Onveiligheidsgevoelens van vrouwen in de openbare ruimte |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Mark Harbers (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van AD en Pointer over de onveiligheidsgevoelens van vrouwen in de openbare ruimte?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat vrouwen uit onveiligheidsgevoelens allerlei voorzorgsmaatregelen nemen zoals het vermijden van bepaalde plekken of het op zak hebben van zelfverdedigingssleutelhangers of pepperspray, wat bovendien onder de Vuurwapenverordening 1930 valt? Wat vindt u ervan dat veel vrouwen dit kennelijk nodig achten?
Iedereen zou veilig moeten zijn, in huis en op straat. Het is niet acceptabel dat mensen – en in dit bericht veel vrouwen – zich genoodzaakt voelen om voorzorgsmaatregelen te nemen om zich veilig te voelen in hun eigen leefomgeving. Dat vrouwen bepaalde plekken vermijden of het nodig achten om zelfverdedigingsmiddelen bij zich te dragen, zoals sleutelhangers of pepperspray, wijst op een probleem in onze samenleving: er zijn plekken of ervaringen van mensen waar sprake is geweest van intimidatie, ongewenste aandacht of geweld.
Het is een bredere maatschappelijke verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat iedereen zich vrij en veilig kan bewegen, zonder angst of bedreiging. Hoewel sommige zelfverdedigingsmiddelen, zoals pepperspray onder de Wet wapens en munitie vallen en verboden zijn, moeten we vooral werken aan de oorzaken van het onveiligheidsgevoel en de versterking van preventieve maatregelen die bijdragen aan een veiligere samenleving. Het feit dat vrouwen dergelijke maatregelen overwegen, is een duidelijke indicatie dat er nog veel werk te doen is op het gebied van bewustwording, preventie en veiligheid. Dit vraagt om een gezamenlijke inspanning van de overheid, de samenleving en alle betrokken partijen.
Welke maatregelen zijn de afgelopen jaren genomen om de veiligheidsgevoelens van vrouwen in de openbare ruimte te verbeteren, met name ’s avonds en ’s nachts? Wat zijn de resultaten daarvan? Is de informatie van vrouwen die daadwerkelijk incidenten hebben meegemaakt hierin meegenomen?
Voor een aantal voorbeelden van maatregelen die de afgelopen jaren zijn genomen om de veiligheidsgevoelens van vrouwen in de openbare ruimte te verbeteren, verwijs ik u naar vraag 8 en 9.
De Veiligheidsmonitor geeft inzicht in de ontwikkeling van onveiligheidsbeleving van vrouwen. Daarin is te zien dat de algemene onveiligheidsgevoelens van vrouwen tussen 2012 en 2019 zijn gedaald en stabiel zijn gebleven tussen 2019 en 2021. Tussen 2021 en 2023 is het percentage vrouwen dat zich in het algemeen wel eens onveilig voelt licht gestegen, van 42 naar 44 procent.
Specifieker voelde 5 procent van de vrouwen zich in 2023 ’s avonds op straat in hun eigen buurt onveilig. Daarin is geen verschil te zien met 2021. 4 procent van de vrouwen reed of liep in 2023 wel eens om als vorm van vermijdingsgedrag.
Ook dat percentage is niet veranderd ten opzichte van 2021.
Als gekeken wordt naar welke incidenten vrouwen daadwerkelijk meemaken in deze context, dan is te zien dat in totaal 6,5 procent van de vrouwen in 2023 slachtoffer werd van een geweldsdelict (bedreiging, mishandeling of seksueel geweld). Dat percentage is even groot als bij mannen. Ook is dit percentage toegenomen ten opzichte van 2021, toen 5 procent van de vrouwen slachtoffer werd van een geweldsdelict. Het is echter niet bekend welk percentage van deze delicten plaatsvond in de openbare ruimte. Wel is bekend dat 57,5 procent van de vrouwelijke slachtoffers in 2023 de dader niet kende.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit het onderzoek van AD en Pointer blijkt dat 9 op de 10 vrouwen zich onveilig voelen op stations en 82% van hen in het openbaar vervoer (ov)? Hoe verhoudt zich dit tot het feit dat vrijwel alle stations een voldoende scoren in de Stationsbelevingsmonitor? Hoe verklaart u het verschil?
Ik vind het zorgelijk dat een substantiële groep vrouwen heeft aangegeven zich onveilig te voelen in het openbaar vervoer en de omgeving van haltes en stations. Ik vind het van belang dat reizigers en personeel veilig kunnen reizen en werken in het OV. Samen met de OV-sector monitoren we actief de ontwikkelingen aan de hand van representatieve en periodieke metingen. De enquête van Pointer en het AD heeft daarbij een andere en minder representatieve insteek, zoals deze partijen ook zelf aangeven, toch biedt de enquête zeer waardevolle informatie. De enquête geeft namelijk goed inzicht in locaties waar de deelnemende vrouwen zich onveilig voelen. De uitkomsten van dit onderzoek zijn daarom een goede aanvulling op de bestaande OV-monitors. De focus en manier van deze bestaande representatieve onderzoeken is echter deels anders. Zo is de omgeving van of route naar halte of station geen onderdeel van de OV-klantenbarometer of de Stationsbelevingsmonitor omdat dit valt onder de publieke ruimte. Pointer en het AD scharen dit wel onder OV en noemen dit een «spoorzone». Een ander verschil is dat de enquête van Pointer en AD zich specifiek op vrouwen heeft gericht die zich onveilig voelen in de publieke ruimte. De bredere OV-monitors vragen daarentegen alle reizigers naar hun (veiligheids)ervaringen met het OV.
Wat vindt u ervan dat vervoersbedrijven bij onderzoeken over veiligheidsgevoelens in het ov en op stations bij de resultaten geen onderscheid maken tussen mannen en vrouwen? Vindt u dat deze splitsing wel gemaakt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat in onderzoeken naar reizigerservaringen gebruik wordt gemaakt van relevante uitsplitsingen. In sommige gevallen is dat een onderscheid op basis van gender. Enkele OV-partijen en decentrale OV-autoriteiten hebben reeds het verantwoordelijke kennisplatform CROW gevraagd de gendervraag opnieuw onderdeel te laten zijn van de enquêtes. Ik herken het belang van deze informatie en sluit mij bij dat verzoek aan. Tot 2018 was de gendervraag een vast onderdeel van de OV-Klantenbarometer. Het laatste jaar waarin deze monitor de gendervraag bevatte, toont geen substantieel verschil in de gemiddelde veiligheidservaring van vrouwen versus mannen. Beiden geven de sociale veiligheid in het OV een ruime voldoende, net als de jaren daarvoor.
Over het algemeen wordt de veiligheid op stations ook in de Stationsbelevingsmonitor (SBM) van 2023 met een ruime voldoende beoordeeld. De SBM bevat de gendervraag op dit moment wel. Deze uitsplitsing is geen onderdeel van de openbare publicatie, maar deze informatie is ter beschikking voor opdrachtgevers en beleidsmakers. Wanneer de veiligheidservaring op basis van gender wordt uitgesplitst, zijn er 111 Nederlandse stations die door vrouwen lager beoordeeld worden dan een zes. In totaal zijn er 58 stations die door zowel mannen als vrouwen lager beoordeeld worden dan een zes. Het Ministerie van IenW gaat met NS en ProRail in gesprek over deze inzichten, evenals over de uitkomsten van de enquête van Pointer en het AD. IenW verwacht voor de SBM dat de uitsplitsing op basis van gender behouden blijft en zal NS en ProRail vragen dit ook onderdeel te laten zijn van de openbare publicatie.
Bent u in gesprek met gemeenten, ov-bedrijven en/of reizigersvereniging Rover over de schrikbarend hoge percentages vrouwen die zich onveilig voelen in het ov en op stations? Zo ja, welke concrete acties zijn er uit deze gesprekken voortgekomen? Zo nee, bent u bereid deze gesprekken te voeren?
De Ministeries van Justitie en Veiligheid en van Infrastructuur en Waterstaat zijn doorlopend in gesprek met veiligheidspartijen, decentrale overheden en de OV-sector over het verbeteren van de veiligheid in en rondom het OV. De conclusies van de enquête van Pointer en het AD worden uiteraard in deze gesprekken meegenomen.
Ook wordt er gezamenlijk gewerkt aan concrete maatregelen, zoals cameratoezicht, extra beveiliging, verhuur van commerciële ruimtes met ruimere openingstijden, het plaatsen van groen of hekwerken en het verbeteren van zichtlijnen. Dit soort maatregelen worden waar mogelijk en nodig toegepast op alle 404 stations, waarbij ieder station anders is en een ander type aanpak vereist. NS en ProRail hebben laten weten dat in het geval van de stations met een beoordeling van zes of lager de stationsmanagers goed op de hoogte zijn van de precieze verbeterpunten en er gewerkt wordt aan concrete acties.
Ter bevordering van de samenwerking, kennisuitwisseling, informatiedeling en innovatie over sociale veiligheid in het OV is er in 2020 het convenant sociale veiligheid afgesloten onder leiding van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de provincies, de politie, de OV-bedrijven en ProRail. Daarnaast is het afgelopen jaar gewerkt met een actieplan sociale veiligheid in het OV. Hiermee zijn diverse stappen gezet om de veiligheid in en rond het OV te verbeteren. Zo zijn er in de afgelopen jaren camera’s geplaatst, stations afgesloten met ov-chipkaartpoortjes, werkt de sector met bodycams én kunnen NS-reizigers in het hele land onveilige situaties in treinen en stations via whatsapp melden. De komende periode wordt het convenant geëvalueerd en vernieuwd. De veiligheid zal dan ook onze aandacht blijven houden. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu zal op een later moment erop terugkomen over hoe hij verder invulling wil geven aan het verbeteren van de veiligheid en het veiligheidsgevoel in en rondom het OV.
Deelt u de mening van onderzoeker Krista Schram dat er te weinig rekening wordt gehouden met de veiligheid van vrouwen omdat vaak voorbij wordt gegaan aan het feit dat zij andere dingen belangrijk vinden als het op veiligheidsbeleving aankomt dan mannen? Zo ja, hoe gaat u hier verandering in brengen? Zo nee, waarom niet?
De mening van onderzoeker Krista Schram neem ik serieus. De veiligheidsbeleving van vrouwen heeft belangrijke aandachtspunten, waarmee rekening moet worden gehouden. Met het oog hierop zijn inmiddels inspanningen geleverd om rekening te houden met de veiligheid van vrouwen. Wel is het goed hier steeds alert op te blijven en te kijken of de inspanningen kunnen worden aangescherpt, bijvoorbeeld door hier jaarlijks apart naar te kijken. Ik zal deze suggestie aankaarten bij de betrokken partners, zoals hierna genoemd. Er wordt in verschillende beleidsplannen en veiligheidsinitiatieven aandacht besteed aan de specifieke behoeften van vrouwen, zoals in het programma Veilige Steden dat gemeenten door het hele land ondersteunt bij het verbeteren van de veiligheid voor vrouwen en meisjes, met een focus op de openbare ruimte en uitgaansgelegenheden. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) ondersteunt en stimuleert dit programma. Movisie, dat sinds 1 september 2023 het programma heeft overgenomen, ondersteunt gemeenten met individuele begeleiding, werkateliers en het delen van goede praktijkvoorbeelden. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is in gesprek met onder andere het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid en het programma Veilige Steden hoe, in aanvulling op het programma Veilige Steden, gemeenten verder kunnen worden ondersteund in de aanpak van straatintimidatie.
Verwacht u dat de Wet seksuele misdrijven, die per 1 juli a.s. ingaat en waar ook straatintimidatie onder valt, zal leiden tot minder onveiligheidsgevoelens onder vrouwen? Wordt er, in afstemming met politie, boa’s en gemeenten, bijvoorbeeld extra aandacht besteedt aan de aanpak van straatintimidatie op plekken waar vrouwen volgens onderzoek extra veel onveiligheidsgevoelens ervaren?
De Wet seksuele misdrijven verbetert de strafrechtelijke bescherming van burgers tegen seksueel geweld en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ik verwacht dat de strafbaarstelling van seksuele intimidatie in het openbaar, waarvan ook een normerende en afschrikwekkende werking uitgaat, bijdraagt aan een samenleving waarin burgers zich ongehinderd en vrij in het openbaar kunnen begeven en zich veiliger voelen, zonder angst voor ongewenste seksuele toenadering van anderen. Dit normerende en preventieve effect wordt naar verwachting versterkt door de landelijke publiekscampagne over de Wet seksuele misdrijven waarin aandacht wordt geschonken aan seksuele intimidatie in het openbaar.
Het is verder aan het lokaal gezag om de inzet op de aanpak van (seksuele)
intimidatie in het openbaar te bepalen, maar ik verwacht dat als het bekend is dat seksuele intimidatie vaker op bepaalde locaties voorkomt, daar in deze aanpak extra aandacht aan wordt besteed. De lokale aanpak van seksuele intimidatie bestaat overigens niet alleen uit een strafrechtelijk deel maar ook en vooral uit preventie van, voorlichting en bewustwording over seksuele intimidatie.
Bent u bekend met onderzoek van de Erasmus Universiteit en TU Delft dat laat zien dat de inrichting van de openbare ruimte onveiligheidsbeleving van jonge vrouwen in de hand werkt, deels doordat bij de inrichting van de publieke ruimte de behoeften van jongens en jonge mannen als norm worden genomen? Bent u bereid in gesprek te gaan met gemeenten over hoe in het ontwerpproces van de openbare ruimte al rekening gehouden kan worden met de behoeften van vrouwen en hen hier actief bij te betrekken?2
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek.
De Ministeries van Justitie en Veiligheid en Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening werken samen aan veilig ontwerp en beheer van de openbare ruimte, zowel met gemeenten als specifiek de gebieden binnen het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid.
Vanuit Justitie en Veiligheid wordt het Centrum voor Criminaliteitspreventie gefinancierd om gemeenten te ondersteunen in het veilig ontwerp en beheren van de openbare ruimte. Een middel hiervoor is de Veiligheidseffectrapportage. Hierin wordt ook aandacht besteed aan veiligheid(sbeleving) van vrouwen.
In het Nieuw Handboek Veilig Ontwerp en Beheer, dat deze zomer wordt gepubliceerd en medegefinancierd is door de beiden ministeries, wordt ook aandacht besteed aan inclusiviteit in de openbare ruimte. Het gaat hierbij om het creëren van omgevingen die veiligheid, comfort en «welkom-voelen» bevorderen voor alle gebruikers, ook vrouwen. Dit vereist voortdurende evaluatie en aanpassing om ervoor te zorgen dat de ruimten blijven voldoen aan ieders behoeften. Het handboek is gericht op een diverse groep lezers die betrokken zijn bij de veiligheid en het beheer van stedelijke omgevingen. Van ontwerpers, bouwers en beheerders tot gemeenten. Ook richt het handboek zich op politie, woningbouwverenigingen, projectontwikkelaars, bouw- en omgevingsbeheermanagers.
Vragen de resultaten uit het onderzoek van AD en Pointer wat u betreft om extra actie of aanvullende maatregelen en zo ja, wat behelzen die en wanneer worden deze ingezet? Zo nee, waarom niet?
Het handboek Veilig Ontwerp en Beheer zoals genoemd in het antwoord op vraag 9 wordt deze zomer gepubliceerd. Hierin wordt aandacht besteed aan omgevingen die veiligheid, comfort en «welkom-voelen» creëren voor alle gebruikers, ook vrouwen. Het vereist voortdurende evaluatie en aanpassing om ervoor te zorgen dat de ruimten blijven voldoen aan ieders behoeften.
Voor het openbaar vervoer hebben ProRail en vervoerders een primaire verantwoordelijkheid bij het waarborgen van de veiligheid van reizigers en personeel. Ik vraag de betrokken partijen om hierin hun rol te pakken en waar noodzakelijk te komen met aanvullende maatregelen. Er is echter ook meer onderzoek nodig om meer te weten over de redenen achter deze resultaten en de effectiviteit van mogelijke aanvullende maatregelen te toetsen.
Het bericht ‘Als model gelokt, voor de camera misbruikt’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Als model gelokt, voor de camera misbruikt»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Kunt u reageren op het feit dat uit onderzoek van de Volkskrant blijkt dat een persoon in ruim 20 jaar honderden Oost-Europese vrouwen heeft geronseld voor de illegale productie van porno en prostitutie, zonder dat hij hiervoor is vervolgd?
Ik ben geschrokken van de ervaringen die in het artikel in de Volkskrant zijn opgetekend. Hoewel sekswerk in Nederland legaal kan worden verricht, vind ik het van het allergrootste belang dat dit gebeurt onder juiste omstandigheden en conform de wet- en regelgeving ter zake. Bovendien geldt boven alles dat het van het allergrootste belang is dat het verrichten van seksuele handelingen in een professionele context, of dit nu in het kader van sekswerk wordt verricht of in het kader van de productie van pornografische films, veilig moet gebeuren, waarbij de bescherming van sekswerkers onderscheidenlijk acteurs een speerpunt moet zijn.
In het artikel worden zaken behandeld die aspecten bevatten die wijzen op signalen van mensenhandel. In zijn algemeenheid geldt dat wanneer sprake is van een signaal mensenhandel, dit signaal altijd wordt opgevolgd door de betreffende opsporingsdiensten en het openbaar ministerie, conform de OM-aanwijzing mensenhandel. Indien sprake is van mogelijke strafbare feiten, verricht de politie onderzoek naar aanknopingspunten die opsporingshandelingen rechtvaardigen. Op basis van deze verzamelde aanknopingspunten wordt in afstemming met het openbaar ministerie een weloverwogen keuze gemaakt om al dan niet tot verdere vervolging over te gaan. Deze procedure en afweging kunnen, indien er te weinig aanknopingspunten aanwezig zijn die vervolging rechtvaardigen, leiden tot een beslissing om niet tot verdere vervolging over te gaan. Het is voor mij als Minister echter niet mogelijk om in te gaan op specifieke vragen die zien op informatie over individuele strafzaken.
Is hiervan aangifte gedaan door slachtoffers of andere personen en zo ja, hoe vaak?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2, is het niet mogelijk om in te gaan op vragen die betrekking hebben op individuele (straf)zaken.
Hoe plaatst u de bevindingen van de Volkskrant in het licht van uw verkenning naar misstanden in de porno-industrie uit maart 2023, waarin u schreef dat er geen signalen waren van strafbare feiten of andere misstanden in de Nederlandse porno-industrie?
In maart 2023 is er, op verzoek van uw Kamer, een verkenning uitgevoerd naar het bestaan van eventuele misstanden in de Nederlandse porno-industrie (Kamerstukken II, 2022–23, 34 843, nr. 17). Aanleiding hiervoor was een Frans Senaatsrapport waarin misstanden op de filmset van Franse pornoproducenten stonden beschreven. De uitvraag in het kader van deze verkenning heeft zich, zoals verzocht door uw Kamer, specifiek toegelegd op het in kaart brengen van dergelijke misstanden en/of strafbare feiten op filmsets binnen de Nederlandse porno-industrie en niet over het werven voor de porno-industrie. Meer specifiek heeft de verkenning zich gericht op het bestaan van strafbare feiten bij de productie van pornografisch materiaal op een Nederlandse filmset.
Na raadpleging van de politie, het openbaar ministerie en de Arbeidsinspectie blijkt uit de verkenning van destijds niet van enige signalen van strafbare feiten bij de productie van pornografisch materiaal op een Nederlandse filmset. Vanuit hulpverleningsinstanties volgde vrijwel een gelijkluidend beeld, daarbij opgemerkt dat één hulpverleningsinstantie aangeeft in 2019 een melding te hebben ontvangen waarbij mogelijk sprake is van een link met de porno-industrie. Vanuit belangenorganisaties (SWAD, Soa Aids Nederland en Sekswerkexpertise) waren eveneens geen meldingen bekend van eventuele misstanden bij de productie van pornografisch materiaal in Nederland. Dat bij producties binnen de porno-industrie geen misstanden bij de bevraagde instanties bekend waren, betekent niet dat deze er niet zijn. Wel dat deze ten tijde van de verkenning niet bekend waren bij de bevraagde organisaties die over een goede informatiepositie beschikken over seksuele misdrijven, ook ten aanzien van specifieke sectoren, en mensenhandel.
Wat is de reden dat uit uw verkenning volgt dat er geen sprake is van misstanden, maar dat uit onderzoek van de Volkskrant blijkt dat de politie de afgelopen 20 jaar meerdere keren meldingen heeft ontvangen over Van der W. en meermaals is binnengevallen bij hem, en ook nog eens is vastgesteld dat er sprake was van illegale prostitutie?
Zoals bij vraag 4 toegelicht was de verkenning gericht op het kaart brengen van strafbare feiten bij de productie van pornografisch materiaal op filmsets in de Nederlandse porno-industrie en niet op de werving daarvoor. Bovendien heeft de verkenning zich beperkt tot een interne uitvraag bij het openbaar ministerie, de Arbeidsinspectie, politie en hulpverleningsinstanties en belangenorganisaties, aangezien niet specifiek op misstanden in de porno-industrie geregistreerd wordt. Het ontbreken van verdere aanknopingspunten voor vervolging in bepaalde zaken in zijn algemeenheid, kan een reden zijn waarom deze zaken niet in de verkenning naar boven zijn gekomen.
Was u hiermee bekend en zo ja, wat is dan de reden dat u heeft aangegeven dat er geen signalen zijn van misstanden in de Nederlandse porno-industrie?
