Kamerstuk 36410-C-2

Memorie van toelichting

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2024

Gepubliceerd: 19 september 2023
Indiener(s): Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiƫn) (CDA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36410-C-2.html
ID: 36410-C-2

Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING

Vergaderjaar 2023–2024

GERAAMDE UITGAVEN EN ONTVANGSTEN

Figuur 1 Geraamde uitgaven artikel 1 provinciefonds (bedragen x € 1 mln.) totaal € 3.340.648.000

Figuur 2 Geraamde ontvangsten artikel 1 provinciefonds (bedragen x € 1 mln.) totaal € 3.340.648.000

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld.

Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat voor het aangegeven jaar vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor dat jaar. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten vastgesteld. De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).

Wetsartikel 3

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet hebben provincies gezamenlijk recht op het bedrag dat in de begroting als verplichting voor het totaal van de algemene uitkering is opgenomen.

Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet hebben de provincies gezamenlijk recht op de bedragen die in de begroting als verplichting voor het totaal van de integratie-uitkeringen en het totaal van de decentralisatie-uitkeringen is opgenomen.

De in dit wetsartikel opgenomen bedragen zijn niet rechtstreeks uit de begrotingsstaat af te leiden. De bedragen worden nader onderbouwd in deze memorie van toelichting.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,H.M.de Jonge

De Staatssecretaris van Financiën,M.L.A.van Rij

B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ DE BEGROTINGSARTIKELEN

1. Leeswijzer

Algemeen

Inleiding

Voor u ligt de begroting 2024 van het provinciefonds.

Groeiparagraaf

Indeling en opzet van de begroting provinciefonds is niet gewijzigd ten opzichte van vorig jaar.

Provinciefonds

De provinciefondsbegroting maakt onderdeel uit van de Rijksbegroting, maar heeft daarbinnen een eigen karakter. Zo kent de provinciefondsbegroting in tegenstelling tot een departementale begroting slechts één beleidsartikel: het provinciefonds. Het beleid dat wordt gevoerd ter realisatie van de algemene beleidsdoelstelling is direct verbonden met dit beleidsartikel. Voorts zijn de fondsbeheerders systeemverantwoordelijk voor het provinciefonds en niet voor de resultaten die provincies met hun budget uit dit fonds realiseren. Provincies zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het provinciefonds. De begroting van het provinciefonds bevat geen output- en/of outcomegegevens. Deze worden door de provincies in hun begrotingen gepresenteerd.

Beleidsagenda

De beleidsagenda geeft een overzicht van de hoofdlijnen van beleid. Tevens is een overzicht opgenomen met de belangrijkste mutaties. Het overzicht coronamaatregelen is voor het provinciefonds niet van toepassing.

Beleidsartikel

In het beleidsartikel komen de met het beleid samenhangende algemene beleidsdoelstelling, de rol en verantwoordelijkheid, de beleidswijzigingen, de budgettaire gevolgen van beleid en de toelichting op de uitgavencategorieën aan bod.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

De apparaatsuitgaven in de zin van materiële en personele uitgaven van de medewerkers bij de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Financiën die betrokken zijn bij het fondsbeheer, zijn niet in de tabel budgettaire gevolgen van beleid opgenomen. Deze kosten worden in de respectievelijke departementale begrotingen verantwoord. Dit geldt eveneens voor het algemene beleid inzake decentrale overheden, waarbij deze uitgaven zijn terug te vinden in de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Provinciefonds in breder perspectief

In hoofdstuk 4 wordt het provinciefonds in een breder perspectief geplaatst, waarbij ook wordt ingegaan op de overige inkomstenbronnen van de provincies, zoals specifieke uitkeringen en de provinciale opcenten motorrijtuigenbelasting.

Bijlagen

Deze begroting wordt afgesloten met diverse bijlagen. Waaronder het verdiepingshoofdstuk, waarin de opbouw is aangegeven van de uitgaven van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2023 naar de stand ontwerpbegroting 2024. In het verdiepingshoofdstuk worden de mutaties toegelicht die groter zijn dan of gelijk zijn aan de ondergrens zoals deze in de Rijksbegrotingsvoorschriften is opgenomen. Voor het provinciefonds is die grens € 10 mln. voor beleidsmatige mutaties en € 20 mln. voor technische mutaties.

2. Beleidsagenda

2.1 Beleidsprioriteiten

Evenwicht

Het kabinet herkent de zorgen van gemeenten en provincies. De omvang van het gemeente- en provinciefonds daalt van 2025 op 2026. Deze daling is mede het gevolg van het feit dat gemeenten en provincies over de periode 2022-2025 een zeer aanzienlijk accres (hebben) ontvangen. Het accres beweegt mee met de uitgaven van het Rijk (de trap-op trap-af systematiek). Deze middelen zijn vrij besteedbaar. Er is dan ook geen directe koppeling met de taken van provincies.

Het is van groot belang dat medeoverheden en het Rijk gezamenlijk maatschappelijke opgaven kunnen aanpakken en dat ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht in evenwicht zijn.

Daarom zijn de fondsbeheerders (de Minister van BZK en de staatssecretaris van Financiën) en andere leden van het kabinet met gemeenten en provincies in gesprek over hoe de ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht (o.a. de huidige krapte op de arbeidsmarkt) in evenwicht kunnen komen. Het is van belang dat medeoverheden goed in staat zijn om de opgaven waar zij voor staan uit te voeren. Als overheden willen we hierin gezamenlijk optrekken.

Verdeelmodel

Over het nieuwe verdeelmodel van het provinciefonds zijn de fondsbeheerders nog met de provincies in gesprek.

Uitkeringsstelsel

De trend om medeoverheden te bekostigen via geoormerkte specifieke uitkeringen, gaat ten koste van hun autonomie. Daarom passen we het uitkeringsstelsel aan. De bestaande uitkeringsvormen moeten in aangepaste vorm ook geschikt zijn voor de bekostiging van interbestuurlijke samenwerking.

