Het bericht dat influencers via Telegram slachtoffers voor duizenden euro’s oplichten door neppe sportuitslagen te helpen promoten |
|
Anne Kuik (CDA), Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het onderzoek dat is gedaan door het AD over de negatieve rol van influencers op de gokverslaving van jongeren?1
Ik ben bekend met het bericht over influencers die jongeren in de armen van oplichters lokken. Dit bericht gaat over influencers die hun volgers zouden aanzetten tot strafbare feiten, het bericht gaat niet over gokverslaving. Jongeren zouden worden opgelicht met de belofte snel geld te kunnen verdienen met het inzetten van geld op sportwedstrijden waarvan de uitslag volgens de oplichters al vaststaat.
Was u al bekend met de praktijk van matchfixing die onder andere via het platform Telegram wordt ingezet?
De in het bericht genoemde influencers zouden reclame maken voor oplichters die benaderd kunnen worden via Telegram. Er zijn geen aanwijzingen dat de oplichters daadwerkelijk wedstrijden manipuleren.
Ziet u ook de schade die kan ontstaan voor jongeren als ook influencers aangeven betrokken te zijn bij matchfixing groepen?
Oplichting en mensen aanzetten tot strafbare feiten is schadelijk en daarnaast strafbaar. In dit geval zou dit gebeuren onder het mom van «snel geld verdienen via sportweddenschappen». De zogenaamde gemanipuleerde uitslagen worden gekocht bij de oplichters op Telegram en betaald via cryptovaluta. Op deze manier proberen de oplichters anoniem te blijven en blijken ze volgens het AD bericht heel lastig te traceren.
Er is geen aanwijzing dat er wedstrijden daadwerkelijk gemanipuleerd zijn. Mensen worden opgelicht. Bewustzijn over en het herkennen van online oplichting door burgers kan helpen slachtofferschap te voorkomen.
Vanuit de integrale aanpak online fraude wordt door verschillende organisaties publiek en privaat ingezet op de weerbaarheid van burgers tegen online oplichting.2 Een belangrijke interventie daarbij is het tegengaan van social engineering. Bij social engineering maken fraudeurs misbruik van menselijke eigenschappen zoals angst, hebzucht, nieuwsgierigheid, vertrouwen en onwetendheid om slachtoffers (geld afhandig) te maken. De Rijksoverheid start dit najaar met een meerjarig campagneprogramma om de digitale weerbaarheid van de Nederlandse burger, waaronder die tegen social engineering, te vergroten en het slachtofferschap van cybercrime en online fraude te verminderen. De eerste campagne zal specifiek gericht zijn op jongeren en het vergroten van hun handelingsperspectief om onder andere berichten en advertenties tijdig te herkennen die te mooi zijn om waar te wezen.
Wat betreft gokken op sportweddenschappen, geeft deze casus het belang van betrouwbaar legaal aanbod in Nederland aan. Om de integriteit van de weddenschap te borgen is vanuit de Wet kansspelen op afstand een aantal eisen gesteld aan de vergunde aanbieders van weddenschappen. Zo moeten ze hun aanbod qua sportweddenschappen baseren op risicoanalyses betreffende manipulatie, moeten ze aangesloten zijn bij een (internationaal) samenwerkingsverband dat is opgericht om de risico’s van matchfixing zoveel mogelijk te beperken en moeten ze signalen van matchfixing melden, afhankelijk van het soort signaal ofwel bij de Sports Betting Intelligence Unit (SBIU), ofwel bij de Financial Intelligence Unit (FIU) Nederland.
Bent u het met mij eens dat het heel schadelijk is dat jongeren op deze manieren worden gelokt om veel geld uit te geven in dit neppe en nagenoeg ontraceerbare systeem van sportweddenschappen en matchfixing?
Zie antwoord vraag 3.
Wat kan er volgens u effectief gedaan worden tegen het gokken door jongeren op (obscure) wedstrijden in het buitenland, om financiële schade en matchfixing te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier kan het prikkelend worden gemaakt voor gedupeerden om melding te gaan doen van oplichters via Telegram aangezien zij, terecht, ook strafbaar zijn op het moment dat zij meedoen aan matchfixing?
Ik onderschrijf het belang van het doen van meldingen of aangifte van oplichting. Dit is belangrijk om zicht te krijgen op oplichting en de verschillende manieren waarop oplichters werken. Zo kunnen burgers daarover geïnformeerd worden zodat zij weerbaarder worden tegen oplichting en om daders op te kunnen sporen.
In Nederland is het mogelijk om een strafbaar feit anoniem te melden via Meld Misdaad Anoniem. Deze mogelijkheid kan een drempel wegnemen om melding te doen bij deze specifieke vorm van oplichting, waarbij de gedupeerde zelf een strafbaar feit pleegt door te pogen mee te doen aan matchfixing.
Bent u bereid om zich in te zetten, al dan niet via de branchevereniging DDMA, voor een oproep aan influencers om zich niet te laten lenen voor dit soort promotieactiviteiten van oplichters?
Zoals beschreven start de Rijksoverheid dit najaar met een meerjarig campagneprogramma om de digitale weerbaarheid van de Nederlandse burger te vergroten en het slachtofferschap van cybercrime en online fraude te verminderen. De weerbaarheid komt voort uit bewustwording. Dit impliceert uiteraard ook bewustwording bij de influencers. De bewustwording heeft, volgens het AD bericht, tot gevolg gehad dat de betrokken influencers meteen gestopt zijn met het doen van de aanbevelingen toen ze door hun volgers geconfronteerd werden met het feit dat ze aanbevelingen voor oplichters deden.
Vindt u het een positieve ontwikkeling dat influencers zich überhaupt laten lenen voor het maken van reclame voor gokken?
Alhoewel er in dit geval geen sprake lijkt te zijn van reclame voor gokken, is het onwenselijk dat influencers reclame maken voor risicovolle kansspelen. De Regeling werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen verbiedt aanbieders van risicovolle kansspelen daarom ook om rolmodellen te gebruiken in gokreclames, waarbij influencers nadrukkelijk worden genoemd als rolmodel.
Ziet u net als de partijen dat de legalisering van gokken, normalisering in de hand heeft gewerkt, ten voordele van de markt en ten nadele van de samenleving gezien de schulden en sociale problematiek? Zo nee, kunt u uiteenzetten op welke manier u daadwerkelijk nog grip heeft op onder andere de hierboven schetste problematiek?
De Wet kansspelen op afstand is in april 2021 in werking getreden en wordt in 2024 geëvalueerd. Ik vind het te vroeg om nu al conclusies te trekken over de effecten van deze wet. De vraag of de beoogde doelen met de wet worden bereikt zal in de evaluatie aan de orde komen. De markt voor online kansspelen ontwikkelt zich deels conform verwachting, in die zin dat verreweg de meeste spelers het legale aanbod weten te vinden. Tegelijkertijd zijn er ook stevige signalen die nu al om bijsturing vragen. Deze zien op consumentenbescherming en het voorkomen van kansspelverslaving. Binnen de gegeven wettelijke kaders heb ik in de afgelopen periode al bijgestuurd en zal ik dit nog verder doen. Zo heb ik de inzet van rolmodellen per 30 juni 2022 en ongerichte reclame voor online kansspelen per 1 juli 2023 verboden. Verslavingspreventie staat centraal in mijn beleidsinzet. Vooruitlopend op een werkagenda die ik eind dit jaar met uw Kamer zal delen, tref ik maatregelen op het gebied van voorlichting en bewustwordingsactiviteiten, en werk ik aan een scherper kader voor de invulling van de zorgplicht van aanbieders, in het bijzonder op het gebied van speellimieten.
Kunt u aangeven op welke manier er aandacht en begeleiding is richting zowel professionele als amateurspelers van de wedstrijden waarop gegokt wordt?
Matchfixing is strafbaar en kan leiden tot een straf- of tuchtrechtelijke zaak. Het kan daarmee grote gevolgen voor betrokken sporters hebben. Vanuit de sport houdt NOC*NSF zich bezig met preventie, onder meer via het Centrum Veilige Sport Nederland.3 Daarnaast geven de KNVB en de belangenorganisatie voor professionele voetbalspelers (VVCS) gericht voorlichting aan voetballers over de gevolgen van matchfixing. Ook bestaat er een Red Button App waarbij voetballers een poging tot fixen kunnen melden.
De onwenselijke inzet en dieronvriendelijke training van politiehonden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiehond Rebel mag alleen nog maar bijten als het moet»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er sinds 1 april 2023 een nieuwe richtlijn geldt voor de inzet en training van politiehonden om zo het aantal ongewilde bijtincidenten te verminderen?
Sinds 1 april 2023 geldt inderdaad een nieuwe richtlijn voor de inzet van surveillancehonden. De hond werkt voortaan in principe aangelijnd, tenzij een dringende situatie erom vraagt het dier los te laten. Bijvoorbeeld om een vluchtende verdachte van een ernstig misdrijf aan te houden, waarbij de snelheid van de hond van doorslaggevend belang kan zijn. De nieuwe richtlijn is onder andere opgesteld om de kans op onbedoelde bijtincidenten zo gering mogelijk te maken.
Overigens wil ik opmerken dat ook surveillancehonden het meest worden ingezet om te zoeken en niet om te bijten. Bijvoorbeeld als een verdachte zich verstopt of bij het zoeken van een vermiste persoon.
Klopt het dat een onderdeel van deze nieuwe richtlijn is dat alle oefeningen met stroomstoten uit de certificeringseisen zijn verwijderd?2 Zo ja, waarom is dit nu pas gebeurd en niet bij de inwerkingtreding van het verbod op 1 januari 2022? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van stroomstoten is nooit onderdeel geweest van certificeringseisen bij de training van politiehonden.
Sinds 1 januari 2022 is het verboden om stroomhalsbanden en andere stroomstootapparatuur bij honden te gebruiken. Hier zijn enkele uitzonderingen op, waaronder trainingen en inzet voor de overheid op het gebied van veiligheid en openbare orde door de politie en de Koninklijke marechaussee. Deze uitzonderingen zijn alleen van toepassing wanneer het beoogde doel het gebruik van stroomstootapparatuur rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt.
Om een zorgvuldige afweging te maken bij het gebruiken van die uitzonderingsmogelijkheid bij de politie, wordt een uitgebreid beschreven afwegingskader doorlopen en wordt elk gebruik van de stroomband (van iedere individuele hond) geregistreerd, gemonitord en geëvalueerd.
De politie heeft de afgelopen jaren fors ingezet op het verminderen van het gebruik van de stroomband bij trainingen en inzet.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat oefeningen met stokslagen wel onderdeel blijven van de certificeringseisen, ondanks de negatieve gevolgen voor het welzijn van de honden en het risico van het creëren van een gevaarlijke hond? Zo nee, waarom niet?
Sinds 1 juni 2023 maakt het gebruik van een stok geen deel meer uit van de certificeringseisen. De honden die de politie inzet worden getraind op het kunnen omgaan en weerstaan van soms gewelddadig of onvoorspelbaar gedrag van personen. Hierbij werd o.a. gebruik gemaakt van een droge dunne (pink-dikke) «stok» die bij het raken van de hond breekt. Er zijn inmiddels andere methoden om dit te trainen. De «stok» wordt dus niet meer gebruikt.
Kunt u bevestigen dat verschillende politieagenten kritisch zijn over de inzet van honden van de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV), omdat deze «tijdens de training door deze vereniging fysiek en mentaal te zwaar belast worden, met als gevolg dat als ze ouder worden er problemen ontstaan» en «hebben geleerd om te bijten» in plaats van rustig te zitten?3 Deelt u deze zorgen?
De Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV) is een zelfstandige, private vereniging waar ruim 300 verenigingen bij zijn aangesloten en die niet gelieerd is aan de politie. De leden van deze verenigingen trainen honden. Sommigen van hen doen dit ook om deze geschikt te maken voor de verkoop aan onder andere overheidsdiensten in binnen- en buitenland. Als de politie honden aankoopt, doet ze geen zaken met de KNPV, maar met particuliere verkopers.
De verenigingen die aangesloten zijn bij de KNPV trainen volgens de KNPV-standaarden. Het toezicht op de trainingspraktijk en de huisregels is als eerste aan de betreffende vereniging en de KNPV. Indien politieambtenaren informatie hebben dat er sprake is van misstanden bij verenigingen, kunnen zij hiervan proces-verbaal opmaken. Indien er voldoende concrete aanwijzingen zijn om strafbare feiten aannemelijk te maken, kunnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) een opsporingsonderzoek naar mogelijke dierenmishandeling starten.
Het hoofdbestuur van de KNPV maakt zich hard voor het verbeteren van het dierenwelzijn binnen de aangesloten verenigingen.
Kunt u bevestigen dat ondanks dat de certificeringseisen van de politie deels zijn aangepast, dergelijke dieronvriendelijke oefeningen gewoon nog onderdeel blijven van de keuringseisen van de KNPV en dat honden die afgenomen worden van de KNPV dus nog steeds met zeer dieronvriendelijke methoden zullen zijn getraind?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 gezegd, heeft de KNPV 300 aangesloten verenigingen met ieder vele aangesloten hondentrainers en bijbehorende getrainde honden. De politie vereist dat de honden die via particuliere hondentrainers worden afgenomen middels diervriendelijke methoden zijn afgericht en getraind.
Binnen de politie is er de afgelopen jaren veel aandacht voor het aankoopbeleid. Een groot aantal honden wordt op jongere leeftijd aangekocht (enkele maanden) dan voorheen (2,5 jaar), zodat de politie ze langer zelf kan trainen. Hiermee kunnen de honden gerichter worden getraind op dat wat voor de taak bij de politie van belang is en hoeft gedrag dat niet nodig/wenselijk is niet meer te worden afgeleerd. Dit leidt ook tot een «socialere» hond.
Die opleiding/opvoeding gebeurt vaak door een politiemedewerker zelf, maar ook door particulieren waarmee afspraken worden gemaakt over die gerichtere opleiding/opvoeding en dit ook wordt gemonitord.
Het voornemen van de politie is om steeds meer honden jonger aan te kopen.
Bent u bereid om alle oefeningen waarbij stokslagen worden toegepast te verwijderen uit de certificeringseisen van de politie? Zo nee, waarom niet?
Deze oefeningen maken sinds 1 juni 2023 geen deel meer uit van de certificeringseisen.
Hoe gaat u voorkomen dat honden die de politie koopt van de KNPV, maar ook van hondentrainers die niet (meer) verbonden zijn aan de KNPV, met dieronvriendelijke methoden waaronder stroomstoten, stokslagen en schoppen, zijn getraind?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier wordt «positieve training», waarbij geen straffen worden toegepast, onderdeel van de nieuwe Koers Politiehonden?
Aandacht voor dierenwelzijn is één van de drie pijlers van de Koers Politiehonden. Dit thema komt integraal terug in de onderwerpen verwerving van honden, selectie van geleiders en binnen het nieuwe leerlandschap voor hondengeleiders. Binnen de Koers Politiehonden wordt ingezet op een omslag in het werken met honden. Het gebruik van positieve trainingsmethoden is één van de thema’s in het nieuw te ontwikkelen leerlandschap voor geleiders en instructeurs. Uitgangspunt bij die trainingen is om gebruik te maken van positieve trainingsmethoden.
Binnen de politie is onder instructeurs en geleiders veel aandacht voor nieuwe, positieve trainingsmethoden en worden onderlinge ervaringen uitgewisseld om die methoden steeds verder te verbeteren.
Politiehonden zijn onmisbaar voor de politietaak en zijn breed inzetbaar. Ik ben onder de indruk van de band die ik zie tussen geleider en de hond en de zorgvuldigheid waarop met de honden wordt omgegaan.
Kunt u toezeggen dat voortaan alle honden bij de politie via positieve trainingsmethoden zullen worden getraind? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe oordeelt u over de zorgen van politiesocioloog Jaap Timmer over de onwenselijkheid van het gebruik van politiehonden binnenshuis, bij kinderen en bij niet-geweldsdelicten, en de zorgen over het gebrek aan regels hieromtrent?
De zorgen over het gebrek aan regels deel ik niet. Allereerst benadruk ik graag dat het uitgangspunt van ieder politieoptreden de-escalatie is. Het gebruik van geweld is een ultimum remedium. Dit neemt niet weg dat zich situaties voordoen waarin de politie genoodzaakt is om tijdens haar taakuitvoering geweld toe te passen. De politie gaat pas over tot het gebruik van geweld nadat hiervoor, indien mogelijk, is gewaarschuwd. Bij het gebruik van geweld moeten de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijk en gematigdheid in acht worden genomen. De artikelen 15 en 15a van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en ander opsporingsambtenaren zien op de inzetcriteria van honden. Met de combinatie van de vier altijd geldende beginselen van subsidiariteit, proportionaliteit, redelijkheid en gematigdheid en de inzetcriteria in Ambtsinstructie is sprake van voldoende regulering voor de politie om haar taak goed en veilig uit te kunnen voeren.
Het gebruik van politiehonden binnenshuis, bij kinderen die vanwege hun postuur en voorkomen als meerderjarig worden ingeschat en bij niet-geweldsdelicten zoals een inbraak, vergen extra zorgvuldigheid bij het toetsen aan de hiervoor genoemde beginselen en wijze waarop de hond wordt ingezet. Van hondengeleiders wordt verwacht dat zij in alle gevallen een zorgvuldige afweging maken, alvorens de hond rechtmatig in te zetten. Het is daarbij niet nodig en voor de operatie niet wenselijk om in de wet aparte categorieën te benoemen.
Bent u bereid om de politie alleen nog honden te laten afnemen van trainers die eenzelfde dierenwelzijnsstandaard hebben als binnen de politie wordt gehanteerd? Zo nee, waarom niet?
De politie wil geen honden afnemen van trainers en verenigingen die niet in staat zijn gebleken honden op een diervriendelijke wijze te trainen. De politie kijkt bij de aanschaf van een hond naar het gedrag en gaat zo goed als mogelijk na of er aanwijzingen zijn dat een hond met dieronvriendelijke methoden is getraind. Desondanks is dit helaas niet altijd op voorhand met 100 procent zekerheid uit te sluiten. Indien de politie op basis van het gedrag vermoedt dat bij het africhten en trainen geen diervriendelijke methoden zijn gebruikt, wordt de hond niet afgenomen. Mocht de politie ontdekken dat een trainer waarvan honden worden gekocht de dieren tijdens het africhten en trainen mishandelt, wordt de relatie met de betreffende trainer direct beëindigd en maakt de politie daar een proces-verbaal van op.
Bent u bereid om alle banden van de politie met hondentrainers en -verenigingen die honden aantoonbaar hebben mishandeld of dat nog steeds doen te verbreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om met strengere eisen voor de inzet van politiehonden te komen, waaronder een verbod op het gebruik van politiehonden binnenshuis, bij kinderen en bij niet-geweldsdelicten? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 11.
De politiehond wordt breed ingezet. Naast de speurhond wordt ook de surveillancehond het meest ingezet voor het zoeken (bijvoorbeeld naar mensen).
In het kader van de Koers voor Politiehonden wordt daarom ingezet op een zoekhond die ook kan bijten in plaats van een bijthond die ook kan zoeken.