Nee, ik ben hier niet mee bekend. Zie beantwoording vraag 4 en 5 voor de reden waarom er uit de verkenning is gebleken dat er geen signalen van misstanden in de Nederlandse porno-industrie zijn.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat bij deze gevallen van uitbuiting, illegale prostitutie en mensenhandel jarenlang geen actie wordt ondernomen en daders hierdoor hun gang kunnen blijven gaan met het uitbuiten van kwetsbare slachtoffers uit zowel Nederland als andere landen?
Het beeld dat u schetst dat geen actie wordt ondernomen tegen het uitbuiten van (kwetsbare) slachtoffers, zowel uit Nederland als uit het buitenland, herken ik niet. Wanneer de politie meldingen ontvangt over signalen van mensenhandel, wordt dit altijd door politie opgepakt, conform de uitgangspunten in de OM-aanwijzing over mensenhandel. Zoals onder de beantwoording van vraag 2 aangegeven doet de politie, wanneer sprake is van mogelijke strafbare feiten zoals mensenhandel, onderzoek naar nadere aanknopingspunten over deze misstanden. Op basis van deze aanknopingspunten wordt in afstemming met het OM een weloverwogen keuze gemaakt om al dan niet tot verdere vervolging over te gaan. Het ontbreken van voldoende aanknopingspunten kan een reden zijn om niet tot verdere vervolging over te gaan. Het is belangrijk dat potentiële slachtoffers worden voorkomen en daders worden aangepakt. Daarom sta ik samen met de betrokken partners voor een effectieve en daadkrachtige aanpak van mensenhandel. Zo wordt door middel van het actieplan Samen tegen Mensenhandel ingezet op onder meer het creëren van een brede bewustwording over mensenhandel bij verschillende groepen in de samenleving, het vergroten van de meldingsbereidheid van slachtoffers en burgers en wordt gewerkt aan een betere vaststelling van slachtofferschap en bescherming van slachtoffers. Daarnaast wordt het met de modernisering en uitbreiding van de strafbaarstelling van mensenhandel, opgenomen in artikel 273f Wetboek van Strafrecht, makkelijker om daders aan te pakken en te straffen. De nota naar aanleiding van het verslag verwacht ik in oktober naar uw Kamer te zenden.
Klopt het dat er geen enkel zicht is op wat er in de Nederlandse porno-industrie gebeurt en dus blijkbaar ook geen zicht is op de illegale praktijken, uitbuiting en prostitutie die hierin plaatsvinden?
Het werken in deze industrie is legaal en is daarom, net als in andere branches, onderhevig aan regels voortvloeiend uit arbeidsrechtelijke wet- en regelgeving. Werkgevers, waaronder werkgevers in de Nederlandse porno-industrie, zijn primair zelf verantwoordelijk voor naleving van de verschillende arbeidswetten. In bepaalde situaties moet de werkgever ook maatregelen nemen ter voorkoming van gevaar voor de veiligheid of gezondheid van andere personen dan zijn werknemers. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op naleving van deze arbeidswetten. Dit doet zij risicogericht en programmatisch. Meldingen zijn de basis van het reactieve toezicht en worden volgens vaste procedures en kaders beoordeeld. Wanneer de meldingen niet het domein van de Arbeidsinspectie betreffen worden zij, waar nodig, doorgezet naar bijvoorbeeld de politie (bij seksuele uitbuiting of een andersoortig zedenfeit). Ook houdt de Arbeidsinspectie proactief toezicht met landelijke programma’s, zoals het programma Psychosociale Arbeidsbelasting, Arbeidsdiscriminatie en Fysieke Belasting. Onder Psychosociale Arbeidsbelasting vallen onder andere seksuele intimidatie op de werkvloer en agressie en geweld. Werkgevers zijn verplicht om een beleid te voeren om Psychosociale Arbeidsbelasting te voorkomen. De werkgever is verplicht om in de Risico Inventarisatie en Evaluatie het risico op Psychosociale Arbeidsbelasting te inventariseren en in het bijbehorende Plan van Aanpak maatregelen op te nemen en uit te voeren. De Risico Inventarisatie en Evaluatie is de ingang voor de Arbeidsinspectie om te controleren op Psychosociale Arbeidsbelasting bij werkgevers. Dit betekent dat de Arbeidsinspectie geen toezicht houdt of handhaaft op individuele gevallen, maar kijkt naar het door het bedrijf gevoerde beleid. De Arbeidsinspectie heeft geen specifiek programma of project dat zich richt op de Nederlandse porno-industrie, hetgeen betekent dat er geen gericht toezicht wordt gehouden op deze industrie. Eventuele meldingen vanuit deze branche doorlopen het reguliere wegings- en beoordelingsproces van de Arbeidsinspectie en worden waar nodig en mogelijk opgevolgd.
Op welke manier wordt op dit moment toezicht gehouden op de porno-industrie om misstanden te signaleren en te voorkomen?
Zie vraag 8.
Hoe worden kwetsbare (buitenlandse) vrouwen beschermd tegen uitbuiting, illegale prostitutie en andere seksuele misdrijven binnen de porno-industrie?
Laat ik vooropstellen: wanneer dergelijke misstanden zich zouden voordoen, dan vind ik dat onacceptabel. Het is van belang dat slachtoffers zich melden indien zij misstanden waarnemen of zijzelf slachtoffer worden hiervan. Indien sprake hiervan is kan de overheid op basis van deze meldingen adequaat op treden. Daarom geldt, zoals hierboven al genoemd, dat elk signaal van mensenhandel door de opsporingsdiensten en het openbaar ministerie wordt opgepakt, conform de OM-aanwijzing over mensenhandel. Ook is mensenhandel voor de jaren 2023–2026 één van de thema’s waarover door middel van de Veiligheidsagenda landelijke beleidsdoelstellingen voor de taakuitvoering van de politie zijn opgenomen en heeft ook op deze wijze een grote prioriteit. Ten slotte is ook de Wet seksuele misdrijven op 1 juli 2024 in werking getreden: hiermee kunnen seksuele misdrijven beter worden aangepakt.
Bent u na het lezen van het onderzoek uit de Volkskrant nu wel bereid om net als in Frankrijk een grootschalig onderzoek uit te voeren naar misstanden in de Nederlandse porno-industrie, en niet alleen een verkenning uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals tijdens het commissiedebat over mensenhandel en prostitutie van 11 september jl. toegezegd, zal ik een WODC-onderzoek naar misstanden in de Nederlandse porno-industrie laten uitvoeren. Uw Kamer zal hierover nader worden geïnformeerd.
Te weinig personeel voor het toezicht op de AIVD en MIVD |
|
Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten in het AD en het NRC over het toezicht op de AIVD en MIVD?1, 2
Wij verwijzen voor dit antwoord graag naar de brief van het vorige kabinet van 26 juni 2024.3
Wat is uw reactie op de toezichthouders op de geheime diensten die spreken van een afschaling van het toezicht terwijl een opschaling beloofd was, en dat inmiddels al belangrijke onderzoeken zijn uitgesteld?
Het toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt niet afgeschaald. Bij de toepassing van de Tijdelijke wet wordt rekening gehouden met de capaciteitsproblemen die de CTIVD ondervindt zodat de toepassing van bevoegdheden onder de condities van de Tijdelijke wet aansluit bij de uitvoerings- en toezichtspraktijk.
Uit het jaarverslag van de CTIVD over het jaar 2023 (gepubliceerd op 24 april 2024) blijkt dat de CTIVD één onderzoek vanwege beperkte capaciteit heeft besloten uit te stellen.4 Dit staat echter los van de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet. De CTIVD verricht haar onderzoeken namelijk op basis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017. Hier wordt met de Tijdelijke wet niets aan veranderd en het vermogen van de CTIVD om onderzoeken te verrichten is ook niet afhankelijk van de capaciteitsuitbreiding, die immers is toegekend voor de uitvoering van de Tijdelijke wet.
Hoe kan het dat het nieuwe toezichtstelsel voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten niet gereed is?
Wij hechten er aan om te benadrukken dat met de invoering van de Tijdelijke wet er géén sprake is van een nieuw toezichtstelsel. Er is met de Tijdelijke wet bij een aantal bestaande bevoegdheden sprake van een accentverschuiving in het stelsel van toetsing en toezicht: van toetsing voorafgaand aan de operatie door de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) naar bindend toezicht tijdens en achteraf door de CTIVD. Daar waar het toezicht verschuift van de TIB naar de CTIVD krijgt de CTIVD de bindende bevoegdheid om een lopende bevoegdheid direct stop te zetten en de daarbij verworven gegevens te laten vernietigen.
Zoals is aangegeven in de brief die door het vorige kabinet is verstuurd op 26 juni 2024, is in zijn algemeenheid op te merken over de werkbelasting van de CTIVD dat deze niet direct na de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet in volle omvang zijn beslag krijgt, gelet op het gegeven dat er enige tijd overheen gaat alvorens nieuwe wetgeving volledig wordt toegepast en tot grotere toezichts-belasting leidt. Een deel van de voorzieningen in de Tijdelijke wet brengt geen extra werkbelasting voor de CTIVD met zich mee, omdat hiervoor al een voorziening is getroffen en een werkproces is ingeregeld door de CTIVD of omdat deze voorzieningen onafhankelijk zijn van de accentverschuiving binnen het stelsel van toetsing en toezicht. Inmiddels is afgesproken dat ook verkennen in het kader van de hackbevoegdheid tot uitvoerbaar toezicht leidt voor de CTIVD. Aan deze bevoegdheid wordt door de AIVD en de MIVD dus ook toepassing gegeven. De CTIVD heeft aangegeven geen toezicht te kunnen houden op de overige bepalingen uit de Tijdelijke wet, omdat de daarvoor benodigde cyberspecialisten voor een groot deel belast zijn met werkzaamheden voor de huisvestingsproblematiek. Toepassing van deze bevoegdheden onder de condities van de Tijdelijke wet zal dus pas plaatsvinden nadat de CTIVD de tijdelijke huisvesting betrokken heeft. De praktijk zal doorlopend gemonitord worden. Op deze manier zal worden gewaarborgd dat de toepassing van bevoegdheden uit de nieuwe wet zal «ingroeien» in de uitvoerings- en toezichtspraktijk.
Wat zijn precies de oorzaken van het gebrek aan personeel, goede ICT en passende huisvesting? Waarom is hier niet tijdig en adequaat in voorzien?
Graag verwijzen we ook naar het antwoord op vraag 3 van de leden Kathmann en Koekoek.
Vanwege de hoge beveiligingseisen die er gesteld worden aan de huisvesting van de toezichthouders, is het een ingewikkelde opgave gebleken om hier aan te voldoen. Het vorige kabinet was hier al geruime tijd met betrokken partijen over in overleg, maar gelet op het bijzondere karakter van de CTIVD, die zelfstandig toegang heeft tot alle systemen van de AIVD en MIVD en daarnaast ook eigen ICT-systemen gebruikt voor de verwerking van staatsgeheime gegevens, worden er hoge eisen gesteld aan de huisvesting en ook aan ICT-middelen. Het gaat om eisen die vergelijkbaar zijn met de eisen aan de huisvesting van de diensten zelf en die dus niet eenvoudig zijn te realiseren.
Voor wat betreft het gebrek aan personeel kan ik u informeren dat het aan de CTIVD zelf is om dit personeel (tijdig) te werven.
Waarom komt u uw beloftes niet na? Waren uw beloftes wel oprecht of zijn deze slechts gedaan om de wet door beide Kamers te loodsen?
Bij de toepassing van de Tijdelijke wet wordt rekening gehouden met de capaciteitsproblemen die de CTIVD ondervindt zodat de toepassing van bevoegdheden onder de condities van de Tijdelijke wet aansluit bij de uitvoerings- en toezichtspraktijk. Er zijn daarom aanvullende afspraken gemaakt tussen de toezichthouder en de diensten over een getemporiseerde invoering van de wet.
Deelt u de mening van de toezichthouders dat invoering per 1 juli van de nieuwe wet met de nieuwe bevoegdheden onverantwoord is, omdat het toezicht nu niet op orde is? Zo niet, waarom niet?
We verwijzen voor dit antwoord graag naar de brief van het vorige kabinet van 26 juni 2024.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het niet op orde hebben van het toezicht op de geheime diensten |
|
Marieke Koekkoek (D66), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (CDA), Mark Rutte (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het voorwoord uit het CTIVD Jaarverslag 2023, waarin ook wordt gesteld dat het niet is gelukt om «in de benodigde werkruimte te voorzien» en «de CTIVD daarom aan de uitbreiding van de organisatie nog steeds geen opvolging kan geven»?1
Ja.
Bent u eveneens bekend met het bericht «Controle op geheime diensten is vanaf 1 juli «niet meer mogelijk»» van Follow the Money (17 juni 2024)?2
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het nog steeds niet is gelukt om de benodigde werkruimte en uitbreiding van 10 fte te realiseren bij de Commissie Toezicht Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD), die u sinds 2022 heeft toegezegd en noodzakelijk is voor het goed uitvoeren van de Tijdelijke wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Tijdelijke wet)? Wat is daarin uw verantwoordelijkheid?
Het kabinet zoekt al geruime tijd naar geschikte huisvesting voor de CTIVD. Dit is geen gemakkelijke opgave gebleken. Zoals ook in de brief van 26 juni jl. aan uw Kamer gesteld is het zo dat gelet op het bijzondere karakter van de CTIVD, die zelfstandig toegang heeft tot alle systemen van de AIVD en MIVD en daarnaast ook eigen systemen gebruikt voor de verwerking van staatsgeheime gegevens, worden er hoge eisen gesteld aan de huisvesting.3 Het gaat om eisen die vergelijkbaar zijn met de eisen aan de huisvesting van de diensten zelf en die dus niet eenvoudig in reguliere kantoorpanden zijn te realiseren. Inmiddels is zowel een lange termijnoplossing als een overbruggingsoplossing gevonden. De verantwoordelijkheid voor werving van geschikt personeel ligt bij de CTIVD zelf.
Deelt u de mening van de CTIVD, die toezicht moet houden op de inlichtingendiensten, dat zij «het toezicht dat de Ministers nu beloofd hebben gewoon niet waar [kunnen] maken»? Zo ja / nee, kunt u toelichten waarom?
Zoals is aangegeven in de brief die door het vorige kabinet is verstuurd op 26 juni 2024, is in zijn algemeenheid op te merken over de werkbelasting van de CTIVD dat deze niet direct na de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet in volle omvang zijn beslag krijgt, gelet op het gegeven dat er enige tijd overheen gaat alvorens nieuwe wetgeving volledig wordt toegepast en tot grotere toezichts-belasting leidt. Een deel van de voorzieningen in de Tijdelijke wet brengt geen extra werkbelasting voor de CTIVD met zich mee, omdat hiervoor al een voorziening is getroffen en een werkproces is ingeregeld door de CTIVD of omdat deze voorzieningen onafhankelijk zijn van de accentverschuiving binnen het stelsel van toetsing en toezicht. Inmiddels is afgesproken dat ook verkennen in het kader van de hackbevoegdheid tot uitvoerbaar toezicht leidt voor de CTIVD. Aan deze bevoegdheid wordt door de AIVD en de MIVD dus ook toepassing gegeven. De CTIVD heeft aangegeven geen toezicht te kunnen houden op de overige bepalingen uit de Tijdelijke wet, omdat de daarvoor benodigde cyberspecialisten voor een groot deel belast zijn met werkzaamheden voor de huisvestingsproblematiek. Toepassing van deze bevoegdheden onder de condities van de Tijdelijke wet zal dus pas plaatsvinden nadat de CTIVD de tijdelijke huisvesting betrokken heeft. De praktijk zal doorlopend gemonitord worden. Op deze manier zal worden gewaarborgd dat de toepassing van bevoegdheden uit de nieuwe wet zal «ingroeien» in de uitvoerings- en toezichtspraktijk. Hierbij de notie dat de Tijdelijke wet géén uitbreiding is van bevoegdheden voor de AIVD en de MIVD, maar een nadere invulling en verduidelijking van bevoegdheden geeft die reeds in de Wiv 2017 waren geïntroduceerd.
Kan de Tijdelijke wet, gezien de kern van deze wet was om het toezicht op de bevoegdheden van de inlichtingendiensten te verschuiven van vóóraf naar áchteraf, op verantwoorde wijze van kracht gaan als de CTIVD zelf aangeeft dat zij niet in staat is om achteraf toezicht te houden?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u de gevolgen voor de kwaliteit van het toezicht door de CTIVD, door het niet op orde hebben van de huisvesting en extra capaciteit, verantwoord? Zo ja, kunt u toelichten hoe lang u deze situatie verantwoord acht? Zo nee, wat betekent dit voor de geplande invoering van de Tijdelijke wet?
Zoals aangegeven in de antwoorden 4 en 5, zal de toepassing van bevoegdheden uit de nieuwe wet zal «ingroeien» in de uitvoerings- en toezichtspraktijk. Dit acht het kabinet verantwoord. De CTIVD zal per januari 2025 in volle formatie, inclusief de 10 fte voor het toezicht op de toepassing van de Tijdelijke wet, op één locatie gehuisvest worden.
Bent u van mening dat, zolang de CTIVD niet op sterkte is en toestemming achteraf voor de inzet van bevoegdheden niet verleend kan worden, die bevoegdheden wél met de goedkeuring vooraf van de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) ingezet moeten kunnen worden? Biedt de wet daartoe de mogelijkheid en gaat u deze inzetten? Zo nee, deelt u dan de mening dat u, zolang de CTIVD niet op sterkte is, geen toestemming voor de inzet van versnelde bevoegdheden moet verlenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer de diensten bij de uitoefening van een bijzondere bevoegdheid als bedoeld in paragraaf 3.2.5 van de Wiv 2017 toepassing willen geven aan de Tijdelijke wet, dan vermelden zij dit in het verzoek om toestemming voor de uitoefening van die bevoegdheid.4 Zonder een dergelijke vermelding is hoofdstuk 2 van de Tijdelijke wet niet van toepassing op de uitoefening van de betreffende bevoegdheid. In dit geval vindt de uitoefening van de bevoegdheid plaats onder de condities van de Wiv 2017. De Tijdelijke wet biedt dus de mogelijkheid om bevoegdheden in te zetten onder de condities van de Wiv 2017. Daar waar de Wiv 2017 een TIB-toets voorschrijft zal deze dus blijven plaatsvinden als de Tijdelijke wet niet wordt toegepast. Zoals is aangegeven in de brief die door het vorige kabinet is verstuurd op 26 juni 2024, nemen de dreigingen vanuit statelijke actoren gericht op Nederland en de Nederlandse belangen dagelijks toe. Daarom is de Tijdelijke wet per 1 juli 2024 in werking getreden en is het van belang dat zo snel mogelijk toepassing kan worden gegeven aan al haar bepalingen. Het is in de tussentijd geen optie om bevoegdheden helemaal niet uit te oefenen. Het is daarom mogelijk dat gedurende de geleidelijke toepassing van de Tijdelijk wet bevoegdheden zullen worden ingezet onder de condities van de Wiv 2017.
Volledigheidshalve moet er wel op gewezen worden dat de CTIVD niet achteraf toestemming verleent voor de inzet van bevoegdheden. Deze toestemming wordt vóóraf gegeven door – in onderhavige gevallen – de Minister. De CTIVD kan tijdens of na afloop van de inzet een oordeel vellen over de rechtmatigheid van de door de Minister gegeven toestemming.
Kan van de CTIVD überhaupt verwacht worden dat zij haar verzwaarde takenpakket kan uitvoeren, gezien het uitblijven van de toegezegde nieuwe medewerkers, de slechte (bestaande) huisvesting, de verouderde IT-voorziening, en de leegloop in het bestuur?
Zie antwoorden 4 en 5.
Kunt u uitleggen hoe het in werking laten gaan van de Tijdelijke wet zonder uitgeruste toezichthouder recht doet aan de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die stelt dat «adequaat en effectief toezicht» nodig is op afluisterprogramma's?3
Uiteraard is het van groot belang dat er adequaat en effectief toezicht gehouden wordt op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De inwerkingtreding van de Tijdelijke wet brengt dit niet in gevaar. Zoals in de brief van 26 juni 2024 over de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet is aangegeven, bevat de Tijdelijke wet voorzieningen waarvan het van groot belang is dat deze zo spoedig mogelijk beschikbaar komen, maar waar geen extra werkzaamheden voor de CTIVD uit voortvloeien. Over de toepassing van voorzieningen uit de Tijdelijke wet die wél capaciteit van de CTIVD vergen zijn, zoals aangegeven in antwoorden 4 en 5, gesprekken gevoerd met de CTIVD zodat de toepassing van de Tijdelijke wet past bij de mogelijkheden van de toezichthouder. Dit doet recht aan «adequaat en effectief toezicht» zoals vereist door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Wat zijn uw plannen om op zo kort mogelijke termijn de 10 extra fte te werven en fatsoenlijke (tijdelijke en definitieve) huisvesting te organiseren voor de CTIVD? Kunt u de planning toelichten en beschrijven wie verantwoordelijk is voor welk onderdeel?
De CTIVD wordt per 1 januari 2025 tot 1 juli 2026 tijdelijk gehuisvest. De CTIVD wordt per 1 juli 2026 definitief gehuisvest op de locatie Turfmarkt 147 in Den Haag. Op beide locaties zal de CTIVD voldoende ruimte hebben om met alle werknemers, inclusief de uitbreiding met 10 fte, vanuit één locatie te kunnen werken.
De CTIVD is zelf verantwoordelijk voor de werving van personeel. Deze werving is thans door de CTIVD hervat, met de inzet om per 1 januari 2025 op sterkte te zijn en volledig toezicht te kunnen houden. Door de diensten is toegezegd dat de veiligheidsonderzoeken van het nieuwe personeel met prioriteit zullen worden opgepakt.
Kunt u uiteenzetten welke acties u wanneer heeft ondernomen sinds er in 2022 10 nieuwe fte zijn toegezegd bij de CTIVD, om een geschikte werkplek te vinden en kundige mensen te werven? Op welke momenten heeft u de Kamer hierover geïnformeerd?
Wij kunnen uw kamer alleen informeren over de stappen die gezet zijn om geschikte huisvesting te vinden. De CTIVD gaat, zoals reeds eerder gesteld, zelf over de werving van personeel.
Zoals ook in het gesprek dat met uw kamer is gevoerd op 27 juni 2024 is aangegeven door het RVB, heeft AZ in mei 2022 een verzoek bij het RVB neergelegd om een voorstel te doen om zowel korte als lange termijn huisvesting te realiseren voor de CTIVD. Na oplevering van het resultaat hiervan is door een stuurgroep van AZ, CTIVD en het RVB besloten om voorrang te geven aan het realiseren van de lange termijn huisvesting aan de Turfmarkt en de korte termijn nog niet verder uit te werken. Dit omdat de investering voor de korte termijn huisvesting relatief hoog is voor een korte periode en vanwege een beperkte capaciteit bij het RVB.
Op basis van de voorgenoemde haalbaarheidsstudie is gebleken dat voor de lange termijn huisvesting van de CTIVD op twee verdiepingen aan de Turfmarkt een reële optie is. Een vervolgonderzoek moet hier definitief uitsluitsel over geven. Als overgegaan wordt tot de verbouwing, is de inschatting dat oplevering van de huisvesting op de Turfmarkt uiterlijk in de zomer van 2026 kan plaatsvinden.
Voor de tijdelijke oplossing zijn begin 2024 werkplekken bij de AIVD in Zoetermeer gerealiseerd, waarvan pas later is gebleken dat dit voor de CTIVD nog geen volwaardige werkplekken zijn, onder andere vanwege het ontbreken van de eigen beveiligde systemen. Inmiddels is een nieuwe overbruggingsoptie aan de CTIVD aangeboden. Hier kan de CTIVD als geheel, inclusief het nieuw te werven personeel, per begin januari 2025 in tot de definitieve oplossing aan de Turfmarkt gereed is.
In het kader van de parlementaire behandeling van de Tijdelijke wet is aangegeven dat er bij de CTIVD behoefte is aan ruimere huisvesting en dat hier door de regering aan wordt gewerkt. Dit heeft richting de Tweede Kamer plaatsgevonden in de nota naar aanleiding van het verslag van 4 september 2023 en tijdens het wetgevingsoverleg van 16 oktober 2023.6 Hierop is in meer detail ingegaan richting de Eerste Kamer, onder andere in de nota naar aanleiding van het verslag van 28 februari 2024.7
In de beantwoording op vragen van de Eerste Kamer, schreef u in februari 2024 dat er «ter overbrugging voorzien [is] in een tijdelijke oplossing die ruimte biedt aan minimaal de extra capaciteit om uitvoering te geven aan de Tijdelijke wet.» Op welke oplossing doelde u? Is deze optie nog in beeld? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier de werkplekken die voor de CTIVD in het AIVD-pand in Zoetermeer zijn gerealiseerd. De CTIVD heeft deze werkplekken in februari 2024 in gebruik genomen, maar heeft hiervan inmiddels aangegeven dat deze plekken niet als volwaardig kunnen worden beschouwd. Dit onder meer vanwege het ontbreken van het eigen -gerubriceerde- computersysteem, maar ook omdat het wenselijk is om, ook in de overbruggingsperiode, de CTIVD als geheel bij elkaar te huisvesten. Inmiddels is, zoals ook in de vorige vraag aangegeven, een oplossing gevonden ter overbrugging. Deze wordt beschikbaar per januari 2025. Tot die tijd zullen de werkplekken bij de AIVD nog steeds als werkplek voor de CTIVD behouden blijven.
Bent u het met de indiener eens dat tijdelijk inwonen bij de AIVD voor de onafhankelijke CTIVD, die juist toezicht moet houden op deze dienst, geen optie is?
Het kabinet benadrukt het belang van onafhankelijk toezicht op de inlichtingendiensten- en veiligheidsdiensten. Zoals gezegd zoekt AZ al geruime tijd, samen met andere partijen binnen de overheid zoals het RVB, naar geschikte huisvesting voor de CTIVD. Dit is echter geen gemakkelijke opgave vanwege alle beveiligingsvereisten waar die huisvesting aan moet voldoen. Het gaat om eisen die vergelijkbaar zijn met de eisen aan de huisvesting van de diensten zelf. In afwachting van de lange termijn huisvesting en om voor de korte termijn tegemoet te komen aan de extra huisvestingsbehoefte van de CTIVD, heeft de AIVD daarom werkplekken gerealiseerd.
Gezien de taken van de CTIVD is het belangrijk dat zij onafhankelijk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan opereren. Gedeelde huisvesting staat hier echter niet aan in de weg. De CTIVD kan, ook vanaf deze werkplekken, onafhankelijk werken. Het kabinet deelt niet de mening van de indiener dat (tijdelijk) inwonen bij de AIVD geen optie zou zijn.
Is er inmiddels een schetsontwerp afgerond voor definitieve huisvesting? Op welke termijn verwacht u dat deze gerealiseerd is en in gebruik kan worden genomen? Waarop baseert u die inschatting?
Zie antwoord 6.
Kunt u uw uitspraak van 5 maart 2024, bij de behandeling van de Tijdelijke wet in de Eerste Kamer, nader toelichten «We hebben de CTIVD met tien fte uitgebreid [...] Ja. De CTIVD is dus met tien fte uitgebreid.» Was u destijds op de hoogte dat het de CTIVD niet lukt om deze 10 fte te werven zonder huisvesting?4
Op dat moment was het zo dat de gevraagde extra fte door de CTIVD mogelijk was gemaakt doordat de financiering daarvan was geregeld. Dat de CTIVD de werving had stopgezet als gevolg van een gebrek aan huisvesting was op dat moment niet duidelijk. Ook was het op dat moment nog niet duidelijk dat de werkplekken bij de AIVD niet als volwaardige vervanging werden beschouwd voor de CTIVD.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en nog vóór de inwerkingtreding van het nieuwe regime van toezicht vanaf 1 juli 2024 beantwoorden?
Het is niet haalbaar gebleken deze vragen vóór 1 juli 2024 te beantwoorden.
Een protest op 19 juni 2024 buiten de Tweede Kamer |
|
Marco Deen (PVV), Maikel Boon (PVV) |
|
Karien van Gennip (CDA), Hugo de Jonge (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het protest dat op 19 juni 2024 heeft plaatsgevonden buiten de Tweede Kamer?
Ja.
Indien ja, bent u tevens bekend met de oproepen tot geweld1 tegen Joodse burgers die zijn gedaan door het uiten van de leuzen «from the river to the sea» en «intifada, intifada»?
Ik ben ermee bekend dat er tijdens demonstraties die betrekking hebben op het conflict tussen Israël en de Palestijnse gebieden geregeld bepaalde leuzen worden gescandeerd. Of het in het openbaar uiten van bepaalde bewoordingen te kwalificeren valt als strafbaar feit – bijvoorbeeld als oproep tot haat of geweld of door anderen proberen op te ruien om geweld te plegen – is aan het Openbaar Ministerie en in laatste instantie aan de rechter om te beoordelen. Deze beoordeling hangt altijd af van de feitelijke omstandigheden waaronder ze gedaan worden. Daarom moeten ze van geval tot geval worden bekeken. Het kabinet treedt daar niet in.
Er waren demonstranten bij de demonstratie gekleed als terroristen van de Al-Qassam Brigades (EQB)2, aangezien deze Al-Qassam Brigades, de militante tak van Hamas, verantwoordelijk zijn voor de pogrom van 7 oktober, deelt u de mening dat dit neerkomt op verheerlijking van terrorisme?
Uitingen die in het openbaar worden gedaan – zoals het tonen van bepaalde symbolen – kunnen strafbaar zijn. Of er tijdens een demonstratie strafbare feiten zijn gepleegd, is aan het Openbaar Ministerie en in laatste instantie aan de rechter om te beoordelen en niet aan het kabinet. Bij de beoordeling van de strafbaarheid van een uiting speelt onder meer de context waarin de desbetreffende uiting is gedaan een belangrijke rol, evenals de kennelijke bedoeling van de uitlating, de doelgroep waarop de uiting kennelijk was gericht en de plaats of gelegenheid waar de uitlating wordt gedaan. Dit zal per geval door het Openbaar Ministerie worden beoordeeld – en in geval van strafrechtelijke vervolging uiteindelijk door de rechter. Zoals aangekondigd in het hoofdlijnenakkoord is het kabinet voornemens om het verheerlijken van terrorisme als afzonderlijk feit strafbaar te stellen. Op dit moment is dat niet het geval.
Wat vindt u ervan dat voor de ingang van de Tweede Kamer de leus «We don't want no Zionist here» wordt geuit, samen met oproepen tot geweld?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Toezichthouder is dakloos en onderbezet' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Hugo de Jonge (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Toezicht op AIVD dreigt zooitje te worden: toezichthouder is dakloos en onderbezet?»1
Ja.
In de nieuwe wet, die ingaat op 1 juli 2024, krijgen de inlichtingendiensten ruimere bevoegdheden voor bijvoorbeeld afluister- en hackmogelijkheden en krijgt de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) als gevolg daarvan er extra taken bij; kunt u uitleggen waarom hier in de bedrijfsvoering niet of onvoldoende naar is gehandeld?
We verwijzen voor dit antwoord graag naar de brief van het vorige kabinet van 26 juni 2024.2
Wat gaat u op zeer korte termijn doen om ervoor te zorgen dat de CTIVD voldoende capaciteit beschikbaar heeft?
De CTIVD wordt per 1 januari 2025 tot 1 juli 2026 tijdelijk gehuisvest. De CTIVD wordt per 1 juli 2026 definitief gehuisvest op de locatie Turfmarkt 147 in Den Haag. Op beide locaties huisvestingslocatie zal de CTIVD voldoende ruimte hebben om met alle werknemers, inclusief de uitbreiding met 10 fte, vanuit één locatie te kunnen werken. De CTIVD is zelf verantwoordelijk voor de (tijdige) werving van personeel.
Vanwege ruimtegebrek is de CTIVD nu ondergebracht in hetzelfde pand als de AIVD in Zoetermeer; deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen we graag naar het antwoord op vraag 13 van de leden Kathmann en Koekoek.
De CTIVD heeft op verschillende momenten en in verschillende gremia aandacht gevraagd voor deze urgente problematiek en heeft ook een brandbrief gestuurd aan de Minister-President; kunt u uitleggen waarom hier niet naar is gehandeld?
Voor dit antwoord verwijzen we naar het antwoord op vraag 3 van de leden Kathmann en Koekloek en vraag 4 van het lid van Nispen.
Bij het ingaan van de nieuwe wet zegt de CTIVD zelf haar taken niet te kunnen uitvoeren; kunt u vertellen wat hiervan de (mogelijke) gevolgen zijn?
We verwijzen voor dit antwoord graag naar de brief van het vorige kabinet van 26 juni 2024.
Mochten deze gevolgen onbekend of van dermate ernstige aard zijn, is de Minister dan bereid de wet op een later tijdstip in te laten gaan, totdat de zaken op orde zijn?
Zie antwoord vraag 6.
De ministeries van Binnenlandse Zaken, Algemene Zaken en Defensie hebben laten weten binnenkort de Tweede Kamer te informeren over de stand van zaken, maar de oplossing van dit probleem kan niet wachten, dus bent u bereid deze informatie zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen?
De Tweede Kamer is inmiddels geïnformeerd middels de brief van 26 juni 2024. Conform het verzoek van de vaste Kamercommissie van Binnenlandse Zaken heeft het kabinet de Kamer per brief geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot zowel de tijdelijke huisvesting van de CTIVD alsmede de afspraken met de CTIVD inzake over het minimaliseren van de werkbelasting van de CTIVD, voortvloeiende uit de toepassing van bevoegdheden onder de condities van de Tijdelijke wet.
8bf/
Het bericht 'Advocaat vraagt om getuigenis van Dick Schoof in zaak van NCTV-medewerker' |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat een voormalig analist van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), ondanks geldende beveiligingsvoorschriften, de ruimte kreeg om staatsgeheime informatie op eigen gegevensdragers op te slaan?1
Er vinden op dit moment diverse onderzoeken plaats naar (aanleiding van) deze casus, waaronder het strafrechtelijk onderzoek en het onderzoek van de Auditdienst Rijk (ADR). Het strafrechtelijke onderzoek richt zich op de verdenking van het bezitten en naar buiten brengen van staatsgeheime informatie. Daarnaast maakt het onderzoek van de ADR inzichtelijk op welke wijze de beveiliging van de bijzondere informatie in de in deze casus relevante processen en systemen is ingericht bij de politie en NCTV ten einde suggesties te doen om de beveiliging waar nodig te verbeteren. Het past niet om over zaken die onder de reikwijdte van deze onderzoeken vallen inhoudelijk mededelingen te doen want dan zou ik op het oordeel van de rechter en de uitkomsten van het ADR onderzoek vooruitlopen. Zodra de onderzoeken dat toestaan, zal ik meer informatie met u delen. Ik ben daarbij mede afhankelijk van de rubricering van de eventuele informatie.
Zo ja, wie heeft hem daartoe toestemming verleend?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er op basis van vertrouwen met de analist in kwestie (nog andere) aparte werkafspraken gemaakt waarin afgeweken werd van algemeen beleid of wettelijke kaders? Kunt u eventuele relevante documenten waarin deze werkafspraken zijn opgenomen aan de Kamer verstrekken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het effect van deze handelwijze en het ontbreken van een fatsoenlijke chain of custody op de betrouwbaarheid van analyses en dreigingsbeelden die (mede) door de NCTV tot stand zijn gekomen en van inlichtingen die de NCTV met partners gedeeld heeft?
Voor zover deze vraag ziet op de vermeende handelwijze verwijs ik naar het antwoord op de vragen hierboven.
Laat ik voor het overige deel van de vraag duidelijk zijn. De analyses van de NCTV komen op een zorgvuldige wijze tot stand, waarbij gebruik wordt gemaakt van informatie van partners, als de AIVD, MIVD, de Politie en open bronnen waaronder online en offline media en wetenschappelijke literatuur. De analyses komen tot stand volgens een validatieproces, waarbij zowel intern als extern een inhoudelijke beoordeling op kwaliteit plaatsvindt. Voorts is de NCTV geen inlichtingendienst die zelfstandig inlichten inwint of deelt. Inlichtingenproducten van partners worden niet met andere organisaties gedeeld, tenzij de steller van het product daar expliciet mee in heeft gestemd.
Kunt u bovenstaande vragen binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn beantwoord binnen de reguliere termijn.
Klopt de berichtgeving van Nieuwsuur dat de kwetsbaarheid in Cisco Webex bestond door de voorspelbaarheid van URLs?1 2 Wordt binnen de Rijksoverheid bij de implementatie van systemen standaard een controle uitgevoerd op de afwezigheid van dergelijke basale configuratiefouten?
Ja. Dit betrof geen configuratiefout van de Rijksvideodienst (Belastingdienst). De inrichting is gecheckt in samenwerking met CIO Rijk en de AIVD/NBV. Hiervoor is onder andere een BSPA3 en DPIA4 uitgevoerd. Wel kon er via enumeratie5, door een voorspelbare logische volgordelijkheid in de unieke internetadressen van websites (URL’s genoemd), metadata van andere vergaderingen worden ingezien door ongeautoriseerde gebruikers. Volgens Cisco was dit mogelijk door kwetsbaarheden in specifiek de Cloud-applicaties van Cisco Webex meetings. De Rijksoverheid heeft aanbevolen veiligheidsinstellingen en werkt veelal niet met de cloud versie, maar met de client versie van Webex.
Klopt de berichtgeving van de Volkskrant dat het in het verleden mogelijk was om telefonisch in te bellen op de Webex-omgeving van de Rijksoverheid? Zo ja, zouden buitenlandse inlichtingendiensten daardoor ongemerkt vertrouwelijke Nederlandse videovergaderingen kunnen hebben bijgewoond?3
Het is mogelijk gebleken dat ongeautoriseerde gebruikers onder bepaalde voorwaarden vertrouwelijke videovergaderingen hebben kunnen bijwonen. Cisco ondersteunt namelijk de mogelijkheid in te bellen via het Public Switched Telephone Network op Cisco Webex Meetings.
Binnen Nederland zijn echter geen gevallen bekend waarbij ongeautoriseerde gebruikers vertrouwelijke videovergaderingen van de Rijksoverheid hebben bijgewoond. Uit zowel onderzoek van Cisco als uit eigen onderzoek van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) is geen indicatie van misbruik naar voren gekomen. Dit komt mede door de standaardtoepassingen van beveiligingsmaatregelen bij het gebruik van Cisco Webex binnen de Rijksoverheid.
Wilt u nader toelichten wat het concreet betekent dat Cisco Webex «niet gebruikt [mag] worden voor overleggen die als zeer vertrouwelijk zijn aangemerkt of waar staatsgeheime informatie wordt besproken»? Waar legt het kabinet de lat voor «zeer vertrouwelijk»?
Webex kan, net als bijvoorbeeld regulier telefonisch contact, gebruikt worden voor informatie tot en met «Departementaal VERTROUWELIJK (Dep.V.)» gerubriceerd, anders niet.
Informatie wordt als Dep.V. gerubriceerd indien kennisname door niet geautoriseerden schade kan toebrengen aan de belangen van één of meerdere ministeries. Informatie wordt als Staatsgeheim CONFIDENTIEEL/GEHEIM/ZEER GEHEIM gerubriceerd indien kennisname door niet geautoriseerden respectievelijk schade/ernstige schade/zeer ernstige schade kan toebrengen aan een van de vitale belangen van de staat of zijn bondgenoten. «Zeer vertrouwelijk» valt onder de eigen beoordelingsruimte van de medewerker.
Mogen er Departementaal Vertrouwelijk (Dep.V)-gerubriceerde gesprekken gevoerd worden via Cisco Webex? Zo ja, heeft het kabinet ook na dit incident nog voldoende vertrouwen in het beveiligingsniveau van Cisco Webex als product en het beveiligingsbewustzijn van Cisco als fabrikant om gesprekken op dit rubriceringsniveau te laten plaatsvinden?
Webex kan, net als bijvoorbeeld regulier telefonisch contact, gebruikt worden voor informatie tot en met «Departementaal VERTROUWELIJK (Dep.V.)» gerubriceerd, anders niet.
Door ontwikkeling van de techniek kunnen systemen die aanvankelijk veilig werden bevonden, nieuwe kwetsbaarheden bevatten. Daarnaast worden er continu nieuwe aanvalstechnieken ontwikkeld. Door het mitigeren van de kwetsbaarheden en nemen van aanvullende maatregelen wordt een systeem weer veilig. Dit is een regulier, normaal proces waar alle IT aan onderhavig is. Het probleem in deze casus was ook niet zozeer dat er een kwetsbaarheid ontdekt was, maar dat deze niet per direct aan de Rijksoverheid gemeld werd, omdat Cisco geen verdachte activiteiten waargenomen heeft op de Rijksoverheid tenant. Hierover zijn gesprekken met Cisco gevoerd, naar aanleiding waarvan Cisco hun meldingsproces gaat herinrichten om een dergelijke kwestie in de toekomst te voorkomen. CIO Rijk is betrokken bij deze herinrichting.
Zijn bewindspersonen en ambtenaren in de praktijk voldoende geëquipeerd om videogesprekken op het juiste rubriceringsniveau te voeren? Hoe wordt hierop toegezien?
Cisco Webex is geschikt voor het voeren van videogesprekken tot en met het niveau Departementaal Vertrouwelijk. Dit is ook duidelijk uitgelegd in de handleiding van Webex voor rijksambtenaren. Voor mobiele telefoongesprekken tot en met het niveau Staatsgeheim Geheim is de Sectra Tiger/S telefoon goedgekeurd door de AIVD.
Kunt u illustreren wat voor soort gevoelige gesprekken wel via Cisco Webex gevoerd mogen worden, maar niet als «zeer vertrouwelijk» worden beschouwd of Stg-gerubriceerd zijn?
Een voorbeeld hiervan zouden personeels- en/of functioneringsgesprekken kunnen zijn.
Mogen er via Cisco Webex gesprekken gevoerd worden waarin militair gevoelige informatie besproken wordt?
Indien de informatie tot en met «Departementaal VERTROUWELIJK (Dep.V.)» gerubriceerd is wel, anders niet.
Informatie wordt als Dep.V. gerubriceerd indien kennisname door niet geautoriseerden schade kan toebrengen aan de belangen van één of meerdere ministeries. Informatie wordt als Staatsgeheim CONFIDENTIEEL/GEHEIM/ZEER GEHEIM gerubriceerd indien kennisname door niet geautoriseerden respectievelijk schade/ernstige schade/zeer ernstige schade kan toebrengen aan een van de vitale belangen van de staat of zijn bondgenoten.
Mogen er via Cisco Webex gesprekken gevoerd worden waarin internationaal gevoelige informatie besproken wordt, zoals diplomatieke terugkoppelingen?
Zie antwoord vraag 7.
Mogen er via Cisco Webex gesprekken gevoerd worden die, indien ze zouden uitlekken, de Nederlandse economische positie of economische veiligheid kunnen schaden, zoals aankomende investeringen, fusies en overnames of bedrijfsgevoelige informatie?
Zie antwoord vraag 7.
Mogen er via Cisco Webex gesprekken gevoerd worden die, indien ze zouden uitlekken, de nationale veiligheid, de veiligheid van individuen of de openbare orde zouden kunnen schaden?
Zie antwoord vraag 7.
Bestaat er een risico dat de vertrouwelijke identiteit van ambtenaren, waaronder medewerkers van de AIVD en MIVD, gelekt is via deze kwetsbaarheid?
Medewerkers van de Rijksoverheid maken gebruik van Webex. Bij het gebruik maken van een communicatiesysteem via het publieke internet hoort een bepaald beveiligingsniveau. Gekoppeld daaraan worden beslissingen genomen over vertrouwelijkheid.
Over de operationele werkwijzen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden in het openbaar geen uitspraken gedaan. In algemene zin houden de AIVD en MIVD altijd rekening met het beveiligingsniveau van een publieke communicatie-infrastructuur.
Wat zijn de in de SLA (service level agreement) opgenomen afspraken met Cisco inzake dergelijke kwetsbaarheden en de opvolging hiervan, waaronder communicatie en afgesproken termijn voor reparatie?
Er is geen SLA met Cisco afgesloten, maar met BIS. Hierin zijn geen afspraken opgenomen omtrent kwetsbaarheden en de opvolging daarvan. Naar aanleiding van het incident wordt op korte termijn overleg met Cisco ingepland om Cisco’s beleid en processen t.a.v. mogelijke toekomstig geconstateerde kwetsbaarheden/incidenten aan te passen.
Hoe beoordeelt het kabinet het «coordinated vulnerability disclosure»-beleid (voor het melden van onbekende kwetsbaarheden) van Cisco en de uitvoering daarvan in de praktijk?
Het betrof kwetsbaarheden in specifiek de Cloud-applicaties van Cisco Webex meetings, waardoor het doorvoeren van updates van kwetsbare software door afnemers niet mogelijk was. Deze software is namelijk in beheer in de Cloud-omgeving van Cisco. Cisco heeft ervoor gekozen om in dit geval een andere procedure dan de coordinated vulnerability disclosure (CVD) procedure te volgen en geen kenmerken toe te kennen aan de kwetsbaarheden.
Naar aanleiding van het incident wordt op korte termijn overleg met Cisco gevoerd om Cisco’s beleid en processen t.a.v. mogelijke toekomstig geconstateerde kwetsbaarheden/incidenten aan te passen.
Bent u het met ons eens dat het «coordinated vulnerability disclosure»-beleid van producenten en de uitvoering daarvan in de praktijk een belangrijke afweging zou moeten zijn bij inkopen en aanbestedingen door de overheid? Hoe en in welke mate wordt dit nu door departementen meegewogen?
Het beschikken over een CVD-beleid is een concrete maatregel. In de Algemene Rijksinkoopvoorwaarden bij IT-opdrachten (ARBIT) is in art. 19 opgenomen dat wederpartij zorg draagt voor een niveau van Informatiebeveiliging dat van een redelijk handelend en bekwame IT-leverancier mag worden verwacht. Tevens moeten eventuele inbreuken zo spoedig mogelijk gemeld worden.
In Nederland is het CVD-beleid van het NCSC breed gecommuniceerd. Op de website van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) is veel informatie te vinden over Coordinated Vulnerability Disclosures (CVD). Dit betreft onder meer informatie over hoe personen een CVD-melding kunnen doen om technische kwetsbaarheden te melden bij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Binnen de community van onderzoekers en ethische hackers is het CVD-beleid van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) over het algemeen goed bekend. In het buitenland zijn vergelijkbare standaarden van toepassing.
Bent u het met ons eens dat dit incident, in combinatie met eerdere incidenten gerelateerd aan deze fabrikant, de noodzaak benadrukt voor een hogere mate van Nederlandse digitale autonomie op het gebied van het voeren van vertrouwelijke videogesprekken? Is hier specifiek aandacht voor binnen de Nationale Cryptostrategie (NCS)?
Binnen de Nationale Cryptostrategie (NCS) worden de behoeftes van de Rijksoverheid voor informatiebeveiligingsproducten voor gerubriceerde informatie, met een focus op staatsgeheimen, besproken. Deze behoeftelijst is gerubriceerd en derhalve kunnen wij geen uitspraak doen over de inhoud hiervan.
Bent u bereid om een open source alternatief voor Webex te overwegen? Zo nee, waarom niet?
De selectie van een leverancier voor het rijksbreed videoconferencing platform heeft middels een openbare aanbesteding plaatsgevonden. Geen van de inschrijvende partijen had een open source oplossing aangeboden. Uiteraard houden wij ons graag op de hoogte van de ontwikkelingen in de markt, maar we zien dat wat betreft de schaalgrootte en de complexiteit van de organisatie van de Rijksoverheid er op dit moment geen gelijkwaardige alternatieven beschikbaar zijn.
Herkent de Minister het signaal dat gemeenten in de praktijk aanlopen tegen problemen die met de voorgestelde herziening nog niet volledig getackeld worden?
In gesprek met gemeenten komt het regelmatig voor dat signalen over knelpunten naar voren worden gebracht waar men in de praktijk tegenaan loopt. Dat kan bijvoorbeeld tijdens werkbezoeken het geval zijn of tijdens bijeenkomsten met alliantiepartners in het kader van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV). Ik sta daarbij altijd open voor suggesties en medewerkers van mijn ministerie hebben er continu aandacht voor. Het hoeft daarbij niet altijd te gaan om oplossingen door het aanpassen van wet- en regelgeving. Het kan ook gaan om het vergroten van bestuurlijke aandacht en agendering (bijvoorbeeld aan de hand van een monitor, zoals de Leefbaarometer), om kennisdeling over oplossingen binnen bestaande wettelijke kaders, het onderling uitwisselen van best practices of om een financiële bijdrage (bijvoorbeeld via de Regeling kansrijke wijk).
Wethouders, corporaties, politie en wijkpartners geven aan tegen problemen aan te lopen rond het delen van gegevens waardoor zij op dagbasis tegen belemmeringen aanlopen om het Nationaal programma Leefbaarheid en Veiligheid uit te voeren: herkent de Minister dit specifieke signaal?
Bij de gebiedsgerichte en integrale aanpak van het NPLV hoort samenwerking tussen verschillende organisaties uit verschillende domeinen. Informatiedeling is een belangrijke randvoorwaarde voor samenwerking. Problemen rond het delen van gegevens, waaronder onbekendheid en onduidelijkheid over bestaande mogelijkheden, komen mij bekend voor uit de focusgebieden van het NPLV.
Kan de Minister aangeven hoe hij deze partners kan ondersteunen bij het vinden van een AVG-proof werkwijze?
In het netwerk van de twintig focusgebieden van het NPLV worden veel best practices gedeeld. Dit gebeurt ook voor suggesties over AVG-proof werken.
Daarnaast ondersteunt het Instituut voor Publieke Waarden (IPW) NPLV-gebieden bij het ontwikkelen van (nieuwe) werkwijzen binnen de kaders van de AVG. In
Den Haag Zuidwest is, met hulp van IPW, bijvoorbeeld door het team Vroegsignalering schulden van de gemeente Den Haag samen met woningcorporaties een werkwijze voor een gezamenlijk huisbezoek ontwikkeld. Zo komt de gemeente sneller in contact met kwetsbare bewoners met (oplopende) schulden. Hiervoor is de bestaande werkwijze op twee punten aangepast: een werkwijze met zo min mogelijk onnodige gegevensuitwisseling en een beschrijving van het werkproces in juridisch logische taal voor de privacytoets.
Ook werken mijn collega-bewindspersonen en ik aan wetgeving om gegevensverwerking duidelijk en juridisch goed te regelen. Denk bijvoorbeeld aan de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (Wgs) waar de Eerste
Kamer half juni jl. mee heeft ingestemd.
Ook werken we mee aan het wetsvoorstel aanpak meervoudige problematiek sociaal domein (Wams), dat 30 januari 2023 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Dit wetsvoorstel dient de knelpunten weg te nemen die gemeenten en andere organisaties in het sociaal domein ervaren als zij persoonsgegevens uitwisselen bij het aanpakken van meervoudige problematiek. Het wetsvoorstel regelt een wettelijk kader voor een gecoördineerde aanpak van meervoudige problematiek en ernstig meervoudige problematiek, de juridische grondslagen voor de hiervoor benodigde verwerking en uitwisseling van persoonsgegevens en de waarborgen tegen onnodige verspreiding of verzameling van persoonsgegevens.
Kan de Minister aangeven waarom hij wel of niet kan zorgen voor een model convenant waaronder wijkpartners, corporaties, gemeenten en overige bij de uitvoering van het Nationaal programma Leefbaarheid en Veiligheid betrokken partijen op juridisch verantwoorde wijze gegevens met elkaar kunnen delen?
Het opstellen van een model-convenant is niet voldoende om bij de uitvoering van het NPLV op juridische verantwoorde wijze persoonsgegevens te delen.
Op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) dient elke verwerking van persoonsgegevens rechtmatig te zijn. De verwerking is rechtmatig als deze gebaseerd is op een grondslag uit de AVG. Verder mag de verwerking ook niet in strijd zijn met andere wetgeving, zoals een wettelijke geheimhoudingsplicht. De AVG eist van zowel verwerkingsverantwoordelijken (zij bepalen de doeleinden waarvoor en de middelen waarmee persoonsgegevens worden verwerkt), als van verwerkers dat er een verwerkersovereenkomst is. In een dergelijke verwerkersovereenkomst dient aan te worden getoond dat er voldoende waarborgen bestaan dat de verwerker de persoonsgegevens volgens de regels van de AVG beschermt.
Bij de verwerking van persoonsgegevens bij de uitvoering van het NPLV dienen de betrokken partijen dus zelf na te gaan of zij verwerkingsverantwoordelijke of verwerker zijn, op grond van welke grondslag van de AVG persoonsgegevens worden verwerkt en óf en met wie zij een verwerkersovereenkomst dienen te sluiten. Daarbij mogen partijen slechts persoonsgegevens verwerken met een gerechtvaardigd doel. Dat doel dient specifiek te zijn en vooraf uitdrukkelijk omschreven. Wel heeft dit onderwerp onze aandacht en ondersteunen wij gebieden (en gebieden elkaar ook onderling) door het delen van best practices, door de inzet van IPW en door de ontwikkeling van wetgeving.
Steeds vaker komt het voor dat gemeenten succesvol ondermijning aanpakken door crimineel geld of met crimineel geld verkregen goederen af te pakken, maar gemeenten worstelen met de manier waarop zij dit geld terug kunnen inzetten in kwetsbare wijken: hoe kan de Minister in samenwerking met zijn ambtgenoten gemeenten hierin ondersteunen?
Maatschappelijk herbestemmen draait om het zichtbaar teruggeven van afgepakt crimineel vermogen aan de maatschappij. Het laat zien dat misdaad niet loont en dat afgepakt crimineel vermogen de maatschappij ten goede komt. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid coördineert een verkenning naar de mogelijkheden voor het maatschappelijk herbestemmen van (strafrechtelijk) afgepakt vermogen in
Nederland. Onderdeel van de verkenning is het opzetten van pilotprojecten om zicht te krijgen op de benodigde organisatie, wetgeving en passend beleid. De eerste pilot (in Schiedam) is inmiddels operationeel en heeft als doel kwetsbare jongeren uit de buurt naar werk of opleiding te begeleiden. Dit initiatief is (gedeeltelijk) gefinancierd uit de verkoopopbrengst van (strafrechtelijk) afgepakte panden uit dezelfde buurt. Ook in andere gemeenten worden nu voorbereidingen getroffen voor pilots met door het OM afgepakte goederen. Iedere opvolgende pilot is gebaat bij de eerdere ervaringen die zijn opgedaan. Hierbij organiseren gemeenten de lokale uitvoering en heeft de rijksoverheid een faciliterende rol waar dit nodig en passend is. Bij het opzetten van de pilots wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het NPLV.
Welke concrete acties is de Minister voornemens te ondernemen om afgepakt crimineel geld maatschappelijk in te zetten in kwetsbare wijken?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid coördineert een verkenning naar de mogelijkheden van het maatschappelijk herbestemmen van (strafrechtelijk) afgepakt crimineel vermogen in Nederland. In de halfjaarbrief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit wordt inzicht gegeven in de voortgang van de verkenning.1
Vindt de Minister het ook treurig om te constateren dat wijken waar soms miljoenen euro’s aan extra middelen naartoe gaan om de wijk leefbaar en veilig te houden dan toch enorm worstelen met de problematiek van afval op straat naast ondergrondse containers, wat het beeld van de wijk negatief maakt?
Afval op straat naast ondergrondse containers doet het aanzien van een wijk zeker geen goed en doet afbreuk aan de leefbaarheid. Het leidt veelal tot ergernis van omwonenden en bezoekers, en trekt ongedierte aan. Uit ervaring binnen het NPLV blijkt dat ook voor gemeenten het voorkomen en bestrijden van verloedering door afval hoog op de agenda staat. De aanpak van de problematiek van afval op straat maakt echter geen onderdeel uit van het NPLV en valt niet onder de verantwoordelijkheid van het ministerie. Het is primair een zaak van gemeenten. Het NPLV richt zich onder meer op gemengde wijken, werk, aanpak van schulden en de instroom voorkomen van criminaliteit. Het is dus aan de gemeenten zelf in het kader van een integrale gebiedsaanpak om een afweging te maken waar de beschikbare middelen en capaciteit op wordt ingezet in kwetsbare gebieden waar de leefbaarheid en veiligheid onder druk staat.
Is de Minister ervan op de hoogte dat naast ondergrondse containers veelvuldig vuil wordt aangeboden omdat de container klemt, maar zeker niet vol is volgens de ingebouwde sensoren?
Het ministerie beschikt niet over landelijke gegevens met betrekking tot het naast ondergrondse containers veelvuldig vuil aanbieden omdat containers klemmen, terwijl ze niet vol zijn.
Hoe vaak komt het voor dat gemeenten met klemmende ondergrondse containers te maken hebben?
Het ministerie beschikt niet over landelijke gegevens over hoe vaak gemeenten te maken hebben met klemmende ondergrondse containers.
Wat vindt de Minister ervan als gemeenten overgaan tot het beboeten van het verkeerd aanbieden van vuilnis terwijl de ondergrondse container een technisch probleem kent?
Het is aan gemeenten om te beoordelen wat naar omstandigheden het juiste is om te doen en of er een technisch probleem is. Elk individueel geval vraagt een eigen afweging om wel of niet over te gaan tot beboeten.
Wat is volgens de Minister een passender oplossing voor klemmende ondergrondse containers?
Het is niet aan mij om voor gemeenten te bepalen hoe zij om moeten gaan met klemmende ondergrondse containers en welke oplossingen passend zijn.
Welke concrete actie kan en wil de Minister nemen om het geconstateerde probleem rondom klemmende ondergrondse containers op te lossen, aangezien dit vaak hoog in de top vijf van irritaties van buurtbewoners staat?
Omdat de door u naar voren gebrachte problematiek rondom klemmende ondergrondse containers primair een zaak is van gemeenten, zal het Ministerie van BZK uw vragen hierover onder de aandacht brengen bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Kunt u deze vragen per vraag en spoedig beantwoorden?
De vragen zijn per vraag, en zo spoedig als mogelijk was, beantwoord.
Bent u ervan op de hoogte dat Mohammed Khatib van Samidoun op 10 juni 2024 komt spreken op de Radboud Universiteit?1
Ja.
Bent u bereid met uw Duitse collega’s in gesprek te gaan om te bezien wat er mogelijk is om Samidoun een halt toe te roepen vanwege het steun verlenen aan Hamas, het verspreiden van anti-Joodse propaganda, het bepleiten en uitlokken van geweld als middel om politieke belangen af te dwingen, het oproepen tot een wereldwijde studentenintifada en het verheerlijken van de terreur op 7 oktober 2023 jegens de staat Israël?2
Ja. In de beantwoording van de schriftelijke vragen over Samidoun van de leden Becker en Michon-Derkzen (beiden VVD)3 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid toegezegd zo snel mogelijk in gesprek te gaan met Duitsland over hoe zij omgaan met Samidoun en soortgelijke organisaties, hoe wij van elkaar kunnen leren en waarin we samen op kunnen trekken. Vanzelfsprekend wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten.
Bent u het met de stelling eens dat het totaal onwenselijk is dat een dergelijke uitgesproken antisemitische organisatie in Nederland actief kan zijn en zelfs kan spreken op een Nederlandse universiteit?
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in onze open samenleving geen ruimte en tolerantie is voor antisemitisme, noch extremistische uitingen, zoals haat zaaien, opruiing en aanzetten tot geweld. Deze uitingen zijn ondermijnend aan de democratische rechtsorde en kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid. Debat, dialoog en de vrijheid van meningsuiting zijn een groot goed en hebben bij uitstek een plek op universiteiten en hogescholen. Het mag daarbij schuren, zoals dat past in een (academische) omgeving waar men elkaar kritisch bevraagt, maar het mag nooit leiden tot onveiligheid.
Bent u van mening dat het ontoelaatbaar is dat docenten van Nederlandse universiteiten actief uitnodigingen verspreiden en stellen «verheugd» te zijn dat een lid van het in Duitsland verboden Samidoun openlijk (joden)haat komt verspreiden op een Nederlandse universiteit?3
In de samenleving is geen plaats voor uitingen zoals (joden)haat, opruiing of aanzetten tot geweld. Het is van belang dat Nederlandse universiteiten zich bewust zijn van de context waarin de georganiseerde lezingen plaatsvinden en dat zij goed geïnformeerd zijn over de sprekers alsook de achtergrond van de sprekers die hiervoor worden uitgenodigd. In algemene zin is de uitnodigende partij verantwoordelijk voor wie zij uitnodigen. Docenten hebben een voorbeeldfunctie en verantwoordelijkheid voor een veilige leeromgeving en leveren vanuit die rol een bijdrage aan vreedzaam debat en dialoog. Het past bij hun professionele rol om studenten te leren dat er in het debat ruimte is voor een diversiteit aan benaderingen en hoe je respectvol discussies kan voeren op basis van argumenten. Medewerkers van instellingen hebben ook het recht om te demonstreren, mits dit vreedzaam gebeurt. Tenslotte moeten studenten zich later in hun colleges ook veilig kunnen voelen.
Als het gaat om onprofessioneel of ongewenst gedrag van medewerkers bieden het personeelsbeleid en het arbeidsrecht een reeks mogelijkheden om op te treden. Afhankelijk van de ernst van het gedrag kan het gaan om een stevig gesprek, een berisping of zelfs ontslag. Bij strafbare feiten staat ook de weg van aangifte open.
Bent u bereid om Mohammed Khatib de toegang tot Nederland te ontzeggen op grond van de mogelijkheden die de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding biedt teneinde de nationale veiligheid te waarborgen? Kunt u hierbij de overwegingen van de Belgische Staatssecretaris meenemen in haar besluit om Khatib te bestempelen als «een extremistische haatprediker»?
Als iemand in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning hiervan kan de Minister van Justitie en Veiligheid op basis van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, vrijheidsbeperkende maatregelen opleggen, zoals een gebiedsverbod. Het is voor de mogelijkheid van toepassing van de wet van belang dat uit actuele informatie over gedragingen blijkt dat aan de norm van de wet wordt voldaan. Zoals u begrijpt kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek. Deze wet biedt geen mogelijkheden om personen de toegang tot Nederland te ontzeggen.
Bent u bereid om in overleg met de Radboud Universiteit de bijeenkomst van Samidoun te beletten en in overleg met het Openbaar Ministerie te verkennen wat er nodig is om Samidoun in Nederland te verbieden? Wilt u hierbij ook ingaan op de aangenomen motie van Diederik van Dijk (Kamerstuk 36 476, nr. 6) over zich er in Europees verband voor inspannen dat organisaties zoals Samidoun op de Europese lijst van terroristische organisaties worden geplaatst?
Het is niet aan het kabinet om een bijeenkomst te beletten. Bijeenkomsten op instellingen moeten plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de academische standaarden en de huisregels en gedragscodes van de instelling. Het is aan de instelling om vooraf duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden bijeenkomsten moeten voldoen en om ervoor te zorgen dat de naleving hiervan wordt gewaarborgd. Ik ga er vanuit dat de instelling dit doet en waar nodig daartoe in overleg treedt met de lokale driehoek om de veiligheid te waarborgen. Hierop ingrijpen zou een vergaande inbreuk zijn op de academische vrijheid.
De aangekondigde bijeenkomst voor 10 juni heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden. Door de organisatoren is besloten de bijeenkomst niet, zoals wel was toegestaan en ook oorspronkelijk het plan van de organisatoren was, buiten te laten plaatsvinden. De Radboud Universiteit heeft laten weten dat een eventueel nieuw verzoek voor een lezing of bijeenkomst door hen steeds wordt beoordeeld aan de hand van criteria die gelden voor het gebruik van ruimten binnen de universiteitsgebouwen van de universiteit. Zo mogen de activiteiten onder meer niet concurrerend of verstorend zijn voor het onderwijs of onderzoek, mogen deze niet botsen met uitgangspunten van inclusiviteit en wederzijds respect, moet er ruimte zijn voor verschillende perspectieven, mogen ze niet tot (psychologisch) onveilige situaties leiden, en zijn bijeenkomsten die oproepen tot wetsovertreding, geweld, discriminatie of die in strijd zijn met geldende wet- en regelgeving niet toegestaan. Universitaire gebouwen en de campus moeten voor alle studenten en medewerkers een veilige plaats zijn, zoals ook gesteld in de Gedragscode van de Radboud Universiteit5 en bevestigd in het recente sociale veiligheidsplan Prevent-Care-Cure6. Bij demonstraties wordt de veiligheid bij demonstraties geborgd door middel van het aanspreken van de organisatie op ordentelijk verloop en is er zo nodig extra beveiliging vanuit de Radboud Universiteit.
Het is aan het Openbaar Ministerie om te bezien of er redenen zijn waarom een organisatie verboden moet worden, niet aan het kabinet. Het Openbaar Ministerie kan de rechter verzoeken een organisatie te verbieden en ontbinden op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek (of 10:122 Burgerlijk Wetboek voor internationale organisaties). Tevens houdt de Europese Unie (sanctie)lijsten bij van personen en organisaties die betrokken zijn bij terroristische activiteiten. Organisaties op de Europese sanctielijst zijn in Nederland van rechtswege verboden (artikel 2:20, vierde lid, Burgerlijk Wetboek). In Nederland kan de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Financiën, besluiten om een persoon of organisatie voor te dragen voor de Europese lijst van terroristische organisaties. Hierbij wil ik benadrukken dat hiertoe gedegen aanleiding moet zijn alvorens wordt besloten om tot een dergelijk besluit over te gaan. In Nederland kan een voordracht voor de nationale sanctielijst terrorisme worden gedaan op basis van een ambtsbericht van de AIVD of een proces-verbaal van het Openbaar Ministerie. Daarnaast is er noodzaak tot een link met de nationale rechtsorde; er moet worden aangetoond dat er aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan middels financiële of handelstransacties via Nederlands grondgebied of personen of rechtspersonen. Op basis van bovenstaande criteria is Samidoun (tot op heden) niet voorgedragen voor deze sanctielijst. De motie Diederik van Dijk (SGP)7 verzoekt de regering zich in te spannen om organisaties als Samidoun op de Europese lijst van terroristische organisaties te plaatsen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zoekt uit wat de eventuele mogelijkheden hiervoor zijn en zal de Kamer hierover informeren.
Kunt u deze vragen vóór 10 juni 2024 beantwoorden?
Het is niet gelukt de beantwoording voor 10 juni naar de Kamer te verzenden.
Het bericht ‘Als de politie alle Amsterdamse taxi’s aan de kant zet, dan heb je de grootste drugsvangst ooit’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Mark Harbers (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Als de politie alle Amsterdamse taxi’s aan de kant zet, dan heb je de grootste drugsvangst ooit»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Amsterdamse politie nauwelijks zicht heeft op wat voor criminele praktijken er soms in de taxiwereld plaatsvinden?
De stelling dat de Amsterdamse politie nauwelijks zicht heeft op criminele praktijken in de taxiwereld is onjuist. De politie is bekend met de signalen over betrokkenheid van (Amsterdamse) taxichauffeurs bij de activiteiten van georganiseerde drugscriminaliteit. Om meer zicht te krijgen op de criminele activiteiten worden er, naast diverse controles (zie antwoord op vraag 5), in Amsterdam diverse rechercheonderzoeken uitgevoerd naar malafide taxibedrijven waarbij vervoer en/of een andere faciliterende rol bij de handel in verdovende middelen een rol speelt. In het verlengde van de aanpak door de politie heeft de gemeente Amsterdam afspraken gemaakt over de kwaliteit van taxivervoer middels Toegelaten Taxi Ondernemingen. Door de samenwerking, kwaliteitseisen en toezicht is de criminaliteit binnen deze ondernemingen sterk verminderd.
Deelt u de mening dat het op zijn minst zorgwekkend is dat taxi’s kunnen dienen als dekmantel voor misdaad, en dat dit ook een aantasting is op de veiligheid van de passagiers en andere betrokkenen?
Georganiseerde criminaliteit komt op veel plekken in onze samenleving voor, zo ook in de taxibranche. Het is niet nieuw dat criminele netwerken voortdurend naar manier blijven zoeken om hun activiteiten voort te blijven zetten. Dat is zeer zorgwekkend en vormt, in het algemeen, inderdaad een dreiging voor de veiligheid van burgers.
Wat is volgens u de reden dat de taxiwereld nu gevaarlijker en crimineler is dan 25 jaar geleden?
Bureau Beke deed in 2021 een onderzoek naar criminaliteit in de taxibranche op verzoek van Regionale Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) Amsterdam Amstelland. Uit dit onderzoek bleek dat de taxibranche een kwetsbare branche is die vatbaar is voor criminaliteit en interessant is voor criminelen. Het is belangrijk om daarbij te vermelden dat het (on)bewuste aandeel van taxichauffeurs betrokken bij georganiseerde drugscriminaliteit destijds hoogstwaarschijnlijk relatief klein was. Hoe deze cijfers zich echter concreet verhouden tot de situatie van 25 jaar geleden, is lastig in te schatten. Daarom kunnen er geen gegronde uitspraken worden gedaan over of de taxiwereld crimineler zou zijn dan 25 jaar geleden.
Hoe vaak worden taxi-auto’s door de politie gecontroleerd op verboden middelen en verboden (drugs)handel?
Dagelijks worden door Toezicht en Handhaving Openbare Ruimte, een afdeling van de gemeente Amsterdam, en de politie gerichte en aselectieve controles uitgevoerd bij taxi’s. Maandelijks voert de politie samen met de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de gemeente Amsterdam een integrale controle uit op het taxivervoer. Minimaal vier keer per jaar worden er grootschalige controles uitgevoerd met als thema «Drugs uit taxi» waarbij zowel op vervoer als op gebruik door de taxichauffeur wordt gecontroleerd en eenmaal per kwartaal wordt een grootscheepse taxicontrole georganiseerd binnen de Eenheid Amsterdam.
Wat zijn precies de eisen om aan een taxivergunning te kunnen komen en hoeveel mensen komen hier jaarlijks voor in aanmerking? Wordt hierbij ook gekeken naar een eventueel strafblad?
Om als taxichauffeur te mogen werken, is een chauffeurskaart nodig. De eisen hiervoor zijn:
Taxichauffeurs mogen enkel werken in een als taxi goedgekeurd en geregistreerd voertuig met een boordcomputer en een blauw kenteken. Om als taxichauffeur te mogen werken, moet degene tevens aangesloten zijn bij een taxiondernemer met een ondernemersvergunning.
Bij het aanvragen van een VOG wordt onder andere gekeken naar een eventueel strafblad. Het afgelopen jaar kwamen rond de 3.500 personen in aanmerking voor een chauffeurskaart. In totaal zijn er op dit moment ruim 58 duizend personen met een chauffeurskaart.
Voor taxichauffeurs geldt dat zij doorlopend gescreend worden door Dienst Justis. Dit houdt in dat elke verandering in de justitiële documentatie van chauffeurs wordt doorgegeven aan Dienst Justis. Indien blijkt dat een chauffeur een overtreding heeft begaan die leidt tot het oordeel dat hij of zij niet langer in aanmerking komt voor een VOG, dan geeft Dienst Justis dit door aan de ILT. De ILT verzoekt de chauffeur dan een nieuwe VOG aan te leveren. Als een chauffeur dat niet doet, wordt de chauffeurskaart ingetrokken. De ILT kan chauffeurs ook verzoeken een nieuwe VOG aan te leveren naar aanleiding van een proces-verbaal door de politie.
Voor een ondernemersvergunning taxi gelden de volgende eisen:
Iedere vijf jaar wordt gecontroleerd of een taxiondernemer nog aan de geldende eisen voldoet. Er zijn momenteel ruim 14 duizend taxiondernemingen.
Hoeveel taxichauffeurs verliezen er jaarlijks hun vergunning door illegale praktijken, zoals het fungeren als drugskoeriers of meewerken aan drugshandel?
In 2023 zijn er 182 chauffeurskaarten ingetrokken. Dit is voor feiten als rijden onder invloed (alcohol of drugs), ernstige snelheidsovertredingen, het veroorzaken van een (dodelijk) ongeval of handel in drugs.
Welke maatregelen gaat u nemen om misstanden in de taxibranche als het gaat om criminaliteit zo snel en effectief mogelijk in de kiem te smoren?
In 2022 heeft mijn voorganger in de beantwoording van Kamervragen die Kamerlid Kathmann (GroenLinks-PvdA) had gesteld, mede namens de toenmalige Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat benadrukt dat wordt ingezet op het voorkomen van de georganiseerde drugscriminaliteit in deze branche en welke maatregelen verder getroffen worden om de weerbaarheid van deze sector te vergroten.2
In overleg met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Regionale Informatie en Expertise Centrum Amsterdam-Amstelland zijn en worden gesprekken gevoerd over de mogelijkheden voor maatregelen toegespitst op de Amsterdamse problematiek.
Daarnaast zal ik met betrokken partners bezien in hoeverre deze branche mee kan als één van de geprioriteerde branches in een aanstaand project van Platform Veilig Ondernemen-Nederland, VNO-NCW en MKB-Nederland aangaande het weerbaar maken van branches. Dat project wordt momenteel nog opgezet en een selectie van branches moet nog worden gemaakt. Medewerking vanuit de branche, in dit geval de taxibranche, is daarvoor een vereiste. Dat moet nog worden verkend.
Bent u bereid om te onderzoeken of naast Amsterdam ook op andere plekken sprake is van criminaliteit in de taxisector?
De problematiek per regio heeft onze continue aandacht. Hierbij worden de behorende maatregelen getroffen. Daarom is er op dit moment geen aanleiding om een breed onderzoek te starten in andere steden.
Welke maatregelen heeft u genomen sinds het opzienbarende onderzoek «Taxi! Malafide activiteiten en (ondermijnende) criminaliteit in de Amsterdamse taxibranche» uit 2021?
Zie antwoord op vraag 8.
Kunt u reflecteren op de vraag hoe de genoemde criminaliteit samenhangt met de invoering en het functioneren met de Wet personenvervoer 2000?
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de in het artikel genoemde criminaliteit samenhangt met de inwerkingtreding of het functioneren van de taxiwet- en regelgeving in de Wet personenvervoer 2000 (Wp2000).
Met de inwerkingtreding van de Wp2000 is de taximarkt geliberaliseerd. Concreet betekent dit dat het decentrale capaciteitsbeleid is afgeschaft, wat inhoudt dat het aantal taxivergunningen per vervoersgebied niet langer is beperkt. De tweede verandering is dat ondernemers met de inwerkingtreding de mogelijkheid hebben gekregen om hun tarieven naar eigen inzicht vast te stellen. Op de opstapmarkt moeten deze wel onder het landelijk vastgesteld maximum blijven. Met de inwerkingtreding van de Wp2000 zijn dus het capaciteits- en tarievenbeleid gedereguleerd; de eisen om als taxichauffeur te mogen werken zijn met de inwerkingtreding van de Wp2000 niet versoepeld.
Het functioneren van de taxiwet- en regelgeving in de Wp2000 is afgelopen jaar geëvalueerd, over de uitkomsten is uw Kamer 11 maart jl. geïnformeerd.3 In de evaluatie wordt geconcludeerd dat de taxiwet- en regelgeving in de Wp2000 over het algemeen naar behoren werkt en dat het taxivervoer in Nederland over het algemeen veilig, betrouwbaar, beschikbaar, en betaalbaar is. Wel constateren de onderzoekers dat de effectiviteit van de reguleringsopties die gemeenten binnen de Wp2000 hebben door het toenemende gebruik van de platforms daalt en zijn er knelpunten in de handhaving (zie antwoord 12).
Zou u willen inventariseren welke wijzigingen van de Wet personenvervoer 2000 er mogelijk zijn om de in het nieuwsartikel genoemde ontwikkelingen tegen te gaan?
De Wp2000 is bedoeld om de kwaliteit van het taxivervoer in Nederland te borgen. Het tegengaan van criminaliteit in de sector vraagt dan ook een andere aanpak dan het wijzigen van de Wp2000 (zie het antwoord op vraag 8).
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat verkent daarnaast de aankomende tijd aan de hand van het evaluatierapport verschillende beleidsopties om de kwaliteit van het taxivervoer verder te verbeteren, eventueel via een wijziging van de Wp2000. Hierbij worden naast het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat ook de Ministeries van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betrokken. Samen met de ILT en andere handhavingspartijen wordt verkend hoe de handhaving verbeterd kan worden.
Het bericht dat een Iraniër in Duitsland veroordeeld is voor brandstichting in opdracht van de Iraanse staat. |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het Oberlandesgericht in Düsseldorf waarin een Duitse Iraniër is veroordeeld wegens poging tot brandstichting op een synagoge in opdracht van de Iraanse staat?1
Ja.
Klopt het bericht in de Duitse media2 dat deze uitspraak volgens de juridische dienst van de Europese Raad de basis zou kunnen vormen voor de beslissing de Iraanse Revolutionaire Garde op de Europese Unie (EU)-terrorismelijst te plaatsen?
Het advies van de Juridische Dienst van de Raad van de Europese Unie is vertrouwelijk. Daar kan ik niet in het openbaar over communiceren.
Bent u het eens met de conclusie dat deze uitspraak van een Duitse rechter kan dienen als basis voor een beslissing de Iraanse Revolutionaire Garde op de terreurlijst te plaatsen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de verhoudingen in de Raad schetsen ten aanzien van een besluit de Iraanse Republikeinse Garde op de terreurlijst te zetten?
Inmiddels hebben, naast Nederland, meerdere landen aangegeven er voorstander van te zijn van dat de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU-terrorismelijst wordt gezet. Er is op dit moment echter geen consensus binnen de Raad.
Bent u van plan de uitspraak van deze Duitse rechter als argument aan te voeren bij uw blijvende pogingen de Iraanse Revolutionaire Garde op deze lijst te krijgen conform de motie Ceder c.s.?3
Ik ben sterk voorstander van de plaatsing van de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU-terrorismelijst. Bij de inspanningen om de Revolutionaire Garde op de EU-terrorismelijst te plaatsen benut Nederland alle mogelijkheden die zich aandienen. Daarbij trekt Nederland nauw op met Duitsland en andere gelijkgestemde lidstaten.
De geweldsexplosie in detentiecentrum Rotterdam |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicatie in De Telegraaf over een zeer gewelddadige opstand door uitgeprocedeerde vreemdelingen in het Detentiecentrum Rotterdam (DCR) op donderdag 23 mei 2024?1
Ja.
Was u al eerder, dus voor de publicatie in De Telegraaf, op de hoogte van genoemde opstand/geweldsexplosie in het DCR? Zo ja, sinds wanneer?
Op 23 mei 2024 ben ik hierover geïnformeerd.
Wat is de reden dat u de Kamer daarover niet actief heeft geïnformeerd?
DJI communiceert maandelijks over incidenten door een voorvallenlijst op de website van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) te publiceren.2 Dit incident is opgenomen in de voorvallenlijst van mei 2024. Deze lijst is gepubliceerd op 17 juni jl. Of de Tweede Kamer daarnaast nog actief over een incident wordt geïnformeerd is een afweging die per incident gemaakt wordt.
Is het juist dat er bij die opstand zestig vreemdelingen waren betrokken? Zo nee, om welk aantal gaat het dan?
Er waren circa 60 vreemdelingen aanwezig op de afdeling. Er zijn 17 vreemdelingen geïdentificeerd die op verschillende manieren betrokken waren bij het incident, één daarvan heeft fysiek geweld toegepast. Daar is aangifte tegen gedaan. De betrokkenheid van de andere 16 vreemdelingen bestond onder andere uit het belemmeren van het bieden van hulp door DJI-personeel, het niet opvolgen van opdrachten van het DJI-personeel, het belemmeren van de toegang tot de sluis, het fysiek weerstand bieden bij het herstellen van de orde en/of het vertonen van opruiend gedrag.
Bent u bekend met het feit dat in ieder geval zeven personeelsleden van het DCR tijdens die opstand gewond zijn geraakt? Zo nee, waarom niet?
Er zijn zeven personeelsleden van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) gewond geraakt. Vanwege privacyoverwegingen ga ik hier niet verder op in.
Wel merk ik op dat ik zeer geschrokken ben van dit incident. Geweld tegen personeel is onaanvaardbaar en onacceptabel. Geweld tegen medewerkers moet en wordt dan ook altijd hard aangepakt. Er wordt altijd aangifte gedaan in het kader van Veilig Publieke taak, daarbij wordt een justitiabele ook op basis van de Penitentiaire Beginselenwet disciplinair bestraft met (maximaal veertien dagen) plaatsing op een strafcel, overplaatsing en/of een andere maatregel.
Daarnaast worden dit soort incidenten altijd onderzocht door DJI zodat hiervan kan worden geleerd.
Kunt u aangeven of er nog meer medewerkers gewond zijn geraakt?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het feit dat de verwondingen van genoemde medewerkers van het DCR onder andere bestaan uit bijtwonden in handen/vingers en of armen en het prikken met vingers in de ogen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het feit dat één van de medewerkers van het DCR tijdens de opstand een kopstoot heeft gekregen? Zo nee, waarom niet?
Zoals onder de beantwoording van vragen 5, 6 en 7 aangegeven ga ik vanuit privacyoverwegingen niet nader in op de verwondingen van betrokken medewerkers. Voor de betrokken medewerkers is nazorg ingeschakeld, waar zij te allen tijde een beroep op kunnen doen.
Kunt u exact aangeven welke verwondingen de medewerkers van het DCR hebben opgelopen en of zij daardoor tijdelijk, langdurig of permanent uit de roulatie zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoeveel medewerkers van het DCR bij aanvang van de opstand aanwezig waren en of er tijdens de opstand nog is opgeschaald naar meer personeel? Voor wat betreft dat laatste: hoeveel personeel is nog voor assistentie opgeroepen?
Op het moment van het incident waren er in totaal zes personeelsleden aanwezig op de woonafdeling en de aansluitende gang naar de luchtplaats. Er werd voldaan aan de geldende ratio tussen personeelsleden en uitgesloten vreemdelingen. Negen seconden na aanvang van het incident heeft een medewerker op de alarmknop geduwd. Hierop zijn in totaal 11 medewerkers conform de geldende werkinstructies vanuit de andere afdelingen komen assisteren. De eersten daarvan waren binnen enkele seconden aanwezig.
Kunt u aangeven of door dan wel namens de medewerkers aangifte van (zware) mishandeling dan wel poging tot verwurging (poging tot doodslag) is gedaan? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat dat uitgesplitst per delict, en kunt u ook aangeven of het Openbaar Ministerie (OM) tot vervolging zal overgaan? Indien u daarmee niet bekend bent, kunt u dan toezeggen dat u de Kamer daarover nader zal informeren?
Geweld tegen medewerkers wordt altijd hard aangepakt: er wordt aangifte gedaan in het kader van Veilig Publieke taak en een gedetineerde wordt disciplinair bestraft met (maximaal veertien dagen) strafcel, overplaatsing en/of een andere maatregel. Zo is er ook in deze zaak één aangifte gedaan tegen de vreemdeling die verantwoordelijk was voor de toegebrachte verwondingen (zie ook het antwoord op vraag 4). De andere vreemdelingen hebben geen geweld toegepast. Het is vervolgens aan het OM te besluiten of er wordt overgegaan tot vervolging.
I.v.m. de veiligheid van het personeel, is het dan niet gewenster dat het OM het voortouw neemt en ambtshalve gaat vervolgen, zodat het slachtoffer niet naar buiten hoeft te treden?
Voor werknemers met een publieke taak die slachtoffer zijn van geweld is het mogelijk om aangifte te doen onder nummer (in plaats van naam en/of adresgegevens). Tevens kan de werkgever aangifte doen, namens de medewerker.
Kunt u aangeven of er meerdere vreemdelingen op cel zitten?
Voor vreemdelingen die verblijven in vreemdelingenbewaring geldt een ander type regime dan voor personen die op een strafrechtelijke titel verblijven. In DCR verblijven vreemdelingen die zijn geplaatst in vreemdelingenbewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Een vreemdeling kan in vreemdelingenbewaring worden geplaatst indien er bijvoorbeeld het risico bestaat van onttrekking en er daarnaast zicht op uitzetting is. Vreemdelingenbewaring is het laatste middel om het vertrek te realiseren (ultimum remedium) en kan maximaal zes maanden duren (met een verlening tot maximaal 18 maanden). In DCR draagt DJI ervoor zorg dat de vreemdelingen zo goed mogelijk worden ondersteund bij de voorbereiding van terugkeer en hen beschikbaar te houden voor vertrek uit Nederland.
Alle vreemdelingen binnen DCR worden samen geplaatst op een tweepersoons cel tenzij er sprake is van ongeschiktheid zoals vermeld in art. 11a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (RSPOG). Vreemdelingen in de reguliere detentiecentra kunnen in beginsel tussen 08.00 uur en 22:00 uur uit hun kamer.3 In de uren waarop de celdeuren openstaan, kan een vreemdeling zich vrij binnen de afdeling bewegen en deelnemen aan een activiteitenprogramma. Het wekelijkse programma bestaat uit onderdelen als schilderen, sport, bezoek en recreatie. Ook is er ruimte voor zelfstudie. In tegenstelling tot penitentiaire inrichtingen wordt er geen arbeid of scholing aangeboden, omdat een vreemdeling terugkeert naar het land van herkomst en het verblijf derhalve in beginsel van korte duur is.
Kunt u aangeven hoeveel uur een vreemdeling per 24 uur op cel zit?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven of de vreemdelingen op de dag nog «vermaakt» worden met enige vorm van dagbesteding, sport of anderszins?
Zie antwoord vraag 13.
Mochten de vreemdelingen in het DCR enige vorm van dagbesteding, sport of anderszins krijgen, bent u bereid deze activiteiten te staken tot het moment dat het strafrechtelijk onderzoek naar de mishandelingen en de poging tot verwurging is afgerond en de verdachten zijn veroordeeld dan wel het land zijn uitgezet?
Er waren 17 vreemdelingen rechtstreeks betrokken bij het incident, zij zijn op basis van de Penitentiaire Beginselenwet disciplinair bestraft met (maximaal veertien dagen) plaatsing op een strafcel, overplaatsing en/of een andere maatregel. Er is één aangifte gedaan in het kader van Veilig Publieke taak tegen de vreemdeling die verantwoordelijk was voor de toegebrachte verwondingen.
Ik zie geen aanleiding om het dagprogramma op de afdeling te beperken.
De vreemdelingen die betrokken waren bij de opstand c.q. geweldsexplosie: a. welke nationaliteit hebben die? b. Hoelang zaten die al te wachten op uitzetting? c. Wat is de reden dat die vreemdelingen nog niet waren uitgezet en wanneer gaat dat alsnog plaatsvinden?
Ik ga niet in op individuele casuïstiek.
Extreemrechtse memes |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Grappig, maar gevaarlijk: NCTV wil maatschappij wapenen tegen extreemrechtse «meme»»1?
Ja.
Deelt u de mening dat dit soort memes veel impact kunnen hebben op de samenleving en in het bijzonder op jongeren en hun gedachtenontwikkeling?
Memes zijn een belangrijk online communicatiemiddel voor extreemrechts2 en worden op diverse manieren en met verschillende functies ingezet. De stelselmatige verspreiding van extreemrechtse memes draagt bij aan de normalisering en sociale acceptatie van een onverdraagzaam gedachtegoed, leidt tot (online) groeps- en identiteitsvorming binnen een radicale subcultuur en biedt mogelijk inspiratie voor geweld of ander extremistisch handelen. Zo kan de normalisering van extremistisch gedachtegoed leiden tot racisme, uitsluiting en discriminatie van minderheden en andersdenkenden. Memes kunnen daarnaast bijdragen tot niet-gewelddadige extremistische acties als haatzaaien, angst verspreiden, doelbewust desinformatie verspreiden, demoniseren en intimideren, verwerpen van wet- en regelgeving, en pogingen om een parallelle samenleving tot stand te brengen waarbij het gezag van de Nederlandse overheid en het rechtssysteem worden afgewezen. Dit zijn ongewenste ontwikkelingen die de sociale cohesie aantasten en de democratische rechtsorde en daarmee ook de nationale veiligheid op termijn kunnen ondermijnen.
Via memes kan extremistisch gedachtegoed op een laagdrempelige manier verspreid worden richting jongeren. Zo bereiken aanhangers van extreemrechts vooral jongeren in het online domein, die in de eerste instantie niet ontvankelijk zijn voor ingewikkelde ideologische extremistische theorieën. Omdat memes de extreemrechtse boodschap – zoals antidemocratische, racistische en onverdraagzame uitingen – juist op een zogenaamd humoristische en subtiele manier verpakken, bestaat het risico dat jongeren op deze manier toch geïnteresseerd raken in het extreemrechtse gedachtegoed. Op deze manier kunnen jongeren van grotere sociale media platformen en gamefora gelokt worden naar alternatieve en besloten platformen, waar veel explicietere rechts-extremistische ideeën worden gedeeld, waaronder kwaadaardige complottheorieën, geweldsfantasieën, antisemitisme en boodschappen die aanzetten tot haat.
Hoe gaat u de samenleving en in het bijzonder jongeren weerbaarder maken tegen extreemrechtse memes waarvan de inhoud vergaande radicalisering en extremisme of zelfs terrorisme beoogt en verheerlijkt2?
Het kabinet is van mening dat er in onze democratische rechtsorde absoluut geen plaats is voor rechts-extremistische uitingen of opvattingen. Het is zorgelijk en kwalijk dat extreemrechts gedachtegoed onder andere via memes breed verspreid wordt en een aantrekkingskracht uitoefent op met name kwetsbare, jonge mannen, niet zelden minderjarig. Het kabinet is er alles aan gelegen om jongeren hiertegen te beschermen en weerbaar te maken, niet alleen vanwege de dreiging van extremistisch en/of terroristisch geweld maar ook voor de kansen en toekomst van deze jongeren. Dit vergt een aanpak van twee kanten; het vergroten van de (online) weerbaarheid van jongeren en, het tegengaan van de online verspreiding van deze extremistische en soms zelfs terroristische content. Het is binnen onze democratie een grondrecht om een open discussie te voeren, waarin mensen hun mening vrij kunnen uiten. Maar dat betekent niet dat er in onze democratische rechtsorde plaats is voor rechts-extremistische uitingen.
Het is allereerst belangrijk om bewustzijn te creëren voor online content die wellicht onschuldig lijkt, maar dat zeker niet is. Daarom is het van belang om de mediawijsheid en digitale weerbaarheid van met name jongeren te versterken. Het vergroten van digitale weerbaarheid gebeurt nu vooral via diverse cursussen en programma’s gericht op jongeren. Er wordt ingezet op het verhogen van mediawijsheid ten aanzien van online bronnen, het herkennen van extremistische boodschappen, en middels de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie.4 Zo is er het lesprogramma «Under Pressure» dat zich richt op het vergroten van weerbaarheid tegen desinformatie en het vergroten van democratisch burgerschap onder jongeren om zo de voedingsbodem voor polarisatie en radicalisering te verminderen.5 De inzet op het vergroten van digitale weerbaarheid via (lokale) interventies en het ondersteunen van professionals en gemeenten wordt de komende jaren verder versterkt. Daarnaast wordt de adequate inzet van de versterkingsgelden die gemeenten kunnen aanvragen voor de aanpak van radicalisering, extremisme en terrorisme benut om meer bewustzijn te creëren over de online aspecten van extremisme en terrorisme. Zo maken diverse gemeenten reeds gebruik van online (weerbaarheids)cursussen en projecten die hiervoor aandacht vragen.
Ook het tegengaan van de online verspreiding van extremistische en terroristische content heeft prioriteit. In de beantwoording van de vragen 7, 8 en 9 ga ik hier verder op in.
Wat zijn de huidige mogelijkheden om te handhaven op extremistische memes of memes die oproepen tot geweld? Op welke vlakken schieten het strafrecht of mogelijkheden tot online contentbeheer tekort?
Het kabinet werkt aan een Versterkte Aanpak Online (VAO) inzake extremistische en terroristische content. De contourenbrief hierover is op 12 december 2023 naar uw Kamer is gestuurd.6 Eén van de prioriteiten binnen deze Versterkte Aanpak Online is het tegengaan van zogenoemde borderline («legal yet harmful») content waartoe memes vaak kunnen worden gerekend. De uitwerking van de Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content kunt u na de zomer 2024 verwachten.
Indien er wel sprake is van online terroristisch materiaal, kan de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (hierna: ATKM) verwijderingsbevelen sturen op basis van de Verordening Terroristische Online Inhoud7 en de Uitvoeringswet Terroristische Online Inhoud.8 Aanbieders van hostingdiensten zijn verplicht om specifiek materiaal op aanwijzing van de ATKM binnen een uur te verwijderen of ontoegankelijk te maken. Memes die niet in strijd zijn met de Verordening Terroristische Online Inhoud kunnen niet door de ATKM worden verwijderd (zie ook de beantwoording van vragen 7, 8 en 9).
Wanneer er sprake is van memes die strafbare feiten of strafbare uitlatingen bevatten, zoals bedreiging, is strafrechtelijke opsporing van de personen achter (anonieme) accounts mogelijk. Het is aan het Openbaar Ministerie om dit te beoordelen.
Zie ook het antwoord op vraag 7.
Is er voldoende kennis en capaciteit bij de politie om dit soort memes te herkennen? Zo nee, welke acties worden of kunnen worden ondernomen om die kennis bij de politie te doen toenemen? Is hier tijdens de opleiding aandacht voor? Zo nee, wordt dit in de toekomst wel opgenomen in het curriculum?
In de opleidingen bij de politie is er aandacht voor actuele ontwikkelingen op het gebied van extreemrechts, waaronder rechts-extremisme en rechtsterrorisme. In het kader van de aanpak contraterrorisme, extremisme en radicalisering heeft de politie samen met de NCTV een digitale symbolenbank ingericht. Deze symbolenbank is beschikbaar voor politieagenten en helpt bij het herkennen van rechts-extremistische verschijningsvormen, waaronder memes. Binnen de politie is er thans voldoende expertise aanwezig om dit soort memes te herkennen en om de organisatie hierover breed te kunnen adviseren.
Ziet u mogelijkheden om jongerenwerkers in te zetten om jongeren hier online op aan te spreken of voor te behoeden? Welke best practices bestaan al in het lokale veld?
Jongerenwerkers zijn onmisbare professionals om preventieve maatregelen ten aanzien van (online) extremisme uit te voeren. Zo werken diverse gemeenten reeds met online jongerenwerkers die via sociale mediaplatformen in contact staan met jongeren en hen zo ondersteunen. Bij zorgelijk online gedrag, zoals ondermijning, georganiseerde criminaliteit, radicalisering en extremisme, kunnen jongerenwerkers daarover in gesprek gaan met jongeren en zo nodig interveniëren. Het is van belang dat personen die een voorbeeldfunctie bekleden – zo ook jongerenwerkers – zich bewust zijn van dit soort memes en zich actief uitspreken tegen extremistische uitingen om de normalisering hiervan tegen te gaan.
Daarnaast worden er in samenwerking met gemeenten en professionals door het Rijk handelingsperspectieven opgesteld om hen te ondersteunen bij het versterken van digitale weerbaarheid in preventie van o.a. extremisme. Ook wordt er naar manieren gekeken om jongeren zelf te betrekken bij het versterken van de digitale weerbaarheid. Verder werkt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan een overzicht van interventies gericht op preventie van radicalisering, waarbij specifiek aandacht wordt gegeven aan interventies in het online domein. Aanvullend, zoals benoemd in de beantwoording van vraag 3, ondersteunt de NCTV gemeenten via de versterkingsgelden om meer bewustzijn te creëren over de online aspecten van extremisme en terrorisme. Uiteraard zullen eventuele nieuwe online interventies getoetst worden aan alle relevante wettelijke en juridische kaders waaronder die met betrekking tot de privacy.
De komende jaren zal er bijzondere aandacht uitgaan naar het integreren van het online domein in de lokale aanpak van radicalisering en extremisme. Daarom blijven de Ministeries van Justitie en Veiligheid en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overleg met gemeenten en (jeugd)professionals, om het delen van best practices te stimuleren en faciliteren, de ervaren knelpunten verder te onderzoeken, effectieve methoden voor een lokale (preventieve) aanpak van online extremisme en terroristische activiteiten verder te ontwikkelen en waar mogelijk uit te breiden.
Hoe kijkt u aan tegen de rol van platforms in contentmoderatie van extremistische content, met name de berichten-applicaties (WhatsApp, Telegram, Signal), Alt-tech of alternatieve platformen (Gab, Parler, Bitchute, Minds, RocketChat) en rechts-extremistische en terroristische websites, fora en online netwerken?
Ik deel de zorgen ten aanzien van de verspreiding van extremistische online content op platforms en berichtendiensten. De mate waarin deze diensten content (kunnen) modereren verschilt aanzienlijk. Bij sommigen is (stevige) verbetering nodig. Dit geldt met name ten aanzien van alternatieve platformen zoals door het lid Mutluer genoemd, waar contentmoderatie in veel gevallen vrijwel geheel afwezig is. Hierdoor kan extremistische content veelvuldig voorkomen.
Daar waar sprake is van memes die terroristische online content bevatten, kan de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) op basis van de Verordening Terroristische Online Inhoud9 en de Uitvoeringswet Terroristische Online Inhoud10 hostingbedrijven en platformen verplichten deze content binnen één uur te verwijderen of ontoegankelijk te maken. Ook heeft de ATKM de bevoegdheid om boetes te versturen naar aanbieders van hostingdiensten indien zij een verwijderingsbevel niet opvolgen. Deze boete kan oplopen tot 4% van de jaarlijkse omzet van de betreffende hosting provider.
De mate waarin sociale media bedrijven zich inspannen om de verspreiding van terroristische online inhoud te beperken is onderdeel van de dialoog met de internetsector, die ik in het kader van de eerdergenoemde Versterkte Aanpak Online ben gestart over deze thema’s. Tijdens deze gesprekken heb ik mijn zorgen over de verspreiding van extremistische online content geuit en de platforms aangesproken op hun rol in het veilig houden van hun online omgeving. De inzet blijft gericht op een structurele dialoog met de internetsector over specifiek deze onderwerpen.
Heeft u deze platforms aangesproken op hun rol? Zo ja, hoe verliepen deze gesprekken? Zo nee, bent u bereid dit te doen? Welke rol hebben de providers hier volgens u in?
Zie antwoord vraag 7.
Welke rol ziet u voor de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) bij het aanspreken van platforms die dit soort memes toestaan en bij het laten verwijderen van dit soort content, mede in het licht van de Verordening terroristische online-inhoud?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beziet u het spanningsveld tussen de vrijheid van meningsuiting enerzijds en het gevaar van extreemrechtse memes (met name de groep extremistische memes) anderzijds? Hoe wordt hierin onderscheid gemaakt tussen extremisme, terrorisme en activisme?
In de fenomeenanalyse van de NCTV wordt een meme gedefinieerd als een idee, uiting of mening gevat in tekst of in visueel materiaal zoals een foto, video of gif-bestand al dan niet voorzien van tekst of geluid, die online wordt gekopieerd en verspreid. Het gaat dus om (een onderdeel van) uitingen van personen, die in beginsel beschermd worden door de vrijheid van meningsuiting. De vrijheid van meningsuiting is een kernwaarde van de democratie. Zij kan slechts worden beperkt op grond van een wettelijke bepaling en wanneer die beperking een gerechtvaardigd doel dient en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Voorbeelden van dat soort beperkingen zijn er voor onder meer kinderpornografie, terroristische inhoud en haatzaaien, die allen strafbaar zijn gesteld.11 Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen uitingen in de fysieke wereld en online content: dat wat strafbaar en onrechtmatig is in de fysieke wereld is dat ook online. Om ontoelaatbare beperkingen van de vrijheid van meningsuiting te voorkomen is het beleid voor dit soort memes primair gericht op het verhogen van bewustwording, kennis en weerbaarheid.
In algemene zin geldt dat in een democratische rechtsorde personen te allen tijde binnen de grenzen van de wet hun grondrechten moeten kunnen uitoefenen. In de praktijk kan dit leiden tot een botsing van grondrechten, waarbij de uitoefening van een grondrecht door de ene persoon of groep leidt tot een botsing met een grondrecht van een andere persoon of groep. Grondrechten zijn echter niet absoluut. In de Grondwet en in verdragen zoals het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens is vastgelegd dat grondrechten onder voorwaarden kunnen worden beperkt voor een zwaarwegender doel in het kader van het algemeen belang. Vanuit het oogpunt van algemeen belang is er wetgeving met daarin beperkingen van het recht van vrijheid van meningsuiting, zoals het antidiscriminatieverbod of het verbod tot haatzaaien of opruiing. Daarnaast is soms voor deze botsing van grondrechten een contextuele rechtsstatelijke toets (door de rechter) nodig om te bepalen welke grondrecht in het specifieke geval voorrang heeft ten opzichte van andere grondrechten. Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of bepaalde uitingen al dan niet worden beschermd door het recht op de vrijheid van meningsuiting of andere grondrechten.
Daarbij hecht ik eraan te benadrukken dat extremisme niet in het verlengde van activisme ligt, maar wezenlijk iets anders is. Men dient ervoor te waken om een directe causale lijn te zien waarbij uitgegaan wordt dat maatschappelijke onrust en allerlei vormen van activisme uiteindelijk tot extremisme zouden kunnen leiden. De doelen die extremisten nastreven en/of de middelen zijn inherent antidemocratisch of ondemocratisch. Bij activisten is dit niet het geval. Om te bepalen of iets extremistisch is, worden deze gedragingen nooit geïsoleerd bezien, maar altijd binnen de context van een ideologisch motief en gepaard gaande met geweld of stelselmatige en doelbewuste gedragingen die de democratische rechtsorde ondermijnen. Voor een uitgebreidere toelichting op extremisme, het onderscheid met activisme en terrorisme, verwijs ik u naar de onlangs verschenen Nationale Extremismestrategie 2024–2029.12
Wat zijn naar aanleiding van de fenomeenanalyse van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) de volgende stappen die u op dit onderwerp gaat nemen?
De conclusies uit de fenomeenanalyse zullen betrokken worden bij de verdere uitwerking van de Versterkte Aanpak Online en de uitvoering van de Nationale Extremismestrategie 2024–2029.13 Deze strategie schetst een overzicht en de kaders voor de beleidsinzet op extremisme, waaronder ook de inzet op weerbaarheid.
Bent u bereid te onderzoeken of een publiekscampagne over extreemrechtse memes eraan kan bijdragen dat burgers de beeldtaal en symboliek van memes beter leren herkennen, waarin nadrukkelijk wordt gepoogd om de groep jongeren te bereiken die door extreemrechtse memes geïnteresseerd raken in het gedachtegoed en daardoor mogelijk radicaliseren?
Een van de doelen van de publieke fenomeenanalyse naar het gebruik van memes door extreemrechts is het informeren van burgers over de gevaren omtrent extreemrechtse memes. Hierbij is het vooral zaak om bewustzijn te creëren dat sommige memes niet zo onschuldig zijn als ze lijken. Via het netwerk van de NCTV worden met de analyse professionals bereikt die met jongeren werken. Daarnaast neemt de NCTV in gesprekken met zijn communicatiepartners mee wat de toegevoegde waarde kan zijn van een jongerencampagne aanvullend op de bestaande communicatie inzet.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat over terrorisme/extremisme op 20 juni a.s.?
Ja.
Het bericht ‘Universiteit: anderhalf miljoen euro schade na studentenprotesten’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Franc Weerwind (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Universiteit: anderhalf miljoen euro schade na studentenprotesten»?1
Voor een antwoord hierop verwijs ik u naar bijlage 2 van het Eerste Halfjaarbericht politie 2023, waarin ik inga op deze motie.9 In aanvulling hierop merk ik op dat ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken recent aankondigde de mogelijkheden voor een versteviging van het handelingsperspectief en voor de bestendigheid van het wettelijke kader bij protestacties te laten onderzoeken.10
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat relschoppers tijdens deze demonstraties vernielingenaanrichten, schade veroorzaken en geweld gebruiken tegen hulpverleners?
Die mening deel ik zeker. De protestacties gingen gepaard met volstrekt onacceptabel en strafbaar gedrag. Demonstraties dienen vreedzaam te zijn en te verlopen conform de geldende wet- en regelgeving. Daar was zeker niet op elk moment sprake van.
Wat is de totale omvang van de schade aan de verschillende universiteitsgebouwen die de afgelopen tijd te maken hebben gehad met rellen en demonstraties?
De schade van de protesten verschilt per universiteit. De Universiteit van Amsterdam heeft op haar website laten weten dat het schadebedrag van de protesten op 7 en 8 mei wordt geschat op anderhalf miljoen euro.2 Hierbij is de latere ontstane schade op een andere locatie van de Universiteit van Amsterdam nog niet meegerekend. De Erasmus Universiteit schat dat de kosten voor de vernielingen boven de 100.000 euro uitkomen.3 De Universiteit Utrecht geeft op haar website aan dat de schade door de bezittingen beperkt is gebleven.4 De koepelorganisatie van Universiteiten heeft mij laten weten dat de totale omvang van de schade op alle universiteiten op dit moment nog niet in te schatten is, omdat deze uiteen valt in verschillende elementen. Zo zijn er vanwege het bekladden of het vernielen van inboedel (personeels)kosten gemaakt voor bijvoorbeeld het weghalen van verf of het herstellen van sloten.
Hoeveel demonstranten zijn er aangehouden door de politie naar aanleiding van de rellen bij de universiteitenen hoeveel van de aangehouden demonstranten worden of zijn door het Openbaar Ministerie vervolgd?
Het is niet mogelijk om betrouwbare landelijke cijfers te geven van het aantal aangehouden of vervolgde personen naar aanleiding van de rellen bij de universiteiten. Bij de politie en het OM wordt geregistreerd op delict, zoals brandstichting, mishandeling, vernieling, bedreiging, huisvredebreuk en niet op een label zoals universiteitsprotest. De gedragingen bij de universiteiten kunnen vanwege verschillende omstandigheden van het geval onder verschillende delictsomschrijvingen worden geregistreerd. Hierdoor kunnen de politie en het OM niet geautomatiseerd en nauwkeurig de gevraagde landelijke aantallen aanleveren.
Er zijn wel cijfers beschikbaar over het aantal aangehouden en vervolgde personen naar aanleiding van de studentenprotesten in Amsterdam. De burgemeester van Amsterdam heeft bij brief van 10 mei 2024 namens de driehoek de gemeenteraad van Amsterdam geïnformeerd over onder andere het aantal aanhoudingen door de politie: op 6 mei zijn er 164 personen aangehouden en op 7 en 8 mei zijn er 36 mensen aangehouden.5 Het OM heeft mij op 3 juni 2024 laten weten dat er op dat moment in totaal 22 verdachten waren voorgeleid bij de rechter-commissaris en dat er nog onderzoeken liepen naar aanleiding van de gebeurtenissen tijdens deze demonstraties.
Is het snelrecht ingezet bij relschoppers die de wet hebben overtreden tijdens de demonstraties en zo ja, in hoeveel gevallen?
Het OM heeft mij laten weten dat het waar mogelijk overweegt om snelrecht in te zetten in zaken die voortkomen uit de protesten bij universiteiten. In een aantal van deze zaken heeft het OM reeds snelrecht ingezet. Het inzetten van snelrecht is in dit type zaken niet altijd mogelijk. In het geval van snelrecht komt een verdachte binnen 17 dagen voor de rechter voor een vergrijp. In sommige van de zaken die voortkomen uit de protesten bij universiteit neemt aanvullend onderzoek door de politie of onderbouwing van een vordering tot schadevergoeding door een slachtoffer meer tijd in beslag.
Klopt het dat van verschillende verwijderde demonstranten geen gegevens zijn genoteerd door de politie en zo ja, waarom niet?
Het klopt dat niet altijd van alle verwijderde demonstranten gegevens kunnen worden genoteerd. Het noteren van gegevens kost tijd en capaciteit en het lokale gezag kan de keuze maken om – bijvoorbeeld in gevallen waarin sprake is van relatief minder zware feiten – de capaciteit anders in te zetten.
Op welke manier(en) kan de schade worden verhaald op individuele relschoppers, zodat de universiteiten er niet zelf voor op te hoeven draaien?
Schade kan op verschillende manieren worden verhaald. In de eerste plaats kan mogelijk een beroep worden gedaan op verzekeraars indien de betreffende universiteiten een polis hebben afgesloten. Verzekeraars kunnen vervolgens een civiele procedure starten om zo te proberen het door hen uitgekeerde bedrag te verhalen op de dader via het zogenaamde regresrecht.
Een vordering tot schadevergoeding kan ook tussen veroorzaker en gedupeerde onderling worden afgehandeld. Een civielrechtelijke procedure kan worden gestart als partijen er onderling niet uitkomen. Als de dader strafrechtelijk wordt vervolgd, kan een benadeelde partij zich met zijn schade voegen in het strafproces. De strafrechter beslist dan over de ingediende schadevordering.
Voorwaarde voor het verhalen van schade is in alle gevallen dat duidelijk is wie welke schade heeft aangebracht.
Kunnen deze personen hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden via een civielrechtelijke procedure, zodat zij zelf de schade moeten vergoeden?
Als meerdere personen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor toegebrachte schade, kan iedere deelnemer van die groep voor de hele schade aansprakelijk worden gesteld.
Welke maatregelen gaat u nemen om het verhalen van schade bij individuele relschoppers beter vorm te geven, om te voorkomen dat net zoals bij de coronarellen veel schade na lange tijd nog steeds niet is vergoed?
Naar aanleiding van de motie van de leden Van Nispen en Knops voor de oprichting van een landelijk fonds waarin veroordeelden geld zouden moeten storten ter vergoeding van schade aan gedupeerden, ben ik bezig met een verkenning naar de mogelijkheden.6 Zie hierover bijlage 2 van het Eerste Halfjaarbericht politie 2023.7
Staat het delen van (persoons)gegevens in de weg om een relschopper civielrechtelijk aansprakelijk te kunnen stellen van veroorzaakte schade tijdens wanordelijkheden?
Voorwaarde voor het kunnen verhalen van schade op de dader, is dat de dader bekend is. Ik heb geen signalen dat het delen van (persoons)gegevens in de weg staat aan aansprakelijkstelling. Zoals in het antwoord op vraag 7 aangegeven, kan een benadeelde partij zich voegen in het strafproces om schade te verhalen als de dader strafrechtelijk wordt vervolgd. Dit is een eenvoudige en laagdrempelige procedure. Een partij kan er ook voor kiezen om schade te verhalen via de civiele rechter. Zowel voor de politie als het OM is er een wettelijke grondslag om onder omstandigheden over te gaan tot het delen van beperkte informatie met derden buiten de strafrechtketen ten behoeve van deze civiele procedure.8
Welke concrete acties heeft de regering ondernomen om de pakkans van daders bij rellen te vergroten, in lijn met de aangenomen motie-Knops/Michon-Derkzen uit 2022 (Kamerstuk 29 628, nr. 1148)?
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Strafrechtelijke onderwerpen op 18 juni 2024?
De Kamervragen zijn helaas niet binnen de gebruikelijke termijn beantwoord, doordat het ophalen van alle benodigde informatie lang duurde. Ik heb mijn best gedaan om de Kamervragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘ME grijpt in bij bezetting gebouw Universiteit Leiden in Den Haag‘ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ME grijpt in bij bezetting gebouw Universiteit Leiden in Den Haag»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Universiteit Leiden in gesprek is gegaan met Students for Palestine, dat, zoals u blijkens eerdere antwoorden weet, zich aan diezelfde universiteit schuldig heeft gemaakt aan het verheerlijken van geweld middels onder andere het uitdelen van flyers?2 Hoe is het mogelijk om te spreken van een constructieve discussie met deze extremistische groepering?3
Laat ik duidelijk zijn dat voor de verheerlijking van geweld geen plaats is in het onderwijs, noch in onze samenleving. Universiteiten en hogescholen hebben, gestimuleerd door de overleggen die ik met hen heb gevoerd, een gezamenlijke richtlijn ontwikkeld voor de omgang met protesten op hun campussen. De richtlijn is voor alle partijen de basis en dit geeft de instellingen en de lokale driehoek (bestaande uit de burgemeester, de officier van justitie en de politiechef), een eenduidig fundament om te kunnen handelen. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u hiervoor graag naar mijn kamerbrief over de «Stand van zaken omtrent de veiligheid op universiteiten en hogescholen n.a.v. de protesten over de situatie in Gaza» van 31 mei 2024.4
Zoals in deze «richtlijn protesten» is opgenomen, is de inzet van universiteiten en hogescholen altijd een vreedzaam verloop van een protest. Instellingen proberen daarom in gesprek te blijven met protesterende medewerkers en studenten om te zorgen voor een veilig verloop van het protest. Ook vragen instellingen aan de organisatoren van protesten om erop toe te zien dat er geen strafbare feiten worden gepleegd.
Wanneer een protest niet voldoet aan uitgangspunten uit de richtlijn, zetten universiteiten en hogescholen in op de-escalatie. Afhankelijk van de specifieke situatie van een protest beslist de instelling – in afstemming met de lokale driehoek – welke stappen bijdragen aan de best passende oplossing.
Dat kan ook overleg met demonstranten inhouden. Als sprake is van strafbare feiten, kan hiervan aangifte gedaan worden. Het is aan de politie om een opsporingsonderzoek te starten en aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of sprake is van strafbare feiten en of een vervolging opportuun is.
Vindt u ook dat instellingen niet in gesprek, laat staan in onderhandeling, moeten treden met initiatieven die openlijk terreur verheerlijken? Gaat u hierover het gesprek aan met de instellingen voor hoger onderwijs?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u onomwonden bevestigen dat het ontoelaatbaar is dat instellingen onder druk van geweldsverheerlijkers hun inhoudelijke beleid aanpassen?
De eis die door de demonstranten in de verschillende protesten wordt neergelegd is dat de betreffende instelling alle (wetenschappelijke) banden met Israëlische instellingen, zoals academische samenwerking bij wetenschappelijk onderzoek en onderwijs, zonder meer verbreekt. Deze eis gaat voorbij aan de wijze waarop instellingen tot beslissingen over internationale samenwerking komen op basis van zorgvuldige, inhoudelijke en democratische processen, vrij van intimidatie, druk of dreiging met geweld. Het is namelijk een academische kernwaarde dat wetenschappers in vrijheid mogen bepalen met wie en naar welke vragen zij onderzoek doen.
Ik vind het belangrijk dat universiteiten en hogescholen wetenschappelijke en strategische samenwerkingsverbanden met andere instellingen of in internationale projecten op eenzelfde zorgvuldige wijze tegen het licht houden en dat elk individueel geval op basis van de omstandigheden inhoudelijk, en daarmee landenneutraal wordt bekeken. Instellingen zijn momenteel bezig met de (door)ontwikkeling van criteria waarmee zij de (ethische) kansen en risico’s van internationale samenwerking kunnen afwegen. Ik heb de universiteiten en hogescholen verzocht om bij deze doorontwikkeling een aantal belangrijke uitgangspunten te betrekken. Ik verwijs voor deze uitgangspunten naar de bijlage bij mijn kamerbrief over de «Stand van zaken omtrent de veiligheid op universiteiten en hogescholen n.a.v. de protesten over de situatie in Gaza» van 31 mei 2024.5
Op welke wijze kunt u instellingen (financieel) ondersteunen om weerstand te kunnen bieden tegen dwang van activisten die, al dan niet gepaard gaande met bezetting van panden en vernieling, erop gericht is het beleid van de instelling aan te passen?
Ik ben, zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 en 3, intensief in overleg met instellingen over de demonstraties. Daarbij zijn ook vertegenwoordigers vanuit politie, het Openbaar Ministerie en het Ministerie van Justitie en Veiligheid betrokken. Dit heeft ook bijgedragen aan een nauwere samenwerking van de universiteiten en hogescholen met de lokale driehoek ter voorbereiding op of gedurende de protesten. Universiteiten en hogescholen hebben, gestimuleerd door deze overleggen, een gezamenlijke richtlijn ontwikkeld voor de omgang met protesten op hun campussen. Hogescholen en universiteiten zijn daarnaast momenteel bezig met de (door)ontwikkeling van criteria waarmee zij de (ethische) kansen en risico’s van internationale samenwerking kunnen afwegen. Ik heb de universiteiten en hogescholen verzocht om bij deze doorontwikkeling een aantal belangrijke uitgangspunten te betrekken. Ik verwijs voor deze uitgangspunten naar de bijlage bij mijn eerder genoemde kamerbrief over de veiligheid op universiteiten en hogescholen. In die brief ga ik nader in op de inzet ten aanzien van de veiligheid op hogescholen en universiteiten.
Klopt het dat de Universiteit Leiden wel degelijk in gesprek is gegaan met gemaskerde activisten?4 Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de uitspraak van de woordvoerder dat het college van bestuur het nieuwe protocol zal naleven? Bent u bereid het college van bestuur hierop aan te spreken?
Universiteit Leiden heeft aangegeven dat een vertegenwoordiger van de Universiteit Leiden tijdens de protestactie op 16 mei jl. kort gesproken heeft met twee protestvoerders die op dat moment gezichtsbedekking droegen. De aanwezige politiemensen hebben hetzelfde gedaan. Dit is niet conform de huisregels en de gezamenlijke richtlijn, maar er is op dat moment prioriteit gegeven aan een de-escalerende aanpak. Dit met het oog op de veiligheid van alle betrokkenen op en rond de Campus Den Haag. Ik heb begrepen dat dit contact pertinent géén onderhandelingen betrof en bewust plaatsvond in een open ruimte, in gezelschap van de politie, zodat iedereen kon zien dat de-escalatie de insteek was.
Ik zal het college van bestuur niet aanspreken op het besluit contact te zoeken met de protestvoerders met gezichtsbedekking. Ik heb er begrip voor dat de keuze om contact te legen met deze twee protestvoerders gemaakt is onder hoge druk en dat er in het belang van de gezondheid en veiligheid van studenten en personeel een afweging is gemaakt.
Wat is uw oordeel over het feit dat vermeende demonstraties herhaaldelijk en primair ingezet worden als dwangmiddel en niet als mogelijkheid om de eigen mening te kunnen uitdragen? Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling in het licht van de Europese jurisprudentie die aangeeft dat het welbewust uitoefenen van dwang niet tot de kern van het demonstratierecht behoort?5
Het is goed dat studenten en docenten zich betrokken voelen bij wat er in de wereld speelt, en dat mogen ze ook uiten. Maar geweld, intimidaties en vernieling vind ik onacceptabel. De veiligheid van iedereen binnen de gemeenschap mag hierdoor niet in het geding komen. Ook kan er absoluut geen sprake zijn van antisemitisme of het oproepen tot haat.
Bij een demonstratie gaat het inderdaad om een vreedzame betoging. Uit de jurisprudentie volgt dat acties die niet of niet primair het karakter van gemeenschappelijke meningsuiting hebben, maar waarbij andere elementen, zoals feitelijke dwang, overheersen, niet worden gezien als een betoging. Of hiervan in een concreet geval sprake is, staat ter beoordeling van de burgemeester en dat oordeel is vervolgens onderworpen aan toetsing door de rechter.
Het bericht ‘Collega’s noodlottig gestorven agent vol onbegrip: ‘Waarom mag Robert-Jan niet op politie-monument?’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Collega’s noodlottig gestorven agent vol onbegrip: «Waarom mag Robert-Jan niet op politie-monument?»»?1
Ja.
Is het juist dat een onderdeel van de doelstelling van het nationaal politiemoment Tuin van Bezinning als volgt luidt: het bevorderen en voortbestaan van een traditie van respect voor de offers die politiemensen hebben gebracht?
Ten behoeve van de beantwoording van deze en de volgende vragen heeft de korpschef mij geïnformeerd over de statuten en het reglement van de stichting de Tuin van Bezinning. De korpschef heeft mij tevens geïnformeerd over de verzoeken tot voordracht en de besluiten die het bestuur van de stichting heeft genomen aangaande de casuïstiek die u aanhaalt. Het klopt dat deze formulering een onderdeel is van de doelstelling van de stichting, zoals in de statuten geformuleerd.
Klopt het dat genoemde agent is omgekomen tijdens een teambuildingsdag waaraan de deelname vanuit de politie verplicht is gesteld?
In het verzoek van de (voormalig) korpschef, waarover hij mij heeft geïnformeerd, wordt gesproken over een door de werkgever georganiseerde bindingsactiviteit, waaraan deelname niet vrijwillig was. In de motivering van het besluit spreekt het bestuur van de Tuin van Bezinning inderdaad over een «verplichte bindingsactiviteit».
Zo ja, is dat niet te kwalificeren als een offer die de betreffende agent heeft gebracht? En, zo nee, waarom niet?
Het staat buiten kijf dat het noodlottige ongeval als gevolg waarvan de heer Hartman is overleden een tragische gebeurtenis is, die nog altijd een grote impact heeft. Het bestuur heeft zich in zijn besluitvorming gebaseerd op de doelstelling van de stichting en de uitwerking daarvan in het reglement. Voor hen stond centraal «[...] het eren en herdenken van politiemensen die «in the line of duty» om het leven zijn gekomen dan wel als direct gevolg van deelname aan verplichte en voor de functie noodzakelijke vaardigheidstrainingen of oefeningen, die gericht zijn op de daadwerkelijke uitoefening van de wettelijke politietaak en daarmee nadrukkelijk oog te hebben voor de risico’s die de uitoefening van het operationele politiewerk met zich meebrengt».
Het bestuur is van oordeel dat dat de heer Hartman niet «in the line of duty» is omgekomen en daarom niet wordt opgenomen in de Tuin van Bezinning. Op basis van het reglement kan het bestuur dat besluit onafhankelijk nemen. Noch de korpschef, noch ik als Minister, kan deze besluitvorming beïnvloeden. Ik heb begrepen dat de huidige korpschef ziet dat het besluit om de naam van de heer Hartman niet op te nemen in de Tuin van Bezinning na al die tijd nog steeds zorgt voor veel emoties en verdeeldheid en daarom opnieuw met het bestuur van de stichting en andere betrokkenen in gesprek gaan over het besluit van het bestuur, en dat zij samen zoeken naar een passende en gedragen oplossing.
En in geval van een positief antwoord op de voorgaande vraag: is het besluit van het bestuur dan niet in strijd met de onder vraag 2 genoemde doelstelling?
Zie antwoord vraag 4.
En eveneens in dat geval: waarom wordt het verzoek van de nabestaanden van de omgekomen undercoveragent van de voormalige afdeling Werken onder Dekmantel van de Landelijke Eenheid om zijn naam op het monument te plaatsen, afgewezen? Heeft hij geen offer gebracht?
Het overlijden van een collega is, ongeacht de omstandigheden, voor nabestaanden en collega’s altijd buitengewoon verdrietig. Met elkaar herdenken we alle omgekomen collega’s, op verschillende manieren. In het reglement van de Tuin van Bezinning is bepaald dat een medewerker niet in aanmerking komt voor opname in de Tuin indien deze is gestorven door een zelfgekozen dood. Op 25 mei 2024 is door de korpschef een monument geopend speciaal bedoeld voor collega’s die door suïcide om het leven zijn gekomen. De totstandkoming van dat monument was een nadrukkelijke wens van nabestaanden van door een zelfgekozen dood omgekomen politiemedewerkers.
De voormalige korpschef heeft het bestuur officieel verzocht de naam van de omgekomen agent wel op te nemen op het monument, welk verzoek u heeft ondersteund: wat was de reden waarom het bestuur deze beide toch zwaarwegende verzoeken heeft afgewezen?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom is er gekozen voor een onafhankelijk bestuur van de Tuin van Bezinning terwijl het monument door de politie is opgericht en de politie een publieke organisatie is?
De keuze voor een onafhankelijk bestuur is vastgelegd in het reglement van de stichting, dat voortvloeit uit de statuten. Zoals opgenomen in de statuten en het reglement van de stichting, is de Tuin van Bezinning ondergebracht bij een stichting, een onafhankelijke organisatie met een statutaire doelstelling. Het bestuur is verantwoordelijk voor, en bevoegd tot het nemen van besluiten die leiden tot het al dan niet opnemen van medewerkers in de Tuin van Bezinning. In dat opzicht is het bestuur onafhankelijk. Daarvoor is welbewust gekozen door de korpschef en het bestuur bij de totstandkoming van de statuten en het reglement van de stichting.
Zij weten zich daarbij, gesteund door de korpsleiding in het standpunt, dat er strikte criteria moeten gelden voor de beoordeling of een medewerkers in de Tuin van Bezinning mag worden bijgeschreven. De criteria zelf zijn tot stand gekomen in overleg met de korpschef.
Voor bovenstaande werkwijze, die vast is gelegd in het reglement, is bewust gekozen bij de totstandkoming van de statuten en het reglement, juist omdat het proces van opname een delicaat proces is. Vanwege de emoties die komen kijken bij een voordracht voor opname in de Tuin van Bezinning wordt er waarde gehecht aan een transparante en onafhankelijke beoordeling, die in lijn blijft met de doelstellingen van de stichting.
Klopt het dat het monument wordt gefinancierd vanuit de begroting van Justitie en Veiligheid?
Op basis van de statuten van de stichting kunnen zij worden gefinancierd middels (1) externe fondsen, (2) subsidies en donaties, (3) schenkingen, erfstellingen en legaten en (4) alle andere verkrijgingen en baten. De stichting wordt op dit moment alleen gefinancierd vanuit de politiebegroting. De politie wordt op haar beurt gefinancierd vanuit de begroting het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Zo ja, waarom kan een onafhankelijk bestuur dan een door u ondersteund officieel verzoek naast zich neerleggen?
Zie antwoord vraag 8.
En, zo ja, bent u het er dan niet mee eens dat het bestuur niet onafhankelijk mag zijn, nu het wordt gefinancierd door belastinggeld waarvoor u aan de Tweede Kamer verantwoording aflegt?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat meerdere bestuursleden tevens deel uitmaken van de korpsstaf van de politie en dus ook worden aangestuurd door de directeur korpsstaf?
Het bestuur handelt onafhankelijk. Namens de politie wordt de relatie met het bestuur onderhouden vanuit de afdeling protocol. Om die reden is de chef van de afdeling protocol lid van het bestuur. De chef van de afdeling protocol valt onder de Directeur Korpsstaf.
Ook alle andere bestuursleden zijn direct of indirect verbonden aan de politieorganisatie met allemaal verschillende achtergronden:
De bestuursleden worden conform de statuten benoemd door de korpschef op voordracht van het bestuur. De voorzitter wordt door de korpschef voor zijn functie benoemd.
En, zo ja, hoe kwalificeert u dan de definitie «onafhankelijk»?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de jaarlijkse herdenkingscermonie die op donderdag 13 juni aanstaande zal plaatsvinden?
Ik heb hiernaar gestreefd, maar dit bleek helaas niet haalbaar.
Het politieoptreden bij de Pro Palestina demonstratie in Amsterdam van week 19 |
|
Marjolein Faber (PVV), Max Aardema (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsartikel: «Demonstranten bezetten UvA-gebouw en maken zich op voor langdurig verblijf, driehoek grijpt niet in»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het precieze verloop van de demonstratie en het optreden van de politie? Kan u de Kamer hiervan verslag doen?
De verantwoordelijkheid voor het faciliteren en beschermen van het demonstratierecht is belegd bij het lokale gezag. Hierover legt de burgemeester verantwoording af aan de gemeenteraad. De burgemeester van Amsterdam heeft bij brief van 10 mei 20242 namens de Amsterdamse driehoek de gemeenteraad van Amsterdam geïnformeerd over de afwegingen die een rol hebben gespeeld, het verloop van de besluitvorming en het politieoptreden rondom deze demonstraties. Ik verwijs u naar deze brief, die ook een chronologisch feitenrelaas bevat. Op 10 mei jl. heeft eveneens een debat plaatsgevonden in de gemeenteraad van Amsterdam.
Waarom werd er niet onmiddellijk opgetreden tegen het dragen van gezichtsbedekkende kleding, het opwerpen van barricades, het plegen van vernielingen en het roepen van leuzen zoals «from the river to the see» en «free, free palestine»?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 2.
Kunt u aangeven of er met uit het wegdek getrokken stenen is gegooid naar de politie en/of daardoor gewonden zijn gevallen?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 2.
Waarom is er niet onmiddellijk opgetreden toen omstanders met houten latten/balken werden geslagen, er was toch sprake van een noodweersituatie waarbij optreden vereist was?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 2.
Waarom sprak de politie een demonstrant aan in kennelijk Arabisch, terwijl de voertaal van de Nederlandse politie toch gewoon Nederlands is en ook bleek dat deze demonstrant wel degelijk onze taal machtig was?
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om mij hierover uit te laten. Het is aan het lokale gezag om te besluiten hoe de politie wordt ingezet, waarbij de omstandigheden altijd worden meegewogen.
Waarom werd er zolang gewacht met het beëindigen van deze toestand en het ontruimen van het terrein van de universiteit?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel personen zijn aangehouden voor het plegen van strafbare feiten en hoe het strafrechtelijke verloop daarna plaatsvond?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 2.
Wat zijn de totale kosten van politie-inzet, de veroorzaakte schade van de bezetting van Roeterseiland en gebouwen rond de Oude Manhuispoort? Worden die kosten verhaald op de (aangehouden) demonstranten? Zo nee, waarom niet?
De politie-inzet maakt onderdeel uit van het reguliere politiewerk. In die zin is geen sprake van extra kosten.
Het is aan de universiteit om schade aan universiteitsgebouwen al dan niet te verhalen.
Onder de demonstranten lijken veel niet-Nederlanders te zitten; doen de diensten onderzoek naar hun achtergrond en dan met name naar hun eventuele contacten met buitenlandse (al dan niet verboden) organisaties? Zo nee, waarom niet?
Het louter zijn van niet-Nederlander is geen grond waarop de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) onderzoek kan verrichten. De AIVD kan op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 onderzoek doen naar personen of organisaties waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
Ik kan niet ingaan op de vraag of individuele personen wel of niet aanwezig zijn geweest bij een (tegen)demonstratie. Ook kunnen er in het openbaar geen uitspraken worden gedaan over de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Kunt u aangeven of en op welke manier en door wie deze demonstratie financieel gesteund werd?
Ik beschik als Minister van Justitie en Veiligheid niet over een juridische grondslag om deze gegevens te verwerken. Wanneer er aanwijzingen zijn voor strafbare feiten dan is het aan het OM om te bepalen of en op welke wijze er onderzoek wordt gedaan naar de geldstromen van organisaties.
Aanvullend ligt momenteel het wetsvoorstel Transparantie maatschappelijke organisaties (Wtmo) voor behandeling in de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel biedt aanvullende mogelijkheden om – indien er aantoonbare en gegronde redenen zijn – onderzoek te doen naar geldstromen en hier zo nodig op te handhaven. Zo krijgen de burgemeester, het OM en andere specifiek aangewezen overheidsinstanties de bevoegdheid om een informatieverzoek te doen aan een maatschappelijke organisatie over één of meer donaties. Als de donaties substantieel blijken, dan kan verder navraag gedaan worden naar de persoon van de donateur. De burgemeester kan een informatieverzoek doen wanneer er sprake is van een (dreigende) verstoring van de openbare orde. Het OM kan een informatieverzoek doen bij ernstige twijfel of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd dan wel of het bestuur naar behoren wordt gevoerd.
Het artikel 'Politie beëindigt demonstratie pro-Palestijnse betogers op campus UvA' |
|
Claire Martens-America (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Gräper-van Koolwijk , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Politie beëindigt demonstratie pro-Palestijnse betogers op campus UvA»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de pro-Palestijnse demonstratie op de campus van de Universiteit van Amsterdam (UvA), waarbij een protestkamp is opgezet, grote barricades zijn opgeworpen en waarbij journalisten verhinderd werden hun werk te doen?
Ja.
Is er in aanloop naar, en gedurende de demonstratie contact geweest met de UvA? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daar besproken?
Ja. Sinds oktober voer ik voortdurend het gesprek met bestuurders van universiteiten (waaronder de UvA) en hogescholen, studenten, docenten, wetenschappers, vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap en belangenorganisaties over hoe het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden zijn weerslag heeft op het onderwijs en onderzoek in Nederland. Naar aanleiding van de toegenomen antisemitische incidenten en de incidenten die zich de afgelopen periode rond de protesten hebben voorgedaan heb ik het overleg met de bestuurders van de onderwijsinstellingen geïntensiveerd. Deze gesprekken gaan over het borgen van een veilige leer- en werkomgeving op de onderwijsinstellingen, over de bestrijding van antisemitisme en racisme en over de wetenschappelijke samenwerkingsverbanden die instellingen aangaan. Tijdens de protesten op en rondom de UvA is er vanuit mijn ministerie regelmatig contact onderhouden met de UvA om op de hoogte te blijven van de situatie en de afwegingen en besluitvorming van de UvA in samenspraak met de lokale driehoek.
Bent u het ermee eens dat dit soort demonstraties met intimiderende en antisemitische leuzen onacceptabel zijn en kunt u dit in niet misverstane woorden communiceren naar deze demonstranten?
Ja, ik ben het ermee eens dat voor bijeenkomsten waar haat, geweld en antisemitisme wordt gezaaid geen ruimte is en dat dit onacceptabel is. Het is goed dat studenten en docenten zich betrokken voelen bij wat er in de wereld speelt, en dat mogen ze ook uiten. Maar geweld, intimidaties en vernieling zijn onacceptabel. De veiligheid van iedereen binnen de gemeenschap mag hierdoor niet in het geding komen. Ook kan er absoluut geen sprake zijn van antisemitisme of het oproepen tot haat. Ik kijk met afschuw naar de kleine groep demonstranten die niet komt voor een vreedzaam protest, maar uit is op escalatie en vernieling. Een harde aanpak door de betrokken instanties is hier dan op zijn plaats.
Bent u het ermee eens dat dit incident zeer intimiderend is voor Joodse studenten? Zo nee, waarom niet? En zo ja, wat bent u van plan hiertegen te doen?
Tijdens de demonstratie op het Roeterseiland was de sfeer grimmig en onveilig. Ik kan mij goed voorstellen dat Joodse studenten en anderen dit als intimiderend hebben ervaren en zich onveilig gevoeld hebben. Dat raakt mij. Dit moeten we in Nederland te allen tijde voorkomen. Daarom zetten we ons zo hard in voor een veilige omgeving en de bestrijding van antisemitisme, samen met instellingen.
Dat doen we op verschillende manieren, en dat hebben we sinds de zorgwekkende ontwikkelingen geïntensiveerd. In de Kamerbrief over de aanpak antisemitismebestrijding heb ik reeds aanvullende maatregelen aangekondigd om de veiligheid van Joodse studenten te borgen.2 In de Kamerbrief over de «Stand van zaken omtrent de veiligheid op universiteiten en hogescholen n.a.v. de protesten over de situatie in Gaza»3 van 31 mei 2024 ga ik in op het veiligheidsbeleid op universiteiten en hogescholen, de maatregelen die ik neem om de veiligheid op hogescholen en universiteiten te vergroten en handhaving en eventuele sancties richting demonstranten.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat nieuwe protestkampen worden opgeworpen?
Zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven ben ik in de recente Kamerbrief ingegaan op het veiligheidsbeleid op universiteiten en hogescholen en de maatregelen die ik neem om de veiligheid op hogescholen en universiteiten te vergroten. Universiteiten en hogescholen zijn verantwoordelijk voor het bieden van een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers. Zij hebben daartoe ook structurele contacten met andere instellingen en met de lokale veiligheidsdriehoek (bestaande uit de burgemeester, de officier van justitie en de politiechef). Universiteiten en hogescholen hebben een gezamenlijke richtlijn ontwikkeld voor de omgang met protesten op hun campussen. De richtlijn is voor alle partijen de basis en dit geeft de instellingen en de lokale driehoek een eenduidig fundament om te kunnen handelen. De toepassing van de richtlijn is afhankelijk van de specifieke situatie van het protest, die steeds door het College van Bestuur en de lokale driehoek gezamenlijk wordt beoordeeld.
Met de instellingen en vertegenwoordigers van de veiligheidsdriehoek voer ik intensief het gesprek over het borgen van de veiligheid op de instellingen en de incidenten die zich de afgelopen periode rond de protesten hebben voorgedaan en ik zet die gesprekken voort zolang dit nodig is.
Verwacht u op dit moment toekomstige demonstraties op onderwijsinstellingen?
Na de eerste demonstratie op het Roeterseiland zijn er nieuwe demonstraties geweest, ook op andere locaties in het land. Het is mogelijk dat er de komende tijd nog meer demonstraties volgen. Ik volg dit nauwgezet en ben en blijf hierover ook in contact met de instellingen en vertegenwoordigers van de politie, NCTV en het openbaar ministerie. In deze gesprekken worden inzichten en expertise gedeeld. Ook continueer ik de gesprekken met de hogescholen en universiteiten over hoe wij gezamenlijk kunnen inzetten op de-escalatie zodat debat en dialoog weer de boventoon voeren, met ruimte voor de proteststem. In de gesprekken wordt kennis en expertise, die veelal ook op de universiteiten zelf aanwezig is, ingebracht en gedeeld vanuit diverse deskundigen. Omdat protesten in vele landen plaatsvinden volgen we bovendien de ontwikkelingen elders.
Onderhoudt u op dit moment contact met de UvA om toekomstige incidenten te voorkomen?
Ik sta in nauw contact met de UvA over de huidige situatie en hoe de veiligheid bij hen op de campus geborgd kan worden. Zoals aangegeven bij vraag 7 onderhoud ik nauw contact met de instellingen en vertegenwoordigers van de veiligheidsdriehoek over de ontwikkelingen en heb ik gesprekken met de hogescholen en universiteiten over hoe wij gezamenlijk kunnen inzetten op de-escalatie. Bij deze gesprekken is de UvA ook betrokken. Ik zet deze gesprekken voort zolang dit nodig is.
Heeft u kennisgenomen dat de UvA zelf een lijst heeft gepubliceerd wat betreft hun samenwerking met Israëlische organisaties en wetenschappers?2
De UvA heeft inzichtelijk gemaakt welke banden de UvA heeft met Israëlische instituten. De UvA geeft aan met drie Israëlische universiteiten samen te werken in het kader van studentuitwisselingen; dit is bestaande informatie die ook via websites over studentenuitwisseling wordt ontsloten. Daarnaast participeren onderzoekers van de UvA in acht Europese onderzoeksprojecten waarbij ook Israëlische onderzoekers of bedrijven participeren; dit is openbare informatie die ook via de Europese website CORDIS beschikbaar wordt gesteld.5 De UvA gaat daarbij niet in op individuele Nederlandse en Israëlische wetenschappers en hun namen.
Bent u het ermee eens dat dit zeer onwenselijk is en hoe reflecteert u hierop als Minister van OCW?
Naar aanleiding van het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden zijn instellingen momenteel bezig met de (door)ontwikkeling van criteria waarmee zij de (ethische) kansen en risico’s van internationale samenwerking kunnen afwegen. In de Kamerbrief over de «Stand van zaken omtrent de veiligheid op universiteiten en hogescholen n.a.v. de protesten over de situatie in Gaza»6 van 31 mei 2024 ga ik nader in op de beoordeling van internationale samenwerkingsverbanden door universiteiten en hogescholen. Ik heb de universiteiten en hogescholen verzocht om bij deze doorontwikkeling een aantal belangrijke uitgangspunten te betrekken. Deze uitgangspunten zijn nader toegelicht in deze Kamerbrief. Een belangrijk uitgangspunt dat ik instellingen onder meer heb meegegeven, is dat de privacy van de bij de samenwerkingsverbanden betrokken individuen geborgd moet zijn.
Heeft u kennisgenomen van het artikel dat een mailinglijst is aangedragen als oplossing om Joodse studenten te waarschuwen bij onveiligheid?3
Ja.
Bent u het ermee eens dat het waarschuwen van Joodse studenten nooit het ingrijpen en sanctioneren van strafbaar gedrag kan vervangen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Als sprake is van strafbare feiten verwacht ik van instellingen dat zij daar tegen optreden en aangifte doen. Indien sprake is van discriminatie, dan is het van belang dat aangifte wordt gedaan zodat politie en het Openbaar Ministerie de aangifte kunnen beoordelen en kunnen onderzoeken of sprake is van overtreding van de strafrechtelijke discriminatiebepalingen.
Het is hiernaast aan de onderwijsinstellingen om studenten zo goed mogelijk te informeren over veiligheidssituaties. Het is essentieel dat de veiligheid van Joodse studenten wordt gewaarborgd en dat een onderwijsinstelling met de betrokkenen bespreekt met welke instrumenten studenten zo goed mogelijk geïnformeerd kunnen worden over de veiligheidssituatie. In de situatie die het desbetreffende artikel beschrijft is het opstellen van een lijst overigens niet aan de orde.
Kunt u de veiligheid van alle studenten, dus ook Joodse studenten, nog garanderen op Nederlandse universiteiten? Zo nee, wat doet u hieraan?
Het is van groot belang dat iedereen zich veilig voelt binnen het onderwijs. Er is geen ruimte voor welke vorm van onveiligheid dan ook. Onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor het bieden van een veilige leer- en werkomgeving en spannen zich ook hiervoor in. Mijn rol als Minister is om ervoor te zorgen dat de instellingen daartoe in staat worden gesteld door hen daarbij te ondersteunen en daar waar nodig drempels weg te nemen. De afgelopen maanden is er sprake van een toename van antisemitisme in de maatschappij en ook in het onderwijs. Als kabinet hebben wij ons meermaals uitgesproken tegen antisemitisme en we hebben inzichtelijk gemaakt hoe wij bijdragen aan antisemitismebestrijding en welke aanvullende maatregelen wij daarvoor treffen.8 Daarnaast heeft elke instelling huisregels voor het ordelijk verloop van alle activiteiten op de campus. Ik ben de afgelopen weken intensief in overleg met instellingen over de demonstraties. Daarbij zijn ook vertegenwoordigers vanuit de veiligheidsdriehoek en vanuit het Ministerie van JenV betrokken. Dit heeft ook bijgedragen aan een nauwere samenwerking van de universiteiten en hogescholen met de lokale driehoek ter voorbereiding op of gedurende de protesten. Universiteiten en hogescholen hebben, gestimuleerd door deze overleggen, een gezamenlijke richtlijn ontwikkeld voor de omgang met protesten op hun campussen. In mijn brief over de «Stand van zaken omtrent de veiligheid op universiteiten en hogescholen n.a.v. de protesten over de situatie in Gaza»9 van 31 mei 2024 ga ik nader in op het veiligheidsbeleid op universiteiten en hogescholen en de maatregelen die ik neem om de veiligheid op hogescholen en universiteiten verder te vergroten.
Bent u het ermee eens dat journalisten altijd ongestoord hun werk moeten kunnen doen en dat bescherming van persveiligheid zeer belangrijk is en wat kunt u er concreet aan doen om het verhinderen van het werk van journalisten bij toekomstige demonstraties te voorkomen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Journalisten moeten altijd hun werk in alle vrijheid en veiligheid kunnen doen. De journalistiek maakt een belangrijk deel uit van een goed functionerende democratie. Journalisten moeten de maatschappij kunnen voorzien van informatie en controleren de macht. Er zijn ruim 20 meldingen binnengekomen bij PersVeilig van journalisten die tijdens de demonstraties zijn gehinderd in hun werk. Dit is volstrekt onacceptabel. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap roept journalisten op om altijd melding te doen van een incident bij PersVeilig. Deze oproep ondersteun ik. PersVeilig kan journalisten bijstaan met hulp en advies. Daarnaast kan PersVeilig ZZP’ers hulpmiddelen bieden voor extra bescherming, zoals een bodycam. Samen met de Minister van Justitie en Veiligheid financiert de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap PersVeilig. Een belangrijke inzet als het gaat om veiligheid van journalisten. Beide bewindspersonen zijn doorlopend in gesprek met de Nederlandse Vereniging voor Journalisten en andere belanghebbenden om vinger aan te pols te houden over eventuele zorgen die er zijn.
In de gezamenlijke «richtlijn protesten» van universiteiten en hogescholen zijn afspraken opgenomen over hoe om te gaan met protesten op onderwijsinstellingen. Uitgangspunt van deze richtlijn is dat iedereen, en dus ook journalisten, zich veilig moet voelen op de campus. Concrete afspraken hiervoor zien bijvoorbeeld toe op het doen van aangifte in het geval van strafbare feiten, zoals geweldpleging.
Kunt u de vragen los van elkaar beantwoorden?
Ja.
Onvoldoende toezicht door reclassering op personen die als opgelegde maatregel een enkelband dragen. |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicatie in de Telegraaf van 4 mei 2024 waaruit blijkt dat onder andere de reclassering geen tot onvoldoende toezicht houdt bij jeugdige criminelen die als maatregel een enkelband moeten dragen?
Ja.
Kunt u aangeven wat het nut van genoemde maatregel is als er geen toezicht wordt gehouden en blijkens dezelfde publicatie jeugdige criminelen met enkelband zich gewoon schuldig blijven maken aan het plegen van misdrijven?
In het jeugdstrafrecht is de enkelband (elektronische monitoring) een voorwaarde die door de rechter kan worden opgelegd bij een schorsing van de voorlopige hechtenis. Dit gebeurt altijd in combinatie met de voorwaarde van jeugdreclasseringbegeleiding (toezicht en begeleiding). Elektronische monitoring is een middel dat ingezet kan worden voor monitoring van een opgelegd locatiegebod of -verbod. Het is geen middel dat recidive kan voorkomen, omdat er na de melding van overtreding pas een reactie kan volgen. Daarnaast kan iemand ook buiten het gebied waar het verbod voor geldt een strafbaar feit plegen.
Wat betreft het toezicht bij elektronische monitoring zijn de volgende afspraken gemaakt. De meldingen over de enkelband worden 24/7 uitgelezen door Reclassering Nederland (RN), die belast is met de technische monitoring.1 Tijdens kantoortijden wordt een melding van overtreding door RN doorgegeven aan de werker van jeugdreclassering, die deze vervolgens oppakt.
Buiten kantoortijden en in het weekend gaat de melding van de RN naar de 24-uursbereikbarheidsdienst van de gecertificeerde instelling. Als het een melding is die betrekking heeft op sabotage, een uitgeschakelde batterij of overtreding van een locatieverbod bij een aanwijsbaar slachtoffer wordt de benodigde actie ondernomen, op grond van afspraken in het dossier. De overige meldingen worden de volgende werkdag opgepakt door de jeugdreclasseerder.
Na een melding bepaalt de jeugdreclassering in overleg met de Raad voor de Kinderbescherming en het Openbaar Ministerie of de jongere terug gemeld moet worden bij de rechter zodat deze een beslissing kan nemen om de jongere weer vast te zetten.
Wat gaat u aan deze ernstige vorm van ondermijning c.q. straferosie doen?
Er is hier geen sprake van ondermijning of straferosie. Zoals aangegeven bij antwoord 2 is er altijd sprake van toezicht als het gaat om jeugdige met een enkelband, waarbij na overtreding van de opgelegde voorwaarde een reactie volgt vanuit de jeugdreclassering en een afweging wordt gemaakt over een terugmelding of een andere passende actie. Het is vervolgens aan de rechter of de terugmelding leidt tot aanpassing van de bijzondere voorwaarden of dat de jongere (terug)geplaatst wordt in een justitiële jeugdinrichting.
Kunt u garanderen dat op personen/verdachten, die door de rechter de maatregel een enkelband te dragen opgelegd hebben gekregen, voldoende toezicht wordt gehouden zodat zij zeker in die periode geen strafbare feiten kunnen plegen?
Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vragen 2 en 3 is er geen sprake van onvoldoende toezicht bij jongeren met een enkelband, maar is het geen middel dat recidive kan voorkomen.
Hoe kunt u het gevraagde onder 4. garanderen?
Zie antwoord op vraag 4.
Welke maatregelen worden genomen tegen de reclassering die kennelijk niet opgewassen is tegen haar taak?
Voor zover de jeugdreclassering moeite heeft haar taak goed uit te voeren, ligt dit niet aan de inzet van de jeugdreclassering, maar is dit vooral het gevolg van te weinig tijd en onvoldoende capaciteit. Dat lees ik ook in de publicatie van de Telegraaf en dat vind ik zorgelijk.
Het is bekend dat bij de jeugdreclassering, net als in de hele jeugdzorgsector, sprake van een hoge werkdruk en personele tekorten, waardoor toezicht en begeleiding helaas niet altijd met de benodigde tijd uitgevoerd kan worden.
Binnen ons decentrale stelsel is de organisatie en financiering van de jeugdreclassering bij de gemeenten belegd. Op grond van de Jeugdwet zijn zij verantwoordelijk voor de inkoop van jeugdreclassering. Ik heb dan ook geen directe sturingsmogelijkheden.
Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen wil ik graag mee zorgdragen voor een goede uitvoering van de jeugdreclassering. Daarom worden vanuit het programma Preventie met Gezag 27 gemeenten gefinancierd die de intensieve jeugdreclasseringsaanpak, genaamd Straatkracht, inzetten waarbinnen de jeugdreclassering meer tijd heeft. Deze aanpak is speciaal voor de zwaardere doelgroep. Daarnaast zullen dit jaar gesprekken met VNG en VWS plaatsvinden over de herijking van de kostprijs voor jeugdreclassering. Uiteindelijk moet de financiering wel geborgd worden binnen de budgetten van de gemeenten.
Uiteraard zal ik in de gesprekken die ik voer met VWS en VNG onverminderd de aandacht vragen voor een kwalitatief goede uitvoering van jeugdreclassering.