| Ingediend | 2 december 2024 |
|---|---|
| Beantwoord | 13 januari 2025 (na 42 dagen) |
| Indieners | Jan Paternotte (D66), Joost Sneller (D66) |
| Beantwoord door | Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
| Onderwerpen | onderwijs en wetenschap organisatie en beleid |
| Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2024Z19926.html |
| Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-1020.html |
Ja.
Ja, als Minister van OCW heb ik een stelselverantwoordelijkheid waarmee ik bewaak en bevorder dat verschillende partijen in het stelsel (instellingen, toezichthouders) de publieke taak van het hoger onderwijs realiseren. Hierbij wordt uiteraard van alle instellingen verwacht dat zij zich aan alle relevante wet- en regelgeving houden en dat de diverse toezichthouders optreden als instellingen zich buiten die kaders begeven.
De eindverantwoordelijkheid voor het veiligheidsbeleid van universiteiten en hogescholen ligt bij het college van bestuur dat aanspreekbaar is door de medezeggenschapsraden en de raad van toezicht. Uiteraard moet het veiligheidsbeleid voldoen aan de geldende wet- en regelgeving, ook ten aanzien van privacy. Als stelselverantwoordelijk Minister heb ik geen bemoeienis met de instellingsspecifieke afwegingen die instellingen maken bij het ontwikkelen en uitvoeren van hun veiligheidsbeleid en de gesprekken die zij met hun gemeenschap voeren over de voorwaarden voor het gebruik van faciliteiten op de campus. Wanneer studenten en/of medewerkers van mening zijn dat het gevoerde veiligheidsbeleid van de instelling niet bijdraagt aan de ervaren veiligheid of strijdig is met wet- en regelgeving acht ik het van groot belang dat zij hierover in gesprek gaan met de instelling, bijvoorbeeld via de medezeggenschap, of hierover een klacht indienen.
In de diverse bestuurlijke overleggen naar aanleiding van de protesten in het voorjaar heb ik uitgebreid met bestuurders gesproken. Zij zijn zich zeer bewust van hun complexe taak om te zorgen voor een open en toegankelijke campus en tegelijk zorg te dragen voor een veilige leer- en werkomgeving voor alle studenten, medewerkers en gasten. Gezamenlijk hebben zij in hun «Richtlijn Protesten»2 aangegeven op welke wijze er geprotesteerd kan worden en hierin uitgesproken dat zij het recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging, vergadering en betoging van harte ondersteunen.
Ja, hiervoor bestaan verschillende richtlijnen. Voor het ordelijk verloop van het primaire proces van onderwijs en onderzoek – waar bijeenkomsten en vergaderingen zowel in academisch als niet-academisch verband nadrukkelijk bij horen – stellen zij huisregels op, nemen ordemaatregelen en treffen beveiligingsmaatregelen om zo voor iedereen een prettige en veilige leer- en werkomgeving te creëren. De grondslag hiervoor ligt in artikel 7.57h van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Voor de wijze waarop er gedemonstreerd kan worden hebben universiteiten en hogescholen de «Richtlijn Protesten» opgesteld. Daarnaast stelt de wetgever via de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus3 specifieke eisen aan organisaties die door instellingen ingehuurd kunnen worden om toe te zien op de naleving van de huisregels. Deze regulering is noodzakelijk vanwege het belang van de betrouwbaarheid van het personeel van deze organisaties en bureaus, een duidelijke en correcte presentatie tegenover opdrachtgevers en burgers en een goede afstemming met het werk van de politie. Ook omdat het werk van deze organisaties en bureaus aan bepaalde belangen of rechten van burgers kan raken, zoals het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van bewegen.
Mijn ambtsvoorganger en ik hebben de nodige gesprekken gevoerd met bestuurders van instellingen over de veiligheidssituatie op de campussen. Dit naar aanleiding van ongeregeldheden rondom de protesten en de daadwerkelijke of potentiële gevolgen die we zagen voor de veiligheid van personen, de gebouwen en voor de continuering van onderwijs en onderzoek. Bij deze gesprekken zijn ook de politie, het openbaar ministerie, de NCTV en het Ministerie van JenV betrokken geweest. Universiteiten en hogescholen hebben hierdoor gestimuleerd een gezamenlijke richtlijn ontwikkeld voor de omgang met protesten op hun campussen. De toepassing van deze richtlijn is afhankelijk van de specifieke situatie van het protest. Dit heeft ook bijgedragen aan een nauwere samenwerking van de universiteiten en hogescholen met de partijen binnen de lokale driehoek ter voorbereiding op of gedurende de protesten. Instellingen, politie en justitie hebben bovendien opgetreden tegen personen, die uit waren op escalatie en vernieling.
Het nemen van beveiligingsmaatregelen is een zelfstandige bevoegdheid van de verantwoordelijke besturen van onderwijsinstellingen. Beveiligingsbeleid dient altijd plaats te vinden binnen de kaders van wet- en regelgeving, waaronder de privacyrechten. Universiteiten en hogescholen passen risicogericht veiligheidsbeleid toe, gebaseerd op risicoanalyses waarbij zij de kosten en baten afwegen in relatie tot de maatschappelijke opdracht tot het verzorgen van onderwijs en onderzoek. Instellingen onderhouden ook structurele contacten met de lokale driehoek die waar nodig kan worden ingeschakeld. De complexiteit van de veiligheidssituatie wisselt per instelling, en zelfs per gebouw of faciliteit, denk aan het verschil tussen een onderzoeksfaciliteit met gevaarlijke apparatuur, een bestuursgebouw met administratie, de fietsenstalling of een vergaderzaaltje voor bijeenkomsten. Ik verwacht van besturen dat zij in hun zorg voor een veilige leer- en werkomgeving hun beleid regelmatig evalueren en hierbij de eigen gemeenschap betrekken via de medezeggenschap en de raden van toezicht en daarbij de geldende wet- en regelgeving in acht nemen, inclusief de rechten en plichten die voortvloeien uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Ik ben van mening dat de geldende wet- en regelgeving voldoende duidelijke kaders biedt om de veiligheid te waarborgen op onderwijsinstellingen zonder dat daarbij inbreuk wordt gemaakt op grondrechten. Het is aan de instellingen om binnen deze kaders hun veiligheidsbeleid vorm te geven en hierover het gesprek te voeren met de eigen gemeenschap. Als er hierbij onduidelijkheden bestaan, fouten worden gemaakt of regels overtreden, dan is het aan de leden van deze gemeenschap om dit kenbaar te maken bij de instelling of bij een bevoegde autoriteit zoals de Autoriteit Persoonsgegevens.
Zie antwoord vraag 8.
Op 2 december 2024 hebben de leden Paternotte en Sneller (beide D66) schriftelijke vragen gesteld over de beantwoording van vragen over het bericht over gedoe rond vergadering van pro-Palestinastudenten. Tot mijn spijt is beantwoording binnen de gestelde termijn niet mogelijk, omdat de afstemming van de beantwoording meer tijd vraagt. Hierdoor zullen de antwoorden op deze vragen na het kerstreces naar uw Kamer gestuurd worden. Ik zal de vragen binnen de daarvoor geldende termijn van 6 weken beantwoorden.