Gepubliceerd: 23 juni 2023
Indiener(s): Kiki Hagen (D66)
Onderwerpen: natuur en milieu organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36367-5.html
ID: 36367-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 23 juni 2023

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

     

I.

Algemeen

1

I. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken. Deze leden hebben hierover geen verdere vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben geen vragen of opmerkingen bij het wetsvoorstel Wetstechnische wijzigingen en andere wijzigingen van ondergeschikte aard in de Omgevingswet en enkele wetten die daarmee verband houden.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij zien af van het stellen van vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde wetstechnische wijzigingen. Zij hebben enkele vragen aan de regering.

Allereerst hebben deze leden een vraag over het ontbreken in de Omgevingswet van de mogelijkheid voor provincies om af te zien van de projectprocedure bij windprojecten. Deze leden constateren dat in de Omgevingswet het projectbesluit onder andere het provinciaal inpassingsplan gaat vervangen. Deze projectprocedure is nodig om te komen tot een projectbesluit. Gedeputeerde staten zijn bevoegd gezag voor windprojecten tussen de 5 en 100 megawatt. Om windprojecten te vergunnen moeten provincies een projectbesluit gebruiken. De bevoegdheid voor de vergunningverlening van deze windparken kunnen provincies overdragen aan gemeenten. Zoals het wetvoorstel voor de Omgevingswet er nu uitziet, zo begrijpen de leden van de GroenLinks-fractie, krijgen gemeenten bij windprojecten de mogelijkheid om af te zien van de projectprocedure. Gemeenten kunnen dan ook kiezen voor een omgevingsplan of een omgevingsvergunning in plaats van een projectprocedure. Aan provincies wordt deze flexibiliteit niet geboden, zo lijkt het. Provincies kunnen dus alleen het projectbesluit gebruiken of de bevoegdheid overdragen aan de gemeente. Provincies geven aan dat zij bij de vergunningverlening van windprojecten een bij de omvang en complexiteit van het project passende procedure willen kunnen kiezen. Zo hebben gemeenten bijvoorbeeld al onderzocht waar zij windmolens willen realiseren door middel van participatieprojecten en een m.e.r.-beoordeling, voordat provincies besluiten over windprojecten. De verplichting tot een projectprocedure voor provincies vertraagt daarmee de energietransitie en bemoeilijkt het maken van de ruimtelijke puzzel. Het lijkt daarom logisch dat ook provincies flexibiliteit wordt geboden. Is het daarom niet logisch om in de Omgevingswet ook de mogelijkheid te creëren om van een projectprocedure af te zien, zodat provincies de afwijkvergunning kunnen blijven gebruiken bij de vergunningverlening van windprojecten?

Tot slot hebben de leden van de GroenLinks-fractie naar aanleiding van een recent onderzoek over de invoeringskosten van de Omgevingswet nog een vraag. Zij vernemen graag van de regering of het klopt dat de invoeringskosten een miljard euro hoger uitvallen, en hoe medeoverheden voor deze kostenstijging gecompenseerd worden.

Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de Wetstechnische wijzigingen en andere wijzigingen van ondergeschikte aard in de Omgevingswet en enkele wetten die daarmee verband houden. Het lid heeft hier nog een aantal vragen over.

In de memorie van toelichting is uitgebreid aandacht voor het mogelijk onteigenen van grond op basis van allerlei wetgeving. Kan de regering heel concreet aangeven (dus niet op twintig A4'tjes) wat er in de praktijk precies bedoeld wordt met het onteigenen conform de Omgevingswet?

Verder heeft dit lid het kennisgenomen van het nieuws van d.d. 19 juni 2023 dat de regering, in het bijzonder de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, gronden eerder beschikbaar wil stellen. Dit beschikbaar stellen moet gaan aan de hand van sneller onteigenen. Klopt deze analyse die het lid van de BBB-fractie opmaakt uit de nieuwsartikelen? Zo niet, kan de regering dit dan weerleggen en juist formuleren?

Daarnaast wordt er in de memorie van toelichting gesproken over een wijziging van artikel 5.12 van de Omgevingswet. Dit artikel stelt dat het aanvragen van een jachtgeweeractiviteit of valkeniersactiviteit niet langer via de normale procedure aangevraagd kan worden, en er dus een aparte procedure gestart moet worden. Hiervoor stond dit gelijk aan andere omgevingsvergunningen. Is de regering het ermee eens dat door deze wijziging de jagers en valkeniers meer bezwaard worden dan andere vergunningsaanvragers?

De voorzitter van de commissie, Hagen

De adjunct-griffier van de commissie, Morrin