Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 8 oktober 2025

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

I.

Algemeen

2

1.

Inleiding

2

2.

Algemene overwegingen

3

3.

Verplichting tot passend informeren

4

4.

Herziening, terugvordering, invordering en kwijtschelding

4

5.

Codificatie dingende redenen

6

6.

Keuze sanctiestelsel

6

7.

Hoofdlijnen boeteregime

6

8.

Hoofdlijnen maatregelenregime

7

9.

Overige onderwerpen in het voorstel

8

10.

Burgerperspectief

8

11.

Verhouding tot rechtsbeginselen en nationale wetgeving

8

12.

Verkenning internationale handhavingsstelsels

8

13.

Regeldruk

8

14.

Uitvoering

8

15.

Toezicht en handhaving

9

16.

Financiële gevolgen

9

17.

Advies en consultatie

10

I. Algemeen

De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel handhaving sociale zekerheid. Deze leden zijn verheugd dat met dit wetsvoorstel het recht op vergissen wettelijk wordt verankerd. Iedereen kan een foutje maken, maar wetten en regels gaan nu bijna automatisch uit van fraude. Deze leden kiezen voor een reëel en menselijk uitgangspunt: een vinkje verkeerd zetten mag niet leiden tot sociaal onrecht. Zij hebben over het wetsvoorstel nog enkele aanvullende vragen aan de regering.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zijn blij dat er veranderingen in de handhaving van de sociale zekerheid plaatsvinden en dat de menselijke maat beter toegepast wordt. Het streng sanctioneren van mensen is niet alleen vaak onterecht, het werkt ook vaak contraproductief. Wel hebben deze leden nog enkele vragen.

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet handhaving sociale zekerheid.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet handhaving sociale zekerheid.

De leden van de SGP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden delen de hoofdlijnen van het voorstel dat een fout je nog niet meteen een fraudeur maakt. Zij hebben daarover nog wel enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet handhaving sociale zekerheid. Deze leden zijn blij dat de ingezette verandering om de sociale zekerheid menselijker, duidelijker en eerlijker te maken vorm krijgt middels onder andere dit wetsvoorstel. Deze leden maken van de gelegenheid gebruik enkele vragen te stellen over het wetsvoorstel.

1. Inleiding

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering voornemens is de uniformiteit in handhaving door te trekken naar andere terreinen die raken aan de sociale zekerheid, zoals bijvoorbeeld toeslagen; en naar de samenhang met de Wet verbetermaatregelen toeslagen. Zo ja, op welke manier gaat zij dit doen en wat is het tijdspad hierbij?

De leden van de SP-fractie vragen zich af welke vormen van preventie al worden genomen of zullen worden genomen, die kunnen worden gezien als aanvullende maatregelen op deze wet zowel op gemeentelijk als Rijksniveau?

De leden van de SGP-fractie vragen de regering naar de definitie van fraude in het kader van deze wet, en in hoeverre is deze definitie ook in gebruik in de handhaving op andere terreinen. Kortom, wat is de uniformiteit van dit begrip en hoe wordt die bevorderd?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de handhaving op andere terreinen die raken aan de sociale zekerheid, zoals toeslagen. Hoe wordt uniformiteit op dit punt bevorderd?

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre wat dit wetsvoorstel regelt reeds mogelijk is in het bestaande afwegingskader. Zo is er nu op bepaalde terreinen reeds ruimte om verminderde verwijtbaarheid te betrekken bij de beoordeling, maar gebeurt dit in praktijk weinig. In hoeverre is dit een structuur- of cultuurprobleem? Graag een uitgebreide reflectie van de regering hierop.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre dit wetsvoorstel tegemoet komt aan de ervaren handelingsverlegenheid bij mogelijke hardvochtige effecten in de handhaving. Krijgen ambtenaren en uitvoeringsorganisaties nu voldoende ruimte om af te wijken op het moment dat zij menen dat een sanctie te hard uitpakt? In hoeverre heeft het nieuwe kader ook weer het gevaar in zich dat er situaties buiten vallen die mogelijk wel hardvochtig uitpakken? Hoe wil de regering hiermee omgaan?

De leden van de SGP-fractie willen geen doorgeschoten fraudeaanpak, maar burgers verwachten ook geen naïeve opstelling. Denk aan eerdere berichten van massale fraudezaken. Een gezonde, evenwichtige aanpak om fraude tegen te gaan, is noodzakelijk. Hoe wil de regering deze in de breedte vorm geven, en hoe draagt dit wetsvoorstel daaraan bij?

