Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 mei 2025
Uw Kamer heeft mij gevraagd om een schriftelijke reactie op het tweede nader gewijzigd amendement van het lid Joseph c.s.1 Met deze brief kom ik hieraan tegemoet.
Het voorliggende amendement omvat een aantal technische aanpassingen die zien op de uitvoerbaarheid van het amendement. Het beoogde doel van het amendement, namelijk de introductie van het individueel bezwaarrecht dan wel referendum bij invaren, blijft onveranderd. In de reactie op het nader gewijzigd amendement Joseph c.s. is het kabinetsstandpunt uitvoerig toegelicht, onder meer over het belang om de collectiviteit van het stelsel te borgen en om de voordelen van het nieuwe stelsel zo snel mogelijk voor alle deelnemers te realiseren.2 Ook is hierin gewezen op de budgettaire gevolgen en risico’s. Het aangepaste amendement leidt dan ook niet tot een ander kabinetsoordeel.
Daarnaast wordt in het voorliggende amendement verwezen naar de door mij genoemde aanvullende wetgeving die noodzakelijk is om het amendement uitvoerbaar te maken voor de pensioensector en de toezichthouders.3 Het amendement is op de volgende punten nog niet (volledig) aangevuld: punt 2 (wettelijk kader rondom toedelen vermogen), punt 4 (keuze voor bezwaarrecht of referendum), punt 5 (aanpassen transitieplan en evenwichtigheid voor bezwaarmakers), punt 7 (voorschriften voor informatieverstrekking en keuzebegeleiding) en punt 8 (voorwaarden transitie-ftk). Daarmee blijft het tweede nader gewijzigd amendement op uitvoeringsaspecten onvoldoende uitgewerkt.
Ik heb in mijn brief van 9 mei jl.4 aangegeven dat om de uitvoerbaarheid te waarborgen – gegeven de impact van de voorgestelde wijziging – een zorgvuldiger wetgevingsproces noodzakelijk is.5 Hiervoor is tijd nodig voor consultatie van de pensioenuitvoerders en advisering door sociale partners en toezichthouders.
Voor de wijziging is een nieuw advies door de Afdeling advisering van de Raad van State nodig.6 Hieraan is met dit amendement niet voldaan. De verwachting van het benodigde tijdsbeslag hiervoor blijft dan ook ongewijzigd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum