Het bericht ‘Duitsland scherpt reisadvies voor VS aan, Franse wetenschapper met kritiek op Trump geweigerd’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van bovenstaand artikel?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de inhoud van het artikel, waarbij burgers uit de Europese Unie (EU) onterecht de toegang tot de Verenigde Staten (VS) wordt ontzegd of worden vastgezet?
Ik ken de details van deze gevallen niet en kan er daarom geen uitspraken over doen of conclusies uit trekken. In algemene zin is duidelijk dat de Amerikaanse overheid de controle op de inreisregels voor buitenlandse bezoekers heeft aangescherpt.
Verder vind ik het spijtig en een stap achteruit dat de Amerikaanse overheid op 20 januari jl. heeft besloten alleen een M of V (male of female) als geslachtsvermelding te accepteren bij visum- of Electronic System for Travel Authorization (ESTA)-aanvragen.
Staat u in contact met uw Duitse en Franse collega over de gebeurtenissen, zoals beschreven in bovenstaand artikel?
Ik heb hierover geen contact gehad met mijn Duitse en Franse collega’s. In algemene zin vindt er regulier overleg plaats met andere landen over consulaire zaken, zo ook over informatie die relevant is voor het reisadvies.
Wat vindt u ervan dat een Franse wetenschapper de toegang tot de VS ontzegd is naar aanleiding van het online uiten van kritiek op president Trump?
Ik ken de details van deze zaak niet en kan er daarom geen uitspraken over doen of conclusies uit trekken. Het staat de Amerikaanse autoriteiten vrij om te bepalen wie zij toelaten op hun grondgebied.
Bent u bereid de gebeurtenissen te veroordelen in uw contacten met de Amerikaanse overheid?
Ik zie daar op dit moment geen aanleiding toe, aangezien ik de details van de gevallen waarnaar wordt verwezen niet ken en ik er daarom geen uitspraken over kan doen of conclusies uit kan trekken.
Bent u bereid ditzelfde te bepleiten in Europees verband?
Ik zie daar op dit moment geen aanleiding toe.
Zijn er potentieel ook Nederlandse reizigers die hetzelfde gevaar lopen in de Verenigde Staten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen signalen ontvangen om aan te nemen dat Nederlanders een dergelijk risico lopen. Wel is het Ministerie van Buitenlandse Zaken alert op dit risico en adviseert alle Nederlanders zorgvuldig het aangepaste reisadvies van 25 maart jl. te lezen.
Zo ja, welke acties onderneemt u om dit te voorkomen? Zo nee, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Nederlandse reizigers worden via het reisadvies geadviseerd over reizen naar de Verenigde Staten. De kleurcode van het reisadvies voor de Verenigde Staten is groen. Dat wil zeggen: u kunt erheen reizen. Wel wordt reizigers aangeraden om de veiligheidsrisico’s in het reisadvies te lezen.
Op 25 maart jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken het reisadvies aangepast om Nederlanders onder andere te informeren dat de Amerikaanse overheid de controle op de inreisregels voor buitenlandse bezoekers heeft aangescherpt en heeft besloten alleen een M of V (male of female) als geslachtsvermelding te accepteren bij visum- of Electronic System for Travel Authorization (ESTA)-aanvragen.
Bent u bereid om, in navolging van het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Nederlandse reisadvies voor de VS nu al aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Het reisadvies voor de Verenigde Staten is op 25 maart jl. aangepast. Zie het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid om het Nederlandse reisadvies voor de VS ook aan te scherpen wanneer blijkt dat soortgelijke incidenten ook met Nederlandse burgers plaatsvinden?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken informeert Nederlanders via het reisadvies voor de Verenigde Staten over veiligheidsrisico’s voor Nederlanders, informatie over wat te doen in geval van nood en praktische informatie over reisvoorbereiding. Indien de situatie ten aanzien van deze zaken verandert in (regio’s van) de Verenigde Staten, zal het reisadvies naar aanleiding daarvan worden aangepast.
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
Bovenstaande vragen zijn los van elkaar beantwoord.
De uitvoer van honden door defensie |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Levert het Ministerie van Defensie diensthonden aan buitenlandse strijdkrachten? Zo ja, hoeveel en aan welke strijdkrachten?
Nee. Defensie levert geen honden aan derden. Honden die uit dienst treden worden met een contract onder strikte voorwaarden overgedragen: ze mogen niet commercieel worden ingezet of worden ingezet als werkhond. De hond komt bij een geleider terecht of bij een particulier met een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). De hond komt niet bij een bedrijf terecht.
Heeft het Ministerie van Defensie in het verleden honden aan buitenlandse strijdkrachten geleverd? Zo ja, hoeveel en aan welke strijdkrachten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het Ministerie van Defensie sinds 7 oktober 2023 honden geleverd aan Israël?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het Ministerie van Defensie sinds 7 oktober 2023 honden geleverd aan Israëlische partijen, zoals de Israel Defense Forces (IDF), de Israëlische politie, grenspolitie, Israel Prison Service (IPS) of private partijen in Israël?
Zie antwoord vraag 1.
Als het antwoord op vragen 3 en/of 4 ja is, kunt u aanduiden over wat voor honden het gaat en hoe deze honden door Israël werden of worden ingezet?
Zie antwoord vraag 1.
Maakt het werken met honden onderdeel uit van trainingen, kennisuitwisseling of andere activiteiten binnen de militaire samenwerking tussen het Nederlandse en Israëlische leger? Zo ja, op wat voor manier?
Nee. De inzet van werkhonden is beperkt tot eigen inzet of in samenwerking met partnerlanden, veelal in NAVO-verband. Hierin is geen samenwerking tussen Nederland en Israël. Dat geldt ook voor trainingen, kennisuitwisseling of andere activiteiten.
Bent u bekend met de berichtgeving over het gebruik van honden door het Israëlische leger en Israëlische veiligheidsdiensten onder andere tegen onschuldige burgers en kinderen?1, 2, 3, 4
Ja.
Is het uitgesloten dat het Ministerie van Defensie honden levert aan Israël, of Israëlische partijen of dat honden onderdeel zijn van militaire samenwerking tussen het Nederlandse en Israëlische leger, onder de huidige omstandigheden waarin de kans groot is dat de inzet van zulke honden leiden tot schendingen van het oorlogsrecht? Waarom niet of waarom wel?
Het Ministerie van Defensie levert geen honden aan derden, zie het antwoord op de vragen 1–5.
Deelt u de mening dat Nederland medeplichtig zou kunnen zijn bij oorlogsmisdaden als Nederland honden zou leveren aan Israël, en Israël die honden onschuldige burgers zou laten aanvallen?
Zoals in antwoord op de vragen 1–5 is aangegeven, levert Defensie geen honden aan Israël.
Het traceren van militairen via fitness-apps |
|
Derk Boswijk (CDA), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van de NOS waarin wordt gesteld dat ruim duizend Nederlandse militairen te traceren zijn via de fitness-app Strava?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het risico dat operationele veiligheid en persoonlijke veiligheid van Nederlandse militairen in gevaar komt door het ongewenst delen van locatiegegevens?
De operationele en persoonlijke veiligheid van Nederlandse militairen is voor mij van groot belang. Een situatie waarin militairen zijn te traceren door het gebruik van een applicatie is dan ook onacceptabel. Om dit risico te mitigeren, is de betreffende applicatie, net als vergelijkbare fitness-applicaties, niet toegestaan op defensieapparaten. Wanneer de militair een dergelijke applicatie toch wil installeren, volgt een waarschuwing om de app te verwijderen. Indien dat niet gebeurt zal de telefoon voor de defensieomgeving worden geblokkeerd.
Daarnaast worden militairen ook voorgelicht over cyberveilig-gedrag, waaronder het gebruik van deze applicaties op de privételefoon. Dit gebeurt onder andere tijdens de jaarlijks verplichte toetsing van de militaire basisvaardigheden. Om de operationele en persoonlijke veiligheid van militairen te beschermen, worden zij vooraf en tijdens een oefening of missie gewezen op de risico’s van het delen van locatiegegevens. In sommige gevallen verbiedt Defensie het meenemen van een smartphone op oefeningen of missies. De aard, context en locatie van de missie bepaalt of deze regelgeving van toepassing is.
Welke maatregelen treft Defensie momenteel om veilig te stellen dat militairen op hun privételefoon gewoon gebruik kunnen maken van dergelijke sportapps?
Defensie voert niet het beheer over de privéapparaten van militairen. Defensie wijst militairen en burgers via diverse interne cyber awareness maatregelen op de risico’s die men loopt door op defensie- en privéapparaten applicaties te gebruiken die gebruik maken van locatiegegevens.
Bent u van plan aanvullende maatregelen te nemen om de digitale veiligheid van militairen beter te beschermen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De digitale veiligheid van militairen wordt op devices die in beheer zijn van Defensie goed beschermd, dit mede door het verbieden van dergelijke fitnessapps. Om militairen toch de gelegenheid te bieden sportprestaties te registreren heeft Defensie een alternatieve fitness-applicatie beschikbaar gesteld. Deze data wordt zo op een veilige manier verwerkt.
Bovendien heeft Defensie reeds verschillende maatregelen genomen om de digitale veiligheid van militairen te bevorderen. Zo volgt elke militair jaarlijks een module over cyberveiligheid tijdens de training militaire basisvaardigheden. Daarnaast is er een handboek «Cyberveilig Gedrag» uitgebracht, dat voor alle defensiemedewerkers toegankelijk is en hen informeert over digitale veiligheid. Defensie blijft continu de digitale veiligheid van militairen monitoren en analyseert de nieuwste technologische ontwikkelingen om eventuele risico's te identificeren. Wanneer nodig worden mitigerende maatregelen getroffen en worden de veiligheidsprotocollen bijgesteld en verbeterd om de digitale veiligheid van militairen optimaal te waarborgen.
Worden Nederlandse militairen actief geïnformeerd en getraind over de risico’s van fitness-apps en andere applicaties die locatiegegevens kunnen delen? Zo ja, hoe en hoe vaak? Zo nee, waarom niet?
Ja, Nederlandse militairen worden actief geïnformeerd en getraind over de risico's van fitness-apps en andere applicaties die locatiegegevens kunnen delen. Elke militair doorloopt jaarlijks een training inzake militaire basisvaardigheden (MBV), waarbij een module «cyberveiligheid» is toegevoegd. Via deze module worden de digitale risico’s van digitale applicaties behandeld.
Daarnaast is begin dit jaar voor alle defensiemedewerkers een Handboek Cyberveilig Gedrag uitgebracht, waarin deze risico's nader worden toegelicht. Dit handboek is via het Intranet van Defensie breed bekend gesteld. Bovendien is in dezelfde periode een speciale cyberapplicatie geïntroduceerd, die alle defensiemedewerkers via hun defensieapparaten tot hun beschikking hebben. In deze applicatie zijn de trainingsmodules van de MBV en het Handboek Cyberveilig Gedrag integraal meegenomen.
Zijn er gevallen bekend waarbij locatiegegevens van Nederlandse militairen in verkeerde handen zijn gevallen of mogelijk misbruikt zijn? Zo ja, welke consequenties heeft dat gehad?
In brede zin is het aannemelijk dat locatiegegevens van militairen in handen zijn van andere partijen. Uit het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren2 van november 2022 (bijlage bij Kamerbrief 4341330) blijkt dat statelijke actoren, waaronder China, op grote schaal persoonsgegevens verzamelen. Deze gegevens komen zowel uit open bronnen (zoals sociale media) als gesloten bronnen (door hacks). Ook in Nederland is deze vergaring van informatie waargenomen. Dat is een zorgelijke ontwikkeling waar ik me bewust van ben. Daarom zet ik me in om het cyberbewustzijn en de cyberveiligheid te vergroten.
Heeft Defensie contact opgenomen met Strava of andere fitness-apps om maatregelen te nemen, zoals het standaard uitsluiten van militaire locaties?
Nee. Defensie heeft geen contact opgenomen met Strava of andere fitness-apps om maatregelen te nemen, zoals het standaard uitsluiten van militaire locaties. Defensie hanteert een eigen stringent applicatiebeleid dat de veiligheid en beveiliging van onze medewerkers en locaties waarborgt. Onderdeel hiervan is dat deze applicatie niet gebruikt kan worden op apparaten van Defensie.
Wat kunnen andere overheidsorganisaties leren van deze situatie met betrekking tot digitale veiligheid en het gebruik van commerciële applicaties door overheidsmedewerkers?
Interdepartementaal vindt regulier overleg plaats tussen de Chief Information Security Officers (CISO’s). Een vrijwel continu aandachtspunt zijn de risico’s van het gebruik van applicaties op overheidsapparatuur. Op basis van het appbeleid zijn apps van landen met een offensief cyberpro-gramma uitgesloten op zakelijke apparaten3.Het is goed om constant alert te blijven op de gevolgen van het gebruik van applicaties, ook als deze niet vallen onder het Rijksbrede appbeleid rondom applicaties uit landen met een offensief cyberprogramma. Op dit moment wordt bij de Rijksoverheid het appbeleid geïmplementeerd waarbij alleen zakelijke applicaties zijn toegestaan op zakelijke apparaten van hoog risico functionarissen4. Vanwege de hoge risico’s voor militairen op defensieterreinen en bij inzet worden specifieke applicaties verboden op defensiedevices en het gebruik van civiele apparatuur afgeraden.
Welke stappen neemt Defensie om de digitale weerbaarheid van de krijgsmacht structureel te verbeteren, specifiek met betrekking tot het gebruik van commerciële apps die data verzamelen?
Defensie neemt verschillende stappen om de digitale weerbaarheid van de krijgsmacht te verbeteren, met name met betrekking tot het gebruik van commerciële apps die data verzamelen. Defensie volgt de technologische ontwikkelingen nauwgezet en draagt zorg voor het vergroten van de bewustwording van defensiepersoneel omtrent cybersecurity.
Militairen worden extra geïnformeerd over de risico's van commerciële apps bij oefeningen en missies. Daarbij is het meebrengen van smartphones tijdens specifieke missies niet toegestaan. Deze maatregelen helpen om de digitale veiligheid van de krijgsmacht te waarborgen.
Defensie blijft continu de digitale veiligheid van militairen monitoren en analyseert de ontwikkelingen rondom nieuwe applicaties en technologieën om eventuele risico's te identificeren. Wanneer nodig worden mitigerende maatregelen getroffen, zoals het direct blokkeren van apps die een risico vormen. Op deze manier kan Defensie snel en effectief reageren op nieuwe bedreigingen en ervoor zorgen dat de digitale veiligheid gewaarborgd is.
Op welke wijze worden militaire veiligheidsprotocollen aangepast naar aanleiding van technologische ontwikkelingen zoals deze?
Technologische ontwikkelingen maken het noodzakelijk om continu de veiligheidsprotocollen te blijven beoordelen en te verbeteren. Dit gebeurt door het maken van risicoanalyses, op basis waarvan eventuele mitigerende maatregelen worden getroffen.
Welke stappen zijn gezet na eerdere berichtgeving over de risico’s van datingapps en de eerdere berichten over sportapps?2
Naar aanleiding van verdere berichtgeving heeft Defensie het beleid rondom het gebruik van dergelijke applicaties aangescherpt. Omdat het werk van militairen fysiek is wil Defensie sporten stimuleren. Daarom heeft Defensie de fitness-app DTCS ontwikkeld, zodat militairen hun sportprestaties kunnen registreren. Deze applicatie is op de diensttelefoon te installeren en te gebruiken. Daarnaast wordt het defensiepersoneel geïnformeerd over de risico's van commerciële apps door middel van trainingen, een handboek en een speciale cyberapplicatie.
Het bericht “Asielzoekers die overlast geven of crimineel zijn komen op speciale lijst, maar aanvraag loopt door: teller staat op ruim 1180” |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Asielzoekers die overlast geven of crimineel zijn komen op speciale lijst, maar aanvraag loopt door: teller staat op ruim 1.180»?1
Ja.
Hoe vaak moet een asielzoeker een incident veroorzaakt hebben in een asielzoekerscentrum om op de Top-X-lijst geplaatst te worden? Worden hierbij alle type incidenten meegenomen, of alleen de meest serieuze?
Vreemdelingen komen in aanmerking voor de Top-X aanpak indien een vreemdeling binnen de bezetting van het COA valt en daarnaast aan één of meer van onderstaande criteria voldoet. De vreemdeling:
Een (gestelde) alleenstaande minderjarige bewoner (amv) wordt aangedragen bij drie geregistreerde agressie incidenten (fysiek) in de afgelopen twaalf maanden of wanneer de bewoner door COA-medewerkers wordt aangedragen in verband met onacceptabel gedrag met een (zeer) grote impact op medewerkers, medebewoners en/ of omgeving.
Hoeveel incidenten met overlastgevende asielzoekers zijn er in 2024 door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) geregistreerd? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
Over incidenten waar bewoners van COA-locaties bij betrokken zijn, wordt jaarlijks gerapporteerd in de incidentenmonitor die door het WODC wordt opgesteld. De monitor van 2023 is in juni 2024 gepubliceerd.2 Het streven is dat de monitor over 2024 voor het zomerreces wordt gepubliceerd.
Hanteert het COA, en hanteren de ketenpartners die op asielzoekerscentra (azc's) werkzaam zijn, een beleid waarbij het melden en registreren van incidenten zoveel mogelijk wordt gestimuleerd? Zo nee, waarom niet?
Alle inzet van het COA is erop gericht om op iedere opvanglocatie alle incidenten te registreren. Alle medewerkers volgen een verplichte training Incidenten en maatregelen en op elke locatie zijn er minimaal twee contactpersonen veiligheid die bijdragen aan de kwaliteit van de incidentenregistratie. Incidenten worden op uniforme wijze geregistreerd binnen het daarvoor ingerichte informatiesysteem van het COA. Het registeren van incidenten en het borgen van de kwaliteit van die registraties is een onderwerp waar vanuit het COA op diverse manieren doorlopend aandacht aan wordt besteed.
Incidenten kunnen van verschillende aard zijn en worden door COA ook als zodanig vastgelegd. Incidenten kunnen een geringe tot zeer grote impact hebben op anderen.
Conform het ketenbrede incidentenprotocol sturen ketenpartners, waaronder COA, IND, DTenV, meldingen inzake ernstige incidenten door naar het departement. Deze meldingen worden achteraf openbaar gemaakt in de vorm van een samenvatting.
Naast de incidenten bij COA kunnen ook verstoringen van de openbare orde of strafbare feiten buiten de opvanglocatie plaatsvinden. Deze worden geregistreerd door de politie.
Deelt u de mening dat het registreren van COA-incidenten waarbij asielzoekers betrokken zijn essentieel is om overlast, geweld en elke andere vorm van onwenselijk gedrag door asielzoekers te voorkomen en te bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Registratie van incidenten die op COA opvanglocaties plaatsvinden door het COA is van belang om normerend op te treden. Daarnaast is het van belang voor een goede dossieropbouw en daarmee het kunnen opleggen van verdere maatregelen, zoals plaatsing in de verscherpte toezichtlocatie, procesbeschikbaarheidslocatie of handhavings- en toezichtlocatie.
Bent u bereid om naar aanleiding van een toezegging aan lid Rajkowski in het commissiedebat over vreemdelingen- en asielbeleid op 12 maart 2025, over de registratie en de Top-X lijst, in gesprek te gaan met het COA zodat incidenten altijd geregistreerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4, is alle inzet van het COA erop gericht om op iedere opvanglocatie alle incidenten te registreren en heeft dit onderwerp doorlopende aandacht.
Worden alle incidenten die het COA registreert op dit moment vanwege de potentiële impact op de verblijfsstatus of verblijfsaanvraag doorgegeven aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in antwoord op vraag 4 registreert het COA verschillende type incidenten. Daaronder vallen ook incidenten met geringe impact, zoals het overtreden van huisregels bij het niet schoonhouden van de eigen woonruimte. Niet alle incidenten die het COA registreert, hebben impact op de verblijfsrechtelijke status van de vreemdeling.
Voor wat betreft vreemdelingen die in aanmerking komen voor de Top-X aanpak, gaat het in de regel om zware dan wel stelselmatige overlastgevers. Deze personen worden periodiek besproken in het lokaal ketenoverleg waar de organisaties in de asielketen in gezamenlijkheid een individuele Top-X aanpak bepalen.
De Kwalificatierichtlijn vereist dat, als een vreemdeling internationale bescherming nodig heeft, er sprake moet zijn van een veroordeling vanwege een ernstig misdrijf of een bijzonder ernstig misdrijf om een asielvergunning te kunnen weigeren of intrekken. Hierover is uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 18 december 2024.3
Deelt u de mening dat alle COA-incidenten waarbij asielzoekers zijn betrokken gedeeld moeten worden met de IND, en dat juridische belemmeringen die dit onmogelijk maken zo spoedig mogelijk moeten worden weggenomen?
Het is niet doelmatig om alle incidenten met de IND te delen. Lichte incidenten zoals overtreding huisregels zijn immers niet aan te merken als strafbare feiten en hebben geen verblijfsrechtelijke consequenties. Dit laat onverlet dat dergelijke incidenten wel door COA worden geregistreerd met het oog op het opleggen van een maatregel (zoals o.a. het inhouden van leefgeld) om het gedrag te corrigeren. Overlastgevende incidenten die door het COA bij de IND worden gemeld kunnen in het kader van de pilot procesoptimalisatie met prioriteit worden opgepakt om in ieder geval de procedure te bespoedigen en de duur van het verblijf in de opvang te beperken. Het moet daarbij wel gaan om een kansarme aanvraag. Ook zwaardere incidenten hebben niet altijd verblijfsrechtelijke consequenties, zoals toegelicht in antwoord op vraag 7. Zij leiden conform voornoemde criteria wel tot selectie voor de Top-X aanpak, die met de IND wordt besproken in een lokaal ketenoverleg om een individuele aanpak te bespreken.
Klopt het dat de kwalificatierichtlijn op dit moment een soepelere eis hanteert voor het afwijzen van een verblijfsvergunning asiel in het geval van subsidiaire bescherming?
Ja. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in voornoemde brief van 18 december 2024.
Maakt Nederland op dit moment gebruik van het toegestane onderscheid tussen verdragsvluchtelingen en asielzoekers die recht hebben op subsidiaire bescherming bij het afwijzen van de aanvraag en het intrekken van de verblijfsvergunning asiel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel aangiften zijn er in 2024 gedaan tegen asielzoekers die betrokken waren bij een COA-incident? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
Het aantal aangiften tegen asielzoekers valt op die manier niet uit het politiesysteem te herleiden. Voor het aantal geregistreerde verdachten van misdrijven verwijs ik uw Kamer naar de jaarlijkse Incidentenmonitor van het WODC. De monitor over 2024 wordt naar verwachting voor het zomerreces gepubliceerd.
Hoe verhoudt het aantal geregistreerde COA-incidenten zich tot het aantal gedane aangiften?
Zie antwoord vraag 11.
Hanteert het COA, en hanteren de ketenpartners die op azc’s werkzaam zijn, een beleid waarbij het doen van aangifte tegen asielzoekers die betrokken zijn bij een COA-incident zoveel mogelijk wordt gestimuleerd? Zo nee, waarom niet?
Ja, daarom benadruk ik dit in gesprek met het COA en wordt het doen van aangifte gestimuleerd. Bewoners die slachtoffer worden van een strafbaar feit worden door COA-medewerkers gewezen op de mogelijkheid om aangifte te doen, waarbij COA toegankelijke informatie verstrekt. Indien COA-medewerkers slachtoffer zijn van een strafbaar feit, worden zij intern geïnstrueerd om aangifte te doen onder vermelding van Veilige Publiek Taak (VPT). De politie en het Openbaar Ministerie (OM) geven hoge prioriteit aan de opvolging van VPT-aangiften. De Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen politie en OM vormen hiervoor het kader. Deze afspraken gaan over de opsporing en vervolging van agressie en geweld gericht tegen mensen met een publieke taak. Recent zijn de ELA geëvalueerd en deze evaluatie geeft een duidelijk kader om met alle betrokken partijen met de knelpunten binnen de VPT-aanpak aan de slag te gaan en daarbij ook de ELA te herzien. Binnen dit traject wordt ook gekeken naar verbeterpunten in het aangifteproces.
Hoe verklaart u het feit dat de Top-X-lijst geen evenredige afspiegeling is van de verspreiding van asielzoekers over Nederland? Komt dit doordat het COA geen eenduidig beleid voert wat betreft het melden van COA-incidenten en het doen van aangifte tegen asielzoekers die betrokken zijn bij COA-incidenten?
Verschillende factoren zijn van invloed op het feit dat in bepaalde gemeenten relatief veel Top-X overlastgevers, en in andere gemeenten relatief weinig Top-X overlastgevers voorkomen. In grote mate hangt dit samen met de spreiding van COA-locaties in Nederland, het aantal asielzoekers dat op een COA-locatie verblijft en de samenstelling van de bezetting op een COA-locatie. Ook een georganiseerde politie-inzet kan mede bepalend zijn voor een hoog aantal politieregistraties in een bepaalde gemeente in een specifieke periode. Grote steden en gemeenten kunnen ook een bepaalde aantrekkingskracht hebben. Pleegplaatsen hoeven niet dezelfde plaatsen te zijn waar de vreemdeling verblijft.
De uniformiteit van het registreren van incidenten door COA of het landelijke beleid om aangifte te doen bij strafbare feiten staat hierbij niet ter discussie.
Deelt u de mening dat het doen van aangifte tegen asielzoekers in het geval van COA-incidenten zoveel mogelijk moet worden gestimuleerd vanwege de veiligheid van het personeel in de asielketen, de veiligheid van inwoners rond azc's en de consequenties die aangiften kunnen hebben op de verblijfsstatus van asielzoekers? Zo nee, waarom niet?
Ja, daarom wijs ik in gesprek met COA voortdurend op het belang van aangifte doen en goede dossieropbouw, wat ook door COA wordt gestimuleerd.4
Bij hoeveel aangiften tegen asielzoekers heeft het Openbaar Ministerie (OM) in 2024 besloten om de zaak te seponeren of af te doen met een strafbeschikking? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
Over de door het Openbaar Ministerie afgehandelde misdrijven en de wijze van afdoening verwijs ik uw Kamer naar voornoemde Incidentenmonitor.
Hanteert het OM het beleid alle asielzoekers waartegen aangifte is gedaan vanwege de mogelijke gevolgen voor de verblijfsstatus voor de rechter moeten komen? Zo nee, waarom niet?
Het OM zet ten aanzien van overlastgevende asielzoekers die misdrijven plegen in op lik-op-stuk. Denk daarbij aan de inzet van (super)snelrecht en directe tenuitvoerlegging van de sanctie (veelal een gevangenisstraf). Of dit in een concreet geval mogelijk is hangt af van de omstandigheden en is aan de officier van justitie.
Deelt u de mening dat het cruciaal is dat elke asielzoeker waartegen aangifte is gedaan vanwege de veiligheid van Nederland en de gevolgen die een veroordeling kan hebben voor de verblijfsstatus voor de rechter moet verschijnen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 17. Het is aan het OM om te bepalen of een zaak aan de rechter wordt voorgelegd. Het kabinet mengt zich hier niet in.
Hanteert de IND het beleid dat er bij een veroordeling wegens een ernstig of bijzonder ernstig misdrijf automatisch een intrekkingszaak wordt opgevoerd of dat er automatisch wordt onderzocht of de verblijfsaanvraag zo spoedig mogelijk kan worden afgewezen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer een statushouder of asielzoeker bij (onherroepelijk) rechtelijk vonnis is veroordeeld voor een misdrijf wordt er altijd onderzocht of respectievelijk de asielvergunning ingetrokken kan worden of de verblijfsaanvraag asiel afgewezen kan worden op grond van openbare orde.
Als betrokkene moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling, kan de vergunning alleen worden geweigerd of ingetrokken als er sprake is van een «bijzonder ernstig misdrijf». Daarnaast moet er ook sprake zijn van een gevaar voor de gemeenschap.
Als de vreemdeling geen verdragsvluchteling is maar wel in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, moet sprake zijn van een «ernstig misdrijf». Een van de veroordelingen moet daarnaast betrekking hebben op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert. In beide gevallen moet ook het Unierechtelijk openbare orde criterium worden getoetst. Daarnaast moeten beide gevallen evenredig zijn aan de bedreiging die de betrokken derdelander vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Ook moet er in het geval van een intrekking aan de glijdende schaal worden voldaan.
Hoeveel asielzoekers zijn in 2024 veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
De termen «ernstig misdrijf» en «bijzonder ernstig misdrijf» komen uit de Kwalificatierichtlijn en zijn niet verbonden aan bepaalde categorieën uit onze strafwetten. De IND beoordeelt dit per geval aan de hand van alle juridische en feitelijke elementen. De gevraagde aantallen zijn als zodanig niet uit de systemen te herleiden. Wel is er inzage in het aantal zaken waarin een (bijzonder) ernstig misdrijf verblijfsrechtelijke consequenties heeft (zie antwoord op vraag 22 en5.
Over de door het OM en de rechtbank afgehandelde misdrijven door asielzoekers verwijs ik uw Kamer verder naar voornoemde Incidentenmonitor. Daarin wordt per delictcategorie aangegeven hoeveel zaken door het OM en de rechtspraak zijn afgehandeld.
Hoeveel asielzoekers zijn in 2024 veroordeeld voor een ernstig misdrijf? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
Zie antwoord vraag 20.
Voor hoeveel asielzoekers had een veroordeling voor een bijzonder ernstig misdrijf in 2024 verblijfsrechtelijke consequenties (intrekking of afwijzing)? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
De IND kan verblijfsvergunningen asiel intrekken of aanvragen afwijzen indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. In 2024 zijn 20 asielvergunningen ingetrokken en 70 asielaanvragen afgewezen op grond van openbare orde. In 2023 zijn om die reden 10 asielvergunningen ingetrokken en 20 asielaanvragen afgewezen. Vanaf 2024 is het mogelijk om openbare orde tegen te werpen als de aanvraag ook op inhoudelijke gronden wordt afgewezen. Dit heeft geresulteerd in een groter aantal afwijzingen van asielverzoeken op grond van de openbare orde.
Voor hoeveel asielzoekers had een veroordeling voor een ernstig misdrijf in 2024 verblijfsrechtelijke consequenties (intrekking of afwijzing)? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
Zie antwoord op vraag 22.
Bestaat er naast de mogelijkheid om een verblijfsvergunning in te trekken of af te wijzen vanwege een veroordeling nog een andere mogelijkheid binnen het huidige vreemdelingenrecht om verblijfsrechtelijke consequenties aan overlastgevend of openbare orde verstorend gedrag te verbinden? Zo ja, wat is hiervoor de juridische grondslag?
Nee, er zijn – zo lang de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden uit de Kwalificatierichtlijn om voor bescherming in aanmerking te komen – geen andere gronden om een verblijfsvergunning in te trekken of te weigeren dan een veroordeling voor een voldoende ernstig strafbaar feit.
Biedt het Europees recht op dit moment door Nederland onbenutte ruimte om verblijfsrechtelijke consequenties aan overlastgevend of openbare orde verstorend gedrag te verbinden? Zo ja, om welke (juridische) ruimte gaat het?
Zoals aangegeven in voornoemde brief van 18 december 2024 stelt de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU hoge eisen aan de beoordeling van de vraag of internationale bescherming kan worden geweigerd of ingetrokken op grond van openbare orde. Ik heb in die brief dan ook gebruik gemaakt van de mogelijkheden die voorhanden waren.
Hoeveel verblijfsaanvragen op grond van asiel zijn in 2024 afgewezen? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
In 2024 zijn 12.420 eerste asielaanvragen afgewezen. In 2023 waren dit 10.830 eerste asielaanvragen.6
In hoeveel zaken waarbij de verblijfsvergunning asiel is afgewezen is de asielzoeker of zijn gemachtigde in 2024 in beroep gegaan? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
In 2024 werd in 9.220 asielzaken beroep ingesteld. In 2023 betrof dit 9.410 asielzaken. Hierbij zijn de beroepen niet-tijdig beslissen en voorlopige voorzieningen niet meegeteld. Het beroep kan zijn ingesteld door de asielzoeker of diens gemachtigde. Een zaak bij de Raad voor Rechtsbijstand kan meerdere vreemdelingen betreffen. De cijfers zijn derhalve niet een-op-een vergelijkbaar met de cijfers in antwoord 26 inzake het aantal afgewezen asielaanvragen.7
Hoe hoog is het bedrag waarop de gemachtigde van een asielzoeker recht heeft in het geval succesvol beroep tegen een afwijzing is aangetekend?
De gesubsidieerde rechtsbijstand in Nederland is geregeld in een forfaitair systeem dat uitgaat van onderlinge uitmiddeling van zaken waarin soms relatief meer en een andere keer juist minder inspanningen vereist zijn. Daarbij wordt uitgegaan van een puntensysteem, waarbij 1 punt in 2024 met 134,47 euro wordt vergoed. Het uitgangspunt van dit forfaitaire systeem is dat de vergoeding gebaseerd is op de gemiddelde tijdsbesteding. 1 punt moet daarmee ongeveer gelijk staan met 1 uur. Een gemachtigde krijgt 10 punten vergoed voor een beroepsprocedure. Daarmee krijgt een gemachtigde dus 1.344,47 euro (excl. BTW).
Bij een gegrond beroep wordt er door de rechter een proceskostenvergoeding vastgesteld. Bij declaratie bij de Raad voor Rechtsbijstand wordt de vastgestelde proceskostenvergoeding in mindering gebracht op de uit te betalen vergoeding van de advocaat (Artikel 32 Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000).
De vergoeding aan de gemachtigde staat los van de uitkomst van de procedure. Een belangrijke uitzondering hierop geldt voor herhaalde asielaanvragen. Voor rechtsbijstand in het kader van opvolgende asielaanvragen wordt, indien de aanvraag wordt afgewezen, een lager aantal punten toegekend dan bij inwilliging van de opvolgende aanvraag. Dit vergoedingensysteem wordt ook toegepast voor rechtsbijstand in beroeps- en hoger beroepsprocedures
Kan het bedrag waarop de gemachtigde van een asielzoeker recht heeft in het geval succesvol beroep tegen een afwijzing is aangetekend binnen de huidige grenzen van het Europees en internationaal recht verder worden verlaagd? Zo ja, tot welk bedrag kan deze vergoeding worden verlaagd?
Het Europees recht zelf stelt geen specifieke regels vast over de hoogte van vergoedingen voor rechtsbijstand op nationaal niveau. Het waarborgt wel het recht op een effectieve rechtsmiddel en de toegang tot de rechter, wat impliceert dat de kosten van rechtsbijstand niet onterecht belemmerend mogen zijn. Verlaging van vergoedingen mag er niet toe leiden dat de toegang tot het recht illusoir worden. Bovendien zou verlaging van de vergoeding terwijl de gemiddelde tijdsbesteding gelijk blijft, botsen met de gedachte van het forfaitaire systeem zoals genoemd onder vraag 28.
In hoeveel zaken waarbij het beroep op de afwijzing van de verblijfsvergunning asiel ongegrond blijkt te zijn werd door de asielzoeker of zijn gemachtigde in 2024 hoger beroep aangetekend? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
In 2024 werd in 2.400 asielzaken hoger beroep ingesteld. In 2023 betrof dit 2.240 asielzaken.8 Hierbij zijn de voorlopige voorzieningen niet meegeteld.
Het hoger beroep kan zowel zijn ingesteld door de asielzoeker of diens gemachtigde als door de IND.
Hoe hoog is het bedrag waarop de gemachtigde van een asielzoeker recht heeft in het geval succesvol hoger beroep tegen een afwijzing is aangetekend?
Een gemachtigde krijgt 6 punten vergoed voor een hoger beroepsprocedure. Daarmee krijgt de gemachtigde € 806,82 euro (excl. BTW). Bij een gegrond hoger beroep wordt er door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een proceskostenvergoeding vastgesteld. Bij declaratie bij de Raad voor de Rechtsbijstand wordt de vastgestelde proceskostenvergoeding in mindering gebracht op de uit te betalen vergoeding van de advocaat (Artikel 32 Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000).
Kan het bedrag waarop de gemachtigde van een asielzoeker recht heeft in het geval succesvol hoger beroep tegen een ongegrond beroep is aangetekend binnen de huidige grenzen van het Europees en internationaal recht verder worden verlaagd? Zo ja, tot welk bedrag kan deze vergoeding worden verlaagd?
Zie antwoord op vraag 29.
Hoe vaak heeft de IND in 2024 een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw. aan een asielzoeker opgelegd? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
In 2024 heeft de IND ongeveer 220 keer een maatregel op grond van artikel 56 Vw. aan een asielzoeker opgelegd. In 2023 heeft de IND deze maatregel 270 keer opgelegd.
De IND legt enkel een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw. op aan vreemdelingen die op de HTL geplaatst worden. Statushouders kunnen ook op de HTL geplaatst worden. In de cijfers is geen onderscheid gemaakt naar verblijfsstatus.9 10
Hoe vaak is er in 2024 tegen het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw. door een asielzoeker of zijn gemachtigde beroep aangetekend? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
In 2024 is ongeveer 90 keer beroep ingediend tegen het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw. In 2023 is dit ongeveer 100 keer gebeurd. Het betreft hier enkel beroepen ingediend in zaken waarin de maatregel door de IND was opgelegd.
Hoe vaak was het beroep tegen het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw. in 2024 succesvol? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
In 2024 waren minder dan 10 beroepen ingediend tegen het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw (opgelegd door de IND) gegrond. In 2023 waren ongeveer 20 van deze beroepen gegrond.
Hoe hoog is het bedrag waarop de gemachtigde van een asielzoeker recht heeft in het geval een beroep tegen een artikel 56 Vw. maatregel succesvol blijkt te zijn?
Een gemachtigde krijgt 4 punten vergoed voor een beroepsprocedure tegen een vrijheidsbeperkende maatregel. Daarmee krijgt de gemachtigde dus 537,88 euro (excl. BTW). Bij een gegrond beroep wordt er door de rechtbank een proceskostenvergoeding vastgesteld. Bij declaratie bij de Raad voor Rechtsbijstand wordt de vastgestelde proceskostenvergoeding in mindering gebracht op de uit te betalen vergoeding van de advocaat (Artikel 32 Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000).
Hoe hoog is het bedrag waarop de asielzoeker recht heeft in het geval in beroep blijkt dat tegen hem onrechtmatig een artikel 56 Vw. maatregel is opgelegd?
Alleen de immateriële schade (het psychische nadeel van de vrijheidsbeneming/beperking) komt in aanmerking voor eventuele schadevergoeding (art. 106 Vw). Op grond van de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak worden in detentie doorgebrachte dagen volgens een vast bedrag per dag vergoed. Hierin wordt aansluiting gezocht bij het strafrecht voor de hoogte van het te vergoeden forfaitaire bedrag: € 130,= per dag in een politiecel en € 100,= per dag in een Detentiecentrum. Bij moedwillige onrechtmatige vrijheidsbeneming kan het verschuldigde bedrag worden verhoogd naar 150% (denk hier bijvoorbeeld aan de situatie waarin bewaring na een rechterlijke uitspraak niet tijdig wordt opgeheven).
Tevens kan de hoogte van het verschuldigde bedrag worden gematigd indien er sprake was van (gedeeltelijke) eigen schuld. Het is echter niet mogelijk zover te matigen, dat er helemaal geen bedrag meer verschuldigd is aan de benadeelde. Rechters gaan ervan uit dat de artikel 56 Vw maatregel, evenals een vrijheidsontnemende maatregel, immateriële schade tot gevolg heeft bij degene die de maatregel dient te ondergaan. Die schade zal bij een vrijheidsbeperkende maatregel wel geringer zijn dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Uit de rechtspraak volgt dat daarom wordt uitgegaan van een forfaitaire bedrag van € 25,= schadevergoeding per dag onrechtmatige vrijheidsbeperking. Hoe hoog het bedrag is dat de asielzoeker in een dergelijke geval ontvangt, hangt dus af van het aantal dagen dat sprake is geweest van onrechtmatige vrijheidsbeperking. Daarbij is geen sprake van een maximumbedrag.
Kunnen de bedragen waarop de gemachtigde en de asielzoeker recht hebben in het geval in beroep blijkt dat er tegen de asielzoeker onrechtmatig een artikel 56 Vw. maatregel is opgelegd binnen de huidige grenzen van het Europees en internationaal recht verder worden verlaagd? Zo ja, tot welk bedrag kunnen deze vergoedingen worden verlaagd?
Zie het antwoord op vraag 29.
In hoeveel zaken waarbij het beroep op de oplegging van de artikel 56 Vw. maatregel ongegrond blijkt wordt door de asielzoeker of zijn gemachtigde in 2024 hoger beroep aangetekend? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
Zowel in 2024 als in 2023 is in minder dan 10 zaken hoger beroep ingesteld na een ongegrond beroep tegen het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw (opgelegd door de IND).
Hoe hoog is het bedrag waarop de gemachtigde van een asielzoeker recht heeft in het geval een hoger beroep tegen een artikel 56 Vw. maatregel succesvol blijkt te zijn?
Er staat geen hoger beroep open tegen een artikel 56 Vw maatregel, zie artikel 84, onder a van de Vw.
Hoe hoog is het bedrag waarop de asielzoeker recht heeft in het geval in hoger beroep blijkt dat tegen hem onrechtmatig een artikel 56Vw. maatregel is opgelegd?
Zie antwoord vraag 40.
Kunnen de bedragen waarop de gemachtigde en de asielzoeker recht hebben in het geval in hoger beroep blijkt dat er tegen de asielzoeker onrechtmatig een artikel 56Vw. maatregel is opgelegd binnen de huidige grenzen van het Europees en internationaal recht verder worden verlaagd? Zo ja, tot welk bedrag kunnen deze vergoedingen worden verlaagd?
Zie het antwoord op vraag 29.
Bent u bekend met signalen dat gemachtigden beroep aantekenen tegen afwijzingen van verblijfsvergunningen of tegen de oplegging van een artikel 56Vw. maatregel zonder dat de asielzoeker hiervan op de hoogte is of hiervoor toestemming gegeven heeft? Zo ja, mag dit volgens huidige wet- en regelgeving?
Uit artikel 2:1 van de Awb volgt dat eenieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde kan laten vertegenwoordigen. Het bestuursorgaan kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Bij advocaten wordt, uitzonderlijke omstandigheden daargelaten, geen schriftelijke machtiging verlangd. Het wordt voldoende geacht dat de advocaat zich als gemachtigde stelt. De rechtspraak handelt dienovereenkomstig.11
Een advocaat die zich zonder voorafgaande toestemming van de asielzoeker als diens gemachtigde stelt en rechtsmiddelen indient, handelt daarmee in strijd met de op hem rustende verplichtingen en kan daarop ingevolge de Advocatenwet worden aangesproken. Advocaten zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen.
Overigens hanteert de Raad voor Rechtsbijstand voor de kwaliteitsborging van de asielrechtsbijstand de normen uit de best practices leidraad. Hierin is onder andere opgenomen dat de advocaat duidelijk afspraken maakt met zijn cliënt, deze afspraken vastlegt en de cliënt betrekt in alle stappen van het proces.
De IND heeft aangegeven geen concrete en duidelijke aanwijzingen te hebben dat advocaten beroep aantekenen zonder dat de asielzoeker daarvan op de hoogte is. Tegelijkertijd blijft de IND alert op dergelijke aanwijzingen. Daarbij wordt nauwlettend in de gaten gehouden of signalen aanleiding geven tot onderzoek.
Volledigheidshalve wordt daarbij opgemerkt dat het bekend is dat advocaten soms zonder overleg met hun cliënt pro forma beroep instellen, omdat zij hun cliënt niet tijdig kunnen bereiken om de wenselijkheid van het instellen van beroep te bespreken. Dit echter om te voorkomen dat de beroepstermijn wordt overschreden. Daarmee handelen zij in het belang van hun cliënt.
Mocht de IND het vermoeden hebben dat een advocaat niet handelt in overeenstemming met de op hem rustende verplichtingen, dan gaat de IND met deze advocaat in gesprek en betrekt daarbij zo nodig een deken van de orde van advocaten. Dit komt echter zelden voor.
Deelt u de mening dat er op dit moment sprake is van een pervers verdienmodel rondom (proces)vertegenwoordiging van asielzoekers en dat het cruciaal is dat dit verdienmodel moet worden doorbroken? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen sprake van een pervers verdienmodel rondom asielrechtsbijstand.
Zoals hierboven is aangegeven is de gesubsidieerde rechtsbijstand in Nederland geregeld in een forfaitair systeem dat uitgaat van onderlinge uitmiddeling van zaken waarin soms relatief meer en een andere keer juist minder inspanningen vereist zijn. Het uitgangspunt daarbij is dat één gewerkt uur gemiddeld overeen moet komen met één forfaitair punt in het stelsel.
Daarnaast geldt het no cure less fee principe als het gaat om een afgewezen opvolgende asielaanvraag, een ongegrond beroep of hoger beroep in een opvolgende asielaanvraag. Dit systeem is ingevoerd met als doel de behandeling van (opvolgende) asielaanvragen zo effectief, efficiënt en zorgvuldig mogelijk te laten plaatsvinden. De vergoedingen voor rechtsbijstandsverlening zijn daarbij zo aangepast dat prikkels voor nieuwe, weinig kansrijke asielprocedures zonder dat sprake is van nieuwe omstandigheden na de behandeling van eerste asielaanvraag worden weggenomen. De rechtsbijstandsverlener zal bij een opvolgende asielaanvraag daarom gestimuleerd worden een inschatting te maken van de kansrijkheid van de zaak.
De aanhouding van de burgemeester van Istanbul |
|
Derk Boswijk (CDA), Christine Teunissen (PvdD), Laurens Dassen (Volt), Don Ceder (CU), Kati Piri (PvdA), Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat de burgemeester van Istanbul Ekrem Imamoglu en circa honderd anderen vanmorgen zijn opgepakt?
Ja.
Deelt u de mening dat de aantijgingen tegen de burgemeester politiek gemotiveerd lijken te zijn?
In een verklaring op 19 maart hebben Eurocommissaris Kos en Hoge Vertegenwoordiger Kallas erop gewezen dat van Turkije verwacht wordt dat het land de hoogste standaarden op het gebied van democratische principes naleeft, en dat de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen vragen oproept over de naleving daarvan.1 Ik ondersteun deze verklaring.
Deelt u de mening dat zulke grove schendingen van burgerlijke vrijheden en democratische en rechtsstatelijke principes niet zonder consequenties kunnen blijven?
Het is cruciaal dat het juridische proces tegen burgemeester İmamoğlu en anderen in transparantie plaatsvindt. Ik verwijs u voorts naar mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om deze zaak aan te kaarten bij uw Turkse collega? Zo nee, waarom niet?
Ik heb op de dag van de arrestaties telefonisch contact opgenomen met mijn Turkse collega, Minister Fidan. Daarbij heb ik mijn zorgen uitgesproken over de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen, waaronder burgemeesters uit deelgemeenten van Istanbul en journalisten. Ik heb tevens benadrukt dat de rechtsstaat en een sterk maatschappelijk middenveld cruciaal zijn voor de relatie van Turkije met Europese partners. De Nederlandse ambassadeur in Turkije heeft daags na de arrestaties deze boodschap ook overgebracht bij de Turkse Vice-President Yilmaz.
Bent u voornemens om in de Europese Unie (EU) te pleiten voor concrete maatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen liggen voor u op tafel?
De Europese Unie heeft, in verband met de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen, thematische consultaties met Turkije op het gebied van contraterrorisme en het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid uitgesteld. Deze consultaties stonden gepland voor de week van 24 maart. In reactie daarop hebben de Turkse autoriteiten een EU-Turkije overleg over de Zwarte Zee uitgesteld. Aansluitend bij de Nederlandse zorgen volgt de EU de ontwikkelingen nauwgezet en zal nader bezien in welke mate aanvullende maatregelen passend zijn.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk en met spoed beantwoorden?
Ja.
De uitvoer van honden door defensie |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Sandra Palmen (NSC) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Douane gegevens bijhoudt over de uitvoer van levende dieren?
Als goederen worden uitgevoerd met een bestemming buiten de EU moet een aangifte ten uitvoer worden ingediend bij de Douane. Dat geldt ook voor de uitvoer van levende dieren. De Douane beschikt daarom over gegevens van uitvoer van levende dieren zoals opgenomen in de bij de Nederlandse Douane ingediende uitvoeraangiften.
Kunt u bevestigen dat de Douane daarbij onder andere gegevens bijhoudt over het soort dier, het land van bestemming en de gegevens van de exporteur en de ontvanger?
In de aangifte ten uitvoer worden verschillende gegevens opgenomen. Het gaat hierbij om de volgende gegevens:
De aangifte bevat geen specifieke gegevens met betrekking tot het dier, zoals paspoortnummers, soort dan wel ras.
Hoeveel honden zijn er in 2023 en 2024 uitgevoerd volgens de gegevens van de Douane?
Bij de aangifte ten uitvoer is er één GN-code, de categorie voor «andere levende dieren», waar onder andere honden onder vallen. Er is geen verdere specificatie voor honden binnen deze categorie. Hierdoor vallen honden voor de aangifte onder dezelfde GN-code als bijvoorbeeld katten. Om het aantal uitgevoerde honden te bepalen is het derhalve niet voldoende om enkel naar deze code te kijken.
Om uw vraag te beantwoorden, is daarom gekeken naar de tekstuele goederenomschrijving in de aangiften ten uitvoer binnen de categorie «andere levende dieren». In dit veld moet de exporteur een handelsbenaming opgeven ten aanzien van de uit te voeren goederen. Voor de invulling van de handelsbenaming bestaat geen verplichte of voorgeschreven vorm of systematiek. De omschrijving «hond» volstaat hiervoor, maar dit kan ook specifiek een hondenras zijn of een andere beschrijving.