2. Algemene overwegingen

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe het introduceren van het begrip «verwijtbaarheid» in het afwegingskader voor het opleggen van een sanctie en het behouden van dit begrip als situatie waarin wordt afgezien van het opleggen van een sanctie zich verhoudt tot de conclusie van de De Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) dat het gebruik van «verwijtbaarheid» als meetlat voor fraude in de sociale zekerheid onvoldoende accuraat en bruikbaar is. Hoe vormt dat nu geen probleem meer of blijf je dezelfde problemen rondom die term in de uitvoering houden?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat in situaties waarin de fout is veroorzaakt door de uitvoeringsorganisatie van de regeling, geen sprake kan zijn van verwijtbaarheid aan de zijde van de burger en er derhalve geen terugvordering plaatsvindt. Zo niet, waarom niet en hoe verhoudt dat zich tot de rechtvaardigheid van de burger?

De leden van de NSC-fractie lezen dat het wetsvoorstel zich richt op alle sociale zekerheidswetten. Deze leden zijn hier erg positief over, daar het gaat om een groot aantal wetten zoals de Algemene Ouderdomswet (AOW), Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), Participatiewet (Pw) en Werkloosheidswet (WW). Dat er eerst wordt gekozen voor de sociale zekerheidswetten is volgens deze leden ook een begrijpelijke stap van de regering. Wel zijn deze leden van mening dat het een waardevolle toevoeging kan zijn om de bepalingen uit het wetsvoorstel in de toekomst ook toe te passen op de toeslagen. De Dienst Toeslagen keerde in 2024 immers ruim 8 miljoen toeslagen uit, met een waarde van 20 miljard euro. Deze leden vragen de regering of zij deze mening deelt, en welke stappen zij voornemens is in de toekomst hiervoor te zetten.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering in de memorie van toelichting toelicht dat voorliggend wetsvoorstel zich richt op de socialezekerheidswetten. Deze leden hebben begrip voor deze afbakening. Echter is voor burgers het onderscheid tussen socialezekerheidswetten en inkomsten uit toeslagen niet gemakkelijk te maken. Is de regering dit met deze leden eens? Op welke wijze borgt de regering de uniformiteit in wet- en regelgeving én handhaving tussen de socialezekerheidswetten en de uitvoering van toeslagen? Is er sprake van samenhang, en zo ja welke, tussen voorliggend wetsvoorstel en de Wet verbetermaatregelen toeslagen? Op welke punten verschilt de handhaving tussen deze twee stelsels en acht de regering dit wenselijk?

3. Verplichting tot passend informeren

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen waarom de regering de keuze maakt om de uitzondering voor de Pw, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers(IOAW) en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) te laten bestaan om bij niet tijdige verstrekking van informatie op verzoek een boete op te leggen en de uitkering op te kunnen schorten. Hoe verhoudt dit zich tot het streven naar uniformiteit in handhaving en één overheid?

De leden van de NSC-fractie lezen dat een verplichting voor bestuursorganen om tijdens het handhavingsproces de betrokkene op een passende en begrijpelijke wijze te informeren over diens verplichtingen wordt geïntroduceerd. Op welke manier de verplichting door bestuursorganen wordt ingevuld is vormvrij. Deze leden vragen de regering waarom er geen nadere regels worden gesteld aan deze verplichting. Op welke wijze gaat de regering er zorg voor dragen dat deze verplichting ook daadwerkelijk passend en begrijpelijk wordt uitgevoerd door de bestuursorganen? Welke lessen uit de praktijk worden daarin meegenomen?

4. Herziening, terugvordering, invordering en kwijtschelding

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het voor betrokkenen duidelijk is welke signalen bestuursorganen automatisch ontvangen en welke zij zelf aan dienen te leveren.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe het proces is bij het bestuursorgaan ingericht wanneer een betrokkene een signaal deelt, dat volgens het bestuursorgaan niet concreet is. Krijgt deze persoon dan op tijd een melding hiervan zodat deze persoon alsnog een concreet signaal kan indienen?

De leden van de NSC-fractie lezen dat wordt voorgesteld om af te zien van terugvordering wanneer de onverschuldigde betaling het gevolg is van een handelen of nalaten van het bestuursorgaan, een fout van het bestuursorgaan, tenzij het betrokkene redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat onverschuldigd werd betaald. Deze leden vragen de regering om nader toe te lichten waarom zij voor de «tenzij» formulering heeft gekozen. Laten hersteloperaties zoals de WIA-daglonen bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) juist niet zien dat deze bepaling mogelijke gedupeerden veel onrust kan geven? Waarom kiest de regering er niet voor om de gevolgen van de fout bij een bestuursorgaan ook gewoon volledig bij het bestuursorgaan zelf te leggen?

De leden van de NSC-fractie lezen daarnaast dat de bescherming tegen traag handelen alleen van toepassing is als er sprake is van een concreet signaal, wat inhoudt dat er geen nader onderzoek nodig is om de uitkering aan te passen. Deze leden vragen de regering of dit niet tot onduidelijkheid zal leiden voor burgers en onjuiste verwachtingen kan wekken. Hoe wordt bepaald of er nader onderzoek nodig is om de uitkering aan te passen volgens de regering? Is dat niet überhaupt nodig om een uitkering aan te kunnen passen? Hoe is de regering voornemens om dit aan de voorkant van het proces goed duidelijk te maken aan burgers?

De leden van de SP-fractie lezen dat er bepaalde afwegingskaders zijn waarbij de betrokkenen wist of niet wist dat de uitkering te hoog was. Wat als de betrokkenen aangeeft teveel uitkering te ontvangen maar de overheid aangeeft dat het wel klopt, zoals bij de fouten rondom de WIA zijn gebeurd. Hoe wordt zo’n casus behandeld binnen het afwegingskader?

De leden van de SP-fractie begrijpen niet waarom er is gekozen voor zes maanden als termijn en niet korter. Er wordt aangegeven dat het proces onder druk wordt gezet als de termijn korter is, maar is dat niet juist de reden voor zo’n termijn? Dat daardoor er reden is voor het uitvoeringsorgaan om snel helderheid te verschaffen voor de betrokkene? Hoe reflecteert de regering hierop?

De leden van de SP-fractie lezen dat er gekozen is om de kwijtscheldingstermijn terug te brengen van tien naar vijf jaar, omdat deze verhoging niet meer in lijn lag met het perspectief op een schuldenvrij bestaan. Waarom wordt er dan geen stap verder gegaan en de kwijtscheldingstermijn verder verlaagd in plaats van dat we teruggaan naar de status quo. Zou er niet te beargumenteren zijn dat een schuldenvrij bestaan toen ook al onder druk lag, anders was deze wetgeving niet nodig, en dat het vertrouwen in de overheid wordt versterkt door de kwijtscheldingstermijn verder te verlagen?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering schrijft dat het noodzakelijk is om meer ruimte te bieden voor maatwerk om geheel of gedeeltelijk af te kunnen zien van terugvordering op het moment dat het doel van de terugvordering niet opweegt tegen de individuele nadelen die de betrokkene daarvan ondervindt. Deze leden zijn verheugd dat de conclusie van Advocaat-Generaal De Bock (ECLI:NL:CRVB:2023:2086) en de daarop volgende uitspraak van de Centrale Raad van Beroep hiermee gecodificeerd is. Deze leden vragen of de conclusie en uitspraak één op één zijn gecodificeerd of dat de regering gekozen heeft voor nadere invulling.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze deze jurisprudentie op dit punt reeds in de praktijk wordt gebracht. Is er informatie beschikbaar in hoeveel gevallen afgezien wordt van terugvordering met het beroep op het evenredigheidsbeginsel en/of dringende reden?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of conform voorliggend wetsvoorstel uitvoeringsinstanties ambtshalve het evenredigheidsbeginsel moeten toetsen wanneer sprake is van een terugvordering. Zo nee, waarom is hier niet voor gekozen?

In de memorie van toelichting schrijft de regering dat «Er moet, met andere woorden, meer aandacht komen voor een evenredige terugvordering. Met dit wetsvoorstel worden een aantal wijzigingen doorgevoerd waarmee hiertoe een eerste stap gezet wordt.» Deze zinsnede suggereert dat er nog meer stappen te zetten zijn om daadwerkelijk sprake te laten zijn van «evenredige terugvordering». Klopt deze aanname, zo vragen deze leden. Welke stappen zijn er nog meer te zetten volgens de regering? En waarom is nu niet gekozen om dat te doen?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het wetsvoorstel dat de sociale zekerheidswetten worden gewijzigd waarbij de «dringende reden» aangaande terugvordering als volgt wordt omschreven: «Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van de terugvordering voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.» Deze leden vinden de memorie van toelichting op dit punt enigszins verwarrend, nu er staat: «De huidige invullingen van meer evenredigheid in de jurisprudentie en huidige werkwijzen worden gecodificeerd en uitgebreid. De jurisprudentie en werkwijzen gaan bovendien voor alle uitkeringsinstanties gelden. Dit komt de uniformiteit en rechtszekerheid van de burger ten goede. Daarnaast kan de reeds geldende uitzondering van de «dringende redenen» benut worden, voor die gevallen waar ondanks toepassing van de eerdergenoemde opties in een individueel geval alsnog geen sprake is van een evenredige terugvordering.» Kan de regering nader uitleggen wat er met «de eerdergenoemde opties» bedoeld wordt?

5. Codificatie dingende redenen

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij dat met voorliggend wetsvoorstel het amendement Ceder c.s. (Kamerstuk 36 582, nr. 25) in alle sociale zekerheidswetten breed is gecodificeerd, zoals ook de wens was van de indieners van het amendement. De regering schrijft dat «de bepaling zoals voorgesteld door de indieners van het amendement [is] geoptimaliseerd». Deze leden vragen de regering dit nader te duiden. Wat is het verschil tussen het voorgestelde amendement tot wijziging van de Participatiewet en de bepalingen voor wijziging van de sociale zekerheidswetten conform voorliggend wetsvoorstel?

6. Keuze sanctiestelsel

De leden van de SP-fractie begrijpen de keus om over het algemeen niet over te gaan tot strafrechtelijke handhaving. Wel zijn deze leden benieuwd in welke specifiek aangewezen gevallen er wel wordt gekozen voor strafrechtelijke handhaving. Aan welke voorwaarden moet dan voldoen worden?

De leden van de SGP-fractie constateren dat gesproken wordt over de «mogelijkheid» tot het afzien van een sanctie bij een vergissing of wanneer met een waarschuwing niet de met de sanctie te dienen doelen bereikt zal worden. In de wet staat echter dat het bestuursorgaan hiervan afziet, en is dit niet geformuleerd als kan-bepaling. Wat betekent dit in de praktijk? Kan het bestuursorgaan dit zelf bepalen, of moet de betrokkene een beroep doen op dit wetsartikel?

7. Hoofdlijnen boeteregime

De leden van de NSC-fractie lezen dat de niet tijdige verstrekking van inlichtingen op verzoek expliciet wordt uitgezonderd van boeteoplegging. Echter geldt niet voor de Participatiewet, IOAW en IOAZ. In deze wetten kan het bestuursorgaan de uitkering opschorten en een boete opleggen bij de niet tijdige verstrekking van informatie op verzoek. Deze leden vinden dit onwenselijk, omdat juist mensen in een kwetsbare positie gebruik maken van deze wetten. Zij vragen de regering waarom deze uitzondering op de Pw, IOAW en IOAZ in stand wordt gehouden. Is de regering bereid om de niet tijdige verstrekking van inlichtingen op verzoek alsnog ook uit te zonderen van boeteoplegging in deze wetten?

De leden van de D66-fractie constateren dat het wetsvoorstel streeft naar meer uniformiteit in de handhaving. Kan de regering daarom een toelichting geven waarom is gekozen om voor de Participatiewet, IOAW en IOAZ een uitzondering te behouden en het niet-tijdig verstrekken van informatie met een boete te blijven sanctioneren, in tegenstelling tot andere wetten? En hoe wil de regering de uniformiteit in handhaving doortrekken naar andere terreinen die raken aan de sociale zekerheid, zoals bijvoorbeeld toeslagen? En hoe is de samenhang met de Wet verbetermaatregelen toeslagen?

De leden van de SP-fractie lezen dat er af kan worden gezien van sancties als er sprake is van een vergissing. Deze leden vragen zich af of de term vergissen is geconcretiseerd, bijvoorbeeld hoe vaak iemand zich mag vergissen. Of is hier sprake van een contextafhankelijke afweging?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de term «vergissen» niet nader wordt gedefinieerd, terwijl met dit wetsvoorstel wel het vergisrecht wordt geïntroduceerd. Op welke situaties ziet dit specifiek? Deze leden begrijpen dat nadere definiëring beperkend kan werken, maar vragen ook aandacht voor de mogelijkheid dat het ontbreken van een definitie onvoldoende duidelijkheid biedt. Hoe wil de regering dit risico tegengaan?

