Kamerstuk 36410-VIII-37

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2024

Gepubliceerd: 11 januari 2024
Indiener(s): Ingrid Michon (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36410-VIII-37.html
ID: 36410-VIII-37

Nr. 37 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 11 januari 2024

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 13 december 2023 voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bij brief van 21 december 2023 zijn ze door de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De fungerend voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen

Adjunct-griffier van de commissie, Huls

Vragen en antwoorden

1

Wat is de reden dat instellingen een aanvraag voor macrodoelmatigheid aan moeten kondigen? Kunnen de instellingen deze aankondiging alleen in een bepaalde periode doen? Welke uitzonderingen gelden hierbij?

Het doel van de nieuwe Regeling macrodoelmatig opleidingsaanbod hoger onderwijs 2023 is om vernieuwing van het hoger onderwijs zoveel mogelijk via het bestaande opleidingsaanbod te realiseren, en meer samenwerking en afstemming tussen instellingen over de ontwikkeling van het opleidingsaanbod te bewerkstelligen. Voor dergelijke samenwerking en afstemming is een goed overzicht over de voornemens en transparantie ten aanzien van het opleidingsaanbod belangrijk. Door het vooraf kenbaar maken van het voornemen om een aanvraag voor een nieuwe opleiding in te dienen wordt samenwerking en afstemming tussen instellingen gefaciliteerd. Het totaaloverzicht van voornemens informeert de instellingen en andere belanghebbenden (zoals het afnemend werkveld) over de ontwikkeling van nieuwe opleidingen en helpt instellingen om vooraf met elkaar hierover in gesprek te gaan.

De instellingen kunnen het hele jaar door hun voornemens voor de aanvraag van een nieuwe opleiding kenbaar maken. De Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (hierna: CDHO) publiceert de voornemens die zij in het afgelopen halfjaar heeft ontvangen op twee vaste momenten in het jaar, namelijk op 31 maart en op 30 september. Om in een publicatieronde te worden meegenomen dient de CDHO voornemens jaarlijks voor 15 maart of 15 september te hebben ontvangen.

Er gelden drie uitzonderingen:

  • 1. Instellingen die er in gezamenlijkheid voor kiezen om een clusteraanvraag in te dienen bij de CDHO hoeven hun voornemen niet vooraf kenbaar te maken (artikel 3, eerste lid, van de Regeling macrodoelmatig opleidingsaanbod hoger onderwijs 2023). De reden hiervoor is dat er voor de totstandkoming van een clusteraanvraag reeds uitgebreide afstemming tussen alle betrokken instellingen plaatsvindt. De stimulans van het vooraf kenbaar maken van een voornemen is in het geval van een clusteraanvraag dan ook niet nodig.

  • 2. Indien een instelling opnieuw een macrodoelmatigheidsaanvraag moet indienen omdat de geldigheidstermijn van het macrodoelmatigheidsbesluit is verstreken, hoeft eveneens geen voornemen kenbaar te worden gemaakt. De reden hiervoor is dat de instelling bij de initiële aanvraag het voornemen reeds kenbaar heeft gemaakt en dat er toen afstemming met andere instellingen heeft kunnen plaatsvinden.

  • 3. Na een negatief macrodoelmatigheidsbesluit kan een instelling, bij nieuw gebleken feiten en omstandigheden, een herhaalde aanvraag indienen. Bij een herhaalde aanvraag hoeft de instelling die reeds haar voornemen bij de eerdere aanvraag kenbaar heeft gemaakt dit niet opnieuw te doen. Er kan in dat geval worden volstaan met een verwijzing naar de eerdere aanvraag.

2

Wat is de reden dat instellingen geen hertoetsing van hun macrodoelmatigheidsaanvraag meer aan kunnen vragen? Is hierbij ook overwogen om een langere termijn dan tien maanden te laten gelden?

Vanaf 1 juli 2023 (datum inwerkingtreding herziene Regeling macrodoelmatig opleidingsaanbod hoger onderwijs 2023) is de hertoetsingsprocedure in het geheel komen te vervallen. De reden hiervoor is tweeledig.

De hertoetsingsprocedure zoals die eerder bestond is juridisch niet houdbaar gebleken. Dit in verband met de wettelijke geldigheidstermijn van tien maanden voor macrodoelmatigheidsbesluiten die staat opgenomen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Een hertoetsingsprocedure of een eventuele uitbreiding van de termijn van tien maanden zou een wetswijziging vereisen. Daarvoor ziet de Minister van OCW geen noodzaak. De toets nieuwe opleiding bij de NVAO (waarvoor zes maanden staat) kan voorafgaand aan of tegelijkertijd met de macrodoelmatigheidsaanvraag worden gestart of nadat de Minister een besluit heeft genomen over de macrodoelmatigheid van de opleiding.

Bovendien is de beleidsmatige wens dat een opleiding snel start nadat een opleiding positief de macrodoelmatigheidstoets heeft doorlopen, zodat met de opleiding zo snel mogelijk kan worden ingespeeld op de behoefte en ruimte die er is voor de betreffende opleiding.

Met het oog op de overgang tussen de vorige en de huidige Regeling macrodoelmatig opleidingsaanbod hoger onderwijs was er sprake van een overgangsperiode (die liep tot en met 1 juli 2023) met betrekking tot de hertoetsingsprocedure, waarmee instellingen de mogelijkheid kregen langer gebruik te maken van de hertoetsingsprocedure. Instellingen zijn hier op voorhand over per brief geïnformeerd. Een aantal instellingen heeft ook gebruik gemaakt van die mogelijkheid.

3

Hoe vaak kwamen hertoetsingen macrodoelmatigheid de afgelopen vijf jaar voor?

In de tabel hieronder staat het aantal macrodoelmatigheidsadviezen voor nieuwe opleidingen en het aantal aangevraagde hertoetsingen vermeld. 2023 is nog niet opgenomen omdat het jaar nog niet is afgerond. In 2020 en 2021 heeft de Minister van OCW met de instellingen afgesproken dat in verband met Covid-19 een extra vorm van verlenging van het macrodoelmatigheidsbesluit mogelijk was. Om die reden liggen de aantallen in 2020 en 2021 hoger.

Jaar

Aantal door CDHO uitgebrachte adviezen m.b.t. nieuwe opleidingen

Aantal aanvragen voor hertoetsingen

2022

106

21

2021

112

31

2020

107

41

2019

108

14

2018

133

22

4

Kunt u uiteenzetten welke onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs al dan niet een stilte- en/of gebedsruimte hebben gefaciliteerd?

Er zijn bij het Ministerie van OCW geen overzichten of cijfers bekend over stilteruimtes bij onderwijsinstellingen. Uit gesprekken met studenten, hogescholen en universiteiten weten we dat verschillende instellingen een stilteruimte hebben ingericht. Onderwijsinstellingen maken een eigen afweging om al dan niet een stilteruimte in te richten op basis van hun eigen denominatie, pedagogisch-didactische visie, de behoeften van studenten en medewerkers en de beschikbaarheid van fysieke ruimtes.

5

Wat is de stand van zaken van de Uitvoeringsagenda Klimaat en Energie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en in hoeverre worden (scholieren- en) studentenkoepels hierbij betrokken?

Op 13 oktober heeft het OCW Programma Klimaat & Energie een Uitvoeringsagenda (Kamerstuk 32 813-302) gepresenteerd. In deze agenda staat hoe in de komende jaren binnen de beleidsterreinen ingezet wordt op de aanpak tegen klimaatverandering en de verduurzamingsopgave van de OCW-sectoren. Per thema staat in deze agenda een overzicht van de ambities, doelen en meer dan 70 acties met als doel de verduurzaming van onderwijs, cultuur en wetenschap. Voor het opstellen van de agenda is veel gesproken met experts en betrokkenen. De komende jaren werkt het programma aan het uitvoeren van de acties. Ook tijdens het uitvoeren van de agenda worden diverse partijen waaronder scholieren en studenten betrokken. In 2023–2024 wordt ingezet op bijeenkomsten gericht op jongerenparticipatie, waarin scholieren en studenten vertegenwoordigd zijn via bijvoorbeeld organisaties als LAKS, Studenten voor Morgen, JobMBO en ISO. De scholieren en studenten denken mee op acties uit de agenda en – indien mogelijk – wordt gezocht naar vormen van co-creatie.

6

Kunt u uiteenzetten welke hoger onderwijsinstellingen een centraal punt binnen de instelling hebben waar kennis over duurzaamheid wordt gebundeld en duurzame ontwikkelingen worden gestimuleerd, zoals een Green Office?

Voor de hoger onderwijsinstellingen zijn er in totaal 25 Green Offices (laatste meting hiervan najaar ’23)

  • Voor de universiteiten zijn dit 12 Green Offices: UU, TU Eindhoven, RUG, Radboud, Erasmus Sustainability Hub, VU, Open Universiteit, UvA, Maastricht university, WUR, TU Delft en Universiteit Leiden.

  • Voor de hogescholen zijn dit 13 Green Offices: HZ, Hogeschool Rotterdam, NHL Stenden, Saxion, THUAS, Avans Hogeschool, van Hall Larenstein (1 locatie Velp, 1 locatie Leeuwarden), Hanze Hogeschool, CHE, HvU, HAN en Hogeschool van Amsterdam.

  • Het mbo heeft 3 Green Offices: ROC van Amsterdam – Flevoland, Green office Scalda, Green Office Koning Willem I College

7

Hoeveel hoger onderwijsinstellingen hebben loting (opnieuw) ingevoerd voor numerus fixus-opleidingen sinds het weer wettelijk mogelijk is om loting toe te passen?

Vanaf 1 september 2023 is het voor instellingen mogelijk om gebruik te maken van loting (gewogen of ongewogen) voor bacheloropleidingen. Een aantal opleidingen heeft bekend gemaakt gebruik van deze ruimte te gaan maken. Zo kondigde de Rijksuniversiteit Groningen onlangs aan dat ongewogen loting de standaard wordt voor opleidingen met een numerus fixus vanaf studiejaar 2025–2026. Er zijn ook opleidingen die voor het studiejaar 2024–2025 overgaan op loting, voorbeelden zijn de opleidingen Psychologie en Gezondheid en Leven van de Vrije Universiteit en Psychologie van de Universiteit Utrecht. Het Ministerie van OCW heeft geen volledig beeld van het aantal numerus fixus-opleidingen dat vanaf volgend studiejaar overgaat op loting. Instellingen geven in het systeem van decentrale selectie zelf vorm aan hun selectieprocedure en zijn niet verplicht om de wijze van selecteren te melden bij het Ministerie van OCW. In het voorjaar van 2024 geven onderwijsinstellingen hun selectieprocedures opnieuw vorm voor een volgend studiejaar. De regering zal bezien hoe het gebruik van decentrale loting (gewogen en ongewogen) samen met de onderwijskoepels kan worden gemonitord in de toekomst.

8

Kunt u aangeven welke wetgeving of wetswijzigingen er nodig is/zijn om toelatingsbeleid mogelijk te maken waarbij de context waarin resultaten van kandidaten zijn behaald, meegenomen kan worden in de beoordeling van deze kandidaat, ook wel contextualised admissions genoemd? Kunt u daarbij overwegingen geven voor het al dan niet invoeren van contextualised admissions in het hoger onderwijs?

Het hoger onderwijs in Nederland heeft als uitgangspunt dat het toegankelijk is voor iedereen met een geschikt diploma. Wel kunnen instellingen maatregelen toepassen waarbij selectie van studenten aan de orde is, bijvoorbeeld opleidingen met een beperkte capaciteit. Selectie dient dan altijd plaats te vinden op basis van ten minste twee kwalitatieve criteria. Bij zogenaamde «contextualised admissions» wegen bepaalde achtergrondkenmerken, zoals sociaaleconomische achtergrond, mee in de selectieprocedure. Het is wettelijk niet toegestaan om bij de selectie direct te selecteren op basis van persoons- of achtergrondkenmerken. Het zou een aanpassing van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek vereisen om dit mogelijk te maken en zou in lijn moeten zijn met de Algemene wet Gelijke Behandeling. In de toegezegde Kamerbrief over selectie in het hoger onderwijs zal de regering hier nader op ingaan. In deze brief gaat de regering ook in op de vraag welke stappen instellingen kunnen zetten om hun selectieprocedure te verbeteren in het licht van kansengelijkheid. Uw Kamer ontvangt deze brief begin 2024.

9

Wat is het aandeel van de culturele en creatieve sector voor het bruto binnenlandsproduct? Wat zijn de meest actuele cijfers die u hierover heeft?

De meest recente cijfers zijn afkomstig van de Satellietrekening cultuur en media 2021 van het CBS waarin cijfers over 2018 worden gepresenteerd. Volgens het CBS bedroeg het aandeel van cultuur en media in het bruto binnenlands product (bbp) 3,4 procent, ofwel € 23,9 miljard.

De culturele en creatieve sector is daarmee goed voor 4,3 procent van de totale werkgelegenheid in Nederland. Het gaat dan om 330.000 arbeidsjaren, bij 410.000 werkzame personen en 225.075 bedrijven.

Een nieuwe editie van de Satellietrekening staat gepland voor 2024, met cijfers over 2022.

10

Wat is de indirecte bijdrage van de culturele en creatieve sector aan het bruto binnenlandsproduct? Denk aan de bijdrage van de culturele en creatieve sector op de horecasector, het midden- en kleinbedrijf, het vestigingsklimaat voor grote bedrijven, et cetera?

In het Onderzoek naar multipliereffecten en pay-off effecten in de culturele en creatieve sector (onderzoek van 11 mei 2023) komen onder andere de volgende indirecte economische effecten naar voren (waarbij de onderzoekers concluderen dat het niet altijd mogelijk is om de effecten in economische waarden uit te drukken):

  • Effecten op de bredere waardeketen: banen in de creatieve industrie kunnen leiden tot extra banen in andere sectoren, van een factor 1,37 tot 2,37.

  • Effecten van de creatieve industrie op innovatie en productiviteit: wanneer een bedrijf twee keer zoveel uitgeeft aan creatieve producten, is de kans dat het bedrijf productinnovatie doorvoert hoger. Er wordt ook een positieve link gelegd tussen de aanwezigheid van creatieve industrie en het bruto binnenlands product (bbp).

  • Effecten op de leefomgeving: volgens onderzoek wordt een relatie gelegd tussen (de nabijheid van) culturele voorzieningen en de grondprijzen. Dit als indicator dat mensen graag in de buurt van culturele voorzieningen wonen. Daarnaast lijkt de aanwezigheid van culturele voorzieningen ook een positieve invloed te hebben op het vestigingsklimaat van zowel bedrijven als werknemers. Bijvoorbeeld vanwege een rijk aanbod aan culturele voorzieningen werken buitenlandse werknemers graag in Nederland. Daarmee worden we ook aantrekkelijker voor de vestiging van bedrijven. Ook blijkt uit onderzoek dat de aanwezigheid van musea een positieve invloed lijkt te hebben op de instroom van buitenlandse toeristen.

Een onderzoek van PwC1 schetst dat gerichte inzet van culturele interventies in zorg en welzijn een kostenbesparend effect kan hebben. Naast deze economische effecten blijkt bovendien dat culturele interventies in de zorg positieve effecten kunnen hebben op fysiek & mentaal welzijnsniveau, op sociaal en sociaalmaatschappelijk niveau en het cognitief functioneren van mensen.

11

Hoe komt het dat de ontwikkeling van de bruto rijksuitgaven aan cultuur in de periode 2012 – 2021 (exclusief coronasteunmaatregelen) bij het domein «kunsten» een daling laat zien van 19 indexpunten?2

Deze figuur toont de ontwikkeling van de bruto uitgaven per sector tussen 2012 en 2021, exclusief coronasteunmaatregelen en in reële termen. De daling van de uitgaven aan Kunsten (podiumkunsten en beeldende kunst) is een gevolg van de bezuinigingen van het Kabinet-Rutte I, waarbij op Kunsten het sterkst is bezuinigd. Vanaf 2016 is hierbij jaarlijks een stijging in middelen te zien. Dit zit in incidenteel en structureel extra budget voor bijvoorbeeld talentontwikkeling en festivals bij de fondsen, of uitbreiding voor de bis met extra plekken voor o.a. festivals, ensembles en jeugdgezelschappen en ontwikkelinstellingen voor meer spreiding. Ook met dit extra budget waren de uitgaven aan Kunsten in 2021 lager dan voor de bezuinigingen, exclusief coronasteunmaatregelen en in reële termen. Het kabinet Rutte-IV heeft vanaf 2022 extra geïnvesteerd in cultuur oplopend tot structureel € 170 miljoen vanaf 2023, waarvan een deel in het domein «Kunsten» is en pas na 2021 zichtbaar is.

12

Heeft u een overzicht van alle (internationale) onderzoeken en toetsen voor basisvaardigheden, hoe deze zich qua vorm en vraagstelling tot elkaar verhouden, welke verplicht zijn, hoeveel scholen en leerlingen meedoen en wat de tijdsinvestering voor scholen is?

Scholen in het primair onderwijs en speciaal onderwijs zijn verplicht de ontwikkeling van hun leerlingen op het vlak van Nederlands en rekenen-wiskunde gedurende hun schoolperiode te volgen met een leerlingvolgsysteem (lvs) en om tussen groep 3 tot en met 8 toetsen verbonden aan een lvs te gebruiken. Dit geldt niet voor de andere basisvaardigheden burgerschap en digitale geletterdheid. Voor het lvs geldt dat er geen wettelijke eis is voor het minimum aantal af te nemen toetsen. Het gaat erom dat de school die toetsen afneemt waarmee zij een goed beeld krijgt van de ontwikkeling van haar leerlingen. Daarnaast is de doorstroomtoets in groep 8 verplicht. Er zijn enkele uitzonderingsgronden wanneer de doorstroomtoets niet hoeft te worden afgenomen, bijvoorbeeld voor kinderen die zeer moeilijk leren. De doorstroomtoets en het lvs vragen een tijdsinvestering, maar helpen scholen om een beeld te krijgen van de ontwikkeling van hun leerlingen.

In het voortgezet onderwijs (vo) zijn de eindexamens verplicht. Eindexamens bestaan uit schoolexamens en het centraal examen. De regels voor de schoolexamens kunnen per school verschillen. Bij het centraal examen maakt iedereen dezelfde toets. Op de meeste vo-scholen wordt de ontwikkeling van leerlingen ook gevolgd via een leerlingvolgsysteem (lvs), maar dit is (nog) niet wettelijk verplicht. Momenteel wordt de wenselijkheid van een eventuele verplichting onderzocht, zodat scholen een goed beeld hebben van de prestaties van hun leerlingen en de ontwikkeling daarvan. Een eventuele verplichting vereist een wetswijziging.

Naast deze toetsen zijn er diverse nationale en internationale peilingsonderzoeken waarin de prestaties op alle vier de basisvaardigheden worden onderzocht. De nationale peilingsonderzoeken geven daarbij ook meer zicht op vaardigheden en subdomeinen die niet getoetst worden met het lvs of de doorstroomtoets, zoals schrijfvaardigheid en mondelinge taalvaardigheid. De internationale onderzoeken geven een sectorbeeld van de ontwikkeling van leerlingen over de jaren heen en laten ook zien hoe Nederland het doet ten opzichte van andere landen. Deelname door scholen aan deze onderzoeken is (nog) niet verplicht. Een goede respons bij deze peilingen is van groot belang voor een betrouwbaar landelijk en internationaal beeld van de prestaties van Nederlandse leerling. Om die reden wordt een wetswijziging voorbereid om deelname te verplichten. Op dit moment wordt verkend aan welke voorwaarden een wettelijke verplichting moet voldoen en hoe daarbij de administratieve lasten voor scholen en toetsdruk voor leerlingen kan worden beperkt. Bij peilingsonderzoeken wordt een representatieve steekproef van scholen gevraagd om deel te nemen. Per meting gaat het om circa 150 scholen, waarmee aan ieder onderzoek een paar duizend leerlingen deelnemen. Scholen die deelnemen, worden bij de afname zoveel mogelijk ontlast door de onderzoekers. Ook worden binnen het basisonderwijs de steekproeven voor nationale en internationale onderzoeken (zoals TIMSS en PIRLS) gecombineerd, waardoor de tijdsinvestering voor scholen beperkt is.

Het is belangrijk dat alle toetsen en onderzoeken samen zorgen voor meer zicht voor scholen zelf, de Inspectie van het Onderwijs en de overheid. Om administratieve lasten voor scholen laag te houden wordt de komende periode verkend hoe de reeds verplichte toetsen en de voorgenomen verplichtingen ten aanzien van de lvs-systemen en (inter)nationale peilingsonderzoeken elkaar het beste kunnen aanvullen, waarbij rekening wordt gehouden met de tijdsinvestering voor scholen.

13

Hoeveel tijd besteden scholen in de praktijk nu aan de basisvaardigheden?

SLO heeft op basis van verschillende bronnen een inschatting gemaakt van het aantal klokuren dat scholen besteden aan de vakken taal en rekenen-wiskunde in het primair en voortgezet onderwijs. Daaruit blijkt dat in het primair onderwijs gemiddeld net iets meer dan de helft van de onderwijstijd naar deze twee vakken gaat. In leerjaar 1 en 2 van het voortgezet onderwijs gaat het gemiddeld om een kwart van de onderwijstijd. De uitkomsten vindt u in het rapport Verdeling van ontwerpruimte voor ontwikkeling van kerndoelen. Dit rapport geeft geen cijfers over de basisvaardigheden burgerschap en digitale geletterdheid.

Het daadwerkelijk aantal uren dat aan de vaardigheden (en niet zozeer de vakken) wordt besteed, ligt hoger. In de praktijk zien we dat de basisvaardigheden in bijna alle vakken terugkomen. Dat is zeer wenselijk. Eén van de adviezen die de Onderwijsraad vorig jaar uitbracht was dan ook om taal en rekenen meer en beter in andere schoolvakken te verankeren. Die andere vakken bieden enerzijds context en mogelijkheden om de basisvaardigheden – en dan gaat het ook over burgerschap en digitale geletterdheid – te oefenen. Andersom zijn beheersing van taal en rekenen een noodzakelijke voorwaarde om verder te komen in andere vakken en leergebieden. Om een voorbeeld te geven: het vak economie draagt bij aan het vergroten van kennis over het vak zelf, maar is tegelijk een uitstekende oefenplaats om te werken aan de taal, rekenvaardigheid, burgerschap en digitale geletterdheid.

14

Wat zijn de meest recente cijfers voor veiligheidsincidenten op scholen?

In opdracht van het Ministerie van OCW wordt tweejaarlijks een landelijke veiligheidsmonitor uitgevoerd in het funderend onderwijs om een actueel beeld te verkrijgen van het veiligheidsklimaat op scholen. De meest recente monitor is afgenomen in het schooljaar 2021–2022 (zie bijlage bij Kamerstuk 29 240, nr. 133). In de monitor zijn meerdere vormen van (gewelds)incidenten aan de orde gesteld: verbaal geweld, materieel geweld, psychisch en fysiek geweld. Daarnaast zijn intimidatie & bedreiging, diefstal en seksueel grensoverschrijdend gedrag apart gedifferentieerd. Onderstaand worden de belangrijkste resultaten samengevat.

In totaal was er een lichte toename te zien van leerlingen in po en vo die met de verschillende vormen van geweld geconfronteerd zijn. Alleen voor verbaal geweld bij leerlingen in het vo is de stijging wat groter: met zeven procentpunten naar 32 procent. Onder het personeel is hierbij, in zowel het po als het vo, een stijging van zes procentpunten zichtbaar naar zeventien procent.

Van zo’n zeven procent van de leerlingen in het po en drie procent van de leerlingen in het vo worden wel eens (eenmaal per maand/soms of vaker) spullen gestolen. Dertien procent van de leerlingen in het po en zeventien procent van de leerlingen in het vo heeft eenmaal per maand/soms of vaker te maken gehad met ongewenst (seksueel) gedrag.

15

Heeft u een overzicht van maatregelen om de (sociale) veiligheid op scholen te vergroten?

Langs verschillende lijnen wordt gewerkt om de zorgplicht, die in 2015 in de Wet veiligheid op school is geregeld, te versterken en de sociale veiligheid op school te vergroten, zoals met uw Kamer is gedeeld in de brief Vrij en veilig onderwijs (Kamerstuk 31 293 nr. 653). Scholen worden nu al bij de uitvoering en vormgeving van hun veiligheidsbeleid ondersteund door Stichting School en Veiligheid. Ook is met ingang van het schooljaar 2022/2023 is het toezicht geïntensiveerd. Zo wordt de standaard «veiligheid» zwaarder gewogen in het oordeel van de Inspectie van het Onderwijs over een school. Vervolgens zijn er al belangrijke stappen gezet om ervoor te zorgen dat leerlingen, ouders en personeel niet vastlopen met een klacht. Zo is er een wegwijzerwebsite gebouwd die leerling, ouders en personeel naar het juist expertise- of meldpunt verwijst. Daarnaast wordt in het expertisenetwerk sociale veiligheid met verschillende expertisepunten gewerkt aan het versterken van de onderlinge samenwerking en wordt er expertise gedeeld.

Tegelijkertijd werken we aan het wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs, zoals ook in de aangehaalde brief is te lezen. In dat wetsvoorstel wordt de bestaande zorgplicht versterkt en uitgebreid. Het wetsvoorstel zal naar verwachting in het voorjaar van 2024 richting de Raad van State worden gebracht. Het voorstel regelt: de uitbreiding van de monitor sociale veiligheid voor leerlingen; een monitor sociale veiligheid voor onderwijspersoneel; een incidentenregistratie voor veiligheidsincidenten; een meldplicht voor ernstige veiligheidsincidenten; de uitbreiding van de meld- overleg- aangifteplicht zedenmisdrijven naar seksuele intimidatie en meerderjarigen; de verplichting en extra eisen t.a.v. de vertrouwenspersoon; de versterking van het klachtenstelsel; de verplichting voor scholen om het veiligheidsbeleid jaarlijks te evalueren.

Op het gebied van seksueel grensoverschrijdend gedrag (SGG) wordt aan verschillende trajecten gewerkt, waaronder een update van de wegwijzer Seksualiteit Online. De Alliantie SGG werkt aan de aanpak van SGG vanuit het veld en is onder andere de leidraad «zo klein als mogelijk, zo groot als nodig» gepubliceerd, waarin bestuurders handreikingen krijgen hoe zij om moeten gaan met SGG.

Ook zal in 2024 ook verder gewerkt worden aan de verkenning over het verbieden van zwijgbedingen in het onderwijs en het intensiveren en harmoniseren van de VOG in het funderend onderwijs. Over deze VOG-kwesties ontvangt uw Kamer begin 2024 een brief.

Ten slotte werken wij aan het in het actieplan Wapens en jongeren samen met onder andere het Ministerie van Justitie en Veiligheid, politie en een groot aantal gemeenten aan het terugdringen van wapenbezit en -gebruik onder jongeren. Er is onder andere een praktische checklist gemaakt voor scholen met wat zij kunnen doen als het gaat om wapencontrole (Checklist_Wapencontrole_scholen_2021.pdf (hetccv.nl)). Ook worden er gastlessen gegeven door HALT om jongeren bewust te maken van de risico’s van wapenbezit. Naast dit actieplan is er ook het programma Preventie met Gezag, waarin door het Ministerie van Justitie en Veiligheid structureel wordt gewerkt aan het voorkomen dat jongeren in de criminaliteit belanden. Gemeenten hebben aanvragen kunnen doen voor middelen om een maatwerkaanpak te kunnen realiseren. Daarbij wordt in een aantal gemeenten ook veel samengewerkt met scholen.

16

Hoeveel onverwachte bezoeken gaat de Inspectie van het onderwijs (hierna: de inspectie) komend jaar afleggen?

Een aantal is op dit moment niet te geven. De inspectie onderzoekt op dit moment in welke gevallen onaangekondigde toezichtactiviteiten effectief kunnen worden ingezet. De inspectie verwacht in het voorjaar van 2024 de resultaten van dit onderzoek. Daarna wordt uw Kamer geïnformeerd over de verdere uitwerking van dit instrument door de inspectie. De inspectie maakt overigens ook nu al gebruik van haar bevoegdheid om onaangekondigde bezoeken te doen, vooral in situaties waar zij ernstige risico’s ziet, en de aard van die risico’s aanleiding geeft tot onaangekondigd onderzoek.

17

Heeft u een overzicht van veelgebruikte extracurriculaire lespakketten die scholen gebruiken?

Er is geen centraal overzicht van al het onderwijsaanbod dat scholen kunnen inzetten. Het aanbod is omvangrijk en divers. Het kan bestaan uit standaardmethodes voor een vak, maar ook aanvullende lespakketten, gastlessen, posters of ander didactisch materiaal dat scholen en leraren zelf ontwikkelen. Er zijn bepaalde websites die hierin inzicht geven. Zo bevatten de website lespakketten.basisonderwijs.online en lespakketten.voortgezetonderwijs.online samen meer dan 400 lespakketten, lesbrieven, gastlessen en excursies. Ook zijn op het leermiddelenplatform Wikiwijs meer dan 700.000 stuks open lesmateriaal beschikbaar. Dat kan een enkele les zijn, zoals een geschiedenisles over de Tachtigjarige Oorlog, maar kan ook een lessenserie zijn over beter omgaan met geld. Wikiwijs helpt daarbij docenten om wegwijs te maken in vak/sector/schoolsoort en om hoogwaardig materiaal uit te lichten.

Er is dus veel onderwijsaanbod beschikbaar. Het is aan de ene kant een positief teken dat veel methodemakers en maatschappelijke organisaties met dit onderwijsaanbod docenten willen helpen om nog beter onderwijs te geven (ook docenten delen overigens via deze platforms veel materiaal met elkaar). Aan de andere kant geeft het onderwijsveld ook aan dat zij zich soms overladen voelt door de hoeveelheid maatschappelijke opdrachten en het versnipperde onderwijsaanbod. De bijstelling van het curriculum en de inmiddels aangebrachte focus op basisvaardigheden moeten tot een verduidelijking leiden van wat «moet» en wat «mag» zodat scholen en leraren zelf een doordachte keuze kunnen maken voor een methode of eigen aanpak. Via het Groeifondsprogramma Impuls Open leermateriaal wordt langjarig het goede gebruik van eigen, open materiaal van scholen en leraren gestimuleerd.

18

Welk deel van de leraren wordt nu opgeleid via het programma Samen Opleiden en Professionaliseren? Hoe ontwikkelt dit getal zich over de afgelopen en komende jaren?

In de afgelopen jaren is het aantal studenten dat is opgeleid via Samen Opleiden en Professionaliseren (SO&P) gestegen. Ook ten opzichte van het totale aantal studenten van alle lerarenopleidingen is dat aantal gegroeid van 37,8 procent in schooljaar 2018–2019 naar 54,3 procent in schooljaar 2022–2023. Het streven is om uiterlijk 2030 alle studenten (100 procent) op te leiden via de systematiek van SO&P.

Schooljaar

Aantal studenten SO&P geteld via regeling Tegemoetkoming Kosten Opleidingsscholen

Totaal aantal studenten aan lerarenopleidingen (hbo+wo)

Percentage

18/19

21.577

57.041

37,8%

19/20

22.647

57.632

39,3%

20/21

27.539

62.490

44,1%

21/22

30.567

61.893

49,4%

22/23

32.957

60.658

54,3%

19

Hoe groot zijn de bovenmatige reserves op scholen?

Op 6 november is uw Kamer geïnformeerd over de financiële positie van de schoolbesturen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 33 495, nr. 124). In die brief zijn ook de (mogelijke) bovenmatige reserves beschreven. Zie ook bijgevoegde tabel.

Tabel: (Mogelijk) bovenmatig eigen vermogen (MBVEP), bedragen in miljoenen.
   

2018

2019

2020

2021

2022

po

Aantal besturen met (MBPEV)

582

590

501

560

544

Totaal bedrag MBPEV

€ 851

€ 906

€ 677

€ 902

€ 997

vo

Aantal besturen met (MBPEV)

132

145

120

148

149

Totaal bedrag MBPEV

€ 244

€ 288

€ 236

€ 363

€ 506

Samenwerkingsverbanden

Aantal besturen met (MBPEV)

133

137

129

123

102

Totaal bedrag MBPEV

€ 179

€ 184

€ 160

€ 132

€ 116

tot. funderend

Aantal besturen met (MBPEV)

847

872

750

831

795

Totaal bedrag MBPEV

€ 1.274

€ 1.378

€ 1.073

€ 1.397

€ 1.619

mbo

Aantal besturen met (MBPEV)

7

6

6

5

4

Totaal bedrag MBPEV

€ 60

€ 64

€ 64

€ 62

€ 49

hbo

Aantal besturen met (MBPEV)

3

3

2

3

3

Totaal bedrag MBPEV

€ 10

€ 9

€ 5

€ 4

€ 4

wo

Aantal besturen met (MBPEV)

2

2

1

1

1

Totaal bedrag MBPEV

€ 3

€ 3

€ 1

€ 0,50

€ 0,38

Tot. onderwijsveld

Aantal besturen met (MBPEV)

859

883

759

840

803

Totaal bedrag MBPEV

€ 1.347

€ 1.454

€ 1.143

€ 1.463

€ 1.673

In 2022 zijn de (mogelijke) bovenmatige eigen vermogens toegenomen in het funderend onderwijs. Het grootste deel van de toename kan worden verklaard uit het feit dat het geld uit NP Onderwijs niet geheel kon worden ingezet in 2022. De NPO-middelen zijn in 2021, 2022 en 2023 uitgekeerd. Begin 2022 is bewust besloten op verzoek van uw Kamer om de looptijd van het programma met twee schooljaren te verlengen. Het programma loopt nog tot en met het einde van het schooljaar 2024–2025. Immers, de effecten van corona waren niet na twee jaar verdwenen en spreiding van de middelen komt de doelmatigheid en kwaliteit van bestedingen ten goede.

Na correctie voor deze bestemmingsreserves is het (mogelijk) bovenmatig eigen vermogen in 2022 € 697,0 miljoen in het po (459 besturen) en € 329,0 miljoen in het vo (120 besturen).

20

Heeft u een hernieuwd overzicht van de lopende wetstrajecten op het terrein van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?

Hieronder geven we uw Kamer een overzicht van de wetsvoorstellen die het Ministerie van OCW verwacht in te dienen in 2024 en van de algemene maatregelen van bestuur die naar verwachting in 2024 in het kader van een voor- of nahangprocedure aan uw Kamer zullen worden voorgelegd. De demissionaire status van het kabinet is mogelijk van invloed op de voortgang van enkele van de genoemde voorstellen, aangezien deze de komende tijd uitgewerkt worden, waarbij ook de budgettaire gevolgen verder in kaart worden gebracht. Dat maakt dat besluitvorming over sommige projecten aan een volgend kabinet zal worden gelaten.

Planningsoverzicht OCW 2024 (december 2023)

Wetsvoorstellen in voorbereiding:

Nr.

werktitel

Geplande indiening TK

Toelichting

1

Startprocedure B3-scholen en hardvochtigheden vso en pro

(KetenID 13361)

Q1

Dit wetsvoorstel wijzigt in de eerste plaats de startprocedure van niet-bekostigde scholen, de zogenoemde B3-scholen. Nu start een dergelijke school, en onderzoekt de inspectie daarna pas of aan de wet wordt voldaan. Dat wordt veranderd: de inspectie kan voortaan voordat de school onderwijs verzorgt onderzoek doen. Ten tweede worden twee zogenoemde «hardvochtigheden» in de regelgeving voor het pro en het vso weggenomen.

2

Ondersteuning bij onderwijs aan zieke leerlingen

(KetenID 12797)

Q1

Wetswijziging om de structuur van onderwijsondersteuning aan zieke leerlingen (ozl) te verbeteren. Doel van de wet is om de voorziening flexibel en toekomstbestendig te maken door de financiële middelen, taken en mensen op het gebied van ozl onder te brengen bij een nieuwe landelijke stichting met regionale uitvoering.

3

Wetsvoorstel terugdringen verzuim

(KetenID 14222)

Q1

Het wetsvoorstel terugdringen verzuim komt voort uit de ambitie van de regering om toe te werken naar nul onnodige thuiszitters. Het voorstel heeft als doel om het verzuim beter in beeld te krijgen, te voorkomen en terug te dringen. Daarnaast beoogt het wetsvoorstel het aantal vrijstellingen op psychische of lichamelijke gronden terug te dringen ter bevordering van de onderwijs- en ontwikkelmogelijkheden van kinderen.

Het wetsvoorstel terugdringen verzuim implementeert daarom vijf maatregelen:

1. Aanscherping van het verzuimbeleid op scholen;

2. Het registreren van alle soorten verzuim in categorieën;

3. Tijdig betrekken van de leerplichtambtenaar bij zorgelijk verzuim;

4. Verbeteren van het regionaal en landelijk zicht op verzuim; en

5. Aanscherping van de procedure vrijstelling 5 onderdeel a (vrijstelling op basis van lichamelijke of psychische gronden).

4

Wetsvoorstel van school naar duurzaam werk (KetenID 13026)

Q2

Doel is om jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt de juiste begeleiding en ondersteuning te geven, zodat zij uiteindelijk economisch zelfstandig kunnen zijn.

De huidige RMC-functie wordt uitgebreid naar jongeren van 23 tot 27 jaar zonder startkwalificatie. Daarnaast krijgen scholen met name voor mbo niveau 1 en niveau 2 bol een taak voor extra loopbaanbegeleiding tijdens de opleiding en tot een jaar na diplomering. Als laatste wordt de samenwerking versterkt tussen onderwijsinstellingen, RMC-functie en de dienst Werk en Inkomen van de gemeente (uitvoering van de Participatiewet).

5

Wetsvoorstel internationalisering in balans

(KetenID 15111)

Zo vroeg als mogelijk Q2

Het doel van de Wet internationalisering in balans is het zorgen voor een balans tussen voordelen en nadelen van internationalisering in het hoger onderwijs. De wet geeft onderwijsinstellingen en de Minister instrumenten gericht op de opleidingstaal, de taalvaardigheid van studenten, het toelaten van een maximum aantal studenten bij een opleiding (numerus fixus) en het nemen van regie. Op die manier kunnen zij beter sturen.

6

Wet herziening wettelijke grondslagen kerndoelen

(KetenID 9315)

Na de zomer

Alle leerlingen moeten leren over burgerschap en digitaal vaardig zijn. Dat mist nu in de wet. Dit wetsvoorstel past de wetten over het basis- en voortgezet onderwijs en het speciaal onderwijs aan. Alle scholen moeten dan aan doelen werken voor burgerschap en digitale vaardigheden. Ook zorgt het voorstel ervoor dat in deze wetten dezelfde begrippen wordt gebruikt. Daardoor is het makkelijker om te zien hoe primair, speciaal en voortgezet onderwijs op elkaar aansluiten.

7

Wet planmatige en doelmatige aanpak onderwijshuisvesting

(KetenID 8129)

Na de zomer

Gemeenten en schoolbesturen worden onvoldoende geprikkeld publiek geld efficiënt en doelmatig in te zetten voor onderwijshuisvesting.

Op basis van een gezamenlijk plan van de VNG, de PO-Raad en de VO-raad is een wetsvoorstel gemaakt met als doel het begrip «renovatie», het Integraal huisvestingsplan en het Meerjarenonderhoudsplan in de wet te verankeren, alsmede het investeringsverbod voor schoolbesturen in het primair onderwijs te versoepelen.

Dit leidt tot aanpassing van de WPO, de WEC, WVO 2020, en de WPO BES.

8

Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs

(KetenID 13004)

Na de zomer

Met dit wetsvoorstel worden de volgende onderwerpen geregeld: 1) een registratie- en meldplicht voor (ernstige) veiligheidsincidenten, 2) een uitbreiding van de meld- en overlegplicht seksuele misdrijven naar seksuele intimidatie, 3) een uitbreiding en verduidelijking van de doelgroep van de monitor sociale veiligheid en 4) een interne procedure en een externe procedure voor klachten in het funderend onderwijs.

9

Wetsvoorstel Verbetering aansluiting beroepsonderwijs – arbeidsmarkt

(KetenID 12507)

Na de zomer

Met dit wetsvoorstel worden de volgende onderwerpen geregeld:

1. Loskoppeling van keuzedelen waardoor beter wordt aangesloten op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en meer keuzevrijheid voor studenten kan worden geboden studenten.

2. Versoepeling van de urennorm in het beroepsonderwijs.

3. Verduidelijking van de wettelijke ruimte voor het aanbieden van een verkorte opleiding.

4. Herziening regels voor het niet-bekostigd beroepsonderwijs en het aanbieden van delen van opleidingen.

5. Mogelijkheid van publicatie door CBS van informatie op instellingsniveau die nodig is om onderwijs beter te laten aansluiten op de arbeidsmarkt.

10

Wetsvoorstel lokale publieke media-instellingen

(KetenID 25408)

Na de zomer

Het wetsvoorstel regelt een nieuwe financieringssystematiek en een coördinerend orgaan voor alle lokale omroepen. Dit wetsvoorstel is aangekondigd in de Kamerbrief van 30 mei 2023 ( Kamerstukken II 2022/23, 32827, nr. 281).

11

Wijziging WPO, WVO 2020 en enkele andere onderwijswetten i.v.m. nieuw bekostigingsinstrument

(KetenID 15109)

Na de zomer

Het wetsvoorstel regelt de mogelijkheid om daadwerkelijke besteding van middelen aan specifieke doelen als voorwaarde te stellen voor aanvullende bekostiging.

12

Wijziging Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen i.v.m. evaluatie

(KetenID 14607)

Na de zomer

Het wetsvoorstel geeft gevolg aan het voornemen uit het Coalitieakkoord van 2022 (Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst) om te streven naar een toekomstgerichte bibliotheek(voorziening) in elke gemeente. Concreet zal het wetsvoorstel daartoe voorzien in een zorgplicht voor gemeenten voor het in stand houden van een openbare bibliotheekvoorziening. Zie uitgebreider de Kamerbrief van 24 november 2023 ( Kamerstukken II 2023/24, 33846, nr. 71)

13

Integratie WEB BES en Wet SKJ BES in WEB

(KetenID 13598)

Na de zomer

De Wet educatie en beroepsonderwijs BES houdt op te bestaan, indien voor Caribisch Nederland in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) zal zijn bepaald welke artikelen van toepassing zijn of welke eigen bepalingen worden vastgesteld. Daarnaast is het voornemen om de Wet sociale kanstrajecten jongeren BES in te trekken een daarvoor in de plaats regels te stellen in de WEB en Wet voortgezet onderwijs 2020 over het voorkomen van voortijdig schoolverlaten in het Caribische deel van Nederland.

14

Nood- en crisiswet onderwijs, cultuur en media

(KetenID 25299)

Na de zomer

Dit wetsvoorstel voorziet in een actualisatie van bestaande regels en in een aanvulling van ontbrekende noodbevoegdheden voor noodsituaties op de terreinen van onderwijs, cultuur en media.

15

Wijziging onderwijswetten ter bevordering van strategisch personeelsbeleid en professionalisering leraren (KetenID 10269)

Na de zomer

Voornemen is in de onderwijswetten (WPO, WEC, WVO 2020, WEB en corresponderende BES-wetten) eisen te stellen aan besturen van po- en vo-scholen en mbo-instellingen ter bevordering van strategisch personeelsbeleid en professionalisering van leraren. De inspectie kan hier dan toezicht op houden. Verder voor het funderend onderwijs enkele arbeidsrechtelijke bepalingen.

16

Uitvoeringswet EU-verordening Media Freedom Act

Na de zomer

Wetsvoorstel ter uitvoering van de nog aan te nemen verordening betreffende mediadiensten

Voorhang AMvB’s

Nr.

(werk)titel

Geplande voorlegging TK

Toelichting

17

Besluit NLQF

(KetenID 9297)

Q1/Q2

Het NLQF is een kwalificatieraamwerk voor de inschaling van opleidingen, zodat die vergeleken kunnen worden met opleidingen in andere landen van de Europese Unie. Op grond van het Wetsvoorstel NLQF (Kamerstukken 36 341) worden bij of krachtens deze algemene maatregel van bestuur de niveaus van het NLQF vastgesteld, alsmede de verhouding tussen de NLQF- en EQF-niveaus. Ook wordt in deze amvb een organisatie aangewezen als Nationaal coördinatiepunt NLQF (NCP NLQF) en wordt de belangrijkste taak van het NCP NLQF nader uitgewerkt: het op verzoek van de aanbieder van een non-formele opleiding vaststellen van het NLQF-niveau van die opleiding. Deze amvb zal tegelijk met de Wet NLQF in werking treden.

18

Wijziging van het Mediabesluit 2008 op het punt van reserves en hoeveelheid reclame

(KetenID 25569)

Q2

Betreft een indexering van de maximale reserve van omroeporganisaties en het stopzetten van de eerder ingezette halvering van reclame op de verschillende aanbodkanalen

19

Amvb experiment peuters-kleuters

(KetenID 26119)

Na de zomer

Betreft een experiment om gemengde groepen van peuters en kleuters mogelijk te maken.

Nahang AMvB’s

Nr.

(werk)titel

Geplande voorlegging TK

Toelichting

20

Besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB in verband met het instellen van een afzonderlijk landelijk beschikbaar budget en rijksbijdragedeel voor de basisberoepsopleiding

(KetenID 15037)

Q1

Er zijn aanvullende middelen beschikbaar gesteld voor mbo-niveau 2 opleidingen. Daarmee kunnen mbo-instellingen mbo-niveau 2 studenten beter begeleiden en kleinere klassen realiseren. De verdeelsystematiek in het Uitvoeringsbesluit WEB wordt gewijzigd, zodat de aanvullende middelen uitsluitend terecht komen bij de mbo-niveau 2 opleidingen en niet mede worden verdeeld over de andere opleidingsniveaus.

21

Besluit praktijkgerichte vakken vmbo gl en tl

(KetenID 25372)

Q2

Met deze wijziging van het Uitvoeringsbesluit WVO 2020 wordt het praktijkgerichte vak aan het onderwijsprogramma van de gemengde leerweg (gl) en theoretische leerweg (tl) van het vmbo toegevoegd. Met dit vak leren leerlingen kennis en vaardigheden toe te passen middels meerdere en verschillende levensechte opdrachten bij of voor opdrachtgevers (bedrijven, instellingen of overheden). Deze opdrachten kunnen binnen en buiten school plaatsvinden. Het doel van het praktijkgericht vak is om leerlingen in staat te stellen zich beter te oriënteren op de wereld buiten de school door het doen van realistische opdrachten bij of voor opdrachtgevers. Hierdoor ontwikkelen zij een beroepsbeeld en oriënteren zij zich op en bereiden zij zich voor op mogelijke vervolgopleidingen. Daarnaast stelt het praktijkgerichte vak leerlingen in staat om brede metacognitieve vaardigheden te ontwikkelen.

21

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het wijzigen van de leerplicht vanaf 5 jaar naar een leerplicht vanaf 4 jaar?

In het Kamerdebat «Kansengelijkheid in het funderend onderwijs» van 7 juni jl. is aan uw Kamer toegezegd te verkennen of invoering van de leerplicht vanaf vier jaar zinvol is. De verkenning is in een afrondende fase. Er is onder andere uitgezocht hoeveel kinderen niet op vierjarige leeftijd naar school gaan en of deze kinderen gezamenlijke kenmerken hebben. U wordt begin 2024 over de uitkomsten van de verkenning geïnformeerd.

22

Hoe zit het met de mogelijkheden tot schorsing na geweldsincidenten op school?

Het bevoegd gezag kan een leerling voor ten hoogste een week schorsen. Dat moet met een deugdelijke motivering aan de leerling, en als de leerling jonger is dan 18 jaar ook aan de ouders, schriftelijk bekend worden gemaakt. Een schorsing van langer dan één dag moet de school bij de Inspectie van het Onderwijs melden. Een geweldsincident kan een reden zijn voor schorsing.

23

Hoe zit het met de mogelijkheid tot permanente verwijdering na geweldsconflicten op school?

Het bevoegd gezag kan een leerling in uitzonderlijke gevallen van school verwijderen. Dat moet met een deugdelijke motivering aan de leerling, en als de leerling jonger is dan 18 jaar ook aan de ouders, schriftelijk bekend worden gemaakt. Ook de Inspectie van het Onderwijs moet schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte worden gesteld. Voordat een school een leerling van school verwijdert, moet het bevoegd gezag met de Inspectie van het Onderwijs overleggen, waarbij ook wordt nagegaan hoe de leerling onderwijs blijft volgen. Een leerling mag pas definitief van school worden verwijderd als het bevoegd gezag ervoor heeft gezorgd dat een ander bevoegd gezag de leerling wil toelaten.

24

Hoeveel onderwijszorgarrangementen zijn er in het onderwijs? Hoeveel aanvragen zijn er gedaan en hoeveel geld is er voor onderwijszorgarrangementen beschikbaar?

Er nemen 76 onderwijszorgarrangementen deel aan het experiment Onderwijszorgarrangementen. Buiten het experiment zijn er meer onderwijszorgarrangementen, waardoor het totaal aantal onderwijszorgarrangementen hoger is.

Er zijn geen extra middelen verbonden aan deelname aan het experiment. De problemen die scholen ervaren op het snijvlak van onderwijs en zorg hebben veel vaker te maken met de regels waarbinnen middelen besteed kunnen worden dan met het beschikbare budget zelf. Daarom is er binnen het experiment ruimte om af te wijken van verschillende voorschriften binnen de onderwijswetgeving, namelijk: onderwijstijd, onderwijslocatie, onderwijsinhoud en bekostiging (zie besluit experiment onderwijszorgarrangementen, Stb. 2022, nr. 449). Wat betreft de bekostiging gaat het om een bedrag van hooguit 2,5 procent van de bekostiging dat een samenwerkingsverband reeds ontvangt voor lichte en zware ondersteuning.

25

Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel flexstuderen? Is invoering per studiejaar 2025–2026 reëel?

Op 6 juli 2023 heeft uw Kamer mij verzocht de behandeling van het wetsvoorstel flexstuderen te versnellen en op korte termijn een hernieuwd tijdpad naar de Kamer te sturen. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beziet dit vraagstuk momenteel. De motie-Van der Woude verzoekt het kabinet namelijk om dit wettelijk te verankeren voor het collegejaar 2025–2026. Ook verzoekt deze motie om een verkenning uit te voeren naar hoe groot de brede behoefte is aan flexstuderen. Deze verkenning voer ik momenteel uit bij de instellingen die hebben deelgenomen aan het experiment. Voor de volledigheid wordt benoemd dat dit voorstel financiële consequenties kan hebben, waar geen middelen voor gereserveerd zijn. Gegeven de demissionaire status van het kabinet, zal een volgend kabinet dit voorstel (inclusief kosten en dekking) verder bezien. Indien nieuwe inzichten daartoe aanleiding geven, wordt uw Kamer tussentijds geïnformeerd.

26

Kan uiteengezet worden hoe de afhandeling eruitziet voor studenten die hebben meegedaan aan de pilot flexstuderen?

In samenspraak met de instellingen is een oplossing gevonden waardoor deelnemende studenten hun studie kunnen voortzetten onder vergelijkbare condities als tijdens het experiment. De instellingen ontvangen een tegemoetkoming voor het huidige collegejaar, die is gebaseerd op het aantal studenten dat dit studiejaar deelneemt binnen de desbetreffende instelling. Zodoende kunnen de instellingen de deelnemende studenten blijven ondersteunen om op hun eigen studietempo de studie te continueren. Voor de deelnemende studenten betekent dit dat zij wettelijk collegegeld betalen en via de instelling een incidentele tegemoetkoming ontvangen.

27

Welke verantwoording leggen instellingen momenteel af over gekozen selectiemethoden?

Het instellingsbestuur stelt jaarlijks de selectieprocedure en -criteria vast na advies van de centrale medezeggenschap. Verantwoording hierover aan de overheid is niet verplicht. Uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat de verantwoording van opleidingen over de gekozen selectieprocedures nog onvoldoende plaatsvindt. In de Kamerbrief over selectie gaat het kabinet nader in op de vraag hoe instellingen hun selectieprocedure momenteel verantwoorden en hoe ze dat in de toekomst kunnen verbeteren. Uw Kamer ontvangt deze brief begin 2024.

28

Wat zijn de meest recente cijfers over het aantal beroepsbegeleidende leerweg (bbl)-studenten? Wat is de prognose voor de volgende jaren?

In het schooljaar 2023/24 staan 139.935 mbo-studenten in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) ingeschreven. Hiermee is het aantal mbo-studenten in de bbl gestegen met ruim 3.000 studenten (2,4%) ten opzichte van vorig jaar. Dit aantal is gebaseerd op de voorlopige gegevens van DUO met peildatum 1 oktober.

De prognose ziet er als volgt uit (x 1.000):
 

Realisatie

 

Prognose op basis van referentieraming 2023

 

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

bol

346.9 (72%)

329.5

(70%)

347.0

(74%)

353.0

(75%)

360.1

(76%)

366.6

(78%)

366.5

(78%)

bbl

136.6

(28%)

139.9

(30%)

121.2

(26%)

116.2

(25%)

111.3

(24%)

105.8

(22%)

103.5

(22%)

Totaal mbo

483.5 (100%)

469.4 (100%)

468.2 (100%)

469.3 (100%)

471.4 (100%)

472.5 (100%)

470.0 (100%)

In deze prognose is een daling te zien in de bbl, terwijl het aantal mbo-studenten in bol stijgt. De daling in de bbl hangt samen met de raming van het CPB. De prognose is gebaseerd op de referentieraming van eerder dit jaar. De referentieraming wordt op basis van de cijfers van 2023 bijgewerkt en begin 2024 gepubliceerd.

29

Wat is de huidige status van de mogelijke invoering van instellingsaccreditatie?

Met betrokkenheid van het onderwijsveld heeft in het afgelopen jaar een ambtelijke verkenning plaatsgevonden, die heeft geresulteerd in een voorlopige uitwerking van een systeem van instellingsaccreditatie. Gezien de demissionaire status van het kabinet zijn besluiten over het verdere vervolg van instellingsaccreditatie en de uitwerking van een eventueel wetsvoorstel aan een volgend kabinet.

30

Welke stappen heeft u op Europees niveau genomen om studiemigratie terug te dringen?

Nederland heeft met succes gebalanceerde leermobiliteit op de Europese agenda gezet. Dit door bijvoorbeeld gebalanceerde leermobiliteit op te nemen in de Resolutie van de Raad over de Europese onderwijsruimte van 16 mei 2023 en het opstellen van een «Position Paper: EU Leermobiliteitskader» op 28 juni 2023 (Kamerstuk 22112 nr. 3710). Ook bilateraal wordt onze wens benadrukt zowel op ministerieel, bijvoorbeeld in contact met Frankrijk en Duitsland, als op hoog ambtelijk niveau, bijvoorbeeld als spreker tijdens een door Oostenrijk georganiseerde bijeenkomst over studentmobiliteit van 28 november 2023. Mede hierdoor heeft de Europese Commissie gebalanceerde mobiliteit aangewezen als één van de sleutels voor de totstandkoming van de Europese onderwijsruimte in de raadsaanbeveling «Europe on the Move» van 15 november 2023 en wordt er een informele raad van onderwijsministers georganiseerd over gebalanceerde mobiliteit op 29 februari tot en met 1 maart. De mogelijkheden om op Europees niveau daadwerkelijk de diplomamobiliteit te balanceren zijn beperkt; het is vooral aan de individuele Lidstaten om concrete maatregelen te treffen zodat ze aantrekkelijker worden voor internationale studenten om een volledige studie te volgen. Hierbij kan gedacht worden aan meer Engelstalig aanbod van opleidingen van een hogere kwaliteit. Nederland is zowel Europees, bijvoorbeeld door het ondersteunen van het Europese Universiteiten Initiatief, als bilateraal, bijvoorbeeld door het opstellen van actieplannen met Frankrijk en Duitsland om uitgaande mobiliteit naar die landen te stimuleren, actief om meer balans te brengen in de leermobiliteit. Daarnaast hebben we op korte termijn ambtelijke bilaterale afspraken staan met Denemarken, België en Oostenrijk om te bezien of we tot een gezamenlijke inzet kunnen komen.

Naast de inzet op gebalanceerde studentmobiliteit zal het kabinet in Europa het gesprek aangaan over studiefinanciering dit naar aanleiding van de motie El Yassini en Peters (Kamerstuk 36 229-30) en de motie Hermans en Omtzigt (Kamerstuk 36 410-15), waarin o.a. wordt gevraagd om binnen de EU afspraken te maken om hogere eisen te stellen aan het recht op studiefinanciering voor EER-studenten. Op dit moment agenderen we deze onderwerpen op Europees niveau en in bilaterale contacten. De inschatting is dat het succesvol agenderen van studiefinanciering op Europees niveau een kwestie van lange adem zal worden. Op dit moment wordt studiefinanciering niet structureel in Europese gremia besproken. Daarnaast is er geen eenduidige definitie wat landen onder studiefinanciering verstaan. Veel EER-landen geven hier verschillend invulling aan zoals via de kinderbijslag of lage collegegelden. Daarnaast verschillen landen ook in de mate van overheidsondersteuning aan studenten.

Er wordt gewerkt aan een plan van aanpak voor nadere stappen om de cumulatie van studiefinanciering te voorkomen en om hogere eisen te stellen aan het recht op studiefinanciering voor EER-studenten succesvol op Europees niveau te agenderen. Daarnaast zijn met andere EER-landen, die mogelijk dezelfde problematiek ervaren, bilaterale gesprekken opgestart.

31

Wat is uit de toegezegde Europese gesprekken over het tegengaan van cumulatie van studiefinanciering gekomen?

In de reactie op de motie van de leden El Yassini en Peters over het onderzoeken van cumulatie van studiefinanciering en het voorkomen van het ontvangen van studiefinanciering van meerdere landen is toegezegd dit najaar binnen Europa het gesprek hierover op de agenda zetten (Kamerstukken II, vergaderjaar 2023–2024, 24724, nr. 210). Enerzijds om het uitwisselen van gegevens tussen landen beter mogelijk te maken, anderzijds om te leren van de aanpak van andere (EER) landen.

Op dit moment worden deze onderwerpen op Europees niveau en in bilaterale contacten geagendeerd. Op dit moment wordt studiefinanciering niet structureel in Europese gremia besproken. Daarnaast is er geen eenduidige definitie wat landen onder studiefinanciering verstaan. Veel EER-landen geven hier verschillend invulling aan zoals via de kinderbijslag of lage collegegelden. Daarnaast verschillen landen ook in de mate van overheidsondersteuning aan studenten. Nederland loopt binnen Europa voorop in het agenderen van deze problematiek. Andere landen hebben vooralsnog niet aangegeven dat zij op het punt van cumulatieve studiefinanciering tegen dezelfde problematiek aanlopen.

Er wordt gewerkt aan een plan van aanpak voor nadere stappen om de cumulatie van studiefinanciering te voorkomen en om hogere eisen te stellen aan het recht op studiefinanciering voor EER-studenten (motie Hermans en Omtzigt Kamerstukken II, vergaderjaar 2023–2024, 36 410, nr. 15)) succesvol op Europees niveau te agenderen. Daarnaast zijn met andere EER-landen, die mogelijk dezelfde problematiek ervaren, bilaterale gesprekken opgestart

32

Welke opleidingen maken gebruik van decentrale loting? Welke opleidingen gebruiken het Klaas-Vissermodel?

Er is geen volledig beeld van het aantal opleidingen dat gebruik maakt van loting of een combinatie van loting en selectie (zie antwoord op vraag 7). De regering zal het gebruik van decentrale loting (gewogen en ongewogen) blijven monitoren in de toekomst, samen met de onderwijskoepels. Op stelselniveau brengt de Inspectie van het Onderwijs periodiek in beeld hoe toegankelijk het hoger onderwijs is voor aspirant-studenten. Daarin kijkt de Inspectie van het Onderwijs bij welke opleidingen in het hoger onderwijs wordt geselecteerd en naar trends in de instroom van studenten. Ook wordt beleid rondom in- en doorstroom, waaronder selectie, gemonitord vanuit het Ministerie van OCW. Hierover werd afgelopen jaren gerapporteerd in de Monitor Beleidsmaatregelen, die vanaf 2024 over zal gaan in de Trendrapportage.

33

Wat is de stand van zaken rond NLZiet? Hoe beoordeelt u deze privaat-publieke samenwerking?

Zoals toegezegd in het wetgevingsoverleg media van 28 november 2022, naar aanleiding van de motie Van Strien/Sjoerdsma, zijn de deelnemers om hun zienswijze ten aanzien van de samenwerking binnen NLZiet gevraagd. De deelnemers in NLZiet (NPO, RTL en Talpa) hebben daarbij aangegeven blij te zijn met de samenwerking en met de dienst NLZiet als zodanig. Het product werkt goed, wordt goed gewaardeerd en NLZiet is financieel gezond. Voor een nadere toelichting op NLZiet zie de Mediabegrotingsbrief 2024 die uw Kamer op 15 december 2023 heeft ontvangen.

34

Wat is de stand van zaken van het garantiefonds voor het in stand houden van bevrijdingsfestivals?

Het lid Van Strien c.s. heeft verzocht om uiterlijk voor het einde van 2023 de Kamer te informeren over een oplossing voor de acute financiële problemen van de Bevrijdingsfestivals en over het ontwikkelen van een lange termijnvisie met betrekking tot de invulling van 5 mei. Er is een incidentele oplossing uitgewerkt voor de urgente financiële problemen van de festivals in 2024, met de aantekening dat er nog een definitieve toets op de rechtmatigheid en de doelmatigheid van deze oplossing dient plaats te vinden. Direct na het kerstreces volgt de definitieve beantwoording van de motie en moet definitief uitsluitsel worden gegeven over de rechtmatige- en doelmatige vormgeving.

35

Wat is de stand van zaken rond de toegezegde visiebrief over volkscultuur?

De visiebrief over immaterieel erfgoed/volkscultuur is op dit moment in voorbereiding. Hiertoe is nader onderzoek gedaan en vindt nog brede afstemming plaats met belangrijke stakeholders, zoals immaterieel erfgoedgemeenschappen, het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland, het Fonds voor Cultuurparticipatie, gemeenten en provincies. De brief wordt volgens planning in het eerste kwartaal van 2024 naar uw Kamer gestuurd.

36

Wat is uw reactie op de positieve evaluatie van het Universiteit van Amsterdam (UvA)-experiment om een quotum in te stellen voor buitenlandse studenten bij de opleidingen psychologie en politicologie?

Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving van de UvA met betrekking tot hun experiment om te selecteren op trajectniveau bij de opleiding psychologie. In september 2022 heeft de UvA dit al aangekondigd. Zoals eerder aangegeven geldt dat wanneer de wettelijke basis ergens niet is, dan mag en kan het niet. De Inspectie van het Onderwijs is gevraagd hierop toe te zien en doet op dit moment onderzoek naar de casus.

Het kabinet is voornemens om selecteren op trajectniveau in de toekomst wel mogelijk te maken. Daartoe wordt gewerkt aan het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans. Op dit moment ligt dit wetsvoorstel bij de Onderwijsraad ter advisering. De Minister van OCW heeft hen gevraagd uiterlijk 15 januari 2024 hun advies uit te brengen. Vervolgens moet het verdere wetgevingsproces worden doorlopen en zal ten vroegste de inschrijfperiode vanaf 1 oktober 2025 voor studiejaar 2026–2027 de eerste zijn waar inschrijving en selectie op trajectniveau mogelijk wordt gemaakt. In de tussentijd is er geen wettelijke grondslag voor deze wijze van selecteren. Het is ook niet mogelijk vooruitlopend op de wetgeving instellingen hier via een gedoogconstructie meer ruimte in te geven, omdat zo’n besluit nadelig is voor een deel van de studenten. Daarvoor is altijd een wettelijke basis vereist.

37

Wat voor afspraken bent u voornemens te maken betreffende studentenwelzijn?

Er zijn in 2022 en 2023 verschillende afspraken gemaakt met partners in het mbo, hbo en wo over het verbeteren van studentenwelzijn. Vlak voor de zomer van 2023 heeft de Minister van OCW een brief naar uw Kamer gestuurd over de aanpak studentenwelzijn in het mbo, hbo en wo. In 2023 is de Werkagenda mbo ondertekend met daarin als doelstelling om het studentenwelzijn voor mbo-studenten te verbeteren, bijvoorbeeld met behulp van de Gezonde School-aanpak, en is het kader voor een integrale aanpak studentenwelzijn afgerond door onderwijskoepels en studentenorganisaties in het hbo en wo. Dit kader wordt nu geïmplementeerd door alle hogescholen en universiteiten en hierbij wordt ingezet op vier samenhangende thema’s: (1) meer preventie, (2) het vergroten van kennis en kunde bij professionals in het hoger onderwijs, (3) het versterken van een «sense of belonging» bij studenten en (4) het uitbreiden van de samenwerking tussen instellingen en externe organisaties zoals gemeenten, GGD-en en overige organisaties die raken aan studentenwelzijn. In het kader studentenwelzijn zijn deze thema’s nader uitgewerkt. In 2025 volgt er een tussenevaluatie en in 2030 een eindevaluatie van de implementatie van het kader. Daarnaast is op 30 november 2023 het ondersteuningsprogramma studentenwelzijn STIJN, gelanceerd, waarin het Trimbos-Instituut, samen met verschillende experts, samen met het veld ondersteuning gaat bieden aan mbo-, hbo- en wo-instellingen bij het verbeteren van het studentenwelzijn. Dit ondersteuningsprogramma wordt gefinancierd door het Ministerie van OCW en geldt voor vijf jaar.

38

Hoe staat het met de transformatie van residentieel onderwijs bij gesloten jeugdzorginstellingen naar onderwijs bij kleinschalige jeugdzorgvoorzieningen? Hoeveel gesloten jeugdzorginstellingen bieden nog onderwijs? Zijn er voldoende middelen om dit te bieden?

De transformatie van het residentieel onderwijs bij gesloten jeugdhulpinstellingen (GJI’s) volgt het tempo van de om- en afbouw van de GJI’s zelf. Het onderwijs is daarbij nauw betrokken. Bij alle GJI’s wordt onderwijs aangeboden. Om ervoor te zorgen dat hier voldoende middelen voor zijn, is in het coalitieakkoord extra geld vrijgemaakt voor deze groep. Dit bedrag loopt de komende jaren op naar structureel € 15,5 miljoen extra voor onderwijs in residentiele jeugdhulpinstellingen en justitiële jeugdinrichtingen. In 2023 en 2024 wordt een groot deel van de middelen, aangevuld met middelen uit de generieke korting op de bovenmatige reserves van de samenwerkingsverbanden passend onderwijs, ingezet voor de subsidieregeling «onderwijscoalities af- en ombouw gesloten jeugdhulp». Alle twaalf aanvragen zijn begin december 2023 goedgekeurd, wat tot gevolg heeft dat het budget van € 24,0 miljoen voor 2023 en 2024 nagenoeg volledig is uitgeput. Hiermee kunnen samenwerkingsverbanden en de betrokken scholen verder werken aan de benodigde overgang naar kleinschalige jeugdzorgvoorzieningen om zo goed onderwijs te bieden aan deze groep jongeren. Daarnaast blijft de reguliere capaciteitsbekostiging voor scholen bij GJI’s beschikbaar. Hoe de beschikbare extra middelen voor 2025 en verder worden ingezet, wordt de aankomende tijd met alle betrokken partijen besproken. Zie voor meer informatie de kamerbrief van 12 juli 2023 (Kamerstuk 31 497, nr. 466) over de budgetten van residentieel onderwijs.

39

Wat zijn de kosten voor het structureel verhogen van de basisbeurs naar het huidige bedrag inclusief de koopkrachtmaatregel?

Voor het studiejaar 2023/2024 geldt een verhoging van de uitwonende basisbeurs van € 164,30. De kosten om deze maatregel structureel te maken, zijn structureel jaarlijks € 485 miljoen. Omdat er wordt uitgegaan van een prestatiebeurssystematiek, waarbij de basisbeurs in eerste instantie wordt uitgegeven als lening en pas bij het behalen van het diploma wordt omgezet naar een gift, zijn de relevante uitgaven voor de OCW-begroting in de eerste jaren lager dan € 485 miljoen. In de studiefinanciering wordt onderscheid gemaakt tussen relevante en niet-relevante uitgaven. Relevant betekent: relevant voor het uitgavenplafond. Uitgangspunt is dat uitgaven die relevant zijn voor het EMU-saldo ook relevant zijn voor het uitgavenplafond. De behandeling van prestatiebeurzen voor het EMU-saldo zijn veranderd door gewijzigde inzichten van Eurostat en daarmee het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De relevante uitgaven in deze berekening worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift. In deze berekening worden de prestatiebeursuitgaven als niet-relevant behandeld (zolang die nog niet zijn omgezet in een gift); in de weergave van het EMU-saldo worden zij wel als relevant weergegeven, middels een correctie op het EMU-saldo.

 

2024

2025

2026

2027

2028

structureel

Bedragen x € mln.1

0

0

50,0

130,0

230,0

485,0

X Noot
1

In deze berekening is uitgegaan van invoering per 2026/2027.

In deze berekening is rekening gehouden dat de ophoging van de uitwonende basisbeurs geldt voor het hoger onderwijs, het mbo en de leerlingen die vallen onder de WTOS, conform de groepen die ook de tijdelijke verhoging ontvangen. Daarbij willen we aangeven dat de tijdelijke verhoging een bewust tijdelijke maatregel is, vanwege de koppeling met de hoge inflatie in 2022/23. Overigens is er geen dekking beschikbaar voor een dergelijke maatregel.

40

Wat zijn de budgettaire gevolgen wanneer alle studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd de huidige uitwonende basisbeurs (274,90 euro) met terugwerkende kracht ontvangen?

De totale incidentele kosten voor deze maatregel zouden circa € 9,2 miljard (prijspeil 2023) bedragen. Dit bedrag komt bovenop de reeds bestaande tegemoetkoming van € 29,92 per maand. Wanneer de € 29,92 in mindering wordt gebracht op de beurs van € 274,90 bedragen de totale kosten incidenteel circa € 8,2 miljard (prijspeil 2023). In deze berekening zijn dezelfde voorwaarden gehanteerd als voor de bestaande tegemoetkomingsregeling:

  • De doelgroep betreft studenten die tussen 2015/16 en 2022/23 ingeschreven stonden aan hoger onderwijsinstelling en aanspraak hadden (kunnen maken) op volledige studiefinanciering.

  • Om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming geldt er, net als bij de basisbeurs, een diplomaeis.

  • Er geldt een minimale termijn van twaalf maanden die men onder het leenstelsel moet hebben gestudeerd.

  • De tegemoetkoming wordt in mindering gebracht op de studieschuld, wanneer er geen schuld (meer) is wordt deze uitgekeerd.

  • Er wordt rekening gehouden met hoe lang een student onder het leenstelsel heeft gestudeerd. Een student die vier jaar onder het leenstel heeft gestudeerd ontvangt circa € 13.200,– aan tegemoetkoming. De eerste vier cohorten onder het leenstelsel ontvangen daarnaast een tegemoetkoming van € 1.836,– voortkomend uit de eerdere studievoorschotvouchers.

  • Er wordt geen rekening gehouden met of de student uit- of thuiswonend was. DUO heeft hier geen gegevens van. Dit betekent dat ook studenten die deels of volledig thuis woonden, met terugwerkende kracht een uitwonende beurs ontvangen.

  • De wet zou gewijzigd moeten worden om het maandbedrag van de tegemoetkoming aan te passen. Een wetswijziging kent een doorlooptijd van ca. twee jaar, waarmee de regeling op zijn vroegst in het voorjaar van 2026 in werking kan treden.

Overigens is er geen dekking beschikbaar voor een dergelijke maatregel.

41

Wat is de totale besparing door de invoering van het leenstelsel in de jaren 2015–2023?

In de memorie van toelichting bij de wet studievoorschot hoger onderwijs is in tabel 11.1 opgenomen wat de financiële gevolgen van deze wet zijn. In de periode 2018 t/m 2023 bedraagt de besparing ca. € 2,2 miljard. Dit betreft een besparing als gevolg van het afschaffen van de basisbeurs en extra uitgaven als gevolg van, onder andere, het ophogen van de aanvullende beurs. Deze besparingen zijn geïnvesteerd in de kwaliteit van onderwijs en onderzoek. Tabel 11.2 in de memorie van toelichting laat zien dat deze investering over de periode 2015 t/m 2023 in totaal ca. € 3,1 miljard is. Over deze periode is er per saldo dus geen besparing geweest als gevolg van de invoering van het leenstelsel. De invoering van het leenstelsel vond weliswaar plaats in 2015, de studievoorschotmiddelen kwamen eerst per 2018 vrij. Dat komt doordat bij de invoering van het leenstelsel gekozen is voor overgangsrecht – studenten die al bezig waren met hun bachelor of master met een basisbeurs, behielden deze gedurende de looptijd van de bachelor of master. Bovendien zorgt de prestatiebeurssystematiek ervoor dat middelen pas later vrij komen. De uitgaven voor de prestatiebeurs worden immers pas relevant op het moment dat de prestatiebeurs wordt omgezet in een gift.

42

Kunt u uiteenzetten waar het geld van de besparing van het leenstelsel naar toe is gegaan en in de toekomst nog naartoe gaat?

In de Kamerbrief van 5 november 2019 over de besteding van de opbrengsten van het leenstelsel is in tabel 1 aangegeven waar de studievoorschotmiddelen aan worden besteed. Uit deze tabel blijkt dat de cumulatieve opbrengsten van 2019 tot en met 2024 € 1.659 en € 996 miljoen bedragen voor respectievelijk het hbo en wo (stand begroting 2020). De middelen voor kwaliteitsafspraken bedragen in 2024 € 249 miljoen in het wo en € 410 miljoen in het hbo (prijspeil 2023). Deze middelen zullen vanaf 2025 structureel worden toegevoegd aan de lumpsum, indien het wetsvoorstel waarmee de grondslag voor kwaliteitsbekostiging in het hoger onderwijs uit de wet wordt geschrapt voor 1 juli 2024 door beide Kamers wordt behandeld en aangenomen.

De overige 10 procent («10-procent-middelen») wordt sinds 2018 ingezet om op landelijk niveau nieuwe initiatieven in gang te zetten. In de geest van de studievoorschotmiddelen, namelijk geld van studenten uit het hoger onderwijs, moeten deze ook ten goede komen aan initiatieven voor studenten in het hoger onderwijs. Bestaande onderwijsinitiatieven die, veelal in overleg met LSVb en ISO tot stand zijn gekomen, zijn bijvoorbeeld: impuls op de medezeggenschap, City Deal Kennis Maken, studentenwelzijn, pilots Slimmer Collegejaar, wisselstroomtrajecten hbo – wo, het Comeniusprogramma en de Nederlandse Onderwijspremie.

De middelen die zijn vrijgemaakt voor de studievoorschotvouchers zijn met de wet herinvoering basisbeurs omgezet naar een tegemoetkoming voor dezelfde doelgroep. Studenten die in de eerste vier cohorten van het leenstelsel zijn begonnen met studeren en een diploma hebben gehaald komen in aanmerking voor de tegemoetkoming. Deze wordt afgetrokken van de studieschuld of, als deze er niet (meer) is, uitgekeerd aan de oud-student. Deze tegemoetkoming staat los van de tegemoetkoming voor álle leenstelselstudenten.

43

Hoeveel instellingen gebruiken een centraal informatiepunt (online of fysiek) voor studenten?

Alle onderwijsinstellingen hebben laagdrempelige informatievoorziening, blijkt uit eerder onderzoek in opdracht van het Ministerie van OCW (Laagdrempelige psychische hulpverlening: Inventarisatie van aanbod binnen mbo, hbo en wo, 2019.). Met de middelen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs is er ook flink ingezet op het verbeteren en intensiveren van (fysieke) informatiepunten en -voorzieningen. Het is per onderwijsinstelling afhankelijk hoe de informatievoorziening is georganiseerd. Dit hangt onder andere af van de grootte (een grote campus of een kleine onderwijsinstelling met één locatie). Er zijn geen gegevens beschikbaar over hoe dit per onderwijsinstelling specifiek is georganiseerd.

44

Kunt u aangeven hoe het is gesteld met de verbetering van stagebegeleiding, zoals afgesproken in het Stagepact middelbaar beroepsonderwijs (mbo)? Kunt u daarnaast aangeven hoeveel extra stageplaatsen er zijn gerealiseerd?

Goede stagebegeleiding is van essentieel belang. Verschillende partners van het Stagepact werken in een implementatieteam nauw samen aan de uitvoering van de afspraken. Scholen zijn bezig intern vast te leggen hoe ze de stagevoorbereiding gaan verbeteren, hoe ze invulling gaan geven aan het uitgangspunt van minimaal drie contactmomenten per stage tussen school, student en leerbedrijf, en hoe ze de kwaliteit van de stagebegeleiding kunnen verbeteren. De MBO Raad ondersteunt de scholen hierbij via een kennispunt bpv (beroepspraktijkvorming) en een bpv-netwerk. SBB versterkt de basisondersteuning aan (beginnende) praktijkopleiders van leerbedrijven. Dit doet SBB door het voeren van extra kwaliteitsgesprekken met leerbedrijven, maar ook door het ontwikkelen van ondersteuningsmiddelen zoals e-learnings en webinars. VNO-NCW/MKB-Nederland biedt leerbedrijven via aangesloten brancheverenigingen nadere informatie en ondersteuning.

Deze inzet heeft als doel om ervoor te zorgen dat meer studenten tevreden zijn over de begeleiding tijdens de stage vanuit de school en vanuit het leerbedrijf. Zoals toegelicht in de Kamerbrief over de voortgang en de monitoring Werkagenda mbo en Stagepact volgen we deze indicator over stagebegeleiding. In de jaarlijkse rapportage wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang op dit doel.

Daarnaast brengt SBB vraag en aanbod naar stages en leerbanen in beeld. De aanpak is erop gericht om specifieke tekorten te verkleinen en niet om extra stageplaatsen in het algemeen te realiseren. Op dit moment zijn de gemelde tekorten aan stages en leerbanen nog altijd laag. Eind november 2023 was er een tekort van 1587 stages en leerbanen; in totaal worden er jaarlijks meer dan 400.000 praktijkovereenkomsten gesloten voor stages en leerbanen. Op basis van deze cijfers dringt SBB met een gerichte sectorale of regionale aanpak deze tekorten verder terug, samen met landelijke, sectorale en regionale partners.

45

Hoe verklaart u dat, sinds de Kamer in 2009 de motie van het lid Hamer heeft aangenomen3, de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs zodanig is achteruit gegaan dat ons land op het gebied van lezen in de Europese Unie (EU) alleen nog boven Griekenland staat? Hebben de middelen tekortgeschoten? Is de ambitie die de Kamer in deze motie uitsprak verdwenen? Of werd er een verkeerde aanpak gekozen teneinde deze ambitie waar te maken? Welke lessen trekt u hieruit?

De motie uit 2009 vraagt de regering om de ambitie na te streven om in 2020 in de top vijf van onderwijs en wetenschap te komen. Deze ambitie is niet behaald. Voor de basisvaardigheden is in het masterplan basisvaardigheden hiervan een probleemanalyse gemaakt. Verschillende factoren spelen een rol, zoals een overladen schoolprogramma, een verouderd en onduidelijk curriculum en een gat tussen beschikbare kennis uit de wetenschap en de onderwijspraktijk over wat werkt en het beperkte gebruik ervan (evidence-informed werken). Ook een goed zicht op de prestaties van leerlingen ontbreekt in veel fasen van het onderwijs, zowel op schoolniveau als op stelselniveau. Het toezicht was mede daardoor ook beperkt gericht op basisvaardigheden op scholen. Daarnaast heeft het Ministerie van OCW wellicht te lang op afstand gestaan. Ook spelen maatschappelijke trends een rol, zoals minder lezen en schrijven in de vrije tijd en het gebruik van mobiele telefoons en social media door leerlingen. Tot slot speelt het lerarentekort hier een rol.

De dalende prestaties waren voor het kabinet aanleiding om fors te investeren in onderwijs en een masterplan basisvaardigheden op te stellen. Voor onderwijskwaliteit en basisvaardigheden is structureel vanaf 2024 € 1 miljard beschikbaar gesteld en daarnaast nog eens structureel € 1 miljard voor het bevorderen van kansengelijkheid en structureel € 800,0 miljoen om te investeren in goede en voldoende leraren en schoolleiders. Daarnaast heeft het vorige kabinet incidenteel € 5,8 miljard geïnvesteerd in het Nationaal Programma Onderwijs ten behoeve van het funderend onderwijs om leervertragingen in te lopen. Dit kabinet investeert dus stevig in onderwijs en doet dat ook door vanuit het Masterplan basisvaardigheden integraal en gericht te werken aan de verbetering van de prestaties op de basisvaardigheden. De ambities van het masterplan zijn zeer fors; alle leerlingen moeten binnen vijf jaar voldoende gecijferd en geletterd zijn om mee te doen in de maatschappij, de arbeidsmarkt en de vervolgopleiding. De aanpak in het masterplan komt voort uit de hiervoor geschetste probleemanalyse. Zo wordt de bijstelling van het curriculum voortvarend opgepakt en krijgen de basisvaardigheden daarin prioriteit. Via de vernieuwde kerndoelen wordt de opdracht aan scholen duidelijker en actueler. Scholen weten daarmee beter waar zij wel en ook waar zij niet van zijn. De Inspectie van het Onderwijs heeft de onderzoekskaders aangepast en daarin een nieuwe standaard basisvaardigheden opgenomen waar scholen aan moeten voldoen. De inspectie bezoekt en beoordeelt meer scholen dan voorheen en is daarvoor uitgebreid in capaciteit. Scholen waar de kwaliteit onder de maat is, komen sneller in beeld, zodat ook het hersteltraject en de kwaliteitsverbetering sneller van start gaan. Het toezicht op schoolniveau wordt de komende jaren verder geïntensiveerd. Een belangrijk aspect van het Masterplan is daarnaast de inhoudelijke ondersteuning waar scholen gebruik van kunnen maken om meer evidence-informed te werken aan basisvaardigheden.

De middelen die beschikbaar zijn gesteld voor goede en voldoende leraren en schoolleiders worden onder andere ingezet via de werkagenda lerarenstrategie. In deze werkagenda zijn, samen met werkgevers, beroepsvertegenwoordigers en opleidingen, maatregelen uitgewerkt gericht op het bijdragen aan voldoende en goed opgeleid onderwijspersoneel. De middelen voor kansengelijkheid zijn gericht op leerlingen die door hun thuissituatie meer risico lopen op een achterstand. Door te investeren in extra middelen voor scholen met een zware populatie en in extra activiteiten buiten schooltijd willen we deze leerlingen meer kansen bieden.

46

Hoeveel scholen voor basis- en voor voortgezet onderwijs in Nederland bieden niet voor elke leerling, ongeacht seksuele gerichtheid, genderidentiteit, geloof, huidskleur of beperking, een veilige leeromgeving?

De wettelijke zorgplicht sociale veiligheid vraagt van scholen alles te doen dat nodig is voor een school die voor alle leerlingen veilig is. De wettelijke opdracht tot bevordering van burgerschap vraagt van scholen om actief te zorgen voor een schoolcultuur waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten. De Inspectie van het Onderwijs spreekt scholen aan als de inspanningen daar in onvoldoende mate op zijn gericht of de resultaten tekortschieten. Deze wettelijke opdrachten zijn inspanningsverplichtingen. Dat betekent niet dat zich in de praktijk geen incidenten, risico’s of problematische voorvallen kunnen voordoen. Er bestaat geen overzicht van alle situaties waarin dat het geval is. Landelijk monitoronderzoek (zie bijlage bij Kamerstuk 29 240, nr. 133) laat zien dat drie procent van de leerlingen in zowel het basisonderwijs als in het voortgezet onderwijs aangeeft zich niet veilig te voelen op school. Dat onderzoek laat ook zien dat zeventien procent van de leerlingen in het basisonderwijs zegt te worden gepest. In het voortgezet onderwijs zegt negen procent te worden gepest. De Inspectie van het Onderwijs heeft in schooljaar 2022–2023 in totaal 21 onvoldoendes geconstateerd op de standaard VS1 («De school zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen»), waarvan tien in het primair onderwijs, zeven in het voortgezet onderwijs en vier in het speciaal onderwijs.

47

Hoe staat het met de awareness van Fair Pay onder zowel werkverschaffers als werkenden (met name zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers))? In hoeverre is er aan beide kanten sprake van een cultuurverandering zodat Fair Pay ook daadwerkelijk gerealiseerd kan worden?

De bewustwording over Fair Pay is de afgelopen jaren zowel onder werkenden als werkgevers toegenomen. In 2017 is de Fair Practice Code gelanceerd. Dit is een brede gedragscode van en voor de sector die de arbeidsmarktsituatie in de culturele en creatieve sector wil verbeteren. Fair Pay is een belangrijk principe uit deze code. Kunsten ’92 werkt als hoeder van de code voortdurend aan het vergroten van de bewustwording. Daarnaast faciliteert Platform ACCT de sociale dialoog tussen werkgevers en werkenden binnen de sector. Eerlijke beloning is daarbij een belangrijk onderwerp van gesprek. Vanaf 2025 wordt er voor Fair Pay structureel € 36,4 miljoen toegevoegd aan de BIS 2025–2028. Met de toegenomen bewustwording en de extra middelen kan een serieuze stap richting Fair Pay gerealiseerd worden.

48

Hoe wordt het naleven en hanteren van Fair Pay bij Basisinfrastructuur (BIS)-instellingen en -fondsen per 2025 ook daadwerkelijk gecontroleerd en gemonitord?

Tijdens de jaarlijkse monitorgesprekken en verantwoording (jaarverslagen) met de BIS-instellingen en Rijkscultuurfondsen is (naleving van) de Fair Practice Code een vast onderdeel. Daarnaast zijn de Rijkscultuurfondsen in dialoog met de gesubsidieerde instellingen over de invulling van Fair Pay. Ten slotte is de verbinding aan collectieve tariefafspraken voor BIS-instellingen verplicht. Hiermee geven we ook opvolging op het advies van de Algemene Rekenkamer om striktere voorwaarden te stellen in de navolging van de Fair Practice Code.»

49

Kan een overzicht gegeven worden van de maatregelen en beschikbare middelen om de veiligheid van journalisten te bevorderen?

De veiligheid van journalisten wordt bevorderd door inzet op het project PersVeilig. PersVeilig is in 2019 opgericht vanuit een initiatief van de Nederlandse Vereniging van Journalisten, het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het Openbaar Ministerie (OM). PersVeilig heeft als doel een structurele aanpak van agressie en geweld tegen journalisten door zowel preventieve als repressieve maatregelen. Zo is er een protocol opgesteld met politie en OM en fungeert PersVeilig als een (24 uurs) meldpunt. Verder geeft PersVeilig advies en trainingen, doet onderzoek en deelt op (inter)nationaal niveau kennis. Een speciaal hulppakket voor zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en een juridisch adviesorgaan maken ook onderdeel uit van het PersVeilig. Het Ministerie van OCW, het Ministerie van J&V/Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid en werkgevers financieren het project. Vanuit het Ministerie van OCW is hiervoor op de begroting 2024 een bedrag van € 350.000 gereserveerd.

50

Hoe verklaart u dat veel schoolboeken nog altijd mannen en vrouwen tonen in stereotiepe rollen, zoals promovendus Van de Rozenberg onlangs signaleerde4, terwijl de toenmalige Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media in 2017 het toenmalige lid Van den Hul nog had geantwoord dat het denkbaar is «om de maatschappelijke discussie over dit onderwerp te bevorderen en hierin een faciliterende rol te nemen. Dat ligt op het terrein van mijn collega, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit kan ertoe leiden dat leermiddelenmakers vaker andere, minder stereotype voorbeelden gaan gebruiken.»5

Het is belangrijk dat kinderen de ruimte hebben om zichzelf te ontwikkelen vrij van beperkingen door stereotype beelden. Juist op scholen worden de ogen van leerlingen geopend voor diverse ontwikkelmogelijkheden en carrièrepaden. Hierbij spelen leermiddelenmakers, scholen en docenten een cruciale rol. Uit gesprekken met uitgevers blijkt dat er in de afgelopen jaren een groeiend bewustzijn is op dit gebied. Dit is helaas nog niet altijd zichtbaar in methodes die in de klas gebruikt worden. Dit heeft onder andere te maken met de afschrijvingstermijn van leermiddelen, waardoor boeken voor meerdere jaren worden gebruikt. Er is dus werk aan de winkel. Het Ministerie van OCW zal het onderzoek waar de vraagstellers naar verwijzen actief onder de aandacht brengen van de Educatieve Uitgeverijen (MEVW) met speciale nadruk op de digitale gids «Hulpmiddel voor meer inclusieve schoolboeken» die de onderzoekers hebben ontwikkeld. Dit draagt bij aan de ontwikkeling die al is ingezet door veel uitgeverijen. Naast inclusief lesmateriaal is actieve begeleiding van leerlingen in hun loopbaan van belang. Het Expertisepunt LOB en de decanenvereniging BiOND bieden daarom ondersteuning aan decanen en schoolbegeleiders als het gaat om het bijbrengen van diverse perspectieven bij leerlingen.

51

In hoeverre worden middelbare scholen vanuit het inspectiekader beoordeeld op leerlingen die opstromen en afstromen?

De Inspectie van het Onderwijs (inspectie) kijkt met een brede blik naar het functioneren van de besturen en de scholen. Daarbij wordt op schoolniveau onder meer gekeken naar de onderwijsresultaten (standaard OR1 in het onderzoekskader van de inspectie). De inspectie beoordeelt de onderwijsresultaten op basis van het Onderwijsresultatenmodel. Dit model bestaat uit vier indicatoren die betrekking hebben op de positie in leerjaar 3 ten opzichte van het advies van de basisschool, de doorstroom in onder- en bovenbouw en de eindexamencijfers. Met het model wordt beoogd de relevante indicatoren in balans met elkaar te beoordelen. Voor de indicatoren gelden normen die specifiek zijn voor de afdelingen en die gecorrigeerd zijn voor leerlingkenmerken. Opstroom en afstroom in de onderbouw tellen mee voor de berekening op de indicator «positie in leerjaar 3 ten opzichte van het advies van de basisschool». Die berekening kan leiden tot een score boven of onder de norm op deze indicator. Afstroom in de bovenbouw telt mee voor de berekening op de indicator «bovenbouwsucces». In een kwaliteitsonderzoek geeft de inspectie geen oordelen over de vier individuele indicatoren, maar een totaaloordeel over de onderwijsresultaten (standaard OR1). Daarbij geldt dat één van de indicatoren van het Onderwijsresultatenmodel onder de norm mag zijn voor een voldoende totaaloordeel. Uitgebreide informatie over hoe de inspectie de onderwijsresultaten beoordeelt, is te vinden op de website van de inspectie. Zoals benoemd in de Kamerbrief «Voortgang versterking toezicht in het funderend onderwijs» werkt de inspectie aan een bijstelling van de onderwijsresultatenmodellen, zodat sneller duidelijk wordt of leerlingen kwalitatief goed onderwijs krijgen (Kamerstuk 31 293, nr. 707).

52

Welke gevolgen voor middelbare scholen heeft het afstromen van leerlingen voor het oordeel van de inspectie?

In haar risicobeoordeling betrekt de inspectie onder meer de onderwijsresultaten. Voor de beoordeling van de onderwijsresultaten hanteert de inspectie het Onderwijsresultatenmodel. Daarbinnen zijn «de positie in leerjaar 3 ten opzichte van het advies van de basisschool» en «bovenbouwsucces» voor afstroom relevante indicatoren. De inspectie ziet het als risico, wanneer afstroom ertoe leidt dat een school op één of meer indicatoren resultaten heeft die onder de gehanteerde normen liggen. Eén indicator onder de norm leidt nog niet tot een berekend oordeel onvoldoende op de standaard Onderwijsresultaten (OR 1), twee indicatoren onder de norm leiden daar wel toe. In die gevallen volgt een bestuursgesprek en mogelijk een kwaliteitsonderzoek waarbij de onderwijskwaliteit wordt beoordeeld en de afdeling een eindoordeel krijgt (voldoende, onvoldoende of zeer zwak).

53

Welke gevolgen voor middelbare scholen heeft het opstromen van leerlingen voor het oordeel van de inspectie?

Voor de beoordeling van de onderwijsresultaten hanteert de inspectie het Onderwijsresultatenmodel. Daarbinnen is «de positie in leerjaar 3 ten opzichte van het advies van de basisschool» de voor opstroom relevante indicator. Als een school op deze indicator resultaten heeft die op of boven de norm liggen, dan draagt dit bij aan een voldoende oordeel voor de standaard Onderwijsresultaten (OR1). Dat oordeel hangt uiteraard ook af van de andere indicatoren.

54

In hoeverre leidt het afstromen van leerlingen tot een vermindering of verandering in bekostiging van middelbare scholen?

Er is geen sprake van een automatische verandering in bekostiging als scholen relatief veel op- of afstroom kennen. Het bevoegd gezag van een school in het voortgezet onderwijs ontvangt vanuit de basisbekostiging ieder kalenderjaar een bedrag voor elke leerling die op 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar staat ingeschreven. Deze bedragen zijn gebaseerd op de kostprijs voor scholen van een leerling; dat betekent dat het bedrag voor een leerling met meer praktijkgerichte vakken in de regel hoger ligt.

Zo ontvingen scholen in 2023 voor een leerling in het vwo, havo, mavo of vbo, met uitzondering van leerlingen in het derde of vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte en kaderberoepsgerichte leerweg van het vbo, € 8.550,59 per leerling. Voor een leerling in het derde of vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte of kaderberoepsgerichte leerweg van het vbo of in het praktijkonderwijs ontvingen scholen in 2023 € 10.059,53 per leerling. Alleen de op- of afstroom tussen deze twee categorieën leidt dus tot een verandering in de bekostiging (in het jaar daarna).

Dat er een verschil in het bedrag per leerling is, is omdat er in het derde of vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte of kaderberoepsgerichte leerweg van het vbo gemiddeld genomen kleinere klassen zijn en omdat er meer gebruik gemaakt wordt van materialen en apparaten.

55

In hoeverre leidt het opstromen van leerlingen tot een verandering in bekostiging van middelbare scholen?

Zie het antwoord op vraag 54.

56

Hoeveel scholen, uitgesplitst naar primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (vo), doen mee aan het Masterplan Basisvaardigheden? Hoeveel middelen krijgen zij gemiddeld?

Het Masterplan basisvaardigheden richt zich op alle scholen in het funderend onderwijs. Zo hebben de bijstellingen in het curriculum, het stimuleren van evidence informed werken en het geïntensiveerde toezicht gevolgen voor alle scholen.

Verschillende elementen, zoals extra financiële middelen en daadwerkelijke expertise voor scholen op het terrein van basisvaardigheden, worden echter zo gericht mogelijk ingezet op scholen die het meeste behoefte en noodzaak hebben tot hulp en ondersteuning. Zo hebben momenteel in totaal ruim 3.000 scholen de subsidie verbetering basisvaardigheden toegekend gekregen. In 2023 kregen scholen met een complexe populatie en zeer zwakke en onvoldoende scholen daarbij voorrang. De middelen komen zo terecht bij de scholen en de leerlingen die dat het hardste nodig hebben. Een deel van deze scholen krijgt daarbij ook inhoudelijke ondersteuning van de onderwijscoördinatoren. Zie daarvoor het antwoord op vraag 57.

In 2022 hebben 645 scholen subsidie ontvangen voor het Masterplan basisvaardigheden via de subsidieregeling verbetering basisvaardigheden. De 516 po-scholen (inclusief (v)so-scholen) hebben gemiddeld ca. € 220.000 subsidie ontvangen en de 129 vo-scholen hebben gemiddeld ca. € 880.000 subsidie ontvangen. In 2023 ontvangen 2.362 scholen subsidie voor het Masterplan basisvaardigheden via de subsidieregelingen verbetering basisvaardigheden 2023. De 1.857 po-scholen (inclusief (v)so-scholen) ontvangen gemiddeld € 195.000 aan subsidie en de 505 vo-scholen ontvangen gemiddeld € 505.000 aan subsidie.

Dankzij de € 74 miljoen die tot en met 2026 geïnvesteerd wordt in het bevorderen van lezen worden nog eens duizenden kinderdagverblijven en scholen bereikt. Via Boekstart en Bibliotheek op school worden 1.800 kinderdagverblijven en scholen in staat gesteld om de samenwerking met de lokale bibliotheek op te starten en nog eens 6.000 instellingen kunnen de samenwerking uitbreiden. Bibliotheken zorgen daarbij voor een aantrekkelijk aanbod en deskundige leesconsulenten. Ook hierbij geldt dat scholen die dat het hardst nodig hebben voorrang krijgen. Honderd po-scholen met een hoge achterstandsscore krijgen vanuit de bibliotheek een intensieve vorm van ondersteuning.

57

Hoeveel scholen, uitgesplitst naar po en vo, worden of zijn geholpen door de basisteams (vanuit het Masterplan Basisvaardigheden) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?

De onderwijscoördinatoren ondersteunen 475 scholen. Daarvan krijgen 260 scholen individuele ondersteuning op maat. Dit zijn 172 po-scholen, 76 vo-scholen en 12 so-scholen.

Daarnaast zijn er 215 scholen uit de subsidieregeling 2023 die in groepsverband, met begeleide, evidence-informed leernetwerken ondersteund worden.

58

Hoeveel scholen, uitgesplitst naar po en vo, ontvangen geen middelen meer indien het Masterplan Basisvaardigheden beperkt wordt tot alleen zwak of zeer zwakke scholen? Hoeveel leerlingen zitten er op die scholen?

De Inspectie van het Onderwijs geeft geen oordeel zwak aan scholen. We nemen in de beantwoording van deze vraag aan dat de vraagsteller scholen bedoelt met het oordeel onvoldoende of zeer zwak.

Op basis van de toegekende subsidies in 2023 valt een indicatie te geven, maar de precieze aantallen en verhoudingen hangen onder meer af van het aantal scholen dat het oordeel onvoldoende of zeer zwak krijgt. In 2023 kregen in totaal 152 scholen (van de in totaal 188 scholen met het oordeel onvoldoende of zeer zwak in het po, vo en (v)so) met het inspectieoordeel onvoldoende of zeer zwak, de zogenaamde prioriteitsscholen, de subsidie verbetering basisvaardigheden. Deze 152 scholen ontvangen in totaal voor 45.933 leerlingen subsidie. Het bereiken van deze groep scholen is een belangrijk onderdeel van de aanpak binnen het Masterplan basisvaardigheden. Met de eerste regeling basisvaardigheden in 2022 hebben uiteindelijk 91 scholen met een oordeel onvoldoende of zeer zwak concrete hulp van de onderwijscoördinatoren ontvangen.

Op basis van de Subsidieregeling verbetering basisvaardigheden voor overige scholen 2023 kregen 1.552 po-scholen voor circa 338.000 leerlingen, 473 vo-scholen voor circa 235.000 leerlingen en 185 (v)so-scholen voor ruim 7.000 leerlingen subsidie toegekend. Mocht de subsidie verbetering basisvaardigheden in 2024 beperkt worden tot scholen met het inspectieoordeel onvoldoende of zeer zwak dan gaat het dus om bij benadering ruim 2.200 scholen die in dat geval niet in aanmerking komen voor subsidie ten opzichte van de huidige regeling.

In de derde voortgangsbrief over het Masterplan basisvaardigheden, die op 28 november jl. naar uw Kamer is gestuurd, is het streven genoemd dat alle scholen vanaf 2026 structurele middelen ontvangen vanuit het Masterplan basisvaardigheden om de basisvaardigheden te verbeteren. Scholen waarbij de prestaties daartoe aanleiding geven, krijgen een aanvullend bedrag. Wanneer dit streven om alle scholen in het po, vo en (v)so te financieren wordt losgelaten, en alleen scholen met een oordeel onvoldoende of zeer zwak middelen ontvangen, dan zijn er ca. 7.070 scholen die geen middelen zullen ontvangen.

59

In hoeverre vormt stagediscriminatie nog altijd een verklaring voor het verschijnsel dat studenten in het mbo en ho bij gebrek aan een stageplaats hun opleiding afbreken?

Stagediscriminatie is onacceptabel. Stagediscriminatie heeft een negatieve invloed op het zelfvertrouwen en welbevinden van studenten. De stage is vaak de eerste kennismaking met de arbeidsmarkt en het is cruciaal dat deze stap goed verloopt en alle jongeren dezelfde kans hebben op het vinden van een stageplek. We willen voorkomen dat jongeren afhaken doordat zij stagediscriminatie ervaren en hier spelen onderwijsinstellingen een belangrijke rol in. Vanuit het stagepact MBO en het manifest tegen stagediscriminatie in het hbo en wo, werken we met de relevante partijen zoals onderwijs, studentenbonden en werkgevers, samen om stagediscriminatie uit te bannen. We starten bijvoorbeeld met het matchen van eerstejaars mbo-studenten door de mbo-school om stagediscriminatie bij hun eerste stage te voorkomen. In het mbo komt op iedere school een meldpunt stagediscriminatie voor studenten, de school zorgt voor opvolging van de melding, nazorg en ondersteuning van de student. Ook wordt samen met SZW ingezet op het objectief werven en selecteren van stagiairs door werkgevers.

60

In welke mate komt het voor dat mbo'ers gevangen zitten in een kwalificatiedossier en een eendimensionale opleiding richting een bepaald beroep, waardoor zij onvoldoende kunnen inspelen op de snel veranderende arbeidsmarktbehoeften, zoals bijvoorbeeld groene en digitale banen? Welke mogelijkheden bestaan er binnen de geldende regelgeving om het mbo meer regelvrijheid te bieden om opleidingen flexibel vorm te geven?

Studenten in het mbo worden beroepsgericht opgeleid. Welke opleiding de student ook volgt, het is altijd mogelijk om via keuzedelen actuele ontwikkelingen, waaronder bijvoorbeeld die gericht op de klimaattransitie, mee te nemen in de opleiding. Voor scholen is dit een mogelijkheid om de opleiding flexibel vorm te geven en studenten altijd een actuele opleiding te bieden. Scholen hebben daarnaast ook de mogelijkheid om, binnen de kaders van de kwalificatie, keuzes te maken in de context waarbinnen de opleiding wordt gegeven. Zo kan een monteur bijvoorbeeld opgeleid worden binnen een bedrijf dat warmtepompen installeert. De student komt hiermee direct in aanraking met de nieuwste ontwikkelingen.

Met het wetsvoorstel versterking aansluiting beroepsonderwijs arbeidsmarkt, dat in het voorjaar van 2024 voor advies naar de Raad van State zal worden verzonden, worden verschillende maatregelen voorgesteld die de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt kunnen verbeteren. Zo wordt hierin bijvoorbeeld het loskoppelen van keuzedelen van kwalificaties geregeld, waardoor instellingen meer mogelijkheden krijgen om zelf te bepalen welke keuzedelen zij hun studenten aanbieden.

61

Wat hebben de basisteams van het Masterplan Basisvaardigheden tot nu toe opgeleverd? Hoeveel basisteams zijn er tot nu toe ingezet? Wat zijn de taken die de basisteams uitvoeren?

Zie ook het antwoord op vraag 57. De ondersteuning voor de 260 scholen die individuele begeleiding krijgen, gebeurt zoveel mogelijk via publieke partijen zoals de bibliotheek op school of het expertisepunt Burgerschap. De ondersteuning is op maat en vaak sterk verschillend. De onderwijscoördinatoren stimuleren scholen om evidence-informed aan onderwijsverbetering te werken. Zo zetten scholen bijvoorbeeld in op nieuwe leermiddelen, meetinstrumenten, leerlingvolgsystemen, scholing en training van leraren, opleiden van taal- en rekencoördinatoren, bibliotheken of een vakoverstijgende benadering van rekenen-wiskunde en taal in het vo.

Om de toegevoegde waarde van de onderwijscoördinatoren in kaart te brengen, is voor de eerste subsidieregeling basisvaardigheden een implementatieonderzoek gedaan. Daaruit blijkt dat de hulp en ondersteuning door scholen wordt gewaardeerd. Daarover is uw Kamer 28 november 2023 geïnformeerd, via de bijlage bij de derde voortgangsrapportage Masterplan basisvaardigheden.

62

Hoeveel onderwijscoördinatoren van de basisteams van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn momenteel actief bezig met de uitvoering van het Masterplan Basisvaardigheden?

Op dit moment zijn veertien onderwijscoördinatoren actief bezig met het ondersteunen van scholen bij het verbeteren van de basisvaardigheden.

63

Welke specifieke taken en verantwoordelijkheden zijn aan de onderwijscoördinatoren van de basisteams toegewezen in het kader van het Masterplan Basisvaardigheden?

De onderwijscoördinatoren ondersteunen scholen bij het verbeteren van de basisvaardigheden; zij helpen scholen bij het opstellen van een probleemanalyse en zorgen ervoor dat de ondersteuningsbehoefte helder in kaart wordt gebracht. Daarbij blijft de verantwoordelijkheid voor het inschakelen van de benodigde expertise bij de school. De onderwijscoördinatoren zijn ondersteunend, niet inspecterend en controlerend. Ook werken zij op een dusdanige manier dat er geen marktverstoring optreedt. Binnen dit speelveld helpen ze scholen evidence-informed de onderwijskwaliteit te verbeteren. Ze zijn daarbij in de praktijk veelal een welkome sparringpartner voor schoolleiders bij wie het water vaak aan de lippen staat.

64

Welke middelen zijn beschikbaar gesteld voor de onderwijscoördinatoren van de basisteams om hun taken binnen het Masterplan Basisvaardigheden uit te voeren?

De onderwijscoördinatoren zijn ambtenaren van OCW die zijn aangesteld om scholen te ondersteunen in het verbeteren van basisvaardigheden. Er zijn veertien onderwijscoördinatoren actief, zij worden via de gebruikelijke arbeidsvoorwaarden in staat gesteld hun werk te doen. Voor het aanstellen van deze veertien onderwijscoördinatoren is € 1,8 miljoen. beschikbaar. Het aanstellen van deze onderwijscoördinatoren is gefinancierd uit de middelen die dit kabinet beschikbaar heeft gesteld om de onderwijskwaliteit te verbeteren.

65

Op welke manier wordt de effectiviteit van de inzet van de basisteams gemeten en geëvalueerd?

De inzet van de onderwijscoördinatoren wordt gemeten en geëvalueerd via een implementatieonderzoek. De resultaten van dit onderzoek zijn als onderdeel van de derde voortgangsrapportage Masterplan basisvaardigheden naar uw Kamer gestuurd op 28 november 2023. Dit implementatieonderzoek zal de komende jaren worden voortgezet en jaarlijks worden opgeleverd en gedeeld met uw Kamer via de voortgangsrapportages masterplan basisvaardigheden.

66

Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel internationalisering in balans? Welke vorderingen zijn er voor de uitwerking van het regieorgaan?

Van 14 juli tot 15 september jongstleden heeft een internetconsultatie plaatsgevonden over het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans (WIB). Ook is er een groot aantal uitvoeringstoetsen gedaan, onder andere door Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), Studielink, Inspectie van het Onderwijs (IvhO) en de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO). Op dit moment ligt het aangepaste concept van het wetsvoorstel ter advisering voor bij de Onderwijsraad. Gelet op de impact van de voorgestelde maatregelen op het onderwijsveld en de maatschappij, is het onafhankelijk advies van het hoogste adviesorgaan voor de regering op het gebied van onderwijs van groot belang voor een zorgvuldig wetgevingsproces. Na ontvangst en weging van dit advies, is het de bedoeling om het wetsvoorstel op zo kort mogelijke termijn aanhangig te maken bij de Afdeling advisering van de Raad van State.

De bepalingen uit de WIB zetten aan tot regievoering op stelselniveau, allereerst door instellingen zelf en in tweede instantie ook door de overheid. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de WIB, is recent een formeel verzoek verstuurd aan de Vereniging Hogescholen (VH) en de Universiteiten van Nederland (UNL) om te komen tot een aanpak voor zelfregie. Na inwerkingtreding van de WIB, kan de Minister van OCW zich periodiek laten adviseren door een commissie, die wordt ondergebracht bij de CDHO. Zoals benadrukt in het debat met uw Kamer op 15 juni jongstleden, is niet voorzien dat deze commissie zelf regie voert maar zal zij instellingen en de Minister van OCW ondersteunen om dit te doen.

67

Is er al een concrete voorspelling te maken met betrekking tot de aanzuigende werking van internationale studenten na de herinvoering van de basisbeurs? Kunt u het antwoord toelichten?

Dat is niet mogelijk, omdat de keuze om in een ander land te studeren van veel factoren afhangt.

De herinvoering van de basisbeurs kan voor EER-studenten een financiële prikkel zijn om hier te studeren. Echter, de meeste EER-studenten die dit studiejaar in Nederland zijn gaan studeren, hadden deze keuze al gemaakt voor de herinvoering van de basisbeurs. De financiële situatie in een land is een factor die door de student kan worden meegewogen bij het kiezen van een studie. De inhoud en kwaliteit van de studie zullen echter ook een belangrijke rol spelen in die keuze. Een voorbeeld hierbij is dat de groei van het aantal internationale studenten dat in Nederland studeert voornamelijk heeft plaatsgevonden ten tijde van het sociaal leenstelsel.

De invoering van de basisbeurs, in combinatie met aanpassing van het beleid rond migrerend werknemerschap (Kamerstukken II, vergaderjaar 2022/2023, 4 724, nr. 214) maakt het voor EER-studenten financieel aantrekkelijker om in Nederland te studeren. Volgens de laatste DUO-cijfers is het aantal EER-studenten met studiefinanciering toegenomen. Op verzoek van de motie El Yassini en Peters (Kamerstukken II, vergaderjaar 2022–2023, 36 229, nr. 29) is toegezegd te monitoren wat het effect is van de herinvoering van de basisbeurs op het aantal EER-studenten dat in Nederland komt studeren. De eerste resultaten van deze monitoring zullen met uw Kamer worden gedeeld voor de begrotingsbehandeling van 2025. Een belangrijke kanttekening hierbij is dat dit effect waarschijnlijk niet te isoleren is, doordat er meerdere factoren zijn die de keuze van de student voor een studie beïnvloeden.

68

Welke effecten zijn er al te merken op scholen waar personeel de arbeidsmarkttoelage ontvangt? Levert die arbeidsmarkttoelage extra personeel op? Zo ja, hoeveel extra personeel?

Vanuit de monitoring in het kader van het NP Onderwijs is het volgende bekend over de ervaren effecten. Er wordt door schoolleiders en leraren aangegeven dat de arbeidsmarkttoelage een positief effect heeft op de overweging om te blijven werken op de vestiging waar ze op dat moment werken (77 procent van de schoolleiders die hebben gereageerd, 50 procent van het personeel dat heeft gereageerd). Hetzelfde geldt voor de overweging om in het onderwijs te blijven werken (64 procent schoolleiders, 54 procent personeel). Schoolleiders is ook gevraagd naar de impact van de toelage op de werving van nieuw personeel. 80 procent van de schoolleiders ziet op dit vlak enig effect. Daarnaast is er nog gevraagd naar enkele neveneffecten. De toelage heeft een positief effect op de ervaren werkdruk (63 procent schoolleiders) en op de werktevredenheid (63 procent personeel).

Het Centraal Planbureau (CPB) voert momenteel ook een kwantitatief effectonderzoek uit, dat in het eerste kwartaal van 2024 wordt verwacht. Deze resultaten zullen ook gedeeld worden met uw Kamer.

69

Hoeveel medewerkers in het onderwijs ontvangen de arbeidsmarkttoelage, uitgesplitst naar type medewerkers (leraren, onderwijsassistenten, schoolleiders) en sector (po en vo)?

Op dit moment is bij ons niet bekend hoeveel medewerkers in het onderwijs de toelage ontvangen. Zowel in het po als in het vo ontvangt 15 procent van de vestigingen de bekostiging om de arbeidsmarkttoelage te betalen aan hun medewerkers. Dit zijn de vestigingen die de meeste kwetsbare leerlingen hebben. Dat zijn ongeveer 1.045 vestigingen in het po, en ongeveer 255 vestigingen in het vo.

70

Hoeveel euro per maand bedraagt gemiddeld de arbeidsmarkttoelage voor leraren, uitgesplitst naar sector (po en vo)?

De exacte afspraken die de school maakt over het bedrag aan arbeidsmarkttoelage per werknemer verschillen per school. De arbeidsmarkttoelage uitgesplitst naar leraren, onderwijsassistenten en schoolleiders wordt niet geregistreerd en is niet bekend. Er kan bijvoorbeeld voor leraren wel een inschatting van het bedrag worden gemaakt.

Bij de invoering van de arbeidsmarkttoelage voor vestigingen met veel kwetsbare leerlingen, in schooljaar 2021 – 2022, is het bedrag in elke sector zo vastgesteld dat er naar verwachting een gemiddelde toelage van 8 procent mogelijk was voor al het onderwijspersoneel. Uit monitoringsgegevens blijkt ook dat een gemiddelde toelage van 8 procent kon worden gegeven (Bijlage bij Kamerstukken II, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 VIII, nr. 164). De vestigingen die toen aanvullende bekostiging voor de arbeidsmarkttoelage ontvingen, ontvangen deze nu nog steeds (behoudens enkele fusies en opheffingen).

Naar verwachting is de verstrekte bekostiging in het voortgezet onderwijs nog steeds voldoende om voor onderwijspersoneel in het voortgezet onderwijs een arbeidsmarkttoelage van ca. 8 procent te verstrekken. Op basis van een inschatting bedraagt dit bijvoorbeeld voor een leraar in het voortgezet onderwijs gemiddeld ongeveer € 500 bruto per maand.

In het primair onderwijs hebben sociale partners via het Onderwijsakkoord Samen voor het beste Onderwijs in april 2022 ervoor gekozen een bedrag van € 35 miljoen vrij te maken voor schoolleiders vanuit het budget dat beschikbaar was voor een arbeidsmarkttoelage voor vestigingen met veel kwetsbare leerlingen (deze € 35 miljoen wordt gebruikt voor het versterken van de positie van schoolleiders en voor een toelage voor hen). Hierdoor is het budget in het primair onderwijs voor de arbeidsmarkttoelage met ongeveer een kwart gedaald. Naar verwachting is de bekostiging die in het primair onderwijs verstrekt wordt aan vestigingen met veel kwetsbare leerlingen voldoende om 5 à 6 procent aan arbeidsmarkttoelage te verstrekken aan onderwijspersoneel. Dit bedraagt bijvoorbeeld voor een leraar in het primair onderwijs gemiddeld ongeveer € 300 tot € 350 bruto per maand.

71

Hoeveel euro per maand bedraagt gemiddeld de arbeidsmarkttoelage voor onderwijsassistenten, uitgesplitst naar sector (po en vo)?

Procentueel ligt de toelage in het voortgezet onderwijs gemiddeld rond de 8 procent en in het primair onderwijs tussen de 5 en 6 procent. De exacte hoogte van het bedrag van de arbeidsmarkttoelage uitgesplitst naar leraren, onderwijsassistenten en schoolleiders in het po en vo is niet bekend.

72

Hoeveel euro per maand bedraagt gemiddeld de arbeidsmarkttoelage voor schoolleiders, uitgesplitst naar sector (po en vo)?

Zie het antwoord op vraag 71.

73

Hoeveel leerlingen, uitgesplitst naar po en vo, uit categorie A-scholen ontvangen een verrijkte schooldag vanuit het programma School en Omgeving?

Voor de schooljaren 2023–2024 en 2024–2025 ontvangen coalities van scholen, gemeenten en andere lokale partijen middelen voor een verrijkte schooldag. Dit gebeurt via de subsidieregeling School en Omgeving 2023–2025 en via de interdepartementale specifieke uitkering (SPUK) Kansrijke wijk van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV). In deze SPUK zitten zowel middelen voor het programma School en Omgeving, als het programma Jonge Kind. Hierdoor kunnen in totaal 45.159 leerlingen uit categorie A-scholen aan een verrijkte schooldag deelnemen. Er is subsidie aangevraagd voor 34.241 leerlingen uit het po, 10.041 leerlingen uit het vo en 877 leerlingen van scholen in het sbo, so en vso.

74

Hoeveel leerlingen, uitgesplitst naar po en vo, uit categorie B-scholen ontvangen een verrijkte schooldag vanuit het programma School en Omgeving?

Voor de schooljaren 2023–2024 en 2024–2025 ontvangen coalities van scholen, gemeenten en andere lokale partijen middelen waarmee zij in totaal aan 56.598 leerlingen uit categorie B-scholen een verrijkte schooldag kunnen aanbieden. Er is subsidie aangevraagd voor 42.742 leerlingen uit het po, 13.819 leerlingen uit het vo en 37 leerlingen van scholen in het sbo, so en vso.

75

Hoeveel scholen, uitgesplitst naar po en vo, zonder positieve achterstandsscore doen mee aan het programma School en Omgeving? Hoeveel leerlingen zijn dit?

Er zijn geen scholen zonder positieve achterstandsscore die meedoen aan het programma School en Omgeving.

76

Hoeveel scholen, uitgesplitst naar po en vo, met positieve achterstandsscore doen mee aan het programma School en Omgeving? Hoeveel leerlingen zijn dit?

Voor de schooljaren 2023–2024 en 2024–2025 ontvangen in totaal 629 scholen met een positieve achterstandsscore subsidie vanuit het programma School en Omgeving. Het gaat om 501 po-scholen, 117 vo-scholen en elf scholen in het sbo, so en vso. In totaal gaat het om ruim 100.000 leerlingen die op deze scholen een verrijkt aanbod ontvangen van minimaal vier uur per week.

77

Hoe kan het dat voor het tweede jaar op rij veel geld uit het budget van de Maatschappelijke Diensttijd (MDT) onuitgeput blijft? Hoeveel van het budget voor de MDT is uitgegeven en hoeveel onderuitputting is er?

In het coalitieakkoord is het jaarlijkse budget voor MDT vanaf 2022 verdubbeld van € 100,0 miljoen naar € 200,0 miljoen. Deze € 200,0 miljoen is overgeheveld van de begroting van VWS naar OCW. Van deze € 200,0 miljoen in 2022 is € 78,0 miljoen besteed aan MDT-subsidies en € 5,0 miljoen aan uitvoeringskosten en flankerend beleid. € 117,0 miljoen is niet uitgegeven. Een deel van de meerjarige subsidietranche 2022 (€ 130,0 miljoen) wordt, vanwege het meerjarige karakter, uitgegeven binnen de beschikbare MDT-middelen vanaf 2023.

In 2023 is € 203,0 miljoen beschikbaar. In de Najaarsnota is aangegeven dat er op dat moment voor 2023 sprake was van een meevaller van € 69,8 miljoen. Deze bestaat uit een meevaller van € 47,1 miljoen op de hoofdsubsidieregeling 2023, een meevaller van € 18,7 miljoen op de losse subsidies voor MDT en € 4,0 miljoen op het opdrachtenbudget voor MDT. Deze onderuitputting is bij Najaarsnota afgeboekt.

Inmiddels is bekend dat er – sinds de Najaarsnota – sprake is van een extra meevaller van € 20,4 miljoen op de hoofdsubsidieregeling in 2023. Deze wordt bij Slotwet verwerkt. Deze extra meevaller wordt veroorzaakt doordat – na een zorgvuldig uitgevoerd beoordelingsproces met een onafhankelijke beoordelingscommissie – van de € 185 miljoen aan aanvragen (en een subsidieplafond van € 185 miljoen) voor € 151,0 miljoen is toegekend. In 2023 wordt 60 procent van het juridisch verplichte bedrag van € 151,0 miljoen uitbetaald, terwijl er rekening gehouden werd met 60 procent van € 185,0 miljoen. Dit leidt tot die extra meevaller van € 20,4 miljoen, waardoor er op dit moment sprake van een totale meevaller van € 90,2 miljoen. Van de resterende € 113,0 miljoen in 2023 wordt circa € 90,0 miljoen uitgegeven aan de hoofdsubsidieregeling 2023 en circa € 22,0 miljoen aan losse subsidies, opdrachten en uitvoeringskosten.

De oorzaak voor deze meevallers in 2022 en 2023 is te vinden in het ingroeipad van de oplopende hoofdsubsidie, het kasritme, het uitbetaalritme en meevallers op het flankerend beleid. Met het oog op een zorgvuldige en duurzame opschaling naar aanleiding van de intensivering via het coalitieakkoord is er bij de hoofdsubsidieregelingen voor gekozen om de middelen niet op hetzelfde moment toe te kennen en uit te keren. Dit heeft als gevolg dat in jaar T het gehele subsidiebedrag juridisch verplicht wordt om uit te betalen, terwijl de daadwerkelijke uitbetaling over meerdere jaren wordt verdeeld. Ten slotte waren er meevallers op het flankerend beleid. Ondanks dat, laat het aantal aanvragen voor de regelingen in 2022 en 2023 zien dat de animo toeneemt – en het gestelde doel van gemiddeld 110.000 trajecten per jaar nagenoeg gehaald wordt.

78

Kunt u aangeven op basis van welke onderzoeken blijkt dat loting kansengelijkheid bevordert?

In het studiejaar 2017–2018 werd afscheid genomen van centrale loting en een systeem van decentrale selectie ingevoerd voor alle opleidingen in het hoger onderwijs. Uit diverse onderzoeken (van de inspectie, ResearchNed en ander recent onderzoek) blijkt dat bepaalde groepen sindsdien minder kans hebben om toegelaten te worden tot een opleiding die selecteert. In de toegezegde Kamerbrief over selectie in het hoger onderwijs zal de regering nader ingaan op selectie en kansengelijkheid. De signalen dat decentrale selectie zorgt voor het vergroten van de kansenongelijkheid zijn dusdanig serieus, dat de regering reeds het instrument van loting heeft toegevoegd aan het selectie-instrumentarium van instellingen. Instellingen hebben nu de mogelijkheid om met het instrument van ongewogen loting alle aspirant-studenten gelijke kansen te bieden, selectie vindt dan plaats op basis van louter toeval.

79

Wat zijn de meest actuele cijfers over het kwantitatieve en het kwalitatieve lerarentekort in het basis-, voortgezet en speciaal onderwijs?

Het landelijke tekort aan leraren in het primair onderwijs bedraagt volgens de meest recente cijfers (peildatum 1 oktober 2023) 9.800 fte (9,7 procent van totaal), waarvan 8.000 fte (9,4 procent) in het basisonderwijs, 550 fte (12,1 procent) in het speciaal basisonderwijs en 1.250 fte (10,6 procent) fte in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Van het totale tekort van 9,7 procent betreft 2,5 procentpunt openstaande vacatures en 7,2 procentpunt zogenoemde verborgen tekorten (dat zijn noodoplossingen van scholen, bijvoorbeeld het inzetten van onbevoegde leraren of het samenvoegen van klassen). Sinds 2021 worden deze tekorten jaarlijks landelijk uitgevraagd in het po. Voor het vo is dit jaar voor het eerst een landelijke meting gedaan en is er een geschat lerarentekort van 5,8 procent. Dit is verdeeld in 2,4 procentpunt aan openstaande vacatures en 3,4 procentpunt aan verborgen tekorten. In de kamerbrief Lerarenstrategie van 15 december hebben we uw Kamer de nieuwste cijfers toegezonden.

80

Hoeveel geld is er structureel beschikbaar als de zogenoemde «werkdrukmiddelen», uitgesplitst naar po en vo? Hoeveel is dit per school en hoeveel is dit in totaal op de begroting?

Er wordt voor het primair onderwijs jaarlijks een bedrag per leerling bepaald op basis van het totale budget en het aantal leerlingen. Voor 2024 is er € 448,0 miljoen beschikbaar waarvan ca. USD 0,8 miljoen voor Caribisch Nederland (zie de OCW-begroting voor 2024: het origineel beschikbaar gestelde bedrag voor 2024 was € 380 miljoen, maar inmiddels is het totale budget inclusief de jaarlijks toegekende loon- en prijsbijstelling voor 2024 opgelopen tot circa € 448,0 miljoen). Het bedrag per leerling voor werkdruk dat daaruit volgt is voor het basisonderwijs € 274,46 per leerling, voor het speciaal basisonderwijs € 411,69 per leerling en voor het (voortgezet)speciaal onderwijs € 548,92 per leerling. Dit zit verwerkt in de basisbekostiging. Een gemiddelde basisschool (met 225 leerlingen) krijgt dan in totaal € 62.000 per jaar.

Voor aanvullende bekostiging werkdrukverlichting voortgezet onderwijs is structureel een bedrag van € 317,0 miljoen beschikbaar voor Europees Nederland. Dit kabinet heeft deze middelen voor werkdrukverlichting in he vo beschikbaar gesteld via het Onderwijsakkoord Samen voor het beste Onderwijs in april 2022 De middelen worden aan scholen uitgekeerd op basis van een bedrag per leerling dat afhangt van de combinatie schoolsoort en leerjaar. Dit bedrag is voor 2024 € 316,76 per leerling in het algemeen vormend onderwijs en onderbouw en € 475,14 per leerling in het beroepsgericht onderwijs (inclusief praktijkonderwijs). Een vo-school (met ongeveer 1.500 leerlingen) krijgt dan in totaal ongeveer € 500.000 per jaar. De aanvullende bekostiging voor Caribisch Nederland volgt een soortgelijke systematiek. Hiervoor is structureel een bedrag van circa USD 1,2 miljoen beschikbaar.

81

Hoeveel bedraagt het gemiddelde maandsalaris (excl. vakantiegeld, toelagen en uitkeringen) en de gemiddelde beloning (incl. vakantiegeld, toelagen en uitkeringen) van leraren in het po, vo, mbo, hoger beroepsonderwijs (hbo) en het wetenschappelijk onderwijs (wo)?

De gemiddelde beloning van leraren per maand bedraagt vanaf januari 2024 in het po 5.800 euro, in het vo 6.200 euro en het mbo 6.000 euro.7 In de berekeningen van de gemiddelden is rekening gehouden met de schalen en treden van alle leraren (gewogen gemiddelde) in loondienst. De gemiddelde beloning is voor het hbo en wo niet voorhanden, omdat de instellingen deze gegevens niet aan DUO leveren. Het totaal van de beloning betreft het salaris, de vakantie- en eindejaarsuitkering en de toelage die iedere leraar krijgt. De beloning is daarmee een betere indicator om te vergelijken dan het gemiddelde maandsalaris.

82

Hoe verhoudt het gemiddelde Nederlandse lerarensalaris, uitgesplitst naar po en vo, zich tot het EU-gemiddelde en het gemiddelde van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)-landen? Kan hierbij het onderscheid gemaakt worden tussen salaris (excl. vakantiegeld, toelagen en uitkeringen) en beloning (incl. vakantiegeld, toelagen en uitkeringen)?

Leraren in Nederland in het po en vo verdienen meer dan wat leraren gemiddeld in de OESO verdienen. Dit blijkt uit het OESO-rapport Education at a Glance (Tabel D3.4 «Teachers» and school heads» average actual salaries (2022)»), dat in september naar uw Kamer is gestuurd. In de tabel hieronder staat de gemiddelde beloning (het salaris inclusief de vakantie- en eindejaarsuitkering en toelagen) van leraren over 2022 in Nederland, de OESO-landen en de EU. Let wel op, in de tabel zijn de bedragen opgenomen in dollars. Het is niet mogelijk om een onderscheid te maken tussen salaris en beloning, omdat de OESO deze uitsplitsing niet maakt.

 

Pre-primary

Primary

Lower secondary

Upper secondary

Nederland

$ 71.018

$ 71.018

$ 79.580

$ 79.580

EU

$ 39.030

$ 46.601

$ 48.629

$ 51.633

OESO

$ 42.371

$ 48.023

$ 49.911

$ 53.119

Toelichting: de OESO-statistieken kennen voor de sectoren een andere indeling dan Nederland, grofweg kan voor de beloning het primair onderwijs worden vergeleken met «pre-primary» en «primary» en het voorgezet onderwijs met «lower secondary en upper secondary».

83

Welke bedragen betalen scholen voor po aan stagevergoeding voor hun leraren in opleiding? Welke deel van de scholen betaalt een stagevergoeding van minimaal 750 euro per maand?

Onderzoek in opdracht van het Ministerie van OCW over stagevergoedingen in het hbo toont aan dat 19 procent van de onderwijsstudenten een stagevergoeding ontvangt en dus 81 procent geen stagevergoeding ontvangt (Bron: Stagetekorten in het hbo Tussenrapportage 2; 2023). Het is niet bekend welke bedragen po scholen aan stagevergoedingen betalen aan studenten aan de lerarenopleiding, aangezien dit individuele afspraken betreft tussen werkgevers (schoolbesturen) en de studenten. De onderwijsbesturen (de werkgevers) zijn verantwoordelijk voor een passende stagevergoeding, welke onderdeel dient te zijn van goed werkgeverschap. Het is niet bekend welk deel van de studenten een stagevergoeding ontvangt van minimaal € 750. De stagevergoedingen hangen namelijk af van het aantal uur stage, de invulling van de stage en het studiejaar van de student. De vraag is daarom in hoeverre het meten van dit percentage veel inzicht geeft in of studenten een passende vergoeding ontvangen.

Daarnaast heeft een duale laatstejaars student die aan de eisen als leraar in opleiding (lio) voldoet twee keuzes: de eindstage invullen als lio-werknemer met een arbeidsovereenkomst of als lio-stagiair. Hoe de eindstage van een duale student ingericht wordt, dient een overweging van de student zelf te zijn. In beide gevallen is het van belang dat er goede afspraken gemaakt worden over de begeleiding en vergoeding. Het salaris voor een lio-werknemer met een arbeidsovereenkomst ligt vast in de cao en bedraagt 50 procent van schaal LB-1 of LC-1, vast te stellen door de werkgever (resp. € 1.650,50 en € 1.660,50).

84

Heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zicht op het aantal casussen sociale veiligheid en de (status van de) afhandeling hiervan in het gehele vervolgonderwijs?

Het Ministerie van OCW heeft geen inzicht in het aantal casussen rondom sociale veiligheid dat zich heeft voorgedaan en de afhandeling daarvan binnen mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten. Onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor het bieden van een veilige leer- en werkomgeving. Uw Kamer heeft onlangs de Monitor Integrale Veiligheid MBO ontvangen. De komende periode zal het Ministerie van OCW, mede op basis van deze monitor, bezien of er aanvullende maatregelen nodig zijn voor het mbo. Voor het hbo en wo is in 2022 het Bestuursakkoord gesloten, waarin onder andere de afspraak is opgenomen dat hogescholen en universiteiten in hun jaarverslag expliciet en herkenbaar aandacht besteden aan ontwikkelingen op het gebied van sociale veiligheid en inclusie. Instellingen maken daarbij zelf de keuze welke informatie daarvoor wordt gebruikt. Incidenten die recentelijk aan het licht zijn gekomen duiden er echter op dat hogescholen en universiteiten niet op eenduidige wijze lijken te reageren wanneer meldingen of klachten zich voordoen. In het debat over onderwijskwaliteit op 11 oktober 2023 is daarom toegezegd dat de aanpak op dit punt aangescherpt zal worden. In overleg met UNL en VH zal worden gekeken naar een aanscherping van de afspraak in het bestuursakkoord over sociale veiligheid, zodat in de jaarverslagen in ieder geval gerapporteerd wordt over het aantal en de aard van de klachten en meldingen en de wijze waarop daarop is gehandeld.

85

Kunt u een overzicht van geven van instellingen in het vervolgonderwijs die geen onafhankelijke klachtencommissie, ombudsfunctionaris en meld-klachtprocedures en/of voorlichtingsprogramma’s hebben op het gebied van sociale veiligheid?

Mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten doen al veel om de sociale veiligheid te vergroten. Instellingen zijn verplicht om bepaalde voorzieningen te hebben, maar kunnen ook aanvullende voorzieningen treffen. Het verschilt daardoor welke voorzieningen instellingen hebben in het kader van sociale veiligheid. Er bestaat op dit moment geen overzicht van welke voorziening elke instelling precies heeft.

Op basis van de Arbowet zijn instellingen reeds verplicht meld- en klachtvoorzieningen te hebben voor personeel, welke in verschillende maten beschikbaar zijn voor studenten. Voor het mbo geldt dat er binnen deze voorzieningen in ieder geval een klachtencommissie moet zijn (Wet Educatie Beroepsonderwijs). Die adviseert over alle klachten, dus ook over klachten op het gebied van sociale veiligheid. Ook moet de procedure voor de advisering van klachten in het studentenstatuut zijn opgenomen.

In de eerste voortgangsbrief over het Bestuursakkoord 2022 van 12 juli 2023 voor het hoger onderwijs is uw Kamer geïnformeerd over het feit dat alle hoger-onderwijsinstellingen beschikken over vertrouwenspersonen en klachtencommissies voor zowel studenten als medewerkers. Daarnaast hebben alle universiteiten een ombudsfunctionaris voor medewerkers. Zij breiden zulke ombudsfuncties in 2024 ook uit naar studenten voor zover dat nog niet is gebeurd. Ook heeft een aantal hogescholen een ombudsfunctionaris voor personeel en studenten. Het belang van het instellen van ombudsfunctionarissen op hogescholen wordt benadrukt in de gesprekken die met de VH worden gevoerd. In 2024 zal tevens het onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen in het hoger onderwijs en de wetenschap, zoals aangekondigd in de Integrale Aanpak Sociale Veiligheid, worden uitgevoerd. Hierbij is aandacht voor de inrichting en werking van de voorzieningen.

86

Welke zorgplicht hebben instellingen op het gebied van sociale veiligheid en studentenwelzijn?

Het is van belang dat iedereen die naar school gaat of studeert dat op een veilige en gezonde manier kan doen. In het funderend onderwijs hebben scholen een zorgplicht, bijvoorbeeld in het kader van sociale veiligheid. Op dit moment is dat in het mbo, hbo en wo niet het geval.

Wel zijn mbo-instellingen gebonden aan verschillende wettelijke bepalingen en eisen op het gebied van sociale veiligheid en studentenwelzijn. Zo verplicht de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) mbo-instellingen om personeel en studenten te beschermen tegen psychosociale arbeidsbelasting, geweld en pesten. Ook dienen instellingen o.a. te voldoen aan de wettelijke eisen voor goed bestuur die verband houden met (sociale) veiligheid. Met het klachtenrecht is wettelijk verankerd dat scholen een goedwerkende klachtenregeling voor alle betrokkenen bij het onderwijs dienen te hebben. Verder zijn mbo-instellingen verplicht bij hun studenten de veiligheidsgevoelens te meten en maatregelen te treffen om risico’s aan te pakken. Ook moeten mbo-instellingen een veiligheidsplan hebben waarin staat hoe om te gaan met incidenten en wanneer de hulp van de politie of Jeugdzorg wordt ingeschakeld. Naast de wettelijke bepalingen en eisen wordt het veiligheidsbeleid verder vanuit de sector vormgegeven. Op basis van de Monitor Integrale Veiligheid MBO die wij onlangs naar uw Kamer hebben gestuurd, verkennen wij of in het mbo aanvullende maatregelen nodig zijn.

Voor het hbo en wo geldt dat studenten na hun inschrijving een aantal rechten ontlenen aan de WHW die van invloed zijn op het welzijn van de student. Zo is de instelling verplicht studiebegeleiding te bieden aan de student en voorzieningen te treffen die student kunnen ondersteunen in het voltooien van de opleiding en in bepaalde gevallen zelfs financiële ondersteuning middels het profileringsfonds. De Inspectie van het Onderwijs adviseerde om wel een expliciete zorgplicht voor sociale veiligheid te regelen. In de Kamerbrief Integrale Aanpak Sociale Veiligheid van 8 juni jl. is daarom aangekondigd dat een dergelijke zorgplicht voor sociale veiligheid zal worden opgenomen in de WHW. Momenteel wordt verkend hoe een dergelijke zorgplicht eruit zou kunnen zien. Gezien de sterke samenhang tussen sociale veiligheid en studentenwelzijn is het mogelijk dat deze zorgplicht ook positief effect heeft op het welzijn van studenten. Uw Kamer zal voor de zomer van 2024 geïnformeerd worden over de voortgang van het wetstraject.

87

Krijgt de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) de loon- en prijsbijstelling (lpo) ook uitgekeerd?

Het kabinet beslist jaarlijks of er ruimte is om loon- en prijsbijstelling (lpo) voor alle begrotingen uit te keren. Het is echter ook mogelijk dat de gehele lpo of een deel hiervan niet uit te keren. Vooruitlopend op de besluitvorming bij voorjaarsnota kunnen daar geen toezeggingen over worden gedaan. De intentie is in principe altijd om de lpo uit te keren, maar daar kan geen garantie over worden gegeven. In 2023 is structureel € 4,2 miljoen van de lpo tranche 2023 uitgekeerd aan de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB).

88

Voor welke maatregelen zijn de Coalitieakkoord (CA)-middelen in tabel 1 bedoeld?

De genoemde coalitieakkoord (CA)-middelen in tabel 1 zijn met name bedoeld voor intensiveringen om de kansengelijkheid te bevorderen. Daarnaast zijn de middelen in deze reeks in tabel 1 bedoeld voor een subsidieregeling om praktijkgerichte programma’s in vmbo gl/tl te stimuleren. Deze middelen komen uit de CA-reeks om de onderwijskwaliteit te versterken. Voor de subsidieregeling praktijkgerichte programma’s is nu € 10,5 miljoen beschikbaar van 2024 tot en met 2027. De structurele middelen vanaf 2028 zijn overgeheveld naar Artikel 91 (Nog onverdeeld) van de OCW-begroting. Ten slotte zijn middelen overgeheveld ten behoeve van flankerend beleid voor het aanpassen van het bindend studieadvies (€ 10,0 miljoen), koninkrijksbeurzen (€ 0,5 miljoen), maatschappelijk vastgoed (€ 3,3 miljoen), programma Werk aan Uitvoering (€ 1,7 miljoen) en de loon- en prijsbijstelling bij al de genoemde middelen (€ 29,1 miljoen).

Voor het bevorderen van kansengelijkheid, zijn in 2023 de resterende middelen van de Aanvullende Post overgeboekt ten behoeve van de onderstaande maatregelen.

maatregelen x € 1.000

2023

2024

2025

2026

Struc

1. School en omgeving

5.999

283.716

373.235

378.578

376.521

2. Gelijke kansen alliantie (o.a. uitvoering School en omgeving)

0

10.500

10.500

10.500

10.500

3. Nationaal Programma Rotterdam Zuid

4.600

0

0

0

0

4. Voor – en vroegschoolse educatie (VVE)

20.828

45.403

45.403

45.403

45.403

Uitvoeringskosten (1,25%)

393

4.245

5.364

5.431

5.405

Totaal toegevoegde CA-middelen kansengelijkheid in 2023

32.027

343.864

434.502

439.912

437.829

In het antwoord op vraag 98 en 99 vindt u een volledig overzicht van hoe de beschikbare bedragen uit het CA worden ingezet om kansengelijkheid te bevorderen.

89

Kunt u toelichten hoe de berekening van het saldo in 2024 precies tot stand is gekomen?

De veronderstelling is gedaan dat met het saldo in 2024, het saldo van mee- en tegenvallers wordt bedoeld uit regel 3 van tabel 1 uit de ontwerpbegroting, over de belangrijkste beleidsmatige uitgaven mutaties ten opzichte van vorig jaar. De per saldo meevaller van € 108,5 miljoen op de OCW-begroting in 2024 is als volgt opgebouwd:

  • Als gevolg van de Referentieraming van het aantal leerlingen en studenten vindt een meevaller plaats van per saldo € 48,4 miljoen. Aan de ene kant vinden tegenvallers plaats in het po en vo als gevolg van een hogere bevolkingsprognose van het CBS. Dit is deels te verklaren door een tegenvaller op de reguliere leerlingen en deels door de hoge instroom van Oekraïense leerlingen. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de kasschuif die is verwerkt op de doorrekening van de Referentieraming in het PO, waardoor de tegenvaller in 2024 circa € 22,1 miljoen lager wordt en daarop volgende jaren hoger (onderdeel van regel 11 in tabel 1). Aan de andere kant vinden grotere meevallers plaats in het mbo en ho als gevolg van een afvlakking van de instroom in het vervolgonderwijs die daarmee lager blijkt dan in de vorige raming veronderstelt.

  • Op de uitgaven voor Studiefinanciering vindt een meevaller van € 160,4 miljoen plaats. Dit heeft diverse oorzaken, waarvan de neerwaartse bijstellingen van de studentenaantallen in het mbo en het ho de belangrijkste zijn.

  • Er vindt een tegenvaller plaats van € 58,9 miljoen op het budget voor de nieuwkomersregeling in het po en vo. Dit heeft te maken met een hogere instroom van nieuwkomers dan verwacht uit overige landen, naast de instroom van Oekraïense nieuwkomers.

  • De wisselkoers van de dollar zorgt voor in totaal € 6,9 miljoen aan tegenvallers op de uitgaven voor onderwijs op Caribisch Nederland die in dollars plaatsvinden.

  • Er vindt een tegenvaller plaats op de subsidieregeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten van € 2 miljoen. Dit is een open-einde-regeling waar in 2022 meer aanvragen voor gedaan zijn dan verwacht, op basis hiervan is de meerjarige raming bijgesteld.

  • Tot slot levert het Ministerie van OCW een bijdrage aan het Ministerie van BZK in het kader van de kabinetsreactie op het rapport van bevindingen van het Adviescollege dialooggroep slavernijverleden Ketenen van het verleden. Het kabinet heeft besloten om incidenteel € 200,0 miljoen en structureel € 8,0 miljoen beschikbaar te stellen. Dit budget wordt specifiek gedekt door alle departementen naar rato van begrotingsomvang, resulterend voor het Ministerie van OCW in een bijdrage van ruim € 32,5 miljoen incidenteel in 2024 en circa € 1,2 miljoen structureel vanaf 2025.

Artikel

Omschrijving

2024

1

Referentieraming po

172.156

3

Referentieraming vo

85.233

4

Referentieraming mbo

– 85.050

6

Referentieraming hbo

– 121.004

7

Referentieraming wo

– 99.696

11

Studiefinancieringsraming

– 160.439

1

Tegenvaller nieuwkomersregeling PO

18.475

3

Tegenvaller nieuwkomersregeling VO

40.420

1, 3

Tegenvaller wisselkoers

6.949

1

Tegenvaller subsidieregeling jonggehandicapten

2.000

6

Bijdrage slavernijverleden

32.490

 

Totaal

– 108.466

90

Waarom is er voor 2024 en 2025 5,3 miljoen euro uitgetrokken voor het reisproduct voor leerlingen in het praktijkonderwijs (pro) en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) en vanaf 2026 structureel 6,3 miljoen euro? Waar komt het verschil tussen deze twee bedragen vandaan? Hoe wordt het geld verdeeld in 2024, 2025 en 2026 tussen pro en vavo?

Voor de jaren 2024 en 2025 is het budget bestemd voor een reisproduct voor leerlingen in het vavo. Vanaf 2026 komt daar structureel € 1,0 miljoen bij specifiek voor het praktijkonderwijs. De verdeling tussen het pro en het vavo is op basis van leerlingaantallen. Voor een leerling in het pro en in het vavo is van hetzelfde bedrag uitgegaan.

Voor leerlingen in het praktijkonderwijs die de entree-opleiding binnen het praktijkonderwijs volgen is pas vanaf 2026 structureel geld geregeld omdat de verwachting is dat het voorgenomen wetsvoorstel, waarin deze route wettelijk wordt vastgelegd en geregeld kan worden, vanaf schooljaar 2026/2027 in werking zal treden. Voor het vavo is geen wetswijziging nodig, en daarom kan er vanaf 2024 reiskostenvergoeding worden verstrekt. Uw Kamer wordt over de mogelijkheid van een eventuele overgangsregeling voor het praktijkonderwijs voor de begrotingsbehandeling geïnformeerd.

91

Wat is de meest recente informatie over de benodigde investeringen in onderwijshuisvesting?

Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeenten, schoolbesturen en het rijk om ervoor te zorgen dat alle schoolgebouwen in Nederland goed zijn. Er wordt samen met de betrokken partners gewerkt aan een optimalisatie van het onderwijshuisvestingsstelsel, via onder andere het uitwerken van een programmatische aanpak, een wetswijziging en een aanvraag bij het nationaal groeifonds om innovatie te bevorderen. Voor meer informatie over de laatste stand van zaken op deze acties, zie de Kamerbrief die op 4 december aan uw Kamer is verzonden (Kamerstuk 36 410 VIII, nr. 30).

Op dit moment worden circa 100 schoolgebouwen (1 procent van de gebouwenvoorraad) vervangen per jaar. In het IBO onderwijshuisvesting uit 2021 is geconcludeerd dat er jaarlijks € 730 miljoen extra nodig is (prijspeil 2019) tot 2050 om de klimaatdoelstellingen te behalen en verouderde schoolgebouwen aan te kunnen pakken. Naar alle waarschijnlijkheid is het benodigde bedrag op dit moment hoger, gezien het prijspeil nu hoger ligt dan in 2019. Om de klimaatdoelstellingen te behalen zal 2% van de gebouwenvoorraad extra per jaar moeten worden vervangen, dit zijn circa 190–200 schoolgebouwen.

92

Welke herschikkingen van budgetten vinden plaats op artikel 9 (arbeidsmarkt- en persooneelsbeleid) om een efficiëntere inzet van middelen mogelijk te maken via de onderwijsregio's? Wat zijn de concrete effecten hiervan op scholen en besturen?

De budgetten voor de Aanpak Personeelstekort en de Tegemoetkoming Kosten Opleidingsscholen worden samengevoegd in het nieuwe budget Tekorten Regio’s. Vanuit dit budget financieren we de Onderwijsregio’s die gezamenlijk de regionale personeelsopgave (zowel kwalitatief als kwantitatief) aanpakken. Door dit in een regio te bundelen, kunnen de verschillende onderdelen beter op elkaar worden afgestemd, is maar één organisatie nodig en kunnen de middelen in een keer worden aangevraagd. De concrete effecten voor scholen en besturen zijn daarmee enerzijds een meer samenhangende aanpak en integrale benadering, anderzijds vraagt het ook meer samenwerking met anderen en solidariteit, zodat niet alleen voor de eigen school of samenwerking, maar voor de hele regio het tekort wordt aangepakt.

93

De genoemde bedragen in de toelichting op de beleidsmatige uitgaven en ontvangsten (paragraaf 5, 6 en 7) tellen niet op tot het bedrag van 418,5 miljoen euro. Hoe kan dit worden verklaard?

De eindejaarsmarge vanuit 2022 bedroeg € 418,5 miljoen. Deze is als volgt ingezet:

  • € 79,6 miljoen voor tegenvallers op de OCW-begroting

  • € 171,7 miljoen voor incidentele intensiveringen, waaronder schoolmaaltijden

  • € 50,6 miljoen voor overlopende verplichtingen uit 2022

  • € 116,6 miljoen voor de rijksbrede dekkingsopgave

Hiermee is de volledige € 418,5 miljoen van de eindejaarsmarge ingezet.

94

Kunt u aangeven welke instellingen en/of opleidingen een alternatief gebruiken voor het bindend studieadvies en welke evaluaties er zijn van dit beleid?

Er is geen volledig overzicht van het gebruik van het bindend studieadvies (bsa) per opleiding. Wel zijn er voorbeelden bekend van instellingen die hebben besloten hun bsa af te schaffen, zoals Hogeschool Zuyd en Fontys Hogeschool. Daarnaast is bekend dat er in het wo meer studenten uitvallen wegens een negatief bsa dan in het hbo. Zo blijkt uit de monitor beleidsmaatregelen 2022–2023 dat de uitval wegens het bsa in het hbo zo’n 3% bedroeg en in het wo 14%. In het hbo heeft zich een daling van uitval wegens een negatief bsa ingezet in de coronapandemie, van 13% in instroomcohort 2018–2019, naar 3% de twee jaren daarna. In het wo was een lichtere daling te zien en is deze daling inmiddels weer tenietgedaan.

Gedurende de coronapandemie zijn instellingen soepeler omgegaan met het bsa, bijvoorbeeld door het bsa te verlagen of tijdelijk op te schorten. Verschillende instellingen hebben de effecten hiervan gemeten. Zo heeft koepelorganisatie Universiteiten van Nederland de bevindingen van vier universiteiten samengevat. Ook andere instellingen hebben effecten gemeten, zoals Fontys Hogeschool, Hogeschool Zuyd en de zes hogescholen in de Randstad (R6 Hogescholen: InHolland, Hogeschool van Amsterdam, de Haagse Hogeschool, Hogeschool Rotterdam, Hogeschool Utrecht en Hogeschool Leiden).

95

Kunt u aangeven of er instellingen zijn die voornemens zijn om hun bindend studieadvies te verlagen naar aanleiding van uw voornemen om het bindend studieadvies te versoepelen? Zo ja, kunt u dit toelichten?

Het is niet bekend of er instellingen zijn die voornemens zijn om hun bindend studieadvies aan te passen naar aanleiding van de Kamerbrief van de Minister van OCW over de toekomst van het bindend studieadvies van 9 mei jl. Instellingen in het hoger onderwijs monitoren en evalueren wel regelmatig (de toepassing van) hun bsa, bijvoorbeeld op basis van ervaringen gedurende de coronapandemie. Het is aan de instellingen zelf om na te gaan of dit eventueel tot beleidswijzigingen leidt.

Het is ook aan instellingen en opleidingen zelf om, in samenspraak met de medezeggenschapsraad, een eventueel bindend studieadvies vorm te geven. De regels omtrent het bsa zijn beschreven in de Onderwijs- en Examenregeling (OER) van de opleiding.

96

Is bekend hoeveel studenten zich vroegtijdig uitschrijven van hun studie? Is bekend welk deel van deze groep dit doet met het oog op het voorkomen van een negatief bindend studieadvies?

Het is niet bekend hoeveel studenten zich vroegtijdig uitschrijven specifiek omdat zij een negatief bsa willen voorkomen. Wel blijkt uit de monitor beleidsmaatregelen 2022–2023 dat ongeveer 18 procent van alle eerstejaarsstudenten in het hoger onderwijs switchte en zo’n 12 procent uitviel. Uitval of switch als gevolg van het bsa bedroeg in het hbo 3 procent en in het wo 14 procent van de studenten. Als voornaamste redenen van uitval of switch noemen studenten: een verkeerde studiekeuze (58 procent), dat verwachtingen niet zijn uitgekomen (53 procent) of de manier van onderwijs (49 procent).

97

Waar is het bedrag voor het programma schoolmaaltijden op gebaseerd? Is bij u duidelijk hoeveel vraag er naar schoolmaaltijden is?

Het budget voor het Programma Schoolmaaltijden voor 2023 is gebaseerd op de aangenomen motie van de leden Dassen en Paternotte die vraagt om het vrijmaken van € 100 miljoen voor schoolmaaltijden. Het programma is eind maart 2023 van start gegaan. Voor 2024 is er vanuit OCW, SZW en VWS in totaal € 166 miljoen beschikbaar gesteld voor de voortzetting van het programma Schoolmaaltijden. In 2024 is, in vergelijking met 2023, een hoger bedrag nodig om dezelfde groep leerlingen mee te kunnen laten doen met het programma Schoolmaaltijden. Dit hogere bedrag voor 2024 komt door de kortere looptijd van het programma in 2023, gezien het programma eind maart 2023 is gestart. Daarnaast deden niet alle leerlingen direct mee aan de start van het programma Schoolmaaltijden eind maart 2023. Er was sprake van een opstartfase, waarbij het aantal deelnemende leerlingen gedurende het programma is gestegen. Het bedrag voor 2024 is gebaseerd op de benodigde bedragen per leerling en het verwachte aantal deelnemers van het programma in 2024, volgens prognoses van de uitvoeringsorganisaties (het Jeugdeducatiefonds en het Rode Kruis). Dit bedrag is nodig om te zorgen dat alle leerlingen die in 2023 volgens de prognose zouden kunnen meedoen aan het programma, ook in heel 2024 mee kunnen doen aan het programma. Dit is op 19 september jl. met uw Kamer gedeeld in de Kamerbrief «uitwerking motie Schoolmaaltijden en motie Brugfunctionaris» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2023/2024, 36 200 VII, nr. 265). In 2023 doen bijna 1900 po en vo scholen mee aan het programma, dat is meer dan één op de vijf scholen in Nederland.

98

Kunt u aangeven welke categorieën onder de post «CA Kansengelijkheid» vallen en welke deeluitgaven deel uitmaken van deze post?

In onderstaand overzicht vindt u hoe de middelen voor de post CA Kansengelijkheid worden ingezet. In dit overzicht is de inzet van middelen gerelateerd aan de reeks die voor kansengelijkheid beschikbaar is gesteld in het CA. In de uitwerking van de maatregelen zijn bepaalde middelen in een ander kasritme op de OCW-begroting verwerkt, zoals bijvoorbeeld het geval is met de middelen voor school en omgeving. Een beperkt deel van de middelen voor residentieel onderwijs zijn in 2023 en 2024 ingezet voor dekking in de Voorjaarsnotabesluitvorming 2023. De bedragen in dit overzicht zijn exclusief de toegevoegde loon- en prijsbijstelling in 2023. Voor 2024 wordt € 55,5 miljoen (oorspronkelijk bedoeld voor brede brugklassen) en € 25,0 miljoen (oorspronkelijk bedoeld voor MDT) ingezet voor het programma schoolmaaltijden in 2024.

Maatregelen Kansengelijkheid (x1 miljoen)

2022

2023

2024

2025

2026

Struc.

School en Omgeving

35,0

63,7

341,4

430,9

436,3

434,2

Kansengelijkheidsbudget vo

0

0

105,0

105,0

105,0

105,0

Schoolmaaltijden

0

0

80,5

0

0

0

Doorstroom en eerlijk stelsel – brede brugklassen

0

21,3

0

55,5

55,5

55,5

Doorstroom en eerlijk stelsel – flankerend beleid

8,5

9,7

10,0

9,9

9,4

8,4

Brugfunctionarissen

0

0

51,8

51,8

51,8

51,8

Passend onderwijs – residentieel onderwijs

0

15,5

15,5

15,5

15,5

15,5

Passend onderwijs – m.n. verzuim

18,5

11,0

27,2

27,2

27,2

27,2

Passend onderwijs – hoogbegaafdheid

0

0

14,0

14,0

14,0

14,0

Maatschappelijke Diensttijd

105,0

105,0

80,0

105,0

105,0

105,0

MBO: versterking aansluiting beroepskolom

30,5

45,5

110,5

120,5

115,5

115,5

Gelijke kansen alliantie (o.a. uitvoering School en omgeving)

0

0

10,5

10,5

10,5

10,5

Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ)

0

4,6

0

0

0

0

Voor- en vroegschoolse educatie (VVE)

0

20,8

45,4

45,4

45,4

45,4

Uitvoeringskosten

2,5

3,2

10,8

12,0

12,0

12,0

TOTAAL

200,0

300,2

902,6

1.003,3

1.003,1

1.000,0

Toegevoegde LPO 2022

0,2

2,6

3,3

3,1

TOTAAL ENVELOPPE KANSENGELIJKHEID

200,0

300,0

900,0

1.000,0

1.000,0

1.000,0

99

Kunt u de Kamer voorzien van een cijfermatig overzicht uitgesplitst per categorie waar de bedragen voor kansengelijkheid heen gaan?

Zie antwoord op vraag 98.

100

Kunt u aangeven hoeveel geld er wordt besteed aan de aanpak basisvaardigheden in het mbo? Kunt u dit uitsplitsen in de uitgaven aan de Nederlandse taal, rekenen en burgerschap?

De doelstellingen van de basisvaardigheden maken onderdeel uit van de regeling Kwaliteitsafspraken. Mbo-instellingen kunnen met deze regeling aanvullende bekostiging ontvangen voor het realiseren van de doelstellingen uit de werkagenda mbo, waaronder het versterken van de onderwijskwaliteit. Instellingen dienen, op basis van hun eigen kwaliteitsagenda en regionale analyse, een aanvraag in waarin zij aangeven hoe deze middelen worden besteed.

De aanpak voor het mbo wordt ook gefinancierd vanuit de middelen vanuit het coalitieakkoord die bedoeld zijn voor het versterken van de onderwijskwaliteit: per jaar € 2 miljoen voor de realisatie van de aanpak basisvaardigheden (taal, rekenen, burgerschap) in het mbo. Deze middelen worden besteed aan het ondersteunen van instellingen bij inrichten van het onderwijs en het monitoren van de basisvaardigheden taal en rekenen. Voor de versterking van het burgerschapsonderwijs in het mbo is aanvullend € 1,2 miljoen per jaar beschikbaar. Aan het monitoren van burgerschapsonderwijs van po, vo en mbo wordt jaarlijks € 1,2 miljoen uitgegeven. Verder is € 30 miljoen per jaar beschikbaar ten behoeve van een professionaliseringsaanbod voor docenten basisvaardigheden. Hiermee wordt de kwaliteit van docenten versterkt in het kader van de aanpak in het mbo.

101

Kunt u aangeven hoe het staat met de ambitie om bevoegde docenten basisvaardigheden en burgerschap in te zetten? Kunt u percentueel aangeven hoeveel docenten rekenen, Nederlands en burgerschap op dit moment in het mbo bevoegd zijn?

Uw Kamer wordt in het voorjaar van 2024 geïnformeerd over het besluit welke eisen gaan gelden voor docenten basisvaardigheden. In het mbo wordt op dit moment niet gewerkt met specifieke bevoegdheden, maar zijn docenten benoembaar als zij voldoen aan de bekwaamheidseisen. Een mbo-docent voldoet aan de bekwaamheidseisen als hij beschikt over een getuigschrift van een eerstegraads of tweedegraads lerarenopleiding of indien hij beschikt over een pedagogisch-didactisch getuigschrift (PDG) én een geschiktheidsverklaring van het bevoegd gezag van de mbo-instelling. In het onderzoekrapport Professionele achtergrond docenten basisvaardigheden is aangegeven wat in de praktijk als een passende achtergrond voor docenten basisvaardigheden wordt beschouwd. Uit het rapport blijkt dat gemiddeld 63 procent van de docenten burgerschap, 65 procent van de docenten Nederlands en 53 procent van de docenten rekenen een lerarenopleiding hebben gevolgd. Van de docenten die geen lerarenopleiding hebben gevolgd heeft gemiddeld 63 procent van de docenten burgerschap, 55 procent van de docenten Nederlands en 66 procent van de docenten rekenen een PDG behaald.

102

In hoeverre bestaat er de mogelijkheid tot het instellen van een landelijke norm voor basisvoorzieningen die studenten met een ondersteuningsbehoefte kunnen ontvangen? Hoe zou een landelijke norm voor basisvoorzieningen voor studenten met een ondersteuningsvraag eruit kunnen zien?

Op dit moment is die mogelijkheid er niet. Instellingen in het mbo, hbo en wo zijn op basis van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte al wel verplicht om studenten passende ondersteuning te bieden, tenzij dit een onevenredige belasting voor de instelling is. Die ondersteuning kan als basisondersteuning geleverd worden, maar kan ook extra ondersteuning (of maatwerk) zijn. Het is aan de instelling hoe daar invulling aan te geven. Aangezien elke student uniek is, zijn diens ondersteuningsvragen dat ook. Het is belangrijk dat studenten samen met instellingen kunnen kijken hoe aan hun specifieke ondersteuningsbehoeftes tegemoet kan worden gekomen. Gezien de verschillen in de persoonlijke behoeftes van studenten ligt het niet in de rede een algemene landelijke norm te stellen.

103

Wat is er inmiddels over in termen van reële loonsverhoging voor leraren in het po, vo en speciaal onderwijs na de inflatie van de afgelopen tijd?

Het verschil tussen de nominale procentuele loonstijging en de inflatie is de zogeheten reële stijging van het loon. In het primair en voortgezet onderwijs is in 2022 een loonstijging van 4,75 procent afgesproken. In het po (incl. speciaal onderwijs) is naast deze salarisverbetering de totale beloning sinds 2022 ook gestegen door het dichten van de loonkloof met het voortgezet onderwijs, voor leraren gemiddeld met zo’n 10 procent. De inflatie in 2022 was 10 procent op basis van de CPI.8 De reële loonstijging voor leraren in het po in 2022 was circa + 5 procent en in het vo – 5 procent. Ter vergelijking, de reële stijging van het loon in 2022 was in Nederland zo’n – 7 procent. De loonruimte in het onderwijs is conform referentiesystematiek gekoppeld aan de loonontwikkeling in de marktsector, waardoor loonsverhoging in de marktsector ook doorwerken in de loonruimte in het onderwijs.

104

Welke juridische en/of financiële belemmeringen bestaan er zoal om jongeren ook na hun twintigste levensjaar speciaal onderwijs te laten blijven volgen als dat nodig is?

In de wet is bepaald dat leerlingen het vso uiterlijk dienen te verlaten aan het einde van het schooljaar waarin ze de leeftijd van 20 jaar bereiken. De meeste leerlingen vinden voor die tijd al een andere plek, in dagbesteding, op de arbeidsmarkt, of in het vervolgonderwijs. Langer verblijf kan wel, als dit hun kansen vergroot op een goed vervolg na het vso. Hiervoor moet de school een ontheffing aanvragen bij de Inspectie van het Onderwijs met een onderbouwing. De twee redenen voor voortgezet verblijf kunnen zijn: (a) voortgezet verblijf vergroot de kansen op de arbeidsmarkt, of (b) het vergroot de kansen op het behalen van een diploma. De Inspectie van het Onderwijs verleent de ontheffing steeds voor maximaal een jaar en beoordeelt de aanvragen per geval. Een voorwaarde voor verlengd verblijf is dat het samenwerkingsverband de toelaatbaarheidsverklaring óók verlengd omdat de financiering die hieruit volgt nodig is voor de school om het onderwijs goed te kunnen blijven verzorgen. Op dit moment is een wetsvoorstel in voorbereiding waarbij de mogelijkheden voor ontheffing nog iets verder worden verruimd op het gebied van dagbesteding, via de introductie van een hardheidsclausule. Daarover zullen we u voor de zomer in 2024 nader over informeren.

Het voortzetten van het verblijf moet opwegen tegen de kosten per leerling in het vso per jaar (de basisbekostiging van vso-scholen per leerling bedraagt € 10.805,74). Daarbij komt een budget vanuit de ondersteuningsmiddelen van het samenwerkingsverband, gekoppeld aan de toelaatbaarheidsverklaring. Deze ondersteuningsbekostiging bedraagt afhankelijk van de categorie € 13.789,07 (cat. 1), € 24.067,34 (cat. 2) of € 29.732,15 (cat. 3) per leerling.

Deze kosten drukken namelijk op het budget dat binnen een samenwerkingsverband passend onderwijs beschikbaar is voor extra en zware ondersteuning. Als er in een samenwerkingsverband meer verlengingen voor verblijf in het vso worden toegekend, dan is er de facto minder budget beschikbaar voor de leerlingen onder de 20 jaar in het vso, en voor de leerlingen in het regulier voortgezet onderwijs die extra ondersteuning krijgen.

105

Wat is de stand van zaken van de subsidieregeling voor hoogbegaafde leerlingen?

De meerjarige subsidie «Begaafde leerlingen po en vo 2023–2025» voor het versterken van het passend en dekkend aanbod in de regio voor (hoog)begaafde leerlingen is door 139 van de151 samenwerkingsverbanden aangevraagd. Deze subsidieregeling is een voortzetting van de subsidieregeling «Begaafde leerlingen po en vo» en op basis van deze regeling is eerder aan 141 samenwerkingsverbanden subsidie toegekend. Vanaf 2024 is het budget voor hoogbegaafde leerlingen verdubbeld naar € 28,0 miljoen per jaar. Voor 2023 is voor € 10,5 miljoen aangevraagd en voor de jaren 2024 en 2025 is voor € 23,7 miljoen per jaar aangevraagd. Ook kon er binnen de regeling «Begaafde leerlingen po en vo 2023–2025» in 2023 eenmalig subsidie worden aangevraagd voor het borgen en versterken van een voltijd hoogbegaafdheidsvoorzieningen. Deze eenmalige subsdie is door 70 samenwerkingsverbanden aangevraagd, voor in totaal € 8,8 miljoen.

106

Hoeveel voltijdsvoorzieningen voor hoogbegaafde leerlingen zijn er? Hoe ontwikkelt dit aantal zich over de jaren heen?

Het is niet bij het ministerie bekend hoeveel voltijd hoogbegaafdheidsvoorzieningen er exact in Nederland zijn, waardoor er ook geen uitspraken kunnen worden gedaan over hoe dit aantal zich ontwikkelt. Voltijdvoorzieningen kennen een grote variatie en er is dan ook nog geen definitie van een «voltijdvoorziening». Wat we uit de tussentijdse rapportages van het monitoronderzoek horend bij de subsidieregeling Begaafde leerlingen in po en vo weten, is dat ongeveer de helft van de samenwerkingsverbanden die meewerkten aan het onderzoek aangeeft dat er een voltijd hoogbegaafdheidsvoorziening aanwezig is.Dit betreft meestal een voorziening binnen een reguliere school, en komt vaker voor in het po dan in het vo. Daarnaast is de eenmalige subsidie «begaafde leerlingen po en vo 2023–2025» bedoeld voor het borgen of versterken van een voltijd hoogbegaafdheidsvoorziening door 70 samenwerkingsverbanden aangevraagd.

107

Hoe komt het dat in tabel 23 staat dat 98,2 procent juridisch verplicht is, maar in de regel eronder staat dat 98,0 procent van het totale budget juridisch verplicht is?

Het genoemde percentage in tabel 23 is correct. 98,2 procent van de middelen op artikel 3 van de OCW-begroting zijn reeds juridisch verplicht. In de regel onder tabel 23 is per abuis een percentage van 98,0 procent genoemd, dit moet 98,2 procent zijn. Dit percentage komt overeen met deel van art. 3 dat in augustus 2023 juridisch verplicht was.

108

Wat zijn de meest actuele cijfers van de aantallen kinderen in de leerplichtige leeftijd die, verstoken van passend onderwijs, thuiszitten? Hoeveel kinderen met een beperking in de leerplichtige leeftijd zitten op een school die hen onvoldoende passend onderwijs kan bieden?

De meest actuele beschikbare cijfers komen uit de «Leerplichttelling» over het schooljaar 2021–2022. Deze cijfers zijn in maart 2023 met uw Kamer gedeeld samen met de voortgangsrapportage passend onderwijs (Kamerstuk II, 2022–2023 31497 nr.448). Het aantal leer- en kwalificatieplichtige kinderen die niet staan ingeschreven op een school en ook geen vrijstelling hebben (absoluut verzuim) in schooljaar 2021–2022 was toen 10.241. Samen met het aantal kinderen dat langer dan vier aaneengesloten weken ongeoorloofd verzuimt en het aantal kinderen met een vrijstelling wegens psychische of lichamelijke gronden (artikel 5, onderdeel a, van de Leerplichtwet 1969), betekent dit dat bij elkaar opgeteld gedurende het schooljaar 2021–2022 ongeveer 20.000 kinderen om verschillende redenen langdurig niet naar school gingen. In het eerste kwartaal van 2024 wordt uw Kamer geïnformeerd over de leerplichttelling van het schooljaar 2022–2023. De cijfers hiervan worden momenteel door DUO verzameld.

Het is niet bekend hoeveel kinderen met een beperking in de leerplichtige leeftijd op een school zitten die hen onvoldoende passend onderwijs kan bieden. Of een leerling mogelijk (tijdelijk) niet volledig passende ondersteuning krijgt is niet goed af te bakenen of te meten en wordt dus ook niet geregistreerd.

109

Welke ervaringen kunt u inmiddels rapporteren met betrekking tot de zogenoemde brugfuctionarissen, die de verbinding tussen school, kind en gezin en de ondersteuningsstructuur op school moeten versterken? Welke afrekenbare doelen zijn er in beeld bij de 51,8 miljoen euro die in totaal in 2024 voor de brugfunctionarissen beschikbaar komt?

De subsidieregeling Brugfunctionaris aangekondigd met Prinsjesdag gaat in januari 2024 van start. Daarmee moet dus nog ervaring worden opgedaan. Er zal worden gewerkt met jaarlijkse tussenrapportages, waarmee de scholen van elkaar kunnen leren en waar nodig hun aanpak kunnen bijstellen. Op veel plekken in Nederland wordt al gewerkt met brugfunctionarissen, met name in het primair onderwijs. Zo zijn er de afgelopen jaren goede ervaringen opgedaan in onder andere Groningen, Zaanstad, Zutphen en Rotterdam. Daarnaast startte de Gelijke Kansen Alliantie in 2022 een pilot brugfunctionaris voor 20 basisscholen verdeeld over Nederland. De ervaringen van al deze initiatieven zijn positief en ook de aanleiding voor de nieuwe subsidieregeling. Een brugfunctionaris (of een versterkt schoolzorgteam) heeft tijd voor vragen of signalen over de situatie thuis, die het schoolteam normaal gesproken vaak oppakt, maar eigenlijk weinig tijd voor heeft. School is hiermee een vindplaats voor problematiek die in de thuissituatie speelt. Dit kan gaan om bijvoorbeeld schuldenproblematiek, de woonsituatie, benodigde GGZ-zorg in het gezin. Door vroegtijdig via een brugfunctionaris te signaleren wat er speelt in een thuissituatie kan er preventief gehandeld worden. Deze functie zorgt voor een stabielere thuissituatie en betrokkenheid van ouders. Dit zijn belangrijke succesfactoren voor de ontwikkeling van leerlingen op school.

Het doel is dat scholen een brugfunctie aanbieden die laagdrempelig bereikbaar is voor ouders en leerlingen om vragen en zorgen op te pakken die niet direct onderwijs gerelateerd zijn, zodat:

  • 1. deze in de thuissituatie zoveel mogelijk preventief worden aangepakt,

  • 2. het personeel in het schoolteam zich op hun kerntaak kan richten,

  • 3. en leerlingen beter tot ontwikkeling en leren kunnen komen.

Ten behoeve van de € 51,8 miljoen aan subsidie die in totaal in 2024 voor brugfunctionarissen beschikbaar komt, moeten scholen kunnen aantonen dat zij personele uren hiervoor hebben ingezet. Ook zijn ze verplicht deel te nemen aan het monitoringsonderzoek, waarmee de resultaten op het doel in kaart worden gebracht.

110

Kunt u aangeven of alle mbo-studenten die stage lopen een onkostenvergoeding krijgen, zoals afgesproken in het Stagepact mbo? Zijn er sinds de ondertekening van het Stagepact mbo daarbovenop afspraken gemaakt in cao's over een passende stagevergoeding? Kunt u inzicht geven in hoe die afspraken er uit zien?

In het Stagepact hebben de partijen afgesproken dat iedere student een onkostenvergoeding ontvangt die ten minste alle kosten in euro’s omvat die een student moet maken om een stage te kunnen lopen bij een bedrijf en die niet op een andere manier worden vergoed. Via de JOB-monitor zal worden gemonitord in hoeverre studenten een onkostenvergoeding ontvangen. Rond de zomer van 2024 komen de resultaten hiervan beschikbaar.

Daarbovenop beginnen er afspraken in cao’s te landen over een passende stagevergoedingen. Enkele voorbeelden hiervan zijn:

  • In de cao mbo, voor het mbo als werkgever, is afgesproken minimaal € 250 per maand stagevergoeding te bieden. Dit bedrag is voor alle niveaus gelijk.

  • In de Horeca-cao is afgesproken een minimale stagevergoeding van € 350 per maand te bieden. Dit bedrag is gelijk voor mbo en hbo.

  • In de cao Sociaal Werk is afgesproken om naar aanleiding van het Stagepact op organisatieniveau samen met de medezeggenschap te komen tot een stagebeleid inclusief passende vergoeding.

Ook stonden in een aantal cao’s al afspraken over stagevergoedingen, zoals in de cao Ziekenhuizen, Metalektro, Bouw & Infra en Kinderopvang. In de onderhandelingen over de cao 2023–2024 voor het primair en voortgezet onderwijs hebben sociale partners de wens uitgesproken om te komen tot een sectorale stagevergoedingsregeling. Cao-partijen zullen gezamenlijk onderzoeken hoe zo’n regeling ingericht en gefinancierd kan worden. Wij hechten eraan dat cao-partijen hier spoedig afspraken over maken.

Zoals toegelicht in de Kamerbrief over de voortgang en de monitoring Werkagenda mbo en Stagepact volgen we de afspraken in cao’s, conform de motie Van Baarle en Westerveld (Tweede Kamer 2022–2023, 36 200 VIII, nr. 118). Uw Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2024 geïnformeerd over de monitoring van de afspraken in cao’s en de stagevergoedingen.

111

Kunt u inzicht geven in hoe het staat met de uitbanning van stagediscriminatie, zoals geprioriteerd in het Stagepact mbo?

In Kamerbrief over de voortgang en de monitoring Werkagenda mbo en Stagepact is uw Kamer geïnformeerd over wat er in gang is gezet sinds de ondertekening op 14 februari 2023. Voor het zomerreces in 2024 wordt uw Kamer geïnformeerd in de eerste voortgangsrapportage over de voortgang op de prioriteiten, inclusief het tegengaan van stagediscriminatie.

In het Stagepact is afgesproken dat we stagediscriminatie uitbannen en tegengaan, daar zetten de partners van het Stagepact zich nu in samenwerking volop voor in.

Het tegengaan van stagediscriminatie vergt een verandering in kennis, houding en gedrag. We werken nu stap voor stap samen om die verandering voor de student te bereiken. Onderwijsinstellingen en werkgevers werken hier in de praktijk nu hard aan. Een kopgroep van onderwijsteams op scholen en een kopgroep van leerbedrijven start dit jaar met stagematching om studenten bij hun eerste stage een veilige kennismaking met de arbeidsmarkt te bieden. Ook zijn scholen de meldpunten stagediscriminatie voor studenten aan het inrichten. Daarbij voeren scholen vaak het gesprek met studenten over hoe ze het meldpunt voor de student goed kunnen inrichten. Recent verschenen onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut geeft hier belangrijke handvatten voor. Veel scholen zoeken bovendien de samenwerking met SBB en met de lokale antidiscriminatievoorziening. Zo borgen ze dat meldingen van stagediscriminatie passende opvolging krijgen.

112

Waarom worden de subsidies aan Nuffic, Studiekeuze123, VluchtelingStudenten Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF, Handicap en Studie, Interstedelijk Studentenoverleg (ISO) en Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) wel toegelicht, maar soortgelijke jongerenorganisaties en belangenbehartigers bij andere onderwijssoorten niet? Kunt u een overzicht geven van hoeveel subsidie andere jongerenorganisaties en belangenbehartigers krijgen vanuit de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Kan dit voortaan standaard worden opgenomen in de begroting?

In de OCW-begroting staan per begrotingsartikel in de budgettaire tabel onder het instrument «subsidies» de subsidieregelingen op dat artikel benoemd. Om de begroting leesbaar en overzichtelijk te houden worden in de tabel alleen de regelingen met het grootste budgettaire beslag opgenomen en subsidieregelingen met kleiner budgettaire beslag samengevat in de regel «overige subsidies».

Een uitgebreider overzicht van de subsidieregelingen van OCW is te vinden in de subsidieoverzichten in bijlage 4 van de OCW- begroting 2024. Hierin zijn bijvoorbeeld de in de vraag genoemde subsidieregelingen aan Nuffic, Studiekeuze123, Stichting Vluchteling Studenten UAF, Expertisecentrum Handicap en Studie (ECIO), Interstedelijk Studentenoverleg (ISO), Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) en LAKS terug te vinden. De subsidie aan de LBVSO van jaarlijks € 120.000 is ondergebracht onder de overige subsidies op artikel 3. De instellingssubsidie voor JOB MBO van jaarlijks € 335.690, is ondergebracht onder de overige subsidies op artikel 4. Vanaf de ontwerpbegroting 2025 zullen ook de subsidies aan de LBVSO en JOB MBO expliciet zichtbaar worden gemaakt in het subsidieoverzicht van respectievelijk het VO (artikel 3) en het MBO (artikel 4).

113

Kunt u per sector inzichtelijk maken welk deel van de lumpsum in het vervolgonderwijs ten goede komt aan onderwijs (personeelskosten, faciliteiten, et cetera) en onderzoek?

In de begroting van het Ministerie van OCW (artikel 6 en 7) is voor het hbo en wo inzichtelijk gemaakt welk deel van de rijksbijdrage betrekking heeft op onderwijs en onderzoek. In het mbo is er geen specifiek deel van de rijksbijdrage bestemd voor onderzoek. Wel is voor het mbo binnen de kwaliteitsafspraken jaarlijks € 25 miljoen beschikbaar voor practoraten.

Het is voor het Ministerie van OCW niet mogelijk om de daadwerkelijke besteding van de rijksbijdrage door instellingen uit te splitsen naar onderwijs en onderzoek. Instellingen ontvangen de rijksbijdrage als lumpsum en mogen eigen keuzes maken over de inzet van de rijksbijdrage en de besteding aan onderwijs en onderzoek. Instellingen ontvangen naast een Rijksbijdrage collegegeld, cursusgeld en andere middelen zoals onderwijs en onderzoek in opdracht van derden. Het totaal hiervan dekt de kosten die instellingen maken. De instellingen verantwoorden deze kosten in hun jaarverslagen.

114

Hoe is de vaste voet van de verschillende instellingen totstandgekomen? Kunt u inzichtelijk maken in hoeverre de vaste voet voor instellingen zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld?

De vaste voet van universiteiten en hogescholen is historisch ontwikkeld. In de Kamerbrief over de bekostiging van het hoger onderwijs wordt dieper ingegaan op de historische ontwikkeling van het bekostigingsmodel. De verhouding van de vaste voet in de totale Rijksbijdrage per instelling en de ontwikkeling daarvan in de laatste jaren is hieronder weergegeven.

Aandeel vaste voet onderwijs en onderzoek (onderwijs- en onderzoek opslag in percentages)

Instelling

2023

2022

2021

2020

2019

Protestantse Theologische Universiteit

82%

83%

84%

85%

84%

Universiteit Leiden

38%

37%

40%

45%

39%

Rijksuniversiteit Groningen

36%

37%

39%

43%

36%

Universiteit Utrecht

40%

40%

42%

45%

39%

Erasmus Universiteit Rotterdam

31%

31%

35%

39%

31%

Technische Universiteit Delft

53%

52%

51%

55%

49%

Technische Universiteit Eindhoven

51%

50%

51%

55%

48%

Universiteit Twente

46%

46%

47%

51%

45%

Wageningen University

52%

52%

53%

57%

50%

Universiteit Maastricht

32%

33%

37%

41%

33%

Universiteit van Amsterdam

40%

39%

42%

46%

40%

Vrije Universiteit Amsterdam

36%

36%

39%

44%

37%

Radboud Universiteit Nijmegen

40%

39%

42%

46%

40%

Tilburg University

33%

33%

39%

46%

39%

Theologische Universiteit Apeldoorn

44%

62%

60%

66%

64%

Open Universiteit

52%

50%

56%

62%

57%

Universiteit voor Humanistiek

39%

51%

54%

56%

52%

Theologische Universiteit Kampen

29%

47%

52%

60%

55%

Totaal universiteiten

41%

40%

43%

47%

40%

Aandeel vaste voet onderwijs en onderzoek (onderwijs- en onderzoek opslag in percentages)

Instelling

2023

2022

2021

2020

2019

Katholieke PABO Zwolle

14%

11%

13%

17%

9%

Hogeschool voor de Kunsten Utrecht

35%

33%

37%

39%

34%

Christelijke Hogeschool Windesheim

10%

9%

10%

13%

4%

Gerrit Rietveld Academie

40%

39%

42%

45%

41%

Hotelschool The Hague

12%

11%

11%

13%

4%

Design Academy Eindhoven

28%

27%

31%

34%

29%

Avans Hogeschool

11%

10%

11%

13%

4%

Pedagogische Hogeschool De Kempel

16%

15%

17%

21%

14%

Iselinge Hogeschool

19%

16%

20%

26%

18%

Marnix Academie

16%

13%

16%

19%

12%

Codarts, Hogeschool voor de Kunsten

56%

55%

61%

64%

61%

Driestar educatief

15%

13%

15%

20%

12%

HAS Hogeschool

19%

18%

19%

21%

12%

HZ University of Applied Sciences

13%

13%

14%

16%

8%

Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten

55%

54%

59%

62%

59%

Hogeschool Leiden

12%

11%

13%

16%

7%

Hogeschool IPABO Amsterdam Alkmaar

17%

16%

19%

24%

18%

Breda University of Applied Sciences

11%

10%

11%

12%

3%

Hogeschool Viaa

11%

10%

12%

15%

6%

Hogeschool Rotterdam

13%

12%

13%

16%

7%

Saxion Hogeschool

12%

11%

12%

15%

6%

Hogeschool der Kunsten Den Haag

53%

51%

57%

61%

59%

Christelijke Hogeschool Ede

10%

9%

10%

12%

4%

Hanzehogeschool Groningen

16%

14%

16%

18%

10%

Hogeschool Utrecht

13%

12%

13%

15%

6%

Zuyd Hogeschool

21%

19%

21%

23%

16%

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

13%

11%

12%

15%

6%

ArtEZ

47%

46%

50%

54%

50%

Hogeschool INHolland

18%

17%

19%

23%

14%

De Haagse Hogeschool

14%

12%

13%

16%

6%

Hogeschool van Amsterdam

11%

10%

11%

13%

4%

Fontys Hogescholen

15%

14%

16%

18%

10%

Hogeschool Van Hall Larenstein

25%

24%

27%

30%

22%

Aeres Hogeschool

18%

18%

19%

22%

14%

Hogeschool Thomas More

11%

10%

13%

16%

8%

NHL Stenden Hogeschool

14%

13%

15%

18%

9%

Totaal hbo

16%

15%

16%

19%

11%

115

Kunt u een overzicht geven van de studentgebonden tarieven en wegingsfactoren per opleidingsgroep in het vervolgonderwijs?

De bekostiging voor een inschrijving of graad in het hbo en wo kent drie verschillende niveaus afhankelijk van de sector waarbinnen de opleiding is ingedeeld: laag, hoog en top. Bijvoorbeeld: economie is laag, techniek is hoog is en geneeskunde is top. De verhouding tussen laag, hoog en top en bijbehorende bedragen voor het onderwijs (hbo en wo) worden weergegeven in tabel 1 en die voor het onderzoek (wo) worden weergegeven in tabel 2 en 3.

In het mbo wordt de bekostiging verdeeld op basis van de leerwegfactor (BOL/BBL), het niveau van de opleiding, behaalde diploma’s en de prijsfactor van een opleiding. De prijsfactor varieert tussen de 1 en 1,8. Deze factor zorgt voor een onderscheid tussen goedkopere en duurdere opleidingen.

Tabel 1 Onderwijsdeel per inschrijving en graad

(2024, 1e Rijksbijdragebrief,

Hbo

 

Wo

 

prijspeil 2023)

Tarief

Verhouding

Tarief

Verhouding

Laag (bachelor en master)

€ 6.175

1,00

€ 4.549

1,00

Hoog (bachelor en master)

€ 7.904

1,28

€ 6.824

1,50

Top (bachelor en master)

€ 9.263

1,50

€ 13.648

3,00

Tabel 2 Onderzoekdeel per graad wo

(2024, 1e Rijksbijdragebrief, prijspeil 2023)

Tarief

Verhouding

Bachelor Laag

€ 2.089

1,00

Bachelor Hoog

€ 3.134

1,50

Bachelor Top

€ 6.267

3,00

Master Laag

€ 4.178

2,00

Master Hoog

€ 6.267

3,00

Master Top

€ 12.535

6,00

Tabel 3 Onderzoekdeel per promotie/ontwerpcertificaat wo

(2024, 1e Rijksbijdragebrief, prijspeil 2023)

Tarief

Verhouding

Promotie

€ 91.335

Uniform tarief

Ontwerpcertificaat

€ 76.113

Uniform tarief

116

Kunt u een inventarisatie geven welke onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs collegegeldvrij besturen aanbieden? Is het mogelijk om collegegeldvrij besturen wettelijk te verplichten?

Een inventarisatie van welke hoger onderwijsinstellingen de mogelijkheid van collegegeldvrij besturen aanbieden heeft het Ministerie van OCW niet. Wel is uit een onderzoek, dat in opdracht van het Ministerie van OCW in 2021 is uitgevoerd, gebleken dat ongeveer de helft van de instellingen de mogelijkheid van het collegegeldvrij besturen niet aanbiedt. De huidige wettelijke mogelijkheid gaat niet uit van een verplichting voor hoger onderwijsinstellingen. Voor een verplichting is een wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek nodig.

117

Wat is de procentuele groei in lerarensalarissen sinds 2017 (reëel en nominaal), uitgesplitst naar sector (po, vo, mbo, hbo, wo)?

De procentuele groei door cao-afspraken is van 2017 tot en met 2023 afgerond:9

Sector

Nominaal

Reëel

PO

381

121

VO

27

1

MBO

232

– 32

HBO

223

– 43

WO

26

1

Markt (NL)

21

– 4

Inflatie (CPI)

26

 
X Noot
1

Voor het po is dit inclusief de gemiddelde stijging vanaf 2022 door het dichten van de loonkloof voor leraren.

X Noot
2

Voor het mbo is dit inclusief de gemiddelde loonsverhoging per juli 2023 van 4,57 procent en 100 euro nominaal, en exclusief de verhoging van 3 procent per januari 2024.

X Noot
3

Voor het hbo is dit inclusief de minimale verhoging van 6,36 procent vanaf 2023 en exclusief de verhoging boven de 6,36 procent. De verhoging ligt namelijk tussen de 13,8 procent voor laagste schalen tot 6,36 procent voor hoogste schalen, maar de gemiddelde verhoging is onbekend.

118

Hoeveel aanvragen zijn afgewezen voor de lerarenbeurs in 2023? Waarom is ervoor gekozen om het bedrag van de lerarenbeurs voor 2024 ongeveer gelijk te houden aan 2023, terwijl bekend is dat niet alle aanvragen zijn gehonoreerd in 2023? Waarom is er niet voor gekozen om het budget te verhogen naar het aantal aanvragen van de lerarenbeurs in 2023 of is er überhaupt niet hoger begroot?

In 2023 hebben 224 initiële aanvragers voor de lerarenbeurs een afwijzing ontvangen (5.302 kregen een toekenning). Al deze aanvragers krijgen komend jaar voorrang. Om al deze aanvragen te kunnen toekennen, zou € 2,7 miljoen extra nodig zijn geweest.

Het budget voor de regeling lerarenbeurs wordt vastgesteld op basis van prognoses. Bij nader inzien is deze prognose voor 2023 te laag gebleken. Na sluiting van de aanvraagperiode was er geen mogelijkheid meer om het subsidieplafond aan te passen.

We verwachten dat het aantal initiële aanvragers zal afnemen in 2024. Dat is in lijn met de voorgaande jaren en zagen we ook van 2022 naar 2023. Daarnaast is het budget voor 2024 € 2,0 miljoen hoger dan voor 2023. Dit voorjaar wordt nader bezien of de prognose voor 2024 aansluit op het beschikbare budget.

119

Wat betekent de samenvoeging van de middelen van de aanpak lerarentekort en de tegemoetkoming kosten opleidingsscholen concreet voor scholen en besturen?

Voor 2024 zijn de middelen voor de Regionale Aanpak Personeelstekorten (RAP) en de Tegemoetkoming Kosten Opleidingsscholen (SO&P) samengevoegd in het nieuwe budget Tekorten Regio’s. Vanuit dit budget financieren we de Onderwijsregio’s die gezamenlijk de regionale personeelsopgave (zowel kwalitatief als kwantitatief) aanpakken. Binnen een onderwijsregio werken schoolbesturen, lerarenopleidingen en beroepsgroep samen om te zorgen voor voldoende en goed opgeleid onderwijspersoneel. Van scholen en schoolbesturen wordt samenwerken en solidariteit verwacht in de aanpak van de tekorten.

Concreet betekent het voor scholen en schoolbesturen dat zij in 2024 moeten kiezen om deel te nemen aan een onderwijsregio. Scholen en schoolbesturen die in 2024 nog niet direct de overstap maken naar onderwijsregio’s kunnen in 2024 gebruik blijven maken van een tegemoetkoming in de kosten voor het uitvoeren van activiteiten RAP en SO&P. Onderwijsregio’s, RAP-regio’s en opleidingsscholen kunnen op basis van één regeling, in één keer subsidie aanvragen (en verantwoorden). Deze integrale aanvraag vraagt om regionale afstemming binnen en met onderwijsregio’s.

120

Kunt u aangeven hoeveel de uitgaven voor bibliotheken zouden stijgen als iedereen, ongeacht leeftijd, aanspraak zou kunnen maken op een gratis basisabonnement?

Een eerste inschatting is dat de uitgaven in dat geval zouden stijgen met circa € 150 miljoen per jaar. De inschatting is gebaseerd op een aanname dat circa 20 procent van de inwoners in Nederland van 18 jaar of ouder daadwerkelijk gebruik zou maken van een gratis basisabonnement. Daarnaast wordt de aanname gemaakt dat iedereen in de toekomstige situatie in zijn of haar nabije omgeving toegang heeft tot een bibliotheekvoorziening, dat de toegankelijkheid van alle vijf de wettelijke functies van de bibliotheek duurzaam wordt vergroot en dat de eigen inkomsten van bibliotheken die hierdoor wegvallen volledig worden gecompenseerd. De totale eigen inkomsten in 2022 waren bijna € 78 miljoen. De effecten van deze maatregel op bijvoorbeeld het (online) gebruik zijn op voorhand lastig te schatten. Voor deze maatregel is geen dekking beschikbaar.

121

Kunt u aangeven hoeveel de uitgaven voor museale instellingen met een wettelijke taak zouden stijgen als deze één dag per maand voor iedereen gratis toegankelijk zouden worden?

Het is moeilijk om dat exact te bepalen, omdat er geen recent onderzoek beschikbaar is. Een onderzoek van Aarts De Jong Wilms Goudriaan Public Economics bv (APE) uit 2006 (Effecten van gratis toegang tot de rijksmusea), doorgerekend naar 2021 komt uit op kosten van ongeveer € 6 miljoen per jaar (gederfde entreegelden en extra kosten voor de publieksfunctie). Neveneffecten als de gevolgen op de Museumkaart en gevolgen voor bezoekersaantallen van niet-rijksmusea en andere culturele of recreatieve instellingen zijn hierin niet meegenomen. Diverse onderzoeken wijzen echter uit dat de doeltreffendheid van een gratis dag per maand laag is. Zie ook de brief aan uw Kamer van 13 november 2020 (Kamerstuk II 2020/21, 32 820, nr. 396).

122

Welke gemeenten voldoen op dit moment niet aan de wettelijke verplichting van een bibliotheekvoorziening?

Op dit moment kent de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (WSOB) geen verplichting; er is sprake van een bevorderingstaak. Er wordt nu toegewerkt naar een zorgplicht voor gemeenten en provincies in de wet. Het doel is dat alle inwoners van Nederland binnen een redelijke afstand toegang hebben tot een volwaardige bibliotheek die alle maatschappelijke functies kan aanbieden. Via een Specifieke Uitkering (Spuk) bieb zijn in 2023 en 2024 extra middelen beschikbaar voor het herstellen en versterken van het bibliotheeknetwerk. Het budget voor de Spuk bedraagt € 17,6 miljoen voor 2023 en € 38,4 miljoen voor 2024. Gemeenten kunnen de middelen inzetten voor het realiseren van een nieuwe bibliotheekvestiging, voor het upgraden van een beperkte bibliotheekvoorziening tot een volwaardige vestiging en voor het verruimen van de openingstijden van een bestaande vestiging. Er zijn op dit moment twaalf gemeenten zonder volwaardige bibliotheek in de zin van de WSOB: Alphen-Chaam; Albrandswaard; Blaricum; Lopik; Mook en Middelaar; Noord-Beveland; Oostzaan; Roerdalen; Rozendaal; Uitgeest; Veere; Zaanstad. Een groot deel van deze gemeenten heeft een aanvraag ingediend voor de Spuk-ronde van 2024.

123

Kunt u aangeven hoeveel fondsen er worden vrijgemaakt voor de implementatie van de anti-SLAPP10-richtlijn en de aanbeveling van de Europese Unie? Waar wordt het toezicht belegd?

De richtlijn is op dit moment in de eindfase van de onderhandelingen. De uiteindelijke tekst moet nog formeel worden aangenomen (door de EU wetgevers). Er kunnen dus nog wijzigingen worden doorgevoerd. Het is daarom nog niet mogelijk om een inschatting te doen van de kosten die gemoeid zijn met de implementatie. Er staat twee jaar voor de implementatie. Vanaf de inwerkingtreding van de richtlijn zal het Ministerie van Justitie en Veiligheid samen met het Ministerie van OCW gaan verkennen wat er nodig is voor de implementatie. De richtlijn en aanbeveling spreken ook over de aanwezigheid van een «one stop shop», één plek waar informatie over SLAPP’s kan worden verkregen. Hoe dit punt zal worden ingericht zal onderdeel uitmaken van de implementatie (de richtlijn spreekt niet over het inrichten van toezicht).

124

Is de subsidie van 11,3 miljoen euro voor het apenproefdiercentrum, het Biomedical Primate Research Centre (BPRC), een wettelijk verplichte bijdrage? Zo ja, welk deel hiervan is verplicht?

De jaarlijkse bijdrage aan het BPRC is geen wettelijk verplichte bijdrage.

125

Wat is het totale budget van de Rijksbegroting dat beschikbaar is voor proefdiervrije innovaties?

Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft in 2024 voor dierproevenbeleid en voor alternatieven voor dierproeven de volgende budgetten gereserveerd:

  • Voor het programma Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI) procesbudget: € 500 duizend

  • Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad): € 1 miljoen

  • Centrale Commissie Dierproeven (CCD): € 2,5 miljoen

  • Voor het ZonMw-onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren» (MKMD) is het totaalbudget voor 2024 € 2,1 miljoen

  • Intravacc B.V.: € 1,7 miljoen

  • RIVM, alternatieven voor dierproeven regulatoir: € 862 duizend (regulier) + € 119 duizend (additionele opdracht) = totaal € 981 duizend

  • Wageningen Food Safety Research (WFSR), inclusief wettelijke onderzoekstaken voedselveiligheid (WOT-vv, proefdiervrije innovatie): hierover zijn de bedragen van 2024 pas in de laatste week van 2023 bekend. In 2023 was het bedrag € 668 duizend.

  • Programma budget van LNV voor uitvoering van het plan van aanpak dierproeven en alternatieven/ vermindering-, vervanging- en verfijningsprojecten (3V-projecten) € 150 duizend.

De andere departementen hebben in 2024 de volgende bedragen gereserveerd voor alternatieven voor dierproeven:

  • het Ministerie van OCW geeft in 2024 een instellingssubsidie aan het Biomedical Primate Research Centre (BPRC). Het BPRC besteedt jaarlijks € 1,9 miljoen aan proefdiervrij onderzoek en € 0,7 miljoen aan dierenwelzijn.

  • het Ministerie van I&W € 675.000

  • het Ministerie van VWS € 375.000

  • het Ministerie van Defensie ca. € 150.000

Daarnaast lopen in 2024 de drie projecten die de Ministeries van OCW, I&W, VWS, EZK, Defensie, EZK en LNV financierden in het Nationale Wetenschapsagenda-programma «Proefdiervrije modellen: acceptatie en implementatie.» Voor de looptijd van deze projecten is in totaal circa € 2,9 miljoen toegekend.

126

Neemt het totale budget van de Rijksbegroting dat beschikbaar is voor proefdiervrije innovaties toe? Zo ja, met welk bedrag? Zo nee, waarom niet?

Het totale budget van de Rijksbegroting dat beschikbaar is voor proefdiervrije innovaties is niet in absolute cijfers weer te geven, omdat het een variatie aan innovaties betreft en niet systematisch wordt gemonitord. Op dit moment staat er een reservering van € 125 miljoen voor een groeifondsaanvraag gericht op proefdiervrije innovaties, het Centrum voor Proefdiervrije Biomedische Translatie (CPBT). Deze aanvraag voor het groeifonds wordt door het Ministerie van LNV via de departementale route begin volgend jaar opnieuw ingediend.

127

Hoeveel procent van de subsidie aan het BPRC is geoormerkt voor proefdiervrij onderzoek?

In de instellingssubsidie van het Ministerie van OCW aan het BPRC zit geen geoormerkt budget voor proefdiervrije innovaties. Het BPRC geeft aan dat ze ongeveer 28 procent van de bijdrage aanwendt voor proefdiervrij onderzoek en dierenwelzijn. Het BPRC besteedde in 2022 € 1,9 miljoen aan proefdiervrij onderzoek en € 0,7 miljoen aan dierenwelzijn.

128

Hoe groot was de fokkolonie van het BPRC, gemiddeld genomen per jaar, in de afgelopen vijf jaar?

Het BPRC geeft aan dat er in de afgelopen 5 jaar gemiddeld genomen 1133 apen op het BPRC-terrein waren. De aantallen zijn gedaald van 1402 (in 2018) naar 944 (in 2022).

129

Hoeveel overtollige dieren zijn er, uitgesplitst per jaar, gedood in het BPRC in de afgelopen vijf jaar?

Het BPRC geeft aan dat er geen overtollige dieren zijn gedood in het BPRC in de afgelopen vijf jaar.

130

Ligt het BPRC op schema om de door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap opgestelde reductieopdracht van 40 procent in 2025 te halen?

Het BPRC laat, vanaf 1 januari 2020, het aantal dierproeven stapsgewijs dalen conform de afspraak: vermindering van het aantal dierproeven met 40 procent naar minder dan 150 proeven per jaar, uiterlijk te realiseren in 2025. De meest recente cijfers over dierproeven worden in het eerste kwartaal van 2024 door de NVWA gepubliceerd in de jaarlijkse rapportage «Zo doende». Het aantal apen op het BPRC-terrein is geleidelijk teruggebracht van 1437 naar 944 (in 2022), eveneens in lijn met de afspraak.

131

Zijn er apen vanuit het BPRC overgebracht naar andere proefdierfaciliteiten? Zo ja, hoeveel en naar welke faciliteiten zijn zij gebracht?

Begin 2020 zijn acht dieren overgebracht naar het ErasmusMC in verband met een gezamenlijk Sars-Cov-2 onderzoek in het kader van de coronapandemie.

132

Heeft het BPRC apen verkocht aan andere instanties? Zo ja, hoeveel en aan welke instanties?

In 2022 zijn dertien dieren verkocht aan andere instanties. Het betreffen de KU Leuven (5), het NIN (4) en het Richter Gideon Nyrt (4) in Hongarije.

133

Hoeveel apen moesten in het BPRC worden ingeslapen of zijn dood aangetroffen gedurende een dierproef, uitgesplitst per jaar, in de afgelopen vijf jaar?

Het BPRC geeft aan dat, in het kader van proeven, over de afgelopen vijf jaar gemiddeld 125 dieren per jaar zijn ingeslapen. Er wordt geen separate lijst bijgehouden van dieren die tijdens de studie humane eindpunten bereiken. Het betreft een geaggregeerde lijst van dood in studie. Dit is conform de vigerende wetgeving. Het BPRC is op mijn verzoek op basis van evaluaties van iedere dierproef, deze gegevens aan het ophalen. Zij verwachten deze gegevens begin 2024 beschikbaar te hebben.

134

Zijn er door het BPRC in de afgelopen vijf jaar apen aangekocht bij apenhandelaar Hartelust?

Nee, het BPRC geeft aan dat in de afgelopen vijf jaar geen apen aangekocht zijn bij apenhandelaar Hartenlust.

135

Hoeveel apen zijn in het BPRC gedood na afronding van een onderzoek en hoeveel apen zijn opnieuw ingezet voor nieuwe experimenten, gemiddeld genomen per jaar, over de afgelopen vijf jaar?

Het BPRC geeft aan dat, in het kader van proeven, over de afgelopen vijf jaar gemiddeld 125 dieren per jaar zijn ingeslapen, zie ook antwoord op vraag 133. Het hergebruik over de afgelopen vijf jaar betreft gemiddeld 46 dieren per jaar.

136

Hoeveel inspecties zijn door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) uitgevoerd bij het BPRC, uitgesplitst per jaar, in de afgelopen vijf jaar? Zijn er bij deze inspecties overtredingen geconstateerd?

jaar

Aantal inspecties

Geconstateerde overtredingen (schriftelijke waarschuwingen of proces-verbaal)

2023

1

geen

2022

2

geen

2021

1

geen

2020

3

geen

2019

8

geen

137

Kunt u bevestigen dat de voltallige Kamer de wens heeft uitgesproken om het aantal proeven op niet-humane primaten zo snel mogelijk en veilig naar nul af te bouwen?11

Uw Kamer heeft op 29 maart 2016 de gewijzigde motie-Van Dekken/Rudmer Heerema met algemene stemmen aangenomen. Deze motie verzoekt de regering, door een onafhankelijke commissie te laten onderzoeken hoe er zo snel mogelijk gekomen kan worden tot een afbouw van proeven op niet-humane primaten naar nul in het BPRC en andere onderzoekscentra, zonder dat dit gevolgen heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen. Recentelijk is de regering in de Kamerbreed ingediende motie Wassenberg verzocht om de opdracht te geven tot een onderzoek naar de mogelijkheid om het aantal proeven op niet-humane primaten verder te verlagen. Dit eveneens zonder dat dit gevolgen heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen.

138

Kunt u een update geven over de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Wassenberg over een onderzoek naar de mogelijkheid om het aantal proeven op niet-humane primaten verder te verlagen?12 Zijn de onafhankelijke commissie en het onderzoeksbureau, zoals aangekondigd in uw Kamerbrief van 6 juli 2023, aangesteld?13

Ja, de onderzoekscommissie is ingesteld en eind november van start gegaan met het onderzoek. Op korte termijn zal het instellingsbesluit van deze commissie worden gepubliceerd in de Staatscourant. Ook het ondersteunende onderzoeksbureau is aangesteld. De commissie zal onafhankelijk opereren en streeft ernaar de uitkomsten van het onderzoek en de review door internationale experts in november 2024 aan de Minister van OCW aan te bieden, waarna deze het eindrapport met uw Kamer zal delen.

139

Welke andere initiatieven lopen er om dierproeven op apen af te bouwen naar nul?

De Ministers van LNV en OCW richten zich, samen met andere leden van het kabinet, op de ontwikkeling en validatie van dierproefvrije alternatieven. Deze ontwikkeling en validatie kan in de toekomst wellicht dierproeven op apen vervangen. Het onderzoek naar de mogelijkheden voor verdere verlaging van het aantal proeven met niet-humane primaten in Nederland, zal inzicht moeten geven of en hoe dit op een veilige en snelle manier kan, waarbij de haalbaarheid en de effecten van de verschillende mogelijkheden breed in kaart worden gebracht. Hierbij staat voorop dat dit geen risico mag vormen voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en infectieziekten die de volksgezondheid in gevaar brengen.

140

Wat heeft u gedaan met de aanbevelingen uit de Kennisagenda Transitie naar Proefdiervrije Innovaties van ZorgOnderzoek Nederland en Medische Wetenschappen (ZonMW)?14

De Kennisagenda vormt de basis voor de nieuwe Meer Kennis met Minder Dieren (MKMD)-programmaperiode van ZonMw (april 2024 tot april 2028), waarin in opdracht van het Ministerie van LNV een concrete invulling zal worden gegeven aan de oplossingen en aanbevelingen. Een van de zaken waar de Kennisagenda aandacht voor vraagt is validatie van proefdiervrije innovaties en het betrekken van potentiële eindgebruikers, om zo het gebruik ervan te stimuleren. Het MKMD-programma zal daarom nadrukkelijk inzetten op dit aspect van proefdiervrije innovatie. ZonMw zal dit doen in nauwe samenspraak met de vele partijen die hier een rol in (kunnen) spelen, zowel in binnen- als buitenland. In de Kennisagenda wordt één specifieke aanbeveling aan het Ministerie van OCW gedaan, namelijk: stimuleer het toepassen van de al beschikbare kennis over proefdiervrije innovaties, onder andere door te zorgen dat generiek beleid voor valorisatie en impact relevant is voor proefdiervrije innovaties. De Minister van OCW onderschrijft deze aanbeveling en zal hier de komende tijd aandacht voor blijven houden. Daarnaast heeft de Minister van OCW, samen met ZonMw, Stichting Proefdiervrij, en de Ministers van LNV en VWS het initiatief Vital Tissue gefinancierd, wat de beschikbaarheid van humaan weefsel voor onderzoek gaat coördineren; een andere aanbeveling uit de Kennisagenda.

141

Op welke manier(en) stimuleert u de toepassing van systematic reviews bij wetenschappelijk onderzoek, om de kwaliteit van het onderzoek te verbeteren, te voldoen aan artikel 1d van de Wet op de dierproeven en het aantal gebruikte dierproeven te laten dalen?

Uw Kamer is op 20 december jl. geïnformeerd over de openstaande toezeggingen uit het commissiedebat van 9 mei jl. en het tweeminutendebat van 16 mei jl. over dierproeven en de transitie naar proefdiervrije innovatie. De Minister van LNV is in die brief ingaan op deze vraag.

142

Stimuleert u validatie- en acceptatietrajecten van proefdiervrije methoden om zo te komen tot betere onderzoeksmethoden? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?

Ja, met het Nationale Wetenschapsagenda-programma «Proefdiervrije modellen: acceptatie en implementatie» stimuleert de Minister van OCW, samen met de Ministeries van I&W, VWS, EZK, LNV en Defensie, drie projecten gericht op de acceptatie en implementatie van bestaande proefdiervrije modellen bij de beoordeling van de veiligheid van stoffen voor de mens met bijbehorende wet- en regelgeving. De projecten richten zich op de onderliggende oorzaken van de maatschappelijke barrières, de acceptatie van bestaande proefdiervrije modellen door eindgebruikers en regelgevende instanties en de waarden van belanghebbenden en instellingen ten aanzien van gegevens uit proefdiervrije modellen. Er is in totaal circa € 2,9 miljoen toegekend. Met betrokken ministeries verkent de Minister van OCW de mogelijkheid van een tweede subsidieoproep in de Nationale Wetenschapsagenda (NWA).

Daarnaast loopt bij NWO sinds 2019 het programma «Humane meetmodellen». In totaal is daarvoor € 5,6 miljoen beschikbaar. Het programma richt zich op de ontwikkeling en validatie van humane meetmodellen. Doel is effectiever gezondheidsonderzoek voor de mens dat minder afhankelijk wordt van proefdieronderzoek. Hieraan dragen NWO-TTW, de Samenwerkende Gezondheidsfondsen (SGF), ZonMw en Topsector Life Sciences & Health (LSH; Health~Holland) bij. Inmiddels zijn dertien projecten gehonoreerd.

143

Wat is het afgelopen jaar ondernomen om de validatie van proefdiervrije methoden te versnellen?

Uw Kamer is op 20 december jl. geïnformeerd over de openstaande toezeggingen uit het commissiedebat van 9 mei jl. en het tweeminutendebat van 16 mei jl. over dierproeven en de transitie naar proefdiervrije innovatie. De Minister van LNV is in die brief ingaan op deze vraag.

144

Wat is de stand van zaken omtrent het onderzoek over het gebruik van kunstmatige intelligentie voor het zoeken naar proefdiervrije methoden?

Uw Kamer is op 20 december jl. geïnformeerd over de openstaande toezeggingen uit het commissiedebat van 9 mei jl. en het tweeminutendebat van 16 mei jl. over dierproeven en de transitie naar proefdiervrije innovatie. De Minister van LNV is in die brief ingaan op deze vraag.

145

Zijn de resultaten van de pilot stimulering transparant proefdieronderzoek al verschenen? Zo ja, welke lessen trekt u hieruit?

Nee. ZonMw heeft de Minister van OCW laten weten meer tijd nodig te hebben om het onderzoek gedegen af te ronden. De verwachting van ZonMw is dat de resultaten komend voorjaar met de Kamer gedeeld kunnen worden. De Minister van OCW wacht de resultaten uit dit onderzoek af, alvorens samen met de Minister van LNV te kijken op welke manier transparantie van proefdieronderzoek verder gestimuleerd kan worden. Dit wordt nader toegelicht in de Kamerbrief over de openstaande toezeggingen uit het commissiedebat van 9 mei jl. en het tweeminutendebat van 16 mei jl. over dierproeven en de transitie naar proefdiervrije innovatie.

146

Hoeveel subsidies zijn er op dit moment aangevraagd onder de subsidieregeling gender- en lhbtiq+ gelijkheid 2022–2027? Hoeveel hiervan zijn er toegekend? Krijgen organisaties feedback op hun aanvraag als deze niet is toegekend, zodat zij een nieuwe aanvraag kunnen doen? Op basis van welk kader worden de beslissingen genomen?

In totaal hebben 53 (2022: 27, 2023: 26) organisaties een beroep gedaan op de regeling. Hiervan zijn er 32 toegewezen. De afgewezen aanvragen worden altijd voorzien van een motivering op grond waarvan blijkt waarom de aanvraag is afgewezen. Daarnaast staan de deuren van het Ministerie van OCW open voor afgewezen partijen om in een gesprek nadere feedback te krijgen. Op grond van de subsidieregeling gender- en lhbtiq+ gelijkheid 2022–2027 wordt projectsubsidie toegekend voor projecten die in een belangrijke mate bijdragen aan de doelen van het beleid, zoals uiteengezet in de Emancipatienota 2022–2025. Daarnaast worden aanvragers op de andere in de regeling opgenomen voorwaarden beoordeeld, zoals het activiteitenplan en de begroting.

147

Wordt er controle uitgevoerd op de bijdrage die gemeenten krijgen voor de uitvoering van de samenwerkingsafspraken over versterking en uitvoering van het lokale beleid op het gebied van gendergelijkheid en lhbtiq+ gelijkheid? Zo ja, hoe? Zijn er kaders voor gemeenten over op welke manier zij dit geld kunnen uitgeven? Zo nee, waarom niet?

De financiële middelen voor de samenwerking met gemeenten worden via een decentralisatie uitkering uit het Gemeentefonds beschikbaar gesteld. Om kenbaar te maken dat een gemeente mee wil doen aan de samenwerking op deze thema’s, levert een gemeente een door de gemeenteraad goedgekeurd beleidsplan aan. Door OCW wordt getoetst of de beleidsplannen passen bij de landelijke beleidsdoelen.

De gemeente heeft beleidsvrijheid en bestedingsvrijheid over de middelen. Het bepalen van de rechtmatigheid van de bestedingen is wel belangrijk. Over de uitgaven van de decentralisatie uitkering en over de bijbehorende uitvoering van de beleidsactiviteiten vindt daarom verantwoording plaats aan de gemeenteraad.

Om te zorgen dat deelnemende steden goed aangehaakt blijven bij relevante ontwikkelingen stelt Movisie handreikingen, e-learning modules en onderzoeken beschikbaar. Ook organiseert Movisie workshops voor wethouders, beleidsadviseurs en belangenorganisaties.

Tot slot wordt door het Ministerie van OCW een onafhankelijk effectonderzoek uitgevoerd. De meting brengt in kaart wat de opbrengsten zijn van vier jaar lokaal lhbtiq+ beleid. Deze vindt plaats in het laatste jaar van de samenwerking, in 2026.

148

Wordt het Nationaal Actieprogramma ook tussentijds geëvalueerd? Zo ja, zijn hier al resultaten van beschikbaar of wanneer komen deze beschikbaar? Zo nee, waarom niet?

Ja, het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (NAP) wordt geëvalueerd en gemonitord, zowel tussentijds als achteraf. Conform het verzoek van uw Kamer1 wordt u in het eerste kwartaal van 2024 met de voortgangsbrief geïnformeerd over de doelen van het NAP en de wijze waarop het programma wordt gemonitord en geëvalueerd.

149

Is er in de pilots uitgevoerd op het terrein van economische zelfstandigheid speciale aandacht voor vrouwen uit migrantgroepen? Zo ja, hoe is dat verwerkt in de pilots? Zo nee, waarom niet?

Er zijn pilots die specifiek gericht zijn op vrouwen uit migrantengroepen en er zijn pilots die breder worden aangepakt, maar waarbinnen vrouwen met een migratieachtergrond een substantieel onderdeel uitmaken van de doelgroep. Twee projecten uit die laatste categorie betreffen 1) een project gericht op vrouwen in de bijstand en 2) een project gericht op vrouwen zonder werk en zonder uitkering binnen het programma Economische Veerkracht. Beide groepen bestaan voor een aanzienlijk deel uit vrouwen met een migratie achtergrond. Een voorbeeld van een meer specifiek project, is dat binnen de subsidieronde «Economische Zelfstandigheid» van het programma Vakkundig aan het werk, het project Zelfie! zich richt op de doorontwikkeling van een cultuur- en gendersensitieve begeleiding van vrouwelijke statushouders. Een ander voorbeeld is een project binnen de Werkagenda Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) waarin vrouwelijke nareizigers met een migratieachtergrond door middel van een integrale aanpak worden begeleid naar duurzame participatie in de stad.

Tot slot laat het kabinet als onderdeel van het Meerjarenplan Zelfbeschikking projecten uitvoeren gericht op vrouwen met een migratieachtergrond in een afhankelijkheidssituatie, o.a. met als doel het vergroten van kennis over geldzaken en het bieden van handvatten voor het verwerven van een inkomen door trainingen en kennisoverdracht. Hiervoor loopt ook een tweejarige pilot om in kaart te brengen hoe vrouwen uit gesloten gemeenschappen duurzaam kunnen participeren op de arbeidsmarkt, welke inperkingen van het zelfbeschikkingsrecht hen belemmeren en hoe deze belemmeringen kunnen worden doorbroken. In de pilot worden interventies toegepast en getest om emancipatie en (duurzame) participatie op de arbeidsmarkt te bevorderen.

150

Welke concrete maatregelen worden er op dit moment genomen om een gelijk speelveld tussen mannen en vrouwen te creëren?

Dit varieert van maatregelen op het gebied van gelijkheid op de arbeidsmarkt tot passende medische zorg, en van gelijkheid binnen het onderwijs tot het bestrijden van grensoverschrijdend gedrag. Een compleet overzicht is te vinden in de Voortgangsrapportage Emancipatienota 2022–2023 van 1 december 2023 (TK 30 420-386), met bijbehorende tabellen met maatregelen.

151

Op welke manier wordt gendergelijkheid in de top van de private en (semi)publieke sector gestimuleerd?

Dit stimuleren we op verschillende manieren. Zo rapporteren beursgenoteerde en grote bedrijven over hun genderdiversiteit in de (sub)top in het SER diversiteitsportaal. Op 29 januari 2024 worden de eerste uitkomsten hiervan door de SER gepresenteerd. Ook lopen er enkele onderzoeken, zoals een onderzoek bij het Centraal Planbureau (CPB) naar de effecten van invoering van het diversiteitsquotum voor beursgenoteerde bedrijven (publicatie maart/april 2024) en een jaarlijks monitoringsrapport over genderdiversiteit in de top voor de (semi) publieke sector. Daarnaast is er wetgeving in voorbereiding voor meer genderdiversiteit in de (sub)top van de (semi)publieke sector. Benoemingen in de ministerraad worden voorzien van een advies vanuit het perspectief dat ze dienen bij te dragen aan een betere genderbalans in de top. Ook is er een conferentie op dit gebied georganiseerd. In 2024 zal voor de zomer een brief over de stand van zaken m.b.t. het topvrouwenbeleid naar uw Kamer worden verzonden.

152

Waar komt de stijging van uitgaven vandaan in 2023 in vergelijking tot het jaar 2022?

De stijging komt onder andere door een ophoging van het budget dat benodigd was voor de financiering van de strategische partnerschappen (allianties). Daarnaast was er een openstaande verplichting van de publiekscampagne in het kader van het nationaal actieplan SGGSG, een openstaande verplichting vanuit de tegemoetkomingsregeling «Wet wijziging geregistreerd geslacht 1985–2014» en is er reguliere loon- en prijsbijstelling toegekend.

153

Waar komt de daling in opeenvolgende jaren 2022, 2023 en 2024 vandaan onder het kopje «verplichtingen»?

Deze daling komt onder andere doordat vanuit de subsidieregeling gender- en LHBTIQ+ gelijkheid 2022–2027 is bepaald dat de instellingssubsidies aan de strategische partnerschappen voor vijf boekjaren tezamen worden vastgelegd waardoor de verplichting voor de looptijd van vijf jaar in 2022 volledig wordt aangegaan.

154

Welke onderzoeken en verkenningen lopen op dit moment die worden besproken onder het kopje «opdrachten»?

De middelen voor opdrachten voor zowel gender- als lhbtiq+-gelijkheid worden besteed aan onder andere onderzoek, verkenningen, evaluaties en symposia.

Dit betreft bijvoorbeeld de Emancipatiemonitor, de LHBTIQ+ monitor, de organisatie van de Jos Brink prijs, een bijeenkomst in het kader van Diversiteit in de Top, de procescoördinatie voor het maatschappelijk middenveld, onderzoek naar gendermainstreaming en de publiekscampagne voor het Nationaal actieplan SGGSG.

155

Wordt er ook met internationale organisaties samengewerkt op het gebied van emancipatie?

Ja. De emancipatie van vrouwen en lhbtiq+ personen in Nederland is in grote mate afhankelijk van internationale wetgeving en ontwikkelingen. Mede daarom wordt op dit thema samengewerkt met een breed spectrum aan relevante maatschappelijke organisaties binnen en buiten de EU zoals ILGA Europe en IGLYO (internationale NGO’s die werken op het gebied van lhbtiq+ personen/ jongeren) én verschillende internationale organisaties zoals de Europese Commissie, de Raad van Europa, de Verenigde Naties (VN), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), UNESCO, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de International Labour Organisation (ILO).

156

Welke overwegingen liggen ten grondslag aan de veel hogere marge van 42 procent die bol.com kan vragen bij kleine schrijvers die boeken in eigen beheer uitgeven, terwijl het Centraal Boekhuis als primaire leverancier en distributeur van alle ca. 4.000 fysieke boekhandels die bij het Centraal Boekhuis zijn aangesloten, weigert om O-boeken wél via de boekhandel te verkopen, zonder dat ook meteen via bol.com te doen? Wat betekent dit voor de diversiteit van het aanbod van Nederlandstalige boeken?

Het bepalen van handelsmarges is aan de boeksector. Het boekenvak legt zelf minimale handelsmarges vast voor A- (algemene) en W- (wetenschappelijke) boeken; deze gelden voor alle soorten boekverkopers. Voor O- (overige) boeken is de handelsmarge vrij. Iedere boekverkoper, online of fysiek, heeft dezelfde toegang om deze in te kopen. Het Centraal Boekhuis bedient alle soorten boekverkopers gelijkelijk.

Diversiteit van het aanbod wordt gemonitord door KVB Boekwerk, het kennis- en innovatieplatform voor de boekensector. Binnen deze monitor wordt geen onderscheid gemaakt tussen boeken met verschillende handelsmarges.

157

Wat is de stand van zaken omtrent de aangenomen motie van de leden Graus en Wassenberg over het geven van voorrang aan initiatieven die bijdragen aan een onmiddellijke daling van het aantal dierproeven?15

Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de brief van 30 januari 2023. Aan deze motie is uitvoering gegeven door prioriteit te geven aan de volgende initiatieven:

  • Vital Tissue: door de financiële bijdragen van ZonMw, stichting Proefdiervrij en de Ministeries van LNV, OCW en VWS is Vital Tissue in 2023 van start gegaan. Het gaat om een tijdelijke bijdrage voor circa drie jaar, waarna het initiatief op eigen benen moet kunnen staan.

  • Het NWA-programma «Proefdiervrije modellen: acceptatie en implementatie», zoals genoemd in antwoord op vraag 142.

  • Oncode-PACT: met de investering van € 325 miljoen in preklinische ontwikkeling van kankergeneesmiddelen vanuit het Nationaal Groeifonds is Oncode-PACT in 2023 van start gegaan. Oncode-PACT maakt gebruik van nieuwe methoden en modellen zoals organoïde culturen, AI en data van patiënten-cohorten om een betere voorspelling te kunnen doen over werkzaamheid en veiligheid dan de huidige proefdiermodellen die nu nog de gouden standaard vormen.

  • De pilot kunstmatige intelligentie van ZonMw: het Ministerie van LNV heeft een driejarig project gefinancierd die proefdiervrije methoden makkelijker vindbaar moet maken in de literatuur. Dit is nader toegelicht in de brief van 20 december jl. over de openstaande toezeggingen uit het commissiedebat van 9 mei jl. en het tweeminutendebat van 16 mei jl. over dierproeven en de transitie naar proefdiervrije innovatie.

158

Hoeveel middelen zouden er nodig zijn om de kansen van kinderen te vergroten door in verschillende regio's rijke schooldagen in te voeren waarbij elk kind een rijk programma krijgt met sport, dans, cultuur, techniek, begeleiding en nabije zorg met een goede balans tussen inspanning en ontspanning?

Hoeveel middelen er (precies) nodig zijn om een rijk programma te bieden met sport, dans, cultuur, techniek, begeleiding en nabije zorg, is erg afhankelijk van de precieze vormgeving van dat programma en in hoeveel regio’s (met hoeveel leerlingen) het aangeboden wordt. Vanuit het programma School en Omgeving wordt op dit moment subsidie verstrekt aan scholen waar leerlingen daar het meeste baat bij hebben. Hiervoor is oplopend tot € 433 miljoen structureel vanaf 2027 beschikbaar. Deze scholen werken samen in coalities met gemeenten en andere lokale partijen en bieden buitenschoolse activiteiten aan op het gebied van onder andere sport, techniek, sociaal-emotionele ontwikkeling, cognitieve ontwikkeling en cultuur. Dit betreft een breed aanbod, waarbij de lokale coalities zelf bepalen hoe zij het aanbod inrichten op basis van de behoefte van de leerlingen en de lokale voorzieningen.

Uitgaande van een aanbod van tien uur School en omgeving per leerling per week, is geraamd dat er circa € 2,9 miljard nodig is om álle leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs een verrijkt aanbod te bieden.

159

Wat is de officiële status van de uitkomsten van de ketentafels in verband met de implementatie van Fair Pay? Met andere woorden: zijn de uitkomsten van de ketentafels ook daadwerkelijk het minimumvereiste voor instellingen en fondsen om te kunnen voldoen aan de Fair Pay-verplichting vanaf 2025?

Nee. Binnen de ketentafels, als onderdeel van het programma FairPACCT, wordt door betrokkenen uit de culturele en creatieve sector gewerkt aan afspraken over Fair Pay en Fair Practice op het niveau van deelsectoren. Dit overleg is met meer partijen dan alleen het Rijksgesubsidieerde deel van de culturele en creatieve sector. Het doel is om de sociale dialoog tussen werkenden en werkgevers binnen specifieke sectoren te stimuleren, bijvoorbeeld door de Fair Practice Code te vertalen naar concrete hulpmiddelen voor toepassing in de praktijk. De genoemde Fair Pay-verplichting betreft de verplichting voor instellingen in de basisinfrastructuur (BIS) om zich vanaf 2025 te verbinden aan collectieve tariefafspraken. Deze tariefafspraken, zoals bijvoorbeeld een cao of honoreringsrichtlijn, zijn sectorafhankelijk en niet verbonden aan een specifieke ketentafel.

160

Hoe staat het met de pabo-pilots rondom het jonge en oudere kind?

In 2020–2021 zijn zeven gespecialiseerde pabo-pilots jonge en oude kind gestart. In 2021–2022 zijn de pilots verlengd en zijn er twee pilots aangesloten. De pilots zijn inmiddels afgerond en geëvalueerd door ResearchNed (2021) en door CINOP-ECBO (2022). Deze evaluaties zijn naar uw Kamer gestuurd via Kamerstuk 27 923 nr. 424 (2021) en Kamerstuk 27 923 nr. 443 (2022). De resultaten vanuit de pilots en de evaluatie hiervan worden door de pabo’s benut voor een landelijk specialisatiemodel.

Dit specialisatiemodel heeft drie uitgangspunten: 1) studenten kunnen zich (minimaal) gedurende de helft van hun opleidingstijd profileren op een leeftijdsgroep, 2) in de profileringsruimte in de kennisbasis kan onderscheid komen in niveau van startbekwame, basisbekwame en vakbekwame leraar en ontstaat een doorlopende lijn en 3) het leeftijdsprofileringsaanbod van de pabo sluit aan op het leeftijdsgebonden post-hbo aanbod, dit sluit aan op de behoefte van het veld aan specialisten. Door dit specialisatiemodel kunnen meer specialisten jonge kind en specialisten oudere kind worden opgeleid, zonder dat dat leidt tot een overladen studieprogramma. Voor de zomer van 2024 ontvangt u een update over dit proces.

161

Kunt u uiteenzetten hoeveel procent van de studenten een functiebeperking heeft uitgesplitst naar de verschillende medezeggenschapsgremia (centraal, decentraal en opleidingscommissies)?

Deze gegevens zijn niet beschikbaar.

162

Waarom worden toelagen voor deelname aan de medezeggenschap als arbeidsinkomsten beschouwd waarmee voor studenten, die recht hebben op een gemeentelijke studietoeslag vanwege een ondersteuningsbehoefte, het risico bestaat dat hiermee hun studietoeslag wordt verlaagd of stopgezet?

Voor de volledigheid vermelden wij dat de studietoeslag onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen valt. De studietoeslag is ingevoerd om compensatie te bieden voor studenten die als gevolg van een vastgestelde structurele medische beperking niet in staat zijn eigen inkomsten te verwerven naast een voltijdstudie. Met deze compensatie wordt beoogd mensen te stimuleren om de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te volgen. Vervolgens moet de studietoeslag ervoor zorgen dat zij hun energie en mogelijkheden kunnen besteden aan het afronden van hun opleiding. Daarbij is er voor gekozen om zo min mogelijk inkomsten uit te zonderen, zo ook de toelage voor vrijwillige deelname aan de medezeggenschap. In veel gevallen zouden uitzonderingen ingaan tegen de bedoeling van de studietoeslag. Alleen de stagevergoeding wordt deels vrijgelaten, omdat deze vaak een verplicht onderdeel is van de opleiding.

163

In hoeverre is het verlagen of stopzetten van gemeentelijke studietoeslag door vergoedingen uit deelname aan de medezeggenschap een reden voor studenten om niet in de medezeggenschap te gaan?

Dit is niet bekend.

164

Is het juridisch gezien mogelijk dat er bij het ontvangen van een gemeentelijke studietoeslag een uitzondering wordt gemaakt voor vergoedingen uit deelname aan de medezeggenschap?

Op dit moment is dat niet mogelijk op grond van de Participatiewet. De studietoeslag wordt in 2024 geëvalueerd, daarbij zal door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen ook specifiek naar deze uitzondering worden gekeken.

165

Hoe groot is de rol van het schaduwonderwijs van commerciële organisaties bij het basis-, voortgezet en speciaal onderwijs? In welke mate werken publiek gefinancierde scholen samen met commerciële bijlesorganisaties?

Uit de monitor Aanvullend Onderwijs 2023 blijkt dat in het po ongeveer 20 procent van de scholen samenwerkt met externe partijen in het kader van aanvullend onderwijs dat niet op school plaatsvindt en waarvoor ouders betalen. In het vo werkt 13 procent van de scholen samen met externe partijen in het kader van dergelijk aanvullend onderwijs. In de monitor is het speciaal onderwijs buiten beschouwing gelaten, vanwege de verwevenheid van onderwijs en ondersteuning bij deze scholen. Verder blijkt uit de monitor dat de meeste leerlingen in het funderend onderwijs gebruik maken van onbetaald aanvullend onderwijs. Voor meer dan 70 procent vinden deze gratis vormen van aanvullend onderwijs plaats op school.

166

Hoeveel kinderen in de leerplichtige leeftijd hebben op dit moment een ontheffing van de leerplicht op grond van geloofsovertuiging verleend gekregen? Hoe ontwikkelde dit aantal zich in de jaren vóór en na de corona-epidemie?

De afgelopen jaren is er sprake van een sterke stijging van het aantal vrijstellingen vanwege richtingsbezwaren. In 2013–2014 hadden 575 kinderen een vrijstelling vanwege richtingsbezwaren en in 2019–2020 1.280 leerlingen. In schooljaar 2021–2022 betrof het 1.771 kinderen. De stijging was de aanleiding om het wetsvoorstel «waarborgen thuisonderwijs» met urgentie op te pakken. De volgende rapportage over verzuim, waarin ook cijfers over vrijstellingen zijn opgenomen, zal in het eerste kwartaal van 2024 beschikbaar zijn.

167

Wat doen schoolbesturen op dit moment om segregatie in het onderwijs tegen te gaan? Welke mogelijkheden hebben gemeenten om hieraan sturing te geven via de onderwijshuisvesting, een transparant aannamebeleid, extra investeringen in scholen waar de meeste achterstanden voorkomen en inzet op brede schoolgemeenschappen? Welke wettelijke belemmeringen staan gemeenten hierbij in de weg?

Scholen hebben de wettelijke opdracht om «actief burgerschap en sociale cohesie» te bevorderen. Gemeenten zijn wettelijk verplicht overleg te voeren, gericht op concrete afspraken over het voorkomen van segregatie, het bestrijden van onderwijsachterstanden, het bevorderen van integratie en het afstemmen van de inschrijvings- en toelatingsprocedure van scholen. Er zijn grote verschillen per gemeente en per school(bestuur) in de mate waarin en de manier waarop segregatie zich voordoet en hoe die wordt tegengegaan. Om segregatie effectief te bestrijden, is het van belang dat op lokaal niveau goed wordt samengewerkt. Dit gebeurt via de Lokale Educatieve Agenda (hierna: LEA), met gemeenten, kinderopvang en schoolbesturen. Gemeenten ontvangen ook budget van het Rijk voor onderwijsachterstandenbeleid. Dit is primair bedoeld voor voorschoolse educatie en mag daarnaast worden ingezet voor het basisonderwijs. Scholen ontvangen zelf ook extra bekostiging als veel van hun leerlingen door hun omgeving een hoog risico hebben geen gelijke kansen te krijgen.

Gemeenten zijn tevens verantwoordelijk voor de huisvesting van scholen. Zij ontvangen hiervoor jaarlijks middelen uit het Gemeentefonds. Met nieuwbouw of verbouw van schoolgebouwen kunnen gemeenten een bijdrage leveren aan het mogelijk maken of stimuleren van het tegengaan van segregatie of het inzetten op brede scholen.

Ook het aanmeldings- en toelatingsbeleid is een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van een school. De gemeente heeft hier (grond)wettelijk gezien geen bevoegdheden, anders dan de mogelijkheid om in de LEA tot afspraken te komen. Met een centraal aanmeldsysteem werken, waardoor elke leerling een gelijke kans heeft op de school van zijn voorkeur te hebben, kan een goede bijdrage leveren.

168

Op hoeveel scholen voor basisonderwijs en op hoeveel scholen voor vo bestaat er niet een (actieve) leerlingenraad die functioneert om leerlingen actief betrokken te houden bij de besluitvorming?

Het actief betrekken van leerlingen en leerlingraden is van groot belang voor goed beleid van een school. Exacte cijfers over de hoeveelheid leerlingraden en van daaruit actieve betrokkenheid, worden niet door het Ministerie van OCW bijgehouden. Wel noemt het LAKS over het voortgezet onderwijs in hun monitor van 2022 dat ruim 70 procent van de ondervraagde leerlingen aangeeft dat er op hun school een leerlingenraad is. Vier procent geeft aan dat er geen leerlingenraad is op school.

Voor het primair onderwijs zijn deze gegevens niet bekend.

169

Wanneer komt er duidelijkheid over de uitvoering van de motie van de leden Westerveld en De Hoop?16

Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd in de brief over passend onderwijs die u in het eerste kwartaal van 2024 ontvangt.

170

Wat zijn de meest recente Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)-cijfers over de omzet en inkomenspositie van zzp’ers in de culturele en creatieve sector?17 En wat zijn de meest recente cijfers van de «Monitor Kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep»?18

De meest recente cijfers over de omzet van zzp’ers in de culturele en creatieve sector, aan de hand van de aangifte omzetbelasting, zijn beschikbaar voor 2019 t/m 2021. Deze cijfers zijn verzameld in het kader van de informatievoorziening rondom de coronasteun en gestopt na het vierde kwartaal van 2021. Met betrekking tot de inkomsenspositie worden in deze bron alleen cijfers over 2019 gegeven als referentiepunt. De meest recente cijfers van de «Monitor Kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep» gaan over de periode 2017 t/m 2019. Bij deze monitor wordt door het CBS steeds met gemiddelden van drie jaar gewerkt. In 2024 voert het CBS een update uit van de monitor, met cijfers over 2020 t/m 2022.

171

Hoeveel onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs hebben zelfmoordpreventiebeleid en nazorgbeleid geïmplementeerd en daarmee uitvoering gegeven aan de motie van het lid De Hoop over onderwijsinstellingen in het mbo en het hoger onderwijs verplichten tot zelfmoordpreventiebeleid en nazorgbeleid?19

In de Kamerbrief over de aanpak studentenwelzijn in het mbo, hbo en wo heeft de Minister van OCW aangegeven dat zelfmoordpreventie- en nazorgbeleid onderdeel zijn van het kader integrale aanpak studentenwelzijn en ook een plek heeft in het ondersteuningsprogramma studentenwelzijn. Ook hebben de onderwijskoepels Vereniging Hogescholen en Universiteiten van Nederland een uitvraag gedaan bij de hbo en wo instellingen.

Daaruit komt naar voren dat alle universiteiten beleid hebben voor suïcidepreventie en nazorg. Ze vullen de omgang met suïcide (preventie) op verschillende manieren in. Ze doen dit via signaleringskaarten, specifieke beleidstukken rondom suïcidepreventie, protocollen rondom nazorgbeleid, of bedden het in hun beleid rondom complexe casuïstiek/crisissituaties/studentenwelzijn in. Ook verwijzen ze via hun website naar 113 zelfmoordpreventie of andere hulplijnen.

26 hogescholen hebben gereageerd op de uitvraag en geven allemaal aan dat zij de weg naar 113 Zelfmoordpreventie goed weten te vinden en zijn blij met de praktische handvatten die dedocumenten van 113 Zelfmoordpreventie hen bieden. Van de 26 geven 17 hogescholen aan dat zij een suïcidepreventie en nazorgbeleid hebben vastgesteld. 7 hogescholen geven aan dat ze bezig zijn met het opstellen van het beleid en dat zij dit begin 2024 verwachten formeel vast te stellen. 2 hele kleine hogescholen geven aan dat zij de documenten van 113 gebruiken als leidraad. De 8 hogescholen waar nog geen reactie van is ontvangen zijn heel erg klein en die zullen opnieuw worden aangeschreven voor de uitvraag. Met alle hogescholen en universiteiten zijn de hulpmiddelen van 113 gedeeld.

172

Kunt u een overzicht geven van het aantal onderzoeken dat is gedaan naar de relatie tussen studentenwelzijn en het judicium «cum laude», in het bijzonder bij coschappen?

Er is geen specifiek onderzoek bekend naar de relatie tussen studentenwelzijn en het judicium «cum laude». Wel heeft in 2022 De Geneeskundestudent onderzoek gedaan naar de mentale gezondheid onder geneeskundestudenten. Daarin zijn ook vragen gesteld over de gezondheid tijdens coschappen. Hieruit komt naar voren dat de helft van de studenten die coschappen lopen zich soms geestelijk uitgeput voelt en daarvan voelt een kwart zich vaak uitgeput. Bijna de helft van de studenten voelt zich niet mentaal uitgeput tijdens het lopen van coschappen.