Afgaand op de aangiftegegevens met betrekking tot de uitvoer van levende dieren onder de bovengenoemde GN-code met een goederenomschrijving met daarin de termen hond of honden zijn in 2023 in totaal 5.343 honden ten uitvoer aangegeven. Voor 2024 is dit 4.435 in totaal. Dit ziet op de wereldwijde uitvoer waarvoor bij de Nederlandse Douane een aangifte ten uitvoer is gedaan.
Hoeveel honden zijn er in 2023 en 2024 naar Israël uitgevoerd volgens de gegevens van de Douane?
Van het aantal honden dat in het antwoord op vraag 3 is vermeld, zijn er in 2023 volgens de aangiften in totaal 74 honden uitgevoerd met bestemming Israël. In 2024 waren dit er 93.
Als het Ministerie van Defensie honden uit zou voeren, zou dit dan worden geregistreerd in de uitvoergegevens van de Douane?
Op de aangifte ten uitvoer moet worden aangegeven wie de exporterende partij is. Dit geldt ook als de exporteur een overheidsinstantie is, zoals het Ministerie van Defensie.
Heeft het Ministerie van Defensie sinds oktober 2023 honden uitgevoerd? Zo ja, hoeveel?
Bij de zoekslag zoals hierboven bij vraag 3 beschreven binnen de aangiftegegevens met betrekking tot de uitvoer van levende dieren van de Nederlandse Douane zijn geen gegevens gevonden van uitvoer van honden door het Ministerie van Defensie sinds oktober 2023.
Heeft het Ministerie van Defensie sinds oktober 2023 honden uitgevoerd naar Israël? Zo ja, hoeveel?
Bij de zoekslag zoals hierboven bij vraag 3 beschreven binnen de aangiftegegevens met betrekking tot de uitvoer van levende dieren van de Nederlandse Douane zijn geen gegevens gevonden van uitvoer van honden naar Israël door het Ministerie van Defensie sinds oktober 2023.
Kunt u een overzicht geven van alle uitvoergegevens, met inachtneming van de privacyregels, zo mogelijk inclusief land van bestemming, exporteur, ontvanger, beschrijving en andere gegevens, van honden naar Israël sinds oktober 2023?
In de periode oktober 2023 tot en met 26 maart 2025 is er in totaal voor 120 honden bij de Nederlandse Douane een aangifte ten uitvoer gedaan met bestemming Israël.1 Vanwege privacy voorschriften kan de Douane u helaas geen gegevens verstrekken die zien op de exporteur of ontvanger.
Het bericht ‘De slapers worden wakker’ |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De slapers worden wakker»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Hoe kijkt u naar de stelling uit het artikel dat het uitsluiten van slapers blijkbaar het kenmerk is van de Wet toekomst pensioenen?
Deze stelling onderschrijf ik niet. De belangen van alle deelnemers, waaronder de slapers, zijn bij de transitie naar de nieuwe pensioenregeling geborgd. Dat geldt zowel in de arbeidsvoorwaardelijke fase als in de implementatiefase. Om te beginnen komen de werkgever en werknemer (of sociale partners op collectief niveau) de wijziging van de pensioenovereenkomst overeen en besluiten zij of zij het pensioenfonds verzoeken om in te varen. Zij behartigen daarbij zowel de belangen van de actieve deelnemers (werknemers) als ook die van de gewezen deelnemers (ook wel slapers genoemd) en gepensioneerden.
De gemaakte keuzes, de overwegingen en berekeningen worden vastgelegd in een zogenoemd transitieplan. Het transitieplan bevat voorts de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie. Vervolgens beoordeelt het pensioenfonds of het de opdracht, inclusief (indien van toepassing) het invaarverzoek, van sociale partners kan uitvoeren. Het pensioenfonds kan dit besluit pas nemen nadat er een eigenstandige evenwichtige belangenafweging door het pensioenfondsbestuur heeft plaatsgevonden. Het pensioenfondsbestuur richt zich daarbij op de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever. Het pensioenfondsbestuur zorgt ervoor dat de hiervoor genoemde belanghebbenden zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd zijn. Kortom, in het gehele besluitvormingsproces rondom de pensioentransitie worden de belangen van alle betrokkenen meegewogen, ook die van gewezen deelnemers.
Is er volgens u tot nu toe voldoende invulling gegeven aan de in het artikel genoemde passage uit de memorie van toelichting van de Wet toekomst pensioenen dat slapers net als gepensioneerden het recht hebben gehoord te worden bij de transitie en dat pensioenfondsen en sociale partners dit moeten faciliteren? Zo ja, waar blijkt dit uit in de praktijk?
Aanvullend op de bestaande governance waarbinnen reeds checks and balances zijn ingebouwd om een evenwichtige belangenafweging te waarborgen, is er een zestal aanvullende collectieve waarborgen opgenomen ten behoeve van het proces van de pensioentransitie.
De introductie van het hoorrecht over het transitieplan in de arbeidsvoorwaardelijke fase voor verenigingen van gewezen deelnemers en voor verenigingen van gepensioneerden (hierna: verenigingen) vormt één van deze collectieve waarborgen. Het hoorrecht betreft een recht met een inspanningsverplichting en geen resultaatverplichting. Met andere woorden, het is aan sociale partners om zich voldoende in te spannen om het hoorrecht onder de aandacht te brengen bij gepensioneerden en gewezen deelnemers. Het is vervolgens aan hen zelf om tot de oprichting van een vereniging te komen en zich als hoorrechtvereniging te melden. Het feit dat er geen overgrote meerderheid is geweest waar één of beide verenigingen zich hebben gemeld, zegt daarmee niets over de werking van het hoorrecht. Het is immers een besluit van de gewezen deelnemers (of van de gepensioneerden) om zich al dan niet te verenigen. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat er bij de gewezen deelnemers geen interesse is om zich te verenigen. Gewezen deelnemers blijven doelgroepen die lastig te activeren zijn. Vanuit een positieve gedachte is eveneens te veronderstellen dat een evenwichtige belangenafweging door de sociale partners kennelijk voldoende heeft plaatsgevonden waaraan het hoorrecht in de beleving van gewezen deelnemers geen extra toevoeging heeft kunnen geven en die deelnemers daarom niet de wettelijke mogelijkheid hebben benut om van het hoorrecht gebruik te maken.
Kunt u inzicht geven in de ervaringen van de slapers van de koplopers (Loodsen, APG & PWRI) met het invaren per koploper?
Op individuele casussen ga ik niet in, omdat het niet aan mij is om inzicht te verschaffen in pensioenfondsspecifieke situaties en/of hier een oordeel over te geven. Het door u gevraagde inzicht kan ik daarom niet verschaffen. Voor de ervaringen van gewezen deelnemers met het hoorrecht in algemene zin verwijs ik u naar de onderzoeken die ik afgelopen najaar heb laten uitvoeren. Daartoe is door Ipsos I&O een peiling uitgevoerd naar de bekendheid en tevredenheid van het hoorrecht en heeft EY Adviseurs B.V. een survey en een aantal casestudy’s uitgevoerd. Over de bevindingen van deze onderzoeken bent u geïnformeerd door middel van de verzamelbrief pensioenonderwerpen najaar 2024.2
Deelt u de mening dat de slapers een kwetsbare groep zijn in de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel, omdat zij anders dan gepensioneerden geen vaste plek hebben in het pensioenbestuur en verantwoordings- of belanghebbendenorgaan? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Zowel de sociale partners als het pensioenfondsbestuur richten zich bij het vervullen van hun taken in de arbeidsvoorwaardelijke fase en de implementatiefase op de belangen van alle betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever. Ze zorgen ervoor dat deze groepen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd voelen, juist ook binnen het pensioenfonds. Het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan heeft de bevoegdheid om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur.
Bij het vragen van advies aan het verantwoordingsorgaan/ belanghebbendenorgaan verstrekt het bestuur een overzicht van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zal hebben. Daarnaast houdt de raad van toezicht zicht op de evenwichtige belangenafweging waar ook aandacht uitgaat naar de positie van slapers. Op al deze wijzen wordt geborgd dat de belangen van alle betrokkenen worden meegewogen in de advisering en besluitvorming.
Bent u het eens met de stelling dat de uitkomst van het worst-worst-case-scenario van de slapers van Gasunie niet per se bezwaarlijk is? Zo ja, waarom?
Sociale partners en pensioenfondsbesturen dragen, in afstemming met de verantwoordings- cq belanghebbendenorganen, ieder een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de keuzes die ten grondslag liggen aan de transitie naar de nieuwe regeling.
Dit betekent dat het pensioenfonds het transitieplan van sociale partners – waarin de ondergrenzen van het verwacht pensioen staat beschreven – betrekt bij de eigen besluitvorming over de opdrachtaanvaarding en het eventuele verzoek tot invaren. De uitvoerder zorgt ervoor dat het beleggingsrisico binnen de grenzen blijft die ervoor zorgen dat sprake is van een adequate oudedagsvoorziening. Er wordt hierbij gekeken naar de balans tussen (verwachte) opbrengsten en zekerheid, gespecificeerd op het risicoprofiel van de deelnemersleeftijdscohorten en pensioengerechtigden. Met het oog op dit laatste is het binnen bepaalde randvoorwaarden toegestaan om binnen een collectief beleggingsbeleid de leenrestrictie op te heffen voor deelnemers. Het opheffen van de leenrestrictie houdt in dat een deelnemerscohort meer dan 100% beleggingsrisico kan nemen. Dit is in het belang van de deelnemer als zij veel risico kan dragen, omdat zij over veel menselijk kapitaal beschikt. Dit kan dan bijvoorbeeld het geval kan zijn bij jonge deelnemers zoals bij pensioenfonds Gasunie.
Kunt u op basis van de constatering van De Nederlandsche Bank inzicht geven in welke pensioenfondsen in hun berekeningen komen tot «relatief grote transitie-effecten» voor jonge slapers, en wat deze effecten betekenen voor het opgebouwde pensioen van de jonge slapers?
Op individuele casussen ga ik niet in, omdat het niet aan mij is om inzicht te verschaffen in de pensioenfondsspecifieke situaties en/of hierover een oordeel te geven. In algemene zin kan worden gesteld dat uit de eerste ervaringen van pensioenfondsen die beogen in te varen, een behoefte bleek aan nadere handvatten over hoe invulling gegeven kan worden aan de onderbouwing van de evenwichtigheid van de transitie. DNB heeft daarom een good practice gepubliceerd waarmee pensioenfondsen op een gestructureerde wijze invulling kunnen geven aan de wettelijke eisen bij deze onderbouwing.3
In deze good practice wordt specifiek ingegaan op het verklaren en onderbouwen van transitie-effecten bij jonge slapers.
Onderstreept u het belang dat (jonge) slapers goed vertegenwoordigd zouden moeten worden bij de transitie, juist vanwege deze relatief grote transitie-effecten in de berekeningen van pensioenfondsen? Zo ja, hoe bent u voornemens dit te realiseren?
Dat belang onderstreep ik. Hierbij merk ik op dat de belangen van alle deelnemers meegewogen moeten worden in de verschillende besluitvormingsfases. In aanvulling op de bestaande governance is er, als een van de aanvullende waarborgen, een hoorrecht voor verenigingen van gewezen deelnemers geïntroduceerd in de arbeidsvoorwaardelijke fase. Of de gewezen deelnemers hier uiteindelijk gebruik van maken is aan hen.
Hoe reflecteert u in dat licht op het verloop van het hoorrecht van de slapers bij Gasunie?
Het is aan de sociale partners die de pensioenregeling en de transitie daarnaartoe bij Gasunie vormgeven, om invulling te geven aan het hoorrecht. Daar geef ik geen oordeel over. Wel zijn er wettelijke kaders waaraan voldaan moet worden. Zo is bepaald dat de werkgever, indien een hoorrechtvereniging een oordeel heeft gegeven, moet aangeven wat hij met dit oordeel heeft gedaan. De wijze waarop is vormvrij. Dat kan zoals in het geval van Gasunie, ook, via het transitieplan.
Bent u het eens dat de passage uit het artikel «sociale partners hebben echter weinig gedaan met het hoorrecht en dat hoeven ze feitelijk ook niet te doen» blootlegt waarom het hoorrecht niet kan worden gezien als adequate vervanging van het buitenwerking stellen van het individueel bezwaarrecht? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het niet met deze stelling eens. Dit is een onvolledige weergave van de wettelijke waarborgen voor een evenwichtige belangenafweging. Om te beginnen wil ik opmerken dat de belangen van gewezen deelnemers (en gepensioneerden) ook door de sociale partners binnen de arbeidsvoorwaardelijke fase worden meegewogen in het evenwichtige besluitvormingsproces. Daarbij bevatten de hoorrechtverenigingen alleen de inbreng van gewezen deelnemers (of gepensioneerden). Dit terwijl de sociale partners naast de belangen van de actieve werknemers, daarbovenop ook de belangen van de gewezen deelnemers en gepensioneerden behartigen. Zodoende kan de belangenafweging door een hoorrechtvereniging enerzijds en de sociale partners anderzijds anders uitpakken. De wet vraagt om een evenwichtige belangenafweging voor alle groepen deelnemers.
Daarnaast kent de Pensioenwet een zestal extra collectieve waarborgen, waaronder het hoorrecht, ten behoeve deze belangen in het proces van de pensioentransitie. Volledigheidshalve benoem ik dat verband allereerst de opdrachtaanvaarding, waarbij het pensioenfonds een eigen afweging maakt ten aanzien van het verzoek van sociale partners tot invaren. Ten tweede is er sprake van een versterking van de rol van fondsorganen, waarbij het pensioenfondsbestuur bij een negatief advies van het verantwoordingsorgaan, bestaande uit vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en gepensioneerden, het voornemen tot invaren dient te heroverwegen. Ten derde is er een expliciete rol voor het interne toezicht weggelegd. In aansluiting op hun bestaande goedkeuringsrechten heeft de Raad van Toezicht daarbij een goedkeuringsrecht op het voorgenomen besluit tot invaren. Ten vierde heeft de toezichthouder DNB, net als bij een reguliere collectieve waardeoverdracht, een verbodsbevoegdheid. Daarmee kan DNB een invaarverbod opleggen. En tot slot bestaat er de mogelijkheid tot geschillenbeslechting.
Het artikel ‘Onafhankelijk milieurapport afgezwakt na druk door Schiphol’ |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onafhankelijk milieurapport afgezwakt na druk door Schiphol» uit het NRC van 19 maart 2025?1
Ja.
Kunt u de stelling uit het bovenstaande artikel, dat onder druk van Schiphol en uw ministerie in het onderzoeksrapport van de commissie voor de milieueffectrapportage (mer) termen zoals «onjuist» en «ten onrechte» werden veranderd in «deels niet consistent» en «discutabel», bevestigen?
Nee, er is geen sprake van het onder druk zetten van de commissie voor de mer. IenW hecht veel waarde aan de onafhankelijke adviezen en positie van de commissie mer. Conform reguliere werkwijze van de Commissie mer2 is het conceptadvies van de Commissie mer over het milieueffectrapport (MER) Nieuw Normen- en Handhavingsstelsel Schiphol besproken met het bevoegd gezag en de initiatiefnemer. Op grond van de Wet open overheid is verzocht om openbaarmaking van het conceptadvies dat door de Commissie mer gedeeld is met het ministerie. Het gesprek met de Commissie mer heeft niet geleid tot een andere strekking van het advies. Wel heeft de Commissie mer op eigen gezag formuleringen in het advies aangepast.
Indien ja, kunt u aangeven welke specifieke wijzigingen door uw ministerie verlangd en doorgevoerd zijn? En daarbij ook aangeven waarom om deze wijzigingen gevraagd is?
Zie beantwoording vraag 2.
Kunt u aangeven welke gevolgen de bemoeienis van Schiphol en uw ministerie met de inhoud van het onderzoeksrapport van de commissie mer naar uw inzicht heeft voor de onafhankelijkheid van het rapport? Kunt u hierbij aangeven of naar uw mening de geloofwaardigheid van de onafhankelijkheid van het rapport in enige mate wordt aangetast?
Het ministerie heeft gereageerd op een concept-rapport. Schiphol heeft dit ook gedaan. Het is heel gebruikelijk om bij conceptadviezen en -rapporten, van de Commissie mer of van andere instanties, te kunnen reageren. Daarmee wordt de gelegenheid gegeven om feitelijke onjuistheden te markeren of zaken die niet duidelijk zijn, te verduidelijken. Het is vervolgens aan de opsteller van het advies, in dit geval de Commissie mer, om te bepalen wat te doen met de opmerkingen. Dat is ook in dit geval gebeurd.
Klopt het dat het nieuwe Luchthavenverkeerbesluit van Schiphol moet voldoen aan de gelijkwaardigheidscriteria van de Wet luchtvaart?
Ja.
Kunt u aangeven welke onderbouwing, afgezien van de in het artikel genoemde milieustudie, u heeft om hard te maken dat het voorgestelde nieuwe Luchthavenverkeerbesluit van Schiphol voldoet aan de gelijkwaardigheidscriteria?
In het MER NNHS uit 2020 is onderzocht of de situatie bij 500.000 vliegtuigbewegingen conform de regels voor preferentieel baangebruik voldoet aan de eis voor gelijkwaardige bescherming. Uit deze analyse blijkt dat aan alle gelijkwaardigheidscriteria voldaan wordt. Met de versnelde LVB-wijziging wordt het maximumaantal vliegtuigbewegingen voor het etmaal dat op Schiphol is toegestaan vastgesteld. Het anticiperend handhaven blijft in stand tot een algehele wijziging van het LVB is afgerond. Met andere woorden: de verkeersafhandeling blijft hetzelfde, en het maximum aantal vluchten gaat omlaag.
Op basis van de beschikbare informatie concludeert het kabinet daarom dat de situatie met verkeersafhandeling volgens de regels van preferentieel baangebruik en een lager maximumaantal vliegtuigbewegingen (478.000 op het etmaal, 27.000 in de nacht) voldoet aan de criteria voor gelijkwaardigheid. Overigens toetst Schiphol aan het begin van ieder gebruiksjaar in de gebruiksprognose of de milieueffecten van het verwachte gebruik van de luchthaven binnen de gelijkwaardigheidscriteria blijven. Uit die analyse blijkt dat bij de situatie met 480.000 vliegtuigbewegingen waarvan 30.000 in de nacht (op basis van het aantal slots met historische rechten) (ruim) wordt voldaan aan de criteria voor gelijkwaardigheid. Datzelfde mag dus verwacht worden voor de situatie die het kabinet wil vastleggen met 478.000 vliegtuigbewegingen waarvan 27.000 in de nacht.
Bent u van mening dat nadere onderbouwing vereist is om geloofwaardig te kunnen stellen dat het nieuwe Luchthavenverkeerbesluit van Schiphol voldoet aan de gelijkwaardigheidscriteria van de Wet luchtvaart?
Nee. Zie ook de beantwoording van vraag 6: er is voldoende informatie beschikbaar om de conclusie van het kabinet te ondersteunen.
De Duitse “Ergebnisse der Sondierungen von CDU, CSU und SPD” |
|
Daan de Kort (VVD) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met het Duitse akkoord op hoofdlijnen tussen CDU, CSU en SPD?1
Ja.
De partijen hebben afgesproken mensen met een uitkering die kunnen werken met spoed en voorrang naar werk te begeleiden; hoe spant de Nederlandse regering zich hiervoor in?
Het akkoord op hoofdlijnen heeft betrekking op het Duitse bijstandssysteem (Bürgergeld). In Nederland is de uitvoering van de bijstand en de begeleiding naar werk gedecentraliseerd naar gemeenten (colleges van burgemeester en wethouders). Hierdoor hebben gemeenten de wettelijke taak om mensen met een bijstandsuitkering te ondersteunen bij het vinden van werk. Voor de uitvoering van deze wettelijke taken ontvangen gemeenten financiering vanuit het Rijk. Daarnaast zet het kabinet een groot aantal stappen om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk bijstandsgerechtigden naar werk worden begeleid, zoals via:
Het wetsvoorstel Participatiewet in balans2. Hiermee wordt onder andere deeltijdwerken vanuit de bijstand aantrekkelijker gemaakt.
Het wetsvoorstel «Vereenvoudiging van de banenafspraak en de quotumregeling voor mensen met een arbeidsbeperking (Wet banenafspraak»)3. Dit wetsvoorstel moet het simpeler en aantrekkelijker maken voor werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen.
Het programma Simpel Switchen in de Participatieketen, dat het makkelijker maakt om overgangen te maken tussen uitkering, werk en verschillende vormen van werk.
De ontwikkeling van sectorale ontwikkelpaden, waarmee mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt gericht opleiden en begeleiden naar werk in sectoren met personeelstekorten.
Het wetsvoorstel Van school naar duurzaam werk4, waarmee de overgang van kwetsbare jongeren van school naar de arbeidsmarkt wordt verbeterd.
De versterking van de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven, zodat de baankanen worden vergoot van mensen die tijdelijk of langdurig niet bij een reguliere werkgever kunnen werken.
Het verder stimuleren van beschut werk door een structurele verhoging van het budget voor beschut werk en het opstellen van een verbeteragenda om de toegankelijkheid van beschut werk te versterken.
En de vorming van regionale werkcentra, waarmee de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers wordt vereenvoudigd en verbeterd.
Is het in Nederland inzichtelijk welke bijstandsontvangers wel en niet kunnen werken? Zo nee, bent u bereid dit inzichtelijker te maken om gericht mensen naar werk te kunnen begeleiden? Zoals door te beginnen met alle nieuwe instroom hierop te toetsen en deze groep met voorrang naar werk te begeleiden?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2, zijn op grond van de Participatiewet (artikel 7) het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. Onderdeel van de gemeentelijke uitvoering is het verbinden van arbeidsverplichtingen aan de bijstandsuitkering. Dit betekent dat mensen die bijstand ontvangen in principe verplicht zijn om werk te zoeken of mee te doen aan activiteiten die hun kans op werk vergroten. Dit gebeurt in beginsel standaard, tenzij sprake is van een (tijdelijke) ontheffing.
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat een aanzienlijk deel van de mensen in de bijstand (voorlopig) niet of alleen met intensieve begeleiding en ondersteuning aan werk kan komen5. Uit die onderzoeken blijkt ook dat gemeenten binnen hun beschikbare middelen keuzes moet maken en hun ondersteuning bij arbeidsinschakeling in veel gevallen vooral richten op bijstandsgerechtigden met een grotere kans op uitstroom naar werk.
Mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt – die vaak langdurig in de bijstand zitten – worden gemiddeld minder frequent gesproken. Hierdoor hebben gemeenten minder zicht op hun mogelijkheden en belemmeringen om aan het werk te gaan.
Zijn er in Nederland uitkeringsgerechtigden die aantoonbaar kunnen werken, maar dit alsnog niet doen? Zo ja, welke consequenties ervaart deze groep hier in de praktijk van? Verschillen deze consequenties per gemeente?
Voor iedereen die valt onder de Participatiewet en die niet is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen, geldt dat men zich moet inspannen om algemeen geaccepteerde arbeid te vinden, te aanvaarden en te behouden.
Het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid is niet toegestaan en kan leiden tot een verlaging van de uitkering. Dat is mogelijk zowel op basis van de huidige Participatiewet als op basis van de wet- en regelgeving die in voorbereiding is, zoals het wetsvoorstel Participatiewet in balans en het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid. Met dit laatste wetsvoorstel (en het daarop gebaseerde Maatregelenbesluit) wordt één uniform maatregelenbeleid binnen de sociale zekerheid, inclusief Participatiewet gecreëerd. Hierdoor worden verschillen tussen gemeenten en tussen gemeenten en UWV en SVB weggenomen.
Gemeenten dienen bij het (eventueel) verlagen van de uitkering vanzelfsprekend zorgvuldig rekening te houden met de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de bijstandsgerechtigde.
Hoe beoordeelt u het voornemen van de christendemocraten en sociaaldemocraten om de uitkering van mensen die kunnen werken, maar herhaaldelijk werk weigeren, volledig te schrappen?
In Nederland geldt bij bijstandsverlening het uitgangspunt dat werk boven een uitkering gaat. Mensen met een bijstandsuitkering zijn daarom verplicht om werk te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden, en om gebruik te maken van re-integratievoorzieningen die hen daarbij ondersteunen. Als deze verplichtingen niet worden nagekomen – bijvoorbeeld wanneer iemand weigert algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of te behouden – is de gemeente wettelijk verplicht een maatregel op te leggen. In dat geval wordt de uitkering ten minste één maand met 100% verlaagd.
Wanneer er sprake is van recidive, dan verlaagt de gemeente de uitkering met 100% gedurende ten minste een maand en maximaal drie maanden. Hierbij moet de duur van de maatregel langer zijn dan bij de eerste overtreding. Bij de derde en verdere overtredingen geldt een maatregel van 100% verlaging van de uitkering, telkens voor een duur van drie maanden. Jurisprudentie geeft hierbij wel aan dat de uitkering een vangnetregeling is, die niet als gevolg van een eenmalig besluit blijvend geweigerd kan worden. Gemeenten moeten dus altijd zorgvuldig handelen en oog houden voor individuele omstandigheden van mensen.
Wat zou deze maatregel in Nederland betekenen voor de arbeidsparticipatie en de uitkeringslasten?
Deze maatregel zal naar verwachting weinig effect hebben op de arbeidsparticipatie en de uitkeringslasten in Nederland. Nederland kent al een maatregelenbeleid waarbij sprake is van (tijdelijk) 100%-verlaging van de bijstandsuitkering bij (herhaaldelijke) werkweigering.
Bent u bereid om in de herziening van de Participatiewet consequenties te verbinden aan structurele werkweigering, zoals het inkorten of het intrekken van een uitkering?
Zoals in antwoorden op vragen 4 en 5 aangegeven worden in de Nederlandse situatie al consequenties verbonden aan (structurele) werkweigering. Ook bij de herziening van de Participatiewet blijft het uitgangspunt gelden dat werkweigering een (tijdelijke) korting van de uitkering oplevert. Dit uitgangspunt is in lijn met het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontwikkelde uniforme handhavingsregime binnen de sociale zekerheid, dat momenteel voor advies bij de Raad van State ligt.
Het bericht “Ouders ‘gaan volledig uit hun plaat’ bij kinderopvang: ‘We moeten een streep trekken’” |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouders «gaan volledig uit hun plaat» bij kinderopvang: «We moeten een streep trekken»»?1
Ja.
Het artikel bericht over onacceptabele agressie van ouders richting kinderopvangmedewerkers, soms zelfs waar de kinderen bij zijn, heeft u een beeld van de schaal waarop deze agressie plaatsvindt?
Signalen over agressie door ouders hebben mij niet eerder bereikt. Naar aanleiding van de Kamervragen heb ik navraag gedaan bij verschillende sectorpartijen. Bevraagde branchepartijen en oudervertegenwoordigers konden geen sluitend beeld geven op welke schaal grensoverschrijdend (agressief) gedrag plaatsvindt. Uit een onderzoek door CNV uit 2024 onder pedagogisch medewerkers blijkt dat agressief gedrag door ouders helaas vaker voorkomt of zo wordt ervaren. Het beeld is dat het gaat om verbale agressie over bijvoorbeeld dat er geen plek is, ruildagen niet mogelijk zijn, of dat ouders het niet eens zijn met bepaalde beleidszaken rondom voeding. Ook het moeten ophalen van kinderen wanneer ze ziek zijn, wordt genoemd als oorzaak van verbale agressie. Het beeld uit het onderzoek is dat als agressief gedrag zich blijft herhalen, ondanks pogingen tot een constructieve dialoog, de opvang wordt beëindigd.
Ontvangt u ook signalen dat kinderopvangcentra beveiliging inschakelen als gevolg van grensoverschrijdend gedrag van ouders? Zo ja, vindt u dit ook onacceptabel?
Dit soort signalen heeft mij niet eerder bereikt. Maar het is evident dat grensoverschrijdend gedrag van ouders volstrekt onacceptabel is.
Wat voor maatregelen kunnen kinderopvangorganisaties treffen tegen ouders die verbaal of fysiek agressief zijn op de kinderopvang? Vindt u dat dit voldoende effectief is?
Kinderopvangorganisaties kunnen regels stellen en doen dit ook. Houders kunnen in de overeenkomst met ouders plichten voor ouders opnemen, waaronder de vereiste om zich te onthouden van agressief of ander grensoverschrijdend gedrag. Indien ouders zich niet aan de in de overeenkomst opgenomen verplichtingen houden, is dat een grond voor eenzijdige opzegging van de overeenkomst door de houder. Ik begrijp dat houders dergelijke bepalingen ook opnemen. In het geval van ernstig grensoverschrijdend gedrag is er daarnaast de mogelijkheid om aangifte te doen tegen een ouder.
Eenzijdige opzegging en aangifte zijn zware middelen met een grote impact die alleen bij ernstige situaties aan de orde kunnen zijn. Mijn inziens moet de kinderopvangorganisatie eerst inzetten op herstel van de relatie.
Verder is een duidelijk veiligheidsprotocol belangrijk. Ik verwijs ook naar de arbocatalogus van het Arbeidsmarktplatform Kinderopvang werkt! met tips voor houders voor het omgaan met agressief gedrag door derden. Ook kunnen kinderopvangorganisaties mogelijk leren van andere sectoren waar dit probleem al langer speelt. Ik zal met sectorpartijen bespreken wat zij verder kunnen betekenen om houders te helpen bij de omgang met grensoverschrijdend gedrag. Het laatste wat ik wil is dat pedagogisch medewerkers de sector verlaten omdat ze zich onveilig voelen.
Welke maatregelen treft u om dreiging, intimidatie en fysiek geweld op de opvang te bestraffen?
Zoals aangegeven beschikken houders over manieren om agressie tegen te gaan met als ultimum remedium ouders die zich agressief gedragen de toegang te ontzeggen tot de kinderopvanglocatie. Gegeven deze mogelijkheden zie ik op dit moment geen reden om verdere maatregelen vanuit de rijksoverheid te treffen. Wel zal ik zoals gezegd in mijn overleg met de sector aandacht vragen voor dit probleem.
Bent u bereid de kinderopvangtoeslag in te trekken bij ouders die fysiek geweld gebruiken of hiermee dreigen?
De kinderopvangtoeslag is een tegemoetkoming in de kosten als iemand kinderopvang afneemt. Indien een houder een contract met een ouder opzegt vanwege grensoverschrijdend gedrag, neemt de ouder geen kinderopvang meer af en vervalt ook het recht op kinderopvangtoeslag. Als de ouder besluit elders kinderopvang af te nemen, kan de ouder wel weer recht op kinderopvangtoeslag krijgen. Een algehele uitsluiting van het recht op kinderopvangtoeslag, vind ik een te vergaande stap. Ik zie hiertoe geen reden gezien de mogelijkheden die houders momenteel al hebben.
Bent u bereid ouders die zich aan (het dreigen met) fysiek geweld schuldig maken een kinderopvangverbod op te leggen, zoals door samen met de sector een zwarte lijst op te stellen om te voorkomen dat dit bij andere vestigingen gebeurt?
Kinderopvangorganisaties kunnen in het uiterste geval het contract met ouders beëindigen bij grensoverschrijdend gedrag. Een algeheel kinderopvangverbod vind ik een stap te ver gaan. Zeker als het ook zou gaan om gevallen waarbij na aangifte sprake is van een veroordeling door de rechter van bijvoorbeeld fysieke agressie of bedreiging. Zwarte lijsten brengen daarbij – los van mogelijke privacy technische bezwaren bij het delen van persoonsgebonden informatie – het risico van ongegronde plaatsing met zich mee. Algehele uitsluiting van kinderopvang heeft ook gevolgen voor het kind.
Het samen met de Denen direct investeren in de Oekraïense defensie-industrie |
|
Derk Boswijk (CDA), Hanneke van der Werf (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat Canada, Noorwegen en IJsland via het Deense mechanisme gezamenlijk een coalitie vormen die investeert in de Oekraïense defensie-industrie?
Canada, Noorwegen en IJsland hebben onafhankelijk van elkaar de intentie uitgesproken om het Deense mechanisme te gebruiken om de aanschaf van militaire capaciteiten voor de strijdkrachten van Oekraïne te financieren. De landen vormen geen formele coalitie.
Welke pogingen zijn er ondernomen om als Nederland deel te nemen aan het Deense mechanisme van investeren in de Oekraïense defensie-industrie en waarom heeft het kabinet er uiteindelijk voor gekozen om niet deel te nemen aan het Deense mechanisme?
Nederland is op de hoogte van het Deense model, maar kiest voor het model van directe verwerving bij de Oekraïense industrie, ten behoeve van de Oekraïense strijdkrachten. Het Nederlandse model in de context van onze nationale regels rondom verantwoording, compliance en auditing is de snelste mogelijkheid om productie bij Oekraïense bedrijven te realiseren. Dit wordt versterkt door het feit dat dit proces reeds in gang is gezet.
Bij het Nederlandse model van directe samenwerking met de Oekraïense industrie, is Nederland zelf verantwoordelijk voor het onderhandelen en overeenkomen van een contract met een Oekraïense leverancier. Bij het Deense model ligt deze verantwoordelijkheid bij de Oekraïense overheid, waarbij het contract via Denemarken gefinancierd wordt. In het Nederlandse model heeft Nederland zicht op, en is het eigenaar van, het gehele verwervingsproces. Zo borgt Nederland zo goed mogelijk welk materieel tegen welke prijs wordt ingekocht. Een bijkomend voordeel is dat de Oekraïense inkoopcapaciteit niet extra wordt belast. Ook biedt het Nederlandse model meer mogelijkheden voor synergie met de Nederlandse defensie industrie. Beide modellen kennen zowel voor- als nadelen.
Op welke manier verschilt het Deense mechanisme precies van de Nederlandse manier van investeren in de Oekraïense defensie-industrie?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Nederland inmiddels wel zelf geïnvesteerd in de Oekraïense defensie-industrie? Zo nee, waarom niet?
Nederland werkt, in lijn met de motie Paternotte/Boswijk (Kamerstuk 28 676, nr. 475), actief aan het investeren in de Oekraïne. Hiertoe heeft het kabinet reeds projecten aangekondigd en toegezien. De totale waarde hiervan is meer dan € 1,4 miljard, waarvan een groot deel zal worden besteed aan de Oekraïense industrie. Tevens tekende Nederland en Oekraïne recent een Letter of Intent, als opmaat naar een Memorandum of Understanding (MoU), om Nederlandse investeringen in de Oekraïense defensie industrie te versnellen. De MoU biedt ook de mogelijkheid dat de Nederlandse en Oekraïense industrie meer gaan samen werken. De versterking van beide industrieën is goed voor Oekraïne, Nederland en Europa.
Kunt u aangeven hoe u uitvoering geeft aan de motie Paternotte/Boswijk? (Kamerstuk 28 676, nr. 475)
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel contracten zijn tot op heden afgesloten voor directe Nederlandse investeringen in de Oekraïense defensie-industrie? Hoeveel geld is hier precies mee gemoeid?
Nederland is met meerdere Oekraïense bedrijven in onderhandeling. De verwachting is dat deze gesprekken op korte termijn in contracten zullen resulteren. Het is nog niet mogelijk om aan te geven welke bedragen hiermee gemoeid zijn. Het kabinet heeft € 1,4 miljard gealloceerd voor investeringen, waarvan een groot deel besteed zal worden in de Oekraïne.
Hoeveel contracten verwacht het kabinet nog dit jaar te sluiten met de Oekraïense defensie-industrie voor Nederlandse investeringen aldaar? Hoeveel geld is hiervoor gereserveerd?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier waarborgt de door dit kabinet gekozen investeringsstrategie in de Oekraïense defensie-industrie dat deze aansluit bij de behoeften van Oekraïne?
Nederlandse leveringen, zo ook die via de Oekraïense defensie industrie lopen, worden altijd via een internationaal behoeftestellingssysteem afgestemd op de urgente Oekraïense noden. Nederland levert op basis van de specifieke behoeften die door Oekraïne worden aangegeven. Daarvoor hebben wij met grote regelmaat contact met het Oekraïense Ministerie van Defensie. Defensie zorgt ervoor dat de geleverde steun aansluit bij de prioriteiten en vereisten die Oekraïne zelf heeft vastgesteld, zodat onze bijdrage optimaal aansluit bij hun huidige situatie en behoeften.
Hoeveel financieringsbehoefte is er op dit moment nog bij de Oekraïense defensie-industrie?
De financieringsbehoefte van Oekraïne fluctueert en is niet eenduidig vast te stellen. Dit is mede afhankelijk van steunpakketten van andere bondgenoten en de situatie aan het front. Oekraïne heeft de wens uitgesproken dat de bondgenoten zoveel mogelijk materieel inkopen bij de Oekraïense defensie-industrie.
Nederland blijft in overleg met bondgenoten over hoe de gehanteerde modaliteiten uitwerken en wat we wederzijds kunnen leren. Uiteindelijk telt vooral dat Oekraïne zo snel mogelijk beschikt over de benodigde capaciteiten.
Hoeveel contracten heeft Denemarken reeds gesloten met de Oekraïense defensie-industrie en hoeveel geld was daarmee gemoeid?
Nederland doet geen uitspraken over afgesloten contracten door andere bondgenoten.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het Commissiedebat over de NAVO ministeriële op 26 maart aanstaande?
Dit is helaas niet gelukt. Wegens de snelle ontwikkelingen binnen dit dossier was meer afstemming nodig, hetgeen heeft geleid tot vertraging in het proces.
Het bericht “Lokale wielrenners balen van afgelast NK wielrennen” |
|
Derk Boswijk (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Karremans , David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lokale wielrenners balen van afgelast Nederlands kampioenschap (NK) Wielrennen»?1
Ja.
Hoeveel (lokale) sportevenementen dreigen dit jaar niet door te gaan wegens een gebrek aan politiecapaciteit?
De NAVO-top die op 24 en 25 juni 2025 in Den Haag plaatsvindt, vraagt om een grote politie-inzet en heeft daarom gevolgen voor de beschikbare politiecapaciteit voor evenementen. Het lokaal gezag bepaalt mede op basis van de beschikbare politiecapaciteit welke evenementen rondom de NAVO-top doorgang kunnen vinden. Er is geen overzicht van het aantal sportevenementen dat niet kan doorgaan wegens een gebrek aan politiecapaciteit.
Hoe vaak is in 2023 en 2024 de politie en Mobiele Eenheid (ME) ingezet bij wedstrijden van betaaldvoetbalorganisaties (BVO’s)?
Gezien dit onderdeel is van de reguliere politietaak en de afwegingen gemaakt worden op lokaal niveau houdt de politie hier geen aparte cijfers van bij.
Hoe vaak wordt bijstand verleend door politie-eenheden uit andere (omliggende) regio's voor voetbalwedstrijden?
Politie uit andere eenheden leveren soms bijstand bij voetbalwedstrijden, voornamelijk bestaand uit ME-inzet. Daarnaast reizen supportersbegeleiders mee met de uitsupporters. Politie vanuit de eenheid waar de uitspelende voetbalclub vandaan komt, gaat dan naar de eenheid waar de thuisspelende club gevestigd is. De politie heeft alleen de algemene jaarcijfers met betrekking tot bijstand. Hierin staat geen specifieke informatie over de aard van de inzet.
Heeft deze bijstand in de basisregio's van de dienstdoende agenten geleid tot onderbezetting? Zo ja, kunt u specificeren hoe vaak dit heeft plaatsgevonden?
Er zijn geen gevallen bekend waarin bijstand heeft geleid tot onderbezetting in de basisregio’s op het reguliere politiewerk zoals incidentenafhandeling en heterdaadopsporing. De bijstand voor de inzet bij voetbalwedstrijden gaat wel ten koste van andere activiteiten van de politie bijvoorbeeld inzet in de wijken.
Kunt u aangeven hoeveel sportevenementen, inclusief amateur- en breedtesport, in gemeenten in 2023 en 2024 negatief zijn geadviseerd door de politie vanwege capaciteitsgebrek?
Deze afwegingen worden op lokaal niveau gemaakt. Ik beschik derhalve niet over de gevraagde cijfers.
Hoe beoordeelt u het feit dat kleinschalige sportevenementen, die aansluiten bij het beleidsdoel om sportparticipatie en maatschappelijke cohesie te bevorderen, soms niet door kunnen gaan vanwege een gebrek aan politiecapaciteit?
Sportevenementen, groot en klein, kunnen worden ingezet voor verschillende (lokale) maatschappelijke doeleinden, waaronder het bevorderen van sportparticipatie en maatschappelijke cohesie. Ik snap de teleurstelling als deze evenementen geen doorgang kunnen vinden door beperkte beschikbare politiecapaciteit. Dit betekent natuurlijk ook iets voor het behalen van de verschillende (lokale) maatschappelijke beleidsdoelen.
De bevoegdheid om te beslissen over de doorgang van evenementen ligt bij het lokaal gezag. Hierbij houdt het lokaal gezag rekening met de benodigde en de beschikbare politiecapaciteit. Wanneer er te weinig politiecapaciteit is, kan een evenement door aanpassingen mogelijk evengoed doorgang vinden met minder politie-inzet. Ook kan lokaal worden besloten om het behalen van de eerder genoemde beleidsdoelen anders in te richten.
Een goed voorbeeld van het anders organiseren van evenementen komt uit de wielersport. Eerder bent u geïnformeerd2 over het voornemen van de Koninklijke Nederlandse Wielren Unie (KNWU) om meer in te zetten op burgermotorverkeersregelaars bij professionele wedstrijden, zodat deze wedstrijden georganiseerd kunnen worden met minder politie-inzet. Met het amendement van het lid Inge van Dijk3 zijn middelen gereserveerd ter ondersteuning van het ontwikkelen van een landelijke richtlijn voor burgermotorverkeersregelaars. De subsidieaanvraag van de KNWU is momenteel in behandeling bij het Ministerie van VWS.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat kleinschalige sportevenementen in gemeenten beter ondersteund worden?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een gezamenlijk protocol op te stellen, samen met de relevante ministeries, waarin de politie-inzet bij kleinschalige sportevenementen gewaarborgd blijft, zodat dergelijke evenementen niet het slachtoffer worden van gebrek aan politiecapaciteit?
De afweging of en hoe evenementen doorgang vinden wordt door het lokaal gezag gemaakt. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik zien daarom geen aanleiding om een protocol op te stellen.
Hoe kan volgens u de samenwerking tussen de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Justitie en Veiligheid versterkt worden om sport als middel voor inclusie, cohesie en preventie te ondersteunen?
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik hebben regelmatig contact over onderwerpen die invloed hebben op sport en de publieke veiligheid.
Het bericht 'Fouten bij UWV schelen soms honderden euro's per maand' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel uit Algemeen Dagblad getiteld «Fouten bij UWV schelen soms honderden euro's per maand»1 van 18 maart jongstleden?
Ja.
Klopt het dat het er al in 2021 een rapport beschikbaar was binnen UWV waaruit bleek dat er twijfels waren over de vaststelling van het maatmanloon?
De divisie SMZ – afdeling BC&K2 van UWV heeft in juli 2021 de rapportage «onderzoek vaststelling maatmanloon» opgesteld. De aanleiding voor dit onderzoek uit 2021 is dat tijdens de controles die UWV heeft verricht ten tijde van de coronacrisis opviel dat er relatief veel bevindingen zijn ten aanzien van de vaststelling van het maatmanloon. Dit was aanleiding voor UWV om extra dossiers te controleren. Het betreft een intern onderzoek van UWV in het kader van leren en verbeteren. De bevindingen uit de rapportage van juli 2021 hebben destijds geleid tot enkele concrete aanbevelingen voor de interne organisatie van UWV.
Klopt het dat deze fouten in de vaststelling van het maatmanloon voor mensen onterecht tot afwijzing van hun Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-aanvraag konden leiden, omdat ze minder dan 35 procent arbeidsongeschikt zouden zijn, terwijl bij een juiste berekening ze wel recht op een uitkering zouden hebben?
Het onderzoek uit 2021 en andere bestaande rapportages geven dit inzicht niet. Het onderzoek naar de kwaliteit van de vaststelling van het maatmanloon dat UWV onlangs heeft afgerond geeft dit inzicht wel. Over de uitkomsten van dit onderzoek informeer ik uw Kamer in de brief die ik zojuist heb gestuurd. Uit dit onderzoek blijkt inderdaad dat een fout in de vaststelling in het maatmanloon ertoe kan leiden dat de WIA-aanvraag van mensen onterecht wordt afgewezen. Een onterechte afwijzing als gevolg van deze fouten komt niet vaak voor, maar als het voorkomt heeft dit wel een grote impact voor mensen. Zoals ik in de brief heb aangegeven, is deze fout ontdekt bij het dossier van één persoon. UWV heeft deze fout gecorrigeerd en aan deze persoon inmiddels alsnog een uitkering toegekend. Op dit moment werkt UWV verder aan het verbeteren van de kwaliteit van de beoordeling en dienstverlening voor de toekomst zodat dergelijke fouten zoveel mogelijk voorkomen worden.
Is er enig inzicht in de omvang van de fouten of onzekerheden over de vaststelling van het maatmanloon, zowel in getroffen mensen als in financiële consequenties als in de periode waarin dit speelt?
Het onderzoek waar ik in vraag 2 naar verwijs geeft inzicht in de omvang van de fouten. In 77,2% van de dossiers uit de steekproef is de vaststelling van het maatmanloon juist. In 11,8% van de dossiers is er sprake van een fout, die geen directe impact heeft voor de betrokkene. In 1,6% van de dossiers is er sprake van een fout met directe impact (ten onrechte wel/niet een uitkering). In 9,4% van de dossiers kan nog niet worden vastgesteld of het maatmanloon juist is vastgesteld. Deze hebben het oordeel «nader te bepalen». Anders dan bij de fouten in de vaststelling van het dagloon is er geen zicht op de periode waarin en in welke mate fouten zijn gemaakt. De steekproef uit het UWV-onderzoek is gedaan in oktober 2023.
Was u bekend met dit onderzoek of deze onderzoeken? Zo ja sinds wanneer? Zo nee, hoe beoordeelt u dat?
In het Vragenuur van 18 maart 2025 heb ik toegezegd uw Kamer inzicht te geven in wat ik op welk moment wist. Deze vraag sluit daar goed bij aan en ik kan u hierover het volgende melden.
De rapportage van juli 2021 was mij niet bekend. Deze rapportage is in het kader van openbaarmaking van stukken op grond van de Wet open overheid (WOO) in september 2024 openbaar gemaakt. Wel ben ik bekend met de rapporten van 2023 over de SMC-evaluatie waarin ook bevindingen staan over het maatmanloon. Het betreft hier de rapporten die aanleiding zijn geweest voor mijn brief van 4 september 2024 waarin ik uw Kamer voor het eerst heb geïnformeerd over de problematiek rondom de kwaliteit van WIA-beoordelingen. Dat UWV een breder onderzoek doet naar de kwaliteit van de vaststelling van het maatmanloon is mij in het najaar van 2024 bekend geworden. Ik heb uw Kamer hierover in mijn brief van 10 maart jl. geïnformeerd.
Zijn de uitkomsten van dit rapport in 2021 gemeld in de jaarlijkse Staat van de uitvoering of Knelpuntenbrief van het UWV?
Nee.
Wat zijn volgens u de oorzaken van het jarenlang kunnen voortbestaan van fouten en onzekerheden in de vaststelling van het maatmanloon en daarmee de uitkeringen van velen mensen?
Het is van groot belang dat UWV de kwaliteit van de vaststelling van het maatmanloon verbetert. UWV onderzoekt op welke manieren eventueel extra controles kunnen worden uitgevoerd om nieuwe fouten zoveel mogelijk te voorkomen. Zoals ik reeds met uw Kamer heb gedeeld, vind ik het ook noodzakelijk om de sturingsrelatie en de informatievoorziening tussen UWV en mijn ministerie te verbeteren. De afgelopen jaren is de ernst van knelpunten in de uitvoering op diverse momenten te laat onderkend.
Het is belangrijk dat relevante informatie, zoals fouten in de vaststelling van uitkeringen tijdig worden geconstateerd en dat mijn ministerie hier tijdig over wordt geïnformeerd. De Algemene Rekenkamer onderzoekt hoe hier verbetering in kan worden aangebracht.
Heeft u er vertrouwen in dat het UWV dit zelf kan onderzoeken en oplossen gegeven de situatie dat er al jarenlang sprake is van fouten en onzekerheden in de vaststelling van het maatmanloon?
Op verschillende manieren is UWV bezig om de kwaliteit van de uitvoering te verbeteren en om fouten te herstellen. Daarnaast is UWV bezig het nieuwe kwaliteitssysteem verder te ontwikkelen. UWV laat dit extern valideren. Daarnaast doet de Algemene Rekenkamer onderzoek naar de sturingsrelatie en de informatievoorziening tussen UWV en SZW. De aanbevelingen worden door UWV en mij gezamenlijk geïmplementeerd. Het rapport van de Algemene Rekenkamer wordt in oktober 2025 verwacht en daarover zal ik uw Kamer informeren.
Zijn er nog meer problemen in de uitvoering door het UWV die de komende tijd via WOO-verzoeken aan het licht komen?
Zoals ik in het Vragenuur van 18 maart 2025 heb aangegeven kan ik dit niet uitsluiten. UWV en ik werken samen aan het verbeteren van de sturingsrelatie en de informatievoorziening. Onze inzet is om nieuwe fouten open, transparant en tijdig te delen met de Kamer. Een voorbeeld hiervan is de problematiek rondom de fouten bij de indexering van het maatmanloon. Hierover heb ik uw Kamer op 10 maart 2025 geïnformeerd.
Kunt u het aangekondigde kwaliteitsonderzoek naar de berekening van het maatmanloon aangekondigd door het UWV ruim voor het commissiedebat over de WIA naar de Kamer sturen evenals de aanpak om de fouten te herstellen.
In de brief die ik zojuist aan uw Kamer heb gestuurd informeer ik uw Kamer over de uitkomst van het onderzoek naar de kwaliteit van de vaststelling van het maatmanloon.
Kunt u deze vragen ruim voor het commissiedebat over de WIA beantwoorden?
Een vragenlijst van de Amerikaanse overheid |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC bericht over vragenlijsten voor onderzoekers in Nederland van de Amerikaans Geologische Dienst?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Wat vindt u ervan dat er vragen worden gesteld aan onderzoekers over samenwerking met «communistische, socialistische of totalitaire partijen», over «gepaste maatregelen ter bescherming tegen gender ideologie" en over «meetbare voordelen voor Amerikaanse industrieën, personeel of economische sectoren»?
Ik ben bezorgd over het beleid dat de Verenigde Staten voert als het gaat om federale financiering van onderzoek. In de gevallen waar de Amerikaanse onderzoeksfinanciers vragenlijsten hebben uitgezet, gaat het om projecten waarbij het onderzoek (deels) ook door hen gefinancierd wordt. Het is mij niet bekend of en zo ja, in hoeverre de beantwoording van de vragen (of het instellingsbesluit om deze vragen niet te beantwoorden) leidt tot verandering in de voorwaarden van financiering.
In algemene zin geldt dat elke onderzoeksfinancier de rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van de bestede middelen mag controleren. Daarbij mag het stellen van vragen niet leiden tot beperkingen in de academische vrijheid of tot schendingen van wetenschappelijke integriteit.
Als er sprake is van contractbreuk tussen een Nederlandse instelling en een (internationale) onderzoeksfinancier, ga ik ervan uit dat instellingen de gepaste juridische stappen ondernemen. Als blijkt dat een (internationale) onderzoeksfinancier voorwaarden stelt die de academische vrijheid beperken verwacht ik ook dat de Nederlandse instelling in kwestie de (internationale) onderzoeksfinancier hierop aanspreekt.
Wanneer blijkt dat een ander land in zijn internationale samenwerking met Nederlandse instellingen eisen stelt die academische vrijheid in Nederland onder druk zetten, zie ik een rol weggelegd voor mijzelf als stelselverantwoordelijke Minister om met vertegenwoordigers van het betreffende land hierover in gesprek te gaan.
Erkent u dat deze uitvragen een onwenselijke inmenging zijn in Nederlands onderzoek en wetenschap?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u vooraf geïnformeerd door de Amerikaanse autoriteiten over deze uitvragen? Zo ja, wat heeft u gedaan om deze uitvragen tegen te houden?
Nee, ik ben hierover niet vooraf geïnformeerd.
Is dit onderwerp van gesprek met de Amerikaanse diplomatieke vertegenwoordiging in Nederland? Zo ja, op welke manier en wanneer vinden deze gesprekken plaats? Zo nee, waarom niet?
Er is op regelmatige basis contact met de Amerikaanse diplomatieke vertegenwoordiging in Nederland, waarbij verschillende onderwerpen worden besproken. De ontwikkelingen in de Verenigde Staten komen daar uiteraard aan de orde. Vanwege de vertrouwelijke aard van de gesprekken kan ik hier niet verder op ingaan.
Hoeveel Nederlandse wetenschappers hebben dergelijke vragenlijsten ontvangen van de Amerikaanse overheid en is dit ook op andere plekken in de wetenschap of het bedrijfsleven gebeurd?
Universiteiten van Nederland (UNL) krijgt berichten binnen dat meerdere Nederlandse universiteiten de betreffende vragenlijst hebben ontvangen. Ik heb UNL gevraagd een overzicht hiervoor aan te leveren. Het Ministerie van Economische Zaken onderzoekt of dergelijke lijsten ook in het Nederlandse bedrijfsleven zijn uitgezet.
Heeft u informatie over of Amerikaanse autoriteiten invloed uitoefenen door financiering voor Nederlandse wetenschappers stop te zetten of hen terug te sturen? Zo nee, gaat u hier onderzoek naar doen en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Zo ja, zijn er specifieke disciplines of onderzoeksgebieden die hierbij opvallen?
Ik heb inderdaad berichten ontvangen dat (een deel van) financiering van een aantal Nederlandse wetenschappers die werkzaam zijn in de Verenigde Staten is stopgezet. Voor zover ik kan overzien worden door bezuinigingen en het nieuwe diversiteit- en inclusiebeleid alle disciplines in de Verenigde Staten getroffen, waaronder klimaatwetenschappen, sociale wetenschappen en medische wetenschappen. Ik heb geen weet van Nederlandse wetenschappers die werkzaam zijn in de Verenigde Staten die zijn teruggestuurd. Ik blijf de ontwikkelingen in de Verenigde Staten nauwlettend volgen en bespreken in mijn overleggen met het veld, UNL en met het netwerk van Nederlandse academici in de Verenigde Staten.
Is er contact met andere Europese landen, ontvangen onderzoeksinstellingen in andere landen in de Europese Unie vergelijkbare vragenlijsten en wordt er gewerkt aan een gemeenschappelijke Europese lijn hoe hiermee om te gaan? Zo nee, bent u bereid om dit in een komend overleg in te brengen?
Ik heb vernomen dat er wereldwijd diverse instellingen zijn die dergelijke vragenlijsten hebben ontvangen. Op dit moment is er geen gemeenschappelijke Europese lijn hoe onderzoekinstellingen om kunnen gaan met deze vragenlijsten. Ik heb de afgelopen maanden in nauw contact gestaan met mijn Europese collega’s over de ontwikkelingen in de Verenigde Staten, bijvoorbeeld bij de Choose Europe for Science bijeenkomst in Parijs die op 5 mei jongstleden plaatsvond. Zoals ik in vraag 4 heb aangegeven is het controleren van rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van de bestede middelen vanzelfsprekend. Op Europees niveau is er consensus dat het daarbij van cruciaal belang is dat de academische vrijheid te allen tijde wordt gewaarborgd.
Zijn er vergelijkbare situaties met andere landen, zoals China, Rusland en Iran, waarin vergelijkbare vragen werden gesteld en hoe wordt/werd de privacy en veiligheid van de betrokken wetenschappers gewaarborgd bij het ontvangen van dergelijke buitenlandse verzoeken?
Er zijn mij geen voorbeelden bekend van andere landen die vergelijkbare vragen stellen aan Nederlandse wetenschappers. Wel is bekend dat statelijke actoren pogingen doen om inbreuk te plegen op de privacy van Nederlandse wetenschappers. Dit heeft mijn volle aandacht, evenals de aandacht van de kennisinstellingen, in het kennisveiligheidsbeleid.
Ziet u een risico voor de kennisveiligheid van Nederlandse universiteiten, en zo ja, welke maatregelen neemt u om dat te beperken?
De risico’s voor de kennisveiligheid kunnen betrekking hebben op ongewenste overdracht van kennis en technologie, pogingen tot ongewenste buitenlandse inmenging en samenwerkingen met partijen in landen waar de grondrechten niet worden gerespecteerd.
Ik zie op dit moment, op basis van de berichtgeving in het NRC, geen concreet risico voor de kennisveiligheid van Nederlandse universiteiten. Universiteiten beoordelen zelf van geval tot geval welke risico’s er mogelijk aan de orde zijn en welke maatregelen daarbij passend zijn. Hierbij nemen zij uiteraard ook recente geopolitieke ontwikkelingen in acht. Daar ondersteun ik hen bij.
Welke gevolgen heeft deze Amerikaanse inmenging voor de samenwerking tussen Nederlandse en Amerikaanse universiteiten?
Zoals toegelicht in mijn beantwoording van vraag 2 is het aan instellingen om te bepalen onder welke voorwaarden zij internationale samenwerkingen aangaan of voortzetten.
Hoe beoordeelt u deze Amerikaanse inmenging in het licht van de hernieuwde verstandhouding tussen Amerika en Rusland en vindt u dat het handelen van de Amerikaanse autoriteiten getuigt van respect voor de Nederlandse nationale soevereiniteit?
Zie antwoorden op vraag 2, 3 en 7.
Erkent u – net als de voorzitter van Universiteiten van Nederland (UNL) – dat er een verslechtering is van het klimaat voor vrije wetenschapsbeoefening in de VS?
Zoals ik bij mijn beantwoording van vraag 2 en 3 aangaf, ben ik bezorgd over het beleid dat de Amerikaanse overheid voert.
Welke acties gaat u vóór de zomer nemen om vrije wetenschapsbeoefening in de meest ruime zin in Nederland te stimuleren?
De vrije wetenschapsbeoefening wordt in Nederland het meest gestimuleerd door handhaving van de rechtstaat, een borging van andere vrijheden en on-geoormerkt (lumpsum) financiering van de wetenschap.
Voor de zomer zal ik uw Kamer informeren middels een brief over academische vrijheid. In deze brief zal ik tevens ingaan op een motie van het lid Eerdmans die uw Kamer op 28 januari jl. heeft aangenomen waarin de Kamer mij verzoekt met de hogescholen en universiteiten een plan te maken met daarin concrete maatregelen die elke instelling afzonderlijk gaat nemen om de academische vrijheid te versterken. Ik ben hierover met de instellingen in gesprek.
Kunt u in beeld brengen welke effecten de Amerikaanse bezuinigingen op onderwijs, wetenschap en innovatie hebben op de vrije wetenschapsbeoefeningen, op het verdienvermogen van Nederland en op de kennisveiligheid?
Ik kan u geen beeld geven van de effecten van de bezuinigingen in de Verenigde Staten, omdat er onduidelijkheid bestaat over de gevolgen van deze bezuinigingen; sommigen worden bijvoorbeeld aangevochten bij de rechter. UNL inventariseert op dit moment om hoeveel volledig door de Verenigde Staten gefinancierde onderzoeksprojecten aan Nederlandse universiteiten het gaat en wat de financiële omvang is van die projecten.
Bent u bereid om het vestigingsklimaat in Nederland te verbeteren om wetenschappers vanuit de VS naar Nederland te halen en welke stappen gaat u concreet nemen om dit te realiseren, met wie spreekt u hierover en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 20 maart jongstleden heb ik NWO gevraagd op zeer korte termijn een afgebakend en gericht financieringsinstrument op te zetten met als doel het aantrekken van internationale topwetenschappers op terreinen die van evident belang zijn voor Nederland. In de 1e suppletoire begroting van OCW heb ik bekendgemaakt dat het kabinet een bedrag van € 25 miljoen tussen 2025 en 2029 beschikbaar stelt voor dit fonds vanuit de loon- en prijsbijstelling. Verdere details over het fonds zal ik voor de zomer met uw Kamer delen.
Het bericht 'Geen baby's anoniem achtergelaten in eerste jaar vondelingenkamer: "Nul is een mooi cijfer"' |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Karremans |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er geen baby’s anoniem zijn achtergelaten in het eerste jaar van de vondelingenkamer in het Amsterdam UMC1? Wat is uw reactie op de resultaten die Stichting Beschermde Wieg boekt?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Met bijdragen van particulieren en bedrijven en door de inzet van vrijwilligers weet Stichting Beschermde Wieg veel werk te verzetten voor vrouwen in nood. Daarvoor heb ik veel waardering.
Bent u op de hoogte van de situatie van de arbeidsmigrant in Amsterdam die vorig jaar haar kind heeft afgestaan en werd ontslagen omdat ze door haar bevalling een dag niet naar haar werk was gekomen? Heeft u indicaties dat dit vaker is voorgekomen? Wordt hier gericht onderzoek naar gedaan?
Nee, dit specifieke signaal is mij niet bekend. Maar ik vind de beschreven situatie vanzelfsprekend zeer verdrietig. Goed werkgeverschap betekent dat er niet op deze wijze omgegaan wordt met een medewerker die net bevallen is. Er wordt op dit moment geen gericht onderzoek gedaan naar ontslag van arbeidsmigranten vanwege zwangerschap of bevalling. Fiom, dat in opdracht van het Ministerie van VWS begeleiding biedt aan vrouwen die overwegen een kind ter adoptie af te staan, heeft eind vorig jaar wel zijn zorgen over deze groep zwangere vrouwen met mij gedeeld. Fiom brengt momenteel in kaart waar deze groep vrouwen in brede zin tegenaan loopt. Dit gaat onder andere over de toegang tot anticonceptie en zorg, arbeidsomstandigheden en huisvesting. Fiom verwacht mij voor de zomer een terugkoppeling te kunnen geven. Op basis hiervan zal worden bezien welke acties nodig en mogelijk zijn. Ondertussen heb ik Fiom reeds in contact gebracht met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zodat kan worden bekeken wat er nu al kan worden ondernomen om deze doelgroep nog beter te bereiken en bedienen.
Kunt u schetsen welke gevolgen een werkgever volgens de huidige regelgeving ondervindt van dergelijk hufterig gedrag? Kunt u aangeven welke gevolgen betrokken werkgever heeft ondervonden? Hoe verklaart u het verschil en wat is ervoor nodig om tot andere uitkomsten te komen?
Ik ben niet bekend met de individuele casus waaraan wordt gerefereerd, dus ik kan daar geen uitspraken over doen. Wel kan ik benoemen dat het verboden is om een werknemer tijdens de zwangerschap of in de periode direct na de bevalling te ontslaan. Het arbeidsrecht bevat hiervoor strikte regels. De kantonrechter zal in zo een situatie het ontslag vernietigen onder toekenning van loondoorbetaling (inclusief wettelijke verhoging en wettelijke rente) of, indien de werknemer niet in dienst wenst terug te keren, een financiële vergoeding voor het verwijtbare gedrag van de werkgever aan werknemer toekennen.
Wanneer een werknemer wenst te worden bijgestaan in deze civielrechtelijke procedure is hiervoor ondersteuning beschikbaar. De werknemer kan vaak kosteloos juridisch advies inwinnen bij de vakbond, rechtsbijstandsverzekeraar of het Juridisch Loket. Arbeidsmigranten kunnen daarnaast ook ondersteuning vinden bij het Work in NL-punt van hun regio, waar zij veelal in de eigen taal hun verhaal kunnen doen en geholpen kunnen worden.
Wat is de stand van zaken van alle vondelingenkamers in Nederland? Zijn er plannen om deze locaties te behouden of om in andere steden vondelingenkamers te starten? Hoe beziet u deze plannen in het licht van de cijfers en casus die door Stichting Beschermde Wieg zijn gedeeld? Ziet u regio’s waar deze initiatieven gemist worden? Zo nee, waar baseert u dat op?
De vondelingenkamers zijn een particulier alternatief van Stichting Beschermde Wieg. De rijksoverheid is hierbij niet betrokken en heeft geen invloed op het sluiten of openen van vondelingenkamers.
Het feit dat de vondelingenkamers niet worden gebruikt kan worden beschouwd als een bevestiging van de effectiviteit van de huidige procedure rondom het doen van afstand ter adoptie en de afspraken die daarover zijn gemaakt binnen de keten.2 In Nederland bestaat de mogelijkheid om afstand te doen van een kind. Ongewenst zwangere vrouwen krijgen hulp en worden begeleid in de eventuele keuze om afstand te doen. Het is ook mogelijk om onder geheimhouding afstand te doen van een baby. Behalve de hulpverleners weet dan verder niemand dat een vrouw ongewenst zwanger is of een kind heeft gekregen. Voor het kind blijft dan de mogelijkheid bestaan later meer informatie te krijgen over zijn of haar herkomst. Dit sluit aan bij het recht op afstammingsgegevens dat in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is vastgelegd.3 Voor de moeder blijft het dan mogelijk om, binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn, op haar besluit tot afstand terug te komen en aan haar kan nazorg geboden worden. Deze zorgvuldig tot stand gekomen afspraken gelden niet per definitie voor vrouwen die hun kind te vondeling leggen in een vondelingenkamer. Zij kunnen dit geheel anoniem doen zonder gegevens over zichzelf of de geboren baby achter te laten. In dat geval blijven belangrijke afstammingsgegevens onbekend en is het onmogelijk de vrouw te benaderen voor het bieden van verdere hulp. Dit maakt dat de overheid terughoudend is in het faciliteren van plekken waar kinderen te vondeling kunnen worden gelegd.
Heeft u in beeld hoeveel vrouwen jaarlijks onder zorgelijke omstandigheden zwanger zijn? Wat weet u van de zorgelijke omstandigheden van deze vrouwen? Volgens Stichting Beschermende Wieg is er een grote groep zorgmijdende, zwangere vrouwen in Nederland; weet u hoe groot deze groep daadwerkelijk is? Wat vindt u van deze aantallen? Welk beleid voert u om hen te ondersteunen in hun zwangerschap?
Ik heb geen beeld van het aantal vrouwen dat jaarlijks onder moeilijke of zorgelijke omstandigheden zwanger is. En hoe veel van hen liever geen zorg vragen of ontvangen. Zwangerschappen onder zorgelijke omstandigheden komen helaas in allerlei verschillende vormen voor. Dit kunnen onbedoeld zwangere vrouwen zijn; de groep waarop Stichting Beschermde Wieg zich specifiek richt. Maar ook mensen die bedoeld zwanger zijn geraakt kunnen zorgen hebben over hun toekomst. Met het Actieprogramma Kansrijke Start wordt ingezet op ondersteuning (tijdens de eerste 1.000 dagen van het kind) voor (aanstaande) gezinnen in kwetsbare omstandigheden, rondom bewust zwanger worden, een gezonde zwangerschap en veilig ouderschap. In dit actieprogramma werk ik samen met gemeenten, zorgverzekeraars, beroepsgroepen en belangenorganisaties aan een kansrijke start voor ieder kind.
Fiom biedt begeleiding aan vrouwen die afstand ter adoptie overwegen, onder wie vrouwen die te maken hebben met huiselijk geweld en geheimhouding. Fiom komt de groep vrouwen die liever geen hulp vraagt of ontvangt ook veelvuldig tegen in zijn werk. De Landelijke Afstand Ter Adoptie Registratie (LATAR4) helpt om meer inzicht te krijgen in de situaties van de vrouwen die afstand ter adoptie overwegen, wat zij nodig hebben om hun keuzeproces te kunnen doorlopen en tot welke keuze zij komen. In de LATAR zijn ook de gegevens van Stichting Beschermde Wieg opgenomen. De LATAR wordt gebruikt om eventuele trends te signaleren en de hulp en ondersteuning bij afstand ter adoptie verder te verbeteren.
Welke mentale ondersteuning is er beschikbaar voor vrouwen die voor de keuze stonden om zelf voor hun kind te zorgen of niet, ook nadat ze ervoor hebben gekozen om hun kind zelf op te voeden? Welke praktische ondersteuning is er voor deze vrouwen als er een belemmering is om het kind zelf op te voeden? In hoeverre is deze informatie beschikbaar voor deze groep vrouwen?
Binnen de keuzehulp bij onbedoelde zwangerschap en bij de begeleiding aan vrouwen die overwegen hun kind ter adoptie af te staan is aandacht voor alle keuzeopties. Als na een keuzehulptraject wordt besloten tot het uitdragen van de zwangerschap en zelf zorgen heeft de keuzehulpverlener de mogelijkheid om door
te verwijzen naar (praktische) vervolghulp als dat nodig en gewenst is. Die vervolghulp bevindt zich doorgaans in de zorg of in het lokale veld op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning of de Jeugdwet. Keuzehulpverleners leren in de voor hen verplichte scholing hoe ze op de beste manier kunnen doorverwijzen. Daarbij hebben alle keuzehulpverleners zicht op de zorgketen in hun regio waardoor zij met korte lijnen kunnen doorverwijzen naar verdere ondersteuning bij zelf opvoeden.
Ook vrouwen die zich met een voornemen tot afstand ter adoptie bij Fiom aanmelden, doorlopen een keuzetraject. In veel gevallen zijn de keuzeopties van deze vrouwen beperkter. Voor hen geldt dat zij hun zwangerschap vaak later ontdekken waarmee een zwangerschapsafbreking niet meer mogelijk is. Van de 69 vrouwen5 die zich in 2023 met een voornemen tot afstand ter adoptie meldden, kozen 39 van hen ervoor zelf voor het kind te gaan zorgen. Fiom werkt volgens het protocol «Afstand ter Adoptie» dat is ontwikkeld in samenwerking met alle betrokken partners, waaronder de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming (Pleegzorg)6. Fiom begeleidt vrouwen in hun keuzeproces gedurende de zwangerschap en na de bevalling. Een vrouw krijgt de ruimte om alle opties te overwegen. Als een vrouw aangeeft dat zij zelf voor het kind wil zorgen, brengt Fiom samen met de vrouw (en partner) in kaart wat zij hiervoor nodig heeft. Er wordt een vangnet gecreëerd bestaande uit het persoonlijk netwerk en een zorgnetwerk bij haar in de buurt. Zo krijgen zowel de ouder(s) als het kind een goede start. Specifiek voor vrouwen die in Nederland als arbeidsmigrant werkzaam zijn, heeft Fiom informatiemateriaal7 ontwikkeld, in meerdere talen. En in 2021 publiceerde Fiom (Bolt, e.a.) een rapport8 over de situatie van Poolse vrouwen die in Nederland werken en onbedoeld zwanger raakten. Samen met dit onderzoeksrapport werd een sociale kaart en een toolbox met handvatten voor de begeleiding gepresteerd.
Spreekt u met stichting Beschermde Wieg over hun bevindingen en welke verbeteringen in het huidig beleid nodig zijn? Zo ja, wilt u de Kamer over die uitkomsten informeren? Zo nee, zou dat niet een heel goed idee zijn om het beleid praktisch te verbeteren?
Het Ministerie van VWS heeft sporadisch contact met de stichting, ook over de onderwerpen zoals verwoord in het artikel. Hetzelfde geldt voor het Ministerie van Justitie & Veiligheid.
Over de zorg en begeleiding aan vrouwen die afstand ter adoptie overwegen, sta ik in nauw contact met Fiom, dat de begeleiding aan deze vrouwen in opdracht van het Ministerie van VWS biedt. Ook zij bieden hulp aan onbedoeld zwangere vrouwen die liever geen hulp of zorg ontvangen, angstig zijn voor ontdekking van de zwangerschap en deze geheim wensen te houden. Fiom heeft ook periodiek contact met Stichting Beschermde Wieg in het kader van het verzamelen van de gegevens voor de LATAR en koppelt de uitkomsten hiervan aan mij terug.
Zo nodig betrek ik dit bij de verbetering van beleid en de uitvoering daarvan in de praktijk.
Welke nazorg krijgen vrouwen die hun kind hebben afgestaan? Is er meerjarig beeld of deze vrouwen adequate nazorg ontvangen?
Onderdeel van mijn opdracht aan Fiom is het bieden van nazorg aan vrouwen die in het verleden hun kind ter adoptie hebben afgestaan. Per 2024 zijn hiervoor extra middelen beschikbaar gesteld. De nazorg aan afstandsouders kan uit verschillende elementen bestaan. Fiom biedt psychosociale nazorg in de vorm van individuele gesprekken en ook nazorg in de vorm van een groepsgesprek is mogelijk. Daarbij biedt Fiom begeleiding in het verzorgen van het contact tussen afstandsouders, het kind en adoptieouders. Veelal is dit in de vorm van het delen van foto’s en informatie via een correspondentiedossier maar het kan ook gaan om het faciliteren van ontmoetingen. Afstandsouders kunnen bij Fiom hun dossier inzien, wat hen ook kan ondersteunen in hun verwerkingsproces.
Fiom houdt ieder jaar gegevens bij over de gevraagde en geboden nazorg, hiervan bestaat dan ook een meerjarig beeld. Zo hebben in 2024 9 afstandsouders psychosociale nazorg ontvangen, 27 afstandsouders begeleiding ontvangen bij dossierinzage en is het contact verzorgd tussen afstandsouders en kind/adoptieouders voor 68 correspondentiedossiers.
De Zembla uitzending 'Gevlucht en verwaarloosd' van 16 maart 2025 |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Hoe vaak heeft Nidos de afgelopen twee jaar aan de bel getrokken of gerapporteerd dat de werkdruk te hoog was en de workload te hoog was? Wat is daar vanuit uw ministerie mee gedaan?
Door de hoge instroom van amv is de druk op Nidos sinds 2022 in korte tijd snel toegenomen. Het Ministerie van Asiel en Migratie bespreekt de caseload onder jeugdbeschermers gedurende het jaar doorlopend tijdens reguliere overlegmomenten met Nidos. Nidos heeft de afgelopen jaren tijdens deze overlegmomenten aangegeven dat de caseload onder jeugdbeschermers hoog is, maar dat men niet over de wettelijke ondergrens heen is gegaan of dreigde te gaan. Dit is ook in 2024 bevestigd in een werklastonderzoek dat inzicht geeft in de werkzaamheden en de tijdbesteding van de jeugdbeschermers van Nidos.
Nidos heeft op basis van de signalen vanuit de jeugdbeschermers over de snel toegenomen werkdruk de werkzaamheden aangepast. Nidos heeft tijdelijke minimale eisen voor de voogdijbegeleiding vastgesteld. Dit is vanuit Nidos gecommuniceerd aan het Ministerie van Asiel en Migratie. Nidos heeft daarnaast de afgelopen jaren continu nieuwe jeugdbeschermers geworven. Omdat deze werving van nieuwe jeugdbeschermers redelijk goed verliep, zijn vanuit het Ministerie van Asiel en Migratie geen aanvullende maatregelen genomen.
De afgelopen maanden is de instroom van amv afgenomen, waardoor de druk op de jeugdbeschermers van Nidos enigszins is afgenomen. Vanzelfsprekend blijf ik de druk op de jeugdbeschermers samen met Nidos monitoren, zodat ook in de toekomst eventuele passende maatregelen genomen kunnen worden wanneer de druk op de jeugdbeschermers weer zou toenemen.
Welke rapportages zijn er in de loop van de jaren geweest die hebben gewezen op de problemen bij de opvang en begeleiding van minderjarige vreemdelingen, zoals het rapport van de Commissie De Winter (2019) dat in de uitzending wordt genoemd, maar ook de rapportages van de kinderombudsman over de situatie van alleenstaande minderjarigen in Ter Apel (2022)? Kunt u per rapport aangeven welke aanbevelingen niet zijn overgenomen en waarom niet?1 en 2
De afgelopen jaren zijn verschillende rapporten verschenen over de opvang en begeleiding van amv, zoals de bovengenoemde rapporten van de Commissie de Winter, de rapportages van de kinderombudsman, de Inspectie van Justitie en Veiligheid3, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd4 en maatschappelijke organisaties5. In zijn algemeenheid is de strekking van deze rapporten dat de (kwaliteit van de) opvang en begeleiding van amv door de hogere instroom van amv de afgelopen jaren en de algehele druk op de opvang van asielzoekers niet aan de minimale kwaliteitsnormen voldoet. Tevens benoemen deze rapporten dat de toegang tot onderwijs, zorg en voorzieningen reden tot zorg zijn. De reacties op deze rapporten zijn eerder met uw Kamer gedeeld.
Klopt het dat er in het rapport van de Commissie De Winter eerder is gewaarschuwd voor de risico’s op onderling geweld en suïcide wanneer de groepsgrootte te groot wordt? Waarom wordt er in dit licht niet, net als bij reguliere jeugdzorg, gekozen om juist toe te werken naar kleinere groepen?
Ik onderstreep het belang van het opvangen van amv in kleinschalige voorzieningen. Dit is eveneens het uitgangspunt van het amv-opvangmodel. Het amv-opvangmodel gaat er vanuit dat amv circa zeven weken in een procesopvanglocatie (poa) van het COA verblijven. Helaas is dit door de druk op de amv-opvangcapaciteit momenteel in de praktijk aanzienlijk langer. De verblijfsduur in de poa is zo kort mogelijk, omdat amv hier in grotere groepen van 50 jongeren samenleven. Door het tekort aan locaties was het COA de afgelopen periode genoodzaakt om op sommige locaties het aantal opvangplekken (tijdelijk) te verhogen tot 80 en soms zelfs tot 100.
Indien de amv een verblijfsvergunning krijgt, wordt hij na zijn verblijf in de poa doorgeplaatst naar de kleinschalige opvang (kso) van Nidos. Zie het antwoord op vraag 7 voor meer informatie hierover. Indien de asielaanvraag van de amv wordt afgewezen, stroomt hij door naar een kleinschalige woonvoorziening van het COA. Hier verblijven amv in groepen van 16 tot 20 jongeren. Door de lange doorlooptijden bij de IND en het tekort aan voldoende duurzame opvangplekken stond de amv-opvangcapaciteit bij COA en Nidos de afgelopen jaren flink onder druk. Door de lagere instroom van amv de afgelopen periode komt er momenteel enigszins ruimte in de opvangcapaciteit voor amv.
Welke afspraken zijn er met Nidos over de frequentie waarmee voogden hun kinderen minimaal zien? Kan het voorkomen dat kinderen bijvoorbeeld maar éénmaal per maand worden gezien, zoals in de uitzending wordt gezegd? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De jeugdbeschermers van Nidos zien de jongeren in ieder geval maandelijks. Op opvanglocaties voor amv heeft Nidos een kantoor, waarmee Nidos amv vaker kan zien. Bij extra kwetsbare jongeren is het contact frequenter; deze jongeren worden wekelijks gezien. Er is daarnaast ook nauw contact tussen de voogd en de jongere door middel van telefoongesprekken, appjes of mails. Daarnaast gaan jeugdbeschermers mee met bezoeken aan de IND, (huis)arts, school of de advocaat.
Welke afspraken zijn er met Nidos en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) over de begeleiding op woongroepen (op COA-locaties en in kleinschalige woonvoorzieningen)? Hoe vaak worden kinderen gezien? Kan het voorkomen dat er enkele weken geen begeleiding is, zoals in de uitzending wordt gezegd? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Jongeren die in de amv-opvang van COA verblijven zijn altijd in beeld bij de begeleiders van het COA. Er vindt tweemaal per dag inhuisregistratie plaats, indien een jongere niet wordt aangetroffen wordt er navraag gedaan over de afwezigheid. Indien de jongere twee maal binnen de 24 uur niet aanwezig is, wordt er telefonisch contact opgenomen met de amv en de jeugdbeschermer van het Nidos. Verdere afwezigheid leidt tot een vermissingsmelding bij de politie.
Voor de begeleiding vanuit Nidos verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 en vraag 7.
Deelt u de mening dat de «opvanglocatie» in Delft, zoals deze in de uitzending te zien is, ongeschikt is voor opvang, laat staan voor de opvang van kinderen? Hoeveel kinderen worden op deze en vergelijkbare opvanglocaties opgevangen? Wat wordt hieraan gedaan?
Ik deel de mening dat de noodopvanglocatie aan het Manderspark in Delft geen geschikte locatie voor de opvang van kinderen is. De locatie is in september 2022 geopend en de bedoeling was dat deze locatie vijf maanden open zou blijven. Vanwege de hoge druk op de opvanglocaties in de rest van het land is deze noodlocatie destijds snel opgezet en langer opengebleven. Het opvanggedeelte bestemd voor amv op deze locatie is in augustus vorig jaar gesloten. Dit was een bewuste keuze, ook vanwege de omstandigheden die niet ideaal waren voor deze jongeren. Onlangs is gestart met een grondige verbouwing van onder meer het amv-deel van de locatie om de leefomstandigheden te verbeteren. Hierna zijn er nieuwe (volwassen) bewoners in enkele van de gebouwen getrokken. De renovatie heeft enige tijd op zich laten wachten omdat COA tegelijkertijd in gesprek was met de gemeente over duurzame opvang in Delft. De jongeren zijn verplaatst naar een hotel in Delft, zodat zij hun sociale netwerk konden behouden en onderwijs konden vervolgen.
De omstandigheden in noodopvanglocaties verschillen onderling fors, sommige doen niet onder voor die van een reguliere locatie. Op dit moment (stand 19 mei 2025) verblijft 48% van de amv die bij het COA zitten op noodopvanglocaties. Het gaat hierbij om 41 noodopvanglocaties. Het COA wil van deze noodlocaties af en zet in op duurzame, structurele opvang voor deze kwetsbare doelgroep, maar is daarbij afhankelijk van het aanbod van gemeenten.
Waarom wordt gekozen voor kleinschalige opvang waarbij minderjarigen worden begeleid door iemand die niet in het pand of op het terrein aanwezig is? Op welke manier is dit te vergelijken met jongeren uit de reguliere jeugdzorg?
Binnen de kso van Nidos wordt onderscheid gemaakt tussen drie verschillende vormen. Binnen alle drie de woonvormen staat de zelfredzaamheid van de jongeren centraal. Zij worden op deze locaties door Nidos begeleid richting integratie in Nederland en een zelfstandig leven als volwassene.
Amv worden afhankelijk van hun mate van zelfraadzaamheid in een van de drie opvangvormen geplaatst. De eerste betreft de kinderwoongroep, hier verblijven 9 tot 12 jongeren. Zij ontvangen hier 24 uur per dag begeleiding. Deze woonvorm is bedoeld voor amv die continue begeleiding en hulp nodig hebben bij hun dagelijkse bezigheden. De tweede woonvorm betreft de kleinschalige wooneenheid. Hier verblijven 3 tot 5 jongeren die minimaal zeven uur per week begeleiding per jongere ontvangen buiten schooltijden. Nidos is 24 uur per dag bereikbaar. Deze woonvorm is bedoeld voor jongeren die al meer zelfredzaam zijn, maar nog hulp nodig hebben bij bijvoorbeeld administratieve zaken. De derde woonvorm betreft de kleinschalige wooneenheid +, hier verblijven zes tot acht jongeren die minimaal 11,25 uur per week begeleiding per jongere ontvangen buiten schooltijd. Nidos is 24 uur per dag bereikbaar. Dit is een tussenvorm waarbij meer begeleiding mogelijk is dan op een kleinschalige wooneenheid, maar waar ook de zelfredzaamheid van jongeren centraal staat.
De opvang van amv kan niet een-op-een met de opvang van jongeren binnen de reguliere jeugdzorg vergeleken worden. Jongeren worden binnen de residentiële jeugdzorg opgevangen vanuit een zorgoogpunt, omdat er problemen zijn binnen het gezin of omdat er sprake is van gedragsproblematiek bij de jongere. Dit is bij de doelgroep van Nidos in de meeste gevallen niet aan de orde. Bij de doelgroep van Nidos geldt dat zij door Nidos als tijdelijk voogd begeleid worden richting integratie in Nederland of terugkeer naar het land van herkomst.
Klopt het dat er sprake is (geweest) van pleeggezinnen waarin kinderen moesten werken, waarin kinderen onvoldoende eten kregen, dat kinderen zijn achtergelaten terwijl pleegouders op vakantie waren en kinderen zijn geplaatst in criminele gezinnen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om te zorgen dat dit nooit meer gebeurt?
Allereerst wil ik een duidelijk onderscheid aanbrengen tussen opvanggezinnen enerzijds en pleeggezinnen anderzijds. Amv die bij aankomst in Nederland jonger zijn dan 15 jaar, worden in beginsel opgevangen in opvanggezinnen die door Nidos worden gevonden en gescreend. Indien geen passend opvanggezin gevonden kan worden, kunnen jongeren in de leeftijd van 13 en 14 jaar tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning ook opgevangen worden door het COA. Amv worden dus niet opgevangen in pleeggezinnen zoals bedoeld in de Jeugdwet.
Ten aanzien van bovenstaande vraag geeft Nidos aan de geschetste casuïstiek niet te herkennen. Mocht hier bij een opvanggezin sprake van zijn, dan zal Nidos direct handelen en het kind indien nodig bij een ander opvanggezin of op een andere opvangplek onderbrengen.
Klopt het dat er al eerder zorgen waren over 40% van de pleeggezinnen? Waarom zijn vermoedens over ongeschikte gezinnen niet doorgekomen bij de Inspectie Jeugd en Gezin? Waarom is daar (klaarblijkelijk) niet op gehandeld?
Het klopt niet dat er bij Nidos zorgen leefden over 40% van de opvanggezinnen. Mogelijkerwijs doelt dit percentage op het percentage van 38% van de amv’s dat na plaatsing is verhuisd uit een gezin anders dan uitstroom op of na het 18e levensjaar.
In de meeste gevallen zijn deze verhuizingen een gevolg geweest van het ten einde komen van de beschikbaarheid van een gezin of het beschikbaar komen van een reguliere opvangplek bij COA of Nidos, waardoor de jongere doorgeplaatst kon worden. Om de druk op de amv-opvang van COA te verlichten, hebben Nidos en COA het afgelopen jaar in gezamenlijkheid meer ingezet op verblijf van amv in opvanggezinnen of binnen het eigen netwerk van de amv. Zo is aan iedere amv bij aankomst in Ter Apel gevraagd of hij of zij binnen het eigen netwerk opgevangen kan worden. Dit ging vaak over tijdelijke opvang, waardoor zij daarna weer verder konden naar een opvanggezin.
Deze verhuizingen kunnen daarnaast een gevolg geweest zijn van een mismatch tussen jongere en het gezin. In sommige gevallen zijn deze verhuizingen het gevolg geweest van signalen over onveilige leefomstandigheden. Indien er signalen waren van problemen tussen de amv en het gezin, is door Nidos gezocht naar een passende oplossing. Uitplaatsing is echter niet altijd een mogelijkheid geweest wegens de overbezette capaciteit onder opvanggezinnen. In deze gevallen zijn de gezinnen intensief door Nidos begeleid. Hierbij moet benadrukt worden dat in het geval een onveilige situatie wordt aangetroffen of ontstaat, er altijd een passend alternatief voor de opvang in het gezin is gevonden.
Klopt het dat kinderen opnieuw zijn geplaatst bij eerder ongeschikt bevonden pleegouders? Hoe kan dit?
Amv worden niet geplaatst in opvanggezinnen die na de screening ongeschikt zijn verklaard. Wel kan het zijn dat de omstandigheden bij een potentieel opvanggezin zijn gewijzigd, waardoor het opvanggezin geschikt is geworden. Wanneer een gezin na veranderde omstandigheden opnieuw beoordeeld wordt op geschiktheid, wordt altijd een veiligheidscheck gedaan en volgt een screening. Indien het gezin na deze nieuwe screening geschikt wordt bevonden, kan een amv hier veilig worden geplaatst. Voor verdere informatie over de manier waarop opvanggezinnen gescreend worden verwijs ik naar het antwoord op vraag 11.
Op welke wijze worden pleeggezinnen gescreend? Wie houdt toezicht op de pleeggezinnen en op welke wijze? Gelden hier andere regels dan in de reguliere pleegzorg? Zo ja, waarom?
Wanneer een gezin zich bij Nidos aanmeldt om opvanggezin te worden, wordt door Nidos zorgvuldig onderzocht of het gezin geschikt is om amv op te vangen. Hierbij worden verschillende onderdelen doorlopen. Zo wordt een Veiligheidscheck uitgevoerd en wordt een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) bij de Raad voor de Kinderbescherming aangevraagd voordat plaatsing kan plaatsvinden. Er vinden meerdere huisbezoeken plaats en er zijn gesprekken met de potentiële opvangouders om inzicht te krijgen in hun motivatie, opvoedingsstijl en gezinsdynamiek. Daarnaast wordt een referentencheck uitgevoerd, waarbij informatie wordt ingewonnen bij drie referenten: twee onafhankelijke en één uit het persoonlijke netwerk van de opvangouders. Ook wordt de woning gecontroleerd op geschiktheid en veiligheid, inclusief de aanwezigheid van kindvriendelijke voorzieningen. Er wordt in kaart gebracht of opvangouders kunnen aansluiten bij de behoeften van de jongere, of de ouders financieel stabiel zijn en of zij beschikken over een sociaal netwerk die hen in voldoende mate kan ondersteunen. Een gezin wordt tevens beoordeeld op de bereidheid en het vermogen om samen te werken met jeugdbescherming en andere instanties.
Na de screening wordt beoordeeld of het opvanggezin een veilige, stabiele en pedagogisch geschikte omgeving kan bieden. In sommige gevallen is later een aanvullende screening noodzakelijk. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn wanneer een netwerkgezin de overstap wil maken naar een poolgezin, wanneer er een nieuw gezinslid in het opvanggezin komt wonen of bij ingrijpende gebeurtenissen zoals een scheiding, werkloosheid of ernstige ziekte. De aanvullende screening richt zich dan op de impact van deze veranderingen op de draagkracht en draaglast van de opvangouders en de gevolgen voor de jongere.
In de reguliere pleegzorg geldt een vergelijkbare screening. Ook bij (reguliere) pleegzorg geldt namelijk dat de aspirant-pleegouders in het bezit dienen te zijn van een door de Raad voor de Kinderbescherming afgegeven VGB, naast andere wettelijke eisen, zoals dat de aspirant-pleegouders minimaal 21 jaar oud zijn. Vervolgens voert de pleegzorgorganisatie het pleegouderonderzoek uit in de vorm van een intensief voorbereidings- en screeningstraject. Hierin wordt beoordeeld of een pleeggezin geschikt is om een pleegkind te verzorgen en op te voeden. Onderdeel van dit traject zijn onder meer het bijwonen van een voorlichtingsbijeenkomst, het volgen van een (groepsgewijs) voorbereidingsprogramma, het afleggen van huisbezoeken door de pleegzorgaanbieder en het opstellen van een rapportage door de pleegzorgaanbieder. Pas wanneer een aspirant-pleegouder het voorbereidings- en screeningstraject met goed gevolg heeft afgerond, kan de aspirant-pleegouder een pleegouder worden.
Waarom is er geen sprake van een pleegzorgbegeleider? Bent u bereid te kijken of deze kan worden opgenomen om het toezicht op en de begeleiding van pleeggezinnen te verbeteren?
Omdat het voogdijschap van amv specifieke kennis en ervaring vraagt, is er in de Jeugdwet voor gekozen de positie van Nidos als landelijk werkende voogdijinstelling te behouden. Ondanks deze specifieke kennis is ervoor gekozen om de kwaliteitszorg in de uitvoering van de voogdijtaken door Nidos zoveel als mogelijk op hetzelfde kwaliteitskader – het zogenaamde normenkader – als van reguliere GI’s, te baseren. Daarnaast is Nidos ook verantwoordelijk voor de opvang en begeleiding van de amv. Het gaat hierbij dus niet om reguliere pleegzorg door pleegzorgaanbieders. Daarnaast worden amv, zoals ik eerder benoemde, niet opgevangen in pleeggezinnen, maar in opvanggezinnen.
Bij Nidos zijn jeugdbeschermers vrijgesteld voor OWG (opvang in gezinsverband)-taken. Deze personen werken faciliterend voor en ondersteunend aan de voogdij. De kerntaken van deze OWG-werkers zijn het werven en screenen van opvanggezinnen, het screenen van familie of netwerkplaatsingen en het matchen van kinderen die worden aangemeld. De OWG-werker heeft een rol met betrekking tot het onderhoud van de opvanggezinnen. Ook heeft de OWG-werker een beperkte begeleidings- en ondersteuningstaak ten opzichte van de gezinnen. De begeleidingstaak is grotendeels belegd bij de jeugdbeschermers van de geplaatste kinderen.
Ik vind het belangrijk dat Nidos zijn taken op het gebied van opvang en de begeleiding van opvanggezinnen goed uitvoert en het belang van het kind als uitgangspunt hanteert. Hier zie ik dan ook op toe. Daarnaast voert de Inspectie van Gezondheidszorg en Jeugd toezicht uit op Nidos. Ik vind het daarnaast belangrijk dat er inhoudelijke goede aansluiting is van Nidos op de reguliere jeugdzorg- en jeugdbeschermingsorganisaties. Hier zal ik samen met de Staatssecretaris Rechtsbescherming nader naar kijken.
Op welke termijn is er – met alle nu lopende onderzoeken – duidelijkheid over de geschiktheid van de bestaande pleeggezinnen en locaties? Waar kunnen kinderen, pleegouders en andere betrokkenen terecht met vragen hierover?
Nidos is verantwoordelijk voor het beoordelen van de geschiktheid van opvanggezinnen en de kwaliteit van kleinschalige locaties. De IGJ voert regulier toezicht uit bij Nidos en richt zich daarbij op de wettelijke voogdijtaken die Nidos heeft voor amv. Momenteel voert Nidos een intern onderzoek uit naar de geschiktheid van de opvanggezinnen door met deze gezinnen en de daar verblijvende jongeren in gesprek te gaan. De tussenresultaten van dit onderzoek zijn op 13 mei jl. gepubliceerd op de website van Nidos.6 Nidos concludeert in dit tussenrapport dat het overgrote deel van de jongeren in een stabiele en veilige omgeving woont. Tegelijkertijd zijn er ook aandachtspunten gesignaleerd. Zo waren er bij ruim tien procent van de jongeren zorgen over het mentaal welzijn. Bij één procent was sprake van signalen die raken aan veiligheid. Nidos heeft waar nodig direct actie ondernomen. In veel gevallen waren deze signalen al bekend en zijn ze opgepakt binnen de bestaande werkprocessen. Ik ben en blijf met Nidos in gesprek over de uitkomsten van dit onderzoek en ik zal erop toezien dat passend vervolg wordt gegeven aan de uitkomsten.
Daarnaast heeft de IGJ begin dit jaar risicogestuurd toezicht opgestart. De resultaten zijn op 1 juli 2025 gepubliceerd en uw Kamer wordt in een separate brief hierover geïnformeerd.
Uiteraard kunnen kinderen, opvangouders en andere betrokken met vragen terecht bij de jeugdbeschermers of diens leidinggevenden en zijn er conform wetgeving ook vertrouwenspersonen bij Nidos beschikbaar.
Welke lessen die recent zijn getrokken uit de reguliere pleegzorg acht u ook relevant voor de pleegzorg bij deze kinderen?
Belangrijke bevindingen uit het inspectierapport naar de pleegzorg van het meisje in Vlaardingen waren dat er onvoldoende naar het meisje is geluisterd, dat er geen zicht was op haar veiligheid en ontwikkeling en dat de samenwerking tussen de betrokken organisaties onvoldoende was. Wanneer binnen de reguliere pleegzorg sprake is van een rechterlijke machtiging tot een uithuisplaatsing, vervullen zowel de Gecertificeerde Instelling als de pleegzorgorganisatie een rol in de veiligheid van een pleegkind. Voor amv’s is dit anders, omdat bij Nidos deze verantwoordelijkheid in één hand is belegd, waarbij de opvang en begeleiding wel door verschillende medewerkers wordt uitgevoerd. Uiteraard geldt dat het ook voor Nidos belangrijk is goed te luisteren naar en zicht te houden op het kind.
Waarom wordt er überhaupt voor gekozen om met deze kinderen en jongeren zo anders om te gaan dan met kinderen en jongeren in de reguliere jeugdzorg?
Zie ook het antwoord op vraag 7. Nidos is aangewezen als voogdijinstelling specifiek voor amv omdat deze doelgroep specifieke kennis vergt. Zo vraagt de amv-doelgroep om cultuursensitieve begeleiding en vraagt het om kennis van het vreemdelingenrecht. Ook is er – in tegenstelling tot de reguliere jeugdzorg – intensieve samenwerking nodig met de ketenpartners in de migratieketen. De toekomst van een amv kan, afhankelijk van of hun asielaanvraag wordt ingewilligd of niet, in Nederland of in het land van herkomst liggen. Nidos beschikt over kennis en ervaring over het begeleiden van amv richting integratie of terugkeer naar het land van herkomst. Door de voogdij en begeleiding van amv bij één organisatie te beleggen kan deze kennis en ervaring gecentraliseerd worden.
Verder vervult Nidos het voogdijschap voor amv omdat er bij deze jongeren, anders dan bij de meeste jongeren in de reguliere pleegzorg, sprake is van een gezagsvacuüm; er zijn geen ouders of andere verzorgers in beeld om zorg te dragen voor de amv, althans niet in Nederland. De focus van Nidos ligt daarmee op een ander soort kinderbeschermingsmaatregel dan andere gecertificeerde instellingen, die meer gericht zijn op onveiligheid binnen een gezin of op een zorgbehoefte van de jongere.
Ik ben mij, samen met de Staatssecretaris Rechtsbescherming, ervan bewust dat de manier waarop dit georganiseerd is nadelen met zich kan meebrengen, bijvoorbeeld op het gebied van kennisdeling tussen Nidos en de andere gecertificeerde instellingen en het kunnen verdelen van de werklast.
Klopt het dat in veel andere landen de zorg voor minderjarigen die zonder ouders asiel hebben aangevraagd of gekregen, is belegd bij de reguliere jeugdzorg? Waarom is daar in Nederland niet voor gekozen? Welke voor- en nadelen ziet u aan het Nederlandse systeem versus het opvangen van minderjarigen in de reguliere jeugdzorg?
Zoals in de beantwoording van vragen 12 en 15 is aangegeven zijn er meerdere redenen waarom ervoor is gekozen Nidos als landelijk werkende instelling voor deze specifieke doelgroep aan te wijzen. Een belangrijk voordeel hiervan is dat de expertise die hiervoor nodig is, gecentraliseerd is. Een mogelijk nadeel kan zijn dat er minder aansluiting en uniformiteit is met de andere organisaties in de reguliere jeugdzorg. Opvanggezinnen en pleegzorggezinnen hebben een ander doel, maar hebben in de uitvoering ook overeenkomsten. Waar nodig wordt bekeken waar aansluiting en uniformiteit met de reguliere jeugdzorg nodig is. Dat heeft mijn aandacht.
De aanname klopt niet dat de opvang en begeleiding van amv in andere landen overwegend bij reguliere jeugdzorgorganisaties is belegd. Verder is in veel Europese lidstaten geen nationale voogdijinstelling aangesteld die zich ontfermt over het welzijn van de amv. In andere Europese lidstaten worden amv overwegend in asielopvang opgevangen die zich vervolgens in verschillende type opvang differentieert, zoals ook in Nederland.
Wat vindt u van uitspraken in de documentaire als «we hebben niets beters» en «we moeten roeien met de riemen die we hebben»? Wat had de voogdijorganisatie hier in uw ogen anders moeten doen? Wat ziet u als de verantwoordelijkheid van het departement en de keuzes die er beleidsmatig zijn gemaakt?
