Ingediend | 15 augustus 2025 |
---|---|
Beantwoord | 9 september 2025 (na 25 dagen) |
Indiener | Joris Thijssen (PvdA) |
Beantwoord door | Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
Onderwerpen | natuur en milieu organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2025Z15170.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-3059.html |
Bedrijven in de industrie, waaronder de maatwerkbedrijven, hebben te maken met economische en geopolitieke factoren die de afgelopen jaren sterk zijn gewijzigd waardoor de noodzakelijke verduurzaming van hun productieprocessen is bemoeilijkt. Sinds de start van de maatwerkaanpak hebben onder meer de Oekraïne-oorlog, de Inflation Reduction Act, de overcapaciteit op de mondiale chemiemarkt en het handelsbeleid van de Verenigde Staten gezorgd voor veel onzekerheid over de kosten en opbrengsten van toekomstige investeringen in de industrie. De energie- en grondstofkosten zijn daarbij een belangrijke factor.
Voor bedrijven in de energie-intensieve industrie zijn de energiekosten in Europa ongeveer drie keer hoger, dan in de Verenigde Staten en het Midden-Oosten. In Nederland zijn de energiekosten ook relatief hoger dan in omliggende landen, zoals in Duitsland, Frankrijk of België. Onderzoek van E-Bridge liet eerder al zien dat industriële bedrijven in Nederland tussen de 14–63 euro per MWh meer betaalden dan in deze omliggende landen.2 De (maatwerk)bedrijven in de industrie opereren op een internationale markt, waarbij gestegen kosten voor productie in Nederland, niet doorberekend kunnen worden als concurrenten niet met deze kosten worden geconfronteerd. Dit beeld wordt bevestigd in gesprekken die het kabinet voert met bedrijven in de industrie en in de Speelveldtoets 2025, die in het voorjaar aan de Kamer is toegezonden.3 Het kabinet deelt deze zorgen over de hoge energiekosten in Nederland en onderzoekt mogelijkheden om hier de industrie in te ondersteunen.
Het kabinet vindt het van belang dat bedrijven in Nederland in een gelijk speelveld kunnen opereren ten aanzien van omliggende landen. De verschillen komen door kortingen of belastingvoordelen die andere overheden geven, zoals via een subsidieregeling indirecte kosten-compensatie (IKC-ETS) en een volume-correctieregeling (VCR). In Nederland is de volumecorrectieregeling (VCR), die de energiekosten voor grootverbruikers verlaagt, sinds 2024 afgeschaft. In het Pakket voor Groene Groei heeft het kabinet aangekondigd de IKC-ETS met drie jaar te verlengen.4
Met een investering in grootschalige verduurzamingsprojecten, committeren bedrijven zich voor een langere periode aan verankering in Nederland. Daarbij wegen zij economische, financiële en strategische belangen, waarbij ook de (vermeden) kosten onder het Europese CO2-emmissie-handelssysteem worden meegewogen in het opstellen van een business-case. Op termijn kunnen bedrijven hun productie in Nederland alleen voortzetten als zij hun uitstoot terug kunnen brengen naar netto nul. Veel bedrijven willen op dit moment stappen zetten om te verduurzamen, maar lopen daarbij nog tegen een aantal bekende knelpunten aan. Daarbij wegen bedrijven mee waar (groene) investeringen op termijn het meeste zullen opleveren en of de mondiale marktontwikkelingen het noodzakelijk maken om alle reeds bestaande productielocaties te behouden. De termijn waarbinnen bedrijven deze stap zullen zetten, en of ze dit ook in Nederland zullen doen, hangt af van het tijdig op orde zijn van randvoorwaarden, internationale marktontwikkeling voor duurzame producten en de noodzakelijke vergunningen. Het kabinet blijft zich inzetten voor het verbeteren van het vestigingsklimaat, opdat bedrijven ook in de toekomst in Nederland blijven investeren.
De maatwerkaanpak is op dit moment gericht op het faciliteren en realiseren van CO2-reductie en waar relevant vermindering van de impact op de leefomgeving. Zoals het kabinet haar recente brief heeft aangegeven, voelen veel bedrijven de urgentie om te verduurzamen, maar lukt het niet met alle bedrijven om een maatwerkafspraak voor vergaande reductie van hun CO2-uitstoot in 2030 te realiseren. Het Europese CO2-emissiehandelssysteem (ETS) is een systeem dat zich richt op een geleidelijke pad van afbouw richting 2040. De maatwerkaanpak beoogde juist een zeer forse versnelling te realiseren voor 2030. Voor een aantal bedrijven waarmee wel doelstellingen voor reductie waren opgesteld is dit, zoals in de kamerbrief wordt aangegeven, op dit moment een te grote stap.
De mate waarin bedrijven in de Nederlandse (basis)industrie geraakt worden door overproductie uit China, hogere energiekosten dan in (omliggende) landen, of het aanpassen van de nationale CO2-heffing, is bedrijfstak specifiek en verschilt sterk tussen individuele bedrijven. Dit maakt het vergelijken van de exacte impact op bedrijven en sectoren van deze factoren lastig. Zoals het kabinet in eerdere beantwoording op Kamervragen heeft aangegeven is een daling van prijzen voor basischemicaliën en producten uit de industrie al een tijdje zichtbaar.5 Dit zorgt er ook voor dat bestaande productielocaties in Nederland (en Europa) op dit moment minder concurrerend zijn.
Verstoringen in het internationale speelveld, zoals de dumping van (industriële) producten, vormen een risico voor de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven. Het kabinet vindt het belangrijk om zich in Europees verband in te zetten voor het tegengaan van marktverstorende praktijken. Momenteel kent de Europese Unie al verschillende wettelijke mogelijkheden om dumpingpraktijken tegen te gaan. Bedrijven kunnen melding maken van dumping praktijken door non-EU-entiteiten en, na onderzoek, concluderen dat tegenmaatregelen, zoals een antidumpingheffing noodzakelijk zijn. Recent heeft de Commissie bijvoorbeeld hogere importheffingen op elektrische auto’s aangekondigd die vanuit China naar Europa worden geëxporteerd.
Voor de realisatie van grootschalige verduurzamingsprojecten is het tijdig op orde zijn van de randvoorwaarden essentieel. Het zo snel mogelijk verzwaren van het elektriciteitsnet, om de toekomstige vraag naar duurzame stroom voor elektrificatie of elektrolyse voor waterstofproductie mogelijk te maken, is daarbij één van de factoren. Voor de meeste industrie is op dit moment het realiseren van transportcapaciteit van belang, en in mindere mate de beschikbaarheid van duurzame elektriciteit. Ook de kosten van elektriciteit zijn uitdagend. Elektrificatie is ook niet de enige stap, waarmee grote industriële bedrijven hun processen verduurzamen. Voor de andere verduurzamingsroutes moet de noodzakelijke infrastructuur ook op tijd worden gerealiseerd. Het kabinet heeft daarom met het Pakket voor Groene Groei fors geïnvesteerd in het CCS-project Aramis, met als doel om in 2026 een FID mogelijk te maken voor Aramis. Met het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) en het Nationaal Programma Energie werkt het kabinet ook hard aan de realisatie van ons toekomstige energiesysteem.
De huidige stikstofproblematiek, en de onzekerheid over het (tijdig) kunnen afgeven van vergunningen voor verduurzamingsprojecten zorgt op dit moment ook voor uitstel of het uitblijven van investeringen in de industrie. Binnen de Ministeriële Commissie Economie en Natuur (MCEN) werkt het kabinet aan het uitwerken van een nieuwe aanpak, richtinggevende keuzes en oplossingen waardoor Nederland weer in beweging komt. Op 25 april jl. heeft de Kamer een brief ontvangen, waarin het kabinet de eerste stappen heeft gepresenteerd om vergunningverlening weer mogelijk te maken en perspectief te bieden.6
Het kabinet ziet dat de industrie niet alleen in Nederland onder druk staat, maar dat dit ook breder in Europa het geval is. De Europese Commissie heeft dit onderwerp hoog op de agenda staan en zet met de Clean Industrial Deal (CID) in om de concurrentiepositie van de (energie-intensieve) industrie in Europa te verbeteren.7 Het behoud van een concurrerende, duurzame industrie is essentieel voor het borgen van leveringszekerheid van industriële producten zoals staal, kunstmest (voor voedsel) en brand- en grondstoffen. Dit is cruciaal voor ons verdienvermogen, onze strategische autonomie en onze veiligheid.