De leden van de SGP-fractie vragen de regering specifiek in te gaan op de kritiek van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op het wettelijk verankeren van het vergisrecht en hun suggestie enkel in de toelichting op te nemen dat minder verwijtbaar handelen of nalaten van invloed kan zijn op het uiteindelijke oordeel over het opleggen van een maatregel of sanctie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of haar aanname correct is dat het in het huidig wettelijk kader niet mogelijk is voor uitvoeringsorganen om teveel betaalde uitkeringen als gevolg van (al dan niet bewuste) overtreding van de inlichtingenplicht terug te vorderen zónder een boete op te leggen. Deze leden vragen of deze aanname feitelijk juist is.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat het mogelijk moet zijn voor uitvoeringsorganen om teveel betaalde uitkeringen als gevolg van (al dan niet bewuste) overtreding van de inlichtingenplicht terug te vorderen zonder een boete op te leggen. Maakt voorliggend wetsvoorstel deze optie mogelijk, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het wetsvoorstel een volgende formulering voor het opleggen van een boete: [Het bestuursorgaan] legt een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door [de betrokkene], tenzij sprake is van een overtreding als bedoeld in [artikel]. Kan de regering nader uitleggen wat de «tenzij» in dit artikel precies is?

Op welke wijze voorziet de regering dat het recht op het vergissen in de praktijk vorm krijgt, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Is het bestuursorgaan ambtshalve verplicht te onderzoeken of er sprake is van een vergissing voor er een boete of andere maatregel wordt opgelegd of moet het bestuursorgaan deze beoordeling pas maken nádat de betrokkene zich meldt over de opgelegde boete of maatregel?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering het boetebesluit en de hoogte van de boetes nader toe te lichten. Op basis waarvan zijn de verschillende boetecategorieën gebaseerd? Wijzigt voorliggend voorstel ook de hoogtes van de boetes? Zo nee, waarom niet?

8. Hoofdlijnen maatregelenregime

De leden van de NSC-fractie lezen dat in het wetsvoorstel twee situaties zijn opgenomen waarin het bestuursorgaan in ieder geval afziet van het opleggen van een maatregel of waarschuwing: Indien elke vorm van verwijtbaarheid van de betrokkene(n) ontbreekt of indien er sprake is van een overtreding uit de eerste drie categorieën: naar het oordeel van het bestuursorgaan aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of maatregel niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen. Deze leden constateren dat het begrip verwijtbaarheid daarmee onderdeel uitmaakt van het afwegingskader. Zij vragen de regering hoe dit zich verhoudt tot de conclusie van de NOSB dat het gebruik van «verwijtbaarheid» als meetlat voor fraude in de sociale zekerheid onvoldoende accuraat en bruikbaar is.

De leden van de SP-fractie lezen dat er bij ernstige misdragingen jegens een ambtenaar een uitkering kan worden stopgezet. Wordt dat pas besloten nadat het strafrechtelijk proces is afgerond of ook al tijdens het proces?

9. Overige onderwerpen in het voorstel

10. Burgerperspectief

11. Verhouding tot rechtsbeginselen en nationale wetgeving

12. Verkenning internationale handhavingsstelsels

13. Regeldruk

14. Uitvoering

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering een inschatting kan maken of er voldoende uitvoeringscapaciteit is om evenredig te kunnen handhaven, in het licht van een krappe arbeidsmarkt. Kan de regering aangeven of hier financiële middelen voor zijn uitgetrokken?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat bij risicogerichte handhaving gebruik wordt gemaakt van postcode- of gebiedsgerichte selecties die kunnen leiden tot ongelijke behandeling.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering het uitvoeringsrapport over de lagere regelgeving met de Kamer kan delen zodra dit beschikbaar is.

De leden van de D66-fractie constateren dat de implementatie van de Wet handhaving sociale zekerheid een beroep doet op de schaarse ICT-capaciteit van het UWV. Dit kan ten koste gaan van andere verandertrajecten en de bredere vernieuwingsagenda. Daarom vragen deze leden de regering welke plannen er zijn om te waarborgen dat de inzet van deze capaciteit voor het wetsvoorstel niet leidt tot ongewenste vertraging of afstel van andere, eveneens cruciale, moderniserings- en verbetertrajecten binnen het UWV.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de benadrukking door de Raad van State en de uitvoeringsorganisaties van het belang van voldoende uitvoeringscapaciteit. Kan de regering een concrete inschatting geven of deze capaciteit, met name gezien de krappe arbeidsmarkt, momenteel beschikbaar is en welke financiële middelen hiervoor zijn uitgetrokken?

De leden van de D66-fractie zien dat dit wetsvoorstel diverse open en potentieel vage normen introduceert, zoals «passend informeren», «redelijkerwijs duidelijk» en «vergissing». De Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) heeft al gewaarschuwd dat de ruimte die de wet biedt, met name in het boeteregime, kan leiden tot willekeur en rechtsongelijkheid. Hoe gaat de regering waarborgen dat deze open normen door alle uitvoeringsorganisaties (UWV, SVB en gemeenten) eenduidig en uniform worden toegepast, om te voorkomen dat burgers in vergelijkbare situaties ongelijk worden behandeld en de rechtszekerheid wordt ondermijnd?

De leden van de BBB-fractie vragen hoe wordt geborgd dat de bredere ruimte voor uitvoeringsorganisaties niet leidt tot willekeur of rechtsongelijkheid tussen burgers.

Zijn de uitvoeringsorganisaties voldoende toegerust qua IT en opleiding om het vereiste maatwerk en de uitgebreidere motivering in elk individueel geval vorm te geven?

Wat gebeurt er als uitvoeringsorganisaties het vertrouwen-principe anders interpreteren en dus lokaal verschillend toepassen? Hoe wordt uniformiteit bewaakt?

Hoe wordt voorkomen dat de beperkingen van de terugkijktermijn of coulance in het sanctiebeleid fraude in de hand werken?

De leden van de SP-fractie zien dat de regering, na de bezwaren van de SVB rondom de uitvoeringstoets, de wet heeft aangepast. Hebben de aanpassingen op de uitvoeringstoets van de SVB voldoende de principiële bezwaren van de SVB weggenomen?

De leden van de SP-fractie onderschrijven de stelselherziening die wordt voorgesteld door de Parlementaire Enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening en de NSOB om tot meer evenredige sancties te komen zoals de SVB graag ziet. Als er op dit moment wordt ingezet op handhaving van sociale zekerheid en andere wetgeving die de menselijke maat centraal zet, is het dan nu niet juist tijd voor een stelselherziening? Hoe reflecteert de regering hierop?

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd of er nog andere wetgeving, naast de genoemde in dit hoofdstuk, in behandeling zijn waarbij de menselijk maat (opnieuw) wordt geïmplementeerd.

De leden van de SGP-fractie worden graag geïnformeerd over hoeveel (aanvullende) uitvoeringscapaciteit nodig is als gevolg van dit wetsvoorstel. Is deze capaciteit er en hoeveel financiële middelen zijn hiervoor nodig? Wordt dit budget ook hiervoor uitgetrokken en hoe wordt dit gedekt?

De leden van de SGP-fractie vragen welke gevolgen het inzetten van de schaarse ICT-capaciteit voor dit wetsvoorstel heeft op andere trajecten bij het UWV en specifiek voor welke trajecten.

15. Toezicht en handhaving

16. Financiële gevolgen

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de omvang is van de middelen uit de envelop Groepen in de knel uit het hoofdlijnenakkoord 2024–2028 die beschikbaar zijn gesteld voor dit wetsvoorstel.

Kan de regering aangeven hoe groot de reservering is die is gemaakt om structurele uitvoeringskosten te dekken? Is de regering ervan op de hoogte dat (bestuurlijke) boetes voor SZW voor gemeenten vaak een inkomstenpost vormen waarop in de begroting wordt gerekend?

Deelt de regering de opvatting van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat het onwenselijk is dat gemeenten boete-inkomsten opnemen in hun begroting, aangezien dit in feite betekent dat zij begroten op het straffen van inwoners?

Deelt de regering de zorg van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat, wanneer gemeenten voor de keuze staan tussen het opleggen van een boete of het nemen van een andere maatregel, de financiële prikkel om te beboeten kan leiden tot de voorkeur voor het opleggen van boetes, zeker wanneer de financiële middelen beperkt zijn? Is de regering bereid gemeenten te compenseren om deze financiële prikkel weg te nemen?

17. Advies en consultatie

De leden van de SP-fractie lezen reacties bij de internetconsultatie waarin wordt aangegeven dat de maximale boete van 4.500 euro te hoog, ook zijn er vragen hoe de boete zich verhoudt tot de draagkrachtberekening. Hoe reflecteert de regering op deze reacties? Een te hoge boete zou voor een deel van de getroffenen namelijk kunnen leiden tot grotere problemen, bijvoorbeeld problematische schulden. Gaat de regering deze feedback verwerken door het wetsvoorstel aan te passen? Zo zou het wetsvoorstel meer in lijn komen met het Nationaal Programma Armoede & Schulden, waarbij problematische schulden getracht worden te voorkomen?

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

De Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek