleger hebben heengezonden, deze persoon elders in het land nieuwe delicten pleegt. Deze praktijk is zeer onwenselijk. Daarom heb ik naast de bestaande landelijke Top-X aanpak waarbij zicht op de omvang en aard van de zwaarste groep overlastgevende en/of criminele asielzoekers wordt gekregen, een Coördinator Nationale Aanpak Overlast aangesteld. Hij heeft de positie om te zorgen dat crimineel gedrag en overlast middels dossieropbouw en een strafrechtelijke, repressieve aanpak nog effectiever wordt aangepakt. Hij kan met kracht overlastproblematiek aanpakken met commitment van de strafrechtketen en de migratieketen. Hierdoor kunnen overlastgevers geïdentificeerd en aangepakt worden en wordt maximaal voorkomen dat zij uit beeld verdwijnen. Een plan van aanpak wordt momenteel verder uitgewerkt. Bij brief van 16 september 2022 heb ik uw Kamer hierover nader geïnformeerd.3
Deelt u de mening dat voor deze gigantische problematiek maar één oplossing is, namelijk eindelijk en massaal werk maken van het terugsturen van mensen die hier niet horen, te beginnen met uitgeprocedeerde veiligelanders? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief van 26 augustus 2022 wordt de inzet op terugkeer van overlastgevende asielzoekers zonder rechtmatig verblijf – als sluitstuk van de kabinetsaanpak van overlastgevers – geïntensiveerd. Bij terugkeer van diegenen die niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijven, is het uitgangspunt dat de vreemdeling zelfstandig en zo snel mogelijk Nederland verlaat. Als de vreemdeling evenwel niet bereid is mee te werken aan zijn vertrek, dan kan de DT&V waar mogelijk overgaan tot gedwongen vertrek. Een van de bepalende factoren bij gedwongen terugkeer is de bereidheid van herkomstlanden om hun eigen onderdanen terug te nemen. Ik blijf daarom in bilateraal verband doorlopend inzetten op verbetering van de terugkeersamenwerking met belangrijke landen van herkomst door het voeren en onderhouden van migratiedialogen en het aangaan van migratiepartnerschappen in den brede. Daarbij verschilt de aard, het niveau en de mate van samenwerking per land, en wordt maatwerk toegepast. Ook op Europees niveau worden gesprekken gevoerd met prioriteitslanden uit de focusregio’s voor migratie van de EU. Aangezien een belangrijk deel van de herkomstlanden nog steeds een negatieve testuitslag vereist voorafgaand aan terugkeer en meewerken aan deze test door veel vreemdelingen nog altijd wordt geweigerd, werk ik daarnaast aan een wetsvoorstel om het afnemen van coronatesten onder dwang mogelijk te maken.
Bent u bereid per direct aanvullende maatregelen te treffen tegen tegenwerkende herkomstlanden door onder andere landingsrechten in te trekken, ontwikkelingshulp stop te zetten, uitkeringsverdragen stop te zetten en visa in te trekken? Zo nee, wat moet er nog gebeuren voordat u wel bereid bent hiertoe over te gaan?
Voor een reactie op de in de vraag voorgestelde maatregelen verwijs ik naar de desbetreffende passages uit de brief van mijn voorganger van 20 december 2021 «reactie actieplan van het lid Eerdmans over veiligelanders». Ik sluit mij bij die passages aan.4
Waarom worden recidiverende criminele veiligelanders, die na iedere aanhouding vaak binnen een mum van tijd weer op straat staan, niet standaard in vreemdelingendetentie geplaatst met het oog op een toekomstige uitzetting? Bent u bereid hiertoe over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Vreemdelingenbewaring kan om verschillende redenen worden toegepast, onder meer om de vreemdeling beschikbaar te houden voor de asielprocedure, of – nadat een besluit op de asielaanvraag is genomen – met het oog op vertrek uit Nederland. Vreemdelingenbewaring is volgens vaste jurisprudentie van het EHRM en het EU HvJ het ultimum remedium binnen het bestuursrecht.5 Indien andere, minder dwingende middelen effectief kunnen worden ingezet, dienen die te worden toegepast. Ook van belang is dat vreemdelingenbewaring primair dient om de vreemdeling beschikbaar te houden voor de asielprocedure en daarna het vertrek, en niet een sanctie is voor het plegen van strafbare feiten of de preventie daarvan.6 Ik zie echter ook dat voor een deel van de asielaanvragen geldt dat het inwilligingspercentage zeer klein of zelfs verwaarloosbaar is, terwijl een groot deel van de vreemdelingen zich voor het einde van de asielprocedure aan het toezicht onttrekt. Zoals ik in mijn brief van juni 2022 aan uw Kamer dan ook heb laten weten bekijk ik momenteel hoe mogelijkheden voor vreemdelingenbewaring tijdens de asielprocedure breder kunnen worden benut.7 Daarbij zullen personen die overlast geven eerder in beeld komen aangezien hun dossiers bij de toezichthouders ook het eerst bekend zijn. Daarbij is de grootste uitdaging om, gegeven de andere prioriteiten in de vreemdelingenketen, voldoende capaciteit te vinden om de bewaringsmaatregel te nemen en het asielproces in gesloten setting af te handelen. Dit zal daarom incrementeel worden ingevoerd.
Voor het voortzetten van de bewaring na de asielprocedure is zicht op uitzetting een wettelijke voorwaarde. Hierbij speelt de medewerking van het land van herkomst aan terugkeer een belangrijke rol. Voor vreemdelingen uit landen waarvan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat zicht op uitzetting ontbreekt, is bewaring om die reden niet mogelijk. Maar zoals reeds genoemd in het antwoord op vraag 10, blijf ik mij doorlopend inzetten voor het verbeteren van de terugkeersamenwerking met belangrijke landen van herkomst.
Voor asielzoekers die een incident met grote impact veroorzaken is echter plaatsing in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) mogelijk. Hier verblijft een asielzoeker onder een sober regime en geldt een strikt gebiedsgebod. Plaatsing op de HTL kan gedurende ieder moment van de asielprocedure.
Deelt u de mening dat het, gelet op het kansloze karakter van hun asielaanvraag in combinatie met de zware oververtegenwoordiging in de criminaliteit, gerechtvaardigd is om asielzoekers uit veilige landen standaard in vreemdelingendetentie te plaatsen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier werk van maken?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 12, en zoals aangegeven in de Kamerbrief van 20 december 2021 kunnen asielzoekers niet zonder wettelijke grond in vreemdelingenbewaring worden gesteld en bekijk ik momenteel hoe de mogelijkheden voor vreemdelingenbewaring tijdens de asielprocedure breder kunnen worden benut.
Welke aanvullende maatregelen gaat u per direct treffen om criminaliteit en overlast door veiligelanders in te dammen?
De huidige mate van overlastgevend en crimineel gedrag is onaanvaardbaar en de aanpak van deze groep asielzoekers heeft mijn absolute prioriteit. In juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over aanvullende maatregelen die ik tref ten aanzien van de aanpak van overlastgevend gedrag door asielzoekers.8 Deze aanvullende maatregelen zetten in op o.a. het versoberd opvangen van asielzoekers met een kansarme asielaanvraag, nieuwe initiatieven ten aanzien van opvang en begeleiding binnen bestaande opvanglocaties, inzet op vreemdelingenbewaring en de aanpak overlast in het openbaar vervoer.
Daarbij heeft het Kabinet op 26 augustus jl. aangekondigd structureel € 15 miljoen vrij te maken voor de intensivering van deze aanpak door o.a. de aanstelling van een Coördinator Nationale Aanpak Overlast zoals aangegeven bij vraag 9.9 Daarnaast komen er opvanglocaties voor asielzoekers met een kansarme asielaanvraag, zoals asielzoekers uit veilige landen van herkomst. In deze bijzondere opvanglocatie geldt een sober regime en het vereiste dat betrokkenen steeds beschikbaar zijn voor de procedure op locatie met het doel om kansarme aanvragen versneld af te doen en de komst van kansarme asielzoekers te ontmoedigen. Er wordt momenteel gewerkt aan de uitwerking hiervan. Hiervoor is € 15 miljoen gereserveerd. Tot slot zal door de Dienst Terugkeer en Vertrek ook ingezet worden op versneld uitzetten van asielzoekers die overlast plegen. Ook hiervoor is € 15 miljoen gereserveerd, waarmee er in totaal dus 45 miljoen structureel beschikbaar komt voor de intensivering van de aanpak van overlast en crimineel gedrag door asielzoekers.
Bent u bereid alsnog werk te maken van de maatregelen uit het Actieplan Veiligelanders van JA21? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 20 december 2021 is mijn voorganger ingegaan op het Actieplan Veiligelanders van JA21. Ik sluit mij aan bij deze reactie.
De uitvoering van de motie per direct nadere maatregelen invoeren in de EBI in Vught |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Waarom is nog geen brief aan de Kamer gestuurd over de uitvoering van de motie Ellian (Kamerstukken II 2022/23, 24 587, nr. 844) die op 7 juli is aangenomen en waarmee de regering is verzocht om per direct nadere maatregelen in te voeren in de EBI in Vught?
Inmiddels is de brief waaraan wordt gerefereerd aan uw Kamer verzonden.1
Wanneer gaat u deze motie uitvoeren en gaat u deze motie onverwijld en onverkort uitvoeren?
De Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (RSPOG) vormt het juridisch kader op basis waarvan gedetineerden in een bepaald regime worden geplaatst. Hierin zijn ook de gronden voor plaatsing in de EBI opgenomen. Kort gezegd zijn er twee hoofdgronden voor plaatsing in de EBI: een extreem vlucht- en maatschappelijk risico (A- en B-grond) en een risico/vermoeden op voortgezet crimineel handelen tijdens detentie (C-grond). In de brief van mijn voorganger dd. van 22 november 2021 is aangegeven dat, gelet op de huidige dreiging, de plaatsingsgronden te smal zijn. Daarom wordt de regelgeving aangepast met een vierde grond (de D-grond) zodat plaatsing in de EBI ook mogelijk wordt bij de dreiging die uitgaat van iemands rol en positie in een crimineel netwerk.
Op mijn aanwijzing wordt voor deze categorie een aanpassing van de huisregels doorgevoerd. Hierin wordt een passage opgenomen die stelt dat, als een gedetineerde op basis van de C- en/of D-grond in de EBI is geplaatst, de extra maatregelen zoals beschreven in de motie automatisch op hen van toepassing zijn.2 Dit heeft tot gevolg dat de directeur de maatregelen niet individueel hoeft op te leggen. Dit komt de veiligheid van directie en medewerkers ten goede, alsook de orde en veiligheid binnen de inrichting.
De aanpassing van de Rspog is in concept gereed. Deze is, zoals gebruikelijk, voor advies voorgelegd aan de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugd (RSJ). De RSJ heeft acht weken om hierop te reageren, maar gelet op de urgentie vraag ik de RSJ om dit zo snel mogelijk ter hand te nemen. Daarna kan worden besloten tot publicatie van de Rspog en inwerkingtreding van de huisregels. Op deze wijze geef ik op de kortst mogelijke termijn op een veilige en verantwoorde wijze uitvoering aan de motie. In de tussentijd worden waar nodig op individueel niveau de benodigde toezichtsmaatregelen getroffen.
Ziet u de urgentie van het invoeren van nadere maatregelen in de EBI? Zo ja, waarom duurt het inmiddels 7 weken om te melden hoe deze motie uitgevoerd gaat worden? Zo nee, waarom niet?
Het bestrijden van Voortgezet Crimineel Handelen tijdens detentie (VCHD) heeft topprioriteit. Mijn departement en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) werken hier continu aan, in goede samenwerking met de ketenpartners. De afgelopen periode heb ik gezocht naar een manier om recht te doen aan de geest van de motie en tevens recht te doen aan aspecten als veiligheid en juridische uitvoerbaarheid. Daarom heeft mijn reactie op welke wijze de motie wordt uitgevoerd helaas langer op zich laten wachten dan door uw Kamer gevraagd en ik graag had gezien.
Kunt u deze vragen binnen één week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘ING te druk met witwasonderzoek, weert stichtingen en verenigingen |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat stichtingen en verenigingen in ieder geval tot het einde van het jaar geen bankrekeningen kunnen openen bij ING?1
Ten eerste vind ik het van belang dat iedereen in Nederland, inclusief verenigingen en stichtingen, toegang heeft tot een betaalrekening. Dat betekent niet dat elke bank alle klanten hoeft aan te nemen. Het betekent wel dat men in ieder geval bij een bank terecht moet kunnen. Ik vind het daarbij ook belangrijk dat instellingen transparant zijn over hoe zij omgaan met bepaalde klanten. ING geeft aan dat de bank op dit moment vanwege personele uitdagingen bij de bank tijdelijk geen stichtingen en verenigingen als klant aanneemt. Deze tijdelijke stop bij ING heeft implicaties voor de keuzevrijheid voor stichtingen en verenigingen. Tegelijk is dit volgens ING een tijdelijke maatregel en zijn er wel mogelijkheden om bij andere instellingen een rekening te openen.
Bent u het ermee eens dat het kunnen openen van een bankrekening essentieel is voor nieuwe stichtingen en verenigingen om hun activiteiten voor de samenleving uit te gaan oefenen en dat zij er dus veel last van kunnen hebben als zij door banken worden geweerd?
Het hebben van een bankrekening is – niet alleen voor stichtingen en verenigingen – nodig om deel te kunnen nemen aan onze samenleving. Banken spelen hier een belangrijke rol in. Ik vind het belangrijk dat zij deze rol ook pakken. Ik heb op dit bericht na, geen signalen ontvangen dat het voor stichtingen en verenigingen momenteel onmogelijk is een bankrekening te openen. Het is wel voorstelbaar dat het tijdelijk inlassen van een klantenstop door een grootbank zoals ING impact heeft op de toegang tot het betalingsverkeer voor stichtingen en verenigingen. Ik begrijp van ING dat zij maandelijks ongeveer 300 aanvragen van verenigingen en stichtingen ontvangt, waarvan normaliter 90% wordt geaccepteerd. Tot in ieder geval het einde van het jaar neemt ING geen nieuwe aanvragen in behandeling. ING heeft verder aangegeven de dienstverlening aan het maatschappelijk middenveld belangrijk te vinden. Ik ga er daarom van uit dat ING zo snel mogelijk deze dienstverlening zal hervatten.
Waarom wordt volgens u juist de dienstverlening aan stichtingen en verenigingen opgeschort?
Ik begrijp van ING dat het behandelen van aanvragen en het vervolgens doorlopend monitoren van stichtingen en verenigingen relatief veel tijd in beslag neemt ten opzichte van andere rechtsvormen. Dit komt volgens ING onder meer door onduidelijkheid over de activiteiten, bestuurswisselingen en het vaststellen van de uiteindelijke belanghebbenden (ubo’s). ING geeft aan dat een tijdelijke stop op het openen van nieuwe rekeningen aan deze groep voor ING het meest voor de hand ligt, vanwege de capaciteit die deze groep vereist.
In zijn algemeenheid verplicht de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) banken om individueel cliëntenonderzoek uit te voeren en bij een verhoogd risico mitigerende maatregelen te nemen. Zoals ik eerder heb aangegeven – en ook blijkt uit de Leidraad van DNB – volgt niet uit de Wwft dat een verhoogd risico betekent dat de cliënten die dit risico opleveren (categoraal) geweigerd moet worden.2 Weigering van hele groepen klanten door een bank kan juist duiden op een inefficiënt witwas- en terrorismefinancieringsrisicomanagement.3 ING geeft aan dat de tijdelijke stop te maken heeft met het intensievere cliëntenonderzoek dat ING uitvoert voor stichtingen en verenigingen en het gebrek aan capaciteit voor dit cliëntenonderzoek. Door nu een tijdelijke stop in te voeren kunnen achterstanden worden weggewerkt en kan daarna het accepteren van nieuwe stichtingen en verenigingen weer binnen redelijke termijnen worden gerealiseerd, aldus ING.
Wat vindt u ervan dat het uitvoeren van steeds intensievere controles van nieuwe en bestaande klanten op mogelijke witwaspraktijken door banken ten koste gaat van de financiële dienstverlening aan stichtingen en verenigingen?
Zoals gezegd verplicht de Wwft banken om cliëntenonderzoek uit te voeren. Het cliëntenonderzoek door banken dient een belangrijk doel: het voorkomen van misbruik van het financiële stelsel door criminelen. DNB constateerde in 2021 dat de bancaire sector zich de afgelopen jaren veel bewuster is geworden van haar poortwachtersfunctie en concreet werk maakt van het op orde brengen en houden van deze verantwoordelijkheid. Tegelijk stelde DNB vast dat de sector nog veel te doen heeft.4 De bancaire sector dient hierbij wel oog te houden voor toegang tot het betalingsverkeer van klanten. Zo constateert het onderzoek van DNB van 9 september 2022 over de risicogebaseerde aanpak van witwassen5 door banken dat banken hun poortwachtersfunctie in het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering meer risicogebaseerd kunnen inrichten. Een consequente risicogebaseerde aanpak kan tevens positief bijdragen aan de toegang tot het betalingsverkeer. Bij de risicobeoordeling die banken maken dienen de banken zich te baseren op het totaalbeeld van de klant. De juistheid van deze risico-inschatting door banken is van essentieel belang. Een verkeerde inschatting kan twee kanten op werken. Enerzijds kan een te lage inschatting van de risico’s ertoe leiden dat een bank te weinig risicobeheersende maatregelen neemt. Anderzijds kan een te hoge inschatting van de risico’s ertoe leiden dat een bank te veel en te intensieve maatregelen neemt. Dit kan ten onrechte de toegang tot bancaire dienstverlening beperken en kan een aanwijzing zijn voor ineffectieve naleving van de Wwft. Het is van doorslaggevend belang dat de verbeterprogramma’s die bij verschillende banken lopen tot structurele verbeteringen leiden, waaronder een verbetering in de risicogebaseerde aanpak.
Ik ben met de vertegenwoordigers van banken en DNB in gesprek over de risicogebaseerde aanpak van de Wwft en de-risking.6 In de beleidsagenda aanpak witwassen7 heb ik verder aangegeven dat ik de kennisuitwisseling tussen banken en (hoogrisico)sectoren wil bevorderen om zo deze risico-gebaseerde benadering te verbeteren. In eerste instantie dienen hoogrisicosectoren en banken gezamenlijk het gesprek aan te gaan. DNB gaat als opvolging van haar onderzoek ook gesprekken voeren met banken en onderzochte sectoren als onderdeel van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer.8 Ik vind het belangrijk dat banken ook zelf de dialoog met klantengroepen aangaan. Banken kunnen hun klanten helpen door alleen informatie uit te vragen die gegeven het risico nodig is en uit te leggen waarom die informatie wordt gevraagd. Het is begrijpelijk dat een bank in sommige gevallen om meer informatie vraagt dan voorheen, maar dit kan beter aan de klant worden toegelicht. Klantengroepen en banken kunnen samen kijken naar eventuele witwasrisico’s in een sector en hier mitigerende maatregelen tegenover stellen of kijken of er een onderscheid kan worden gemaakt binnen een sector wat betreft risico’s. Zo hoeft, in dit geval, niet elke stichting of vereniging een intensief cliëntenonderzoek te doorlopen. Ik vind het ook belangrijk dat de bank, indien deze bijvoorbeeld documenten aan het beoordelen is, dit communiceert richting de klant en aangeeft hoe lang zij verwacht hiermee bezig te zijn en spoedig aangeeft welke documenten eventueel ontbreken. Verder zal ik in gesprekken met banken en toezichthouders breed kijken naar eventuele tekenen van uitsluiting van klantengroepen, zodat duidelijk wordt of klantengroepen bij geen enkele bank terecht kunnen en welke oplossing hiervoor nodig is.
Ik heb verder, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, aan de onderzoekers die werken aan de herziening van de National Risk Assessments (NRA’s) gevraagd of het mogelijk is om factoren aan te wijzen of omstandigheden te noemen die maken dat risico’s voor een bepaalde rechtsvorm of binnen en bepaalde rechtsvorm, zoals stichtingen en verenigingen, hoger of lager zijn. Hiermee zouden financiële instellingen hun risicobeoordelingen beter kunnen afstellen op de risico’s per klant. In algemene zin sluit ik aan bij een eerder gemaakte notie dat bonafide vrijwilligersorganisaties, niet tot de hoogste risico-categorie behoren.
Is het volgens u de bedoeling dat banken vanwege hun poortwachtersfunctie een deel van hun essentiële financiële dienstverlening niet meer kunnen uitvoeren?
Zie antwoord vraag 4.
Is het u bekend of meer banken, zoals Rabobank of ABNAMRO, tegen dit probleem aanlopen?
In zijn algemeenheid constateerde DNB dat de sector nog veel te doen heeft.9 Verder begrijp ik dat in algemene zin stichtingen en verenigingen tegen langere doorlooptijden aanlopen dan andere rechtsvormen bij het openen van een rekening. Ik begrijp van de banken dat de aangeleverde stukken van verenigingen en stichtingen soms in kwaliteit te wensen overlaten, waardoor banken hier meer tijd in moeten steken. Mij hebben geen signalen bereikt dat een stichting of vereniging momenteel bij geen enkele bank terecht kan. Wel zijn er eerder banken geweest die een (tijdelijke) stop voor klantengroepen ingelast hebben.10
Zijn er nog meer banken waar verenigingen en stichtingen of andere klanten op dit moment geen bankrekening kunnen openen vanwege de controleverplichtingen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wilt u borgen dat banken naast hun controleverplichtingen ook hun klanten kunnen blijven bedienen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u hierover met banken in gesprek of wilt u hierover met hen in gesprek gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het SBS-programma Undercover in Nederland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat een veroordeelde zedendelinquent, notabene in afwachting van zijn hoger beroep, opnieuw slachtoffers maakt1?
Ik ben bekend met de uitspraak van de Rechtbank Limburg van 13 juli 2021 waarbij een 40-jarige man is veroordeeld wegens o.a. het vervaardigen en het bezit van materiaal van seksueel kindermisbruik.2 Ook ben ik bekend met de uitzending van het SBS-programma Undercover in Nederland van 21 augustus 2022, waarin aan de orde wordt gesteld dat deze betreffende man, gedurende de tijd dat hij in afwachting is van de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep, nieuwe slachtoffers maakt. De nieuwe meldingen die in dit verband tegen de verdachte zijn gedaan worden op dit moment door de politie onderzocht. Ik kan daar op dit moment niet op vooruit lopen.
Deelt u de mening dat dit absoluut onacceptabel is? Zo ja, hoe gaat u de samenleving beter beschermen tegen zedendelinquenten?
Seksueel geweld, waaronder seksueel kindermisbruik (online en offline) is een maatschappelijk probleem. Dergelijke strafbare feiten hebben veel impact op de slachtoffers en de maatschappij en zijn onacceptabel. Om die reden heeft dit onderwerp voortdurend mijn aandacht en werkt de gehele strafrechtketen samen om herhaling van misdrijven, en daarmee (nieuw) slachtofferschap, zoveel mogelijk te voorkomen.
Ik kan mij echter niet in lopende strafzaken mengen. Om die reden zal ik mij niet inhoudelijk uitlaten over de eerdergenoemde strafzaak en hetgeen hierover aan de orde is gesteld in de uitzending van het SBS-programma Undercover in Nederland van 21 augustus 2022.
Wel vind ik het van belang het volgende te benadrukken. Het strafrecht biedt nu al ruimschoots opties om de kans op recidive te beperken. Als iemand verdacht wordt van een strafbaar feit, kan het Openbaar Ministerie (OM) de reclassering en/of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) de opdracht geven een adviesrapport op te stellen. De reclassering en het NIFP maken op basis van wetenschappelijk onderbouwde risicotaxatie-instrumenten een inschatting van het risico op herhaling van delictgedrag. Indien een gemiddeld of hoog risico wordt ingeschat of als een andere aanleiding bestaat voor de inzet van bijvoorbeeld behandeling of begeleiding om het risico te verminderen, dan zal hierover worden geadviseerd. Bij zedenverdachten wordt vaak geadviseerd om het meewerken aan een (ambulante) behandeling bij een forensische zorginstelling op te leggen als bijzondere voorwaarde of als onderdeel van een maatregel. In het geval er een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een Tbs-maatregel wordt opgelegd, kan ook een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking worden opgelegd.3 Deze maatregel maakt langdurig toezicht op de veroordeelde mogelijk. Het OM kan in de strafeis het advies van de reclassering of het NIFP betrekken. De rechter beslist uiteindelijk welke straf, maatregel of voorwaarden worden opgelegd.
Het Wetboek van Strafvordering kent verder als algemene regel dat een uitspraak van de rechter pas ten uitvoer wordt gelegd als die uitspraak onherroepelijk is. Dit betekent dat zolang een ingesteld hoger beroep of cassatieberoep loopt, niet met de tenuitvoerlegging kan worden begonnen.4 Het Wetboek van Strafvordering kent op deze hoofdregel een aantal uitzonderingen, waaronder bevelen betreffende de voorlopige hechtenis. Indien een verdachte zich gedurende de behandeling van zijn zaak door de rechtbank en de daaropvolgende uitspraak in voorlopige hechtenis bevindt, dan blijft de voorlopige hechtenis in ieder geval van kracht tot 60 dagen na de datum van de einduitspraak. In het geval een verdachte de behandeling van zijn zaak in eerste aanleg op vrije voeten mocht afwachten, kan de rechtbank bevelen dat hij, in afwachting van zijn hoger beroep, gevangen wordt genomen als de rechtbank dit aangewezen acht. Daarnaast heeft de rechtbank de mogelijkheid om, in bepaalde situaties en in verband met het risico op recidive, opgelegde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. In dat geval hebben de voorwaarden direct al hun werking, zelfs als de verdachte in hoger beroep of cassatie gaat tegen een uitspraak.
Hoe is de controle op masseurs die kinderen masseren? Graag opheldering over die controle naar aanleiding van naaktmasseur Henk, waarvan Undercover in Nederland bericht dat hij kinderen in hun blootje blijkt te masseren (aanranding) met ernstige psychische gevolgen.
Of masseurs onder de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en daarmee het toezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) vallen, is afhankelijk van het type massages dat masseurs aanbieden. Aanbieders van ontspanningsmassages vallen daar doorgaans niet onder (meer informatie hierover is te lezen in de folder «Val ik onder de Wkkgz» onder de letter u in de uitzonderingslijst).5
Massages die zich richten op genezing of handelingen ten gevolge waarvan individuele cliënten een aanmerkelijke kans op schade lopen, vallen onder het toezicht van de IGJ (dit staat ook nader toegelicht in de folder). Het toezicht van de IGJ op alternatieve zorgverleners (waartoe masseurs behoren) is reactief. Dus wanneer meldingen binnenkomen, wordt beoordeeld of nader onderzoek wordt verricht of niet. Hierbij is het Uitvoeringsbesluit Wkkgz leidend.
Indien strafbare feiten worden gepleegd geldt uiteraard dat opsporing, vervolging en berechting kan plaatsvinden.
Bent u bekend met de petitie die oproept om zedendelinquenten beter te monitoren?2 Graag een reactie op alle in de petitie genoemde oplossingen om de samenleving beter tegen de samenleving te beschermen.
Ja, ik ben bekend met de petitie die, onder andere, door de fractie van Belang van Nederland en Kim Feenstra geopend is. In deze petitie wordt het kabinet opgeroepen om:
Bij zedendelinquenten te allen tijde bijzondere voorwaarden, zoals het opleggen van een gebiedsverbod, een verplichting tot behandeling door een zorginstelling of een verbod contact te leggen met bepaalde personen, op te leggen;
Tot een plan van aanpak te komen om zedendelinquenten beter te monitoren teneinde recidive te voorkomen en het zwaarder straffen, langdurig gebruik van een enkelband, het verbeteren van de politiële politietaken en het verbeteren van een intensievere samenwerking tussen betrokken instanties hierbij te betrekken;
Om zedendelinquenten waarbij vooraf blijkt dat toezichtmaatregelen geen zin hebben rücksichtslos vast te houden.
Ik begrijp dat de opstellers en ondertekenaars van de petitie zorgen hebben over veroordeelde zedendelinquenten die terugkeren in de maatschappij.
Hieronder reageer ik op de verschillende onderdelen van deze petitie:
Het Wetboek van Strafrecht7 biedt nu al voldoende mogelijkheden om, als dat naar het oordeel van de rechter nodig en wenselijk is, bijzondere voorwaarden, zoals behandeling of het verbod contact op te leggen of te laten leggen met bepaalde personen of instellingen, op te leggen. Wanneer de persoon in kwestie zich niet aan de bijzondere voorwaarden houdt, dan heeft de officier van justitie de (voorlopige) tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf (vTUL en TUL)8 als stok achter de deur.
Of er bijzondere voorwaarden worden opgelegd, is onder meer afhankelijk van het vastgestelde recidiverisico. Een laag risico op herhaling of persoonlijke omstandigheden van de verdachte kunnen reden zijn om weinig of geen interventies in te zetten. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat zware en ingrijpende interventies een averechts effect kunnen hebben bij laagrisico delinquenten.9 Het is uiteindelijk aan de rechter om afhankelijk van de individuele omstandigheden van een zaak, een passende straf te zoeken en te bepalen of en in dat geval welke bijzondere voorwaarden opgelegd moeten worden.
Instanties en organisaties die betrokken zijn bij het toezicht op zedendaders voelen een grote verantwoordelijkheid om het proces van terugkeer van deze personen in de samenleving op veilige en verantwoorde wijze te laten verlopen. Ter bevordering van de samenwerking en het terugdringen van de recidive is wet- en regelgeving (o.a. de Wet langdurig toezicht) ontwikkeld en zijn diverse ketenafspraken gemaakt tussen het OM, de politie en de reclassering. Deze ketenafspraken maken voor de betrokken partijen duidelijk wat hun rol en verantwoordelijkheid is binnen de re-integratie van zedendaders in de maatschappij en wat men van elkaar kan verwachten. In 2018 is een landelijk ketenoverleg zeden ingericht en de regionale ketensamenwerking zedenzaken geïmplementeerd. Ook hebben het OM, de politie en de reclassering in elke regio een contactfunctionaris die het proces van terugkeer, toezicht en samenwerking binnen toezicht coördineert. Daarnaast is in iedere regio een periodiek casusgestuurd ketenoverleg georganiseerd. Instrumenten zoals een enkelband worden al, indien nodig, gebruikt om zedendaders, net als andere onder toezicht gestelden, te monitoren. Zoals hieruit zijn al instrumenten ontwikkeld en ketenbrede afspraken gemaakt om zedendaders te monitoren. Ik zie daarom geen aanleiding om op dit moment tot andere of aanvullende afspraken te komen. Wat het zwaarder straffen betreft is Nederland nu al één van de strengst straffende landen in West- en Noord-Europa. Overigens blijkt uit onderzoek dat zwaarder straffen niet per se tot minder recidive leidt.10
Indien toezicht, bijvoorbeeld binnen het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk opgelegde straf of binnen het kader van een Tbs-maatregel, door een rechtbank niet geïndiceerd wordt geacht, heeft de rechtbank de mogelijkheid – indien de aard en ernst van het delict alsmede de persoon van de verdachte dit toelaten – binnen de grenzen van het wettelijk strafmaximum een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarnaast bestaat, zoals al bij het antwoord bij vraag 2 benoemd, voor de rechtbank de mogelijkheid om een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (langdurig toezicht) op te leggen. Met de Wet langdurig toezicht is het mogelijk gemaakt om onder andere plegers van zeden- en zware geweldsdelicten langer onder toezicht te stellen en zo nodig levenslang te kunnen monitoren. In dat geval wordt op het moment dat de gevangenisstraf of Tbs-maatregel eindigt, door de rechtbank beslist op een vordering van het OM of de maatregel ten uitvoer moet worden gelegd en of toezicht op dat moment (wel) geïndiceerd is.
Voor nadere informatie over het toezicht op zedendaders verwijs ik ook graag naar de beantwoording van uw vragen van 8 juni 2022.11
Het bericht 'Albanië wil ‘gouden paspoorten’ gaan verkopen, een doorn in het oog van de EU' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Albanië wil «gouden paspoorten» gaan verkopen, een doorn in het oog van de EU»?1
Ja
Deelt u de mening van de Europese Commissie uit het voortgangsrapport over de toetreding van Albanië dat een dergelijke goudenpaspoortregeling een risico is voor de Albanese veiligheid, belastingontduiking, corruptie en criminaliteit?
De Europese Commissie heeft in de voortgangsrapportage voor Albanië in 2021 aangegeven dat dergelijke paspoortregelingen om buitenlandse investeringen aan te trekken verhoogde risico’s meebrengen op het gebied van veiligheid, witwaspraktijken, belastingontwijking, corruptie, terrorismefinanciering en ondermijnende georganiseerde misdaad en vermeden dienen te worden. Het kabinet deelt deze inschatting. De Europese Commissie staat hierover in het kader van het Stabilisatie en Associatie Akkoord (SAA) met Albanië in contact.2
Heeft u zicht op de mogelijke effecten van de goudenpaspoortregeling op de toetredingsonderhandelingen van Albanië, welke in juli 2022 zijn geopend?
De toetredingsonderhandelingen met Albanië zijn op 19 juli begonnen. De eerste fase betreft een grondige screening van de huidige wetgeving van de kandidaat-lidstaat. Deze screening wordt uitgevoerd door de Europese Commissie. Op basis van deze initiële screening beginnen de gefaseerde onderhandelingen met Albanië die zich richten op de invoering en implementatie van de essentie van het zogeheten acquis (het geheel van EU-wetgeving en -rechtspraak). Het is aannemelijk dat in de onderhandelingen over hoofdstuk 23 van het acquis, betreffende Justitie en Fundamentele Rechten, door de Commissie gekeken zal worden in hoeverre de Albanese wetgeving met betrekking tot paspoortregelingen in lijn is met Europese standaarden, maar het kabinet kan hier nog niet op vooruitlopen.
Heeft u zicht op hoeveel paspoorten er jaarlijks verstrekt worden via dergelijke regelingen binnen de Europese lidstaten?
Het kabinet heeft geen zicht op hoeveel paspoorten via dergelijke regelingen verstrekt worden binnen EU-lidstaten. De regelingen verschillen daarnaast tussen lidstaten onderling. Voor EU-lidstaten geldt dat zij gehouden zijn aan de Unierechtelijke afspraken. De Commissie is in 2020 inbreukprocedures gestart tegen Cyprus en Malta, omdat de Commissie het verlenen van het EU-burgerschap in ruil voor een vastgestelde investering (Burgerschapsregelingen voor investeerders) zonder aantoonbare link met het land niet in overeenstemming met het Verdrag betreffende de Europese Unie acht. De juridische procedures tegen Malta lopen nog. Ook tegen Cyprus lopen nog juridische procedures, maar het paspoortprogramma is intussen volledig beëindigd.
Beschikt u over informatie hoeveel van dit soort paspoorten bijvoorbeeld verstrekt worden aan Russische oligarchen die op deze manier sancties kunnen ontwijken?
Het kabinet is niet bekend met het aantal paspoorten dat aan Russische oligarchen wordt uitgereikt. Wel zet het kabinet zich sinds jaar en dag in EU-verband in om paal en perk te stellen aan dergelijke paspoortregelingen. Nederland en de EU roepen daarnaast kandidaat-lidstaten, potentiële kandidaat-lidstaten, EFTA-landen, en EEA-landen op om zich aan te sluiten bij de sanctiemaatregelen tegen Rusland. Nederland en de EU spreken derde landen er op aan om EU-sancties niet te ondermijnen en om sanctieontwijking door Rusland te voorkomen. EU-lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de toegang tot of transit door hun grondgebied te ontzeggen aan gesanctioneerde personen.
Wat is het standpunt van het kabinet op dit moment, ook in het licht van de oproep van het Europees parlement om dergelijke paspoorten te verbieden en landen die uit eigen beweging gestopt zijn met dergelijke regelingen?
Het kabinet is het eens met de Europese Commissie dat wetgeving en regelingen die het mogelijk maken dit soort paspoorten uit te geven, vermeden dienen te worden. Dit draagt het kabinet waar opportuun ook bilateraal uit. Evenwel bepaalt elke staat zelf, op basis van zijn eigen wetgeving, wie zijn onderdanen zijn. Het is aan elke staat om vast te stellen of aan zijn nationale (wettelijke) voorwaarden voor verstrekking van een paspoort is voldaan. Deze nationale wetgeving wordt door andere staten geaccepteerd voor zover zij overeenstemt met internationaal recht. Voor EU-lidstaten geldt bovendien dat zij hierbij gehouden zijn aan de Unierechtelijke afspraken op dit gebied.
Deelt u de mening dat het stoppen met dergelijke goudenpaspoortregelingen voorwaarde zou moeten zijn voor de toetreding van Albanië?
Gedurende de toetredingsonderhandelingen met een kandidaat-lidstaat wordt het hele acquis behandeld en spitsen de onderhandelingen zich toe op de invoering en implementatie van alle wetgeving uit het acquis. Het is noodzakelijk dat een kandidaat-lidstaat aan alle voorwaarden uit het acquis voldoet voordat er sprake kan zijn van toetreding tot de EU. Daarnaast is met de aanname van de nieuwe uitbreidingsmethodologie grotere nadruk op hervormingen van de rechtsstaat, het openbaar bestuur en de economie komen te liggen3. Het kabinet blijft de voortgang in het toetredingsproces nauwlettend monitoren en zal hier bij geen of onvoldoende voortgang conclusies aan verbinden zoals deze in het toetredingskader voorhanden zijn, conform uw motie Kamminga/Amhaouch4.
Is het kabinet bereid deze goudenpaspoortregelingen te adresseren in de verschillende Europese raden?
Ik heb de kwestie geadresseerd tijdens mijn bezoek aan Albanië op 7 september 2022. Wanneer opportuun zal het kabinet daarnaast de gouden paspoortenregelingen ook in discussies in Brussel aan de orde stellen.
De toename van het aantal plofkraken |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de zorgelijke toename van het aantal plofkraken, die gepaard gaan met heftige explosies en buurtbewoners die nabij geldautomaten wonen in angst doen leven?1
Ja.
Heeft u de bereidheid om te onderzoeken hoe daders van plofkraken harder aangepakt kunnen worden met strengere straffen? Graag een gedetailleerd antwoord met concrete oplossingen.
Per 1 mei 2018 is de strafvorderingsrichtlijn ram- en plofkraken van het Openbaar Ministerie aangescherpt. Reden hiervoor is de ernstige gevaarzetting van dit delict en de hoge impact op de veiligheidsgevoelens binnen de samenleving. Het nieuwe uitgangspunt van de strafeis bij een plofkraak is 24 maanden gevangenisstraf. Indien sprake is van een geldautomaat in een gebouw waarin ook woningen zijn gesitueerd, kan een gevangenisstraf van 48 maanden worden geëist. Verder kunnen de omvang van de schade en/of de buit, het georganiseerd verband en eventuele gevolgen voor slachtoffers reden zijn de strafeis nog verder te verhogen. De officier van justitie heeft daarmee voldoende mogelijkheden om passende sancties op te eisen, waarbij hij per zaak maatwerk kan toepassen.
Heeft u de bereidheid om met gemeenten en banken te kijken naar andere veiligheidsmaatregelen die ten aanzien van geldautomaten genomen kunnen worden, bijvoorbeeld het inpandig maken van geldautomaten? Graag een gedetailleerd antwoord.
Na een significante stijging van het aantal plofkraken in Nederland in 2019 zijn tijdens twee Bestuurlijke Overleggen, d.d. 16 december 2019 en 30 januari 2020, verschillende maatregelen afgesproken en in gang gezet om plofkraken tegen te gaan.2 De maatregelen zien op: 1. het waardeloos maken van de buit, 2. de verplaatsing van geldautomaten in gevels van woningen en/of wooncomplexen en 3. de continuering van de opsporing en vervolging van daders en de intensivering van de publiek-private samenwerking. Mede door deze maatregelen is het aantal plofkraken de afgelopen jaren gedaald. In 2019 was het aantal plofkraken 95, waarvan 72 met explosieven. In 2020 is dat aantal gedaald tot 42, waarvan 30 met gebruik van (zware) explosieven. Het aantal aanvallen op geldautomaten daalde in 2021 verder naar 20, waarvan 12 met gebruik van (zware) explosieven.3 Het beeld van 2022 is vooralsnog dat de daling wordt voortgezet: dit jaar hebben tot 26 augustus tien plofkraken plaatsgevonden, waarvan negen met (zware) explosieven. Het is – los van de daling van de aantallen plofkraken – zorgelijk dat criminelen zware en/of zelf gemaakte explosieven gebruiken.
Zoals in de brief aan uw Kamer4 vermeld, blijft het belangrijk om dit fenomeen te monitoren om eventuele verschuivingen en of nieuwe ontwikkelingen aan te pakken. De dialoog hierover wordt met de relevante samenwerkingspartners voortgezet.
Een geweldsincident tijdens de Amsterdam Pride |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het geweldsincident in de nacht van vrijdag 5 augustus op zaterdag 6 augustus tussen een Uber-chauffeur en diens passagiers, waarover onder andere De Telegraaf heeft bericht?1
Ja. Het onderzoek naar de toedracht van dit incident loopt nog.
Gezien het feit dat de slachtoffers vermoeden dat het om lbhtiq-gerelateerd geweld gaat, houdt de rijksoverheid cijfers bij over het aantal lbhtiq-gerelateerde geweldsincidenten binnen de taxisector? Zo ja, kunt u de cijfers van de afgelopen jaren delen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Iedereen moet in Nederland altijd en overal de ruimte krijgen om zichzelf te kunnen zijn. Ook als iemand gebruikmaakt van het openbaar vervoer of de taxi. Geweldsincidenten die gerelateerd zijn aan de seksuele gerichtheid van een individu passen daar dan ook niet bij.
Cijfers over geweld gerelateerde incidenten tegen LHBTIQ+ personen zijn, voor zover voorhanden, terug te vinden in de discriminatiecijferrapporten die jaarlijks door politie en antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) gepubliceerd worden en de eveneens jaarlijkse rapporten van het openbaar Ministerie «Cijfers in beeld». Er worden geen specifieke cijfers bijgehouden over geweld gerelateerde incidenten in de taxisector tegen LHBTIQ+-personen. Gegevens daarover zullen in de genoemde rapporten eerder beschrijvend van aard zijn. De Minister van Justitie en Veiligheid laat momenteel onderzoek verrichten naar aard en omvang van geweld tegen LHBTIQ+-personen, waarbij onder andere gekeken wordt naar vormen van geweld.
Voor zover bekend houden ook belangenorganisaties zoals het COC of het Transgender Netwerk Nederland (TNN) geen aparte gegevens hierover bij. Wel spelen deze organisaties een belangrijke (bemiddelende) rol in het melden van en rapporteren over dergelijke incidenten.
In deze bredere context zie ik geen aanleiding om geweldsincidenten specifiek in de taxisector te onderzoeken.
Erkent u dat lbhtiq’ers nog vaak worden geweigerd voor een rit door taxichauffeurs?
Er zijn geen cijfers over bekend.
Beschikt u over cijfers over deze weigeringen en kunt u die delen met de Kamer?
Hoe vaak LHBTIQ+-personen geweigerd worden voor een rit door taxichauffeurs wordt niet systematisch bijgehouden. Ik ben van oordeel dat elke vorm van weigering van LHBTIQ+-personen er hoe dan ook één te veel is.
Kunt u aangeven of de introductie van de «discriminatieknop» door Uber2 het aantal weigeringen heeft teruggedrongen?
Het is hoe dan ook moeilijk vast te stellen hoeveel ritweigeringen er in het taxivervoer plaatsvinden. Dit geldt niet alleen voor Uber, maar ook voor andere aanbieders van taxivervoer. In de meeste gevallen wordt een geweigerde rit niet geregistreerd door de passagier. Nog lastiger is om vast te stellen op welke grond een rit wordt geweigerd. Zeker wanneer een rit online besteld wordt en vervolgens online geweigerd wordt (zoals bij Uber mogelijk is), kan de reden van weigering uiteenlopend zijn. Omdat niet bekend is om hoeveel weigeringen het ging voordat Uber het keuzemenu aanpaste met de «discriminatieknop», is niet vast te stellen of aan het aantal weigeringen is teruggedrongen. Wel geeft Uber aan gerichter actie te kunnen ondernemen sinds het instellen van deze «knop». Deze «discriminatieknop» is op eigen initiatief van Uber aan het keuzemenu van de Uber app toegevoegd en derhalve geen wettelijke verplichting.
Kent u de aanklacht van 550 vrouwen in de VS tegen Uber voor het seksueel geweld dat hen door Uber-chauffeurs is aangedaan?3
Ja, deze aanklacht ken ik.
Houdt de rijksoverheid cijfers bij over het aantal seksuele geweldsincidenten binnen de taxisector? Zo ja, kunt u de cijfers van de afgelopen jaren delen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
De rijksoverheid houdt cijfers bij van seksuele geweldincidenten in het algemeen, maar niet specifiek voor de taxisector. Uw Kamer is in mei dit jaar voor het laatst geïnformeerd over de meest actuele cijfers.4 Ik ben van mening dat dergelijk geweld in zijn algemeenheid ontoelaatbaar is. Ik zie geen aanleiding om dit voor de taxi-sector apart te onderzoeken. Het kabinet werkt aan een nationaal actieplan tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Door in te zetten op een samenhangende aanpak rondom de preventie, signalering en terugdringing van seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld werken we toe naar een samenleving waar we zo met elkaar omgaan dat iedereen zich veilig voelt.
Deelt u de opvatting dat het taxivervoer bij uitstek een vervoersvorm is die gekozen wordt door mensen die zich onveilig (kunnen) voelen in het openbaar vanwege hun sekse, seksuele gerichtheid, genderidentiteit, werk als dragqueen of anderszins? Zo ja, welke stappen neemt u om een veilig vervoer voor deze mensen door taxibedrijven en aanbieders van taxidiensten te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat iedereen, dus ook LHBTIQ+- personen, zich overal veilig moeten kunnen voelen, ook in het openbaar vervoer en in de taxi. Het Actieplan Veiligheid LHBTI bevat maatregelen gericht op een correcte bejegening van slachtoffers en zowel correcte als betekenisvolle afhandeling door politie en OM van geweldsincidenten tegen LHBTIQ+-personen. Voor dat doel wordt geïnvesteerd in kennis en expertise bij beide organisaties.
Via de wet personenverkeer 2000 is de taxiregelgeving vastgelegd. Deze wet- en regelgeving richt zich specifiek op de kwaliteit- en veiligheid van taxivervoer voor iedereen. Bij overtredingen van deze regels worden taxichauffeurs beboet. Afhankelijk van de ernst van overtredingen kan een chauffeurskaart geschorst of zelfs ingetrokken worden. Er zijn geen mogelijkheden in de huidige wet- en regelgeving om voor specifieke groepen extra juridische maatregelen te nemen.
Kunt u ingaan op het beleid dat u voert en de instrumenten die u en gemeenten hebben om ervoor te zorgen dat de taxisector veilig is voor bovengenoemde groepen?
De taxiwetgeving- en het bijbehorende beleid is in het algemeen gericht op kwalitatief goed en veilig vervoer voor iedereen. Voor aanvullende maatregelen zijn verschillende partijen (zowel vanuit de overheid als het maatschappelijk middenveld) regelmatig in overleg met de sector om te kijken hoe die veiligheid voor iedereen geboden kan worden. Overleg tussen COC en Uber heeft bijvoorbeeld tot de discriminatieknop geleid bij Uber.
Kunt u ingaan op de bereikte resultaten van het «Actieplan Veiligheid LHBTI 2022»?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer in 2020 voor het laatst bericht5 over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het Actieplan Veiligheid LHBTI. Over het vervolg hiervan wordt u dit najaar geïnformeerd.
Wat is uw appreciatie van deze resultaten en kunt u daarbij ook ingaan op de resultaten ten aanzien van veiligheid in openbaar vervoer en taxi?
De looptijd van het Actieplan Veiligheid LHBTI 2022 is bijna voorbij. De verschillende initiatieven uit het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019- 2022 richten zich op de vergroting van de veiligheid van LHBTI-personen. Zo worden in het samenwerkingsverband aanpak discriminatie tussen OM, politie en ADV’s, de politiesystemen continu landelijk gescreend om zicht te krijgen op de aard en omvang van discriminatie-incidenten, waaronder de incidenten die LHBTIQ+-gerelateerd zijn. Alle eenheden ontvangen een overzicht hiervan en de politie neemt deze informatie mee naar het reguliere regionaal discriminatieoverleg met het OM en de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s).
Een ander voorbeeld is dat het Openbaar Ministerie op 22 juni 2021 een
bijeenkomst heeft gehouden met het Ministerie van JenV, LHBTI-belangenorganisaties en media-experts over de vraag hoe de strafrechtelijke aanpak van LHBTI-discriminatie beter over het voetlicht kan worden gebracht, om de norm te versterken dat discriminatie, en daarbinnen discriminatoir geweld, absoluut niet toelaatbaar is. Het Actieplan bevat geen actiepunten die specifiek zien op veiligheid in het openbaar vervoer of de taxi.
Daarnaast blijft het gehele kabinet werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de LHBTIQ+ gemeenschap. Het kabinet streeft ernaar dat iedereen zichzelf kan zijn in de maatschappij, ongeacht iemands geslachtskenmerken, genderidentiteit, genderexpressie of welke grond dan ook.
Tot slot wordt in opdracht van de Minister van Justitie en Veiligheid en in samenspraak met de Minister van OCW, momenteel een onderzoek uitgevoerd dat zich richt op de daderprofielen van daders van geweld tegen LHBTI-personen. Meer kennis over de daderprofielen en achterliggende motieven, kan bijdragen aan een gerichte inzet in bepaalde sectoren, zoals het openbaar vervoer of de taxi. Het onderzoek wordt naar verwachting komend voorjaar afgerond. Uw Kamer zal nadien over de uitkomsten geïnformeerd worden.
Gezien dit actieplan tot 2022 loopt, bent u bereid hier vervolg aan te geven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u ingaan op het proces en planning van het tot stand komen hiervan?
De veiligheid van LHBTIQ+-personen is en blijft een belangrijke prioriteit en staat expliciet in het Regeerakkoord genoemd. Over het vervolg van het actieplan wordt u geïnformeerd in de Emancipatienota, die in het najaar aan uw Kamer wordt gezonden door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Deelt u de indruk dat Uber is oververtegenwoordigd in de signalen over geweld en weigering? Kunt u hierover cijfers delen of dit aspect meenemen in de bovengenoemde onderzoeken (vraag 2 en 7)?
Er zijn hierover geen cijfers bekend.
Kunt u reflecteren op de risico’s van het bedrijfsmodel van Uber (waarbij chauffeurs niet in dienst zijn, maar als zzp’er werken) voor veilige en inclusieve dienstverlening richting klanten?
Naast Uber maken tal van taxicentrales en Toegelaten Taxi Organisaties (TTO’s) gebruik van ZZP-ers die niet in vaste dienst zijn. Bovendien weten reizigers die via Uber een taxi gebruiken van te voren wie hun chauffeur is, dit kan juist de veilige en inclusieve dienstverlening bevorderen. Deze aanname is derhalve niet gebaseerd op feiten.
De aanpak van illegale boerenacties |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u het eens met de stelling dat (demonstrerende) boeren zich, net als ieder ander, aan de wet moeten houden?
Ja. De wet geldt voor iedereen en demonstraties zijn geen vrijbrief voor wetsovertredingen of grensoverschrijdend gedrag.
Wat zijn de instructies binnen de politie voor hun handelingsperspectief bij demonstraties van boeren? Kunt u deze interne instructies openbaar maken?
Het recht om te demonstreren is een grondrecht. Voor zover naar het oordeel van de burgemeester sprake is van een demonstratie dient deze zich actief op te stellen om de demonstratie te faciliteren. Daarbij bedient de burgemeester zich van de onder diens gezag staande politie.
De wijze waarop de politie optreedt, wordt bepaald binnen de lokale driehoek.
De politie treedt bij de handhaving van de openbare orde op onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester. Bij de handhaving van de rechtsorde is de officier van justitie het bevoegd gezag.
Rondom recente acties heeft ter ondersteuning van het bevoegd gezag bestuurlijke afstemming plaatsgevonden met vertegenwoordigers van het lokaal bestuur, OM en politie.
De volgende uitgangspunten zijn als advies voor de lokale driehoeken gedeeld met burgemeesters:
De overheid treedt zichtbaar en merkbaar op tegen blokkades en andere buitenwettelijke acties.
Demonstreren mag, blokkeren niet. De overheid begrenst vroegtijdig en treedt waar mogelijk direct op. Blokkades worden zoveel mogelijk voorkomen dan wel zo snel mogelijk beëindigd (oplopend van vrijwilligheid naar vormen van dwang/handhaving).
Blokkades op en rondom snelwegen zijn niet acceptabel. Dit is voornamelijk gelegen in:
Gevaarzetting (ongevallen, gewonden, mogelijk zelfs dodelijke slachtoffers, bermbranden, gevaarlijke stoffen).
Snelweg is geen geschikte locatie, alternatieve locaties om te demonstreren worden in overleg met het lokaal bevoegd gezag aangewezen
Artikel 2 van de Wet openbare manifestaties biedt de mogelijkheid om een betoging in verband met de verkeersveiligheid te beperken of te verbieden.
Waar directe handhaving niet mogelijk is wordt ingezet op opsporing en vervolging na de acties. Er wordt ingezet op een hoge pakkans.
Zoals gezegd is het uiteindelijk aan de betreffende burgemeester en officier van justitie – ter afstemming binnen de lokale driehoek – om te bepalen op welke wijze wordt opgetreden.
Waarom leidt het rijden met een trekker op de snelweg en/of het rijden met een trekker zonder kenteken niet direct tot een bekeuring?
Het is niet toegestaan om met een landbouwvoertuig op de snel- en autowegen te rijden. De reden dat niet altijd direct een bekeuring wordt opgelegd is dat landbouwvoertuigen die worden gebruikt bij protestacties veelal niet zijn voorzien van een leesbaar kenteken. Het doen stilhouden van een rijdend landbouwvoertuig zonder kenteken, om op die manier de identiteit van de bestuurder vast te stellen, kan risico’s opleveren voor de veiligheid van medeweggebruikers of politiemedewerkers. Politiemedewerkers maken ter plaatse de afweging of hiervoor wordt gekozen.
Dat wil niet zeggen dat bestuurders van deze voertuigen wegkomen met strafbare feiten. Zoals in antwoord op vraag 4 wordt aangegeven, kan de identiteit op basis van beeldmateriaal worden vastgesteld. Na identificatie kan ook een boete worden opgelegd voor het rijden zonder kenteken.
Klopt het dat, indien direct aanhouden of bekeuren niet lukt, de politie achteraf de daders opspoort? Hoe vaak is er achteraf aangehouden of bekeurd? Kunt u dit in ronde getallen uitdrukken?
Wanneer het door omstandigheden niet opportuun is om direct handhavend op te treden, is het inderdaad mogelijk dat op basis van onderzoek naar beeldmateriaal de verdachte strafrechtelijk wordt vervolgd of een sanctie wordt opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.
In de politiesystemen bestaat geen apart label voor boerenprotesten of voor overtredingen met landbouwvoertuigen. Het is daarom niet mogelijk om precies na te gaan hoeveel personen zijn aangehouden of bekeurd in relatie tot de protesten. Wel blijkt dat het aantal bekeuringen rond snelwegen sinds 22 juni jl. sterk is gestegen. Op die datum begonnen de protesten tegen het stikstofbeleid van de overheid. Zo nam het aantal bekeuringen voor langzaam rijdende motorvoertuigen op de snelweg fors toe. Het aantal beboete vergrijpen gelinkt aan de boerenacties ligt waarschijnlijk nog hoger.
In totaal schreven agenten de afgelopen weken in ieder geval 700 verkeersboetes uit voor overtredingen die zijn te relateren aan de boerenprotesten.
Van de ruim honderd mensen die sinds 22 juni jl. vanwege overtredingen of misdrijven rond boerenprotesten zijn aangehouden, is een kwart buiten heterdaad aangehouden. Uit het systeem is niet te achterhalen hoeveel van de bekeuringen op basis van identificatie achteraf zijn opgelegd.
Wat heeft de politie nodig om het aantal achteraf opgelegde bekeuringen c.q. aanhoudingen op te schroeven?
De inzet van de politie is gericht op het voorkomen van strafbare feiten en gevaarlijke situaties alsmede op handhavend optreden bij het overschrijden van deze grenzen.
Het is belangrijk dat personen die strafbare feiten plegen daar niet mee wegkomen.
De wijze waarop in de praktijk wordt gehandhaafd, wordt afgestemd binnen de lokale driehoek.
Onbewaakt ziekenhuisbezoek gevaarlijke gedetineerde |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gevluchte gevangene zit straf uit voor marteling»?1
Ja.
Wat is het afwegingskader aan de hand waarvan besloten wordt of een gedetineerde onbewaakt de penitentiaire inrichting mag verlaten?
Ieder verlof, ook incidenteel verlof om naar het ziekenhuis te gaan, wordt getoetst aan de Regeling tijdelijk verlaten inrichting (Rtvi). In artikel 4 Rtvi zijn verschillende weigeringsgronden voor verlof beschreven. De directeur van de penitentiaire inrichting (PI) schat bij de toetsing onder meer de veiligheidsrisico’s in bij het beoordelen van een verblijf buiten de inrichting en kan hiervoor advies vragen aan bijvoorbeeld de politie of het Openbaar Ministerie (OM). De directeur kan bij het verlenen van verlof besluiten tot het toepassen van beveiligingsmaatregelen zoals begeleiding of bewaking.
Op welke wijze wordt bij deze afweging de aard van het strafbaar feit betrokken en eventuele verslavings- en/of gedragsproblematiek?
Alle aspecten die een risico voor de veiligheid kunnen vormen bij verlof worden meegenomen wanneer wordt beoordeeld of een gedetineerde daarvoor in aanmerking komt. Zo wordt onder meer gekeken of er sprake is van gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten, een ernstig vermoeden dat het verlof zal leiden tot alcoholmisbruik en drugsgebruik en een risico als gevolg van de gestoorde of agressieve persoonlijkheid van de gedetineerde.
Hoe wordt voorkomen dat potentieel vluchtgevaarlijke gedetineerden onbewaakt op verlof gaan?
Wanneer het ernstig vermoeden bestaat dat de gedetineerde zal proberen zich aan de detentie te onttrekken, wordt het verlof geweigerd. Zoals hierboven aangegeven kan de directeur ook besluiten om bij het verlenen van verlof beveiligingsmaatregelen toe te passen, zoals begeleiding of bewaking.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat onnodige risico’s worden genomen bij het toestaan van bezoek buiten de penitentiaire inrichting? Zo ja of nee, waarom?
Het verlenen van verlof moet op zorgvuldige wijze gebeuren. Voor de beoordeling gelden de hierboven beschreven kaders. Zo wordt geborgd dat een gedetineerde verantwoord met verlof gaat, bewaakt of onbewaakt. Bij de beoordeling wordt nadrukkelijk rekening gehouden met mogelijke veiligheidsrisico’s zoals vluchtgevaarlijkheid of middelengebruik tijdens verlof. Mochten er veiligheidsrisico’s aanwezig zijn, dan worden maatregelen getroffen om deze te mitigeren. Eventueel kan het verlof worden geweigerd. Daarbij merk ik op dat verlof een instrument is om te werken aan een veilige terugkeer naar de samenleving, uiteraard met goede weging van de risico’s. Desondanks is het nooit volledig uit te sluiten dat zich tijdens een verlof een incident voordoet.
Het bericht dat de Hoge Raad het colorverbod in de Algemene plaatselijke verordening (APV) onverbindend heeft verklaard |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat het colorverbod moet worden geschrapt uit een Algemene plaatselijke verordening (APV) naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad?1
Ja, hier ben ik mee bekend. Vanaf 24 december 2021 is er op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) géén handhaving meer mogelijk op de uiterlijke kenmerken (zoals hesjes, ofwel «colors») van de niet onherroepelijk verboden motorclubs op basis van het specifieke verbodsartikel dat hierop ziet in de APV. De Hoge Raad oordeelde op 24 december 2021 dat artikel 2:50a van de APV van de gemeente Haarlem in strijd is met het grondrecht op de vrijheid van meningsuiting (artikel 7 lid 3 van de Grondwet). De Hoge Raad oordeelde dat op dit grondrecht alleen bij wet in formele zin een uitzondering kan worden gemaakt, niet in een gemeentelijke verordening, zoals de gemeente Haarlem deze had aangebracht in de APV van Haarlem.2 Dat betekent dat enkel de APV niet kan worden gebruikt als grondslag voor de handhaving van het colorverbod.
Hoeveel gemeenten hadden op het moment van het arrest van de Hoge Raad een colorverbod opgenomen in hun APV?
Ongeveer vijftig procent van de gemeenten in Nederland.
In hoeverre acht u het wenselijk dat het zichtbaar dragen, bij zich hebben of vervoeren van kleding en goederen die uiterlijke kenmerken vertonen van een door de rechter verboden organisatie wordt toegestaan in Nederland?
Dit is niet wenselijk gelet op de intimidatie en dreiging die daarvan uitgaat of uit kan gaan. Uit de civielrechtelijke uitspraken blijkt dat uiterlijke kenmerken onlosmakelijk onderdeel zijn van de cultuur van wetteloosheid van Outlaw Motorcycle Gangs, waarin het plegen van (ernstig) geweld wordt gestimuleerd. Deze uitstraling leidt tot intimidatie en geweld in onder andere de openbare ruimte en die cultuur is in strijd met de openbare orde en is daarom verboden. Ik ga hier nader op in bij de beantwoording van vraag 4.
In hoeverre wordt het dragen van kleding van een verboden organisatie aangemerkt als het voortzetten van de werkzaamheid van een verboden organisatie en wordt op deze wijze daar ook op gehandhaafd?
Over deze vraag zijn zowel in het civielrecht als in het strafrecht uitspraken gedaan. Daarnaast is er sprake van een verschil tussen niet onherroepelijk verboden verklaarde OMG’s, en OMG’s die wel onherroepelijk zijn verboden. Ook is er met de verruiming van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek (BW) lid 5 per 1-1-2022 een nieuwe bevelsmogelijkheid ontstaan op dit vlak. In de komende alinea’s ga ik respectievelijk verder in op deze punten.
In civielrechtelijke uitspraken is het uitgangspunt dat het civielrechtelijk verbod ertoe leidt dat de werkzaamheid van de organisatie niet meer mag worden voortgezet, in welke vorm dan ook.3 Ook blijkt uit de vele voorbeelden die zijn opgenomen in de civiele uitspraken dat het dragen of tonen van uiterlijke kenmerken van de club een onderdeel is van de werkzaamheid van de verboden organisatie. Met de colors is er sprake van een uitstraling van een duidelijk herkenbare groep (de verboden motorclub) die ernstig geweld pleegt of dreigt met het plegen van ernstig geweld. 4 Bovendien refereren de herkenningstekens en andere verschijningsvormen aan de verheerlijking van geweld. Het dragen van kleding van een verboden motorclub behoort derhalve – onder meer – tot de voortzetting van de werkzaamheid van een verboden club omdat de naam, patches, logo’s, kleuren etc. onlosmakelijk verbonden zijn met de verboden motorclub.
Er zijn inmiddels strafrechtelijke uitspraken waarin ook is geoordeeld dat het dragen van kleding van een verboden organisatie het voortzetten van de werkzaamheid van een verboden organisatie behelst op grond van artikel 140 lid 2 Wetboek van Strafrecht. Dit betreft de strafbaarstelling van het voortzetten van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard. Als illustratief voorbeeld dient de volgende passage uit één van deze strafrechtelijke uitspraken:
Ervan uitgaande dat de BMC-chapters en de BMC-leden feitelijk onderdeel uitmaakten van BMC Holland en dat de naam, het logo en de colors van Bandidos als kenmerk voor deze cultuur staan, kan de conclusie niet anders zijn dan dat de verdachte, door het dragen van de bij hem inbeslaggenomen kleding en accessoires, heeft deelgenomen aan de voortzetting van de werkzaamheid van BMC Holland en voort is gegaan met de handelingen in strijd met de openbare orde.».5
De jurisprudentie zal op dit vlak de komende tijd nog verder moeten uitkristalliseren.
In het geval van onherroepelijk verboden verklaarde motorclubs wordt in beginsel door de bevoegde instanties gehandhaafd op basis van artikel 140 lid 2 Wetboek van Strafrecht. Hierop staat een maximale gevangenisstraf van twee jaar of een geldboete van de vierde categorie en er wordt beslag gelegd op de uiterlijke kenmerken. Deze strafbaarstelling geldt echter pas op het moment dat de uitspraak van de rechter onherroepelijk is geworden.
Een niet onherroepelijk civielrechtelijk verbod kan echter onmiddellijk in gaan als de rechter de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard (artikelen 233 en 288 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) en de argumenten voor het verbod kunnen ook in dat stadium bijdragen aan bijvoorbeeld de motivering voor een (potentiele) verstoring van de openbare orde.
Bij het dragen van kleding van niet onherroepelijk verboden verklaarde motorclubs wordt er in beginsel gehandhaafd op basis van artikel 172 lid 3 Gemeentewet. De burgemeester is bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde. De burgemeester maakt zelf een afweging over de feiten, maar hij kan daarbij uitgaan van de feiten die al eerder door een civiele of strafrechter zijn vastgesteld. Die feiten mag hij normaal gesproken aannemelijk achten. In het geval van een (potentiele) verstoring van de openbare orde door het dragen/tonen van uiterlijke kenmerken van een verboden organisatie staat de burgemeester sterk door te verwijzen naar de uitspraken van de civiele rechters, die op basis van een zeer zorgvuldige afweging in een strenge procedure, hebben geconcludeerd dat de desbetreffende motorclub een gevaar vormt voor de openbare orde. De feiten waren klaarblijkelijk zo ernstig dat een verbod moest volgen. Het belang van bescherming van de openbare orde weegt zwaar en kan prevaleren, waardoor de burgemeester niet hoeft te wachten tot het verbod onherroepelijk is. De burgemeester kan aansluiten bij de feitenvaststelling. De praktijk geeft echter aan dat in geval van veelal acute en onverwachte situaties dit artikel lastig toepasbaar is, omdat het bevel van de burgemeester moet worden afgewacht. Indien het bevel niet wordt opgevolgd levert dit een strafbaar feit op (artikel 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht, met een gevangenisstraf van maximaal drie maanden of geldboete van de tweede categorie) en vindt aanhouding plaats en beslag op de colors.
Tot slot kan er voor clubs waartegen na 1-1-2022 een civielrechtelijke procedure is gestart, worden gehandhaafd op basis van artikel 2:20 lid 5 BW in relatie met artikel 184a lid 2 Wetboek van Strafrecht, mits de rechter hiertoe beveelt. Het artikel 2:20 lid 5 BW is per 1-1-2022 gewijzigd en er is in geval van een OMG nog geen gebruik van gemaakt omdat er nog geen rechtszaak tegen een OMG is gestart na 1-1-2022. Met de wijziging kan de rechter voor organisaties die in eerste aanleg zijn verboden een bevel geven om specifieke activiteiten na te laten, zoals het dragen van colors. Voor het negeren van het bevel staat een gevangenisstraf van maximaal een jaar of een geldboete van de derde categorie.
Op welke wijze wordt nu opgetreden tegen personen die kleding met uitingen van een verboden organisatie dragen?
Zie de beantwoording bij vraag 4.
Acht het u het noodzakelijk om een wettelijke grondslag creëren voor het colorverbod zodat gemeenten, als zij dat wensen, het verbod weer op kunnen nemen in hun APV? Zo ja, gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Uit de beantwoording van voorgaande vragen blijkt dat er al een aantal wettelijke grondslagen bestaat waarbij gemeenten, politie en justitie kunnen handhaven op het colorverbod. Ook blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 dat alleen bij wet in formele zin uitzondering kan worden gemaakt op het recht van de vrijheid van meningsuiting, niet in de APV. Of deze bestaande mogelijkheden voldoende zijn leg ik voor aan het Landelijk Strategisch Overleg (LSO) van de aanpak van Outlaw Motorcycle Gangs (OMG’s). Het LSO informeert en adviseert de Minister van Justitie en Veiligheid namens de samenwerkende partners die deelnemen aan de Regionale en Landelijke Informatie- en Expertise Centra (Belastingdienst Directie MKB en FIOD, politie, Openbaar Ministerie, lokaal bestuur, Koninklijke Marechaussee) in de aanpak van Outlaw Motorcycle Gangs. Het advies van het LSO wordt eind 2022 verwacht. Daar wordt uw Kamer te zijner tijd over geïnformeerd.
Voor de volledigheid wijs ik ten slotte nog op het initiatiefwetsvoorstel «bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties» dat momenteel in de Eerste Kamer aanhangig is, waarin eveneens verbod op het voortzetten van de werkzaamheid van een verboden organisatie is opgenomen.6
De klokkenluider Huig Plug |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de opname «Oud-collega’s van klokkenluider Huig Plug getuigen in rechtbank over verzwegen misstanden in Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ)»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat een getuige/verpleegkundige van het gevangenisziekenhuis JCvSZ op 12 mei 2022 in de rechtbank van Utrecht vertelde dat circa twintig werknemers van het medisch personeel van het gevangenisziekenhuis JCvSZ sinds 1 januari 2019 ontslag hebben genomen?
Ja, met het feit dat zij dit heeft verteld ben ik bekend.
Kunt u aangeven hoeveel artsen, verpleegkundigen en directeuren van het JCvSZ vanaf 1 januari 2019 tot heden ontslag hebben genomen en/of op staande voet zijn ontslagen en/of tijdelijk op non-actief zijn gezet?
In de genoemde periode zijn 9 artsen, 19 verpleegkundigen en 2 directieleden uit dienst getreden, en twee verpleegkundigen op non-actief gesteld. Deze cijfers zijn exclusief inhuurpersoneel.
Wat was de reden van hun vertrek en/of ontslag op staande voet en/of tijdelijke schorsing?
Omwille van de privacy van betrokkenen ga ik niet nader in op de omstandigheden van het vertrek per medewerker.
Hoeveel verpleegkundigen, artsen en Directeuren Somatische Zorg staan in direct contact met de patiënten van het JCvSZ?
Het contact tussen patiënten en zorgprofessionals wordt bepaald door de zorgbehoefte van de patiënten. Door een pool van ongeveer 35 fte (justitieel) verpleegkundigen wordt de dagelijkse verpleegkundigenzorg 24/7 aan de opgenomen patiënten geleverd op drie afdelingen in het JCvSZ.
De basisartsen zijn primair verantwoordelijk voor de dagelijkse zorg aan patiënten, met extra aandacht voor de continuïteit van zorg. Het JCvSZ beschikt over een pool van 4–6 basisartsen die volgens een rooster werken waarin ook ANW (avond, nacht en weekend) bereikbaarheidsdiensten zijn opgenomen.
Vanuit een pool van 4–5 huisartsen wordt directe supervisie en aansturing gegeven aan basisartsen waarbij dagelijks één huisarts superviseert en een achterwachtfunctie heeft.
De directeur somatische zorg (1) is eindverantwoordelijk voor de medische zorgverlening, maar heeft geen rol in de directe dagelijkse patiëntenzorg
Bent u bekend met de «Brief Uitkomst oriëntatie melding JCvSZ» die de Inspectie van J&V op 20 januari 2020 publiceerde?2
Ja.
Bent u bekend met het feit dat tijdens een zitting op 12 mei 2022 in de rechtbank van Utrecht een getuige/ verpleegkundige vertelde dat ook drie artsen en de directeur van het JCvSZ een melding bij de Inspectie J&V hadden gedaan maar dat hun melding(en) niet in de brief van hoofinspecteur-directeur H.C. Faber terecht waren gekomen?
Ja, met het feit dat deze getuige dit heeft verteld ben ik bekend.
Is het u bekend dat de Directeur Somatische Zorg en drie JCvSZ-artsen in oktober/november2019 een melding hebben gedaan bij de Inspectie J&V? Indien ja, waarom heeft de Inspectie J&V en de Inspecteur-generaal dat nooit vermeld? Indien nee, kunt u dit dan uitzoeken?
Nee, dat meldt de Inspectie en Veiligheid mij in beginsel niet, omdat dat toezichtvertrouwelijke informatie betreft. Die vertrouwelijkheid dient juist om melders te beschermen zodat zij hun verhaal in veiligheid en anonimiteit kunnen doen, zonder dat die informatie naar hen te herleiden is.
Waarom heeft de Directeur Somatische Zorg, als hoogste medische autoriteit van het JCvSZ, in december 2019 plotseling ontslag genomen?
Over individuele medewerkers doe ik geen uitspraken.
Kunt u het exacte aantal artsen, directeuren, verpleegkundigen en penitentiair inrichtingswerkers doorgeven die tussen 31 mei 2019 en 31 december 2019 contact hebben opgenomen met de Inspectie J&V?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord, zoals reeds gegeven (vraag 8).
Hoeveel melders, piw’ers, verpleegkundigen, artsen en directeuren van het JCvSZ, zijn op het hoofdkantoor in gesprek geweest met de inspecteurs van de JenV om melding(en) te doen van(vermeende) misstanden?
Op 30 en 31 oktober 2019 heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid een onaangekondigd bezoek gebracht aan het JCvSZ om zich op die manier een eigen beeld te vormen ten aanzien van de veiligheid en cultuur in het JCvSZ.
Gedurende deze bezoeken heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid bij benadering met 20 medewerkers, ook in groepsgesprekken, gesproken. Ook heeft de Inspectie een e-mailadres geopend waar medewerkers van het JCvSZ zich konden melden, mochten zij niet in de gelegenheid zijn geweest om tijdens het bezoek met de inspecteurs in contact te komen, óf/en indien zij anoniem hun verhaal wilden doen. Wie deze personen zijn, en wat hun rol in de organisatie is óf is geweest, óf de aantallen per functie is, kan de Inspectie Justitie en Veiligheid op grond van de protocollaire geheimhoudingsplicht niet zeggen.
Nadien heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid bij benadering met 10 medewerkers gesproken. Hierbij zijn zowel positieve als negatieve geluiden gehoord/besproken.
Kunt u de audio-opnames van de gesprekken van de melders met de Inspectie J&V aan de Tweede Kamer verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, opnames van dergelijke gesprekken, indien die al gemaakt worden, worden niet verstrekt aangezien het informatie over individuele medewerkers betreft. Daarover verstrek ik geen informatie.
Bent u bekend met het feit dat de artsen en de verpleegkundigen zeggen dat het grootste gedeelte van hun meldingen niet in de inspectierapporten van de IGJ en Inspectie J&V terecht zijn gekomen en bent u zich bewust van het feit dat zij een klacht indienden tegen de Inspectie J&V en dat inspecteur-generaal Korvinus de klacht, die was ingediend tegen zijn eigen inspectie-team, zelf mocht onderzoeken(!)? Kunt u gedetailleerd ingaan waarom Korvinus zeven maanden deed over het afhandelen van deze klacht?3
De klacht van de medewerkers is overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht door de Inspecteur Generaal (IG) van de Inspectie Justitie en Veiligheid behandeld. De IG heeft zowel de klagers als de betreffende inspecteurs gehoord.
Voor wat betreft de duur van de klachtbehandeling kan ik u het volgende berichten:
De klacht werd medio maart 2020 door de IG ontvangen. Daarop zijn de klagers medio juni 2020 gehoord door de IG. De vertraging is te wijten aan de onduidelijkheid van over hoe te handelen, met betrekking tot aanwezige, en de te komen, overheidsmaatregelen ter bestrijding van de Coronapandemie. Daarnaast gaven zowel de klagers als de IG, de voorkeur aan fysieke hoorzitting. In het kader van hoor en wederhoor in een klachtenprocedure, zijn eveneens de inspecteurs gehoord.
De IG heeft de klagers in juni 2020 in een persoonlijk gesprek zijn eerste bevindingen en zijn voornemen hoe en waarom te beslissen in het kader van het Klachtrecht medegedeeld. Op verzoek van de klagers heeft de IG nadien de gespreksopnames van het onderzoek beluisterd. Hierop hebben zowel klagers als de betreffende inspecteurs, de mogelijkheid gekregen om op de conceptverslagen van de verschillende hoorzittingen te reageren.
Ná de daarvoor geboden reactietermijn heeft de IG het besluit genomen en aan partijen bekend gemaakt. De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft medio oktober 2020 een bericht van de klacht op haar website gezet. Hier staat samengevat wat de aard van de klacht was en wat het oordeel na de klachtenprocedure is.
Heeft de inspecteur-generaal na het afhandelen van de klacht alsnog gespreksverslagen aan de medewerkers van het JCvSZ verstrekt? Zo ja, kunt u deze gespreksverslagen aan de Tweede Kamer verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Interviewverslagen die de Inspectie Justitie en Veiligheid maakt zijn vertrouwelijk en worden niet aan derden beschikbaar gesteld. Ook niet aan de Voorzitter dan wel de Leden van uw Tweede Kamer. Ik verwijs u in deze, eveneens, naar de gegeven antwoorden, zoals gesteld.
Bent u bekend met het feit dat de Tweede Kamer in het voorjaar van 2020 bij u aandrong op een apart onderkomen voor de Inspectie JenV, waarmee de onafhankelijkheid van uw ministerie ook in de huisvesting tot uitdrukking moest komen?
Ja, dat is mij bekend.
Is de Inspectie J&V inmiddels al verhuisd naar het Lange Voorhout 7? Zo nee, waarom is dit nog niet gerealiseerd?
De Inspectie Justitie en Veiligheid gaat op korte termijn verhuizen, te weten in de loop van september 2022. De vertraging is gelegen in redenen van praktische aard: vertraging bij de verbouwing en daarvan ten gevolge vertraging in de afgifte van de vergunning door de gemeente.
Heeft de Integriteitscommissie J&V (ICJenV), gevestigd op Lange Voorhout 13, klachten ontvangen over de angstcultuur in het JCvSZ? Zo ja, wanneer heeft /hebben die melder(s) van het JCvSZ zich bij de ICJenV gemeld? Wat deed de ICJenV met deze melding en wanneer is deze melding afgerond? Waren/was de melder(s) tevreden over de afwikkeling van hun melding?
Ad 1.
De commissie JenV heeft twee meldingen ontvangen over de angstcultuur in het JCvSZ.
Eén melder (hierna melder A.) heeft zich gemeld in november 2020 en één melder (hierna melder B.) heeft zich gemeld in mei 2022.
Ad 3.
Melder A.
Melder A. heeft twee keer een formeel gesprek met de commissie gehad. Melder A. heeft telkens aangegeven anoniem te willen blijven. Dit heeft als gevolg gehad dat de commissie geen onderzoek kon uitvoeren zonder de identiteit van de melder direct of indirect kenbaar of herleidbaar te maken. Dit is meerdere malen met melder A. besproken.
Gezien de aard van de melding heeft de commissie, na overleg met melder, met inachtneming van de gevraagde anonimiteit, in juli 2021 een gesprek gevoerd met de toenmalige vestigingsdirecteur van de PI Haaglanden. Ook heeft de commissie gesproken met vertegenwoordigers van de departementale ondernemingsraad en de vakbonden.
Op 16 december 2021 heeft de commissie aan de voormalig vestigingsdirecteur verzocht om een update. Per brief van 3 januari 2022 heeft de toenmalige vestigingsdirecteur de commissie uitvoerig geïnformeerd. Op 3 februari 2022 heeft de voormalig vestigingsdirecteur de secretaris telefonisch nader geïnformeerd. Op 4 maart 2022 heeft de commissie aan melder A. laten weten dat de mogelijkheden van de commissie om nog verdere actie te ondernemen zijn uitgeput vanwege de eis van anonimiteit van melder A. Daarna heeft de commissie het dossier gesloten.
Melder B.
Melder B. deed zijn melding in mei 2022. Op 1 juni 2022 heeft de secretaris van de commissie melder B. per e-mail geïnformeerd dat de commissie op grond van artikel 2.4 van haar instellingsbesluit waarschijnlijk niet bevoegd is de melding in behandeling te nemen. In dit artikel is bepaald dat de commissie alleen meldingen in behandeling kan nemen van melders wier arbeidsovereenkomst niet langer dan twee jaar geleden is geëindigd. Wel heeft er op 2 juni 2022 een gesprek plaatsgevonden, waarin melder B. de melding telefonisch heeft toegelicht aan de coördinator van het meldpunt van de commissie. De commissie heeft in juli 2022 besloten dat de melding van B niet in behandeling kan worden genomen omdat de commissie wegens het overschrijden van de termijn van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst daartoe niet bevoegd is. Zie hieronder voor een nadere toelichting daarop.
Omdat op het moment dat de melder zijn melding deed er een procedure liep bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) die mogelijk tot uitkomst zou kunnen hebben dat het ontslagbesluit vernietigd zou worden, was over de datum van de beëindiging van het dienstverband op dat moment nog geen zekerheid. Immers, de mogelijkheid bestond dat de CRvB het ontslagbesluit zou vernietigen. De commissie wilde eerst deze uitspraak afwachten voordat zij een definitief besluit zou nemen.
Op 23 juni 2022 heeft de CRvB uitspraak gedaan in de zaak van melder B. Deze uitspraak heeft melder B. op 11 juli 2022 per mail aan de secretaris van de commissie doen toekomen. De CRvB heeft onder meer geoordeeld dat de Minister van Justitie en Veiligheid bevoegd was melder B. per 15 december 2019 te ontslaan.
De commissie heeft per brief van 26 juli 2022 aan melder B. laten weten dat zij op grond van haar instellingsbesluit (art. 2.4) niet bevoegd is de melding in behandeling te nemen vanwege het overschrijden van de tweejaars termijn.
Ad 4.
Melder A.
Melder A. heeft na de toelichting in maart 2022 van de commissie op het besluit om het dossier te sluiten, niet meer nader gereageerd.
Melder B.
Melder B. heeft per mail laten weten het niet eens te zijn met de beslissing van de commissie. Per brief van 16 augustus 2022 heeft de commissie aan melder laten weten dat de commissie blijft bij de beslissing dat zij niet bevoegd is om een onderzoek in te stellen naar de melding van melder B.
Bent u bekend met het feit dat Huig Plug, (de klokkenluider van het JCvSZ, erkend door de Expertgroep Klokkenluiders) beide publicaties van hoofdinspecteur-directeur Faber en inspecteur-generaal Korvinus betwist?
Ja, dat is mij bekend.
Bent u bekend met het feit dat Huig Plug zegt dat het merendeel van zijn meldingen/materiaal niet door de Inspectie J&V is behandeld en dat hij en zijn collega’s zich niet serieus genomen voelen en spreken over een doofpot op het hoogste niveau? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven hierop?
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft al het geleverde materiaal verwerkt. De Inspectie Justitie en Veiligheid treedt niet in individuele geschillen en/of arbeidsconflicten tussen werkgevers en werknemers. Van belang is dat de Inspectie niet naar de kwaliteit van geleverde zorg door JCvSZ heeft gekeken. Dat is de taak van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Dit is nadrukkelijk aan de heer Plug uitgelegd, tijdens het eerste gesprek met hem.
Bent u bereid een nieuw onderzoek op te starten naar de (vermeende) misstanden in het gevangenisziekenhuis JCvSZ? Kunt u een gedetailleerd antwoord hierop geven?4 5 6
Nee, daarvoor zie ik geen aanleiding. De gemelde vermeende misstanden zijn uitgezocht door onafhankelijke inspecties en auditors. Uit deze onderzoeken is gebleken dat van misstanden geen sprake is. Ik heb geen reden om aan de kwaliteit en de deugdelijkheid van de onderzoeken en de uitgebrachte rapporten te twijfelen. Er zijn na afronding van het laatste onderzoek geen andere punten rond deze kwestie gemeld dan die reeds bij mij bekend zijn. Er is dan ook geen aanleiding voor een nieuw onderzoek.
Het bericht dat de politie onnodig data van burgers opspaart |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u het artikel gelezen met de titel «Politie spaart onnodig data van burgers op»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de politie nog steeds van miljoenen mensen automatisch gegevens bijhoudt, ondanks dat de politie in 2015 zelf al aangaf niet te weten of het wel noodzakelijk was al deze mensen te volgen?
Het gaat in het artikel specifiek om de afnemersindicaties – gegevens die de politie geautomatiseerd opvraagt – bij de Basisregistratie Personen (BRP). De politie heeft die afnemersindicatie om haar gegevens actueel te houden. Het gaat niet om het verzamelen van nieuwe gegevens, maar om het actualiseren van al bestaande gegevens.
Het kan voor de veiligheid van de betrokkenen of de omgeving van belang zijn om over de meest actuele gegevens te beschikken. Wanneer bijvoorbeeld een houder van een wapenvergunning verhuist, is het van belang voor het uitvoeren van controles, dat de politie hiervan op de hoogte is. Dit kan ook het geval zijn bij het informeren van slachtoffers van bepaalde misdrijven.
De politie geeft aan het aantal afnemersindicaties te willen beperken en maakt daar ook werk van. Zie hiervoor het antwoord op vraag 8.
Wat is volgens u de juridische grondslag die door de politie in het artikel wordt genoemd om van negen miljoen mensen automatisch gegevens bij te houden, ook als zij geen strafbare feiten plegen, niet meer betrokken zijn bij een zaak, of zelfs al overleden zijn?
De politie heeft de bevoegdheid om persoonsgegevens te verwerken die noodzakelijk zijn voor haar taak zoals omschreven in artikel 3 Politiewet. Die verwerking vindt plaats onder één van de doeleinden in de Wet politiegegevens (artikelen 8 tot en met 13). Artikel 4 (lid 1) van de Wet politiegegevens bepaalt dat de politie maatregelen moet treffen om de persoonsgegevens die de politie verwerkt, juist en nauwkeurig te houden.
Dit doet de politie op basis van de wet. In de Wet basisregistratie personen (artikel 3.2 Wet Brp) en het Besluit basisregistratie personen (art. 37 lid 1 onder b Besluit Brp) is geregeld dat de politie gebruik maakt van de BRP. In het op die wetgeving gebaseerde autorisatiebesluit basisregistratie personen voor de politie is te lezen voor welke doelen en onder welke voorwaarden de politie de gegevens uit de BRP kan verkrijgen.
Wat is uw reactie op het feit dat het hier gaat om onrechtmatige gegevensverzameling en -verwerking volgens de EU Richtlijn 2016 680 artikel 4.1 sub c en sub e, omdat het hier gaat om buitenproportionele gegevensverzameling die in veel gevallen ook niet (meer) nodig is?2
Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 2 gaat het hier niet om onrechtmatige gegevensverzameling, maar om het actueel houden van al eerder verkregen gegevens. De richtlijn waarnaar verwezen wordt is een Europese Richtlijn die geen directe werking in de lidstaten heeft. De richtlijn is (grotendeels) omgezet in de Wet politiegegevens. Deze wet stelt regels voor de rechtmatige verwerking van persoonsgegevens door onder andere de politie. De afnemersindicatie en het gebruik van de BRP is echter in andere wetgeving geregeld. Zie het antwoord op vraag 3.
Welke acties gaat u ondernemen om deze zoveelste onrechtmatige gegevensverwerking door de politie te stoppen? Bent u bereid bij de politie per direct een stappenplan en concreet tijdspad op te vragen voor het stopzetten van onrechtmatige en buitenproportionele gegevensverzameling middels afnemersindicaties? Zo ja, wanneer kunt u de kamer over dit tijdspad en deze stappen inlichten? Zo nee, waarom niet?
De politie heeft het beleidskader afnemersindicaties in 2020 vastgesteld. Bij de ontwikkeling van nieuwe systemen hanteert de politie dit beleidskader. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 8 voor meer inhoudelijke informatie over dit beleidskader. Bij enkele oudere systemen die op nominatie staan om vervangen te worden moeten nog aanpassingen worden gedaan om het beleidskader afnemersindicaties te implementeren. Deze technische aanpassingen vergen enige doorlooptijd.
Hoe beoordeelt u de onnodige risico’s op datalekken binnen deze gegevensverzameling, nu duidelijk is dat de beveiliging van de 36 belangrijkste politiesystemen niet op orde is?
De juistheid van persoonsgegevens is voor het uitvoeren van de politietaak essentieel. Als gegevens ongeoorloofd worden ingezien, gewijzigd, of verwijderd, kan dat ernstige gevolgen hebben voor individuen, voor strafzaken, en voor de rechtstaat. Tegelijkertijd is het risico op datalekken nooit helemaal uit te sluiten, ondanks alle technische en organisatorische maatregelen die de politie treft.
Het risico op datalekken staat los van het wel of niet hebben van de afnemersindicaties. Deze afnemerindicaties gaan immers om het actueel houden van bestaande gegevens. Dat zorgt ervoor dat het risico op datalekken niet anders is dan wanneer er geen afnemersindicaties voor die persoonsgegevens zijn.
Uw Kamer is eerder geïnformeerd over de planmatige aanpak ter verbetering van deze 36 politiesystemen3. De enkele systemen van deze 36 die gekoppeld zijn met de afnemersindicaties zullen ook compliant worden gemaakt aan het beleidskader afnemersindicaties vanuit de politie.
Wat is uw reactie op het feit dat de politie zelf al in een memo twee jaar geleden aangaf dat deze gegevensverzameling niet in orde was, maar nog steeds geen nieuw beleid heeft ingevoerd?
De politie heeft het beleidskader afnemersindicaties in 2020 vastgesteld. In het bedoelde memo worden twee kernzaken beschreven, namelijk het te hanteren normenkader ten aanzien van afnemersindicaties en de benodigde systeemwijziging om te voldoen aan dit normenkader. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 5.
Kunt u toelichten voor welke specifieke groepen of type afzonderlijke personen in het nieuwe beleid wel een afnemersindicatie behouden wordt in het nieuwe beleid? Welke juridische en beleidsmatige onderbouwing bestaat er voor de keuze voor deze specifieke groepen of type afzonderlijke personen?
In het beleidskader afnemersindicatie zijn vijf categorieën van personen gedefinieerd waarvoor een afnemersindicatie mag worden opgenomen, te weten: verdachten, personen met een of meerdere risicoclassificaties (bv. personen die vuurwapen- of vluchtgevaarlijk zijn), doelgroepen vanuit (opgedragen) speerpunten en beleid (bv. slachtoffers huiselijk geweld, voetbalhooligans of Outlaw Motorcycle Gangs), personen die van belang zijn bij de uitvoering van strafrechtelijke beslissingen (in belang van de rechtsgang) en personen met een wapenvergunning.
Wanneer bij het wijzigen van de status of betrokkenheid van een persoon deze niet meer voldoet aan de bovenstaande criteria, moet de afnemerindicatie worden verwijderd.
De afwegingen die hebben geleid tot de totstandkoming van dit beleid zijn gebaseerd op de operationele noodzakelijkheid voor het uitvoeren van de politietaak. Daarbij is de Wet politiegegevens het kader waarbinnen de gegevens verwerkt dienen te worden.
Bent u bereid te laten onderzoeken op welke andere wijze de politie buitenproportioneel en onnodig gegevens verzamelt van mensen in Nederland? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid dit te laten onderzoeken. Het toezicht op het, in algemene zin, naleven van de Wet politiegegevens is belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens dan wel, in het specifieke geval van een strafrechtelijk onderzoek, bij de rechter.
Op welke wijze en gaat u erop toezien dat de Nederlandse politie, Europese wetgeving op het gebied van gegevensbescherming nakomt?
Uiteraard ben ik constant in gesprek met politie over gegevensverwerking. Zeker nu er een traject loopt om de Wet politiegegevens te wijzigen. Het toezicht op naleving van de Wet politiegegevens ligt bij de Autoriteit Persoonsgegevens.