Gepubliceerd: 19 september 2023
Indiener(s): Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA)
Onderwerpen: belasting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36427-2.html
ID: 36427-2

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van. Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat met betrekking tot procedures tegen een WOZ-beschikking, bpm-aangifte of bpm-naheffingsaanslag en de daarmee verband houdende besluiten de overcompensatie wordt weggenomen die er is bij het toekennen van vergoedingen van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, de hoogte van de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wettelijk wordt geregeld en belanghebbenden zich meer bewust worden van de in hun naam gevoerde procedures en van de kosten en inspanningen die hiermee voor de maatschappij gepaard gaan;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In de Wet waardering onroerende zaken wordt na artikel 30 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 30a

  • 1. Het bedrag dat strekt tot vergoeding van de kosten, bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, onder toepassing van de nadere regels gesteld krachtens het vierde lid van dat artikel, wordt, voor zover die kosten betrekking hebben op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in het kader van het bezwaar tegen een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens deze wet of titel IV, hoofdstuk XV, paragraaf 2, van de Gemeentewet of tegen een daarmee verband houdend besluit, vermenigvuldigd met 0,25. De eerste zin vindt geen toepassing in geval van bijzondere omstandigheden in de zin van de nadere regels gesteld krachtens artikel 7:15, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In geval van een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, onder toepassing van de nadere regels gesteld krachtens de laatste zin van artikel 8:75, eerste lid, van die wet, of in geval van een veroordeling in de kosten waarbij artikel 8:75 van die wet van overeenkomstige toepassing is verklaard, wordt, voor zover die kosten betrekking hebben op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in het kader van het beroep, hoger beroep of beroep in cassatie bij de bestuursrechter betreffende een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens deze wet of titel IV, hoofdstuk XV, paragraaf 2, van de Gemeentewet of een daarmee verband houdend besluit, het bedrag dat strekt tot de vergoeding van die kosten vermenigvuldigd met:

    • a. 0,25, indien het bestreden besluit wordt vernietigd of gewijzigd;

    • b. 0,10 in alle overige gevallen.

    De eerste zin vindt geen toepassing in geval van bijzondere omstandigheden in de zin van de nadere regels gesteld krachtens artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. De bestuursrechter kent in het kader van het beroep, hoger beroep of beroep in cassatie betreffende een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens deze wet of titel IV, hoofdstuk XV, paragraaf 2, van de Gemeentewet of een daarmee verband houdend besluit, uitsluitend op verzoek, bij overschrijding van de redelijke termijn een vergoeding van immateriële schade toe van € 50 per half jaar waarmee die termijn is overschreden, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Ingeval de procedure eveneens een boetebeschikking betreft, wordt daarnaast de boetebeschikking verminderd.

  • 4. Onverminderd de artikelen 7:15, vijfde lid, en 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, al dan niet in samenhang met artikel 8:108, eerste lid, van die wet of de artikelen 29 of 29f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vinden uitbetalingen ingevolge een beslissing op bezwaar of uitspraak op beroep, hoger beroep of beroep in cassatie betreffende een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens deze wet of titel IV, hoofdstuk XV, paragraaf 2, van de Gemeentewet of een daarmee verband houdend besluit, waaronder uitbetalingen van vergoedingen als bedoeld in de voorgaande leden, dwangsommen als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en vergoedingen van het betaalde griffierecht als bedoeld in artikel 8:74 van die wet, uitsluitend plaats op een bankrekening die op naam staat van de belanghebbende.

  • 5. Vorderingen tot uitbetaling als bedoeld in het vierde lid zijn niet vatbaar voor vervreemding of verpanding.

ARTIKEL II

In de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 wordt in hoofdstuk V, afdeling 2, onder Aanvullende maatregelen, voor artikel 20 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19a

  • 1. Het bedrag dat strekt tot vergoeding van de kosten, bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, onder toepassing van de nadere regels gesteld krachtens het vierde lid van dat artikel, wordt, voor zover die kosten betrekking hebben op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in het kader van het bezwaar tegen een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens deze wet of tegen een daarmee verband houdend besluit, vermenigvuldigd met 0,25. De eerste zin vindt geen toepassing in geval van bijzondere omstandigheden in de zin van de nadere regels gesteld krachtens artikel 7:15, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In geval van een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, onder toepassing van de nadere regels gesteld krachtens de laatste zin van artikel 8:75, eerste lid, van die wet, of in geval van een veroordeling in de kosten waarbij artikel 8:75 van die wet van overeenkomstige toepassing is verklaard, wordt, voor zover die kosten betrekking hebben op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in het kader van het beroep, hoger beroep of beroep in cassatie bij de bestuursrechter betreffende een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens deze wet of een daarmee verband houdend besluit, het bedrag dat strekt tot de vergoeding van die kosten vermenigvuldigd met:

    • a. 0,25, indien het bestreden besluit wordt vernietigd of gewijzigd;

    • b. 0,10 in alle overige gevallen.

    De eerste zin vindt geen toepassing in geval van bijzondere omstandigheden in de zin van de nadere regels gesteld krachtens artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. De bestuursrechter kent in het kader van het beroep, hoger beroep of beroep in cassatie betreffende een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens deze wet of een daarmee verband houdend besluit, uitsluitend op verzoek, bij overschrijding van de redelijke termijn een vergoeding van immateriële schade toe van € 50 per half jaar waarmee die termijn is overschreden, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Ingeval de procedure eveneens een boetebeschikking betreft, wordt daarnaast de boetebeschikking verminderd.

  • 4. Onverminderd de artikelen 7:15, vijfde lid, en 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, al dan niet in samenhang met artikel 8:108, eerste lid, van die wet of de artikelen 29 of 29f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vinden uitbetalingen ingevolge een beslissing op bezwaar of uitspraak op beroep, hoger beroep of beroep in cassatie betreffende een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens deze wet of een daarmee verband houdend besluit, waaronder uitbetalingen van vergoedingen als bedoeld in de voorgaande leden, dwangsommen als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en vergoedingen van het betaalde griffierecht als bedoeld in artikel 8:74 van die wet, uitsluitend plaats op een bankrekening die op naam staat van de belanghebbende.

  • 5. Vorderingen tot uitbetaling als bedoeld in het vierde lid zijn niet vatbaar voor vervreemding of verpanding.

ARTIKEL III

Onze Minister van Financiën zendt in overeenstemming met Onze Minister voor Rechtsbescherming binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2024, met dien verstande dat:

  • a. artikel 30a, eerste en tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken en artikel 19a, eerste en tweede lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot een bezwaar tegen een na dat tijdstip bekendgemaakt besluit en een beroep, hoger beroep, verzet, beroep in cassatie tegen of een verzoek om herziening van een na dat tijdstip bekendgemaakte beslissing of uitspraak;

  • b. artikel 30a, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken en artikel 19a, derde lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 voor het eerst toepassing vinden op vergoedingen voor overschrijding van de redelijke termijn waarvan de termijn aanvangt na dat tijdstip.

ARTIKEL V

Deze wet wordt aangehaald als: Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,