Door de aanhoudende druk op de opvangcapaciteit voor amv en de hoge instroom van amv van afgelopen jaren stonden zowel COA als Nidos onder grote druk. Uw Kamer is bekend7 dat amv noodgedwongen zijn en worden opgevangen in noodopvanglocaties. De inzet van noodopvanglocaties voor amv en de daarbij behorende verhuisbewegingen zijn onwenselijk, omdat amv op deze locaties niet altijd de begeleiding krijgen die zij nodig hebben en omdat zorg en onderwijs door de verhuisbewegingen niet altijd goed gecontinueerd kan worden. De plaatsing van amv in noodopvanglocaties heeft noodgedwongen moeten plaatsvinden om te voorkomen dat amv helemaal geen bed tot hun beschikking zouden hebben. Ook zijn er noodgedwongen keuzes gemaakt in het aantal contactmomenten tussen jeugdbeschermers amv. Ook hierbij ben ik van mening dat dit onwenselijk is geweest, maar op dat moment niet anders kon.
Nidos en het COA zetten zich onverminderd in voor de goede opvang en begeleiding van amv. De structurele oplossing hiervoor ligt in het realiseren van voldoende structurele opvangplekken. Tot de situatie zich stabiliseert zijn het COA en Nidos genoodzaakt hun werk zo goed mogelijk uit te voeren binnen deze lastige omstandigheden.
Bent u bereid in het licht van deze uitzending onmiddellijk te stoppen met de «tijdelijke maatregelen» ten aanzien van de opvang van kinderen die asiel hebben aangevraagd zoals die zijn ingezet door uw voorganger, zoals de vergroting van de groepsgrootte waarin kinderen worden opgevangen en het doorplaatsen van kinderen naar de volwassenenopvang wanneer zij 17 jaar zijn?
Omdat de laatste maanden ruimte is vrijgekomen in de amv-opvang, heeft het COA al in maart jl. het besluit genomen om de noodmaatregel van het doorplaatsen van amv van 17,9 maanden naar reguliere COA-locaties op te schorten. Dit is reeds aan uw Kamer gecommuniceerd.8 Met het opschorten van deze maatregel ontvangen de amv in deze leeftijdscategorie weer de gewenste opvang en begeleiding, en kunnen zij beter worden voorbereid op verblijf in de reguliere opvang. Al is het COA daarbij helaas nog wel sterk afhankelijk van (vaak kortdurende) noodopvang. Ondanks het opschorten van deze maatregel blijft de mogelijkheid bestaan om de maatregel opnieuw in te zetten wanneer de capaciteitsdruk bij het COA hierom vraagt. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 zijn daarnaast, bij gebrek aan voldoende (structurele) locaties, amv-locaties tijdelijk vergroot in omvang om het aantal amv op te kunnen blijven vangen.
Bent u bereid om niet meer toe te staan dat kinderen worden gehoord door de IND zonder dat er een voogd aanwezig is, zoals eerder aan de Tweede Kamer beloofd? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat een asielgehoor in principe in aanwezigheid van Nidos plaatsvindt. Wat het aanmeldgehoor betreft wordt Nidos door de IND geïnformeerd over de aanmelding van een amv en het moment waarop een aanmeldgehoor gaat plaatsvinden. Waar mogelijk zal een medewerker van Nidos het aanmeldgehoor bijwonen. Waar dit onverhoopt niet mogelijk is door overmacht bij Nidos, acht ik de overige procedurele waarborgen in de procedure voor amv’s voldoende om te spreken van een zorgvuldige procedure. Ik hecht eraan om hier nogmaals te benadrukken dat de IND medewerkers die het aanmeldgehoor bij amv’s afnemen, hiertoe zijn opgeleid. Als zij signalen bij de amv herkennen waardoor het gehoor niet zonder begeleiding kan worden voortgezet, zullen zij contact met Nidos opnemen en kan maatwerk worden geboden. Mocht ondanks voornoemde waarborgen de afwezigheid van Nidos er toch toe leiden dat een amv onvolledige dan wel per abuis onjuiste informatie verstrekt, dan kan dit door middel van correcties en aanvullingen op een later moment nog gewijzigd worden. Voor wat het nader gehoor betreft vindt over de vraag of Nidos aansluit altijd goede afstemming door de IND met Nidos plaats.
Hoe wordt de keten van begeleiding en opvang van minderjarigen meer weerbaar gemaakt voor de onherroepelijke plotselinge stijgingen en dalingen in het aantal kinderen dat naar Nederland komt?
Op basis van ramingen van de instroom van het aantal amv wordt bepaald welke middelen de komende jaren noodzakelijk zijn voor de migratieketen en dus ook voor Nidos. Besluitvorming hierover en over eventuele verbeteringen van de opvang vindt plaats op de gebruikelijke momenten voor begrotingsbesluitvorming.
Daarbij geldt dat de begeleiding en opvang van amv beter kan worden ingericht, zoals ook geldt voor de opvang van volwassenen en gezinnen met kinderen, wanneer er sprake is van voldoende opvangplekken.
Hoe beziet u de mogelijkheden tot verbetering van de opvang en begeleiding van minderjarigen als u tegelijk van plan bent de komende jaren meer dan 80% te gaan bezuinigen op het Nidos?
Zie antwoord vraag 20.
In hoeverre acht u Nidos in staat om voldoende voogden en begeleiders aan te nemen en te behouden als er in de begroting staat dat er de komende jaren meer dan 80% wordt bezuinigd?
Zoals in het antwoord op vragen 20 en 21 aangegeven wordt op basis van de raming van de instroom van het aantal amv bepaald welke middelen de komende jaren noodzakelijk zijn voor Nidos. Daarbij is de inzet van het kabinet erop gericht om met een breed pakket aan maatregelen het asielstelsel te hervormen en de instroom te beperken.
De komende periode blijf ik met het oog op de beschikbare middelen voor de migratieketen als geheel, en Nidos in het bijzonder, hierover goed met Nidos in gesprek.
Hoe is de bezettingsgraad op dit moment ten aanzien van het aantal opvangplekken voor minderjarige vreemdelingen? Hoe denkt u voldoende kwalitatief goede plekken in COA-opvang en kleinschalige huisvesting te realiseren zonder spreidingswet?
In onderstaande grafiek9 is het verloop van de bezetting op amv-locaties (regulier en noodopvanglocaties) weergegeven voor de afgelopen periode:
Dit kabinet heeft in het regeerprogramma opgenomen de spreidingswet zo snel mogelijk in te trekken. Door middel van een fors pakket om de asielinstroom te verminderen en de uitstroom te bevorderen, gaat het kabinet ervan uit dat er minder opvang nodig is. Momenteel is COA druk bezig om de door gemeenten aangeboden plekken op basis van de verdeelbesluiten te realiseren. De ambtenaren op het Ministerie van Asiel en Migratie kunnen daarbij ondersteunen. Daarnaast zijn voorstellen om de instroom te beperken met uw Kamer gedeeld.
De kleinschalige opvang door Nidos betreft huisvesting van statushouders. De capaciteitsopgave voor de kleinschalige opvang valt daarmee onder de wettelijke taakstelling voor gemeenten en niet onder de spreidingswet.
Bent u bereid met álle ketenpartners te werken aan een verbeterplan, waarin niet alleen aandacht is voor de rol van Nidos, maar ook voor de keuzes die op dit moment vanuit het departement en de gehele keten gemaakt worden met betrekking tot de opvang en begeleiding van minderjarige vreemdelingen? Bent u bereid in dit verbeterplan aandacht te besteden aan financiering, plaatsing, monitoring, werving en behoud van personeel, groepsgrootte, screening en begeleiding van pleegouders, omgang met signalen van de werkvloer en met incidenten en omgang met fluctuaties in de instroom? Bent u bereid dit plan uiterlijk voor de zomer aan de Kamer te doen toekomen?
Nidos heeft naar aanleiding van de uitzending van Zembla een intern onderzoek opgestart naar alle amv opvanggezinnen. Nidos zal met alle amv die momenteel in een opvanggezin verblijven in gesprek gaan. De Inspectie van Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft ook een toezichtstraject opgestart bij Nidos. Het traject van de Inspectie heeft geleid tot een openbaar rapport wat op 1 juli 2025 is gepubliceerd10. Uw Kamer zal in een separate brief worden geïnformeerd over de uitkomsten van dit rapport.
In de tussentijd blijf ik uiteraard het gesprek met Nidos en de ketenpartners voeren over het verbeteren van de opvang en begeleiding van amv, ook in het licht van de uitvoeringsagenda flexibilisering asielketen. Tevens voer ik in gezamenlijkheid met de Staatssecretaris Rechtsbescherming het gesprek over de werving en het behoud van personeel en de screening en begeleiding van opvanggezinnen. Met de lagere instroom van amv is de werkdruk van jeugdbeschermers enigszins verlicht, maar de situatie blijft precair. Alle inzet is er daarom op gericht om de huidige situatie voor amv in opvanggezinnen en de kleinschalige opvang te verbeteren.
Bent u bereid deze vragen ruim voor het commissiedebat vreemdelingen- en asielbeleid van 24 april 2025 te beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Bent u bekend met het bericht «Boskalis ziet geen toekomst meer in Nederland: «We moeten niet verzwakt worden door doorgeschoten milieu-eisen»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat het oer-Hollandse Boskalis mogelijk verder vertrekt uit Nederland, indachtig dat eerder ook andere grotere bedrijven hun twijfels hebben uitgesproken over verdere investeringen in Nederland (bijvoorbeeld: ASML of Mollie) en bijvoorbeeld het van oorsprong Nederlandse Shell, Unilever of Bird hun hoofdkantoor al uit Nederland hebben verplaatst of dit gaan doen?
Zeker nu het kabinet zich met de uitvoering van de Sectoragenda maritieme maakindustrie «No guts, no Hollands glorie!» (Kamerstuk 2023–2024 31 409, nr. 423) vanwege de strategische belangen van deze sector hard maakt voor het industriebeleid voor de maritieme maakindustrie, zou ik het betreuren als Boskalis uit Nederland zou vertrekken.
Het kabinet zet zich daarnaast in voor een sterk en stabiel ondernemings- en vestigingsklimaat met goede randvoorwaarden, met de ambitie dat Nederland weer tot de top-5 van meest concurrerende landen wereldwijd moet gaan behoren, zoals opgenomen in het regeerprogramma.
Het kabinet ziet de recente keuze van Unilever om haar ijsdivisie te verzelfstandigen en deze met een hoofdkantoor en beursnotering in Nederland te vestigen als een bevestiging van het gevoerde beleid om een aantrekkelijk vestigingsklimaat te bevorderen. (Kamerstukken 2024–2025 32 637, nr. 665)
Bent u in gesprek met hoofdkantoren van grote internationale organisaties die kenbaar hebben gemaakt een vertrek te overwegen? Zo ja, hoe geeft u vervolg aan deze zorgen?
Ik spreek regelmatig met bedrijven – groot én klein – over hun zorgen ten aanzien van het ondernemingsklimaat. Daarnaast spreken de NFIA en de regionale partners uit het Invest in Holland netwerk jaarlijks met circa 2.500 grote internationale bedrijven over eventuele vervolginvesteringen in Nederland, maar ook over knelpunten waar zij tegenaan lopen. Soms geven bedrijven aan te overwegen om (een deel van de) bedrijfsactiviteiten naar het buitenland te verplaatsen. Natuurlijk zie ik het liefst dat bedrijven voor Nederland (blijven) kiezen en híer doen waar zij goed in zijn. De zorgen die bedrijven hebben, zet ik zoveel mogelijk om naar concrete acties. De OndernemersTop die ik in december jl. organiseerde, is daar een mooi voorbeeld van. Mede op basis van de inbreng van ondernemers die dag, werken we momenteel in gezamenlijkheid aan een Pact Ondernemingsklimaat. Ik streef ernaar dit Pact medio juni gereed te hebben voor ondertekening.
Hoeveel Nederlandse bedrijven blijven naar schatting vallen onder de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) als het Omnibus I voorstel van de Europese Commissie doorgang vindt? Wat zijn de geschatte kosten voor deze Nederlandse bedrijven door deze regelgeving?
De Europese Commissie verwacht door het richtlijnvoorstel een afname van het aantal rapportageplichtige bedrijven met tachtig procent. In de toelichting bij het voorstel voor het Implementatiebesluit Richtlijn duurzaamheidsrapportering2 is geschat dat tussen de 3000 en 6000 ondernemingen in Nederland onder de rapporteringsverplichting gaan vallen. Daarvan zullen er naar verwachting tussen de 600 en 1200 overblijven na invoering van het richtlijnvoorstel uit Omnibus I.3
Een betrouwbare schatting van de kosten voor deze bedrijven is lastig te geven.4 Omstandigheden zoals de mate van complexiteit van de onderneming en van haar waardeketen en de plaatsen waar zij (en haar waardeketen) wereldwijd is gevestigd, zijn van invloed op de omvang van de lasten. De Commissie heeft daarom in het impact assessment bij de CSRD geen gemiddelde kosten per onderneming berekend. Bij het onderhavige richtlijnvoorstel is geen impact assessment gevoegd. Wel heeft de Commissie in het begeleidende werkdocument5 een inschatting gemaakt van de kostenbesparing van de voorstellen. De Commissie schat in dat de totale lastenverlichting € 4.4 miljard per jaar bedraagt, met name doordat er minder ondernemingen rapportageplichtig zullen zijn. Voor de overgebleven ondernemingen worden de lasten vooral verminderd doordat de ESRS-standaarden door de Commissie zullen worden ingekort en doordat het assurance-onderzoek door de accountant daardoor ook minder omvangrijk wordt. De Commissie heeft het voornemen om deze ESRS-standaarden zo snel mogelijk te vereenvoudigen en zal daarvoor nog met een voorstel komen. Op dit moment is het daardoor niet mogelijk om een indicatie te geven van de lastenvermindering en kosten door deze regelgeving voor Nederlandse ondernemingen.
Bent u van mening dat de CSRD ook voor grote ondernemingen zou moeten worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te zetten bij de Raad van de Europese Unie en hoe acht u het krachtenveld om dit te realiseren?
De CSRD is in 2022 vastgesteld. De Europese Commissie heeft Nederland onlangs herinnerd aan de noodzaak om de CSRD op korte termijn te implementeren en aangegeven geen ruimte te zien voor uitstel. Het Omnibus I-voorstel wijzigt de CSRD op onderdelen, om zo de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te verlichten. De Commissie heeft onder meer voorgesteld de reikwijdte van de CSRD te versmallen door de drempelwaarde voor bedrijven die eronder gaan vallen te verhogen van 500 naar 1.000 medewerkers. Het kabinet is hier voorstander van en steunt dit doel. Ook bij andere EU-lidstaten is draagvlak voor het voorstel. Het volledig afschaffen van CSRD voor grote ondernemingen is op dit moment geen onderwerp van discussie. Daar is in Europees verband ook geen draagvlak voor.
Hoeveel Nederlandse bedrijven blijven naar schatting vallen onder de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) als het Omnibus I voorstel van de Europese Commissie doorgang vindt? Wat zijn de geschatte kosten voor deze Nederlandse bedrijven door deze regelgeving?
Het Omnibus I voorstel bevat geen bepalingen die de reikwijdte van de EU-richtlijn Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) aanpassen. Voor de omzetting van de CSDDD naar nationale wetgeving is in het implementatietraject van de Wet internationaal verantwoord ondernemen (Wivo) een bedrijfseffectentoets (BET)6 uitgevoerd. Hierin is een schatting van het aantal Nederlandse bedrijven dat per 2029 onder de verplichtingen van de CSDDD komen te vallen opgenomen van ongeveer 475 ondernemingen. De totale geraamde structurele kosten vanaf 2029 voor deze grote ondernemingen bedragen € 220 miljoen per jaar waarvan € 130 miljoen nieuwe regeldrukkosten en € 90 miljoen bedrijfseigen kosten. De aanpassingen aan de CSDDD die de Europese Commissie in het Omnibus I-pakket heeft voorgesteld zouden moeten leiden tot een verlaging van deze kosten.
Bent u van mening dat de CSDDD ook voor grote ondernemingen zou moeten worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te zetten bij de Raad van de Europese Unie en hoe acht u het krachtenveld om dit te realiseren?
Het kabinet zet in op harmonisatie in Europa, met het oog op het gelijke speelveld en versterking en bescherming van de interne markt, met waarborgen voor een uniforme toepassing van regels, zoals uiteengezet in de kabinetsvisie EU-concurrentievermogen7 en de kabinetsbrede interne-marktactieagenda8. Een goed functionerende interne markt is het fundament van de Europese economie en ons concurrentievermogen. Het krachtenveld in Europa lijkt niet gunstig voor een eventuele afschaffing van de CSDDD, aangezien deze richtlijn pas recent is vastgesteld en het omnibusvoorstel juist kansen biedt om eventuele zorgen van lidstaten en het Europees parlement te adresseren.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de CSRD en CSDDD regelgeving voor Nederlandse bedrijven, de Nederlandse economie en voor de Europese economie?
Uit de impact assessments van de Europese Commissie bij de CSRD en de CSDDD blijkt dat op de middellange tot lange termijn wordt verwacht dat de voordelen voor bedrijven de (regeldruk)kosten op de korte termijn zullen overtreffen. Dat neemt niet weg dat de regeldrukeffecten, zeker op korte termijn, voelbaar zullen zijn. Het kabinet heeft daar oog voor en steunt in dat kader de inspanningen voor regeldrukvermindering van de Europese Commissie via het Omnibus I-voorstel.
Ziet u door de tanende Nederlandse concurrentiekracht een reden tot aanpassing van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA)? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) door het WODC geëvalueerd. De uitkomsten van het onderzoek worden in de zomer van 2025 verwacht. Ik wacht dit evaluatieonderzoek af alvorens besluiten te nemen over het al dan niet aanpassen van de WAMCA.
Heeft u meer kritische signalen uit het bedrijfsleven ontvangen over de WAMCA? Zo ja, wat betrof deze kritiek specifiek?
Dit is een relatief nieuwe wet waarover het gesprek gaande is en waarbij de regering openstaat voor het ontvangen van ervaringen met de wet, vanuit alle betrokken invalshoeken. Daarom is het ook goed dat de wet op dit moment wordt geëvalueerd en dat we jaarlijks een monitorbijeenkomst houden waarin stakeholders ervaringen met de wet uitwisselen.
Klopt het dat Nederland met de WAMCA het enige land is in Europa wat een regeling voor collectieve schadeclaims heeft? Zo nee, welke Europese landen kennen een soortgelijke regeling?
Sinds 25 juni 2023 moet elke lidstaat van de Europese Unie de Richtlijn (EU) 2020/1828 inzake representatieve actie consumentenzaken hebben omgezet in zijn nationale recht. Die richtlijn verplicht tot invoering van een collectieve schadevergoedingsactie. Elke lidstaat van de Europese Unie dient derhalve over een regeling voor collectieve schadeclaims in consumentenzaken te beschikken.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de WAMCA voor Nederlandse bedrijven?
Zoals in het antwoord op vraag 9 is aangegeven, wordt de WAMCA momenteel geëvalueerd. Dit betreft een bij wet voorgeschreven evaluatie waarbij de onderzoekers bezien of de gestelde doelen van de wet in de praktijk worden bereikt en welke (andere) effecten de wet heeft gehad. De uitkomsten van het onderzoek komen in de zomer van dit jaar beschikbaar. Dit onderzoek beoogt een beter beeld te verkrijgen van hoe de WAMCA in de praktijk werkt, en wat de gevolgen zijn voor onder andere het Nederlandse bedrijfsleven.
Klopt het dat sinds de invoering van de WAMCA er een toenemend aantal massaschadeclaims is te zien? Zo ja, hoe groot betreft de stijging?
Voor de inwerkingtreding van de WAMCA op 1 januari 2020 was een massaschadeclaim in rechte alleen mogelijk via een bundeling van individuele claims. Dit kon en kan op basis van volmacht, lastgeving of door vorderingen over te dragen aan een partij die deze gezamenlijk instelt. Deze vormen van bundeling van vorderingen komen met name in mededingingszaken en aandeelhoudersvorderingen regelmatig voor.
In een collectieve actie op basis van het voor 1 januari 2020 geldende artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kon geen schadevergoeding worden gevorderd. Dat is pas mogelijk geworden met het door de WAMCA gewijzigde nieuwe artikel 3:305a BW. Sinds 2020 kan een belangenorganisatie in een collectieve actie dus ook schadevergoeding voor een groep benadeelden vorderen. Deze collectieve acties worden bijgehouden in het Centraal register voor collectieve vorderingen. Daaruit blijkt dat er in de afgelopen vijf jaar zo’n dertig collectieve schadevergoedingsacties zijn ingesteld.
Voor 2020 werd in collectieve acties een verklaring voor recht, een gebod of een verbod gevorderd, bijvoorbeeld wegens onrechtmatig handelen van de aangesproken partij. Bij toewijzing daarvan volgden daarna soms schikkingsonderhandelingen of soms vele individuele vorderingen tot schadevergoeding, gebaseerd op de uitspraak in de collectieve actie dat de aangesproken partij onrechtmatig heeft gehandeld.
Om te beoordelen of sprake is van een toename van het aantal massaschadeclaims zou daarom een vergelijking moeten worden gemaakt met het aantal collectieve acties vóór 2020, ook als daarin geen schadevergoeding maar slechts een verklaring voor recht werd gevorderd. Voor een meer uitgewerkt overzicht van de werking van de WAMCA in de praktijk verwijs ik naar de uitkomsten van het momenteel lopende evaluatieonderzoek.
Hoe kijkt, volgens u, het Nederlandse bedrijfsleven naar het in de Clean Industrial Deal uitgesproken voornemen van de Europese Commissie om bij openbare aanbestedingen te verplichten dat een gedeelte wordt gegund aan Europese bedrijven? Zien zij dit als een steuntje in de rug, of vrezen zij represailles van niet-EU-landen waardoor zij aanbestedingen in niet-EU-landen mogelijk mislopen?
Het Nederlandse en Europese bedrijfsleven verwelkomen de aankondigingen in de Clean Industrial Deal om marktvraag te creëren voor schone industriële productie en clean tech via onder andere aanbestedingsprocedures. Concreet is de Europese Commissie voornemens om de Europese Aanbestedingsrichtlijnen te herzien om niet-prijscriteria nadrukkelijker mee te wegen in aanbestedingsprocedures, zoals duurzaamheids- en weerbaarheidscriteria (het voorstel is voorzien voor 2026). In reacties op de Clean Industrial Deal steunt het bedrijfsleven het voornemen om marktvraag te creëren voor Europese producten, waarbij rekening dient te worden gehouden met handels- en investeringsbelangen. De niet-prijs criteria dienen daarbij doeltreffend te zijn en niet tot extra regeldruk te leiden.
Voor bedrijven als Boskalis zijn exportkredietverzekeringen ook van groot belang. Nederland gaat verder dan de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en/of EU-voorwaarden bij exportkredietverzekeringen. Om welke onderdelen gaat dit specifiek? Bent u bereid om aanpassingen te doen in deze voorwaarden om te komen tot een (meer) gelijk speelveld? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De kaders voor het beoordelen van milieu en sociale risico’s zijn vastgelegd in de «OESO Common Approaches». Op onderdelen gaat Nederland verder. Zo beoordeelt Nederland niet alleen grotere projecten, maar ook kleinere aanvragen en kortlopende transacties op risico's voor mens, dier en milieu. Daarnaast vindt voor gevoelige sectoren zoals de bagger en chemie altijd due diligence onderzoek plaats en worden risicovolle projecten na polisafgifte gemonitord. Het kabinet acht de genoemde maatregelen nodig om gericht risico’s te identificeren en, waar nodig, te mitigeren. Periodiek wordt een internationale benchmark uitgevoerd naar de concurrentiekracht van de exportkredietverzekering ten opzichte van andere landen. In het volgende onderzoek, te starten in 2026 of eerder indien daar directe aanleiding toe is, neemt het kabinet het gelijke speelveld op het gebied van mvo mee. Meer informatie hierover staat in Kamerstuk 26 485, nr. 39.
Wat zijn de gevolgen van de afspraken in Glasgow bij de Conference of the Parties 26 (COP26) voor Nederlandse bedrijven die gebruik (willen) maken van exportkredietverzekeringen? Wat hebben andere landen daadwerkelijk in de praktijk gedaan na ondertekening van de afspraken COP26? In hoeverre is er door deze afspraken nog sprake van een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven?
Alle EU-lidstaten hebben zich gecommitteerd aan het beëindigen van ekv-steun aan de fossiele energiesector die niet in lijn is met een opwarmingslimiet van 1,5 graad. Voor Nederlandse bedrijven betekent dit dat zij sinds 1 januari 2023 geen ekv-steun meer kunnen aanvragen voor de fossiele energiesector, behoudens beperkte en duidelijk gedefinieerde uitzonderingen die in lijn zijn met de 1,5°C doelstelling.
In de jaarlijkse review van de Europese Commissie is een overzicht weergegeven van het uitfaseerbeleid van elke EU-lidstaat die een publieke ekv-faciliteit aanbiedt.9Hieruit blijkt dat vrijwel alle lidstaten die exportkredietverzekeringen bieden met betrekking tot fossiele projecten uitfaseerbeleid hebben opgesteld. Oostenrijk, Roemenië, Slowakije en Slovenië hebben in hun beleid ruimte opgenomen om ekv-steun aan de olie- en gastransacties later (tussen nu en 2030) te beëindigen. Overigens gaven deze landen in 2023 geen ekv-steun af aan fossiele transacties. Vanuit de Export for Finance Future coalitie (E3F) wordt ook jaarlijks gerapporteerd over de uitfasering van steun aan de fossiele energiesector, waarbij zichtbaar is waar uitzonderingen gemaakt worden.10 Nederland rapporteert jaarlijks over de uitzonderingen in de ekv-monitor. Uit een evaluatie11 door een externe partij blijkt dat het Nederlandse COP26-beleid grotendeels overeenkomt met dat van andere landen die de COP26-verklaring hebben ondertekend en onderdeel uitmaken van E3F-coalitie.
Verder hebben drie OESO-landen, Turkije, Japan en Zuid-Korea, de COP26-verklaring niet ondertekend en zijn de Verenigde Staten in februari 2025 uit de CETP, de coalitie rond de COP26-verklaring, gestapt. Dit is ongunstig voor het gelijkwaardig speelveld. In het volgende benchmarkonderzoek voor de ekv, te starten in 2026 of eerder indien daar directe aanleiding toe is, neemt het kabinet dit element t.a.v. het internationaal gelijk speelveld mee.
Voor een gedetailleerde vergelijking van het beleid van verschillende exportkredietverzekeraars verwijs ik u graag naar de recente evaluatie en wederom naar Kamerstuk 26 485, nr. 39.
Het bericht dat hulp in het huishouden voor nieuwe Wmo-klanten in Den Bosch wordt teruggeschroefd naar eens per twee weken |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat hulp in het huishouden voor nieuwe Wmo-klanten in Den Bosch wordt teruggeschroefd naar eens per twee weken?1
De situatie die in dit artikel wordt geschetst is herkenbaar. Veel gemeenten en aanbieders hebben moeite met het organiseren van huishoudelijke hulp en hebben wachtlijsten vanwege de krappe arbeidsmarkt en een groeiende vraag door de vergrijzing. Als het zo is dat cliënten ten onrechte een lager aantal uren huishoudelijke hulp krijgen, dan vind ik dat onwenselijk. In algemene zin is het goed dat gemeenten zoeken naar passende alternatieven om de mogelijke wachtlijsten binnen de Wmo voorziening huishoudelijke hulp het hoofd te bieden. Het is aan gemeenten het Wmo-beleid vorm te geven en te zorgen voor passende ondersteuning binnen de kaders van de wet. Het is aan de gemeenteraad hierop toe te zien.
Is het toegestaan om alle mensen die vanaf nu een beroep doen op de Wmo generiek minder huishoudelijke zorg aan te bieden, terwijl hier geen duidelijke inhoudelijke reden voor is? Hoe verhoudt dit zich tot het recht op maatwerk?
Uitgangspunt is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van passende ondersteuning aan mensen die niet op eigen kracht of met behulp van hun omgeving kunnen participeren in de samenleving. De Wmo 2015 verplicht gemeenten passende ondersteuning te bieden aan inwoners die dat nodig hebben. De gemeente ’s-Hertogenbosch heeft aangegeven dat zij in deze tijden van personele krapte en de toenemende vergrijzing de schaarse uren aan ondersteuning (voor zover mogelijk) eerlijk probeert te verdelen. Met als doel dat de huishoudelijke hulp beschikbaar blijft voor de inwoners die hier echt op aangewezen zijn. Zo voorkomt de gemeente het ontstaan van wachtlijsten voor andere inwoners. De gemeente geeft hierbij wel aan dat er altijd inwoners zullen zijn die een zwaardere hulpbehoefte hebben. Op dat moment wordt aanvullend maatwerk toegepast.
Welke stappen heeft de gemeente gezet om het tekort aan medewerkers in de Wmo tegen te gaan? Is er bijvoorbeeld gekeken naar de vraag of het salaris voldoende is om medewerkers aan te trekken en te behouden?
De gemeente ‘s-Hertogenbosch voert actief gesprekken met de aanbieders over het tegengaan van het tekort aan medewerkers. Aanbieders zetten zich actief in om nieuwe medewerkers aan te trekken en doen dit door in te zetten op recruitment. Ook wordt er bijvoorbeeld gewerkt met beloningssystemen wanneer een bestaande medewerker een nieuwe hulp aandraagt. Daarnaast is samen met het werk- en ontwikkelbedrijf van de gemeente onderzocht of de inzet van statushouders binnen de hulp bij het huishouden een mogelijkheid is om zodoende tot nieuwe medewerkers te komen. Om als aantrekkelijke werkgever op te treden, worden er flexibele werktijden en doorgroeimogelijkheden geboden. Hierdoor wordt getracht personeel aan te trekken dat in eerste instantie niet zou denken aan het werk als huishoudelijke hulp.
Of de salarissen voldoende zijn, is voor de gemeente lastig te bepalen. De gemeente heeft namelijk geen rol in de loonbepaling binnen de organisatie van de aanbieder. De gemeente ’s-Hertogenbosch vraagt daarentegen wel van de aanbieder dat zij zich houden aan de vergoeding van medewerkers conform de Cao VVT, hetgeen de belangrijkste bouwsteen is van de AMvB reële prijs Wmo 2015.
Wat is het plan rondom de inzet van ergotherapie? In hoeverre wordt dit verplicht voor mensen die een beroep doen op de Wmo? Hoe zit het met mensen wiens gezondheid dit niet toestaat?
Bij navraag geeft de gemeente aan dat de inzet van een ergotherapeut niet verplicht is. De gemeente bekijkt via regelgeving en de aanbesteding «hulp bij het huishouden» hoe zij een ergotherapeut het best passend kan inzetten. Ergotherapie kan namelijk bijdragen aan het vergroten van de zelfredzaamheid van de burger.
Ook als ergotherapie wel een oplossing biedt, blijft huishoudelijke hulp beschikbaar. Volledige overname van hulp bij het huishouden door de inwoner zelf, na inzet van ergotherapie, komt zelden voor in de praktijk. Uitgangspunt is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van passende ondersteuning aan mensen die niet op eigen kracht of met behulp van hun omgeving kunnen participeren in de samenleving.
Is er reden om aan te nemen dat mensen nu meer zorg ontvangen dan noodzakelijk? Zo nee, hoe zou de hoeveelheid zorg nu dan wel verantwoord verlaagd kunnen worden voor mensen in een vergelijkbare positie?
Op voorhand heb ik geen redenen om te veronderstellen dat mensen nu meer zorg en ondersteuning ontvangen dan noodzakelijk. Uit de monitor abonnementstarief is wel gebleken dat vanaf de invoering van dit tarief er een aanzuigende werking is geweest op Wmo-maatwerkvoorzieningen. Het beroep op de Wmo 2015 voor met name huishoudelijke hulp is de afgelopen jaren dan ook sterk gestegen. Deze aanzuigende werking, de dubbele vergrijzing en de personele krapte hebben tot gevolg dat er wachtlijsten ontstaan voor de huishoudelijke hulp.
De gemeente ’s-Hertogenbosch heeft aangegeven dat zij in tijden van personele krapte en vergrijzing de schaarse uren voor zover mogelijk verdelen. Met als doel dat de huishoudelijke hulp beschikbaar blijft voor alle inwoners die hierop aangewezen zijn. Dit maakt dat de gemeente meer kritisch is gaan kijken naar de uren die echt noodzakelijk zijn om tot een schoon en leefbaar huis te komen. Zo voorkomt de gemeente het ontstaan van wachtlijsten voor andere inwoners.
Dit doet de gemeente ’s-Hertogenbosch vanaf 2026 op basis van een nieuw te hanteren (onafhankelijk) normenkader. In dat kader wordt dan ook gesproken over de inzet van huishoudelijke hulp eens per twee weken, tenzij voor het realiseren van een schoon en leefbaar huis een andere frequentie (gemotiveerd) noodzakelijk is. Hierbij gaan zij er vanuit dat er altijd inwoners zullen zijn die een zwaardere hulpbehoefte hebben. Op dat moment wordt er (aanvullend) maatwerk toegepast.
Hoe worden de gevolgen van dit besluit voor mensen in de gaten gehouden?
De gemeente houdt via diverse contacten de tevredenheid van inwoners over de huishoudelijke hulp in de gaten. Zij ontvangt voornamelijk signalen van de medewerkers die bij de mensen thuiskomen, via de aanbieders, en via het toegangsteam voorzieningen die de indicaties voor de huishoudelijke hulp afgeven. De contractbeheerder van de gemeente monitort en stuurt waar nodig bij aan de hand van deze signalen.
Hoe wordt de signaleringsfunctie van thuiszorgmedewerkers gewaarborgd als zij nog maar eens in de twee weken langskomen?
De gemeente ’s-Hertogenbosch onderstreept het belang van de signaleringsfunctie van de medewerkers. Eenzaamheid onder oudere en hulpbehoevende inwoners is een zorg en een probleem dat de volle aandacht van de gemeente heeft. Daarom zet zij in op het signaleren van eenzaamheid en het toeleiden van inwoners naar buurthuiskamers, dagbesteding, buurtinitiatieven etc. De ene inwoner wekelijks huishoudelijke hulp bieden en de ander niet, is echter niet wat de gemeente ’s-Hertogenbosch wil. Het doel van de huishoudelijke hulp is immers alle inwoners die dat nodig hebben een schoon en leefbaar huis bieden.
Heeft u signalen dat er in andere gemeenten vergelijkbare plannen zijn? Zo ja, in hoeveel andere gemeenten speelt dit?
In veel regio’s kijken gemeenten en aanbieders samen naar passende alternatieven om huishoudelijke hulp te organiseren, bijvoorbeeld door een aangepaste indicatiestelling zoals in de geschetste situatie. Ik heb geen overzicht van gemeenten die een dergelijke besluit hebben genomen of dit voornemens zijn te doen, wel blijf ik de ontwikkelingen rondom huishoudelijke hulp met interesse volgen en ga zo nodig in gesprek met gemeenten, cliëntorganisaties en aanbieders over eventuele kansen en knelpunten.
Hoe verhoudt zich dit tot de gevolgen van het ravijnjaar en de geplande bezuinigingen op de gemeenten?
Het Kabinet en gemeenten zijn in het overhedenoverleg met elkaar in gesprek over de bredere balans tussen taken, middelen en uitvoeringskracht. Het Kabinet houdt daarbij ook aandacht voor de wijze waarop de taken die gemeenten hebben zich ontwikkelen ten opzichte van de beschikbare middelen.
Hoe houdt u zicht op bezuinigingen op de zorg door gemeenten en de gevolgen daarvan voor de Wmo, waar u stelselverantwoordelijk voor bent?
Er is geen overzicht beschikbaar van bezuinigen die gemeenten hebben doorgevoerd. Wel krijg ik signalen dat gemeenten verschillend omgaan met de hoge vraag naar ondersteuning, wachtlijsten voor de huishoudelijke hulp en de arbeidsmarktkrapte in algemene zin. Daarvan zijn creatieve oplossingen te zien, zoals het verlenen van voorrang aan inwoners met urgente problematiek of het uitkeren van een financiële tegemoetkoming per jaar in geld aan de inwoner, waarmee deze zelf hulp regelt. Deze oplossingen kunnen per gemeente verschillen. Ook hier is geen overzicht van beschikbaar en betreft het een lokale verantwoordelijkheid.
Het bericht ‘Risico’s met bouwmateriaal vol gevaarlijke stoffen al jaren bekend, Rekenkamer kritisch’ |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Waarom luistert u niet naar de signalen van de Algemene Rekenkamer, ILT en de Arnhemse omgevingsdienst, die u waarschuwen voor de risico’s van verkeerde toepassingen van immobilisaat?1
Ik herken de signalen van de Algemene Rekenkamer, ILT en ODRA en neem deze serieus. Om meer grip te krijgen op een verantwoorde toepassing van immobilisaat worden onderstaande acties ondernomen.
Deelt u de mening van de Omgevingsdienst Arnhem, dat immobilisaat een tikkende tijdbom is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Wel herken ik de zorgen over immobilisaat. Immobilisaat is een secundaire bouwstof. Secundaire bouwstoffen kunnen in beginsel nuttig en verantwoord worden ingezet voor het aanleggen van bijvoorbeeld een fundering of bij kustverdediging. Dit spaart primaire bouwstoffen uit waarmee onnodige stort wordt voorkomen. Dit mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteit van de bodem. In het verleden zijn er incidenten geweest waarbij de voorwaarden voor het juist produceren en toepassen van immobilisaat onvoldoende in acht zijn genomen. Daarom zijn en worden maatregelen genomen zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1.
Welke stappen gaat u nemen om verdere vervuiling van het milieu door immobilisaat bij bedrijventerrein 7Poort in Zevenaar te voorkomen?
Het is aan bevoegd gezag ter plaatse (gemeente) om toezicht te houden op het juist toepassen van immobilisaat (conform de bodemregelgeving) en waar nodig en zo mogelijk ook preventief handhavend op te treden. Bij overtreding of dreigende overtreding van de zorgplicht kan de verantwoordelijke hierop worden aangesproken. Indien de omgevingsdienst daarnaast twijfels heeft of het immobilisaat op de juiste wijze is geproduceerd (conform Beoordelingsrichtlijnen 9322 en 7500), dan zal de omgevingsdienst de ILT benaderen. De ILT kan dit vervolgens onderzoeken en ook handhavend optreden tegen de producent van immobilisaat.
Welke stappen gaat u nemen om te voorkomen dat afvalstoffen vrijkomen op de nieuwbouwlocatie waar 11.000 heipalen door de fundering zijn geramd, zoals aangegeven door de Omgevingsdienst Arnhem?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de rekening voor het opruimen van het milieu te sturen naar opdrachtgevers en aannemers die verantwoordelijk zijn voor deze milieuvervuiling?
Uitgangspunt van de bodemregelgeving is dat de vervuiler betaalt. Dit houdt in dat de kosten van milieuverontreiniging en andere schade zoveel mogelijk op de veroorzaker daarvan worden verhaald. Om dit te borgen bestaan verschillende vormen van zorgplicht.3 Wat in een concrete situatie op de individuele veroorzaker te verhalen is, vergt altijd een specifieke afweging.
Wat is uw reactie op het advies van de Arnhemse Omgevingsdienst, om gebruik van immobilisaat te verbieden in en rondom gebieden waar drinkwater wordt gewonnen?
Dit is een afweging die het bevoegd gezag kan maken. De Omgevingswet biedt decentrale overheden de mogelijkheid voor lokaal maatwerk ten opzichte van de algemene regels om rekening te kunnen houden met de lokale omstandigheden.
Bent u van mening dat alleen een informatieplicht voldoende is om omwonenden te beschermen tegen immobilisaat? Zo nee, welke verdere stappen gaat u zetten?
Een combinatie van algemene regels en een wettelijke zorgplicht vormen de kaders voor het toepassen van (secundaire) bouwstoffen. Dit biedt een voldoende juridische basis voor verantwoorde toepassing. In de praktijk blijkt dat het voor toepassers lastig is om op basis van de zorgplicht de juiste maatregelen te nemen en voor het bevoegd gezag om daarop toe te zien. Daarom is per 1 januari 2024 een informatieplicht ingevoerd voor immobilisaten. Hiernaast worden nog meer acties ondernomen, zie daarvoor mijn antwoord op vraag 1.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bedrijven de regels rondom immobilisaat goed naleven?
Hiervoor verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 1, 3, 4 en 7.
Kunnen we uw uitspraak dat recyclen nuttig is, maar niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van de bodem, interpreteren dat de belangen van volksgezondheid en milieu zwaarder wegen dan de belangen van de industrie?3 Zo ja, hoe gaat u dit waarmaken?
Mijn uitspraak gaat niet over een belangenafweging tussen volksgezondheid en milieu aan de ene kant en de belangen van de industrie aan de andere. Deze belangen staan overigens ook niet per definitie tegenover elkaar. Ik zie voldoende mogelijkheden voor bedrijven om te zorgen voor steeds schonere afvalproducten die tevens kunnen voldoen aan de randvoorwaarden voor bodem- en waterkwaliteit. Een goed voorbeeld is het wassen van AVI-bodemas, zoals aangegeven in antwoord 1.
De geregistreerde huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten van Stichting Normering flexwonen |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de aantallen reguliere woningen die in gebruik zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten?1
Mij is het signaal bekend dat er relatief veel reguliere woningen gebruikt worden voor de huisvesting van arbeidsmigranten en dat dit in sommige wijken kan leiden tot overbewoning en verdringing van andere woningzoekenden. Zowel in het overzicht waar in de vraag naar verwezen wordt (d.d. 2023), alsook in meer recente cijfers van de Stichting Normering Flexwonen (SNF) waar ik hieronder bij vraag 2 op in zal gaan, is te zien dat een aanzienlijk deel van de SNF-geregistreerde locaties reguliere woningen betreft. Daarnaast zijn er ook huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten die niet SNF-gecertificeerd zijn en niet in de gepresenteerde cijfers vertegenwoordigd zijn. Hoewel daar geen data van bekend is, lijkt dat ook vaak huisvesting in reguliere woningen te betreffen.
Hoeveel woonhuizen zijn er volgens u totaal geregistreerd met het Stichting Normering Flexwonen (SNF)-keurmerk? Bent u bereid dit na te gaan en kunt u een inschatting maken van het totaal aantal woningen met en zonder SNF-keurmerk die er in gebruik zijn? Mochten hier geen absolute cijfers van te zijn, kan er een inschatting worden gegeven?
SNF beheert het register van ondernemingen die aan haar norm voor huisvesting van arbeidsmigranten voldoen en onderhoudt deze normen. Huisvestingslocaties van de organisaties die zich aanmelden bij SNF worden periodiek gecontroleerd. Voldoet de huisvesting niet aan de normen, en worden zaken niet snel hersteld, dan wordt de aanbieder van huisvesting uit het register van SNF uitgeschreven.
In het register van SNF wordt door ondernemingen zelf aangegeven welk gebouwtype hun geregistreerde locatie betreft. Hierbij wordt het gebouwtype «reguliere woning» gedefinieerd als een regulier woonhuis of appartement in een appartementencomplex/flat; waarbij sprake is van één adres per woonhuis of appartement; met de bestemming «wonen»; waarbij alle voorzieningen zich in de woning bevinden. Of de onderneming het juiste gebouwtype opgeeft, wordt niet door SNF specifiek gecontroleerd. Het werkelijke aantal reguliere woningen dat SNF-geregistreerd is kan dus licht afwijken van de hieronder gepresenteerde cijfers.
Tabel 1 toont, op basis van data van 4 februari 2025, de verdeling van alle SNF-geregistreerde locaties en de bijbehorende capaciteit (het aantal «bedden») over de verschillende gebouwtypen.2
Reguliere woning
15.399
79%
85.158
59%
Huisvesting op recreatieterrein
1.558
8%
8.429
6%
Wooneenheden in gebouwencomplexen
1.135
6%
25.654
18%
Woonunits
847
4%
5.934
4%
Campus
272
2%
10.310
7%
Hotel/pension
256
1%
9.216
6%
Uit deze data blijkt dat van de in totaal 19.467 bij SNF geregistreerde locaties 15.399 het type «reguliere woning» betreft (79 procent van het aantal geregistreerde locaties). Wanneer wordt gekeken naar de verdeling van capaciteit over de verschillende type locaties, laat de data zien dat van de in totaal 144.701 bedden 85.158 bedden zich in een reguliere woning bevinden (59 procent van het totaal aantal bedden).
Er zijn geen exacte cijfers bekend over het aantal huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten, waaronder reguliere woningen, dat niet bij SNF is geregistreerd. SNF geeft aan in te schatten dat in de meeste gemeenten ongeveer een kwart tot een derde van het totaal aantal «bedden» voor arbeidsmigranten SNF-geregistreerd is. Echter, de verdeling van gebouwtypen zoals in de SNF-data kan niet zomaar geëxtrapoleerd worden naar de schatting van het aantal niet-SNF-geregistreerde woningen. Het is mogelijk dat de verdeling naar gebouwtypen hierin anders is, waardoor het relatieve aandeel van reguliere woningen groter of kleiner kan zijn.
Deelt u de visie dat het ontoereikend is dat het SNF-locatieregister alleen in te zien is door de branche zelf? Ziet u hierin een probleem voor gemeenten die in dit systeem geen inzicht hebben, wat handhaving in de weg staat?
SNF beschikt over een apart locatieregister. In deze database staan alle locaties van ondernemingen die SNF-geregistreerd zijn. De ondernemingen registreren de locaties die zij inzetten voor de huisvesting van arbeidsmigranten in het locatieregister en voeren de mutaties maandelijks en voorafgaand aan een inspectie door.
Alleen SNF zelf heeft inzage in het volledige register. Een geregistreerde onderneming heeft inzage in de gegevens van de eigen locaties die in het register staan. Het register is niet openbaar voor derden, dus ook niet voor gemeenten.
Ik herken dat het gemeenten zou kunnen helpen als ze de gegevens van SNF-geregistreerde locaties in hun gemeente konden inzien. Hiermee zouden zij meer inzicht kunnen krijgen in de huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten binnen hun gemeentegrenzen. In sommige gemeenten is er namelijk onvoldoende zicht op de locaties waar arbeidsmigranten verblijven, wat onder andere handhaving bemoeilijkt.
Echter, ik merk ook op dat SNF een privaat keurmerk is. Ondernemingen melden zich vrijwillig aan om het keurmerk te krijgen. Hoewel ik SNF daarom niet kan verplichten om het locatieregister openbaar te maken voor gemeenten, heeft SNF mij desgevraagd wel aangegeven open te staan om in gesprek te gaan met individuele gemeenten, om passende afspraken te maken op het gebied van gegevensdeling. Met enkele gemeenten heeft SNF al een convenant afgesloten over gegevensdeling en dit zou in de toekomst met meer gemeenten afgesproken kunnen worden. Ik moedig gemeenten dan ook aan om dergelijke afspraken met SNF te maken en zal zelf ook met SNF verder bespreken welke rol ik kan spelen om dergelijke afspraken te bevorderen.
Daarnaast is het belangrijk om op te merken dat waarschijnlijk de meeste locaties waar arbeidsmigranten verblijven, zoals in mijn antwoord op vraag 2 ook aangegeven, niet geregistreerd of gecertificeerd zijn door SNF. Inzage in slechts de SNF-locaties zou dus geen volledig beeld geven van alle huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten in een gemeente. Aangezien de SNF-geregistreerde locaties gecontroleerd worden op een bepaalde kwaliteitsnorm, is het mogelijk dat er juist bij de niet-SNF-geregistreerde locaties meer misstanden voorkomen. Enkel de toegang tot het SNF-register zou voor gemeenten zodoende niet direct leiden tot meer zicht op locaties waar handhaving waarschijnlijk het meest urgent nodig is. Ik vind het dan ook van belang dat er vooral ook op niet-SNF-geregistreerde locaties meer zicht komt en dat er op deze locaties wordt gehandhaafd door gemeenten. Ik zal in dat kader ook in gesprek gaan met gemeenten om te verkennen welke ondersteuning zij nodig hebben om meer zicht te krijgen op de huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten binnen hun gemeente.
Om meer grip te krijgen op de kwaliteit van huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten in de gemeente, moedig ik gemeenten daarom vooral aan om het instrumentarium van de Wet goed verhuurderschap (Wgv) in te zetten. De Wgv biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om een verhuurvergunning voor de verhuur aan arbeidsmigranten in te voeren. Daarmee kunnen er eisen worden gesteld aan onder andere het maximaal aantal personen aan wie verhuurd mag worden en de voorzieningen die aanwezig moeten zijn ten behoeve van voedsel en hygiëne. Hierop kan vervolgens gehandhaafd worden. Met de Wet betaalbare huur kan er daarnaast gehandhaafd worden op de huurprijs.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met SNF om de registers openbaar te maken voor gemeenten, zodat zij beter kunnen handhaven op illegale huisvestingspraktijken? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven bij vraag 3 aangegeven, kan ik SNF niet verordenen om het register volledig openbaar te maken voor gemeenten. Ik moedig gemeenten wel aan om afspraken te maken met SNF over gegevensdeling en zal zelf ook met SNF verder bespreken welke rol ik kan spelen om dergelijke afspraken te bevorderen. Daarnaast vind ik het van belang dat gemeenten andere middelen inzetten om beter zicht te krijgen op het aantal arbeidsmigranten dat in de gemeente woont en werkt, bijvoorbeeld op het gebied van registratie in de Basisregistratie Personen, en te handhaven op de kwaliteit van huisvesting voor arbeidsmigranten via het instrumentarium op basis van de Wgv. Zoals in mijn antwoord op vraag 3 ook gezegd, zal ik hierover ook met gemeenten het gesprek aangaan om te bezien welke ondersteuning zij hierbij aanvullend nodig hebben.