2.2 Belangrijkste mutaties

Door wijzigingen in beleid van verschillende departementen kan worden overgegaan tot het beleggen of juist weghalen van taken bij provincies. Soms gaat dit gepaard met een toevoeging aan of een uitname uit het provinciefonds. In tabel 1 worden de mutaties groter dan € 10 mln. weergegeven.

Tabel 1 Belangrijkste uitgaven- en ontvangstenmutaties t.o.v. vorig jaar (bedragen x € 1.000)
 

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Stand ontwerpbegroting 2023

2.996.423

2.982.821

2.857.823

2.755.918

2.640.285

0

       

Mutaties 1e suppletoire begroting 2023

65.114

22.299

22.299

15.628

114.762

2.754.797

       

Nieuwe mutaties

46.503

335.528

335.528

158.066

136.034

136.021

waarvan

      

1) Accres tranche 2024

 

375.296

375.296

154.177

152.230

152.217

2) Bijstelling accrestranche 2023

‒ 43.657

‒ 43.657

‒ 43.657

   

3) Ruimte onder plafond BCF 2023

83.828

     

4) Financieringssystematiek

    

‒ 20.000

‒ 20.000

5) Overige mutaties

6.332

3.889

3.889

3.889

3.804

3.804

       

Stand ontwerpbegroting 2024

3.108.040

3.340.648

3.215.650

2.929.612

2.891.081

2.890.818

Toelichting

1) Accres tranche 2024

De accres tranche 2024 wordt in deze begroting toegevoegd aan het provinciefonds. De accres tranche 2024 bedraagt € 375 mln. in 2024 en 2025. Voor 2026 en verder bedraagt het LPO-deel ca. € 152 mln.

Vanaf 2027 zal indexatie plaats vinden op basis van de ontwikkeling van het bruto binnenlands product.

2) Bijstelling accres tranche 2023

Op basis van de actuele cijfers in de Miljoenennota 2024 vindt een bijstelling plaats van de accres tranche 2023 voor de jaren 2023 tot en met 2025. Dit betreft een bijstelling met € - 43,7 mln.

3) Ruimte onder plafond BCF 2023

De ontwikkeling van het BTW-compensatiefonds en het bijbehorende plafond leiden conform het Financieel Akkoord Rijk/VNG/IPO met ingang van 2015 tot een toename of afname van de algemene uitkering van de fondsen. Voor 2023 is vooralsnog sprake van ruimte onder het plafond, met als gevolg een toevoeging aan de algemene uitkering van € 83,8 mln.

4) Financieringssystematiek

Bij Voorjaarsnota 2023 heeft het kabinet vanaf 2027 structureel € 100 mln. beschikbaar gesteld aan provincies. Conform de bestaande afspraken dient van dit bedrag een deel te worden afgestort in het BCF. Het gaat om een bedrag van € 20 mln. per jaar.

2.3 Beleidsevaluaties

Al het beleid dat valt onder een beleidsartikel uit de Rijksbegroting moet tenminste eens in de zeven jaar worden geëvalueerd. Er vindt echter geen afzonderlijke beleidsdoorlichting plaats van het beleidsartikel van het provinciefonds. Doorlichting van de bestuurlijke en financiële verhoudingen met de decentrale overheden, die ten grondslag liggen aan het fonds, vindt plaats via artikelonderdeel 1.1 van de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII).

Momenteel loopt een nieuwe beleidsdoorlichting van artikelonderdeel 1.1 Bestuur en regio. De uitvoering ervan is voorzien in 2023, met uitloop naar 2024; de voorbereiding is gestart in 2022.

3. Beleidsartikelen

3.1 Artikel 1. Provinciefonds

A. Algemene doelstelling

Via het provinciefonds wordt bewerkstelligd dat de provincies middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren. Deze doelstelling valt uiteen in twee beleidsthema’s:

  • 1. provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor de uitvoering van hun taken;

  • 2. een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies, die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De fondsbeheerders, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Financiën – namens deze de Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst – hebben een regisserende en financierende rol ten aanzien van het provinciefonds. De fondsbeheerders zijn op basis van de Financiële-verhoudingswet verantwoordelijk voor de financiële verhoudingen tussen Rijk en provincies. Zij dragen daarbij zorg voor een adequate omvang alsmede een goede werking van de verdeelsystematiek van het provinciefonds. Tevens zorgen zij voor een adequate uitbetaling en vaststelling van de algemene uitkering en decentralisatie-uitkeringen aan de verschillende provincies.

Van tijd tot tijd kunnen vragen opkomen of de provincies als collectiviteit andere prioriteiten zouden kunnen stellen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van gezamenlijk onderschreven maatschappelijke opgaven. Naast de fondsbeheerders hebben hierbij ook de desbetreffende vakministers een rol.

Voor de realisatie van de beschreven beleidsthema’s zijn er een aantal instrumenten en activiteiten.

Beleidsthema 1: provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor de uitvoering van hun taken.

A) Normeringssystematiek/financieringssystematiek

De jaarlijkse ontwikkeling van de omvang van de algemene uitkering van het provinciefonds wordt – naast taakmutaties – bepaald door de normeringssystematiek. De normeringssystematiek houdt in dat de ontwikkeling van het fonds gekoppeld is aan de ontwikkeling van de accres-relevante uitgaven van het Rijk (ARU), dit wordt ook wel aangeduid als het principe «samen de trap op, samen de trap af». De jaarlijkse toe- of afname van het provinciefonds die voortvloeit uit de koppeling aan de rijksuitgaven, wordt het accres genoemd. De normeringssystematiek is in werking sinds 1995 en berust op een bestuurlijke afspraak tussen het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).

In het Coalitieakkoord Rutte IV is het accres voor de periode tot en met 2025 grotendeels berekend op basis van de bestaande afspraken. Wel is er voor gekozen om de uitvoeringskosten van medeoverheden voor de verschillende investeringspakketten specifiek te verstrekken. In samenhang hiermee is besloten om de middelen voor de bijbehorende fondsen uit te zonderen van de berekening van het accres.

In de Startnota heeft het kabinet Rutte IV aangegeven nader te bezien of het wenselijk is om het accres stabieler te maken. Het kabinet heeft daarom aan het IPO het voorstel gedaan om het volumedeel van het accres voor 2022-2025 vast te zetten. Het IPO heeft niet ingestemd met dat voorstel. Het accres voor het provinciefonds wordt daarom tot en met 2025 op de reguliere wijze berekend.

In het coalitieakkoord Rutte IV is tevens besloten om het accres vanaf 2026 niet langer te koppelen aan de ontwikkeling van de rijksuitgaven. Het kabinet Rutte IV heeft, als uitwerking van het coalitieakkoord, besloten (zie Voorjaarsnota 2023 paragraaf 4.6 medeoverheden) dat het gemeente- en provinciefonds vanaf 2027 geïndexeerd worden op basis van de ontwikkeling van het bruto binnenlands product (bbp). Uitgangspunt is dat de fondsen (gemeente- en provinciefonds) meerjarig de ontwikkeling van het nominaal bbp volgen.

De volumeontwikkeling van de fondsen wordt gebaseerd op een historisch 8-jaars gemiddelde van de ontwikkeling van het bbp, waardoor de fondsen minder schommelen. De indexatie voor inflatie volgt die van het lopende jaar, waardoor de fondsen reëel ‘op niveau’ blijven. De grondslagen waarover deze indexatie berekend wordt, worden op gelijke wijze bepaald als de huidige grondslagen, waarover vanaf 2026 de huidige loon- en prijsindexatie wordt berekend.

B) Artikel 2 Financiële-verhoudingswet

Er zijn jaarlijks diverse specifieke taakmutaties die tot toevoegingen en/of onttrekkingen aan het provinciefonds kunnen leiden. Uitgangspunt hierbij is artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet. Dit artikel geeft aan dat indien beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door provincies, in een afzonderlijk onderdeel van de bijbehorende toelichting, met redenen wordt omkleed en met kwantitatieve gegevens wordt gestaafd welke de financiële gevolgen van deze wijziging voor de provincies zijn. Tevens wordt aangegeven via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor de provincies kunnen worden opgevangen.

C) Bestuurlijk overleg

Het Bestuurlijk overleg financiële verhouding (Bofv) tussen de fondsbeheerders, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen (UvW) vindt in principe twee keer per jaar plaats rond het verschijnen van de Voorjaarsnota en de Miljoenennota. Iedere partij kan agendapunten inbrengen. Zo nodig kunnen ook andere bewindspersonen dan de fondsbeheerders aan het overleg deelnemen. De uitkomst van de normeringssystematiek (zie A) kan – indien beschikbaar – in het Bofv bestuurlijk worden gewogen.

Beleidsthema 2: een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om haar inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren.

D) Verdeelmaatstaven

Het budget van de algemene uitkering van het provinciefonds wordt over de provincies verdeeld via een systeem van verdeelmaatstaven. De fondsbeheerders zijn verantwoordelijk voor ontwikkeling en onderhoud van het systeem van verdeelmaatstaven dat de verdeling tot stand brengt. Dit verdeelsysteem heeft als doel provincies in staat te stellen hun voorzieningen op een onderling gelijkwaardig niveau te brengen tegen globaal gelijke lastendruk en rekening houdend met de structuurkenmerken van de provincies.

Zolang voor een uitkeringsjaar de voor de verdeelmaatstaven noodzakelijke statistische gegevens nog niet bekend of definitief zijn, worden de provincies bevoorschot op basis van voorlopige cijfers. Hierbij wordt ernaar gestreefd de voorschotten zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de algemene uitkering waarop een provincie uiteindelijk recht heeft, zoals deze vastgesteld wordt nadat de statistische gegevens definitief zijn vastgesteld.

Dit streven geldt ook voor integratie- en decentralisatie-uitkeringen. Als er gedurende en na afloop van het uitkeringsjaar definitieve volumegegevens beschikbaar komen, leidt dit tot bijstellingen in de bevoorschotting. Aangezien voor het provinciefonds de verplichtingen leidend zijn, zullen deze altijd tot uitkering komen.

C. Beleidswijzigingen

De relevante beleidswijzigingen zijn beschreven in de beleidsagenda (hoofdstuk 2). De financiële consequenties van deze beleidswijzigingen staan vermeld in tabel 2 Budgettaire gevolgen van beleid en bijlage 1 Verdiepingshoofdstuk.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

In tabel 2 worden voor zowel de verplichtingen, de uitgaven als de ontvangsten de budgettaire gevolgen van beleid van het provinciefonds weergegeven.

Tabel 2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1. provinciefonds (bedragen x € 1.000)
 

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Verplichtingen

2.833.456

3.108.055

3.340.648

3.215.650

2.929.612

2.891.081

2.890.818

        

Uitgaven

2.843.511

3.108.040

3.340.648

3.215.650

2.929.612

2.891.081

2.890.818

        

Financiering provincies

       

Bijdrage aan medeoverheden

2.843.243

3.107.959

3.340.548

3.215.550

2.929.512

2.890.981

2.890.718

Algemene uitkering

2.767.686

3.050.517

3.283.650

3.160.327

2.874.289

2.864.721

2.864.708

Decentralisatie-uitkeringen

75.557

57.442

56.898

55.223

55.223

26.260

26.010

        

Kosten Financiële-verhoudingswet

       

Opdrachten

268

81

100

100

100

100

100

Onderzoeken verdeelsystematiek

268

81

100

100

100

100

100

        

Ontvangsten

2.843.511

3.108.040

3.340.648

3.215.650

2.929.612

2.891.081

2.890.818

Geschatte budgetflexibiliteit

In tegenstelling tot een departementale begroting zijn bij de uitkeringen uit het provinciefonds de verplichtingen leidend. Dit houdt in dat zij, eenmaal geaccordeerd, altijd geheel tot uitbetaling komen. Geld dat in enig jaar nog niet aan provincies wordt uitgekeerd, wordt daarom aan de uitgaven van het volgende begrotingsjaar toegevoegd.

Op basis van de Financiële-verhoudingswet vermeldt de begroting het bedrag dat als verplichting geldt voor het totaal van de algemene uitkering. In de begroting kunnen ook decentralisatie-uitkeringen en integratie-uitkeringen als verplichting worden opgenomen om aan provincies te worden uitgekeerd. Het verplichtingenpercentage van de Bijdragen aan medeoverheden is 100%.

Van de Opdrachten is 37% juridisch verplicht. Het restant is beleidsmatig gereserveerd.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Bijdragen aan medeoverheden

Algemene uitkering

Dit betreft de uitkering aan alle provincies, die ten goede komt aan de algemene middelen van de provincies. De uitkering is gebaseerd op de artikelen 5 en 6 van de Financiële-verhoudingswet.

Integratie-uitkeringen

Dit betreft de uitkering die wordt toegepast als rechtstreekse overheveling van middelen naar de algemene uitkering bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang naar de algemene uitkering. De uitkering is gebaseerd op artikel 5 lid 2 van de Financiële-verhoudingswet. Het provinciefonds bevat momenteel geen integratie-uitkeringen.

Decentralisatie-uitkeringen

Naast de algemene uitkering en integratie-uitkeringen bevat het provinciefonds ook decentralisatie-uitkeringen. De verdeling van de decentralisatie-uitkeringen volgt evenmin als de integratie-uitkeringen de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Voor een overzicht van de decentralisatie-uitkeringen wordt verwezen naar bijlage 2.

Uitkeringen per inwoner

Ter informatie geeft de figuur hieronder het verloop van de uitkeringen uit het provinciefonds per inwoner van 2013–2028 weer. De bedragen 2013 tot en met 2022 zijn op basis van de jaarverslagen. De bedragen 2023 tot en met 2028 zijn op basis van de cijfers in de voorliggende begroting.

Figuur 3 Uitkeringen provinciefonds in € per inwoner per jaar

De provincies ontvangen in 2024 uit het provinciefonds € 3.340.548.000. Daarmee komt de uitkering uit op een landelijk gemiddelde van € 188 per inwoner. Ten opzichte van 2023 betekent dit een mutatie van € 12 per inwoner.

Meer informatie over de mutaties in de verschillende uitkeringen en over de verdeling van de uitkeringen over de provincies is te vinden in de circulaires van het provinciefonds. Deze circulaires zijn te raadplegen op Rijksoverheid.nl.

Opdrachten

Kosten Financiële-verhoudingswet

Dit betreft het budget dat elk jaar is gereserveerd voor de uitvoering van onderzoeken op het vlak van de omvang en verdeling van het provinciefonds en het onderhoud van het betaalsysteem.

Ontvangsten

Ten behoeve van de dekking van de uitgaven is een post Ontvangsten opgenomen. Artikel 4, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet bepaalt dat bij (begrotings)wet voor ieder uitkeringsjaar een bedrag aan middelen van het Rijk wordt afgezonderd ten behoeve van het provinciefonds. Op grond van het tweede lid van dat artikel zijn de uitgaven en de inkomsten van het fonds per uitkeringsjaar aan elkaar gelijk.

4. Provinciefonds in breder perspectief

In dit hoofdstuk wordt het provinciefonds in een breder perspectief geplaatst. Daarbij wordt een overzicht gegeven van de (overige) inkomstenbronnen van provincies en hoe die zich verhouden tot de uitkering uit het provinciefonds (paragraaf 4.1). Daarnaast wordt nader ingegaan op de specifieke uitkeringen (paragraaf 4.2) en de motorrijtuigenbelasting (paragraaf 4.3).

4.1 Inkomstenbronnen van provincies

De uitgaven van provincies worden uit verschillende inkomstenbronnen bekostigd. In tabel 3 staat een overzicht van verschillende inkomstenbronnen van de provincies voor de periode 2018-2023. De cijfers tot en met 2021 zijn op basis van de jaarrekeningen. De cijfers 2022 en 2023 zijn op basis van de oorspronkelijke begrotingen.

Tabel 3 Inkomsten provincies (bedragen x € 1 mln.)
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Begroting 2022

Begroting 2023

       

Totale baten1

9.609

10.592

10.196

8.922

7.643

8.107

       

waarvan

      

Provinciefonds2

2.454

2.467

2.603

2.542

2.847

2.996

Specifieke uitkeringen3

42

50

570

935

897

400

Motorrijtuigenbelasting1

1.617

1.648

1.684

1.720

1.735

1.803

X Noot
1

Bron CBS Statline

X Noot
2

Bron Ministerie van BZK

X Noot
3

Bron realisatiecijfers OSU. Bron begrotingscijfers departementen (met bewerking BZK).

Inkomsten vanuit het Rijk

Een inkomstenbron voor de provincies is het provinciefonds. Het bedrag in de tabel betreft het totale verplichtingenbedrag voor het provinciefonds en omvat de algemene uitkering en de decentralisatie-uitkeringen. Het provinciefonds is verantwoordelijk voor 37% van de totale baten in 2023 van provincies.

Een tweede inkomstenbron wordt gevormd door de specifieke uitkeringen. Op de specifieke uitkeringen wordt in paragraaf 4.2 nader ingegaan.

Inkomsten uit eigen bronnen

Naast de uitkeringen van het Rijk hebben de provincies inkomsten uit de motorrijtuigenbelasting, dit betreft in 2023 22% van de totale baten van provincies. Hierop wordt in paragraaf 4.3 dieper ingegaan. Daarnaast is sprake van onttrekkingen uit de reserves en van overige middelen.

4.2 Specifieke uitkeringen

De belangrijkste informatiebron voor specifieke uitkeringen is het Onderhoudsrapport Specifieke Uitkeringen (OSU). Het doel van het OSU is inzicht geven in het stelsel van specifieke uitkeringen en in het onderhoud van het stelsel. Het rapport bevat een overzicht van de specifieke uitkeringen en de daarmee gemoeide bedragen. Het OSU wordt op grond van artikel 20 van de Financiële-verhoudingswet (Fvw) jaarlijks aan de Tweede Kamer aangeboden. Het OSU bevat de definitieve cijfers (rekeningcijfers) over aantal en omvang van de specifieke uitkeringen op basis van de jaarverslagen van de betreffende departementen.

De cijfers voor het lopende begrotingsjaar zijn afkomstig uit de bijlage specifieke uitkeringen in de ontwerpbegroting 2023 van de departementen. Die bijlage bevat een overzicht van de bedragen die de diverse departementen in hun ontwerpbegrotingen hebben opgenomen voor specifieke uitkeringen.

Tabel 4 geeft inzicht in het aantal specifieke uitkeringen in de periode 2018–2023 en omvat niet alleen de specifieke uitkeringen aan provincies, maar ook die aan gemeenten en gemeenschappelijke regelingen.

Tabel 4 Aantal specifieke uitkeringen per departement; aan gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen

Ministerie

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 20231

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

0

10

23

38

31

17

Economische Zaken en Klimaat

4

5

8

12

22

3

Financiën

0

0

1

1

1

0

Infrastructuur en Waterstaat

4

9

33

37

28

13

Justitie en Veiligheid

1

0

4

7

10

6

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

0

3

11

10

13

2

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

3

5

6

9

12

12

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

2

4

4

4

6

6

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

2

5

9

13

14

10

Totaal

16

41

99

131

137

69

X Noot
1

Bron 2023: Ontwerpbegrotingen departementen 2023 (begrotingscijfers met bewerking BZK)

4.3 Motorrijtuigenbelasting

Provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting mogen door provincies worden geheven op basis van artikel 222 Provinciewet. De opcenten worden geheven bovenop het rijkstarief van de motorrijtuigenbelasting. De hoogte van de provinciale opcenten is wettelijk gemaximeerd. De vaststelling van de opcenten geschiedt door de provinciale staten. Omdat het een algemene belasting betreft komt de opbrengst toe aan de algemene middelen van de provincie.

Tabel 5 geeft een meerjarige weergave van het gemiddeld door de provincies geheven aantal opcenten. In 2023 mogen de opcenten ten hoogste 125,8 % bedragen van het rijkstarief. Geen enkele provincie heft de maximale opcenten en gemiddeld wordt er 84,7% aan opcenten geheven door de provincies.

Tabel 5 Meerjarige weergave opcenten motorrijtuigenbelasting (MRB) provincies op basis van begroting
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Gemiddelde opcenten MRB provincies (in %)

80,46

80,13

81,36

82,95

83,48

83,70

84,71

Maximaal te heffen opcenten MRB (in %)

111

111,8

113,2

115

116,8

118,3

125,8

Rekentarief PF opcenten MRB (in €)

65,9

65,9

65,9

65,9

65,9

65,9

65,9

5. Bijlagen

Bijlage 1: Verdiepingshoofdstuk

Gelet op het feit dat de uitgaven en ontvangsten gelijk zijn aan elkaar, zijn beide posten in één tabel inzichtelijk gemaakt.

Tabel 6 Uitgaven en ontvangsten artikel 1 provinciefonds (bedragen x € 1.000)
 

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Stand ontwerpbegroting 2023

2.996.423

2.982.821

2.857.823

2.755.918

2.640.285

0

       

Mutaties 1e suppletoire begroting 2023

65.114

22.299

22.299

15.628

114.762

2.754.797

       

Nieuwe mutaties

46.503

335.528

335.528

158.066

136.034

136.021

       

waarvan Algemene uitkering

      

1) Accres tranche 2024

 

375.296

375.296

154.177

152.230

152.217

2) Bijstelling accrestranche 2023

‒ 43.657

‒ 43.657

‒ 43.657

   

3) Ruimte onder plafond BCF 2023

83.828

     

4) Financieringssystematiek

    

‒ 20.000

‒ 20.000

5) Overige mutaties algemene uitkering

4.798

0

0

0

0

0

       

waarvan Decentralisatie-uitkeringen

      

6) Overige mutaties decentralisatie-uitkeringen

1.470

3.889

3.889

3.889

3.804

3.804

       

waarvan Onderzoeken verdeelsystematiek

      

7) Overige mutaties onderzoeken verdeelsystematiek

64

0

0

0

0

0

       

Stand ontwerpbegroting 2024

3.108.040

3.340.648

3.215.650

2.929.612

2.891.081

2.890.818

Toelichting

De mutaties 1, 2, 3 en 4 zijn reeds toegelicht onder Tabel 1 Belangrijkste mutaties in hoofdstuk 2 Beleidsagenda.

Bijlage 2: Decentralisatie-uitkeringen

Tabel 7 Decentralisatie-uitkeringen (bedragen x € 1.000)
 

2023

2024

2025

2026

2027

2028

       

Amendement Friese taal

200

     

DINGtiid

29

     

Drugsdumpingen

1.000

1.000

    

Fries in het MBO

100

     

Fryske Akademie

1.559

1.559

1.559

1.559

1.559

1.559

Gebiedsbiografie Noord-Holland

41

     

Hergebruik stedelijk afvalwater

250

250

250

250

250

 

Monumenten

20.000

20.000

20.000

20.000

20.000

20.000

Na-ijlende effecten mijnbouw

647

647

647

647

647

647

Natuurtop

20

     

Omgevingsveiligheid

675

675

    

RES regio's

2.619

2.619

2.619

2.619

2.619

2.619

Veilig wonen

85

85

85

85

  

Verkeersveiligheid

1.185

1.185

1.185

1.185

1.185

1.185

Waddenfonds

28.878

28.878

28.878

28.878

  

Wet Friese taal

150

     

Wijziging betalingsverloop decentralisatie uitkeringen

4

     
       

Stand ontwerpbegroting 2024

57.442

56.898

55.223

55.223

26.260

26.010

Toelichting

In artikel 13, lid 5, van de Financiële-verhoudingswet wordt bepaald dat jaarlijks, in overleg met de ministers die het aangaat, wordt bezien of een decentralisatie-uitkering kan worden gewijzigd in een integratie-uitkering of een algemene uitkering. In het licht van het traject dat de fondsbeheerders gestart zijn om het uitkeringsstelsel te vereenvoudigen zullen geen nieuwe integratie-uitkeringen meer worden gecreëerd. Voor de decentralisatie-uitkeringen betekent dit dat alleen een mogelijke omzetting naar de algemene uitkering aan de orde kan zijn.

In bovenstaande tabel is te zien dat de meeste decentralisatie-uitkeringen niet structureel zijn. Van omzetting naar de algemene uitkering is voor die decentralisatie-uitkeringen dan ook vooralsnog geen sprake. Voor de wel structurele decentralisatie-uitkeringen geldt dat deze niet aan alle provincies worden uitgekeerd en/of nu nog niet kunnen worden verdeeld via de maatstaven van de algemene uitkering.

Bijlage 3: Moties en toezeggingen

Tabel 8 Door de Staten-Generaal aanvaarde moties die zijn afgerond (stand per 30 juni 2023)

Omschrijving van de motie

Vindplaats

Stand van zaken

De motie van de leden Dekker-Abdulaziz en Romke de Jong; Verzoekt de regering snel de benodigde acties te ondernemen om te komen tot een nieuwe financieringssystematiek voor de periode na 2025, daarbij de vormgeving voor een groter decentraal belastinggebied samen met de decentrale overheden uit te werken en de Tweede Kamer daarover nog dit jaar te informeren.

Kamerstukken II 2021/22, 35925 VII nr. 165

Afgedaan. De Tweede Kamer is op 11 juli 2022 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2021/22, 35925 VII, nr. 170).

De motie van de leden Dekker-Abdulaziz en Romke de Jong; Verzoekt de regering specifiek raadsleden en Statenleden te betrekken bij het opstellen en uitwerken van het nieuwe financieringssysteem voor decentrale overheden en in de contourennota de Tweede Kamer te informeren over de wijze waarop dit wordt uitgevoerd.

Kamerstukken II 2021/22, 35925 VII nr. 159

Afgedaan. De Tweede Kamer is op 11 juli 2022 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2021/22, 35925 VII, nr. 170).

De motie van de leden Inge van Dijk en Van der Graaf; Verzoekt de regering bij de uitwerking van de toekomstige financiering van decentrale overheden te onderzoeken of het wenselijk is een nood- of solidariteitsfonds in te richten waar incidenteel een beroep op kan worden gedaan, inclusief voorwaarden wanneer decentrale overheden hiervoor in aanmerking komen.

Kamerstukken II 2021/22, 35925 VII nr. 160

Afgedaan. De Tweede Kamer is op 12 april 2023 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2022/23, 36200 VII, nr. 161).

De motie van de leden Inge van Dijk en Grinwis; Verzoekt de regering om, nadere regels te stellen ten behoeve van naleving van de twee wetten, zodat het ook voor de Tweede Kamer aantoonbaar en controleerbaar is dat deze wetten worden nageleefd; Verzoekt de regering tevens, elk wetsvoorstel dat decentrale overheden raakt, zoals taakoverdrachten, medebewindstaken en regionale indelingen, mede te laten ondertekenen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en bij budgetoverdrachten ook door de Minister van Financiën.

Kamerstukken II 2021/22, 35925, nr. 90

Afgedaan. De Tweede Kamer is op 20 januari 2023 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2022/23, 33047, nr. 25).

De motie van het lid Koole; Spreekt de wens uit dat de versterking van de aldus omschreven positie van de Minister van BZK als hoeder van democratisch gelegitimeerde medeoverheden binnen het rijksbestuur tijdens de lopende kabinetsformatie aan de orde wordt gesteld; Verzoekt de Voorzitter deze wens over te brengen aan de informateur.

Kamerstukken I 2020/21, 35570 VII / 35619 / 35620 / 35621 / 35842, nr. K

Afgedaan. De Tweede Kamer is op 20 januari 2023 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2022/23, 33047, nr. 25).

De motie van de leden Van Weyenberg en Inge van Dijk; Verzoekt de regering voor de meicirculaire 2023 een uitvoeringsplan met tijdpad naar de Kamer te sturen voor de nieuwe financieringssystematiek, waarbij de mogelijkheid voor een groter eigen belastinggebied wordt betrokken; Verzoekt de regering tevens bij de meicirculaire voldoende duidelijkheid over de inhoud op hoofdlijnen te bieden, zodat deze uiterlijk in 2027 ingevoerd kan worden en een uitvoerbare en adequate financiering voor decentrale overheden wordt gerealiseerd.

Kamerstukken II 2022/23, 36200, nr. 89

Afgedaan. De Tweede Kamer is op 28 april 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 36350, nr. 131, hoofdstuk 4.6) en op 31 mei 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 36200-B, nr. 17) per brief geïnformeerd.

Tabel 9 Door de Staten-Generaal aanvaarde moties die nog niet zijn afgerond (stand per 30 juni 2023)

Omschrijving van de motie

Vindplaats

Stand van zaken

De motie van het lid Inge van Dijk; Verzoekt de regering in gesprek te treden met de VNG en het IPO over hoe efficiënter en effectiever met de ambtelijke capaciteit wordt omgaan en hoe wordt voorkomen dat overheden elkaars concurrent worden wat betreft personeel maar juist meer gaan samenwerken.

Kamerstukken II 2022/23, 28325, nr. 254

In behandeling. De Tweede Kamer wordt in najaar 2023 geïnformeerd.

De motie van de leden Bromet en Mohandis; Verzoekt de regering uit te werken of en hoe de nieuwe financieringssyste-matiek wettelijk verankerd kan worden, en de Tweede Kamer hierover uiterlijk in mei 2023 te informeren.

Kamerstukken II 2022/23, 36200 VII, nr. 30

In behandeling. De Tweede Kamer wordt in najaar 2023 geïnformeerd.

Tabel 10 Door bewindslieden gedane toezeggingen die zijn afgerond (stand per 30 juni 2023)

Omschrijving van de toezegging

Vindplaats

Stand van zaken

In het voorjaar 2022 worden door de Taskforce, in samenwerking met de VNG en het IPO, de voorbereidingen getroffen om te komen tot aanpassing van het uitkeringsstelsel. Zoals toegezegd in het Hoofdlijnendebat, zal de minister voor de zomer van 2022 de Tweede Kamer hierover nader informeren in een Contourennota.

Parlementair agenda punt [26-01-2022] - Commissiedebat Hoofdlijnendebat met de minister van BZK d.d. 26 januari 2022

Afgedaan. De Eerste Kamer is op 11 juli 2022 per brief geïnformeerd Afgedaan. De Tweede Kamer is op 11 juli 2022 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2021/22, 35925-VII, nr. 170).

De minister zegt toe de Tweede Kamer voor de zomer van 2022 in een contourennota nader te informeren over een nieuwe financieringssystematiek voor gemeenten en provincies voor 2026 en verder. Hierbij zal ook gekeken worden naar oplossingen voor de korte en lange termijn.

Kamerbrief Beantwoording Kamervragen Miljoenentekorten gemeenten d.d. 17 mei 2022 (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 2778)

Afgedaan. De Tweede Kamer is op 11 juli 2022 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2021/22, 35925-VII, nr. 170).

De minister zegt toe de Tweede Kamer voor de zomer van 2022 nader te informeren over het onderzoek van de interdepartementale Taskforce uitkeringsstelsel. Het verlichten van de administratieve- en controlelasten die verband houden met de specifieke uitkering, zullen onderdeel uitmaken van dit traject.

Kamerbrief Contouren proces nieuwe Regio Deals en voortgangsrapportage Regio Deals 2021 d.d. 15 april 2022 (Kamerstukken II 2021/22, 29697, nr. 108)

Afgedaan. De Tweede Kamer is op 11 juli 2022 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2021/22, 35925-VII, nr. 170).

De minister streeft ernaar dat de kabinetsreactie op het rapport «Van beroep in bezwaar; Werkwijze en verdienmodel ‘no cure no pay’-bedrijven WOZ en BPM» voor de zomer naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Kamerbrief Beantwoording Kamervragen over het bericht «Toezichthouder heeft dubbel gevoel bij reclames WOZ-aanslag» d.d. 26 april 2022 (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 2549)

Afgedaan. De Tweede Kamer is op 30 september 2022 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2022/23, 29279, nr. 734).

De Minister van BZK zegt de Eerste Kamer, naar aanleiding van een vraag opmerking van het lid Koole (PvdA), toe te overwegen of (de vastlegging van de) medeondertekening door de minister van BZK bij wetten die het lokaal en provinciaal openbaar bestuur aangaan, van toegevoegde waarde is (T03209).

Plenair debat Verhouding centrale overheid en decentrale overheden d.d. 11 mei 2021 (Handelingen I 2020/21, nr. 36, item 10)

Afgedaan. De Eerste Kamer is op 20 januari 2023 per brief geïnformeerd (Kamerstuknr EK onbekend; Kamerstukken II 2022/23, 33047, nr. 25).

De minister zegt toe dat het kabinet de uitwerking van de nieuwe financieringssystematiek voor de periode na 2025 betrekt bij de augustusbesluitvorming, en de Tweede Kamer hierover als onderdeel hiervan zal informeren.

Kamerbrief Contourennota financieringssystematiek medeoverheden d.d. 11 juli 2022 (Kamerstukken II 2021/22, 35925 VII, nr. 170)

Afgedaan. De Tweede Kamer is op 30 september 2022 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2022/23, 29279, nr. 734, bijlagen 2 en 3).

De Minister van BZK zegt de Eerste Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole (PvdA), toe een aanvullende integrale rapportage te maken over de trends van alle uitkeringen aan de decentrale overheden en over de gevolgen van die uitkeringen voor de financiële positie van de gemeenten (T03208).

Plenair debat Verhouding centrale overheid en decentrale overheden d.d. 11 mei 2021 (Handelingen I 2020/21, nr. 36, item 10)

Afgedaan. In de Kamerbrief Vervolg Contourennota en Integraal Overzicht Financiën Gemeenten (Kamerstukken II 2022/23, 36200, nr. B-10), die per afschrift aan de Eerste Kamer is toegezonden, is een integrale rapportage opgenomen over de trends van alle uitkeringen aan de decentrale overheden en de financiële positie.

De Minister van BZK zegt de Eerste Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole (PvdA), toe te gaan kijken naar een beter functionerend stelsel, dat meer budgettaire stabiliteit en autonomie geeft voor de gemeente (T03207).

Plenair debat Verhouding centrale overheid en decentrale overheden d.d. 11 mei 2021 (Handelingen I 2020/21, nr. 36, item 10)

Afgedaan. In het coalitieakkoord (Kamerstukken II 2021/22, 35 788, nr. 77) heeft het kabinet een nieuwe financieringssystematiek voor medeoverheden aangekondigd met als doel een stabiele(re) financiering en meer autonomie voor medeoverheden. Bij Miljoenennota 2023 heeft het kabinet aanvullend eenmalig € 1 miljard voor gemeenten en € 0,1 miljard voor provincies beschikbaar gesteld voor 2026, vooruitlopend op de nieuwe financieringssystematiek. In de Voorjaarsnota 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 36 350, nr. 1) is over de nieuwe financieringssystematiek opgenomen dat het bij MJN 2023 eenmalig aanvullende bedrag voor 2026, opgeteld € 1,1 miljard, vanaf 2027 structureel beschikbaar komt. Daarnaast worden de fondsen vanaf 2027 geïndexeerd op basis van de ontwikkeling van het bruto binnenlands product. Hiermee wordt een stabiele, solide en duurzame financiële basis geboden.

Zoals in de hoofdlijnenbrief is aangegeven, heeft de minister al de mogelijkheid om wetten die medeoverheden raken mede te ondertekenen. De wijze waarop de minister invulling wil geven aan deze bevoegdheid komt aan de orde bij de nadere concretisering van het beleidskader decentraal bestuur, dat is opgepakt n.a.v. de verschillende adviezen die hierover afgelopen jaren zijn uitgebracht. Eind 2022 informeert de minister de Tweede Kamer in de over de Actieagenda Sterk Bestuur nader over het beleidskader en de UDO.

Kamerbrief Antwoorden schriftelijke Kamervragen ontwerpbegrotingen 2023 (Begrotingshoofdstukken BZK H VII en Gemeentefonds, Provinciefonds, Staten-Generaal en overige Hoge Colleges van Staat) d.d. 6 oktober 2022 (Kamerstukken II 2022/23, 36200 VII, nr. 12)

Afgedaan. De Tweede Kamer is op 20 januari 2023 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2022/23, 33047, nr. 25).

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Eerste Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Raven (OSF-fractie) tijdens de behandeling van het Pakket Belastingplan 2022, toe om de problematiek van hoge OZB-waardes en -tarieven voor MKB’ers mee te nemen bij het uitwerken van een stabielere financiering voor de medeoverheden voor de periode na 2025, waarbij de mogelijkheid voor een groter eigen belastinggebied wordt betrokken (T03417).

Kamerbrief Beantwoording toezegging inzake wijziging van de systematiek in de Gemeentewet met betrekking tot de ozb (Kamerstukken I 2021/22, 35927, nr. P)

Afgedaan. De Eerste Kamer is op 7 oktober 2022 per brief geïnformeerd (Kamerstukken I 2022/23, 35927, R).

Tabel 11 Door bewindslieden gedane toezeggingen die nog niet zijn afgerond (stand per 30 juni 2023)

Omschrijving van de toezegging

Vindplaats

Stand van zaken

De minister zegt toe de Tweede Kamer in het voorjaar van 2023 te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de uitwerking van de financieringssystematiek.

Kamerbrief Vervolg Contourennota en Integraal Overzicht Financiën Gemeenten d.d. 7 oktober 2022 (Kamerstukken II 2022/23, 36200 B, nr. 10)

In behandeling. De Tweede Kamer wordt in najaar 2023 geïnformeerd.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Eerste Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Hattem (PVV), toe bij de heroverweging van de verdeelmaatstaven van het Provinciefonds naar de inkomsten uit de motorrijtuigenbelasting te kijken (T02426).

Plenair debat Vereenvoudiging verdeelmodel Provinciefonds, nr. 34568 d.d. 23 mei 2017 (Handelingen I 2016/17, nr. 28, item 8)

In behandeling. De Eerste Kamer wordt in najaar 2023 geïnformeerd.

De minister zegt de Eerste Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Flierman (CDA), Postema (PvdA) en Schalk (SGP), toe dat: de minister van Economische Zaken naar de problematiek van de provincie Zeeland kijkt en de Kamer daarover een brief stuurt; De minister zelf na het verschijnen van het advies van de commissie-Jansen II met het IPO zal overleggen en naar verdere ontwikkeling van het verdeelmodel van het Provinciefonds zal kijken (T02425).

Plenair debat Vereenvoudiging verdeelmodel Provinciefonds, nr. 34568 d.d. 23 mei 2017 (Handelingen I 2016/17, nr. 28, item 8)

In behandeling. De Eerste Kamer wordt in najaar 2023 geïnformeerd.

De minister zegt toe de Tweede Kamer in de eerste helft van 2023 nader te informeren over de stand van zaken van de herijking van het provinciefonds.

Commissiedebat Bestuurlijke organisatie, democratie en verkiezingen d.d. 18 januari 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 35165, nr. 55)

In behandeling. De Tweede Kamer wordt in najaar 2023 geïnformeerd.

De minister zegt toe samen met de staatssecretaris van Financiën aan een aanpassing te werken van het zogenaamde ‘uitkeringsstelsel’, mede vanwege de bevindingen van de Algemene Rekenkamer over de toepassing van de ‘decentralisatie-uitkering’. Onderdeel daarvan is de vraag welk uitkeringstype past bij het oppakken van gezamenlijke opgaven. Begin 2020 is het conceptwetsvoorstel voorgelegd ter consultatie aan onder andere de VNG, het IPO en de Algemene Rekenkamer. Beoogde inwerkingtreding is 2022. Het voornemen is het wetsvoorstel in het voorjaar 2021 aan de Tweede Kamer aan te bieden.

Kamerbrief Antwoorden op vragen gesteld tijdens de begrotingsbehandeling d.d. 15 oktober 2020 (Handelingen II 2020/21, nr. 15, item 13)

In behandeling. De Tweede Kamer wordt medio jaar 2024 geïnformeerd.