Gepubliceerd: 27 maart 2024
Indiener(s): Mariƫlle Paul (VVD)
Onderwerpen: onderwijs en wetenschap organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36530-3.html
ID: 36530-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

A. ALGEMEEN

Sinds de inwerkingtreding van de Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen is geregeld dat het onderwijs aan zieke leerlingen en studenten primair een taak is van de school of mbo-instelling waar de leerling of student is ingeschreven. Daar ligt de verantwoordelijkheid voor het onderwijs aan zieke leerlingen en studenten. Ook is voor leerlingen in het primair, voortgezet, (voortgezet) speciaal onderwijs en een deel van de zieke studenten in het middelbaar beroepsonderwijs (hierna: mbo) wettelijk vastgelegd dat scholen en mbo-instellingen bij het onderwijs aan zieke leerlingen kunnen worden ondersteund (hierna: ozl). Die ondersteuning wordt gesubsidieerd. Welke organisaties in aanmerking komen voor subsidie, is in de diverse onderwijswetten vastgelegd. Sinds 2006 wordt deze taak door onderwijsadviesbureaus die voorheen schoolbegeleidingsdienst waren (hierna: oab’s) en universitair medische centra (hierna: umc’s) uitgevoerd. Deze structuur is verouderd, versnipperd en niet flexibel en dient aangepast te worden. Om de continuering van de ozl-taken te verzekeren wordt voorgesteld deze taken op landelijk niveau te borgen.

Met dit wetsvoorstel wordt beoogd de continuïteit van ozl te waarborgen, te verduidelijken en te vereenvoudigen door de ondersteuning als wettelijke taak bij een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) aan te wijzen rechtspersoon neer te leggen. Hiertoe zal een stichting worden opgericht. In het vervolg van deze toelichting zullen we deze door de Minister aan te wijzen rechtspersoon aanduiden als «de Stichting». De Stichting gaat scholen en mbo-instellingen ondersteunen bij het verzorgen van onderwijs aan leerlingen en studenten die door ziekte, die zich uit in lichamelijke klachten, niet (volledig) in staat zijn om onderwijs te volgen. Ook krijgt de Stichting een expertise-functie op het terrein van de onderwijsondersteuning aan zieke leerlingen en studenten.

Er wordt opgemerkt dat dat het merendeel van ozl betrekking heeft op het funderend onderwijs en zich dus in de portefeuille van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs bevindt. Bij het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn beide bewindslieden betrokken geweest. De ondertekening van het wetsvoorstel en het nader rapport is aangepast, zodat de ondertekening plaatsvindt door de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

1. Inleiding

1.1. Kern van het voorstel

Het voorstel is om de ondersteuningsstructuur voor het onderwijs aan zieke leerlingen en studenten zodanig aan te passen dat deze past in de huidige context, toekomstbestendig is en borgt dat de ondersteuning beschikbaar is voor elke school of mbo-instelling, ongeacht waar de leerling of student verblijft. Het voorstel is erop gericht om de ondersteuning steeds daar te kunnen inzetten waar nodig.

Daartoe voorziet het wetsvoorstel in:

  • 1. het wettelijk verankeren van de taken van de Stichting;

  • 2. het vereenvoudigen van de ozl-financiering door het verleggen van de diverse ozl-subsidiestromen aan de oab’s en umc’s naar één subsidie voor de Stichting.

De subsidierelatie met de oab’s en umc’s wordt beëindigd. Deze organisaties ontvangen momenteel subsidie op basis van de onderwijswetten. De grondslagen voor deze subsidie vervallen met het voorliggende wetsvoorstel. In plaats daarvan komt er een grondslag voor subsidie in de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten (hierna: Wet SLOA) voor de Stichting.

Verder worden in dit wetsvoorstel de randvoorwaarden voor het zorgvuldig uitoefenen van de wettelijke taken van de Stichting geregeld. Voor de subsidiëringsystematiek wordt zo veel mogelijk aangesloten bij titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), die is uitgewerkt in de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, en bij de Wet overige OCW-subsidies (WOOS). Voor de subsidie- en beleidsrelatie met de Stichting wordt aangesloten op de systematiek die is vastgelegd in de Wet SLOA.

Ten slotte wordt voorgesteld de huidige doelgroep waarvoor het bevoegd gezag van een mbo-instelling aanspraak kan maken op ozl aan te passen; zie hierover paragraaf 4.1 van de toelichting.

1.2 Terminologie

Om de leesbaarheid van deze toelichting te vergroten wordt in het vervolg geregeld gebruikt gemaakt van een verkorte terminologie. Dit is hieronder toegelicht.

  • (Bevoegd gezag van een) school of instelling: formeel is het bevoegd gezag en niet de school of instelling, drager van rechten en plichten op grond van de onderwijswetten. Omwille van de leesbaarheid wordt echter in deze toelichting «bevoegd gezag van een school of instelling» ook wel aangeduid als «school» of «instelling».

  • Scholen: onder scholen wordt ten eerste verstaan scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO), de Wet op het voorgezet onderwijs 2020 (hierna: WVO 2020) en de Wet op de expertisecentra (hierna: WEC). Tevens wordt onder scholen verstaan instellingen voor cluster 1 en 2 leerlingen en mbo-instellingen als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB), tenzij duidelijk uit de context blijkt dat anders is bedoeld.

  • Leerlingen: onder leerlingen wordt tevens verstaan studenten aan een mbo-instelling, tenzij duidelijk uit de context blijkt dat anders is bedoeld. De WEB wijkt namelijk op een aantal onderdelen af van de Wet op het primair onderwijs (WPO), de Wet op het voortgezet onderwijs 2020 (WVO 2020) en de Wet op de expertisecentra (WEC).

  • Oab’s: onderwijsadviesbureaus die voorheen schoolbegeleidingsdienst waren en vanuit die hoedanigheid subsidie ontvangen voor het verzorgen van onderwijsondersteuning aan zieke leerlingen.

  • Umc’s: universitair medische centra, voorheen academische ziekenhuizen genoemd. Binnen de umc’s zijn educatieve voorzieningen ingericht voor de onderwijsondersteuning aan zieke leerlingen, deze worden als «ev’s» aangeduid.

1.3 Algemene informatie

1.3.1 Historische achtergrond

Sinds de invoering van de WOOZ op 1 augustus 1999 is het onderwijs aan zieke leerlingen primair een taak geworden van de school waar de leerling is ingeschreven. Daar ligt de verantwoordelijkheid voor het onderwijs aan zieke leerlingen. Zij moeten voorkomen dat deze leerlingen (onnodige) achterstanden oplopen en hun schoolloopbaan zo veel als mogelijk ononderbroken plaatsvindt. Een expliciete zorgplicht voor deze zieke leerlingen is opgenomen in artikel 8, tiende lid, van de WPO, artikel 11, zesde lid, van de WEC en vanaf de inwerkingtreding van de WVO 2020 wordt dit in die wet geregeld in artikel 2.24. In de WEB is geen expliciete zorgplicht voor zieke studenten opgenomen. Wel kan onder andere uit artikel 7.1.4 van de WEB waarin ondersteuning voor zieke studenten geregeld is, de wetsgeschiedenis bij de WOOZ en het feit dat zieke studenten ingeschreven blijven bij de mbo-instelling en deze instelling dus ook voor deze studenten bekostiging ontvangt worden afgeleid dat de mbo-instelling verantwoordelijk is voor zieke studenten. Zo wordt dat ook in de praktijk opgevat. Met de inwerkingtreding van de WOOZ werd voorts in artikel 1.4 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) geregeld dat de academische ziekenhuizen er een taak bijkregen: er voor zorg dragen dat er een ev is. Deze ev heeft tot taak ondersteuning te bieden bij het onderwijs aan zieke kinderen die zijn opgenomen in een academisch ziekenhuis (op verzoek van de school waarbij het kind is ingeschreven).

Op 1 augustus 2006 trad een wet in werking die de basis legde voor de structurele bekostiging van de onderwijsondersteuning aan zieke leerlingen.1 De taken van de scholen bleven opgenomen in de desbetreffende onderwijswetten en veranderden niet. De taken van de voormalige schoolbegeleidingsdiensten veranderden wat betreft de ondersteuning aan zieke leerlingen ook niet, maar wel werd de financiering veranderd. Het in stand houden van de schoolbegeleidingsdiensten was niet langer een gemeentelijke taak, maar werd overgelaten aan de markt. Uitzondering hierop was de ondersteuning van scholen bij het onderwijs aan zieke leerlingen. Er werd voorzien in de juridische grondslag voor de bekostiging van de ondersteuning door de voormalige schoolbegeleidingsdiensten. Inmiddels wordt die rol vervuld door die oab’s, die voorheen schoolbegeleidingsdienst waren.

1.3.2 Huidige doelgroep en huidige systeem

Doelgroep

Op basis van de WPO, de WVO 2020 en de WEC kan de school voor elke ingeschreven zieke leerling ozl aanvragen. Mbo-instellingen kunnen voor een beperkte groep studenten ozl aanvragen. Op grond van artikel 7.1.4 van de WEB kunnen instellingen met studenten die zijn opgenomen in een ziekenhuis of in verband met ziekte thuis verblijven, ozl krijgen in het geval die studenten bij aanvang van hun beroepsopleiding leerplichtig waren. Voor deze studenten kan de instelling gedurende hun hele opleiding aanspraak maken op ozl.

Leerlingen die onderwijs volgen op een school voor Voortgezet Algemeen Volwassenen Onderwijs (vavo) via de Rutte-regeling kunnen ook aanspraak maken op ozl. In dit geval gaat het om leerlingen die formeel bij het voortgezet staan ingeschreven, maar uitgeleend zijn aan het vavo. De Rutte-regeling geldt vanaf 16 jaar.

Ozl gaat primair om leerlingen die lichamelijk ziek zijn. Scholen kunnen in eerste instantie worden ondersteund voor psychisch zieke leerlingen vanuit ozl, maar alleen wanneer zij ook lichamelijke klachten hebben. Hierbij valt te denken aan leerlingen met eetstoornissen. Als duidelijk wordt dat de oorzaak van de problemen van psychische aard is, zoekt de Stichting een passende professional en draagt de zorg over. Deze benadering sluit aan bij de huidige praktijk en bij de deskundigheid van de consulenten ozl. Psychisch zieke leerlingen en studenten hebben veelal een specifieke behandeling en begeleiding nodig. Bovendien gaat het in dit soort gevallen vaak om een meer langdurige ondersteuning.

Ozl in relatie tot passend onderwijs

Scholen kunnen de eerste maanden kosteloos een beroep doen op een ozl-voorziening als zij met een zieke leerling worden geconfronteerd. Begeleidingstrajecten verschillen in duur en intensiteit. Ten tijde van de leerlinggebonden financiering werd een periode van 12 weken gehanteerd voor toewijzing en overdracht naar de ambulante begeleiding vanuit het (v)so. De regering acht het wenselijk te verduidelijken dat de wettelijke taken van de Stichting vooral op deze periode zien. Er hoeft echter geen sprake te zijn van een aaneengesloten periode, en de ondersteuning vanuit de stichting kan ook – al dan niet verspreid – worden ingezet gedurende een langere tijd. In sommige gevallen volstaat een éénmalig contactmoment en is een klein aantal uur ondersteuning voldoende. In andere gevallen is meer ondersteuning nodig. Per leerling moet in samenspraak met de te ondersteunen school worden bezien wat de school aan ondersteuning vanuit de consulent nodig heeft en gedurende welke periode die ondersteuning wordt geboden. Hierbij kan al gekeken worden of een eventuele overdacht in het kader van passend onderwijs nodig zal zijn. Ook kan ozl naast de ondersteuning aan leerlingen in het kader van passend onderwijs worden aangeboden. Er is geen sprake van een concreet «schakelmoment». De school, het samenwerkingsverband en de Stichting wegen in onderling overleg af of ozl of een voorziening in het kader van passend onderwijs het beste aansluit.

Ozl is gericht op de ondersteuning van scholen, teneinde het onderwijsproces zoveel mogelijk door te laten gaan. De begeleiding door de consulent ozl kan bijvoorbeeld bestaan uit voorlichting en advies aan scholen over onderwijs aan zieke leerlingen, informatie over de ziekte en de mogelijke gevolgen voor schoolprestaties, het maken van een plan van aanpak voor de zieke leerling samen met de school en de ouders, afstemming en samenwerking met ketenpartners, zoals ambulant begeleiders, jeugdartsen, leerplichtambtenaren, onderwijsconsulenten en centra voor jeugd en gezin of het inzet van communicatiemiddelen, zoals KlasseContact.2 Bij een langdurige, meer structurele ondersteuning van de leerling is het samenwerkingsverband of de school, afhankelijk hoe dit binnen het samenwerkingsverband is geregeld, aan zet. De leerling zal dan in het kader van passend onderwijs een passend ondersteuningsaanbod binnen het regulier onderwijs aangeboden krijgen. Scholen organiseren de extra ondersteuning in het kader van passend onderwijs op hun eigen manier. Scholen moeten een schoolondersteuningsprofiel opstellen. In dit document staat wat de basisondersteuning is, maar staat ook beschreven wat de extra ondersteuning die de school kan bieden met hulp van het samenwerkingsverband. Heeft een leerling extra ondersteuning nodig, wordt dit opgenomen in het ontwikkelingsperspectief. In het ontwikkelingsperspectief staat het verwachte eindniveau beschreven en de manier waarop de extra ondersteuning zal bijdragen aan het bereiken daarvan. Hierin staat onder andere welke extra ondersteuning de leerling nodig heeft, en hoe de school dit (al dan niet met hulp van het samenwerkingsverband) gaat organiseren. Als leerlingen met een auditieve, communicatieve of visuele beperking in het regulier onderwijs moeten worden ondersteund, regelen de instellingen vanuit cluster 1 en 2 dit in het kader van de ondersteuningsplicht. In beide gevallen kan de extra ondersteuning bijvoorbeeld gaan over de inzet van ambulante begeleiding vanuit het (voortgezet) speciaal onderwijs, maar ook over deelname aan een specifieke groep of plusklas binnen het regulier onderwijs.

Het is ook mogelijk dat de ondersteuningsbehoefte te groot is voor het reguliere onderwijs en er door de reguliere school bij het samenwerkingsverband een toelaatbaarheidsverklaring (tlv) voor het (voort)gezet speciaal onderwijs voor langdurig zieke leerlingen wordt aangevraagd. In dat laatste proces kan een consulent ozl een rol spelen. Overigens kan ook bij aanvang van de ziekte al direct duidelijk zijn dat de leerling extra ondersteuning nodig heeft en dat de leerling in het kader van de zorgplicht een passend onderwijsaanbod moet krijgen. Ozl, dat zich vooral richt op de ondersteuning van de school, en de extra ondersteuning in het kader van passend onderwijs kunnen naast elkaar plaatsvinden. Het is goed dat ook het samenwerkingsverband op de hoogte is van de inzet van ozl. Voor mbo-studenten wordt de extra ondersteuning in het kader van passend onderwijs door de instelling verzorgd. Met de invoering van passend onderwijs op 1-8-2014 hebben ze hiervoor de voormalige middelen van de leerlinggebonden financiering gekregen.

Oab’s en ev’s

Scholen kunnen bij het onderwijs aan zieke leerlingen ondersteund worden.

Scholen van zieke leerlingen, die verblijven in een umc, kunnen ondersteund worden bij het onderwijs door consulenten ozl in zogenoemde ev’s. De reden om de ondersteuning van het onderwijs aan zieke leerlingen in umc’s apart te organiseren en te bekostigen was destijds gelegen in het feit dat de leerlingen in de voormalig academische ziekenhuizen vaker ernstig ziek waren en doorgaans langdurig opgenomen waren.

Als een leerling vanwege ziekte die zich uit in lichamelijke klachten het onderwijs niet volledig kan volgen en ondersteuning nodig heeft, kan een school of een perifeer ziekenhuis een beroep doen op een consulent ozl van één van de oab’s. In overleg met de ouders bepaalt de school wat de beste vorm van begeleiding is. Voor zover er sprake is van het geven van onderwijs kan dit uiteraard alleen gebeuren door een consulent ozl die daartoe bevoegd is en onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van de instelling.

De ondersteuning van het onderwijs aan zieke leerlingen wordt gesubsidieerd. Welke organisaties in aanmerking komen voor subsidie en de wijze waarop de subsidie wordt vastgesteld voor de oab’s en de umc’s is in de wet vastgelegd. Zo kan in de huidige situatie een oab alleen subsidie voor ozl krijgen als het voorheen een schoolbegeleidingsdienst (met een bekostigingsrelatie) was. Daarnaast kunnen alleen voormalige academische ziekenhuizen, nu umc genoemd, een subsidie krijgen voor een ev. Perifere ziekenhuizen, zoals het Prinses Maximá Centrum, kunnen geen rechtstreekse subsidie voor een ev ontvangen.

2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

2.1. Aanleiding

Er zijn verschillende ontwikkelingen die aanleiding geven om de huidige ondersteuningsstructuur voor zieke leerlingen te heroverwegen en bij te stellen.

Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: het Ministerie van OCW) heeft in 2016 opdracht gegeven aan Oberon, een onafhankelijk onderzoeks- en adviesbureau op het gebied van onderwijs, om te onderzoeken of de huidige ondersteuningsstructuur van het onderwijs aan zieke leerlingen zoals deze eind jaren negentig is vastgesteld, nog past in de huidige – en veranderde – context. De conclusie uit dit onderzoek uit 2017 is dat de huidige ondersteuningsstructuur waardevolle elementen heeft. Zo is de huidige ozl ondersteuning vanuit de ev’s en oab’s laagdrempelig, kosteloos en snel beschikbaar voor alle zieke leerlingen in Nederland. Er blijken echter ook aspecten in de ondersteuningsstructuur van het onderwijs aan zieke leerlingen te zijn die niet meer goed passen bij de huidige context. De constatering is dat er zich door de jaren heen ontwikkelingen hebben voorgedaan waardoor de huidige structuur onvoldoende flexibel en toekomstbestendig is om een landelijke dekking voor ozl te borgen.

2.2. Probleembeschrijving

De volgende ontwikkelingen maken de huidige structuur voor onderwijsondersteuning zieke leerlingen kwetsbaar:

  • a) perifere ziekenhuizen – zoals het Prinses Maxima Centrum (hierna: PMC) – kunnen geen subsidie ontvangen voor een ev. Juist in dit soort gespecialiseerde ziekenhuizen kunnen leerlingen langdurig opgenomen worden en kan het nodig zijn om een ev te hebben;

  • b) de afgelopen jaren is zowel het aantal leerlingen dat is opgenomen als de opnameduur afgenomen. Leerlingen worden sneller uit het ziekenhuis ontslagen en zijn langer ziek thuis. Dit brengt met zich mee dat de beschikbare capaciteit om leerlingen te ondersteunen die thuis zijn, aangepast moet kunnen worden ten opzichte van de capaciteit die beschikbaar is voor leerlingen, die in ziekenhuizen verblijven. Nu zijn er twee gescheiden subsidiestromen tussen de umc’s en de oab’s en kan er niet worden geschoven tussen de inzet van capaciteit ozl in een umc en de inzet vanuit een oab;

  • c) ontwikkelingen in het medische veld maken dat specialistische zorg soms wordt gecentraliseerd, waardoor er verschuivingen kunnen plaatsvinden in de ondersteuningsbehoefte per regio. Als dit gebeurt, is de huidige structuur er niet op ingericht om in te spelen op dergelijke verschuivingen. Een voorbeeld is de komst van het PMC, waarbij de oncologische zorg voor kinderen gecentraliseerd werd. Los van het feit dat in het huidige stelsel een perifeer ziekenhuis geen subsidie voor een educatieve voorziening kan aanvragen, is de verdeling van het budget voor umc’s in wet- en regelgeving vastgelegd. Bij de komst van het PMC is op veel plekken in umc’s de oncologische zorg sterk verkleind, waardoor een herverdeling van het budget moest plaatsvinden. De huidige wet- en regelgeving biedt hiervoor onvoldoende mogelijkheden. In de nieuwe ondersteuningsstructuur kan er bij een wijziging in het zorgstelsel wel flexibel omgegaan worden met de inzet van de voorziening.

  • d) in de jaren na de verzelfstandiging van de onderwijsbegeleidingsdiensten hebben zich fusies en faillissementen van oab’s voorgedaan, waardoor de voorziening moest worden overgedragen aan een ander oab en waarbij er dus een risico ontstaat in termen van continuïteit en beschikbaarheid. Fusies doen zich nog steeds voor.

  • e) oab’s werken regionaal, waardoor de verdeling van de subsidies over de oab’s aan een regio gebonden. Verschuivingen in de vraag naar ozl leiden dan niet tot dezelfde verschuiving in het aanbod.

  • f) mbo-instellingen kunnen alleen ozl krijgen voor studenten die bij aanvang van hun beroepsopleiding leerplichtig waren. Verreweg de meeste studenten die met een mbo-opleiding beginnen, zijn in de kwalificatieplichtige leeftijd of ouder. Voor hen komen instellingen dus niet in aanmerking voor ozl.

Bovenstaande ontwikkelingen zijn nog altijd actueel en maken de huidige structuur onvoldoende flexibel en niet toekomstbestendig. Binnen het huidige systeem kan de inzet van capaciteit niet aangepast worden op de ondersteuningsvraag en doen zich belemmeringen voor om een landelijke en toekomstbestendige vaste dekking te borgen.

2.3 Probleemaanpak

Doel van het ozl-beleid is het voorzien in een eenvoudig toegankelijke, toekomstbestendige, stabiele en flexibele voorziening voor de ondersteuning van scholen bij het onderwijs aan zieke leerlingen in het primair, voortgezet en (voortgezet) speciaal onderwijs en zieke studenten in het mbo met landelijke dekking. Het huidige systeem biedt – gezien de steeds veranderende context – onvoldoende flexibiliteit en toekomstbestendigheid om de middelen voor de ondersteuning van het onderwijs aan zieke leerlingen op landelijk niveau daar in te zetten waar nodig. Hiermee komt de huidige inrichting onvoldoende tegemoet aan het doel van het ozl-beleid. Doel is voorts het actualiseren van de regeling, omdat deze op onderdelen nog gebaseerd is op verouderde aannames en uitgangspunten.

Een toekomstbestendige, landelijke structuur wordt bereikt door de oprichting van een landelijke Stichting met een wettelijke taak, die verantwoordelijk is voor een steeds passende verdeling van middelen en capaciteit. Een landelijke organisatie waar alle middelen en taken op het terrein van ozl worden ondergebracht, ondervangt de huidige risico’s en belemmeringen doordat er centraal gestuurd kan worden. Hiermee wordt de flexibiliteit gewaarborgd en zijn er geen wettelijke beperkingen meer om de capaciteit aan te passen aan mogelijke toekomstige ontwikkelingen, zoals de opening van een perifeer kinderziekenhuis met een landelijke functie. In de huidige regeling is het niet mogelijk een dergelijk ziekenhuis te subsidiëren voor ozl. Een landelijke stichting, waar de consulenten ozl in dienst zijn, kan in een dergelijke situatie de inzet van capaciteit aanpassen. Voor de scholen en de leerlingen ontstaat zo een toekomstbestendige organisatie die in staat is om in te spelen op veranderende behoeften. Scholen met zieke leerlingen worden ondersteund, ongeacht de woonplaats van die leerlingen en ongeacht de vraag waar de leerling zich bevindt. De stichtingsvorm ligt hierbij het meest voor de hand, omdat rechtspersoonlijkheid noodzakelijk is om de subsidie te kunnen verstrekken en de stichting de meest geëigende vorm is voor deze activiteiten vanwege het maatschappelijk doel.

Om dit te realiseren wordt de bestaande wetgeving met betrekking tot – de bekostiging van – ozl aangepast. De artikelen in de WPO, WEC, WVO, WEB en WHW zullen hiervoor worden gewijzigd voor zover het de subsidieverstrekking aan de oab’s en de umc’s betreft. De verplichting voor scholen in het po, vo en mbo om het onderwijs aan zieke leerlingen te verzorgen blijft inhoudelijk ongewijzigd. In de Wet SLOA zal een grondslag worden opgenomen voor de wettelijke taken van de Stichting en voor de bekostiging van deze stichting.

2.4 Instrumentkeuze

Voor de herstructurering is overwogen of deze ondersteunende activiteiten voor scholen nog een separate subsidie vereisen. Daarbij is overwogen of de taken, die nu vervuld worden door de oab’s en de umc’s, kunnen worden uitgevoerd door marktpartijen of door de samenwerkingsverbanden passend onderwijs voor het primair en voortgezet onderwijs. De regering kiest daar niet voor. De ondersteuning van scholen bij het onderwijs aan zieke leerlingen wordt sinds jaar en dag uitgevoerd door de consulenten ozl van de oab’s en de ev’s. De taken met betrekking tot het onderwijs aan zieke leerlingen zou door het onderbrengen bij de ca. 150 samenwerkingsverbanden of bij marktpartijen leiden tot versnippering van expertise en tot afbraak van de jarenlang opgebouwde expertise bij de consulenten ozl van de oab’s en de ev’s. Het vereist een dusdanige expertise dat het niet opportuun is de taak aan een andere organisatie op te dragen. Dat zou de effectiviteit niet ten goede komen. Consulenten ozl van de oab’s en ev’s zijn thans zo ingebed in het systeem dat de aanwijzing van de Stichting – waarbij de huidige consulenten hun functie kunnen volgen en in dienst komen van deze Stichting – voor de ondersteuning van het onderwijs aan zieke leerlingen in de rede ligt.

2.5 Alternatieven

Er is ook nagegaan of de huidige knelpunten niet weggenomen kunnen worden door andere, minder ingrijpende wetswijzigingen. Om te beginnen is overwogen om de huidige wet- en regelgeving slechts beperkt aan te passen met behoud van de huidige structuur. Nadeel van die optie is dat die geen oplossing biedt voor hetgeen werd gesignaleerd in het Oberon-rapport, namelijk dat er behoefte is aan een toekomstbestendige, flexibele, stabiele en landelijk dekkende ondersteuningsstructuur voor scholen bij het onderwijs aan zieke leerlingen. Met name de gewenste en noodzakelijke flexibiliteit is niet te realiseren als wordt vastgehouden aan de bestaande structuur.

Voorts is gedacht aan het herijken van de subsidies aan umc’s, waarbij de organisatie en middelenverdeling van de oab’s niet wordt aangepast. Dit betekent dat er een nieuwe verdeelsleutel moet worden ontwikkeld om de middelen over de ev’s te kunnen verdelen, bijvoorbeeld op basis van het aantal leerlingen dat langer dan twee weken is opgenomen. Nadeel van die optie is dat het aantal opgenomen leerlingen ieder jaar kan wijzigen, wat betekent dat deze optie niet toekomstbestendig is. Tevens is het dan niet mogelijk om te komen tot een andere verdeling tussen subsidies voor umc’s en subsidies voor oab’s als veranderende omstandigheden daarom vragen.

De regering wil met dit wetsvoorstel waarborgen dat scholen waar zieke leerlingen op zijn ingeschreven afdoende kunnen worden ondersteund, ongeacht waar de leerlingen zich bevinden. Op het moment dat zou worden ingezet op een vaste subsidiestroom aan de umc’s, kan niet adequaat worden aangesloten bij veranderingen in de zorg. Het beleggen van de voorgestelde taken bij een stichting met landelijke dekking, zoals de regering met dit wetsvoorstel voor ogen heeft, zorgt ervoor dat direct kan worden ingespeeld op veranderingen als die zich voordoen. Het gaat dan zowel om veranderingen in zorglocaties, als om veranderingen in de medische behandelingen die zieke leerlingen ondergaan en de duur van de opname. Beide kunnen immers van invloed zijn op de ondersteuning van de scholen waar die leerlingen zijn ingeschreven,

Een andere optie die is overwogen is het zodanig aanpassen van de rigide bekostigingsartikelen voor de subsidie aan de umc’s, dat de verdeelsleutel in lagere regelgeving zou kunnen worden neergelegd. Bij nieuwe ontwikkelingen zou dan makkelijker een herverdeling kunnen plaatsvinden tussen de huidige umc’s. Het wordt dan voor een umc echter moeilijk om een zorgvuldig personeelsbeleid te voeren. In dit scenario zou ook het ongewenste onderscheid tussen umc’s en perifere ziekenhuizen blijven bestaan. Bovendien zou deze optie de situatie in stand houden dat alleen die onderwijsadviesbureaus die voorheen een schoolbegeleidingsdienst waren, subsidie voor ozl kunnen ontvangen. Ook speelt in de afweging van deze optie mee dat het zorglandschap, het aantal zieke leerlingen en de tijd dat die leerlingen zijn opgenomen, steeds kunnen wijzigen. De structuur van de regeling blijft onvoldoende flexibel als voor dit alternatief gekozen zou worden. Bovendien is er een groep leerlingen die niet in een ziekenhuis zijn opgenomen, maar vanwege ziekte thuis verblijven. Ook hun scholen worden door de stichting ondersteund.

Er is ook gedacht aan het schrappen van het onderscheid tussen perifere ziekenhuizen en umc’s, omdat het op dit moment niet mogelijk is om een subsidie te verstrekken aan een perifeer ziekenhuis voor het inrichten van een educatieve voorziening. Gekeken is of het mogelijk is om alleen ziekenhuizen met een grote populatie opgenomen leerlingen voor een subsidie in aanmerking te laten komen. Dit blijkt in de praktijk lastig te zijn en de populatie leerlingen kan ook steeds wisselen. Daarnaast zullen de subsidie en de voorziening verder versnipperen als de middelen over meer of wellicht alle ziekenhuizen worden verdeeld.

De noodzaak van een structurele voorziening hangt niet samen met een specifiek type ziekenhuis. Zowel bij perifere als bij universitaire ziekenhuizen kan een structurele voorziening nodig zijn. Bepalend is of al dan niet structureel een grote populatie leerlingen is opgenomen in het betreffende ziekenhuis. In dat geval moet immers direct ondersteuning kunnen worden geboden. Door in te zetten op één vaste organisatie die de ondersteuning kan verzorgen, kan snel worden gehandeld in het belang van de leerling.

Het aantal leerlingen dat opgenomen is kan fluctueren. Als dit aantal tijdelijk afneemt, kunnen consulenten die doorgaans ineen ziekenhuis werken ook ingezet worden voor zieke leerlingen thuis. Dit geldt ook andersom: op het moment dat er tijdelijk meer leerlingen worden opgenomen in een ziekenhuis, kunnen daarvoor ook consulenten worden ingezet die zich normaliter richten op het begeleiden van scholen met zieke leerlingen die thuis verblijven. Door de keuze voor een landelijke stichting is het mogelijk dat dezelfde consulent ozl een school blijft ondersteunen, ook als de leerling is ontslagen uit het ziekenhuis. Zo niet, dan wordt de overdracht naar een andere consulent vergemakkelijkt omdat de consulenten allemaal in dienst zijn bij dezelfde organisatie. Hierbij speelt ook mee dat de ondersteuning die nodig is per school sterk verschilt.

Een ander alternatief dat in gesprekken met de betrokken organisaties is onderzocht, is om met vijf regionale stichtingen (met een landelijke schil) te gaan werken. In dit model zou in wet- en regelgeving vastgelegd moeten worden op welke wijze de subsidie wordt toegekend aan de vijf regionale stichtingen. Gevolg zou zijn dat er – gemiddeld – vijf kleine eenheden ontstaan van circa 15 fte, met elk zijn eigen overhead. Met name vanuit het oogpunt van kwaliteitsborging en ontwikkeling van expertise is dit niet wenselijk. Ook zijn de voor- en nadelen van diverse bekostigingsmodellen onderzocht, zoals een bedrag per leerling of een bedrag per leerling aangevuld met een bedrag voor umc’s of perifere kinderziekenhuizen. Een dergelijk model brengt minder flexibiliteit bij de inzet van consulenten ozl met zich mee omdat budget en capaciteit gekoppeld zijn aan een bepaalde regio. Indien er in de toekomst in een regio concentratie van specifieke zorg wordt ingericht (en in andere regio’s deze zorg verdwijnt), zal er een wijziging moeten worden aangebracht in de verdeling van de middelen over de verschillende regio’s, naast de jaarlijkse aanpassing op basis van aantal leerlingen. Een aanpassing van deze verdeling kost tijd en maakt daarmee dit model inflexibel. Het periodiek aanpassen van de verdeling van de middelen, zou ook kunnen betekenen dat er in de ene regio consulenten moeten afvloeien terwijl er in een andere regio juist vacatures ontstaan. Een landelijke stichting heeft wel de mogelijkheid om die flexibiliteit te bieden, rekening houdend met de ondersteuningsbehoefte en de inzet van consulenten ozl.

In aanvulling op het voorgaande is een voordeel van de keuze voor één stichting met een wettelijke taak, in plaats van voor verschillende stichtingen, dat op die manier een kwaliteitsslag gemaakt kan worden. Omdat één specifieke stichting verantwoordelijk wordt voor de ondersteuning van scholen met zieke leerlingen, kan worden ingezet op kennisdeling en -ontwikkeling binnen de organisatie. Doordat sprake is van een organisatie op landelijk niveau, kan worden ingezet op het verkrijgen van verschillende soorten expertise, die nu nog over verschillende organisaties is verspreid. De Stichting kan – op basis van een helder beeld van wat er nodig is – sturen op het verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening. Tegelijkertijd leidt het voorstel om over te gaan tot één stichting met een wettelijke taak ook tot helderheid op arbeidsrechtelijk vlak, omdat voortaan vanuit één organisatie – en als gevolg daarvan met één cao – wordt gewerkt. Op dit moment zijn er binnen verschillende regio’s in het land meerdere organisaties naast elkaar actief, met ieder hun eigen insteek. Het aanbod waar scholen gebruik van kunnen maken, verschilt daarmee ook, afhankelijk van de regio waar zij operationeel zijn.

Tot slot is de optie dat alle ozl-diensten zouden overgenomen door oab’s met de betrokken organisaties aan de orde gekomen. Dit alternatief is bijna direct afgewezen, omdat het eveneens om diverse redenen niet flexibel en toekomstbestendig zou zijn. Er zou een nieuw verdeelsysteem voor de middelen moeten komen (de ziekenhuizen zijn niet evenredig over de oab-regio’s verdeeld) en als het zorglandschap verandert, moet de verdeling steeds worden aangepast. Daarnaast was er onder de umc’s geen draagvlak voor deze optie.

2.6 Keuze voor landelijke stichting met wettelijke taak

De landelijk werkende Stichting zal een zelfstandige rechtspersoon zijn die rechtstreeks door het Ministerie van OCW wordt gesubsidieerd. Dat is een vereenvoudiging ten opzichte van het huidige subsidiemodel, waarbij de subsidie over meer dan twintig organisaties versnipperd wordt toegekend op basis van leerlingaantallen. Alle consulenten ozl, die nu in dienst zijn bij de oab’s en de umc’s wordt de mogelijkheid geboden in dienst te treden bij de Stichting. Het doel van ozl blijft in de huidige vorm gehandhaafd: de middelen zijn bestemd voor de kortdurende ambulante ondersteuning van scholen ten behoeve van leerlingen die vanwege hun ziekte die zich uit in lichamelijke klachten anders stagnatie in het onderwijsproces zouden kunnen oplopen.

Er is om redenen van doelmatigheid voor gekozen niet in de wet vast te leggen welke stichting belast wordt met de wettelijke taak. Hiermee wordt voorkomen dat bij een toekomstige naamsverandering een wetswijziging noodzakelijk is.

Door de Stichting met de wettelijke taak te belasten om scholen te ondersteunen bij het onderwijs aan zieke leerlingen wordt het mogelijk middelen flexibel in te zetten. Hierdoor kan de ondersteuning plaatsvinden daar waar de leerling verblijft. Deze stichting met een wettelijke taak draagt zorg voor een landelijke dekking, dicht bij het onderwijs en de zorg. De snelle beschikbaarheid van kundige ondersteuning van scholen bij het onderwijs aan zieke leerlingen is een zeer waardevol element van de huidige structuur en wordt behouden. De voorziening zelf blijft ongewijzigd, namelijk laagdrempelig, kosteloos en snel beschikbaar voor alle scholen met zieke leerlingen in Nederland.

Een belangrijk voordeel van de inrichting van een landelijk opererende stichting is dat er geen discussie ontstaat over de ondersteuning van scholen in aangrenzende postcodegebieden. Momenteel is soms niet helder welke organisatie de school ondersteunt als een leerling op de grens van twee regio’s woont, of in een andere regio dan de regio waar hij of zij woonachtig is naar school gaat. Ook is het niet langer nodig om financieringsstromen bij te stellen als die niet aansluiten op de actuele situatie, omdat er vanuit OCW slechts één financieringsstroom blijft bestaan, namelijk richting de landelijke Stichting. De landelijke Stichting kan variëren in de wijze waarop de consulenten ozl ondersteuning bieden. Consulenten ozl kunnen ambulant werken of, indien dat nodig is, in een meer structurele voorziening binnen een ziekenhuis of umc ondersteuning bieden of beide.

2.6.1 Taken van de Stichting

De Stichting heeft de volgende taken:

  • a. Het concretiseren van het landelijk beleid met betrekking tot het ondersteunen van het bevoegd gezag van een school of mbo-instelling bij het onderwijs aan zieke leerlingen.

    Hierbij valt te denken aan het ontwikkelen van nieuwe aanpakken om ict-middelen in te zetten bij de ondersteuning vanuit school of consulent ozl.

  • b. Het ondersteunen en adviseren van het bevoegd gezag van scholen en mbo-instellingen bij het verzorgen van onderwijs aan zieke leerlingen.

    De ondersteuning kan bestaan uit het adviseren van de scholen en instellingen over de belastbaarheid van de leerling of student en de aanpak die de school of instelling kan kiezen om het onderwijs zoveel door te laten lopen. De ondersteuning kan er ook uit bestaan dat de consulent ozl de zieke leerling of student ondersteunt door deze thuis of in het ziekenhuis bij het onderwijs te begeleiden.

  • c. Het vervullen van de expertise-functie met betrekking tot het ondersteunen van het bevoegd gezag van scholen en mbo-instellingen bij het onderwijs aan zieke leerlingen.

    De Stichting beschikt over expertise op het gebied van ziektebeelden, de consequenties daarvan voor de belastbaarheid en aanpakken in het onderwijsproces om achterstanden zoveel mogelijk te voorkomen. Consulenten ozl kunnen deze expertise delen door bijvoorbeeld informatiebijeenkomsten in ziekenhuizen, scholen of lerarenopleidingen te organiseren of door medeleerlingen uit te leggen wat er bij hun klasgenoot speelt.

  • d. Het uitvoeren van onderzoek ter ondersteuning van de taken.

    Hierbij valt te denken aan het onderzoeken en monitoren van ontwikkelingen in ziektebeelden en de behandeling daarvan. De ontwikkelingen hierin kunnen zich vertalen in veranderingen in opnameduur en belastbaarheid en dus in de ondersteuning van het onderwijsproces.

  • e. Het uitvoeren van aanvullende activiteiten die samenhangen met de taken.

    Hier kan het bijvoorbeeld gaan om communicatie-activiteiten om de bekendheid met de voorziening bij scholen en ouders te vergroten of om het aangaan en onderhouden van samenwerking met toeleveranciers van geschikte ict-middelen.

De Stichting geeft invulling aan haar taken door onder meer:

  • 1. het inzetten van professionele ondersteuning die aansluit bij de benodigde expertise en vaardigheden van scholen en instellingen bij het voorkomen van onderwijsachterstanden van leerlingen die door lichamelijke ziekte tijdelijk niet (volledig) in staat zijn deel te nemen aan het reguliere onderwijs;

  • 2. het ontwikkelen, onderhouden en delen van expertise op het gebied van ziektebeelden, onderwijskundige en ondersteunende aanpakken en de onderlinge relatie daartussen;

  • 3. het bieden van een landelijke voorziening die waarborgt dat scholen en instellingen ongeacht hun vestigingsplaats in gelijke mate een beroep kunnen doen op de voorziening;

  • 4. het inrichten van fysieke ozl-voorzieningen bij umc’s en perifere ziekenhuizen waar dit nodig is.

2.7 Gevolgen voor Caribisch deel van het Koninkrijk

Er zijn geen gevolgen voor Caribisch Nederland (CN). Daar is de ondersteuning anders georganiseerd in verband met de schaalgrootte. In CN zijn de scholen verantwoordelijk voor het onderwijs aan leerlingen in het ziekenhuis (artikel 10 lid 7 WPO BES en artikel 2.45 WVO 2020). Zij worden hierbij ondersteund door het Expertisecentrum Onderwijszorg dat de middelen voor zware ondersteuning ontvangt. Het expertisecentrum is verantwoordelijk om «deskundige ondersteuning te bieden aan leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte waarin binnen de school redelijkerwijs niet kan worden voorzien».

Daarnaast geldt dat voor leerlingen die in Caribisch Nederland voor langere tijd opgenomen moeten worden in het ziekenhuis, er vaak sprake zal zijn van specialistische zorg. Veel van deze zorg zal buiten het eiland, in het buitenland, worden ontvangen door middel van een medische uitzending.

3. Verhouding tot nationale regelgeving

Met deze wet wordt een aantal wettelijke taken ondergebracht in de Wet SLOA en krijgt de Minister de bevoegdheid om subsidie te verstrekken voor deze taken. In titel 4.2 van de Awb zijn algemene regels gesteld met betrekking tot subsidiebesluiten. Afdeling 4.2.8 van de Awb zal niet van toepassing worden verklaard op de subsidie die aan de Stichting zal wordt verstrekt in verband met de uitvoering van zijn wettelijke taken op grond van de Wet SLOA. De relevante voorschriften zijn namelijk opgenomen in de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. De Stichting krijgt de status van een rechtspersoon met een wettelijke taak, als bedoeld in de Comptabiliteitswet 2016. Er is geen sprake van het instellen van een adviescollege, bedoeld in de Kaderwet adviescolleges.

4. Gevolgen (m.u.v. financiële gevolgen)

Het gevolg van de beoogde wetswijziging is dat de infrastructuur van ozl flexibel en toekomstbestendig wordt. De aard en het doel van de voorziening wijzigen niet. Ook wordt de ondersteuning van het onderwijs aan zieke leerlingen en studenten van po tot en met mbo in het vervolg op dezelfde wijze vormgegeven, ongeacht de locatie waar de leerling of student verblijft. Er is immers slechts één stichting, waar de diverse consulenten ozl in dienst zullen zijn.

De Stichting zal in hoofdlijnen twee taken hebben. De eerste is een directe taak wat betreft ondersteuning door consulenten ozl. De tweede is een algemene expertise taak op het gebied van ozl.

4.1 Gevolgen voor leerlingen en studenten

De ozl voorziening zelf wijzigt niet. De structuurwijziging zorgt ervoor dat de voorziening in de toekomst beschikbaar blijft voor elke zieke leerling in Nederland, ongeacht waar deze leerling zich bevindt en ongeacht de ontwikkelingen die zich voordoen in het onderwijs- en zorglandschap.

Zoals opgemerkt in paragraaf 1.3.2 is momenteel in de WEB geregeld dat ozl alleen beschikbaar is voor mbo-instellingen als de student bij aanvang van de opleiding leerplichtig was. Verreweg de meeste studenten die met een mbo-opleiding beginnen, zijn in de kwalificatieplichtige leeftijd of ouder. Voor hen komen instellingen dus niet in aanmerking voor ozl.

Deze wetswijziging wil de regering aangrijpen om de doelgroep in het mbo uit te breiden door de ozl-dienstverlening aan instellingen beschikbaar te stellen voor zieke studenten jonger dan 23 jaar die nog geen startkwalificatie hebben. Deze studenten lopen risico op voortijdig schoolverlaten. Het voorkomen van voortijdig schoolverlaten is en blijft een prioriteit van het Ministerie van OCW, instellingen en gemeenten. Uitbreiding van de doelgroep waarvoor instellingen ozl kunnen inschakelen, sluit hier goed bij aan. Hiermee krijgen instellingen een extra steuntje in de rug om het onderwijs aan deze jongeren ook tijdens hun ziekte zo goed mogelijk bij het onderwijs te blijven betrekken om te voorkomen dat zij door ziekte uitvallen en geen diploma halen. Zonder startkwalificatie is de toegang van deze studenten tot de arbeidsmarkt te beperkt.

Dit betekent niet dat voor studenten ouder dan 23 jaar en/of in het bezit van een startkwalificatie (zoals havisten) er geen hulp of ondersteuning wordt geboden. De school dient ook deze studenten tijdens ziekte zo goed mogelijk bij het onderwijs te betrekken, alleen krijgt de school daarvoor geen ondersteuning vanuit de Stichting. De doelgroep wordt derhalve niet uitgebreid met studenten met een startkwalificatie.

4.2 Gevolgen voor ouders

Ouders blijven ervan verzekerd dat ozl-ondersteuning beschikbaar is voor hun zieke kind, ongeacht de woonplaats of het ziekenhuis waarin het kind behandeld wordt. Voor ouders ontstaat door de structuurwijziging één herkenbaar loket, waarbij de ondersteuning het kind kan volgen. Dit kan bijvoorbeeld van belang zijn als het kind tijdens de periode van ondersteuning eerst in het ziekenhuis verblijft en daarna thuis.

4.3 Gevolgen voor scholen en instellingen

De voorziening wijzigt voor scholen niet, maar wordt in de toekomst anders georganiseerd. Net als dat voor ouders geldt, hebben scholen straks te maken met één herkenbare organisatie waar een beroep op gedaan kan worden bij de ondersteuning van de zieke leerling. Door de landelijke borging is het beter mogelijk om landelijke bekendheid te geven aan het bestaan van de voorziening en de wijze waarop hier een beroep op kan worden gedaan. Scholen zijn verzekerd van de continuïteit en nabijheid van de ondersteuning.

Voor mbo-instellingen geldt dat zij voorafgaand aan het inschakelen van de Stichting zullen moeten nagaan of de zieke student onder de aangepaste doelgroep valt. De verwachting is dat dit gemakkelijk is na te gaan, aangezien instellingen voor deze groep reeds een aantal extra verplichtingen hebben en de administratie van de instellingen hier dus op is ingericht.

4.4 Gevolgen voor umc’s

Umc’s blijven verzekerd van een (fysiek aanwezige) ozl voorziening voor zieke leerlingen die bij hen verblijven of behandeld worden. Umc’s ontvangen hier zelf geen subsidie meer voor, maar betrekken de ondersteuning van de landelijke Stichting. De ev’s maken een zeer klein deel uit van de totale organisatie van de umc’s en hebben veelal een bijzondere positionering met een specifiek team aan medewerkers. De medewerkers ozl die nu bij de umc’s in dienst zijn, gaan over naar de landelijke Stichting.

4.5 Gevolgen voor perifere ziekenhuizen

Perifere ziekenhuizen kunnen nu ook rekenen op ozl-ondersteuning voor zieke leerlingen die bij hen opgenomen zijn of behandeld worden. In veel gevallen zal het dan gaan om ambulante ondersteuning, maar het wordt met dit wetsvoorstel ook mogelijk een fysieke voorziening in te richten waar dat nodig is. Een voorbeeld hiervan is het Prinses Maxima Centrum.

De oab’s (die voorheen schoolbegeleidingsdienst waren en nu ozl-taken vervullen) ontvangen hiervoor geen subsidie meer. De taken gaan over naar de landelijke Stichting. De ozl-taken worden als waardevolle activiteit gezien, maar maken een relatief klein deel uit van de totale organisatie en zijn niet van belang voor de continuïteit van de betrokken oab’s. De medewerkers bij de oab’s die ozl bieden, kunnen hun werk naar de Stichting volgen.

Oab’s bieden een breed pakket aan ondersteuning en advies aan de scholen in hun regio. De oab’s zijn sinds 2018 betrokken bij de herstructurering van ozl, zodat de veranderingen voor de oab’s reeds geruime tijde bekend zijn. De oab’s hebben zo voldoende tijd gehad om zich voor te bereiden op de gevolgen van de veranderingen. Financiële gevolgen zijn er niet of zijn zeer gering. Het wegvallen van de subsidie wordt grotendeels besteed aan loonkosten voor de consulenten. Deze gaan over naar de Stichting zodat de loonkosten voor de oab’s navenant zullen dalen.

4.7 Gevolgen voor medewerkers

Hoewel beoogd wordt alle activiteiten en middelen in de toekomst bij een landelijke Stichting te beleggen, zal de uitvoering van de ondersteuning door consulenten ozl bij de scholen plaatsvinden en zullen de consulenten ozl fysiek ingebed blijven binnen of nabij ziekenhuizen. Met de overgang hebben de medewerkers daarnaast het perspectief op een organisatie waar ze met collega’s uit het hele land hun werk kunnen doen. De onderlinge samenwerking, de professionalisering, de mogelijkheden voor mobiliteit en de harmonisatie in werkwijzen en processen kunnen in een dergelijke context vergroot worden.

In een groot aantal gevallen is juridisch sprake van «overgang van onderneming» als bedoeld in artikel 7:663 e.v. BW. In deze situaties gaan medewerkers van rechtswege over naar de nieuwe organisatie en krijgen een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden die ziet op harmonisatie en waarborging van rechten bij overgang. Wanneer hierover geen overeenstemming bereikt kan worden met een medewerker, dan houdt de betreffende medewerker zijn arbeidsovereenkomst zoals die op grond van «overgang van onderneming» mee overgegaan is naar de Stichting. Ongeacht de formele vraag of er sprake is van overgang van onderneming, geldt dat er voor alle medewerkers die nu ozl bieden, plaats is in de nieuwe organisatie.

De Stichting zal gaan aansluiten bij de cao Primair Onderwijs, omdat de functie-eisen en de taken van de ozl-consulenten het best aansluiten bij de cao PO. Medewerkers die overgaan naar de landelijke Stichting, krijgen een arbeidsovereenkomst aangeboden waarop de cao Primair Onderwijs van toepassing is maar waarin aanvullend wordt geborgd dat minimaal bestaande aanstellingsvoorwaarden worden behouden.

Medewerkers behouden bij de overgang hun huidige werklocatie, maar kunnen in overleg met de Stichting ook in een andere regio hun werk doen.

4.8 Gevolgen voor Onderwijsontwikkeling Nederland

Onderwijsontwikkeling Nederland, de brancheorganisatie voor oab’s, ontvangt op dit moment subsidie voor het vervullen van de expertise-functie op het gebied van ozl. Onderwijsontwikkeling Nederland ondersteunt in dit kader onder meer het landelijke netwerk van consulenten ozl en overlegt met betrokken oab’s. Deze subsidie wordt in de nieuwe situatie aan de Stichting verstrekt. Het netwerk van consulenten ozl komt te vervallen, hun onderlinge samenwerking en professionalisering krijgen een plek binnen de staande organisatie van de Stichting.

Ook Onderwijsontwikkeling Nederland is tijdig geïnformeerd over het verdwijnen van de subsidie, zodat maatregelen getroffen konden worden.

5. Uitvoering van de regeling

De voorgestelde wijziging van ozl betekent een vereenvoudiging ten opzichte van de huidige regeling. Om te beginnen voor DUO. DUO hoeft geen berekeningen meer te maken om te bepalen hoeveel geld naar welke partij gaat. De Stichting krijgt het totaalbedrag dat beschikbaar is voor ozl. Ook voor scholen betekent het een vereenvoudiging, omdat er nog maar één loket is voor ozl-ondersteuning. Op dit moment zijn er nog diverse loketten omdat bij leerlingen die in een umc liggen de ev benaderd moet worden en bij andere zieke leerlingen een van de betrokken oab’s.

Na wijziging zal er uitsluitend nog subsidie betaald hoeven worden (door DUS-I) aan de Stichting, terwijl in de huidige regeling betaling plaatsvindt aan de umc’s en de oab’s. DUS-I is de uitvoerder van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Op basis van deze regeling zal de subsidie aan de Stichting verstrekt worden.

6. Privacy aspecten

Voor de gegevensuitwisseling tussen scholen, ziekenhuizen en de Stichting is een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) uitgevoerd. Om als Stichting/consulent ozl zieke leerlingen te kunnen helpen, is het van belang dat er (bijzondere) persoonsgegevens worden verwerkt. De taken van de Stichting die verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk maken, zijn:

  • a) het concretiseren van het landelijk beleid met betrekking tot het ondersteunen van het bevoegd gezag van een school bij het onderwijs aan zieke leerlingen;

  • b) het ondersteunen en adviseren van het bevoegd gezag van scholen bij het verzorgen van onderwijs aan zieke leerlingen;

  • c) het vervullen van de expertise-functie met betrekking tot het ondersteunen van het bevoegd gezag van scholen bij het onderwijs aan zieke leerlingen;

Om de taken uit te kunnen voeren verzamelt en verwerkt de Stichting gegevens die verstrekt worden door scholen/instellingen en door de ouders van – zieke – leerlingen dan wel worden verstrekt door meerderjarige leerlingen of studenten. Het verwerken van deze gegevens door de Stichting is nodig voor de vervulling van een taak van algemeen belang of een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen (art. 6, eerste lid, onderdeel e van de Algemene Verordening gegevensbescherming (hierna: AVG)).

Bij het onderwijs aan zieke leerlingen wordt de Stichting door de school, in overleg met de ouders, geconsulteerd. Bij een startgesprek wordt aan de ouders gevraagd een aanmeldformulier in te vullen. Aan het einde van het aanmeldformulier staat voor welke doeleinden de gegevens worden gebruikt. Diagnose, ziektebeeld en hoofdgroep vormen tezamen een bijzonder persoonsgegeven dat wordt verwerkt. Als ouders/leerlingen niet instemmen met het verwerken van de persoonsgegevens, kan de Stichting ook geen hulp aanbieden. De grondslag voor deze gegevensverwerking is de wettelijke basis die wordt gecreëerd in artikel 3c, derde lid van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013.

De (bijzondere) persoonsgegevens van de leerling worden verwerkt om ondersteuning te bieden aan de school of leerling. Het betreft de minimale persoonsgegevens die verwerkt moeten worden om de taken van de consulent ozl goed te kunnen vervullen. Zonder deze gegevens is het niet mogelijk de benodigde ondersteuning effectief en op maat te bieden. De bewaartermijn voor de verwerkte gegevens is in beginsel maximaal twee jaar nadat de ondersteuning aan de zieke leerling is aangevraagd, tenzij uit de aard van het ziektebeeld een langere termijn volgt.

Het betreft gewone en bijzondere gegevens betreffen:

  • gewone gegevens leerling of student: voor- en achternaam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats, naam contactpersoon, telefoonnummer en e- mailadres van contactpersoon en/of leerling, klas/groep van de leerling of student, datum aanmelding, trajectduur en of gebruik wordt gemaakt van KlasseContact;

  • gewone gegevens school/instelling: naam/adres/postcode/plaats/brincode school, lessenverzuim, type onderwijs, naam, functie, telefoonnummer en e- mailadres contactpersoon op school, naam leerkracht (po)/mentor (vo) en naam contactpersoon samenwerkingsverband;

  • gewone gegevens anderen: naam ziekenhuis en naam en organisatie van een mogelijk andere betrokken hulpverlener;

  • bijzondere gegevens: ziektebeeld, diagnose ziektebeeld (ICD 10 indeling, WHO categorisering), belastbaarheid leerling/student (diagnose hoofdgroep).

De verwerking van de bijzondere gegevens is noodzakelijk om redenen van zwaarwegend algemeen belang (artikel 9, tweede lid, onderdeel g, AVG). Er is sprake van een zwaarwegend belang omdat leerlingen en studenten – een fundamenteel – recht hebben op – ononderbroken – onderwijs. Dit volgt niet alleen uit artikel 14 van Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 26 van de Universele verklaring van de rechten van de mens, maar ook uit de Leerplichtwet 1969, artikel 4c. Dat het onderwijs ononderbroken moet plaatsvinden volgt onder meer uit artikel 1.4 van de Wet voortgezet onderwijs 2020. Het recht en de plicht van leerlingen en studenten om ononderbroken onderwijs te volgen gedurende ziekte kan alleen worden verwezenlijkt als de hiervoor genoemde bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt door de Stichting.

Specifiek met betrekking tot mbo-studenten geldt dat nagegaan moet worden door de instelling of de betreffende student in aanmerking komt voor ozl. Daarvoor zal worden gekeken of de student binnen de doelgroep valt (geen startkwalificatie en jonger dan 23 jaar). Het gaat hier om persoonsgegevens, niet zijnde bijzondere persoonsgegevens, die kunnen worden verwerkt omdat dit noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang (Artikel 6, eerste lid, onderdeel e, AVG).

7. Sturing, verantwoording en toezicht

7.1 Inbedding in de Wet SLOA

De in het wetsvoorstel opgenomen wettelijke taken van de Stichting worden geregeld in de Wet SLOA, waarin ook de wettelijke taken voor Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) en de Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling (Stichting Cito) zijn opgenomen. De Minister maakt eenmaal per twee jaar voor 1 april een Kaderbrief SLOA bekend voor SLO en CITO. Voor de Stichting zal de Minister een vergelijkbare kaderbrief bekend maken: de Kaderbrief SLOA ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen. Met deze Kaderbrief kan de Minister inhoudelijke invulling geven aan de taken zoals die in onderhavig wetsvoorstel zijn neergelegd. Op deze manier kan door de Minister gestuurd worden op de inhoud van de taken.

Het Besluit vaststelling beleidskader SLOA zal worden aangepast teneinde ook de subsidieverlening aan de Stichting onder het in dit besluit neergelegde beleidskader te brengen. In dit beleidskader is opgenomen dat de betreffende instellingen ieder jaar een startbrief ontvangen van de Minister met daarin een verkenning van de trends en prioriteiten en een nadere concretisering van de doelen. Aan de hand van de Kaderbrief en de startbrief kunnen de rechtspersonen bedoeld in de Wet SLOA een subsidieaanvraag indienen. Ingevolge de Wet SLOA kan subsidieverlening – onverminderd de mogelijkheden tot weigering van subsidieverlening ingevolge de Awb – worden geweigerd indien de aanvraag niet past binnen de Kaderbrief, of wanneer mag worden verwacht dat de met subsidiëring beoogde doelstellingen niet worden bereikt.

Voorts zijn regels op het gebied van subsidieverlening en subsidievaststelling vastgelegd in de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Deze regeling zal ook van toepassing worden verklaard op de in onderhavig wetsvoorstel genoemde wettelijke taken.

7.2 Comptabiliteitswet 2016

De Stichting krijgt de status van een rechtspersoon met wettelijke taak (ook wel: RWT) in de zin van de Comptabiliteitswet 2016. Op een rechtspersoon met een wettelijke taak wordt toezicht gehouden. Het extern toezicht vindt plaats door de Minister. Op grond van artikel 6.1 van de Comptabiliteitswet 2016 houdt de Minister extern toezicht op rechtspersonen met een wettelijke taak. Het gaat hier om toezicht op de doelmatige en doeltreffende uitvoering van de wettelijke taak en de naleving van de voorwaarden die aan het beheer van de publieke financiële middelen worden gesteld door rechtspersonen met een wettelijke taak. De Minister heeft hierbij verschillende bevoegdheden, zoals neergelegd in artikel 6.3 van de Comptabiliteitswet. De aangewezen rechtspersonen dienen bijvoorbeeld op verzoek aan de Minister de volgende informatie te verstrekken: het activiteitenplan, de begroting, het jaarverslag en andere nadere informatie die de Minister van belang acht. Zo nodig heeft de Minister tevens de bevoegdheid om nadere inlichtingen in te winnen of een onderzoek in te stellen.

Daarnaast is in de statuten van de Stichting opgenomen dat de Stichting uitsluitend de uitvoering van de wettelijke taak ten doel heeft. Tevens is statutair vastgelegd dat wijziging van de statuten de goedkeuring behoeft van de Minister.

7.3 Sturing en interventie

Zoals reeds hierboven beschreven vindt de inhoudelijke sturing vanuit het Ministerie van OCW met betrekking tot de in dit wetsvoorstel neergelegde wettelijke taken plaats aan de hand van de subsidiebeschikking, een tweejaarlijkse kaderbrief aan de Tweede Kamer, en een jaarlijkse startbrief aan de rechtspersonen met een wettelijke taak. In het kader van deze brieven vinden gesprekken plaats met de Stichting. Die gesprekken zullen in ieder geval periodiek plaatsvinden, maar er kan als er aanleiding toe is ook ad hoc overleg plaatsvinden om in onderling overleg eventueel bij te sturen in de taakuitoefening.

De kwaliteit van de uitvoering van ozl maakt onderdeel uit van het jaarverslag en de 5 jaarlijkse evaluatie. Van te voren worden voor deze evaluatie criteria opgesteld. Daarnaast moet de Stichting stelselmatig bij scholen, ouders en leerlingen vragen naar tevredenheid van de geleverde dienst. Ook in de statuten van de Stichting zijn artikelen die de kwaliteit borgen, zoals het functieprofiel voor een consulent ozl, waarin staat welke competenties en opleiding een consulent moet bezitten.

Mocht de Stichting haar taken niet naar behoren uitvoeren of mocht blijken dat de werkzaamheden niet in lijn zijn met de inhoudelijke sturing in bovengenoemde kader- en startbrief, dan zijn er mogelijkheden voor de Minister om bij te sturen of in te grijpen. Dat hiervan sprake is kan blijken uit eigen ervaringen van de Minister of uit de door de Stichting te verstrekken informatie aan de Minister op grond van de Comptabiliteitswet 2016. Ook kan het voorkomen dat de Minister van andere partijen signalen ontvangt over het niet naar behoren uitvoeren van de taken. Als dat het geval is, is het van belang dat de Minister kan ingrijpen.

Als sprake is van het niet naar behoren uitvoeren van de taken staat uiteraard de mogelijkheid open om te sturen via de subsidie, door deze lager vast te stellen, in te trekken of ten nadele van de Stichting te wijzigen (4:46 en 4:49 Awb).

Voor de Stichting geldt voorts als ultimum remedium dat de aanwijzing van die rechtspersoon kan worden ingetrokken. Bij aanwijzingsbesluit kunnen nadere verplichtingen en voorwaarden omtrent toezicht en verantwoording worden bepaald. Indien deze niet naar behoren worden nagekomen, kan de Minister de aanwijzing intrekken. Alvorens de Minister hiertoe overgaat, zal hij eerst een waarschuwing geven.

8. Financiële gevolgen

Voor de uitvoering van de met dit wetsvoorstel geregelde wettelijke taken, is structureel budget beschikbaar op de begroting van OCW. Voor het financieren van één stichting voor ozl, is op basis van de voorlopige begroting van de Stichting de € 9,2 mln. nodig. Rechtspersonen met wettelijke taak moeten zich houden aan de financiële regels die voortvloeien uit de Comptabiliteitswet 2016.

Op basis van de huidige subsidieverstrekking en het precieze aantal fte’s aan consulenten per organisatie (oab of umc) dat daarmee ingezet wordt, is een begroting opgesteld voor de landelijke organisatie, inclusief alle kosten voor overhead en ondersteuning.

De uitbreiding van de ozl dienstverlening voor mbo-instellingen voor zieke studenten jonger dan 23 jaar en zonder startkwalificatie leidt in de nieuwe constructie tot extra kosten per jaar. Het budget voor voor ozl is met € 265.000 verhoogd. De beschikbare subsidie van circa € 7,7 mln. voor ozl die nu wordt toegekend aan de oab’s en umc’s wordt in de toekomst toegekend aan de Stichting. Momenteel wordt een subsidie van € 160.000,– door OCW verstrekt voor de expertise- en kennisdeling op het gebied van OZL. Omdat dit ook een taak wordt van de nieuwe Stichting, worden deze middelen ook toegevoegd aan het beschikbare budget.

Om het verschil tussen de momenteel beschikbare middelen en de begroting van de nieuwe Stichting te financieren, wordt structureel € 1,3 mln. vanuit de CA-middelen ingezet. Deze middelen worden in de loop van 2024 toegevoegd.

Er zijn incidentele kosten gemoeid met de (voorbereiding van de) herstructurering. Deze worden geraamd op eenmalig € 300.000,–. Deze eenmalige kosten komen ten laste van de middelen die in 2024 worden toegevoegd voor ozl.

De uitvoeringskosten voor het Ministerie van OCW dalen marginaal, omdat er geen jaarlijkse berekeningen op basis van het aantal leerlingen en toekenning per organisatie meer nodig zijn. Voorts is er onder andere door de landelijke borging van de diensten sprake van efficiencyvoordelen, die ten goede kunnen komen aan het primair proces c.q. de inzet van consulenten ozl.

Hiernaast is ook van belang dat er sprake is van «kwalitatieve winst» die eerder naar voren is gebracht doordat er onder meer sprake is van grotere continuïteit en flexibiliteit en van harmonisering van arbeidsvoorwaarden en wijze van uitvoering.

9. Evaluatie

De wettelijke taak van de Stichting, wordt uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet geëvalueerd. Van te voren worden voor deze evaluatie criteria opgesteld. Bijvoorbeeld: voelen scholen zich voldoende ondersteund, zijn consulenten die ook onderwijs geven bevoegd, zijn de werkprocessen doelmatig ingericht en is de Stichting voldoende vindbaar en inzetbaar.

10. Advies en consultatie

10.1 Raadpleging belanghebbenden

Na het rapport van Oberon is in 2018 een brede landelijke werkgroep van start gegaan met een vertegenwoordiging van het veld (umc’s, oab’s, onderwijsontwikkeling Nederland (voorheen Edventure), de NFU, en het PMC) over de voorgenomen aanpassing van de ondersteuningsstructuur en is ingezet op de overgang naar een landelijke voorziening. In 2020 is een kwartiermaker aangesteld die in opdracht van OCW en in nauwe samenspraak met de betrokken umc’s en oab’s vorm heeft gegeven aan de nadere invulling van de gekozen richting en de voorbereiding van een landelijke organisatie.

10.2 Openbare internetconsultatie

Het conceptwetsvoorstel heeft voorgelegen voor openbare internetconsultatie van 15 februari tot 22 maart 2022. In totaal zijn er 43 reacties ingediend. Er zijn meerdere zorgpunten genoemd in de internetconsulatie, maar er zijn geen alternatieve oplossingen naar voren gebracht, waarmee de huidige knelpunten kunnen worden weggenomen. Ook zijn er positieve reacties ingebracht, met name over de toename van de flexibiliteit, de toekomstbestendigheid van de nieuwe structuur, het gelijkschalen van het personeel, de uitbreiding van de doelgroep binnen het MBO en de grotere eenheid in de manier van werken omdat alle consulenten ozl in dienst komen bij één werkgever.

In veel reacties wordt aangegeven dat de regionale uitvoering van ozl onvoldoende is uitgewerkt en verankerd. De regering kiest ervoor om de vormgeving van de interne organisatie nadrukkelijk aan de Stichting over te laten, waarbij op basis van de wettelijke taak gegarandeerd is dat scholen en instellingen, ongeacht waar ze zijn gevestigd, aanspraak kunnen maken op de voorzieningen die de Stichting biedt.

Opmerkingen over de zorg met betrekking tot de overhead van de landelijke organisatie en de actualiteit van het Oberon-rapport hebben niet geleid tot inhoudelijke aanpassingen. Wel is in deze memorie verduidelijkt dat er geen sprake is van een extra laag, maar dat er juist een laag uit de huidige organisatiestructuur wordt gehaald. De landelijke organisatie wordt een platte organisatie met een directeur en weinig overhead. De overige formatie wordt ingezet ten behoeve van het primaire proces, de consultenten ozl. Twee punten over de afbakening van de mbo-doelgroep en het vavo hebben wel geleid tot aanpassingen in de MvT (zie 4.1 en 1.3.2).

Het verzoek om educatieve voorzieningen voor umc’s toch weer in de wet op te nemen, is niet overgenomen. Een belangrijke aanleiding van dit wetsvoorstel is dat perifere ziekenhuizen nu geen subsidie kunnen ontvangen om een educatieve voorziening in te richten. Het is aan de Stichting om te bepalen waar en in welke mate ondersteuning in een ziekenhuis nodig is. In de wet opnemen dat educatieve voorzieningen in stand moeten worden gehouden zou de beoogde flexibiliteit ondergraven.

Wat betreft de privacy-aspecten van het wetsvoorstel is naar voren gebracht dat de AVG-grondslagen niet juist vermeld staan en dat de wettekst zelf niets zegt over gegevensverwerking en – uitwisseling. De grondslagen zijn in de memorie aangepast (zie 6). De wettekst zelf gaat niet in op gegevensverwerking en -uitwisseling; deze informatie is opgenomen in een DPIA. Het wetsvoorstel, de memorie van toelichting en de DPIA zijn daarom ter toetsing voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens.

10.3 Regeldruk ATR

Het wetvoorstel is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). De ATR adviseert over:

  • 1. Nuloptie (nut en noodzaak): is er een taak voor de overheid en is wetgeving het meest aangewezen instrument?

  • 2. Zijn er minder belastende alternatieven mogelijk?

  • 3. Is gekozen voor een uitvoeringswijze die werkbaar is voor de doelgroepen die de wetgeving moeten naleven?

  • 4. Zijn de gevolgen voor de regeldruk volledig en juist in beeld gebracht?

Het ATR acht nut en noodzaak van het voorstel voldoende onderbouwd en heeft geen aanvullende opmerkingen. Ook ten aanzien van eventueel minder belastende alternatieven acht het college dat daar beargumenteerd niet voor gekozen is. Wat betreft de uitvoeringswijze (werkdruk) gaf het college vier adviezen, te weten:

  • a) Het college adviseert toe te lichten hoe de keuze wordt bepaald voor de vijf regio’s en de bijbehorende vijf onderwijsadviesbureaus waar de coördinatie van de werkzaamheden van de consulenten plaatsvindt.

    De regering laat, in tegenstelling tot een eerder voorstel, de vormgeving van de interne organisatie nadrukkelijk aan de Stichting over.

  • b) Het college adviseert toe te lichten hoe de samenwerking met scholen en samenwerkingsverbanden binnen de nieuwe structuur wordt vormgegeven.

    In de memorie is onder punt 1.3.2 verduidelijkt hoe de samenwerking met de samenwerkingsverbanden zal plaatsvinden. De samenwerking met scholen is verduidelijkt onder punt 4.3.

  • c) Het college adviseert in de toelichting bij het wetsvoorstel inzichtelijk te maken welke aspecten bij de evaluatie van het wetsvoorstel betrokken worden.

    Onder punt 9 van deze memorie is aangegeven welke aspecten van het wetsvoorstel in een evaluatie betrokken worden.

  • d) Het college adviseert de gevolgen voor de regeldruk volledig in beeld te brengen in de toelichting bij het wetsvoorstel, conform de Rijksbrede methodiek.

    • Incidentele kosten

    • Structurele kosten:

      • i. Kosten aanvraag en verantwoording van de subsidie door de Stichting bij het Rijk. De incidentele kosten zijn vermeld onder punt 8;

      • ii. De kosten van het (jaarlijks) opstellen en/of actualiseren van de (financiële) afspraken met de aob’s en umc’s. Onder punt 2.6.2 is aangegeven dat, voor zover er taken zijn voor umc’s en oab’s, er sprake zal zijn van aanbesteding. Verondersteld wordt dat de eventueel daaruit voortvloeiende kosten niet hoger zijn dan de kosten die umc’s en oab’s in de huidige structuur maken voor het maken van afspraken met het ministerie.

      • iii. De eventuele kosten van het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs. In de uitvoeringstoets heeft de inspectie van het onderwijs aangegeven geen rol te zien voor haar toezicht; het toezicht is gericht op scholen, niet op ondersteunende instanties.

      • iv. De kosten van de aanmeldingsprocedure bij de Stichting door scholen en ouders. De kosten voor aanmelding van zieke leerlingen zullen niet wijzigen ten opzichte van de huidige situatie. Een schatting van de huidige kosten is in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 1 Kosten aanmeldingsprocedure ozl (dus niet de kosten voor ozl)

Ouders

Intake gesprek

60 minuten * 4500 leerlingen= 4.500 uur

4.500 uur * 50 euro=

€ 225.000

 

Tussentijdse gesprekken

3375 leerlingen * 45 minuten =

2.532,25 uur* 50 euro =

€ 126.562,50

 

Exit gesprek

45 minuten * 4500 leerlingen=

3.375 uur

3.375 uur * 50 euro =

€ 168.750

Scholen

Telefonisch aanmelden

30 minuten * 4500 leerlingen=

2.250 uur

2.250 uur * 50 euro =

€ 112.500

 

Intake gesprek

60 minuten * 4500 leerlingen= 4.500 uur

4.500 uur * 50 euro=

€ 225.000

 

Tussentijds gesprekken

3375 leerlingen * 45 minuten =

2.532,25 uur* 50 euro =

€ 126.562,50

 

Exit gesprek

45 minuten * 4500 leerlingen=

3.375 uur

3375 * 50 euro =

€ 168.750

Totaal

   

€ 1.153125

10.4 Autoriteit Persoonsgegevens (AP)

De AP heeft een aantal adviezen gegeven, te weten:

  • neem de concrete (bijzondere) persoonsgegevens in het wetsvoorstel;

  • leg vast dat artikel 6, eerste lid, onderdeel a AVG de grondslag is voor de verwerking van gewone persoonsgegevens;

  • leg vast en onderbouw wat de grondslag is voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens;

  • leg de maximale bewaartermijn vast.

Al deze adviezen zijn overgenomen en verwerkt in het wetsvoorstel en paragraaf 6 van deze toelichting.

10.5 DUS-I

Deze wetswijziging is voor DUS-I uitvoerbaar, met inachtneming van de jaarlijkse garantiedata voor de subsidieafhandeling in het kader van de jaarafsluiting.

10.6 DUO

Uit de uitvoeringstoets van DUO zijn twee punten over de uitvoerbaarheid gemeld. Het eerst gaat over de datum van inwerkingtreding van de wet. Indien dit op 1–8 is en niet op 1–1 is dat lastiger voor DUO. Hierover worden afspraken met DUO gemaakt.

Het tweede punt gaat over het overgangsrecht. Bij DUO is er op dit moment geen ruimte in de going concern om eventuele bezwaren op te vangen, die wellicht zouden kunnen worden ingediend bij de afbouw van de subsidie. Er worden geen bezwaren verwacht. Alle organisaties, die nu subsidie ontvangen, zijn betrokken bij dit proces en op de hoogte van de stappen en de planning (zie ook onder punt 4.6).

Bij de overgang van personeel ontstaat er geen financiële probleem bij de organisaties, aangezien niet alleen de subsidie ophoudt, maar ook de taken verdwijnen. Er zijn derhalve minder uitgaven.

10.7 Inspectie van het onderwijs

De inspectie heeft meerdere punten in de uitvoeringstoets naar voren gebracht, waaronder de relatie tussen passend onderwijs en ozl. Dit is in de memorie verduidelijkt (zie 1.3.2). Over de afbakening van de doelgroep en de relatie met de beleidsregel afwijken onderwijstijd heeft er met de inspectie overleg plaatsgevonden en hoeft de memorie niet worden aangepast. De inspectie vond dat de kwaliteitseisen waaraan de Stichting moet voldoen nog onvoldoende waren uitgewerkt. Dit is in de memorie verduidelijkt (zie 7.3 en 9). Dat geldt ook over de kwaliteitseisen van de consulent, als deze ook onderwijs geeft (zie 1.3.2). Verder merkt de inspectie terecht op dat ozl niet ingezet kan worden voor leerlingen op onbekostigde mbo-instellingen. Tot slot is een verwijzing naar een verkeerd artikel in een de WPO aangepast, is uitgelegd wat Oberon is en is bij de paragraaf Sturing de Awb toegevoegd (zie 1.3.1, 2.1 en 7.3).

10.8 Ministerie van Financiën

Het Ministerie van financiën heeft een positief advies gegeven ten aanzien van het inrichten van een stichting, onder voorbehoud dat de tekst over ontwikkeling van (landelijk uitvoerings-)beleid, zowel in de concept statuten als de concept wettekst wordt aangepast. Dit is in de concept-notulen (artikel 2b), de memorie van toelichting (2.6.1.) en de wetstekst (artikel 3a, lid 1a) aangepast. Ook de twee aandachtspunten hebben tot aanpassing geleid. De vraag of de subsidiestromen na de herstructurering, daadwerkelijk efficiënter gaan worden, wordt toegelicht in de MvT (8).

Het advies om in de statuten vooraf op te nemen wordt wat de verdeling is van de functies binnen het toezichtsorgaan, is ook overgenomen.

10.9 De Algemene Rekenkamer

De Algemene Rekenkamer is om advies gevraagd over de op te richten rechtspersoon met een wettelijke taak (rwt). Deze rwt wordt opgericht in het kader van het Wetsvoorstel onderwijsondersteuning zieke leerlingen. De Algemene Rekenkamer ziet geen lacunes in de sturingsmogelijkheden. Verder heeft de Algemene Rekenkamer benadrukt dat het aanwijzingsbesluit nadere bepalingen over toezicht en verantwoording moet bevatten, dat er een toezichtarrangement moet worden gecreëerd en dat de oprichting van de Stichting moet via voorhangprocedure worden voorgelegd. Deze punten zijn bekend en worden gerealiseerd.

Het advies van de Rekenkamer is daarmee instemmend.

11. Overgangsrecht en inwerkingtreding

Het wetsvoorstel zal bij koninklijk besluit in werking treden.

B. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I. Wijziging Wet van de subsidiëring landelijk onderwijsondersteunende activiteiten 2013

Zoals in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven was de regeling voor de ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen volledig neergelegd in de diverse sectorwetten. Met dit wetsvoorstel wordt de wettelijke taak neergelegd in de Wet SLOA.

Artikel I, onderdeel A

Met wijziging van de begripsbepaling «instelling» wordt de rechtspersoon die tot taak krijgt het ondersteunen bij het onderwijs aan zieke leerlingen toegevoegd aan die begripsbepaling. Waar in de Wet SLOA wordt gesproken over een instelling wordt dus bedoeld CITO, SLO of de Stichting.

Met de nieuwe begripsbepaling «zieke leerling» wordt de taak van de Stichting afgebakend. De taak betreft de ondersteuning in brede zin van de bevoegde gezagen bij het onderwijs aan zieke leerlingen in het primair, voortgezet en (voortgezet) speciaal onderwijs en een deel van de studenten in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Het gaat om leerlingen die tijdelijk in verband met ziekte die zich uit in lichamelijke klachten niet of niet volledig aanwezig kunnen zijn op school om onderwijs te volgen. Onder de definitie van zieke leerling in de Wet SLOA vallen zowel de zieke leerling als bedoeld in de artikelen 18a, vierde lid, WEC, 9a, vierde lid, WPO, en 2.46, vierde lid, WVO 2020 als een zieke student als bedoeld in artikel 7.1.4, vierde lid, WEB die voldoet aan artikel 7.1.4, eerste lid, van die wet. Zie voor een toelichting op de afbakening van de groep mbo-studenten de artikelsgewijze toelichting bij artikel II. Ten behoeve van de leesbaarheid wordt in het vervolg van het artikelsgewijs deel van de toelichting uitsluitend gesproken over zieke leerlingen zoals deze in de begripsbepaling worden gedefinieerd. Elementen als de tijdelijkheid van de ziekte, het feit dat het in het mbo studenten betreft (en niet leerlingen) en de afbakening binnen deze groep mbo-studenten worden niet benoemd, tenzij dit noodzakelijk is voor een specifiek onderdeel van deze artikelsgewijze toelichting.

Ook de nieuwe begripsbepaling «bevoegd gezag» geeft invulling aan de taakomschrijving van de Stichting.

Artikel I, onderdeel B

In het algemene deel van deze toelichting (paragraaf 2.6) is de taak op het gebied van ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen toegelicht. Met dit onderdeel wordt een nieuw artikel 3c in de Wet SLOA ingevoegd, dat voorziet in de bevoegdheid voor de Minister om een rechtspersoon aan te wijzen die wordt belast met de taken omtrent de ondersteuning van scholen en instellingen bij het onderwijs aan zieke leerlingen. Deze taken worden hiermee centraal belegd en wettelijk geborgd. Dit zal geschieden door middel van een aanwijzingsbesluit. Mocht de nog aan te wijzen rechtspersoon niet in voldoende mate invulling geven aan deze verplichting of aan overige bij aanwijzingsbesluit te stellen verplichtingen, dan kan de Minister de aanwijzing intrekken. Voor nadere informatie over de aan te wijzen Stichting en over de inhoud van de taken van die stichting wordt verwezen naar paragraaf 2.6.1 van het algemene deel van deze toelichting.

Artikel I, onderdeel C

In artikel 4 van de Wet SLOA is het uitgangspunt neergelegd dat subsidieverlening per boekjaar geschiedt. Voor de Stichting wordt bij dit uitgangspunt aangesloten.

Artikel I, onderdeel D

Met deze wet wordt een kaderbrief SLOA ingevoegd voor de Stichting. In verband met het invoegen van deze kaderbrief is ten aanzien van de bestaande kaderbrief verduidelijkt dat deze kaderbrief ziet op de taken van SLO en Cito.

Artikel I, onderdeel E

Op dit moment voorziet de Wet SLOA in een kaderbrief voor SLO en Cito. Die kaderbrief is bedoeld om de Minister de mogelijkheid te bieden om inhoudelijke sturing te geven aan de taakvervulling door die organisaties. Ook heeft de kaderbrief tot doel om een meerjarenperspectief te bieden aan deze organisaties. In de subsidieaanvraag komen de accenten uit de kaderbrief tot uitdrukking.

In het kader van de taken voor de Stichting op het gebied van onderwijsondersteuning aan zieke leerlingen wordt ook voorzien in een kaderbrief, de kaderbrief voor de Stichting. Er is voor gekozen om hier een separate brief van te maken en niet de bestaande brief aan te vullen. De reden hiervoor is dat het om andere taken gaat die niet passen bij de strekking van de bestaande kaderbrief. Voor de verdere invulling van de wijze waarop hiermee moet worden opgegaan wordt aangesloten bij de bestaande systematiek van de Wet SLOA.

Artikel I, onderdeel F

In aanvulling op de weigeringsgronden voor subsidieverlening zoals deze uit de Awb voortvloeien, is in artikel 6 van de Wet SLOA geregeld dat de Minister de subsidie voor Cito en SLO ook kan weigeren als de subsidieaanvraag niet past binnen de kaders die de Kaderbrief SLOA stelt. In verband met de introductie van de Kaderbrief SLOA onderwijsondersteuning zieke leerlingen wordt artikel 6 Wet SLOA aangevuld in die zin dat de die brief een zelfde functie heeft met betrekking tot subsidie voor de Stichting.

Het is niet de bedoeling dat de wijziging van artikel 6 Wet SLOA een extra weigeringsgrond creëert voor subsidieverlening aan Cito en SLO. Het kader voor die subsidieverlening blijft immers de Kaderbrief SLOA. Het kader voor de subsidieverlening aan de Stichting is de Kaderbrief SLOA voor de Stichting. Dit blijkt uit het feit dat er een separate kaderbrief komt op grond van het voorgestelde artikel 5a, die uitsluitend betrekking heeft op de Stichting en uit het woord of in artikel 6.

Artikel I, onderdeel G

In het bestaande artikel 7, tweede lid, Wet SLOA wordt de mogelijkheid gecreëerd om bij ministeriële regeling onderscheid te maken tussen regels die verbonden zijn aan structurele (onderdeel a) en incidentele subsidies (onderdeel b).

De subsidies die voor de taakvervulling van de Stichting worden verstrekt, kunnen zowel structureel (onderdeel a tot en met d) als incidenteel (onderdeel e) van aard zijn. Om die reden zijn zowel artikel 7, tweede lid, onderdeel a, (dat ziet op structurele subsidieverlening) als artikel 7, tweede lid, onderdeel b, (dat ziet op incidentele subsidieverlening) Wet SLOA gewijzigd.

Artikel I, onderdeel H

Artikel 8, eerste lid, Wet SLOA ziet op het vaststellen van het subsidieplafond voor de boekjaarsubsidies voor SLO en Cito. De onderhavige wijziging ziet erop te regelen dat dit ook van toepassing is voor de jaarlijkse subsidie die de Stichting zal ontvangen voor de taken die worden genoemd in de onderdelen a tot en met d van artikel 3c, eerste lid. Het tweede lid van artikel 8 Wet SLOA regelt dat de Minister voor additionele subsidies een afzonderlijk subsidieplafond kan instellen en bekend maken. Dit lid wordt zo aangepast dat dit ook van toepassing is voor additionele subsidies die de Stichting kan ontvangen op grond van het voorgestelde artikel 3c, eerste lid, onderdeel e.

Artikel I, onderdeel I

In artikel 9 Wet SLOA wordt geregeld dat voor de taken, genoemd in artikel 2 en 3, gebruikte gegevens en de resultaten van die taken openbaar gemaakt worden door de instellingen, tenzij bijzondere omstandigheden zich hiertegen verzetten. Hiervoor is gekozen omdat de in die artikelen genoemde taken voor SLO en Cito zodanig in het verlengde liggen van de zorg die de overheid draagt voor de toegankelijkheid en de kansengelijkheid van het onderwijs, dat die activiteiten het algemeen belang dienen en dat de informatie hieromtrent daarom ook openbaar moet zijn.

Ook de te subsidiëren activiteiten van de Stichting liggen zodanig in het verlengde van de zorg die de overheid draagt voor de toegankelijkheid van het onderwijs en de kansengelijkheid daarbinnen, dat die activiteiten het algemeen belang dienen.

De rijksoverheid bekostigt de kennis die de Stichting vergaart door middel van een subsidie. Deze kennis dient vrij toegankelijk te zijn voor een ieder die daarbij baat kan hebben. Om de publieke kennisfunctie van de instellingen te borgen en de kennis algemeen toegankelijk te maken en houden, bepaalt dit artikel dat in beginsel alle gegevens die de Stichting voor zijn wettelijke taken gebruikt, en de resultaten van die taken, openbaar zijn.

Bij de invoering van de Wet SLOA is overwogen dat deze beginselopdracht van openbaarmaking niet absoluut is. Bijzondere omstandigheden kunnen zich tegen openbaarmaking verzetten. Een uitzondering op openbaarmaking kan worden voorzien bij ministeriële regeling of subsidiebeschikking. Een van die bijzondere omstandigheden is de te beschermen belangen van derden, waaronder de privacy.

De Stichting heeft onder andere tot taak om scholen en mbo-instellingen te ondersteunen bij het verzorgen van onderwijs aan zieke leerlingen en heeft om die reden informatie over individuele leerlingen. Dit kan zelfs bijzondere persoonsgegevens betreffen; om precies te zijn gegevens over de ziekte van de leerling. Het kan dan gaan om informatie over de diagnose en het ziektebeeld. De Stichting verwerkt zulke bijzondere persoonsgegevens na instemming van (de ouders van) de leerling. Die instemming geldt als een aanvullende waarborg bij de verwerking. In het kader van die wettelijke taak worden dus persoonsgegevens verwerkt. Openbaarmaking van die gegevens blijft in ieder geval achterwege en aan de Stichting is in dit verband een geheimhoudingsplicht opgelegd.

Waar de Stichting onderzoek (onderdeel d) of aanvullende activiteiten (onderdeel e) uitvoert, worden geen persoonsgegevens verwerkt maar uitsluitend geanonimiseerde data.

Artikel I, onderdeel J

Het voorgestelde artikel 12 Wet SLOA verplicht tot evaluatie van de onderhavige wet binnen vijf jaren na de inwerkingtreding ervan. Het bestaande artikel 12, eerste lid, wordt vervangen, omdat de evaluatie van de oorspronkelijke wet reeds heeft plaatsgevonden.

Artikel II. Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs

Eerste en tweede lid

In artikel 7.1.4 WEB is bepaald dat het bevoegd gezag van een instelling kan worden ondersteund bij het geven van onderwijs aan een student die is opgenomen in een ziekenhuis of die in verband met ziekte thuis verblijft. Die bepaling blijft bestaan, maar wordt op een tweetal punten gewijzigd. Ten eerste wordt de reikwijdte aangepast (eerste lid). Het bevoegd gezag van een instelling komt nu alleen in aanmerking voor ondersteuning als een student bij aanvang van de opleiding leerplichtig was. Voorgesteld wordt dat het bevoegd gezag aanspraak kan maken op ondersteuning voor een student geen startkwalificatie heeft behaald als bedoeld in de Leerplichtwet 1969. Dit betekent dat de student niet in het bezit is van een diploma op mbo niveau 2, 3 of 4 of een havo of vwo diploma. Kortweg, de student heeft geen startkwalificatie behaald, en de student jonger is dan 23 jaar. Voorts is er een uitbreiding in die zin dat er geen beperking meer is tot ondersteuning door de Stichting in het geval dat de student thuis of in het ziekenhuis verblijft in verband met de ziekte. Ook in het geval dat de leerling in verband met zijn ziekte niet volledig aan het onderwijs kan deelnemen, behoort het tot de taak van de Stichting om ondersteuning te bieden aan het desbetreffende bevoegde gezag. Dit sluit aan bij de bestaande praktijk. Ook wordt in afwijking van de huidige regeling bepaald dat het moet gaan om ziekte die zich uit in lichamelijke klachten. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 2.6

Het artikel ziet alleen op studenten. Het begrip student is in artikel 1.1.1 WEB gedefinieerd als «degene die beroepsonderwijs volgt». Artikel 7.1.4 WEB ziet dus niet op vavo-studenten of deelnemers aan een opleiding educatie. Het artikel ziet bovendien alleen op studenten aan bekostigde instellingen. De niet-bekostigde instellingen aan wie op grond van artikel 1.4.1 WEB een erkenning is verleend kunnen dus geen aanspraak maken op ondersteuning.

Ten tweede wordt voorgesteld, net als in artikel 18a WEC, 9a WPO en 2.46 WVO 2020 om te regelen dat de ondersteuning niet langer wordt gegeven door de educatieve voorziening van een umc of door een oab, maar in alle gevallen door de Stichting (tweede lid). De wet spreekt overigens nog over academische ziekenhuizen terwijl in het in de praktijk tegenwoordig vrijwel uitsluitend gaat over umc’s. Schoolbegeleidingsdiensten worden in de wet nog genoemd, maar feitelijk gaat het tegenwoordig om die onderwijsadviesbureaus die voorheen schoolbegeleidingsdienst waren. In het vervolg van de artikelsgewijze toelichting worden de termen umc en oab gebruikt.

Derde lid

Het derde lid van artikel 7.1.4 WEB regelt dat de ondersteuning, bedoeld in het eerste lid, mede het geven van onderwijs aan de student kan betreffen. Aangezien het geven van onderwijs de verantwoordelijkheid is van het bevoegd gezag van de instelling worden hiertoe afspraken gemaakt met de Stichting. Er wordt daarom niet meer verwezen naar «educatieve voorziening» en «schoolbegeleidingsdienst». Voor zover er sprake is van het geven van onderwijs kan dit uiteraard alleen gebeuren door een consulent ozl die daartoe bevoegd is en onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van de instelling.

Vierde lid

Het voorgestelde vierde lid bevat een begripsbepaling voor het begrip zieke student. Voor een toelichting op die laatste definitie wordt verwezen naar de toelichting op het eerste lid.

Het huidige vierde lid van artikel 7.1.4 WEB komt te vervallen. Op grond van dat artikel ontvangen de oab’s subsidie voor hun werkzaamheden in het kader van ozl. Dit is niet langer van toepassing, aangezien de taken van de oab’s worden overgeheveld naar de Stichting en de Stichting straks subsidie ontvangt op basis van de Wet SLOA.

Artikel III. Wijziging van de Wet op de expertisecentra

Artikel III, onderdeel A

In artikel 18a, eerste lid, WEC is bepaald dat het bevoegd gezag van een school kan worden ondersteund bij het geven van onderwijs aan een leerling die is opgenomen in een ziekenhuis of die in verband met ziekte thuis verblijft. Die bepaling blijft in essentie bestaan. Deze wijziging ziet er op te regelen dat die ondersteuning niet langer wordt gegeven door de educatieve voorziening van een umc of door een oab, maar in alle gevallen door de Stichting. Ook wordt nu gesproken over ondersteuning aan een zieke leerling en niet meer over een leerling die wegens ziekte thuis is of in het ziekenhuis verblijft. De definitie die is opgenomen in het vierde lid voor het begrip zieke leerling wijkt wat af van de huidige invulling. Op dit moment sluit de terminologie die gebruikt wordt voor de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag voor de zieke leerling nog volledig aan op de terminologie die wordt gebruikt bij de omschrijving van de taak die de oab’s en ev’s hebben in het kader van ozl. In beide gevallen gaat het om een leerling die is opgenomen in een ziekenhuis of die in verband met ziekte thuis verblijft. Voor de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag blijft dit het geval. Voor ozl is er sprake van een aanpassing. In het geval dat de leerling in verband met zijn ziekte niet volledig aan het onderwijs kan deelnemen, behoort het tot de taak van de Stichting om ondersteuning te bieden aan het desbetreffende bevoegde gezag. Dit sluit aan bij de bestaande praktijk. Ook wordt in afwijking van de regeling omtrent de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag geregeld dat het moet gaan om ziekte die zich uit in lichamelijke klachten. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 2.6 van het algemeen deel van de toelichting. Deze toelichting is ook van toepassing op de wijziging van de artikelen 9a WPO en 2.46 WVO 2020.

Het derde lid van artikel 18a regelt dat de ondersteuning, bedoeld in het eerste lid, mede het geven van onderwijs aan de leerling kan betreffen. Aangezien het geven van onderwijs de verantwoordelijkheid is van de school worden hiertoe afspraken gemaakt door de school met de Stichting. De verwijzing naar «educatieve voorziening en schoolbegeleidingsdienst» wordt dan ook vervangen door een verwijzing naar de door de Minister op te richten rechtspersoon, oftewel: de Stichting. Voor zover er sprake is van het geven van onderwijs kan dit uiteraard alleen gebeuren door een consulent ozl die daartoe bevoegd is en onder verantwoordelijkheid van de school.

Het voorgestelde vierde lid bevat een begripsbepaling voor het begrip zieke leerling. Dezelfde definitie wordt ook opgenomen in artikel 9a, vierde lid, WPO en 2.46, vierde lid, WVO 2020. In de Wet SLOA wordt voor de definitie van zieke leerling aangesloten bij deze definities in de sectorwetten.

Artikel III, onderdeel B

Artikel 164 WEC ziet op de bekostiging van ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen. Dit wordt met dit wetsvoorstel geregeld in de Wet SLOA. Artikel 164 vervalt daarom.

Artikel IV. Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Artikel IV, onderdeel A

In het tweede tot en met vierde lid van artikel 1.4 WHW is de regeling opgenomen voor de educatieve voorzieningen in de umc’s. Aangezien die rol van de educatieve voorzieningen overgaat naar de Stichting kunnen deze leden vervallen.

Artikel IV, onderdelen B en C

Titel 5 van hoofdstuk II van de WHW vervalt, omdat die titel ziet op de subsidiëring van umc’s ten behoeve van de educatieve voorziening. Onderdeel D ziet hierop. De overige wijzigingen zien er op de verwijzingen naar hoofdstuk II, titel V, te verwijderen.

Artikel V. Wijziging van de Wet op het primair onderwijs

Artikel V, onderdeel A

Artikel 9a, eerste lid, WPO bepaalt dat het bevoegd gezag van een school kan worden ondersteund bij het geven van onderwijs aan een leerling die is opgenomen in een ziekenhuis of die in verband met ziekte thuis verblijft. Die bepaling blijft in essentie bestaan. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel III, onderdeel a. Deze wijziging ziet er op te regelen dat die ondersteuning niet langer wordt gegeven door de educatieve voorziening van een umc of door een oab, maar in alle gevallen door de Stichting.

Het derde lid van artikel 9a regelt dat de ondersteuning, bedoeld in het eerste lid, mede het geven van onderwijs aan de leerling kan betreffen. Aangezien het geven van onderwijs de verantwoordelijkheid is van de school worden hiertoe afspraken gemaakt door de school met de Stichting. De verwijzing naar «educatieve voorziening en schoolbegeleidingsdienst» wordt dan ook vervangen door een verwijzing naar de door de Minister op te richten rechtspersoon, oftewel: de Stichting. Voor zover er sprake is van het geven van onderwijs kan dit uiteraard alleen gebeuren door een consulent ozl die daartoe bevoegd is en onder verantwoordelijkheid van de school. In het vierde lid wordt een begripsbepaling opgenomen voor het begrip zieke leerling. Zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting bij artikel III, onderdeel A.

Artikel V, onderdeel B

Artikel 185 WPO ziet op de bekostiging van ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen. Dit wordt met dit wetsvoorstel geregeld in de Wet SLOA. Artikel 185 kan daarom volledig vervallen.

Artikel VI. Wijziging van de Wet voortgezet onderwijs 2020

Artikel VI, onder 1

Artikel 2.46, eerste lid, WVO 2020 bepaalt dat het bevoegd gezag van een school kan worden ondersteund bij het geven van onderwijs aan een leerling die is opgenomen in een ziekenhuis of die in verband met ziekte thuis verblijft. Die bepaling blijft in essentie bestaan. Wel wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel III, onderdeel a, voor een nadere uitleg. Deze wijziging ziet er op te regelen dat die ondersteuning niet langer wordt gegeven door de educatieve voorziening van een umc of door een oab, maar in alle gevallen door de Stichting.

Artikel VI, onder 2

Het derde lid van artikel 2.46 regelt dat de ondersteuning, bedoeld in het eerste lid, mede het geven van onderwijs aan de leerling kan betreffen. Aangezien het geven van onderwijs de verantwoordelijkheid is van de school worden hiertoe afspraken gemaakt door de school met de Stichting. De verwijzing naar «educatieve voorziening en schoolbegeleidingsdienst» wordt dan ook vervangen door een verwijzing naar de door de Minister op te richten rechtspersoon, oftewel: de Stichting. Voor zover er sprake is van het geven van onderwijs kan dit uiteraard alleen gebeuren door een consulent ozl die daartoe bevoegd is en onder verantwoordelijkheid van de school.

Artikel VI, onder 3 en 4

Het vierde lid van artikel 2.46 WVO 2020 ziet op de bekostiging van ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen. Dit wordt met dit wetsvoorstel geregeld in de Wet SLOA. Het vierde lid van dat artikel zoals dat nu luidt kan daarom vervallen. Wel wordt daar een begripsbepalingen opgenomen voor het begrip zieke leerling. Zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting bij artikel III, onderdeel A. Ook het vijfde lid kan vervallen, aangezien dit ziet op het stellen van nadere regels voor de bekostiging bij ministeriële regeling.

Artikel VII. Inwerkingtreding

De inwerkingtredingsbepaling voorziet in gefaseerde inwerkingtreding, maar het uitgangspunt is gelijktijdige inwerkingtreding van het volledige wetsvoorstel.

Deze memorie van toelichting wordt ondertekend in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul