Gepubliceerd: 11 oktober 2023
Indiener(s): Tunahan Kuzu (DENK)
Onderwerpen: organisatie en beleid sociale zekerheid werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36415-7.html
ID: 36415-7

Nr. 7 VERSLAG

Vastgesteld 11 oktober 2023

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. Algemeen

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Verzamelwet SZW 2024. Deze leden hebben nog een verdiepende vraag.

De leden van de D66-fractie zijn dankbaar voor de voorgestelde wijzigingen in de Verzamelwet SZW 2024. Deze leden achten het positief dat jaarlijks wordt bezien of verbetering mogelijk is op de beleidsterreinen van SZW en dat geïdentificeerde verbeterpunten worden gecodificeerd en bijeengebracht in de Verzamelwet. Omdat ook deze op het oog kleine wijzigingen grote gevolgen kunnen hebben, stellen deze leden nog een aantal vragen bij deze verzamelwet en plaatsen zij een aantal opmerkingen richting de regering.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben geen vragen of opmerkingen bij het voorliggende wetsvoorstel.

2. Klein beleid

2

2.1 Artikel VII Werkloosheidswet

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de beleidsmatige onderbouwing van de 5-uur grens. Deze leden vragen zich af waarom niet voor een andere grens is gekozen.

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen of de verkeerde toepassing (resterende arbeidsuren) sinds 2013 heeft geleid tot nadelige gevolgen voor personen. Deze leden vragen voorts om hoeveel mensen het in dat geval ging.

1.

2.

2.1.

2.2 Artikel VIII Wet arbeid en zorg

Omdat de leden van de D66-fractie begrijpen dat ook directeur-grootaandeelhouders die niet voorkomen in de polisadministratie van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) een uitkering kunnen krijgen in verband met het aanvullend geboorteverlof en deze leden het belang zien van het aanvullend geboorteverlof voor een gelijke verdeling van zorgtaken (en daarmee de carrièrekansen van de moeder), de ontwikkeling van het kind en de verdeling van arbeid en zorg tussen de ouders als het kind ouder wordt, vragen deze leden naar uitkeringen voor aanvullend geboorteverlof aan zelfstandig ondernemers. Concreet vragen zij hoe die uitkeringen zich verhouden tot de uitkering voor aanvullend geboorteverlof aan directeur-grootaandeelhouders.

Ook hechten de leden van de D66-fractie veel waarde aan ruimte voor mantelzorgers. Kan de regering toelichten of deze maatregelen individueel moeten worden aangevraagd door mantelzorgers, hoe zij over deze steunmaatregelen worden geïnformeerd, wat het verwachte gebruik van deze steun voor mantelzorgers is en welke rol de werkgever heeft bij deze maatregelen, vragen deze leden. Voorts vragen deze leden naar een overzicht van alle losse regelingen waarmee mantelzorgers geholpen kunnen worden in Nederland.

Voorts zien de leden van de D66-fractie dat er aanvullende maatregelen nodig zijn om de loonkloof tussen mannen en vrouwen verder te dichten. Deze leden vragen de regering om een toelichting te geven op het verwachte effect van de maatregelen zoals die zijn opgenomen in deze verzamelwet en hoe het effect wordt gemonitord. Daarbij vragen deze leden specifiek naar de manieren waarop de arbeidsparticipatie van vrouwen verder wordt bevorderd en wat de regering beoogt rond de beloningsverschillen tussen sectoren die aansluit bij het aantal vrouwen dat werkzaam is in dergelijke sectoren. Heeft de regering naast werkgevers ook met andere sociale partners gesproken over manieren om de loonkloof tussen mannen en vrouwen te verkleinen, vragen zij verder.

2.5 Artikel XII Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en Artikel XIII Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

De leden van de D66-fractie begrijpen dat het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) oordeelt of een vrijlating mogelijk is omdat inkomen uit arbeid bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van iemand met een Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)-uitkering. Deze leden vragen hoe wordt voorkomen dat er grote verschillen ontstaan tussen deze oordelen tussen gemeenten.

Ook de leden van de D66-fractie steunen de maatregelen om ervoor te zorgen dat werken loont, ook voor mensen met een IOAW/Z-uitkering. Deze leden vragen naar het effect van de voorgestelde maatregelen en de mate waarin het nu ook voor mensen met deze uitkering loont om te werken. Voorts vragen zij naar een overzicht van wanneer mensen recht hebben op loonkostenvoordeel en wanneer sprake is van loonkostensubsidie, met daarbij de effecten voor werkgevers en werknemers op inkomen, sociale zekerheid inclusief pensioen en (netto-)overheidsuitgaven. Hoeveel mensen met een IOAW/Z-uitkering bouwen pensioen op, cq. hoe vaak heeft iemand in een dergelijk geval een inkomen dat hoger is dan de Algemene Ouderdomswet (AOW)-franchise, vragen deze leden ook.

Gelet op de herbeoordeling voor een termijn van vrijlating door het college voor de doelgroep loonkostensubsidie na afloop van de periode van twaalf maanden van het negende lid van de IOAW en het dertiende lid van de IOAZ, vragen de leden van de D66-fractie naar de termijn en frequentie van deze herbeoordelingen. Hoe wordt voorkomen dat er disproportioneel hoge administratieve lasten zijn voor deze herbeoordelingen.

2.6 Artikel XIV Wet kinderopvang

In aanvulling op eerdere vragen hierover,1 vragen de leden van de D66-fractie naar de status van de samenloop van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor personen die werken in zowel het onderwijs als de kinderopvang. Deze leden begrijpen de verschillende eisen die aan een dergelijke VOG worden gesteld, maar zien de wenselijkheid van één VOG voor beide sectoren als medewerkers van een kindcentrum in beiden willen kunnen werken. Bovendien zien deze leden de kansen voor het terugdringen van tekorten. Ziet de regering deze voordelen ook, vragen zij, en zo ja, wat heeft de regering reeds gedaan en wil het nog gaan doen om het aanvragen van een VOG voor beide sectoren te vereenvoudigen.

2.7 Artikel XVI Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

De leden van de VVD-fractie hebben een vraag over het arbeidspatroon. Hoeveel afwijking van het aantal gewerkte uren is er nodig om een wijziging in het arbeidspatroon te bewerkstelligen?

De voorzitter van de commissie, Kuzu

Adjunct-griffier van de commissie, Meester-Schaap