De surveillancehond wordt als geweldsmiddel in het overgrote deel van de incidenten gebruikt zonder deze te laten bijten met het oog op de-escalatie en is hierin ook effectief.
Er wordt gewerkt aan landelijke professionele standaarden voor die gevallen waarin de hond daadwerkelijk wordt ingezet om te bijten, zodat hier meer uniformiteit en voorspelbaarheid in komt. De richtlijn «aangelijnd werken» zal leiden tot het terugdringen van ongewilde bijtincidenten. Ook in training en opleiding is veel aandacht voor intervisie en het uitwisselen en leren van ervaringen.
Zowel het dierenwelzijn als de veiligheid van betrokkenen heeft veel aandacht in de Koers. De hond heeft bijzondere kwaliteiten die vooralsnog onmisbaar zijn voor uitvoering van de politietaak.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
In verband met de leesbaarheid zijn sommige vragen samengevoegd.
Bent u bekend met dit bericht?1
Ja.
Wat is uw eerste reactie op dit bericht?
Dit soort incidenten hoort niet thuis binnen de politieorganisatie. Dat dit grensoverschrijdende gedrag nu wordt gesignaleerd en stevig wordt aangepakt, getuigt van een alerte aanpak van de politie.
Heeft de politie naar uw mening goed gehandeld in dit geval? Licht uw antwoord toe.
De Korpschef heeft mij laten weten dat de politieleiding heeft gehandeld vanaf het moment dat het grensoverschrijdende gedrag zichtbaar werd. Op basis van het onderzoek is gebleken dat leidinggevenden geen onderdeel waren van dit grensoverschrijdende gedrag en hiervan ook niet op de hoogte waren. Toen één van de leidinggevenden het gedrag heeft opgemerkt is er direct actie genomen.
Na het eerste signaal is direct een intern disciplinair onderzoek ingesteld door het team Veiligheid, Integriteit & Klachten (VIK) van de Eenheid Zeeland-West-Brabant. Daarnaast is extern advies ingewonnen bij de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren (AGFA) over de voorgenomen disciplinaire sancties. Na afronding van dit onderzoek is gekozen voor het opleggen van vergaande sancties en het overplaatsen van meerdere medewerkers.
Waren de leidinggevenden op de hoogte van dit grensoverschrijdend gedrag?
Zie antwoord vraag 3.
Was er in de genoemde whatsapp-groep een leidinggevende aanwezig? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor de leidinggevende van deelname aan een whatsapp-groep waarin discriminerende taal wordt gebezigd?
Zie antwoord vraag 3.
Was er tijdens de gedragingen een leidinggevende aanwezig? Zo ja, wat waren de gevolgen voor de leidinggevende van gedogen/deelnemen van/aan deze gedragingen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is er gebeurd met de teamleiding van dit team?
Ik heb begrepen dat de leidinggevenden van het betreffende team niet betrokken waren bij of op de hoogte van het grensoverschrijdende gedrag. Desondanks voelen ze zich verantwoordelijk voor het team. Zij hebben vrijwillig hun functie binnen het team neergelegd en vervullen nu functies in een ander team. De teamchef vervult niet langer een leidinggevende rol.
Bevindt zich onder de mensen die ontslagen, dan wel voorwaardelijk ontslagen zijn, een leidinggevende?
Nee.
Wat is de reden dat twee agenten niet volledig ontslagen zijn, maar voorwaardelijk? En naar wat voor functie zijn ze overgeplaatst?
Mij is gemeld dat bij deze politiemedewerkers sprake is van minder vergaande betrokkenheid bij het geconstateerde discriminerende gedrag. Wel is er sprake van incidenteel onrechtmatig gebruik van het vuurwapen binnen de muren van het politiebureau. Dit aspect weegt zwaar mee in de afweging om de sanctie voorwaardelijk strafontslag op te leggen. Beide medewerkers zijn overgeplaatst naar verschillende teams, op uitvoerende functies op hetzelfde niveau waarbij ze vuurwapendragend zijn. In deze nieuwe teams worden ze persoonlijk begeleid gedurende de periode van de proeftijd. Afhankelijk van de vastgestelde feiten per persoon is de proeftijd vastgesteld op een periode van een jaar tot enkele jaren. Tijdens deze periode wordt aanvullend toezicht georganiseerd. Het voorwaardelijk strafontslag houdt in dat bij schending van de ambtsplicht gedurende de proeftijd met onmiddellijke ingang definitief ontslag kan volgen. Beide maatregelen, voorwaardelijk strafontslag en toezicht, bieden voldoende waarborgen voor hun functioneren. Beide medewerkers hebben persoonlijk erkend dat hun gedrag fout is geweest. De eenheidsleiding gaat ervan uit dat het voorwaardelijk ontslag, de proeftijd, de overplaatsing en de personele begeleiding op het nieuwe team, voldoende garanties bieden om herhaling te voorkomen.
Hebben de twee agenten die overgeplaatst zijn, zich ook schuldig gemaakt aan het onrechtmatig gebruik van vuurwapens? Zo ja, zijn ze dan nu overgeplaatst naar een functie waarin ze alsnog vuurwapens mogen gebruiken?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uitsluiten dat de agenten die onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van vuurwapens, pepperspray en wapenstok, niet meer in een functie zitten waarin ze hier toegang toe hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uitsluiten dat de mensen die om deze gedragingen ontslagen zijn, niet nog een andere functie binnen de politie krijgen aangeboden? Zo nee, waarom niet?
De politiemedewerkers die zijn ontslagen of die ontslag hebben genomen zullen in de toekomst geen baan aangeboden krijgen bij de politie.
Het toenemend aantal explosies |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over gewelddadige explosies, die schering en inslag dreigen te worden en de veiligheid van onze burgerij op het spel zetten?1, 2, 3, 4
Ja.
Kunt u duiden of de meeste explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes? Graag een gedetailleerd antwoord.
De politie en het Openbaar Ministerie kunnen op dit moment geen eenduidig beeld geven of de explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes. Enerzijds heeft dit te maken met het feit dat de explosies bij hen nog volop in onderzoek zijn. Anderzijds omdat de (bekende) dadergroep en aanleidingen voor de explosies heel divers van aard zijn en per politie-eenheid kunnen verschillen. Er kan dus (nog) niet vastgesteld worden of de meeste explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes. Ik wacht daarom de resultaten van de onderzoeken af.
Welke maatregelen neemt u als de explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes? Graag een gedetailleerd antwoord hoe u gemeenten (financieel) in de oorlog tegen drugs gaat steunen om deze nieuwe vorm van zware criminaliteit het hoofd te bieden, met daarbij uw steun aan gemeenten voor extra politie-inzet, mobiele toezichtsposten, extra cameratoezicht en pleinstewards in bepaalde wijken.
Het is op dit moment niet gezegd dat de meeste explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes. Mocht blijken dat inderdaad de meeste explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes, dan zal ik samen met betrokken partners, waaronder de politie en het Openbaar Ministerie, bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn. De brede aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zet ik met kracht voort. De ontwikkelingen rondom de explosies houd ik goed in de gaten, waar nodig wordt de brede aanpak aangescherpt.
Sinds mijn aantreden heb ik mij continu hard gemaakt voor een stevige aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit, waarbij er rekening wordt gehouden met regionale behoeften en omstandigheden. In mijn Halfjaarbrief aanpak georganiseerde, ondermijnende criminaliteit5 heb ik uw Kamer over de voortgang geïnformeerd. Mijn aanpak richt zich op de strategische prioriteiten voorkomen, verstoren, bestraffen en beschermen. Ik wil de georganiseerde drugscriminaliteit vanuit verschillende kanten insluiten en oprollen. Daarom investeer ik fors in onder meer het vergroten van de veiligheid in de havens, de preventieve aanpak van criminaliteit en de regionale aanpak. Ik doe dit samen met alle betrokken partners. Hieronder ga ik in op een aantal projecten en maatregelen die ertoe moeten bijdragen dat drugscriminaliteit, en het geweld dat daarmee gepaard gaat, verminderd wordt.
Drugs en het geld dat daarmee wordt verdiend, is de grootste drijfveer voor criminelen. Om de toevoer van drugs in ons land een halt toe te roepen investeer ik structureel 16,5 miljoen euro in de Rotterdamse haven. Ik investeer in capaciteit en barrièrevorming in de haven, versterking van de weerbaarheid van personen en processen, het intensiveren van toezicht en handhaving en van (innovatieve) opsporing, versterking van de (onderlinge) informatiepositie en internationale samenwerking.
Naast het voorkomen van drugstoevoer, zet ik in op het voorkomen dat jongeren de drugscriminaliteit in worden getrokken. Ik investeer daarom fors in preventie met gezag. Naast het investeren in perspectief versterken we ook de gebiedsgerichte inzet van de gezagspartners zoals de politie, (jeugd)reclassering, Openbaar Ministerie, Raad voor de Rechtspraak en de Raad voor de Kinderbescherming. De preventieve gebiedsaanpak draait om perspectief bieden én grenzen stellen. Hiermee voorkomen we dat jongeren en jongvolwassenen in aanraking komen met criminaliteit of daar verder in doorgroeien.
Uit de Monitor bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit blijkt verder dat vrijwel alle gesprekspartners in zijn algemeenheid aangeven dat het bestuurlijk instrumentarium op dit moment geen verdere uitbreiding behoeft.6 Specifiek over de problematiek van explosies in wijken bespreek ik met gemeenten, OM en politie of naast de wijziging van artikel 174a Gemeentewet, het creëren van een meer specifieke wettelijke grondslag voor het sluiten van woningen na een aanslag, aanvullende ondersteuning nodig is.
Daarnaast zijn de Regionale Informatie- en Expertisecentra versterkt, die de partners ondersteunen bij de integrale aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, bijv. met integrale handhavingsadviezen en (fenomeen)analyses. De regionale versterkingsprogramma’s stellen de samenwerkende partners – waaronder gemeenten – in staat om de specifieke problematiek in de regio aan te pakken, bijvoorbeeld door de inrichting van regionale bestuurlijke ondersteuningsteams.
Met deze aanpak beoog ik de drugscriminaliteit, en het geweld dat daarmee gepaard gaat, te verminderen. Een succesvolle aanpak kan er echter wel toe leiden dat criminelen die zich in het nauw gedreven voelen, om zich heen slaan. Een stijging van geweld kán dus ook een teken zijn dat de aanpak zijn vruchten afwerpt.
Met welk aanvalsplan gaat u het toenemend aantal gewelddadige explosies te lijf en welke (financiële) middelen heeft u hierbij tot uw beschikking? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het bericht van Noordhollands Dagblad «Overleden bestuurder uit Zwaag zoveelste slachtoffer op de N247, automobilisten rijden te hard en halen in waar het niet mag: «Hoeveel doden moeten er nog vallen?»1 en zou u op de verschillende bevindingen willen reflecteren?
Ja. Onze gedachten gaan uit naar de slachtoffers, hun naasten en alle betrokkenen. Het is zeer te betreuren als bij ongevallen verkeersdoden of ernstige gewonden vallen.
De N247 is een provinciale N-weg. Daarmee is deze niet in het beheer van het Rijk. Het is bij deze weg primair aan de verantwoordelijke wegbeheerder om de verkeersveiligheid te monitoren en de aangedragen mogelijkheden ter verbetering van de verkeerveiligheid te beoordelen. Het Ministerie van IenW ondersteunt de provincies om de verkeersveiligheid op de provinciale N-wegen te verbeteren, zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
Zou u willen reageren op elk van de door de dorpsraden aangedragen mogelijkheden ter verbetering van de verkeersveiligheid, zoals een oversteekplaats en het plaatselijk verlagen van de maximumsnelheid?
Zie antwoord op vraag 1.
Zou u willen reflecteren op de vraag hoe het rijgedrag van automobilisten die verkeersonveilig gedrag vertonen op de N247 kan worden beïnvloed? Zou u alle mogelijke acties en aanpassingen op een rij willen zetten?
Alle deelnemers in het verkeer hebben de verantwoordelijkheid veilig (rij)gedrag te vertonen. Het Ministerie van IenW wil mensen daarvan bewuster maken en zet daarom in op veilig rijgedrag op de weg. Voorbeelden hiervan zijn campagnes rond afleiding in het verkeer (MONO), het niet rijden onder invloed van alcohol (Bob) en het houden aan de geldende snelheidslimiet. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is het aan de wegbeheerder zelf om te bezien of en zo ja welke specifieke maatregelen voor de N247 genomen kunnen worden.
Op welke manier heeft u contact met de provincie en de betrokken gemeenten over de verkeersveiligheid en ongevallen op de N247? Welke ondersteuning kan het Rijk de provincie, betrokken gemeenten en andere partners bieden om de verkeersveiligheid op de N247 te verbeteren?
Om de verkeersveiligheid op provinciale N-wegen te verbeteren is er contact met onder meer provincies en gemeenten over de gezamenlijke uitvoering van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV). Het Ministerie van IenW helpt andere wegbeheerders door het delen van kennis en het beschikbaar stellen van financiële middelen via de Investeringsimpuls verkeersveiligheid.
Het Kennisnetwerk SPV, een samenwerkingsverband van CROW en SWOV in opdracht van het Ministerie van IenW, ontwikkelt, borgt en verspreidt kennis over een risicogestuurde aanpak van de verkeersveiligheid. Dit helpt provincies en gemeenten bij het maken van een risicoanalyse en het opstellen van een uitvoeringsagenda om de grootste risico’s op het eigen wegennet in kaart te brengen en potentiële risico’s in het verkeerssysteem preventief te verminderen. Inmiddels hebben alle provincies, en ook steeds meer gemeenten, dit opgesteld.2
Het Ministerie van IenW ondersteunt medeoverheden via de Investeringsimpuls verkeersveiligheid om een financiële impuls te geven aan de verkeersveiligheid van het onderliggend wegennet. In de eerste twee tranches konden medeoverheden aanvragen doen voor een Rijksbijdrage van maximaal 50% voor infrastructurele maatregelen om de verkeersveiligheid te verbeteren. Voorbeelden van mogelijke maatregelen zijn het aanbrengen van een draagkrachtige berm bij 80 km/h wegen of de aanleg van een fietsoversteek bij een kruispunt via een middeneiland. Hierbij is het aan de medeoverheden zelf om aan de hand van de lijst van maatregelen te bepalen voor welke maatregelen en voor welke wegen aanvragen worden gedaan. Een derde tranche wordt op dit moment uitgewerkt, onder meer samen met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
Deelt u de urgentie om de N247 verkeersveiliger te maken, ook gezien het feit dat in april 2023 nog duidelijk werd dat de N247 op plek 7 staat van meest onveilige N-wegen in Nederland en een deeltraject van de N247 zelfs op plek 2 van meest onveilige deeltrajecten van N-wegen in Nederland staat, beide op basis van het aantal ongevallen? Zo ja, welke verantwoordelijkheid voelt het Rijk hier om iets aan te doen?
Zie de antwoorden op vraag 1 en vraag 4.
De detentie van Willem Holleeder en zijn ziekenhuisbezoek |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Hoe worden beveiligingsmaatregelen ingericht zodat een gedetineerde van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) tijdens een verblijf in het ziekenhuis geen ongecontroleerd contact met de buitenwereld kan hebben?
Er wordt per situatie een veiligheidsplan opgesteld waarin de risico’s en de maatregelen om deze te beheersen in kaart worden gebracht. Het beleid is om gedetineerden uit de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) af te schermen van anderen in het ziekenhuis. Gedetineerden met een hoog risico worden in het ziekenhuis beveiligd door leden van de Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid (LBB) van de Dienst vervoer en ondersteuning (DV&O). Regels en procedures van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) (bijvoorbeeld ten aanzien van post en bezoek) worden ook in het ziekenhuis gehandhaafd. Dat kan ook betekenen geen post en geen bezoek. Ambtelijk bezoek is daarvan uitgesloten.
Hoe wordt tijdens een langdurig ziekenhuisverblijf in een civiel ziekenhuis ervoor gezorgd dat een gedetineerde feitelijk in een EBI-regime verblijft, zoals bijvoorbeeld wel het geval is in het ziekenhuis van de Penitentiaire Inrichtinge (PI) Haaglanden?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre mag een EBI-gedetineerde die langdurig in een ziekenhuis verblijft, bezoek in het ziekenhuis ontvangen en hoe wordt ervoor gezorgd dat op bezoek dezelfde maatregelen als in de EBI van toepassing zijn zoals volledig toezicht?
Zoals uit de antwoorden op vraag 1 en 2 blijkt zijn dezelfde maatregelen als in de EBI van toepassing. Vanuit veiligheidsoverwegingen kan ik niet tot in detail in gaan op hoe het toezicht is geregeld. Wanneer bezoek toegestaan is, is er strenge controle op. De controle hierop wordt ook gedaan door de aanwezige medewerkers van de LBB.
Is tijdens het langdurig verblijf van Willem Holleeder in het Leids Universitair Medisch Centrum het EBI-regime dat op hem van toepassing is, gecontinueerd en gewaarborgd? Zo ja, op welke wijze is dit gerealiseerd? Zo nee, welke risico’s zijn dan genomen?
Ik ga niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden. Ik beantwoord de vragen daarom in algemene zin. Zoals uit het antwoord op vraag 1 en 2 blijkt wordt bij hoog-risico gedetineerden in een regulier ziekenhuis het EBI-regime gecontinueerd en gewaarborgd. Risico’s worden in kaart gebracht en er worden maatregelen genomen. Op de wijze waarop dat wordt gerealiseerd kan ik om veiligheidsredenen niet ingaan. Ik wil nog wel benadrukken dat ieder mens in Nederland recht heeft op gezondheidszorg. Dat geldt ook voor burgers die een vrijheidsstraf ondergaan. Daarbij maakt het niet uit welk vergrijp iemand heeft gepleegd of waar iemand van verdacht wordt. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is voor deze mensen verantwoordelijk en heeft namens de overheid een zorgplicht. De penitentiaire inrichtingen hebben allemaal een medische dienst. Als de medische voorzieningen in de penitentiaire inrichtingen niet toereikend zijn, kan een gedetineerde worden overgeplaatst naar het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg in Scheveningen. Wanneer sprake is van een specifieke behandeling of onderzoek kan de gedetineerde naar een regulier ziekenhuis worden doorverwezen.
Heeft Willem Holleeder bezoek ontvangen tijdens zijn verblijf in het Leids Universitair Medisch Centrum en hoe is daar toezicht op gehouden?
Ik ga niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden. De manier van toezicht is in algemene zin bij het antwoord op vraag 1 en 2 beschreven.
Wat vindt u ervan dat Willem Holleeder en Said Razzouki op dezelfde vleugel in de EBI gedetineerd zitten?
Ik ga niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden. Ik beantwoord de vragen daarom in algemene zin. Plaatsingen in de EBI worden gedaan via de Selectie Adviescommissie Extra Beveiligde Inrichting. In deze adviescommissie zitten vertegenwoordigers van DJI, het OM, het GRIP en een psychiater. Zij geven een advies ten aanzien van de plaatsing.1 Gedetineerden die geen enkel contact met elkaar mogen hebben worden niet op dezelfde vleugel of afdeling geplaatst.
Kunt u garanderen dat tussen gedetineerden die in de EBI op dezelfde vleugel zitten, maar niet in dezelfde recreatiegroep, geen enkel contact mogelijk is? Zo ja of nee, waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom blijft u volhouden dat de EBI niet «vol» zit, als u grote criminele kopstukken niet op diverse vleugels in de EBI kunt spreiden?
Vooralsnog is de EBI niet vol en is spreiding voldoende mogelijk. Daarbij wordt ook gebruik gemaakt van de capaciteit op de inmiddels uitgebreide Afdelingen met Intensief Toezicht (AIT) waarin ook buiten de EBI gedetineerden geplaatst kunnen worden die intensief toezicht nodig hebben. Daarnaast komt met de bouw van het Justitieel Complex Vlissingen (JVC), met daarin een tweede EBI, extra beveiligde gevangeniscapaciteit beschikbaar.
Verder is de motie van het lid Ellian (VVD) aangenomen. Daarin wordt de regering verzocht om te onderzoeken of een (tijdelijke) locatie met hoogbeveiligde cellen gerealiseerd zou kunnen worden. Dit onderzoek is op dit moment in volle gang. Ik informeer uw Kamer na de zomer over de uitkomsten.
In hoeverre bent u voldoende gerustgesteld dat een grote crimineel zoals Willem Holleeder tijdens zijn detentie geen boodschappen naar buiten kan sturen?
In de EBI zijn diverse maatregelen genomen om te voorkomen dat hoog-risico gedetineerden in de EBI met elkaar in contact komen. De afgelopen jaren zijn deze maatregelen fors aangescherpt onder andere door het aantal contactmomenten sterk te beperken. We kunnen deze categorie van gedetineerden echter niet al het contact met de buitenwereld verbieden. Alle correspondentie vanuit de EBI aan de buitenwereld wordt gecontroleerd, met uitsluiting van de contacten met de advocatuur. Hoewel de regels tijdens detentie in de EBI zijn aangescherpt blijft verdere intensivering nodig. Daarom heb ik 6 juni 2023 een wetsvoorstel ingediend waarmee ik aan de meest zware criminelen op individueel niveau nog verdergaande beperkingen kan opleggen dan nu onder de Penitentiaire beginselenwet mogelijk zijn.2 Hierbij kan worden gedacht aan het volledig stilleggen van telefooncontacten of het geheel verbieden van schriftelijke correspondentie met bepaalde personen. Mits het niet controversieel wordt verklaard, wordt dit wetsvoorstel na de zomer in uw Kamer behandeld.
Het artikel 'Met steun van Nederland wankelt nieuwe EU-wet voor vrouwenrechten' |
|
Hanneke van der Werf (D66), Sjoerd Warmerdam (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Nederland zich samen met onder meer Hongarije, Bulgarije en Letland heeft uitgesproken tegen de onderdelen van het wetsvoorstel van de Europese Commissie om geweld tegen vrouwen te bestrijden?1
Nederland steunt het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te bestrijden (hierna: Commissievoorstel). Met het voorstel wordt, aanvullend op het Verdrag van Istanbul, voorzien in de groeiende behoefte aan uniformiteit voor niet alleen de bestrijding van, maar ook de hulpverlening bij landsgrensoverschrijdende vormen van geweld zoals online geweld.
De richtlijn omvat maatregelen op de volgende terreinen:
De genoemde strafbaarstelling betreft onder meer vrouwelijke genitale verminking, het zonder goedvinden delen van intiem of gemanipuleerd materiaal, online seksuele intimidatie, online stalking en online uitlokking tot geweld of haat. Voor deze elementen is de rechtsgrondslag – in het Verdrag inzake de Werking van de Europese Unie (VWEU) – stevig. Over het artikel dat de EU-harmonisatie van het delict verkrachting betreft heeft de Juridische Dienst van de Raad een advies uitgebracht. Op basis van dit advies heeft Nederland samen met de meerderheid van lidstaten, de EU-harmonisatie van het delict verkrachting niet gesteund. Ook omdat de EU-harmonisatie voor slachtoffers niet ruimere waarborgen biedt dan die door de Tweede Kamer aangenomen Wet seksuele misdrijven.
Deelt u de mening dat alle vrouwen in Europa in principe dezelfde bescherming tegen geweld en verkrachting verdienen?
Ja. Het is dan ook positief dat de richtlijn maatregelen bevat die gericht zijn op de toegang tot het recht, slachtofferbescherming, hulpverlening, preventie en samenwerking. Deze maatregelen zijn ook voor slachtoffers van verkrachting van toepassing.
Deelt u de mening dat de bescherming van vrouwenrechten een expliciete inzet zou moeten zijn van Nederland binnen de Europese Unie en dat de Europese Unie hierin ook een verantwoordelijkheid heeft?
Ja. Nederland hanteert een brede en diepgaande inzet op vrouwenrechten, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gelijke rechten voor lhbtiq+ personen.2 Ook vanuit deze inzet erkent het kabinet dat de EU hierin een verantwoordelijkheid heeft, binnen de kaders van het EU-Verdrag en het Verdrag inzake de werking van de EU.
Wat is uw reactie op de verschillende commentaren van vrouwenrechtenbewegingen op de positie van Nederland in de Raad inzake dit voorstel van de Europese Commissie?
Ik kan mij de teleurstelling die in de eerste reacties doorklinkt voorstellen, maar herken mij niet in het sombere beeld dat wordt geschetst. Ik vind dat de richtlijn een forse verbetering is voor de positie van vrouwen en toegevoegde waarde biedt voor slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld op het gebied van toegang tot het recht, slachtofferbescherming, hulpverlening, preventie en samenwerking. Verder blijft in de reacties buiten beschouwing dat de meerderheid van de EU-lidstaten gebonden is aan het Verdrag van Istanbul. Artikel 36 van dit verdrag heeft dezelfde strekking als artikel 5 van het Commissievoorstel. Die verdragsbepaling verplicht de partijen tot strafbaarstelling van het opzettelijk zonder wederzijds goedvinden plegen van seksuele handelingen met een persoon, waaronder begrepen het seksueel binnendringen van het lichaam van een ander. Voor de lidstaten die partij zijn bij het Verdrag van Istanbul is er dus al sprake van harmonisatie van het delict verkrachting.
In hoeverre verschilt artikel vijf van het voorstel van de Europese Commissie van de recent door de Tweede Kamer aangenomen Wet seksuele misdrijven (Kamerstuk 36 222)?
Zowel artikel 5 van het Commissievoorstel als de nieuwe verkrachtingsdelicten van de Wet seksuele misdrijven strekken ertoe slachtoffers te beschermen tegen seksueel contact dat zij niet willen. De Wet seksuele misdrijven stelt verkrachting ruimer strafbaar dan waartoe artikel 5 van het Commissievoorstel zou verplichten, door naast opzetverkrachting (artikel 243) ook schuldverkrachting (artikel 242) strafbaar te stellen. Anders dan artikel 5 van het Commissievoorstel maakt de Wet seksuele misdrijven ook geen onderscheid in sekse of gender van degene die slachtoffer is van verkrachting, terwijl het strafmaximum voor opzetverkrachting (negen jaar gevangenisstraf) hoger is dan de minimale maximumstraf waartoe dit voorstel zou verplichten (acht jaar gevangenisstraf). Hiermee biedt de Wet seksuele misdrijven, ook in het licht van het Commissievoorstel, ruimere bescherming aan slachtoffers van seksueel geweld in de vorm van verkrachting.
Klopt het dat artikel vijf van het wetsvoorstel van de Europese Commissie minimale vereisten voor wetgeving neerlegt en dat de Nederlandse wetgeving hier aan zou voldoen en zo nee, welke gevolgen zou het hebben voor de Nederlandse wetgeving?
De richtlijn geeft inderdaad minimumnormen en lidstaten kunnen dan ook verdergaande nationale wettelijke maatregelen treffen. De Wet seksuele misdrijven gaat verder dan de richtlijn. Zoals in reactie op de vorige vraag aangegeven, is de strafbaarstelling van verkrachting naar mijn oordeel ruimer dan waartoe artikel 5 van het Commissievoorstel zou verplichten.
Wat zijn de redenen dat u er voor kiest om zich uit te spreken tegen dit onderdeel van de nieuwe wetgeving en waarom gelden deze argumenten niet voor andere delen van het voorstel van de Europese Commissie?
De Minister van Buitenlandse zaken heeft op 15 april 2022 het BNC-fiche3 ten aanzien van de voorgestelde richtlijn naar de Tweede en Eerste Kamer gestuurd. Op 31 mei 2023 is aan u de geannoteerde agenda4 gestuurd van de JBZ-Raad van 8 en 9 juni 2023. In deze geannoteerde agenda is het standpunt van het kabinet ten aanzien van de richtlijn weergegeven. Hierin worden de redenen toegelicht op grond waarvan Nederland het standpunt heeft ingenomen dat artikel 5 niet in de richtlijn kan worden gehandhaafd.
Welke pogingen zijn er ondernomen om de verschillen van inzichten te overbruggen, zoals gebruikelijk bij een verschil van juridische interpretaties?
Er is in de voorbereidende gremia van de JBZ-Raad, in het bijzonder in de raadswerkgroep voor strafrechtelijke samenwerking, door de lidstaten en de Europese Commissie uitgebreid van gedachte gewisseld over het advies van de Juridische Dienst van de Raad. Uit dit advies bleek onder meer dat de rechtsgrondslag voor harmonisatie van het delict verkrachting betwistbaar is en dat een extensieve interpretatie van de rechtsgrondslag in het VWEU juridische risico’s met zich brengt. Bijvoorbeeld, het risico dat de richtlijn aan het Hof van Justitie van Europa wordt voorgelegd en gedeeltelijk of geheel wordt vernietigd. De meerderheid van de lidstaten heeft vervolgens geconcludeerd deze risico’s niet te aanvaarden. Als gevolg hiervan is in de Raadspositie artikel 5 niet gehandhaafd.
Hoe zijn andere landen die ook al een eigen strafbaarstelling van verkrachting gebaseerd op consent kennen, zoals Duitsland, België en Zweden, omgegaan met de eventuele juridische verschillen?
Om de vertrouwelijkheid van de onderhandelingen te beschermen is het niet gebruikelijk om in te gaan op de individuele posities van andere lidstaten in de onderhandelingen. Ik wil ook nu die vertrouwelijkheid niet schaden.
Welke suggesties heeft u gedaan om het voorstel van de Commissie aan te passen zodat Nederland wel kan instemmen met het voorstel?
Er ontbreekt een solide rechtsgrondslag in het VWEU voor artikel 5 van het Commissievoorstel. In die situatie kon binnen het kader van dit verdrag geen compromistekst voor dit artikel worden geformuleerd.
Bent u bereid om het standpunt ten aanzien van artikel vijf van het voorstel te heroverwegen in aanloop naar de onderhandelingen tussen de Raad en de Commissie?
Er wordt in deze fase onderhandeld in de triloog tussen de Raad, het Europees parlement en de Commissie. De Raad wordt in deze onderhandelingen vertegenwoordigd door het Spaanse voorzitterschap. Het voorzitterschap bespreekt compromisvoorstellen ten behoeve van de triloog met de vertegenwoordigers van de lidstaten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 omvat de richtlijn een pakket van maatregelen. De prioriteit van het kabinet is dat dit pakket de eindstreep haalt, dat wil zeggen aanvaard wordt door het Europees parlement en de Raad. Binnen dit kader houden we de versterking van de positie van vrouwen en andere personen die slachtoffer zijn of kunnen worden van seksueel geweld scherp in het oog.
Het bericht ‘integriteit is bij de politie geen prioriteit, blijkt uit onderzoek’ |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Integriteit is bij de politie geen prioriteit, blijkt uit onderzoek» van 11 juli 2023?1
Ja.
Hoe reflecteert u op het feit dat uit grootschalig onderzoek blijkt dat integriteit binnen de politieorganisatie geen prioriteit heeft, in functioneringsgesprekken wordt afgedaan als «afvinkonderwerp» en gevoelige zaken vaak onbesproken blijven?
Integriteit is één van de vier kernwaarden van de politie en de korpsleiding neemt diverse maatregelen ter bevordering van een ethisch werkklimaat. De samenleving mag verwachten dat de politie betrouwbaar is, zorgvuldig en adequaat handelt, daar verantwoordelijkheid voor neemt en transparant over is. Het integriteitsbeleid van de politie is uitgewerkt met als belangrijkste pijlers beschermen, bekrachtigen en begrenzen van politiemedewerker en politieorganisatie. Hierbij is er aandacht voor preventie en het leren van interne onderzoeken en klachten, om (herhaalde) integriteitsschendingen zoveel als mogelijk te voorkomen. In opdracht van het programma Politie en Wetenschap2 is onderzoek verricht naar de determinanten van integer handelen van politiemedewerkers met als doel om te achterhalen welke factoren (persoon, werk en omgeving) de mate van (niet–) integer gedrag van politiemedewerkers bepalen en wat hiervan geleerd kan worden ten behoeve van het personeels- en integriteitsbeleid van de politie. Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat politiemedewerkers blijk geven van een gemiddelde integere houding die vergelijkbaar is met de Nederlandse bevolking. De factoren van integer handelen zijn vooral terug te voeren op de specifieke persoonlijkheidseigenschappen van politiemedewerkers, met name de eigenschappen eerlijkheid en integriteit. Het onderzoek is uitgevoerd voorafgaand of tijdens het invoeren van een aantal nieuwe maatregelen om integriteit in de organisatie te bevorderen. Niettemin kan het onderzoek aanknopingspunten bieden bij de werving en selectie van nieuwe politiemedewerkers. Bijvoorbeeld door integriteit nog meer onderdeel te maken van het hele proces van instroom, doorstroom en uitstroom. Ook tijdens leiderschapstrainingen wordt steeds meer aandacht besteed aan dit onderwerp.
Welk verband ziet u tussen het gebrek aan prioriteit voor integriteit binnen de politieorganisatie, en de integriteitsschendingen die de afgelopen jaren zijn geconstateerd bij de politie, zoals agenten die zich racistisch uitlieten, informatie verkochten aan criminelen of leidinggevenden die minachtig hadden voor medewerkers van de landelijke eenheid die daardoor tot wanhoop en zelfs zelfdoding werden gedreven?
De politie heeft integriteit, één van haar kernwaarden, hoog in het vaandel staan. Dit blijkt onder andere uit de ontwikkelingen die er zijn vanuit de review interne onderzoeken en het aanstellen van een uitvoerend portefeuillehouder integriteit en aanpak corruptie. Het politiewerk vraagt veel van medewerkers en daarom moeten zij onvoorwaardelijk op elkaar kunnen vertrouwen onder moeilijke omstandigheden die regelmatig aan de orde zijn. Dit onderlinge vertrouwen is een groot goed, maar vraagt ook dat fouten niet alleen worden opgemerkt, maar dat zoveel als mogelijk moet worden gedaan om deze te voorkomen. Binnen de politieorganisatie is er geen plek voor niet-integer gedrag en de politie beschikt over een duidelijk handelingskader en een palet van instrumenten om de integriteit van de politieorganisatie te bevorderen en te bewaken (o.a. de beroepscode en themabladen, handelingskaders, de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK), preventiecoördinatoren, de ambtseed/belofte, als ook de trainingen en de film «Rauw» gericht op het bevorderen van gesprekken over integriteit). Politiewerk blijft echter ook mensenwerk en in een organisatie van bijna 70.000 medewerkers worden ook fouten gemaakt. De politie is hier alert op en werkt er hard aan om deze tot een minimum te beperken. Mogelijk niet-integer gedrag kan onderzocht worden en bij vaststelling van vermeend plichtsverzuim kan eventueel een disciplinaire maatregel worden opgelegd. De disciplinaire maatregel moet in verhouding staan tot het aangetroffen gedrag en heeft meerdere gradaties met als uiterste vorm ontslag.
Wat heeft u sinds uw aantreden als Minister, verantwoordelijk voor de politieorganisatie, gedaan om de integriteit binnen de politieorganisatie te verbeteren? Was dit naar uw mening voldoende, gezien de conclusies van het onderzoek?
Ik bericht uw Kamer regelmatig, recentelijk in het eerste halfjaarbericht van 20233, over de voortgang van de verschillende maatregelen die de korpschef neemt om het integriteitsbeleid van de politie te bevorderen. Deze ontwikkelingen moeten worden bezien in samenhang met andere verbetertrajecten, zoals de invoering van de nieuwe Wet screening, de verbeterde klachtenprocedure en de diverse maatregelen die de politie neemt in het kader van Politie voor Iedereen. Er zijn in 2022 verschillende leerlijnen ontwikkeld rondom het thema integriteit, waaronder de integriteitsbevordering. De aangesteld uitvoerend portefeuillehouder stuurt en positioneert dit thema namens de korpschef in de politieorganisatie.
De kerntaak van de portefeuille is gericht op doorontwikkeling van het integriteitsbeleid, het onderhouden van kennis op integriteitsbevordering, de evaluatie van afspraken en beheermaatregelen gericht op integriteitsbevordering.
Sinds 2023 is het thema integriteit ook een vast onderdeel geworden in de (viermaandelijkse) gesprekken tussen de Korpsleiding en de regionale eenheden. Hierdoor blijft er aandacht voor het stelsel integriteit en interne onderzoeken en is dit onderwerp geborgd in de structurele overleggen.
De nieuwe Wet screening ambtenaren van politie en politie-externen die op 1 januari jl. in werking is getreden, voorziet dat iedereen die bij of voor de politie werkt een vorm van screening ondergaat, zowel bij aanvang van werk maar ook gedurende de werkzaamheden. Ook is op 1 januari jl. de meldplicht in werking getreden. Daarnaast mogen hierbij meer gegevens in het onderzoek worden betrokken en wordt een omgevingsonderzoek bij risicovolle functies ingevoerd.
De lobbyactiviteiten van de fabrikant van de taser |
|
Nicole Temmink (SP), Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er verschillende politiefunctionarissen zijn uitgenodigd voor een bijeenkomst van de fabrikant van onder andere de taser, waarbij men «goodies» mee naar huis mag nemen en getrakteerd wordt op een maaltijd?1
De fabrikant van het stroomstootwapen dat de Nederlandse politie gebruikt is Axon Enterprise. Axon organiseert een «roadshow» langs Europese landen. In het kader van die roadshow heeft Axon ook een op Nederland gerichte webpagina gemaakt; de pagina waarnaar in de voetnoot bij de vraag wordt verwezen. Deze pagina is op eigen initiatief door de fabrikant verwijderd. De importeur van het stroomstootwapen heeft laten weten dat Axon geen bijeenkomst in Nederland zal organiseren. Voor zover dat nagegaan kan worden is niet gebleken dat voor deze roadshow politiefunctionarissen zouden zijn uitgenodigd.
Is het gebruikelijk dat via deze weg politiefunctionarissen op de hoogte worden gebracht van nieuwe technologieën op het gebied van opsporing en repressie?
Politiefunctionarissen die zich vanuit hun functie bezighouden met verwerving dienen kennis te nemen van nieuwe ontwikkelingen vanuit de markt. Daarbij behoort in sommige gevallen ook het bezoeken van vakbeurzen, symposia en productdemonstraties. De politie wil daarmee kennisnemen van nieuwe ontwikkelingen die bijdragen aan het zo goed mogelijk uit kunnen voeren van de politietaak. Dat gebeurt op alle niveaus, waarbij wordt gekeken naar de markt in den brede en niet slechts naar specifieke merken of bedrijven.
In hoeverre wordt door het aanbod bepaald welke middelen de politie aanschaft en in hoeverre is hier de vraag leidend?
Bij het verwerven van middelen is altijd sprake van een matching tussen een op dat moment spelende functionele behoefte (de vraag) en het beschikbare aanbod vanuit leveranciers. Daarbij is de vraag steeds leidend. De politie probeert zoveel mogelijk gebruik te maken van standaard marktproducten. Als er vanuit de politiebehoefte bezien geen passend standaard marktaanbod beschikbaar is, dan wordt het standaardproduct door de politie zelf of een daartoe gespecialiseerd bedrijf aangepast, of er wordt een gespecialiseerde maatwerkoplossing verworven op basis van de functionele behoefte van de politie.
Kunt u het proces schetsen hoe wordt besloten tot het overgaan van de aanschaf van nieuwe technologische middelen, zoals drones, geweldsmiddelen en slimme camera’s?
Technologische middelen leveren een belangrijke bijdrage aan de rol en taken van de politie. Met de bestaande personele politiecapaciteit helpen technologische middelen om doelmatiger te kunnen werken en meer effect te bereiken. Het overgaan tot aanschaf van nieuwe middelen komt veelal voort uit een maatschappelijke behoefte. De politie is verantwoordelijk voor het verwerven van nieuwe middelen zolang de aanschaf past binnen de kaders die door mij als Minister van Justitie en Veiligheid zijn gesteld. De voorwaarden waaraan nieuwe middelen dienen te voldoen zijn geborgd in het inkoopbeleid van de politie. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de doeltreffendheid en doelmatigheid, veiligheid voor agent en burger, privacy, betrouwbaarheid aanbieder, afdekken van veiligheidsrisico’s, naleving van Internationale Sociale Voorwaarden, duurzaamheid, exploiteerbaarheid en beschikbaar trainingsaanbod.
Klopt het dat Axon, de fabrikant van de taser, de term «excited delirium» heeft gebruikt in hun uitingen om hun wapen aan te prijzen maar dit geen wetenschappelijk onderbouwde aandoening of term is?2
Het staat marktpartijen daarnaast vrij om hun eigen waren op hun eigen manier aan te prijzen, zo lang dit binnen de grenzen van wetten en regelgeving gebeurt. Axon lijkt met het gebruik van deze term geen wetten te hebben overschreden.
Vindt u het geoorloofd dat een wapenfabrikant op deze manier beïnvloedt hoe hun wapens beoordeeld worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie ook de term «geëxciteerd delier» gebruikt in hun overweging om niet tot vervolging over te gaan?3
De term «geëxciteerd delier» is door onderzoekers in een strafzaak gebruikt.4 De context waarin deze term is gebruikt is van belang. Er was in de casus waarnaar door de vragenstellers wordt verwezen geen sprake van het gebruik van een stroomstootwapen. Het betrof een onderzoek waarin werd getracht om een antwoord te krijgen op de vraag of politiemensen een verwijt kon worden gemaakt ten aanzien van het overlijden van een arrestant. In dit onderzoek heeft een tweetal ingeschakelde deskundigen (een toxicoloog en een patholoog) geconcludeerd dat de arrestant was overleden aan een overdosis speed. De klinische toestand werd door de deskundigen getypeerd als (passend bij) een geëxciteerd delier.
Bent u bereid nader onderzoek te laten doen of en zo ja in welke mate een «geëxciteerd delier» een bestaande aandoening is? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om onderzoek te doen naar de mate van wetenschappelijke aantoonbaarheid van een medische aandoening.
Het bericht ‘Rondtrekkende bendes vaker betrokken bij diefstallen in Nederland’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rondtrekkende bendes vaker betrokken bij diefstallen in Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat het afgelopen jaar bij 25 procent van de vermogensdelicten sprake is van een verdachte die niet in Nederland is geboren, geen Nederlands adres heeft en geen Nederlandse nationaliteit heeft?
Het is lastig om deze vraag te beantwoorden aan de hand van concrete percentages. Het probleem hierbij is namelijk dat de politie alleen cijfers kan aanleveren van zaken waarbij een verdachte in beeld gekomen is. Bij vermogenscriminaliteit (zoals zakkenrollen, auto-inbraken en dergelijke) is in zo’n 15% van de gevallen een verdachte in beeld.
Binnen die 15% is het inderdaad zo dat bij 25% sprake is van een verdachte die niet de Nederlandse nationaliteit heeft, niet in Nederland geboren is en geen Nederlands adres heeft, anders dan een COA-locatie of een justitiële inrichting.
Overigens wil het feit dat er een verdachte aan een delict is gekoppeld niet zeggen dat deze verdachte ook daadwerkelijk is ingezonden naar het OM en voor zover wel ingezonden, schuldig wordt bevonden. Ten slotte betekent het percentage ook niet dat in álle vermogensdelicten 25% van de verdachten niet in Nederland is geboren, geen Nederlands adres heeft en geen Nederlandse nationaliteit heeft, omdat binnen de verschillende delicten ook grote verschillen bestaan.
In antwoord op vragen over diefstal bij agrarische ondernemers gaf u aan dat gps-diefstal nagenoeg uitsluitend gepleegd wordt door Oost-Europese dadergroepen; is dat ook het geval voor zakkenrollen en E-bikediefstal?2 Zo nee, welke andere dadergroepen zijn terug te zien in de politiecijfers?
Op basis van de bij politie bekende verdachten is het niet mogelijk om dit te concluderen.
Alle hieronder vermeldde aantallen zijn gebaseerd op personen die als verdachte bij een incident geregistreerd staan. Dit hoeft niet te betekenen dat deze personen ingezonden zijn naar het OM en hun schuld door de rechtbank getoetst is.
Ook hierbij geldt dat bij zakkenrollen en E-bikediefstal in veel gevallen geen verdachte bekend is en is de pakkans bij professionele internationaal opererende bendes lager. Hierdoor is het niet mogelijk om de percentages van herkomst van verdachten te extrapoleren naar de volledige populatie van alle daders van deze misdrijven.
In het jaar 2022 zijn zo’n 30.000 E-bike diefstallen geregistreerd. Hierbij is alleen gezocht op incidenten die enkel gericht waren op het stelen van de fiets en niet de
E-bikes die bij andere misdrijven, als onderdeel van een grotere buit, gestolen zijn. Bij slechts ongeveer 2% van deze incidenten is er minimaal één verdachte bekend. Ongeveer 1 op de 6 van de unieke verdachten heeft een Oost-Europese nationaliteit en bijna 7 op de 10 de Nederlandse.
Er zijn voor 2022 zo’n 10500 incidenten zakkenrollen geregistreerd.
Bij slechts 7,5% hiervan is er minimaal één verdachte. Van de geregistreerde verdachten heeft ongeveer 2 op de 3 een Noord-Afrikaanse nationaliteit en dus niet een Oost-Europese.
Klopt het dat bij samenwerking met Europese bronlanden informatie-uitwisseling, om te komen tot een eventueel strafdossier met het oog op mobiel banditisme, centraal staat? Bestaat er op dit moment een afdoende grondslag voor deze informatie-uitwisseling? Wat draagt het Benelux-politieverdrag bij aan deze grensoverschrijdende samenwerking?
Bij de Europese aanpak van mobiel banditisme is de uitwisseling van politie-informatie inderdaad een centraal onderdeel van de samenwerking. In Nederland vindt dit zijn grondslag in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. In mei 2023 is de Europese richtlijn voor informatie-uitwisseling van rechtshandhavingsautoriteiten aangenomen, waarmee de regels voor informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsautoriteiten worden geconsolideerd en vereenvoudigd.3 De richtlijn kent hoofdzakelijk implicaties voor enkele werkprocessen van de Informatie- en Rechtshulpcentra (IRC’s), met als resultaat dat de Europese samenwerking weer verder verbeterd wordt.
De aanstaande inwerkingtreding van het Benelux verdrag voor politiesamenwerking, verbetert de operationele samenwerking tussen de verdragspartijen op verschillende manieren. Allereerst wordt de grensoverschrijdende uitoefening van bevoegdheden aanzienlijk vereenvoudigd en verruimd m.n. bij grensoverschrijdende achtervolging, ook voor bijvoorbeeld Aanhoudings- en Ondersteuningsteams.
Daarnaast biedt het verdrag, in aanvulling op het bestaande EU-recht – de Richtlijn 2016/680 – een aantal verdergaande mogelijkheden voor deling van politiegegevens. Zo kunnen er tijdens gezamenlijke acties en in gemeenschappelijke politieposten direct politiedatabanken geraadpleegd worden en maakt het verdrag het mogelijk om in een uitvoeringsovereenkomst de voorwaarden vast te leggen waaronder politiediensten op basis van hit/no hit kunnen zien of andere politiediensten binnen de Benelux gegevens hebben over bepaalde personen, bijvoorbeeld in relatie tot mobiel banditisme. Ook de mogelijkheid tot het delen van referentielijsten voor gebruik in ANPR camerasystemen kan een belangrijke bijdrage leveren aan de bestrijding van mobiel banditisme.
Hoe verloopt een dergelijke samenwerking en informatie-uitwisseling met niet-Europese bronlanden, zoals landen in Zuid-Amerika of Noord-Afrika?
De politie heeft meerdere instrumenten tot haar beschikking om internationale samenwerking vorm te geven. Zo wisselt de politie informatie uit met niet-Europese bronlanden via rechtshulpverzoeken, het internationale liaisonnetwerk, buitenlandse liaison officierengeplaatst in Nederland en door samenwerking met multilaterale organisaties, zoals Europol en INTERPOL. Daarnaast wordt met enige regelmaat kennis en expertise uitgewisseld, onder meer door inkomende en uitgaande bezoeken, en het verzorgen van trainingen. Ook neemt de politie van tijd tot tijd deel aan internationale politieteams, zoals joint investigation teamsof special investigation units.
Hoe beziet u de oproep van VNO-NCW en MKB-Nederland om een nieuwe aanpak? Waarom is de Taskforce Mobiel Banditisme afgerond als er bij 25 procent van de vermogensdelicten sprake is van mobiel banditisme? Ziet u kans voor een doorstart van de Taskforce Mobiel Banditisme?
De Taskforce Mobiel Banditisme is in 2018 opgericht als tijdelijk samenwerkingsverband met het doel om Nederland onaantrekkelijk te maken als delictgebied voor mobiele dadergroepen. Het doel van de Taskforce was om een structuur te faciliteren waarin de aanpak van mobiel banditisme met meer scherpte en focus vormgegeven en uitgevoerd kon worden. De Taskforce is er in geslaagd om alle (publieke en private) partijen die betrokken zijn bij het tegengaan van mobiel banditisme samen te brengen, waardoor een geïntegreerde visie op en aanpak van dit fenomeen is ontstaan. Omdat de Taskforce haar doelen heeft bereikt, is deze met instemming van de deelnemende partijen opgeheven. Met het opnemen van de aanpak van mobiel banditisme in het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–20264 wordt de samenwerking tussen deze partijen voortgezet. Door preventie en een gerichte aanpak kunnen deze criminele bendes beter op heterdaad worden aangehouden en vervolgens zwaarder worden bestraft. De aanpak van mobiel banditisme valt, door de opname van het thema in het Actieprogramma, onder het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, waar de betrokken partijen vanuit de eerdere Taskforce Mobiel Banditisme ook vertegenwoordigd zijn. Een doorstart van de Taskforce Mobiel Banditisme heeft daarom geen toegevoegde waarde in de huidige geborgde aanpak.
Bestaan er reeds dergelijke initiatieven in Europees verband, zoals een Europese taskforce? Zo nee, ziet u de meerwaarde van zo’n taskforce in het uitwisselen van informatie tussen EU-landen?
In Europees verband wordt door de lidstaten, waaronder Nederland, met ondersteuning van Europol, op veel vlakken samengewerkt in de aanpak van mobiel banditisme. Deze samenwerking is ook een Europese prioriteit onder de vlag van het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats (EMPACT).5 Het uitwisselen van informatie wordt onder de bestaande mechanismen voldoende gefaciliteerd.
Welke rol kan Europol vervullen bij een eventuele Europese Taskforce en op welke andere wijze kan de rol van Europol worden versterkt bij de aanpak van mobiel banditisme?
De EMPACT-prioriteitstelling in de aanpak van mobiel banditisme heeft als doel om door de EU rondtrekkende, criminele netwerken die op georganiseerde wijze vermogensdelicten plegen, te verstoren. Europol ondersteunt de EU-lidstaten in hun initiatieven tot het opsporen en stoppen van deze daders. Dit doet zij onder meer door experts en politieambtenaren uit de verschillende lidstaten samen te brengen, kennis en expertise over het fenomeen en de aanpak te laten uitwisselen en gezamenlijk tot een bestrijdingsstrategie te komen. Een dergelijke samenwerking bij Europol van Spanje, Frankrijk, Chili leidde vorig jaar bijvoorbeeld tot de arrestatie van door Spanje en Frankrijk rondtrekkende verdachten van overvallen, afkomstig uit Chili.6
Ook in de preventieve aanpak zijn op Europees niveau verschillende initiatieven te vinden. Zo is er een instantie, het EUCPN (European Crime Prevention Network) die er op is gericht verschillende preventieve aanpakken te ontwikkelen en best practises te delen binnen Europa.
Tevens is er onder de EMPACT vlag, onder het sub-thema Organized Property Crimes een actie gericht op de bestuurlijke of alternatieve aanpak (Administrative Approach), waar Nederland (politie en het CCV) in 2023 actieleider van is.
Wat is uw inzet om deze diefstallen terug te dringen en de pakkans van daders te vergroten?
De afgelopen jaren is middels onderzoek zicht verkregen op de modus operandi van mobiele bandieten, waaronder onderzoeken naar vroegtijdige signalering en recentelijk naar e-bike en gps-diefstallen door mobiele bendes. Onder andere op basis van deze wetenschappelijke inzichten is een barrièremodel tot stand gekomen, om zo in elke fase de criminele activiteiten van mobiele bandieten te kunnen verstoren. Tijdige informatie-uitwisseling tussen winkeliers en politie, met het doel de heterdaadkracht te vergroten, is een belangrijk onderdeel van deze publiek-private aanpak. Politie en brancheorganisaties wisselen daarnaast actief informatie uit over de modus operandi van mobiele bandieten.
Gestolen goederen met unieke kenmerken waarvan aangifte is gedaan, belanden in de database Stop Heling. Burgers en bedrijven kunnen in deze database een diefstalcheck doen. Als hieruit blijkt dat een aangeboden goed van diefstal afkomstig is, kunnen ze hiervan via een meldformulier direct melding doen bij de politie. Daarnaast zijn handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen verplicht hun inkoop te registreren en moeten daarvoor in veel gemeenten het Digitaal Opkopers Register (DOR) gebruiken. Dankzij het DOR en het landelijk zicht dat daarmee wordt verkregen op de handel in gestolen goederen, heeft de politie in het verleden al mobiele bendes in beeld kunnen krijgen. Zowel Stop Heling als het DOR dragen aldus bij aan het verhogen van de pakkans van deze bendes.
Hoe verhoogt u de weerbaarheid van particulieren op delicten als zakkenrollen, E-bike- en autodiefstal en van ondernemers op winkeldiefstal? Hoe loopt de samenwerking met de branche?
Als winkeldieven op heterdaad betrapt zijn, kan de ondernemer de ServiceOrganisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA) inschakelen voor het verhalen van de indirecte schade en eventuele directe schade op de dader. De indirecte schade bestaat uit een standaardtarief van 181 euro voor de tijd die de ondernemer kwijt is aan het vasthouden van de winkeldief, overdragen aan de politie en het doen van aangifte. In 2022 bedroeg het aantal verhaalacties van SODA voor winkeldiefstal 27.598, waarmee in totaal € 1.651.982 aan civiele vorderingen is verhaald.
Vanuit het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 is naast mobiel banditisme ook de (preventieve) aanpak van winkeldiefstal een actiepunt. De Platforms Veilig Ondernemen ontwikkelen momenteel een toolbox met interventies om winkeldiefstal te voorkomen. Daarnaast wordt ingezet op de doorontwikkeling en bredere uitrol van het instrument collectief winkelverbod, zodat winkeldieven geweerd kunnen worden uit een winkelgebied waar zij tot last zijn geweest. Tevens wordt er een verkenning uitgevoerd naar ondernemerspecifieke aangifte- en of meldwensen van winkeldiefstal. Aan de hand van de bevindingen wordt een verbeterproces ingezet.
In de landelijke werkgroep mobiel banditisme wordt in publiek-privaat verband structureel gewerkt aan de aanpak van rondtrekkende dadergroepen. Samen met onder meer politie, OM, de Platforms Veilig Ondernemen en brancheorganisaties als VNO-NCW, MKB-Nederland, Cumela en vertegenwoordigers vanuit de retailbranches wordt de aanpak van mobiel banditisme gezamenlijk vormgegeven en ten uitvoer gebracht. Hierbij staan de meest recente trends en ontwikkelingen, alsook de behoeften de betrokken partijen centraal.
De Kamer van Koophandel informeert ondernemers daarnaast onder welke voorwaarden zij interne zwarte lijsten kunnen maken om de toegang te ontzeggen aan klanten of personeel die winkeldiefstal hebben gepleegd, of andere vormen van overlast. Bovendien verwijst de Kamer van Koophandel ondernemers naar sectorale zwarte lijsten waar zij bij kunnen aansluiten.
Kunt u naast de beantwoording van deze vragen ook in het volgende halfjaarbericht van de Politie ingaan op de voortgang van de maatregelen die het kabinet treft om mobiel banditisme aan te pakken?
Ja, ik zal in het volgende halfjaarbericht ook ingaan op de voortgang van de aanpak van mobiel banditisme.
Borging van de kwaliteit van familierechtelijke onderzoeken |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Is het waar dat de directie van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) voornemens is te stoppen met het bemiddelen en borgen van kwaliteit van familierechtelijke onderzoeken? Zo ja, was is de stand van zaken van dit voornemen? En zo ja, waarom is het NIFP van plan hiermee te stoppen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het klopt dat het NIFP dit voornemen eind 2022 heeft aangekondigd. Het NIFP, onderdeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen, kampt met verzwaring van haar werkzaamheden ten aanzien van het bemiddelen en uitzetten van familierechtelijke onderzoeken voor de rechtspraak. De reden hiervoor is dat deze zaken vaak lange wachttijden en doorlooptijden kennen. Ook de schaarste aan rapporteurs en de verzwaring van de (straf-) zaken levert een grote druk op. Het NIFP ziet de activiteiten ten behoeve van de strafrechtketen, het gevangeniswezen en de forensische zorg als haar primaire taak.