Het verduurzamen van industriële processen in Europa, zoals het Draghi-rapport ook onderschrijft, is de beste manier om de concurrentiekracht van onze industrie te verstevigen. Daarbij zet het kabinet in Europa onder andere in op het verbeteren van de randvoorwaarden, en het creëren van een gelijk speelveld voor energieprijzen, groene marktcreatie en de opschaling van de Europese waterstofmarkt.8
Het kabinet heeft inmiddels een bindende maatwerkafspraak gesloten met Nobian, een maatwerksubsidie verstrekt aan Yara en met de bedrijven Coöperatie Koninklijke Cosun UA en AnQore een Joint Letter of Intent (JLoI) getekend. Het niet komen tot maatwerkafspraken met de grootste industriële uitstoters betekent niet dat bedrijven niet de noodzaak zien om te verduurzamen In de bijlage bij de kamerbrief valt te zien dat veel bedrijven in de maatwerkaanpak de afgelopen tijd ook al concrete stappen hebben gezet richting een duurzame toekomst. Zo heeft Air Liquide bijvoorbeeld recent een investeringsbeslissing (FID) genomen voor het elektrolyseproject op de Maasvlakte (200 MW).
In gesprekken met de maatwerkbedrijven komt duidelijk naar voren dat zij de noodzaak voor verduurzaming erkennen. Op dit moment staat de winstgevendheid van fabrieken in Nederland echter zwaar onder druk. Voordat bedrijven overgaan tot het nemen van een investeringsbeslissing, moeten zij een bepaalde zekerheid hebben over de randvoorwaarden, waarbinnen deze verduurzamingsprojecten worden genomen. Dit betreft factoren zoals (inter)nationale regelgeving, verwacht rendement, beschikbare infrastructuur en de verwachte markt voor duurzame producten. Bedrijven maken hierin zelf een afweging voor de noodzakelijkheid om (op korte) termijn een investering te doen in bestaande productielocaties.
Het kabinet voelt een grote urgentie en verantwoordelijkheid om te zorgen dat de industrie in Nederland blijft investeren, door de randvoorwaarden voor investeringen in verduurzaming te verbeteren. Deze investeringen dragen bij aan het toekomstig verdienvermogen van de economie en het behouden van werkgelegenheid in onze regionale industriële clusters. Met de maatwerkaanpak blijft het kabinet inzetten op het ondersteunen en realiseren van concrete en ambitieuze investeringen door bedrijven in Nederland. Bij een gelijker speelveld voor bedrijven met omliggende landen, en met tijdige realisatie van de infrastructuur voor verduurzaming, blijft Nederland in de toekomst vanwege haar gunstige ligging en bestaande, innovatieve clusters een aantrekkelijke vestigingslocatie.
Zie antwoord op vraag 6.
De Nederlandse industrie is belangrijk voor onze toekomstige welvaart, weerbaarheid en autonomie. Het kabinet investeert met de maatregelen in het Pakket voor Groene Groei in een snelle manier om de energiekosten voor bedrijven in de industrie te drukken. Hiermee wordt een belangrijke stap gezet om het speelveld voor deze bedrijven gelijker te maken.9 Het is uiteindelijk aan de (moeder)bedrijven om een afweging te maken over het doen van nieuwe investeringen of het uitkeren van rendement. Daarbij is het belangrijk om te vermelden dat bestaande industriële sites op dit moment vaak al verlieslatend zijn. Het kabinet realiseert zich dat de maatregelen die het kabinet heeft aangekondigd in het Pakket voor Groene Groei de situatie in de industrie niet in één keer kunnen oplossen, maar dat dit ook afhankelijk is van internationale (markt)ontwikkelingen.
Bij de maatwerkafspraken zijn de verduurzamingsplannen van het betreffende bedrijf en de financiële en niet-financiële randvoorwaarden om de benodigde investeringen te realiseren leidend. Met de maatwerkaanpak faciliteert en ondersteunt de overheid met (generieke) subsidie bedrijven met ambitieuze plannen om versneld hun productieprocessen te verduurzamen. Het kabinet weegt, naast het realiseren van additionele CO2-reductie in 2030, mee in welke mate de projectvoorstellen van de bedrijven de impact op de leefomgeving verminderen. Recent heeft het kabinet, conform de motie Thijssen, Joint Letters of Intent (JLoIs) getekend met Coöperatie Koninklijke Cosun UA en AnQore, een belangrijke stap richting een bindende maatwerkafspraak.10
Bedrijven kunnen zelfstandig rendementseisen bepalen bij voorgenomen investeringen in (verduurzamings)projecten. In de maatwerkgesprekken wordt bij bepaling van de mogelijkheid voor financiële ondersteuning gekeken naar redelijk rendement wat een bedrijf kan realiseren. Dit redelijk rendement wordt bepaald op basis van de weighted average cost of capital van een bedrijf, conform de Europese- en Nederlandse regels voor staatssteun, inclusief het voorkomen van oversubsidiëring. In algemene zin is het wel of niet met staatsteun kunnen voldoen aan rendementseisen van (moeder)bedrijven een van de factoren in het al dan niet door kunnen gaan van maatwerktrajecten. Factoren rondom (tijdige realisatie van) infrastructuur, relatief hoge energieprijzen en de concurrentie-positie van bestaande fabrieken spelen ook een belangrijke rol.
Zie antwoord bij vragen 8 en 9.
Het kabinet blijft zich inzetten om de randvoorwaarden voor verduurzaming op orde te krijgen en investeert in stappen richting een gelijk speelveld voor onze industrie, waarvoor met het Pakket voor Groene Groei een belangrijke eerste stap is gezet. Zoals het kabinet in de kamerbrief heeft aangegeven, is er voor een aantal maatwerktrajecten op dit moment zicht om te komen tot een JLoI en daarna tot een bindende maatwerkafspraak. Op 23 juni jl. en op 9 juli jl. heeft het kabinet met respectievelijk Coöperatie Koninklijke Cosun UA en AnQore een JLoI getekend, waarmee een grote stap is gezet om te komen tot twee bindende maatwerkafspraken. Met de bedrijven Zeeland Refinery, Tata Steel Nederland, Alco Energy Rotterdam en mogelijk OCI is er op dit moment nog perspectief om de komende periode tot een JLoI en bindende maatwerkafspraak te komen. Met Smurfit Westrock en een aantal afvalbedrijven worden nog gesprekken gevoerd. Het kabinet wil met deze bedrijven komen tot maatwerkafspraken, waarmee investeringen in verduurzaming in Nederland, additionele CO2-reductie in 2030 en vermindering van de impact op de leefomgeving kunnen worden gerealiseerd.
Voor een aantal maatwerktrajecten is vastgesteld dat er geen perspectief is om in te komen tot een JLoI, waarmee de doelstelling uit eerdere getekende Expressions of Principle (EoPs) kunnen worden gerealiseerd in 2030. Gelet op het belang van verduurzaming voor de Nederlandse industrie en het realiseren van de reductiedoelstelling, zal het kabinet ook in de toekomst bij concrete, complexe projecten, waar een duidelijk perspectief is voor net-zero doelen in 2040, bedrijven faciliteren met de lessen uit de maatwerkaanpak en financieel ondersteunen vanuit het generiek instrumentarium. De overheid houdt dus de deur open voor een helpende hand; het is echter aan de bedrijven zelf of ze hiervan gebruik willen maken.
Ja, het artikel van Follow The Money van 29 juli jl. is bekend.
Nee, de stok achter de deur om de industrie te verduurzamen bestaat uit meer dan alleen de CO2-heffing. Het EU-ETS borgt de benodigde CO2-reductie, de industrie gaat in 2040 naar netto nul uitstoot, waarbij een gelijk speelveld wordt verzekerd binnen de Europese Unie. Veel bedrijven willen op dit moment wel verduurzamen, maar kunnen dat vaak niet, vanwege knelpunten in infrastructuur (zoals netcongestie), financiering of vergunningverlening. Hierdoor zijn er zorgen over de concurrentiepositie ten opzichte van landen om ons heen, waar de randvoorwaarden soms gunstiger zijn. Het kabinet constateert dat de randvoorwaarden op dit moment niet (volledig) op orde zijn. Daardoor kunnen bedrijven niet tijdig verduurzamen. Zij ontlopen de CO2-heffing niet langer en de heffing, die bedoeld was als verduurzamingsprikkel, verandert daardoor in een boeteheffing die de internationale concurrentiepositie van veel bedrijven schaadt, juist ook van bedrijven die wél willen verduurzamen.
Op dit moment is het kabinet nader onderzoek aan het uitvoeren naar de financiële consequenties van het afschaffen en/of opschorten van de CO2-heffing, de impact op de maatwerkbedrijven en andere koplopers en de omgang met andere emissie-installaties. Derhalve kan momenteel niet vooruitgelopen worden op de impact van een mogelijke afschaffing of andere invulling van de heffing op de kosten van de maatwerkaanpak. De ambitie is om met Prinsjesdag duidelijkheid te verschaffen omtrent de uitzoekpunten en de opvolging van de motie Van Dijk.
Ja.