De afgelopen maanden is mijn ministerie in overleg getreden met het NIFP over de afbouw van familierechtelijke rapportages en het ontwikkelen van een toekomstbestendige alternatieve werkwijze. De Raad voor de Kinderbescherming, Jeugdzorg Nederland namens de Gecertificeerde Instellingen en de Raad voor de rechtspraak nemen ook aan deze gesprekken deel. Bij die verkenning wordt gekeken of en hoe deze taken elders te beleggen zijn en welke maatregelen nog meer mogelijk zijn om de druk op de familierechtelijke rapportages te verminderen. Verkend wordt ook hoe deze rapportages een plek kunnen krijgen in de nieuwe manier van werken van het Toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming. Ondertussen kijken we ook hoe de huidige druk op het NIFP op de korte termijn kan worden verminderd. Ik vind het belangrijk dat het recht van ouders en kinderen op contra-expertise, de kwaliteit en de onafhankelijkheid van de rapportages behouden blijft. Het betreft hier immers een onmisbaar onderdeel van de rechtsbescherming, zoals neergelegd in artikel 810a RV.
Deelt u de mening dat het van belang is dat familierechtelijke onderzoeken op kwaliteit worden getoetst? Zo ja, op welke wijze gebeurt dan nu en wat is de rol van het NIFP daarin op dit moment?
De onafhankelijke rapporteur in familierechterlijke zaken is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de rapportage. Aanvragen voor een familierechtelijk onderzoek komen binnen bij het NIFP en worden door het NIFP gekoppeld aan een geschikte rapporteur die het onderzoek gaat uitvoeren. Het gaat hier om forensisch gedragsdeskundigen, psychiaters of psychologen die een opleiding tot pro Justitia rapporteur hebben gevolgd. Het NIFP zorgt voor begeleiding, door het geven van feedback op het conceptrapport. De rapporteur houdt de eindverantwoordelijkheid.
Deelt u de mening dat rapporteurs familierechtelijke onderzoeken toegang moeten hebben tot de bij het NIFP opgebouwde kennis en ervaring met betrekking tot familierechtelijke onderzoeken en rapportages? Zo ja, waarom en hoe verhoudt zich dat tot het genoemde voornemen van de directie van het NIFP? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat rapporteurs begeleiding en ondersteuning krijgen en dat de opgebouwde kennis en ervaring van familierechtelijke onderzoeken geborgd blijven. Bij een toekomstige andere inbedding van taken moet dit dan ook op een verantwoorde manier vormgegeven worden.
Acht u het mogelijk dat als de rapporteurs familierechtelijke onderzoeken geen kwaliteitsfeedback meer hebben vanuit het NIFP dat dan een groot aantal rapporteurs zal stoppen met de familierechtelijke onderzoeken? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
In de lopende gesprekken over hoe de familierechtelijke rapportages in de toekomst een plek kunnen krijgen, wordt de begeleiding en ondersteuning van onafhankelijke rapporteurs als belangrijk aandachtspunt meegenomen. Om die reden worden deze rapporteurs ook bij de gesprekken betrokken. Het aantrekken en behouden van rapporteurs hangt samen met meerdere factoren, zoals de zwaarte en complexiteit van het werk, de klachtgevoeligheid en de krapte op de arbeidsmarkt. Ook daar moeten wij rekening mee houden.
Kunt u de zorgen van de rapporteurs wegnemen en in overleg met de directie van het NIFP te treden om de mogelijkheid van kwaliteitsborging van familierechtelijke onderzoeken open te houden? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen en kunt u de Kamer van de resultaten van dat overleg op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven is mijn ministerie in overleg met het NIFP en betrokken partijen over de toekomst van familierechtelijke onderzoeken en de verschillende alternatieven voor het goed uitvoeren van deze onderzoeken. Daar zitten nog allerlei uitwerkingsvraagstukken bij.
Ik zal uw Kamer in de voortgangsbrief jeugd van het voorjaar 2024 informeren over de voortgang.
Het bericht 'E.U. Border Agency Considers Pulling Out of Greece Over Migrant Abuses' |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer wordt er in Raadsverband gesproken over het rapport van de Frontex Fundamental Rights Officer en de geadviseerde stappen voor de aanwezigheid van Frontex in Griekenland?1
Het artikel waarnaar wordt verwezen betreft de bespreking van een vast onderdeel van de agenda van de Raad van Bestuur van Frontex.2 De grondrechtenfunctionaris van het Agentschap deelt met de leden van de Raad van Bestuur (vertegenwoordigers van de lidstaten + Europese Commissie) een stand van zaken-rapport over de naleving van fundamentele rechten bij activiteiten waarbij Frontex was betrokken. Tijdens de laatste bijeenkomst van de Raad van Bestuur d.d. 20 en 21 juni 2023, waar het artikel melding van maakt, wees een aantal lidstaten op het belang van verbetering van de situatie zoals geschetst door de grondrechtenfunctionaris. Daarbij werd door een aantal lidstaten benoemd dat Griekenland opening van zaken moet geven. Het kabinet deelt deze positie.
Het besluit om activiteiten van Frontex in een lidstaat (tijdelijk) op te schorten of te beëindigen is op grond van de Europese Grens- en Kustwachtverordening (hierna: EGKW-Vo) voorbehouden aan de uitvoerend directeur van Frontex.3 Hij kan hiertoe overgaan na raadpleging van de grondrechtenfunctionaris en als hij van oordeel is dat er in verband met de betrokken activiteit sprake is van schendingen van de grondrechten die ernstig zijn of waarschijnlijk zullen voortduren. Daarvoor is geen formele instemming van de lidstaten nodig. Wel dient hij de Raad van Bestuur op de hoogte te brengen van een dergelijk besluit. Bij het nemen van een dergelijk besluit dient de uitvoerend directeur op grond van de EGKW-Vo rekening te houden met relevante beschikbare informatie, zoals het aantal en de inhoud van geregistreerde klachten. Het behoeft verder geen betoog dat het nemen van een dergelijk besluit een zorgvuldig proces betreft, waarbij er wat het kabinet betreft ook oog moet zijn voor de gevolgen van de afwezigheid van Frontex langs een gedeelte van de buitengrens waar de migratiedruk hoog is. Het kabinet is van mening dat buitengrensbeheer altijd in lijn moet zijn met fundamentele rechten en internationale verplichtingen op het gebied van bescherming. De Europese Commissie dient hier – waar het EU-regelgeving betreft – op toe te zien.
Momenteel werkt Frontex samen met Griekenland aan het verbeteren van de situatie en de samenwerking. Dat gebeurt op basis van een in 2022 overeengekomen actieplan tussen Frontex en Griekenland. Het kabinet verwelkomt dit plan en de uitvoering daarvan ter harte. Het bezoek medio juli van een hoge vertegenwoordiger van de Commissie samen met de uitvoerend directeur van Frontex aan Griekenland voor een structurele dialoog met de Griekse autoriteiten, stemt positief. De uitvoerend directeur gaf aan daar de duidelijke boodschap te hebben afgegeven verder te willen samenwerken aan de voortdurende naleving van Europese en internationale regelgeving.
Ook spreekt de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voortdurend met verschillende collega’s en de Europese Commissie over bovenstaande problematiek.
Kunt u een indicatie geven van het krachtenveld in de Raad omtrent het terugtrekken van Frontex uit Griekenland?
Zie antwoord vraag 1.
Welke positie zal Nederland innemen met betrekking tot het terugtrekken van Frontex uit Griekenland omwille van de mensenrechtenschendingen aan de Griekse grens?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het terugtrekken van Frontex uit Griekenland, danwel het stopzetten of verminderen van ondersteunende financiering zal bijdragen aan het voorkomen van mensenrechtenschendingen? Zo ja, zijn er daarnaast nog flankerende maatregelen nodig om ervoor te zorgen dat de Griekse autoriteiten asielzoekers rechtmatig behandelen? Zo nee, welke maatregelen zijn er dan nodig? Welke rol ziet u hiervoor weggelegd voor Nederland? En welke rol ziet u hiervoor weggelegd voor de Europese Commissie?
Zoals aangegeven in het voorgaande antwoord is het voorbehouden aan de uitvoerend directeur van Frontex om te besluiten Frontex uit een lidstaat terug te trekken. Als dit aan de orde is, informeert de uitvoerend directeur de leden van de Raad van Bestuur hierover en motiveert hij dit besluit. Hij houdt hierbij rekening met relevante informatie, zoals het aantal en de inhoud van geregistreerde klachten. Aan het nemen van een dergelijk besluit gaat dus een zorgvuldig proces vooraf. Wat het kabinet betreft dient hierin ook de omstandigheid te worden meegewogen dat de aanwezigheid van Frontex bijdraagt aan de monitoring van fundamentele rechten. Zonder de aanwezigheid van Frontex kan de grondrechtenfunctionaris van het Agentschap geen toezicht houden. In dat licht heeft het kabinet begrip voor de opmerking van de grondrechtenfunctionaris om de aanwezigheid van Frontex in geval van mensenrechtenschendingen te vergroten. Tegelijkertijd hecht het kabinet waarde aan de mogelijkheid die artikel 46 EGKW-Vo biedt om als laatste redmiddel te besluiten Frontex uit een lidstaat terug te trekken.
Zoals eerder aan uw Kamer aangegeven bepalen Europese regels dat de fondsen voor grensbeheer moeten worden uitgevoerd met volledige inachtneming van fundamentele rechten. De Commissie moet daarop toezien, en kan daar consequenties aan verbinden, bijvoorbeeld door uitbetaling van tranches in te houden in geval van tekortkomingen. De Commissie maakt reeds gebruik van deze mogelijkheden. Daar steunt het kabinet de Commissie in.
Hoe staat u tegenover het voorstel van de Frontex Fundamental Rights Officer om de aanwezigheid en betrokkenheid van Frontex in Griekenland juist te vergroten om zo verdere mensenrechtenschendingen te voorkomen? Zal Nederland hier in Raadsverband voor pleiten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke instrumenten en welk mandaat heeft Frontex om mensenrechtenschendingen in EU-lidstaten te voorkomen?
Op grond van de EGKW-Vo is één van de taken van Frontex het toezien op de eerbiediging van de grondrechten bij al zijn activiteiten aan de buitengrenzen en bij terugkeeroperaties.4 Hiervoor is een grondrechtenfunctionaris aangesteld. Zijn kerntaak is het adviseren van het Agentschap. De grondrechtenfunctionaris noch de uitvoerend directeur van Frontex beschikt over andere instrumenten om mensenrechtenschendingen in EU-lidstaten te voorkomen. De primaire verantwoordelijkheid van de bewaking van de buitengrenzen ligt bij de individuele lidstaten zelf. Zoals reeds eerder opgemerkt moet dat te allen tijde worden uitgevoerd conform de geldende bepalingen uit het Europees en internationaal recht. De Europese Commissie dient hier – waar het EU-regelgeving betreft – bij de uitvoering op toe te zien. Daarnaast blijft het kabinet voorstander van onafhankelijke monitoringsmechanismen en zal het belang hiervan blijven benoemen. Een dergelijk mechanisme is opgenomen in het voorstel voor een verordening inzake screening van derdelanders aan de buitengrenzen, dat onderdeel uitmaakt van het asiel- en migratiepact.
Welke maatregelen kan de Europese Commissie nemen om Griekenland tot de orde te roepen wat betreft de mensenrechtenschendingen aan de grens met betrekking tot asielzoekers? Zal u de Europese Commissie ertoe oproepen om alles op alles te zetten Griekenland ertoe te bewegen de mensenrechtenschendingen te stoppen en hiervoor ook publiek te pleiten?
De Commissie dient er, als hoedster van de EU-verdragen, op toe te zien dat de uitvoering van het grensbeheer altijd in lijn is met Europees recht. Indien zij meent dat een lidstaat zijn verplichtingen op grond van het Europees recht niet nakomt, kan de Commissie de inbreukprocedure van artikel 258 VWEU starten.
Deze procedure kent een (A) administratieve fase waarin de Commissie de lidstaat (1) schriftelijk om duidelijkheid vraagt, (2) aanmaant om de situatie te herstellen en vervolgens (3) een met redenen omkleed advies uitbrengt, en (B) een contentieuze fase waarin de Commissie bij het EU-Hof van Justitie in Luxemburg een zaak aanhangig maakt en verzoekt om de lidstaat te veroordelen wegens het niet nakomen van bovengenoemde verplichtingen.
Dit kan uiteindelijk resulteren in een veroordeling van de betrokken lidstaat door het EU-Hof van Justitie. Bij niet nakoming van het een uitspraak van het Hof kan de Commissie een boete en/of dwangsom eisen.
Verder wordt verwezen naar het antwoord op de vragen 1, 2 en 3 over de recente acties en bezoeken van de Commissie en Frontex. Het kabinet ziet dit als een positieve ontwikkeling en moedigt de Commissie en Frontex aan samen met de Griekse autoriteiten deze structurele dialoog voort te zetten.
Zal u in Raadsverband, in samenspraak met andere lidstaten, Griekenland tot de orde roepen over de mensenrechtenschendingen aan de grens? Welke middelen kan de Raad inzetten om mensenrechtenschendingen in Griekenland te voorkomen? Zal u hiervoor pleiten?
Het kabinet onderstreept veelvuldig tijdens bijeenkomsten van de Raad en in bilaterale ontmoetingen het belang van de eerbiediging van mensenrechten bij de bewaking van de buitengrenzen. Naast de beschikbare middelen en instrumenten zoals in voorgaande antwoorden aangegeven, beschikt de Raad niet over nog additionele middelen om mensenrechtenschendingen te voorkomen. Het is primair de verantwoordelijkheid van de Commissie om hierop toe te zien.
Directe en indirecte lozingen en/of afvalinjecties onder de Waddenzee |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitsluiten dat afvalwater afkomstig van olie- en/of gaswinning van twee mijnbouwlocaties die in het Waddengebied liggen, te weten Ameland-Westgat en Borgsweer (een dorp aan de Waddenzee in Noord-Groningen) geïnjecteerd wordt op een dusdanige wijze dat dit afvalwater onder Natura 2000-gebied de Waddenzee terechtkomt?1 Zo nee, waarom niet?
Er kan niet worden uitgesloten dat het water dat op installatie Ameland-Westgat en locatie Borgsweer wordt geïnjecteerd onder het Natura-2000 gebied terecht komt, omdat de injectiereservoirs doorlopen tot onder deze gebieden. De daadwerkelijke injectieput zit in beide gevallen honderden meters bij de Waddenzee vandaan. Het is niet uit te sluiten dat geïnjecteerd water zich over enkele honderden meters verplaatst binnen het reservoir. Dit leidt echter niet tot een mogelijk risico van vervuiling van het Natura 2000-gebied. Bij injectie op grote diepte is het uitgesloten dat het geïnjecteerde water in contact komt met het oppervlaktesysteem. Injectie in het gasveld aldaar betekent dat ondoordringbare afsluitende lagen van enkele honderden meters dikte het injectiewater goed isoleren van bovenliggend gesteente en eventuele interactie met de beschermde natuur erboven.
Kunt u uitsluiten dat afvalwater van olie- en/of gaswinning in Borgsweer in het zogenaamde Groningen gasveld wordt geïnjecteerd?2 Zo nee, waarom niet?
Nee, de waterinjectie bij Borgsweer vindt, in lijn met de afgegeven vergunning, plaats in het Groningen gasveld.
Kunt u uitsluiten dat het Groningen gasveld zich uitstrekt onder Natura 2000-gebied de Waddenzee ten noorden van Groningen en de Eemsmonding? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat het Groningen gasveld zich voor een klein gedeelte bevindt onder de Waddenzee. Dit zal echter geen risico’s met zich meedragen met betrekking tot vervuiling van het Natura 2000-gebied, zoals omschreven in het antwoord op vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat het afvalwater bij Ameland-Westgat in het veld terug wordt geïnjecteerd?3 Zo nee, waarom niet?
Het afvalwater dat op het platform Ameland-Westgat vrijkomt, wordt niet in het gelijknamige Ameland-Westgat veld geïnjecteerd. De waterstroom die afkomstig is van de gaswinning op de installatie Ameland-Westgat wordt geïnjecteerd in het veld Ameland-Oost.
Kunt u uitsluiten dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) cadmium als slechts schadelijk definieert, terwijl het European Chemical Agency spreekt over kankerverwekkende stoffen?4 Zo nee, waarom niet en wat vindt u ervan dat de NAM sommige zeer schadelijke stoffen als minder gevaarlijk definieert?
Nee, ik ga niet over de woordkeuze van de NAM. Het oordeel «gevaarlijk» of «niet gevaarlijk» kan verschillen per classificatiesysteem doordat de wetgeving zich richt op verschillende aspecten, bijvoorbeeld transport, externe veiligheid, milieu, of verwerking van afval. Hierdoor kunnen de grenswaarden voor stoffen of de testmethoden per regelgeving verschillen. Het RIVM en het European Chemical Agency (ECHA) hebben cadmium als kankerverwekkende stof geclassificeerd. Wanneer cadmium in de bodem wordt gebracht spreken we bij de classificatie van een prioritair gevaarlijke stof. Voor de vergunningverlenende instantie telt het geldende vergunningenbeleid voor injecties en het bijbehorende afwegingskader dus cadmium wordt beoordeeld als een prioritair gevaarlijke stof ongeacht de term die de NAM eraan hangt.
Op basis van welke wetenschappelijke argumentatie kunt u uitsluiten dat afvalwater niet gevaarlijk is, gezien afvalstoffen nog een aantal andere afvalstromen bevatten waaronder kankerverwekkende elementen zoals arseen, lood en cadmium?5 Zo nee, waarom niet en wat bent u van plan te ondernemen tegen de gevaarlijke afvalstromen?
Ik kan niet uitsluiten dat afvalwater dat vrijkomt bij de productie van olie en gas gevaarlijke stoffen bevat. De samenstelling kan per reservoir verschillen waardoor het niet uit te sluiten valt dat vrijkomend water in bepaalde gevallen voldoet aan één van de criteria voor gevaarlijk afval zoals omschreven in de Kaderrichtlijn afvalstoffen. De samenstelling van het water, dat onvermijdelijk met de productie van gas en olie mee naar boven komt, is helaas een gegeven en is, buiten de gebruikte mijnbouwhulpstoffen, niet te beïnvloeden. Tegen die samenstelling kan ik daarom niets anders ondernemen dan voor te schrijven dat per afvalwaterstroom door de houder van de afvalstoffen getoetst moet worden of de aanwezige stoffen in de afvalwaterstromen zich binnen de wettelijke grenskaders van die stoffen bevinden. Mocht de afvalwaterstroom gevaarlijke afvalstoffen bevatten, dan dient deze ook zodanig vergund te worden. Daarnaast dient het water op basis van de actuele stand van de techniek op de meest milieuvriendelijke wijze te worden afgevoerd. Uit de meest recente onderzoeken blijken nog geen milieuvriendelijkere methoden dan het terugbrengen van het water naar de diepere lagen waar soortgelijk samengesteld water al aanwezig is.
Het bericht ‘Draft EU plans to allow spying on journalists are dangerous, warn critics’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Draft EU plans to allow spying on journalists are dangerous, warn critics» van 22 juni 2023?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Europese Raad heeft voorgesteld, in de voorlopige versie van de European Media Freedom Act, om het mogelijk te maken voor lidstaten om spyware op de telefoons van journalisten te plaatsen?
Het was voor lidstaten eerder al mogelijk om, binnen de kaders van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), bevoegdheden in wetgeving vast te leggen waarmee software zoals binnendringingssoftware kan worden ingezet. Bijvoorbeeld om ernstige strafbare feiten te onderzoeken of voor het waarborgen van de nationale veiligheid.
Nederland wenst het onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware in de EU tegen te gaan en zal daar, ook in de toekomst, landen op blijven aanspreken. Daartoe is de huidige versie van het voorstel voor een mediavrijheidsverordening een stap vooruit. Daarom heeft Nederland in Raadsverband ingestemd met de huidige compromistekst van de Europese Verordening Mediavrijheid.
De huidige versie van het voorstel bevat, voor het eerst op Unieniveau, waarborgen omtrent het gebruik van binnendringingssoftware door overheden in verhouding tot journalisten ten behoeve van het beschermen van mediavrijheid in alle lidstaten. Hierbij gaat het er onder meer om dat dergelijk gebruik alleen plaats kan vinden als er een dwingende reden van algemeen belang voor is, als er een grondslag in nationale wetgeving voor is en als het gebruik conform het EU Charter voor de Rechten van de Mens en ander Unierecht plaatsvindt. Eenmaal aangenomen heeft een verordening rechtstreekse werking en is deze algemeen verbindend voor lidstaten. Lidstaten zijn dan gebonden aan de in het voorstel geformuleerde waarborgen en burgers kunnen zich direct beroepen op dit Unierecht. Dit moet zorgen voor sterkere waarborgen in lidstaten waarin sprake lijkt te zijn geweest van onrechtmatig gebruik.
Onderschrijft u de zorgen van de European Federation of Journalists (EFJ) over de desastreuze gevolgen van een dergelijke bepaling voor de journalistieke vrijheid in de EU?
Het kabinet erkent dat het zorgelijk is dat er in een aantal lidstaten sprake lijkt te zijn geweest van onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware in verhouding tot journalisten en mediadiensten. De bepaling in de huidige vorm zorgt ervoor dat de EU voor het eerst waarborgen introduceert hiertegen. Hiermee draagt het bij aan de (harmonisatie van de) bescherming van mediavrijheid binnen de gehele Unie.
Onrechtmatige inzet van binnendringingsoftware tegen journalisten is zeer schadelijk voor persvrijheid en democratische controle. Nederland hecht eraan dat wettelijke bevoegdheden waar van toepassing voldoen aan het Handvest van de grondrechten van de EU. Dit uitgangspunt is bevestigd in overweging 17a van de compromistekst.
Onderschrijft u het standpunt van hetEuropean Digital Rights netwerk van NGO’s en digitale rechten pleitbezorgers dat de Raad gevaarlijke stappen zet richting onaanvaardbare vormen van toezicht op journalisten en hun bronnen door de mogelijkheid voor lidstaten om spyware op de telefoons van journalisten te plaatsen te legaliseren?
Het was voor lidstaten eerder al mogelijk om, binnen de kaders van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), bevoegdheden in wetgeving vast te leggen waarmee software zoals binnendringingssoftware kan worden ingezet. Bijvoorbeeld om ernstige strafbare feiten te onderzoeken of voor het waarborgen van de nationale veiligheid.
In de waardengemeenschap van de EU zijn vrijheid, democratie en rechtsstaat belangrijke fundamenten. We zien in de afgelopen jaren dat (onder meer) het onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware door enkele lidstaten een afbreuk doet aan deze waarden. Onrechtmatige inzet van binnendringingssoftware in verhouding tot journalisten is en blijft wat Nederland betreft onaanvaardbaar.
Het kabinet onderschrijft het belang van mediavrijheid en wenst het onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware tegen te gaan. Het voorstel bevat, voor het eerst op Unieniveau, waarborgen over het gebruik van binnendringingssoftware.
Tegen deze achtergrond ziet het kabinet het voorstel als een stap vooruit. Het voorstel geeft bronbescherming als hoofdregel. Op deze hoofdregel bestaan slechts twee uitzonderingen: een beperkte en met stringente waarborgen omklede uitzondering voor de opsporing van ernstige strafbare feiten en een uitzondering, die bestaat binnen de eveneens stringente waarborgen van het EVRM, voor het beschermen van de nationale veiligheid. Het voorstel geeft nadrukkelijk geen ruimte voor toezicht op journalisten en hun bronnen. Hierbij blijft het voorstel binnen het kader van het EVRM.
Kunt u uiteenzetten waarom de inzet van de Nederlandse regering was om het verbod op het plaatsen van spyware op telefoons van journalisten te beperken voor opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Acht u deze inzet verenigbaar met de bescherming van de journalistieke vrijheid?
Nederland staat pal voor het beschermen van de mediavrijheid, inclusief journalistieke vrijheid, onafhankelijkheid en pluralisme. De Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen was gericht op het inpassen van het verbod op onrechtmatige inzet van binnendringingssoftware in de nationale juridische kaders voor strafvervolging en nationale veiligheid. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda van de OJCS-raad van 15 mei jl. is Nederland terughoudend waar het gaat om verregaande harmonisatie op deze terreinen.2
Nationale veiligheid is in het EU-verdrag genoemd als verantwoordelijkheid van de lidstaten. Mede op verzoek van Nederland is daarom gerealiseerd dat het verbod op de inzet van binnendringingssoftware tegen journalisten de verantwoordelijkheid van lidstaten op het gebied van nationale veiligheid onverlet laat. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens stellen daarvoor kaders. Nederland gaat zorgvuldig om met die verantwoordelijkheid. Zo gaat de inzet van bevoegdheden in het kader van nationale veiligheid onder de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 gepaard met stevige waarborgen zoals onafhankelijk toezicht. Bovendien gelden er aanvullende waarborgen als Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten bijzondere bevoegdheden inzetten op een journalist of advocaat.
Nederland heeft niet gepleit voor een uitzondering ten aanzien van inzet van binnendringingssoftware door opsporingsdiensten. Waarborgen ten aanzien van de inzet van bevoegdheden ten behoeve van opsporing en vervolging zijn geregeld in het Wetboek van Strafvordering.
Waarom heeft het Zweeds EU-voorzitterschap gekozen om niet eerst in de OCJS-raad een akkoord tussen de lidstaten te sluiten op dit voorstel, maar om dat op ambassadeursniveau te doen?
Normaal gesproken vindt voorbereiding van besluiten in de Raad plaats in de raadswerkgroepen en op ambassadeursniveau in COREPER. Het kan voorkomen dat al op ambassadeursniveau een akkoord wordt bereikt op een voorstel. Dit is met name het geval wanneer er noodzaak is om spoedig voortgang te bereiken op een dossier of reeds goed is afgestemd op COREPER-niveau. Tijdens de pandemie is dit ook voorgekomen.
Het Zweeds EU-voorzitterschap had zich ten doen gesteld om tijdens de eigen voorzitterschapsperiode tot een algemene oriëntatie te komen. Nederland steunde de Zweedse ambitie op dit dossier. Het voorstel draagt namelijk bij aan een Europees antwoord op aanvallen die onze mediavrijheid, rechtsstaat en democratie kunnen schaden.
Kunt u toezeggen dat de Nederlandse regering zal voorstellen om het onderhandelingsmandaat op de eerstvolgende OCJS-raad inhoudelijk te behandelen, in plaats van als hamerstuk af te doen, en om daarbij bovenstaande zorgen alsnog te uiten?
Op 3 juli is uw Kamer geïnformeerd over de gevolgde procedure3. De compromistekst van het Voorzitterschap sluit aan bij de Nederlandse inzet op het voorstel en daarom heeft Nederland ingestemd met deze tekst. Het vormt een goede basis voor de onderhandelingen met het Europees parlement die hierna zullen plaatsvinden. Het is van groot belang dat we op snelle wijze komen met een Europees antwoord op aanvallen op onze mediavrijheid, rechtsstaat en democratie, onder andere door desinformatie en andere vormen van hybride conflictvoering in het domein van media. Dat is het doel van dit voorstel. Wij zien dan ook geen aanleiding om hier een andere positie in te nemen.
Ruimhartige subsidie voor gedetineerdenbegeleiding in het buitenland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de aangenomen motie-Van der Staaij/Sjoerdsma van november 20221 waarmee de regering verzocht is om bij de totstandkoming van het nieuwe subsidiekader voor gedetineerdenbegeleiding in het buitenland, continuïteit, kwaliteit, ruimhartigheid en waardering van accentverschillen centraal te laten staan, en daarbij (tevens) als doelstelling te hanteren dat wereldwijd alle Nederlanders in een buitenlandse gevangenis aanspraak kunnen maken op de juridische en/of sociale ondersteuning die de betrokken organisaties bieden?
Ja. In de Staat van het Consulaire van 7 juli 2023 heb ik aan deze motie gerefereerd.2
Klopt het dat u ervoor kiest de subsidie onder nagenoeg gelijke voorwaarden met twee jaar te verlengen, ondanks de forse investeringen die betrokken stichtingen hebben gedaan en zullen moeten doen om gedetineerdenbegeleiding breed te kunnen blijven aanbieden?
Het vigerende vierjarige subsidiebeleidskader, dat zou aflopen op 31 december 2023, is met twee jaar verlengd tot en met 31 december 2025. Met de voortzetting van de samenwerking met de huidige vier subsidieontvangende organisaties is tot 1 januari 2026 opvolging gegeven aan het eerste deel van de in vraag 1 genoemde motie van de leden Van der Staaij en Sjoerdsma van 24 november 2022, die verzocht om continuïteit. Ik start dit jaar met een evaluatie van de subsidies die door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden gegeven aan onafhankelijke organisaties voor de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Op basis van de uitkomsten van die evaluatie wordt vanaf eind 2024 gewerkt aan een herziening van het subsidiebeleidskader per 1 januari 2026. Het tweede deel van de motie, het verzoek om bij de totstandkoming van het nieuwe subsidiebeleidskader continuïteit, kwaliteit, ruimhartigheid en waardering van accentverschillen centraal te laten staan, is hierbij het uitgangspunt.
Ofschoon aan de Minister van Buitenlandse Zaken op het voornoemd (subsidie-) terrein een ruime beleidsvrijheid toekomt, zal ik de huidige subsidieontvangende organisaties en andere experts de gelegenheid bieden tot inbreng tijdens de evaluatie. Eventuele beleidswijzigingen volgend uit de evaluatie zal ik vóór 1 januari 2026 aan uw Kamer schriftelijk doen toekomen.
Heeft u bij uw beslissing tot verlenging bij de betrokken subsidiepartners geïnventariseerd welke invloed de verlenging zou hebben op de beschikbaarheid en kwaliteit van gedetineerdenbegeleiding, en hoe heeft u getracht de negatieve gevolgen van de verlenging in te perken?
Het subsidieplafond voor gedetineerdenbegeleiding buitenland is gestegen van € 729.000 in 2003 naar € 1.550.000 vanaf 2020. Aan de thans betrokken subsidiepartners is subsidie verdeeld en toegekend op basis van de tender per 1 januari 2020. Het totale aantal Nederlandse gedetineerden in het buitenland over de afgelopen 15 jaren dat zich meldt voor consulaire bijstand laat een dalende lijn zien. Gelet op het hogere subsidieplafond en het lagere aantal gedetineerden is gekozen het bestaande subsidieplafond naar rato per jaar te verlengen. In de voornoemde evaluatie zal worden ingezoomd op de verschillende gesubsidieerde activiteiten en de optimale verdeling van het totale subsidiebudget over de te onderscheiden activiteiten inclusief het onderscheid tussen zorg en niet-zorglanden.
Erkent u dat verlenging van de huidige regeling met twee jaar deze stichtingen financieel belast, en bovendien niet bijdraagt aan het behalen van de doelstelling om wereldwijd alle Nederlanders in een buitenlandse gevangenis aanspraak te laten maken op juridische en/of sociale ondersteuning?
Op basis van de algemene subsidieopdracht, de tenderprocedure, de inschrijvingen en de subsidiebeschikkingen weten de subsidieontvangende organisaties van tevoren waar zij over meerdere jaren (financieel) aan toe zijn. Consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland en de begeleiding door gespecialiseerde onafhankelijke organisaties die daarvoor subsidie ontvangen, gelden alleen voor Nederlanders die hierom vragen. Dit absolute aantal, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3, neemt over meerdere jaren gezien af.
Verder behoort het niet tot de doelstellingen van het subsidiebeleidskader om aan alle Nederlandse gedetineerden in het buitenland die hierom vragen gesubsidieerde aanvullende juridische ondersteuning vanuit Nederland te geven. De subsidieontvangende juridische organisaties opereren zelfstandig, maar moeten -om binnen de regels en het budget van subsidiebeleidskader te blijven- in hun selectie met name de urgentie, de ernst, en de toegevoegde waarde van de aanvullende juridische ondersteuning vanuit Nederland bij een juridische hulpvraag in het buitenland bepalen. De subsidie is bedoeld als aanvulling (extra) op de lokale rechtsbijstand. Een gedetineerde in het buitenland moet in de eerste plaats immers steeds de bijstand hebben van een lokale advocaat. Alleen een lokale advocaat kan een gedetineerde in het buitenlandse strafproces verdedigen. De bijstand vanuit Nederland kan dit nooit vervangen. Tegelijkertijd ben ik mij bewust dat hier een spanningsveld kan ontstaan in landen waar beperkt/afwezig aanbod van lokale rechtsbijstand bestaat.
Erkent u dat de stichtingen die juridische ondersteuning verlenen momenteel veel meer gedetineerden bijstaan, dan waarvoor zij subsidie ontvangen? En klopt het dat u, zich bewust van het tekort aan financiering, aanstuurt op een neerwaartse bijstelling van de activiteiten?
Blijkens de rapportages van de organisaties behandelden de twee organisaties, die subsidie ontvangen voor de activiteit «aanvullende juridische ondersteuning» in 2022 in totaal 333 zaken op een gedetineerdenpopulatie van circa 1.700. De twee organisaties ontvangen hiervoor samen een subsidie van jaarlijks € 350.000.
De organisaties opereren onafhankelijk en zelfstandig binnen en onder het subsidiebeleidskader. Het subsidieinstrument laat naar zijn aard geen gedetailleerde opdracht toe. In het overleg met één van de twee juridische organisaties heeft het ministerie als vrijblijvende suggestie in overweging gegeven te kijken naar de onderlinge werk- en zaaksverdeling tussen de twee organisaties, de door de organisaties gehanteerde criteria t.a.v. het aannemen van cliënten en juridische hulpvragen en naar de taakinvulling bij het behandelen van de juridische hulpvragen.
Gelet op uw voorstel voor een neerwaartse bijstelling van de activiteiten, kunt u aangeven aan welke (groepen) Nederlandse gedetineerden volgens u ondersteuning zou moeten worden geweigerd, hierbij in gedachten houdend dat vermogende gedetineerden met een eigen betalende advocaat reeds niet in aanmerking komen voor de gesubsidieerde ondersteuning?
Er is geen sprake van een voorstel voor neerwaartse bijstelling van de activiteiten. Het is aan de subsidieontvangers om invulling te geven aan hun activiteiten. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken subsidieert aanvullende juridische ondersteuning ten behoeve van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Zoals bij antwoord 4 is aangegeven is het cruciaal, dat de juridische ondersteuning alleen aanvullend is, voor zaken waarin een aantoonbare toegevoegde waarde is ten opzichte van de lokale rechtsbijstand.
Hoe verhoudt uw huidige voornemen zich tot de uitgangspunten van continuïteit, kwaliteit, ruimhartigheid en waardering van accentverschillen, maar ook tot de rechts- en kansengelijkheid voor gedetineerden in het buitenland?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 wordt met de voortzetting van de samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de huidige vier subsidieontvangende organisaties tot 1 januari 2026 opvolging gegeven aan het verzoek om continuïteit. Deze continuïteit en de principiële keuze het subsidieplafond te verdelen over vier specialistische organisaties voor vier verschillende activiteiten geeft expliciet ruimte voor accentverschillen, verdere professionalisering en kwaliteitsontwikkeling tussen de activiteiten.
Nederlanders die zijn gedetineerd in het buitenland zijn onderworpen aan het (buitenlandse) rechtssysteem van het land waarin zij zich bevinden. Met het oog op het algemene beginsel van rechtsgelijkheid mogen Nederlanders niet slechter worden behandeld dan andere gedetineerden in dat land. Aldus wordt de vraag van rechts- en kansengelijkheid behandeld binnen het strafrechtsysteem van dat land. De door Nederlandse gesubsidieerde aanvullende juridische ondersteuning is niet bedoeld om Nederlandse gedetineerden in het buitenland een betere juridische positie te geven dan andere gedetineerden in dat land. Ook is de Nederlandse ondersteuning niet bedoeld om een Nederlander in het buitenland een gelijke positie te geven als ware hij in Nederland gedetineerd.
Beaamt u dat de groeiende (financiële) druk op betrokken stichtingen ook zorgt voor een grotere druk op en belasting van consulair medewerkers op Nederlandse posten in het buitenland en op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en erkent u dat dit een onwenselijke situatie is die voorkomen dient te worden?
De consulair medewerkers van Nederlandse posten en Honoraire Consuls bieden consulaire bijstand aan gedetineerden. Naast deze consulaire bijstand subsidieert het Ministerie van Buitenlandse Zaken verschillende andere activiteiten op het gebied van het begeleiden van Nederlandse gedetineerden in het buitenland, via onafhankelijke gespecialiseerde organisaties. Tussen deze organisaties en het ministerie vindt informatie-uitwisseling plaats, waarbij de organisaties elkaar waar mogelijk ondersteunen in de begeleiding van individuele gedetineerden, maar tegelijkertijd ook binnen de eigen gegeven rol blijven, naast de consulaire bijstand van de posten. Dit samenspel tussen verschillende partijen functioneert goed. Nederland biedt hiermee een omvattende en in de wereld unieke vorm van gedetineerdenbegeleiding in het buitenland.
Bent u daarom bereid een eventuele verlenging van de huidige subsidie onder gelijke voorwaarden gepaard te laten gaan met ophoging én reële inflatiecorrectie van het subsidiebudget om zodoende uitvoering te geven aan de uitgangspunten conform het verzoek in de motie-Van der Staaij/Sjoerdsma, zoals hierboven verwoord?
Ik bied de subsidieontvangende organisaties tijdens de verlenging de mogelijkheid om inflatie mee te nemen in de begroting voor een maximum van 5% per jaar. Ik heb de organisaties gevraagd, indien zij vanaf 2024 in aanmerking willen komen voor (voortzetting van de) subsidie, om uiterlijk 31 augustus 2023 een schriftelijk verzoek bij het ministerie in te dienen met onder meer een activiteitenplan en begroting.
Op welke manier bent u voornemens om in de periode na de voorgenomen verlenging uitvoering te geven aan de motie-Van der Staaij/Sjoerdsma?
Zie het antwoord op vraag 2. Eventuele beleidswijzigingen volgend uit de evaluatie zal ik vóór 1 januari 2026 aan uw Kamer schriftelijk doen toekomen. Tijdens de evaluatie zal de inbreng van de subsidieontvangende organisaties worden meegenomen.
De noodmelding van NL-Alert in Noord-Holland op 5 juli 2023 |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de noodmelding van NL-Alert in Noord-Holland op 5 juli 2023, met de volgende tekst: «Extreme weersomstandigheden in de provincie Noord-Holland. Blijf binnen. Bel 112 alleen bij levensgevaarlijke situaties. Nadere informatie en updates op Twitter.com @brandweeraa»?
Ja.
Hoe wenselijk acht u het om nadere informatie en updates over gevaarlijke omstandigheden via Twitter te verstrekken, aangezien alleen Twitter-gebruikers deze informatie kunnen zien en sommige gebruikers al snel aan een limiet zitten op het aantal berichten wat zij kunnen lezen?
In tijden van rampen of crisis is het de burgemeester die de verantwoordelijkheid heeft voor het alarmeren en informeren van burgers, in de praktijk veelal via de veiligheidsregio’s. Als eigenaar van het NL-Alert systeem stel ik het NL-Alert systeem ter beschikking aan het decentrale gezag.
De Rijksoverheid, of mijn ministerie specifiek, kijkt niet mee met de berichten die er lokaal worden uitgezonden. Mijn ministerie is alleen betrokken als er landelijke NL-Alert berichten worden uitgestuurd.
Er wordt aan veiligheidsregio’s ondersteuning geboden in de vorm van een Inzet- en Beleidskader voor berichten vanuit NL Alert. Daarbij wordt aangegeven dat het altijd goed is te verwijzen naar een bron voor meer informatie. Hierbij wordt geen voorschrift gedaan voor een bepaald type medium.
Vanuit de Rijksoverheid zal bij een landelijk bericht in ieder geval geen crisiscommunicatie via Twitter plaatsvinden. Daarvoor zijn instrumenten zoals de website www.crisis.nl bedoeld.
Deelt u de mening dat informatie en updates bij noodmeldingen altijd toegankelijk moeten zijn voor iedereen en niet afhankelijk van één enkel techplatform? Zo ja, gaat u hierover in gesprek met de veiligheidsregio’s?
Naar aanleiding van deze casus zal ik met de veiligheidsregio’s nagaan of het inzet- en beleidskader hierop aangepast dient te worden.
Het bericht ‘Man overleed nadat de politie hem taserde, Rijksrecherche doet onderzoek’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van 10 juni 2023 in het NRC «Man overleed nadat de politie hem taserde, Rijksrecherche doet onderzoek»?1
Ja.
Wat is uw eerste reactie op dit bericht?
Het is altijd tragisch als iemand tijdens of na afloop van een politieoptreden komt te overlijden. Ik betreur het feit dat de 32-jarige man is overleden en wil dan ook mijn oprechte medeleven betuigen aan de familie en nabestaanden van deze man.
Klopt het dat de man is overleden door toedoen van de politie?
Op 22 juni 2023 heeft het Openbaar Ministerie met betrekking tot dit incident bekend gemaakt dat uit het voorlopig onderzoek is gebleken dat het politieoptreden een rol heeft gespeeld bij het overlijden van het slachtoffer. Om die reden voert de Rijksrecherche op dit moment onder leiding van het Openbaar Ministerie een feitenonderzoek uit naar deze zaak. Omdat het onderzoek nog loopt, kan ik hier geen verdere uitspraken over doen.
Deelt u onze zorgen dat het inzetten van stroomstootwapens de gezondheid en levens van mensen in gevaar kan brengen? Zo nee, waarom niet?
Het stroomstootwapen heeft voor de politie grote toegevoegde waarde, met name in de incidentafhandeling. Aan het gebruik van elk geweldmiddel kleven risico’s. Het uitgangspunt van ieder politieoptreden is de-escalatie. De politie mag alleen geweld gebruiken als andere vormen van de-escalerend optreden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. In die gevallen wordt door de politie afgewogen welk middel het best past bij de situatie. Uit de pilot inzet stroomstootwapen is gebleken dat hier een de-escalerende werking vanuit gaat.2 De cijfers met betrekking tot geweldsaanwendingen door politieambtenaren in 2022 bevestigen dit. In 74,8% van de gevallen waarin het stroomstootwapen werd gebruikt, werd met enkel het dreigen met het stroomstootwapen de persoon onder controle gebracht.3
Uw Kamer heeft eerder zorgen geuit over mogelijke gezondheidseffecten als gevolg van inzet van het stroomstootwapen. Om die reden heeft mijn ambtsvoorganger in 2019 het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) verzocht om een onderzoek uit te voeren naar de gezondheidseffecten van blootstelling aan stroomstootwapens in de context van wetshandhaving. De bevindingen en conclusies van het WODC-onderzoek gaven geen aanleiding de gezondheidsrisico’s als hoog in te schatten. Momenteel monitort het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg (NIVEL) in samenwerking met de GGD Amsterdam de gezondheidseffecten van inzet van het stroomstootwapen tot eind 2024 middels het verzamelen en analyseren van medische beoordelingen door forensisch artsen, kort na de inzet. De uitkomsten worden in het eerste kwartaal van 2025 verwacht. Vooralsnog zijn mij geen signalen bekend die aanleiding geven om de uitkomsten niet af te wachten.
In hoeverre is deze gebeurtenis in lijn met uw aanpak van personen met verward gedrag? Kunt u dit toelichten?
Samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport zet ik me al jaren in voor het verbeteren van de domein overstijgende aanpak voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag. Zoals aangegeven in onze Kamerbrief van 26 juni 2023 moet deze aanpak ertoe leiden dat personen met verward en/of onbegrepen gedrag tijdig passende zorg krijgen en minder onnodig in aanraking komen met politie en justitie.4 Hiermee moet ook escalatie van problematiek worden voorkomen. Met deze aanpak hebben we de afgelopen jaren al goede resultaten bereikt. Niet uitgesloten kan worden dat er zich situaties voordoen waarbij de politie zich genoodzaakt ziet om geweld te gebruiken jegens personen met verward en/of onbegrepen gedrag, wanneer andere vormen van de-escalerend handelingen van de politie niet tot het gewenste effect hebben geleid.
Hoe kan het dat de familie van deze man nog steeds geen informatie heeft ontvangen over hoe het zo kon misgaan? Kunt u ervoor zorgen dat de nabestaanden zo snel mogelijk deze informatie ontvangen?
Het Openbaar Ministerie heeft recent een uitgebreid gesprek gehad met de nabestaanden en hun advocaat. In dit gesprek is het voorlopig sectierapport gedeeld, alsmede de stand van het onderzoek.
Kunt u toelichten in welke gevallen het gerechtvaardigd is voor de politie om zo veel geweld te gebruiken tegen iemand die duidelijk verward is? Zo nee, waarom niet?
Ik wil benadrukken dat elke geweldsaanwending door de politie moet voldoen aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. Het uitgangspunt van ieder politieoptreden is de-escalatie. De politie mag alleen geweld gebruiken als andere vormen van de-escalerend optreden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Vanwege de onvoorspelbaarheid van een gevaarsituatie kan het gebruik van geweld of een geweldmiddel, zoals het stroomstootwapen, nooit helemaal tot nul worden teruggebracht. Er kunnen zich situaties voordoen waarin de politie genoodzaakt is om tijdens haar taakuitvoering geweld toe te passen. De politie gaat pas over tot het gebruik van geweld nadat hiervoor, indien mogelijk, is gewaarschuwd.
Kunt u uiteenzetten in welke gevallen de politie precies het stroomstootwapen mag gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Inzet van het stroomstootwapen door de politie is aan strikte regels en voorwaarden gebonden. Politieambtenaren dienen bij iedere geweldsaanwending de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid af te wegen. In de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren staan bovendien een aantal specifieke inzetcriteria voor het gebruik van het stroomstootwapen beschreven. De Ambtsinstructie maakt een onderscheid tussen het gebruik van het stroomstootwapen in de schietmodus en in de schokmodus. Het gebruik van het stroomstootwapen in de schietmodus is slechts geoorloofd:
Het gebruik van een stroomstootwapen in de schokmodus is slechts geoorloofd:
Aan de inzet van het stroomstootwapen gaat bovendien, zo mogelijk, een waarschuwing vooraf.
Kunt u toelichten waarom de politie het nodig achtte om een verwarde man op een fiets te achtervolgen met minimaal zes politiebusjes en daarna met tien agenten op de man te duiken en bovenop hem te gaan zitten? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de beantwoording van vraag 3 aangegeven, kan ik hier geen uitspraken over doen omdat het onderzoek nog loopt.
Kunt u toelichten waarom het gebruik van een wapenstok niet voldoende was als de arrestant al overmeesterd was, op de grond lag en er minimaal tien agenten bij waren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat er een breder onderzoek gedaan moet worden naar de inzet van tasers door politieagenten?
De politieacademie monitort maandelijks de inzetten van het stroomstootwapen ter bespreking met de politie en rapporteert daar periodiek extern over. Mijn ambtsvoorganger heeft eerder aan de Kamer de toezegging gedaan om uiterlijk 2025 de geweldsmiddelen «onder» het niveau van het vuurwapen te laten evalueren5. Daarbij wordt ook gekeken naar de samenhang tussen het stroomstootwapen en de andere geweldsmiddelen. Een breder onderzoek naar de inzet van stroomstootwapens door politieagenten acht ik daarom op dit moment niet nodig.
Bent u van mening dat het gebruik van het stroomstootwapen in deze situatie, zoals door meerdere getuigen bevestigd en geschetst in vraag negen en tien, passend was? Kunt u dit toelichten?
Zoals in de beantwoording van vraag 3 aangegeven, kan ik hier geen uitspraken over doen omdat het onderzoek nog loopt. Ik kan, zoals u weet, daarnaast niet ingaan op individuele casuïstiek.
Het bericht ‘Hells Angels zijn niet te stopen, ze zijn het voor altijd’ |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht en de podcast «Hells angels zijn niet te stoppen, ze zijn het voor altijd»?1
Ja.
Uit de podcast blijkt dat een harde kern nog steeds met zichtbare Hells Angels uitingen in de openbare ruimte rondloopt, hoe kan dit?
De lokale driehoek (politie, justitie en gemeente) en de Koninklijke Marechaussee handhaven op zichtbare uitingen van de Hells Angels en andere verboden Outlaw Motorcycle Gangs. In mijn reactie op uw eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat het dragen van colors onwenselijk is gelet op de intimidatie en dreiging die daarvan uitgaat of uit kan gaan.2 Uit de civielrechtelijke uitspraken blijkt dat uiterlijke kenmerken onlosmakelijk onderdeel zijn van de cultuur van wetteloosheid van Outlaw Motorcycle Gangs, waarin het plegen van (ernstig) geweld wordt gestimuleerd. Deze uitstraling leidt tot intimidatie en geweld in onder andere de openbare ruimte en die cultuur is in strijd met de openbare orde en is daarom verboden.
Waar mogelijk worden bewegingen van Outlaw Motorcycle Gangs, altijd door deze organisaties nauwlettend gemonitord. Het behouden van het zicht op Outlaw Motorcycle Gangs blijft, ook na de civiele verboden, essentieel.
Hoe wordt gecontroleerd dat Hells Angels niet ondergronds toch de verboden organisatie gedeeltelijk voortzetten?
De lokale driehoek en de Koninklijke Marechaussee houden op diverse wijzen zicht op basis van hun bevoegdheden op de Hells Angels en op andere (verboden) Outlaw Motorcycle Gangs, en handhaven waar mogelijk. Zo is er bijvoorbeeld onlangs nog een illegale kroeg van de Hells Angels gesloten door de burgemeester in samenwerking met politie en justitie.3 Een ander voorbeeld waar een burgemeester doortastend gebruik heeft gemaakt van het juridisch instrumentarium – in lijn met de civiele verbodsverklaring door de Hoge Raad – is de sluiting van een gelegenheid in Raamsdonk in de gemeente Geertruidenberg die werd gebruikt door de Hells Angels.4
Hoe wordt gecontroleerd of Outlaw Motorcycle Gangs (hierna: OMG’s) onder een andere naam, of op andere wijze, bijeenkomen en zo gedeeltelijk toch de verboden organisatie voortzetten?
Ook op deze zogenoemde voortzettingsvormen wordt zicht gehouden door de hierboven genoemde partners. Indien blijkt dat er sprake is van voortzetting van de werkzaamheid van een verboden Outlaw Motorcycle Gang, wordt hier op gehandhaafd.
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen over het arrest van de Hoge Raad over het colorverbod?2
Ja. Aanvullend heb ik naar aanleiding van uw vragen bij dit onderwerp stilgestaan in de halfjaarbrief over de voortgang van de aanpak van ondermijnende criminaliteit die in mei dit jaar naar uw Kamer is gestuurd.6 Daarin heb ik aangegeven dat ik het advies van het Landelijk Strategisch Overleg Outlaw Motorcycle Gangs, integraal overneem. Dit advies houdt in dat huidig instrumentarium ten aanzien van de handhaving op colors momenteel voldoet en dat een aantal rechterlijke uitspraken nog wordt afgewacht, maar dat het Strategisch Overleg dit vraagstuk nauwlettend blijft monitoren. Onder meer een uitspraak van de Hoge Raad op dit punt zal met voorrang en met bijzondere interesse worden bestudeerd. Het Strategisch Overleg staat nog steeds achter dit advies en zal dit advies aanscherpen indien de jurisprudentie daar de komende periode aanleiding toe geeft.
Hoeveel gerechterlijke procedures zijn op dit moment aanhangig bij rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad waarin de aanpak van OMG’s een rol speelt?
In totaal zijn er voor zover nu bekend ongeveer 15 zaken momenteel aanhangig bij rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad.
Hoe vaak is, en op welke manieren is, in 2022 en 2023 het colorverbod gehandhaafd en hoe vaak is het recent aangevulde instrumentarium dat beschikbaar is sinds 1 januari 2022 gebruikt?
Exacte cijfers over de handhaving zijn in de registratiesystemen niet te achterhalen. Deze zijn namelijk niet op een eenduidige manier geregistreerd.
Het aangevulde instrumentarium is nog niet gebruikt, omdat er na inwerkingtreding van dit instrumentarium (de verruiming van de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen)7 geen nieuwe Outlaw Motorcycle Gang meer is verboden. De wet heeft geen terugwerkende kracht en kan alleen worden toegepast op Outlaw Motorcycle Gangs waartegen na 1 januari 2022 een civiele procedure is gestart.
Kunt u Het Landelijk Strategisch Overleg OMG’s opnieuw advies vragen of het huidige instrumentarium toereikend is om OMG’s effectief tegen te gaan?
Het Landelijk Strategisch Overleg Outlaw Motorcycle Gangs houdt de aanpak en de effectiviteit van het instrumentarium om Outlaw Motorcycle Gangs tegen te gaan doorlopend en nauwlettend in de gaten. Vorig jaar heb ik het Strategisch Overleg al om advies gevraagd als het gaat om de handhaving op colors. Over dit advies heb ik uw Kamer in de halfjaarbrief geïnformeerd (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5). Het Strategisch Overleg staat nog steeds achter dit advies, maar volgt de ontwikkelingen op de voet en zal dit advies aanscherpen indien de jurisprudentie daar de komende periode aanleiding toe geeft.
Wanneer wordt de integrale aanpak OMG’s geëvalueerd?
Ik heb dit jaar opdracht gegeven aan het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum om de effecten van de civiele verboden op Outlaw Motorcycle Gangs te onderzoeken en verdere aanbevelingen te doen voor de integrale aanpak.8 De uitkomsten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2024 verwacht.
Het bericht dat de politie elk jaar 550 keer in actie komt bij uithuisplaatsing van kinderen |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie elk jaar 550 keer in actie bij uithuisplaatsing van kinderen»?1
Ja.
Bent u geschrokken dat er bij zoveel uithuisplaatsingen politie betrokken is? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het schrijnend als de politie bij een uithuisplaatsing van een kind in actie moet komen. Het is helaas soms nodig, maar politie-inzet moet altijd met terughoudendheid en grote zorgvuldigheid plaatsvinden.
Welke overwegingen liggen er ten grondslag aan het besluit om de politie in te zetten bij een uithuisplaatsing? In welke gevallen wordt er besloten tot politie inzet? Wie neemt het uiteindelijke besluit en hoe verloopt de procedure?
Een uithuisplaatsing is over het algemeen een ingrijpende gebeurtenis voor kind, ouders en betrokken professionals. Als een uithuisplaatsing van een kind onvermijdelijk is, wordt alles in het werk gesteld om dit voor het kind en de ouders toch zo rustig mogelijk te laten verlopen. Als de politie assisteert bij een uithuisplaatsing heeft dit vaak een nóg grotere impact op kind, ouders en betrokken professionals dan een uithuisplaatsing zonder politie-assistentie. Daarom wordt de politie-inzet tot een minimum beperkt.
Het uitgangspunt is dat de politie alleen assisteert als dit nodig is ter waarborging van de veiligheid en als de omstandigheden daarom vragen. Te denken valt aan situaties die als gevaarlijk worden beoordeeld, zoals vermoedens van agressie, vermoedens van geweld tegen de minderjarige of hulpverlener, als een ouder bekend staat als vuurwapengevaarlijk of vermoeden van vluchtgevaar van de minderjarige. Dan is politie-inzet soms onvermijdelijk.
Over de inzet van de politie zijn afspraken vastgelegd in een interne richtlijn in samenwerking met het OM en Jeugdzorg NL (namens alle gecertificeerde instellingen). Deze zijn gericht op de-escalatie en het voorkomen van schade. Tijdens de uithuisplaatsing is de regie in handen van de jeugdbeschermer van de Gecertificeerde Instelling. Zij voeren de uithuisplaatsing uit: voeren het woord, begeleiden de minderjarige, informeren de ouder(s)/voogd en leveren nazorg richting de achterblijvers. Bijstand van de politie bestaat uit inspringen waar nodig en loslaten waar mogelijk. Zo kan bijvoorbeeld bij sterke aanwezigheid van geweld de politie actief aanwezig zijn naast de jeugdbeschermer. In andere gevallen kan ervoor gekozen worden om de politie onzichtbaar op de achtergrond te houden, zolang de situatie rustig verloopt.
De daadwerkelijke inzet van politie vindt plaats in afstemming met het Openbaar Ministerie. De Officier van Justitie beslist daarbij over inzet door de politie.
Zijn er richtlijnen die worden gehanteerd bij een uithuisplaatsing met inzet van de politie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat een uithuisplaatsing onder politie begeleiding zeer traumatisch is voor zowel de kinderen als de ouders, maar ook voor de betrokken politieagenten? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat situaties niet escaleren en politie-inzet niet nodig is?
Het is heel naar voor kinderen en ouders wanneer zij te maken krijgen met een uithuisplaatsing. Het is vanzelfsprekend nog veel vervelender wanneer er agenten in uniform aanwezig zijn. Ik ben mij ervan bewust dat dit ook geldt voor de betrokken professionals, zoals jeugdbeschermers en politieagenten. Daarom zijn de afspraken gericht op terughoudendheid; alleen als de inschatting is dat het echt nodig is.
Afkalvende bestaanszekerheid voor mensen met publieke beroepen door kostenstijgingen en loonbeslag |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) naar de financiële situatie van zorgmedewerkers van verpleeghuizen en de wijkzorg?1, 2
Ja.
Hoe beziet u de uitkomst van de enquête dat een kwart van het zorgpersoneel zegt te bezuinigen op een bezoek aan de dokter en tandarts? In welke mate kan dit verder bijdragen aan een vicieuze cirkel van hogere uitval van personeel, waardoor de werkdruk verder toeneemt?
Het is zorgelijk wanneer mensen noodzakelijke bezoeken aan dokter of tandarts vermijden vanwege geldproblemen. Om in een tijd van hoge inflatie de bestaanszekerheid te verbeteren is het kabinet met een prijsplafond op energie voor huishoudens en andere kleinverbruikers en een koopkrachtpakket gekomen. Het kabinet maakt werken ook structureel lonender. Naast het versterken van de koopkracht is het essentieel dat een sterk verbeterde toegankelijkheid van (inkomens)voorzieningen gerealiseerd wordt om geldzorgen en armoede te reduceren. Onder meer met behulp van de voorzieningenwijzer krijgen mensen beter inzicht in regelingen waar ze recht op hebben.
Als gevolg van de hoge inflatie en de gestegen kosten van levensonderhoud zien we een toename van mensen die hun rekeningen niet kunnen betalen en financiële stress kennen. Dit is ook zichtbaar bij zorgmedewerkers. Via de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden zet het kabinet in op vroegsignalering via gemeenten, zorgverzekeraars, energiebedrijven, woningverhuurders en drinkwaterbedrijven om mensen met geldzorgen en beginnende schulden tijdig in beeld te krijgen en ondersteuning te bieden.
De Ministeries van VWS en SZW brengen momenteel in beeld welke acties mogelijk zijn om ongewenste mijding (om financiële redenen) van mondzorg terug te dringen. Uw Kamer heeft hierover onlangs een brief ontvangen. Of en in hoeverre mijding van zorg tot hogere uitval van personeel leidt, is bij het kabinet niet bekend.
Ook werkgevers in de zorg hebben in het kader van goed werkgeverschap een rol om proactief het gesprek met werknemers aan te gaan over eventuele geldzorgen. Werkgevers kunnen daarbij ook gebruik maken van ondersteuning zoals de website «Financieel fitte werknemers», waarbij werkgevers ondersteund en gestimuleerd worden om geldzaken op de werkvloer bespreekbaar te maken en werknemers een helpende hand te bieden.
Kunt u aangeven of u dezelfde signalen krijgt van zorgorganisaties dat tot wel 20% van hun personeel een loonbeslag heeft?
Het kabinet heeft eerder berichten ontvangen van/over werkgevers in de zorg waarin hoge percentages loonbeslag worden genoemd. Naar aanleiding hiervan is er contact geweest tussen de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) en de Minister voor APP. Het kabinet beschikt echter niet over sectorale cijfers op dit gebied. Het is bij het kabinet dan ook niet bekend of er zorgorganisaties zijn waarbij 20% van het personeel te maken heeft met loonbeslag. Wel is op basis van onderzoek van Panteia uit 2020 bekend dat in de sector overheid, onderwijs en gezondheid ongeveer 15% van de werkgevers te maken heeft met loonbeslag bij gemiddeld 0,3% van hun werknemers.3 Het is niet bekend in hoeverre de zorg afwijkt van de rest van de sector overheid, onderwijs en gezondheid. Sinds dit onderzoek is het aantal beslagleggingen in Nederland afgenomen.4
In hoeverre betreft het probleem van loonbeslag alleen wijkverpleegkundigen en zorgpersoneel in verpleeghuizen? Werkt de kloof in beloning van deze groepen ten opzichte van andere zorgmedewerkers de problemen van loonbeslag in de hand?
Het kabinet beschikt niet over cijfers over loonbeslag in (subsectoren van) de zorg en kan dus ook niet zeggen of het percentage medewerkers met loonbeslag onder wijkverpleegkundigen en zorgpersoneel in verpleeghuizen groter is dan onder andere beroepsgroepen dan wel branches binnen de zorg.
Het gemiddelde jaarsalaris van personeel binnen de branche Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT) lag in 2022 op ruim € 24.000 bruto (bron: Pensioenfonds Zorg en Welzijn). Daarmee ligt het gemiddelde jaarsalaris lager dan in andere branches binnen zorg en welzijn. Dit hangt voor een groot deel samen met de gemiddeld lage deeltijdfactor binnen de VVT, van 0,61. Daarmee ligt de deeltijdfactor van de VVT samen met die van de huisartsenzorg een stuk lager dan in veel andere branches binnen zorg en welzijn. Het gemiddelde jaarsalaris van verpleegkundigen binnen de thuiszorg lag met ruim € 32.500 bruto (bron: Pensioenfonds Zorg en Welzijn) rond het gemiddelde jaarsalaris binnen de zorg.
Aangezien het kabinet niet beschikt over specifieke cijfers over loonbeslag binnen de zorg, kunnen we ook geen uitspraak doen over de relatie tussen de beloning in de verschillende branches of beroepsgroepen in de zorg en de mate waarin loonbeslag zich voordoet.
Wat vindt u ervan dat zoveel werknemers de eindjes niet meer aan elkaar kunnen knopen, schulden opbouwen, en verplicht een deel van hun loon af moeten staat? Wat zegt dit volgens u over de hoogte van het loon in deze sector?
Het is natuurlijk zorgelijk wanneer werknemers niet meer rond kunnen komen, vervolgens schulden opbouwen en met loonbeslagen te maken krijgen. Schulden moeten zo veel mogelijk worden voorkomen en als er problematische schulden zijn moeten deze zo snel mogelijk worden opgelost. Hiervoor is het kabinet vorig jaar de aanpak «Geldzorgen, Armoede en Schulden» gestart waarin 44 acties zijn aangekondigd.5 Onlangs is aan uw Kamer de eerste voortgangsrapportage van de aanpak verzonden.6
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de FNV onder werknemers in de VVT kunnen geen conclusies worden getrokken over de hoogte van de beloning binnen de ouderenzorg. Er spelen meerdere factoren een rol bij (het ontstaan van) schuldenproblematiek. Bovendien blijkt uit het onderzoek van AWVN over de beloning in de zorg uit 20217 dat het salaris aan de onderkant van het loongebouw in de zorg marktconform is. De hoogte van het totale inkomen is sterk afhankelijk van het aantal gewerkte uren en in de ouderenzorg werken veel zorgverleners maar weinig uren. In veel gevallen is dat een bewuste keuze. In die gevallen dat medewerkers meer uren willen werken, is het belangrijk dat dit ook wordt gefaciliteerd door de werkgever. Dat lukt echter niet altijd door bijvoorbeeld roostering of problemen met flexibele inzet. Om dit laatste specifiek aan te pakken ondersteunt de Minister voor LZS de Stichting Het Potentieel Pakken. Het Potentieel Pakken helpt de komende periode 50 zorgorganisaties bij het aanpakken van dergelijke belemmeringen.
Kunt u aangeven hoe vaak loonbeslag bij andere werknemers in de publieke sector (onderwijs, politie, rijksambtenaren etc.) voorkomt?
Panteia heeft in 2020 breed onderzoek gedaan naar werknemers met schulden.8 Volgens dit onderzoek had in de gecombineerde sectoren overheid, onderwijs en gezondheid bijna 15% van de werkgevers te maken met loonbeslag bij gemiddeld 1,4 werknemer. Dit komt neer op ca. gemiddeld 0,3% van alle medewerkers.
Het beeld uit eerdergenoemd onderzoek lijkt nog steeds actueel. Specifieke sectorale cijfers zijn alleen voorhanden voor enkele kabinetssectoren, waarin het werkgeverschap bij de Minister ligt en er een centrale salarisadministratie is.
Begin juli 2023 waren er 728 lopende loonbeslagen binnen de sector Rijksoverheid, dit op een totaal van ca. 147.000 werknemers. Dit komt neer op ca. 0,5% van alle werknemers.9 Bij de Politie waren er in april 2023 87 loonbeslagen gelegd, dit op een totaal ca. 67.000 werknemers. Dit komt neer op ca. 0,1% van alle werknemers.10 In een groot deel van deze gevallen gaat het om een eenmalige inhouding. Er is in beide sectoren geen opwaartse trend in het aantal loonbeslagen waarneembaar. Er zijn mij geen signalen bekend dat dit in andere (semi-)publieke sectoren wel het geval is.
Heeft u een overzicht van hoeveel mensen op dit moment te maken hebben met loonbeslag, hoeveel mensen daarvan in de publieke sector werkzaam zijn, en hoelang loonbeslag gemiddeld duurt?
Jaarlijks worden er in totaal bijna 900.000 beslagen gelegd en ongeveer 1 miljoen verrekeningen.11 Het gaat hier niet alleen om loonbeslag maar ook om beslag en verrekeningen op andere inkomstenbronnen zoals uitkeringen en toeslagen. Deze cijfers zijn niet verder uitgesplitst naar arbeidsmarktpositie, sector of duur. Ook het aantal en de (gemiddelde) duur van loonbeslagen bij mensen die werken in de publieke sector worden niet centraal bijgehouden. Informatie hierover moet van de verschillende werkgevers komen (zie ook de beantwoording op vraag12. De duur van het loonbeslag is afhankelijk van de hoogte van de vordering en de aflossingscapaciteit. Op basis van onderzoek uit 2016 ontstaat het beeld dat de meeste beslagen binnen twee jaar zijn afgerond.13 Er zijn geen aanwijzingen dat de duur de afgelopen jaren is gewijzigd.
Ziet u risico’s bij hoge percentage van loonbeslag bij werknemers in de publieke sector als het gaat om hogere werkdruk (met hoger ziekteverzuim en of lagere prestaties tot gevolg), omkoping, en de aantrekkelijkheid van een beroep in de publieke sector?
Het eerder aangehaalde onderzoek van Panteia ondersteunt niet het beeld dat het percentage loonbeslag onder werknemers over de breedte van de publieke sector (relatief) hoog is. Wel ben ik het met u eens dat schuldenproblematiek gepaard kan gaan met stress, verhoogde werkdruk en ziekteverzuim en – zeker bij medewerkers in de publieke sector – integriteitsrisico’s. Werkgevers in de verschillende sectoren proberen dit zoveel als mogelijk te ondervangen door generieke hulplijnen- en middelen aan te bieden.
Wanneer uit de financiële administratie van werkgevers blijkt dat er bij een werknemer loonbeslag is gelegd, kan er ook gericht hulp worden aangeboden. Zo kan de werkgever bijvoorbeeld doorverwijzen naar schuldhulpverlening. Via de Nationale Coalitie Financiële Gezondheid en de Nederlandse Schuldhulproute worden werkgevers geholpen bij de ondersteuning van werknemers met financiële problemen. Wanneer geconstateerd wordt dat er sprake is van een integriteitsrisico kan de werkgever bijvoorbeeld het takenpakket aanpassen en/of nadrukkelijker toezichthouden op het werk.
Neemt u maatregelen om loonbeslag bij werknemers in de publieke sector te voorkomen en te verhelpen? In hoeverre speelt loonruimte daarbij een rol?
In de verschillende sectoren zijn er diverse hulplijnen- en middelen beschikbaar voor medewerkers. Denk aan financiële loketten, bedrijfsmaatschappelijk werk, Sociale Fondsen en er zijn bijvoorbeeld cursussen voor leidinggevenden om schuldenproblematiek te herkennen. Dit naast/bovenop het generieke kabinetsbeleid (zie ook de beantwoording op vraag14.
Schuldenproblematiek kent verschillende – en meestal meerdere – oorzaken. Oorzaken die zich vaak ook niet binnen de invloedsfeer van werkgevers bevinden. De arbeidsvoorwaarden in de publieke sector zijn gemiddeld genomen marktconform, de financiering vanuit het kabinet voor de arbeidsvoorwaardenruimte (loonruimte) in de verschillende publieke sectoren is hier op ingericht. In verschillende publieke sectoren hebben sociale partners bij het maken van cao-afspraken juist extra aandacht voor medewerkers in de lagere loonschalen.
Als zorgmedewerkers nu niet rond kunnen komen van hun salaris, in hoeverre verwacht u dan dat het mogelijk is voor medewerkers bij wie loonbeslag is gelegd om rond te komen van de beslagvrije voet?
De beslagvrije voet dient het bestaansminimum van de schuldenaar te borgen. De wetgever heeft bij de vaststelling van de hoogte van beslagvrije voet gekeken naar het inkomen en de gezinssituatie van de schuldenaar. De wet bevat een hardheidsclausule. Wanneer sprake is van een «kennelijk onevenredige hardheid als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet», kan de schuldenaar de kantonrechter verzoeken de beslagvrije voet te verhogen.
De berekeningswijze van de beslagvrije voet is afhankelijk van de hoogte van het inkomen van de schuldenaar en van zijn leefsituatie. Bij een inkomen lager of gelijk aan de passende bijstandsnorm is de beslagvrije voet gelijk aan 95% van het netto-inkomen. Bij een inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm wordt een compensatiekop gehanteerd. De hoogte van de compensatiekop is afhankelijk van de mate waarin de betrokkene recht heeft op huurtoeslag, zorgtoeslag en eventueel kindgebonden budget. Daarnaast is het mogelijk om een hogere beslagvrije voet te krijgen op grond van woon- of zorgkosten. Het is een bewuste keuze geweest bij de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet dat er ook bij een inkomen op of onder de bijstandsnorm er altijd 5% van het inkomen wordt beslagen, ook al gaat het daarbij slechts om een klein bedrag per maand. Het kabinet stimuleert bij problematische schulden naast schuldregelingen ook het aanbieden van saneringskredieten. Bij dit laatste wordt de schuld overgenomen door een gemeente, wordt het grootste gedeelte van de schuld door schuldeisers kwijtgescholden en blijft er een restschuld over van één schuldeiser die de schuldenaar moet aflossen. Mocht een minnelijk traject niet lukken kan iemand een verzoek indienen voor de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP).
Hoe is de hoogte van de beslagvrije voet tot stand gekomen? Klopt het dat deze lager kan zijn dan het bijstandsniveau?
Met de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet per 1 januari 2021 is bewerkstelligd dat de beslagvrije voet voor mensen met beslag op hun inkomen veelal kan worden vastgesteld op basis van authentieke bronnen, zoals de basisregistratie personen en de polisadministratie, zodat zij voldoende overhouden om te kunnen voorzien in de basale kosten van hun levensonderhoud. Er is voor gekozen dat ook bij een laag inkomen beslag op 5% van dat inkomen is toegestaan, ook al betreft dit slechts een klein bedrag per maand Op dit moment vindt er een tussentijdse evaluatie van de wet Vereenvoudiging beslagvrije voet plaats. In dat kader zal onder meer worden gekeken of personen met een inkomen op of onder de bijstandsnorm bij een loonbeslag voldoende geld overhouden om van te leven.
Ziet u er in het licht van de koopkrachtcrisis aanleiding toe de beslagvrije voet te verruimen?
De beslagvrije voet dient het bestaansminimum van schuldenaren te borgen. Een schuldenaar moet – ook als er beslag is gelegd op zijn inkomen – in de basale kosten van zijn levensonderhoud kunnen voorzien, waaronder ook bijvoorbeeld de kosten voor energie en boodschappen. De hoge inflatie zorgt ontegenzeggelijk bij veel mensen voor extra druk op het huishoudbudget. Dit geldt voor alle mensen, maar zeker voor mensen met een laag inkomen of waarbij beslag op inkomen is gelegd. Het kabinet heeft een groot pakket aan koopkrachtmaatregelen getroffen om mensen financieel bij te staan en hen in staat te stellen het hoofd te bieden aan de hoge kosten voor levensonderhoud als gevolg van de inflatie. Op deze manier worden met name lage inkomens bijgestaan ook bij het voldoen van de afbetaling van schulden. Onderdeel van het pakket was onder meer de verhoging van het minimumloon met 10% die ook doorwerkt in de hoogte van de beslagvrije voet. Dat maakt dat er geen aanleiding is om de beslavrije voet te verruimen.
Bij problematische schulden stimuleert het kabinet, naast schuldregelingen, het aanbieden van saneringskredieten door gemeenten via het Waarborgfonds saneringskredieten. Iemand die gebruik maakt van een saneringskrediet heeft dan nog maar één schuldeiser, die de schuldenaar in 18 maanden moet aflossen. Indien de restschuld onverhoopt niet kan worden afgelost, garandeert het Waarborgfonds saneringskredieten de aflossing van de restschuld.
In hoeverre wegen de kosten van loonbeslag op tegen de opbrengsten in het geval van lage inkomens? Hoe is deze balans in een sector als de ouderenzorg, met een gemiddeld uurloon tussen de €13,30 en €17,90 per uur?
Beslagleggers moeten zorgvuldig handelen, dit houdt onder meer in dat zij niet onnodig kosten maken bij het leggen van beslag. De tarieven die gelden voor loonbeslag door een gerechtsdeurwaarder zijn vastgelegd in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag). Alleen deze wettelijke tarieven mogen worden verhaald op de schuldenaar. Bij invorderingsmaatregelen door overheidsschuldeisers worden niet altijd kosten in rekening gebracht bij de schuldenaar voor het loonbeslag.
De kosten voor beslagleggen zijn niet inkomensafhankelijk of afhankelijk van de sector waarin een schuldenaar werkzaam is. Het gemiddelde bruto uurloon binnen de ouderenzorg ligt met circa € 18 ruim boven het wettelijk minimumloon per uur.15 Het overgrote deel van de medewerkers binnen de ouderenzorg heeft een uurloon ruim boven het wettelijk minimumloon per uur. Het in de vraag genoemde uurloon tussen de € 13,30 en € 17,90 per uur heeft volgens het AD-artikel waar in vraag 1 naar verwezen wordt16 betrekking op de groep verzorgenden. Het uurloon tussen de € 13,30 en € 17,90 per uur betreft het uurloon van de salarisschaal FWG 30 van de cao VVT. Verzorgenden IG worden doorgaans echter ingeschaald in FWG 35 en bij meer verantwoordelijkheden zelfs in FWG 40 (bijvoorbeeld als eerstverantwoordelijke verzorgende). Gegevens van het Pensioenfonds zorg en welzijn wijzen uit dat het uurloon van een verzorgende gemiddeld op circa € 17,50 per uur ligt en daarmee ruim boven het wettelijk minimumloon per uur.
Bent u van mening dat banen in de publieke sector genoeg moeten betalen, zodat mensen zonder loonbeslag door het leven kunnen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de bestaanszekerheid van deze groepen dusdanig toeneemt zodat zij niet meer in de gevarenzone zitten?
Werknemers in de publieke sector doen belangrijk werk voor Nederland en hebben recht op goede arbeidsvoorwaarden die marktconform zijn. Dit wordt ook geboden. De afgelopen periode zijn er in de verschillende publieke sectoren tussen sociale partners goede cao-afspraken gemaakt, cao-afspraken waarbij er juist extra aandacht is geweest voor medewerkers in de lagere loonschalen. Werkgevers in de publieke sector streven naar goed werkgeverschap, hierbij hoort ook dat er oog is voor problemen onder het personeel en dat er ondersteuning wordt geboden zover dat mogelijk is. Er zijn in de verschillende sectoren meerdere voorzieningen beschikbaar. Te denken valt aan financiële loketten en bedrijfsmaatschappelijk werk (voor informatie en advies), Sociale Fondsen (voor een renteloze lening of gift) en er worden cursussen voor leidinggevenden aangeboden om schuldenproblematiek te herkennen. Het ontstaan van schulden kent echter verschillende en diverse oorzaken, waardoor het niet is uit te sluiten dat er schulden ontstaan, ook bij werknemers binnen de publieke sector.