Gepubliceerd: 26 april 2023
Indiener(s): Aukje de Vries (staatssecretaris financiƫn) (VVD)
Onderwerpen: organisatie en beleid sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36352-3.html
ID: 36352-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I

Algemene toelichting

3

1

Inleiding

3

2

Aanleiding voor aanvullende herstelmaatregelen

3

3

Herstelmaatregelen voor ex-partners

7

 

3.1

Begrip ex-partner

7

 

3.2

Forfaitaire compensatie

9

   

3.2.1

Doel en hoogte forfaitaire compensatie

9

   

3.2.2

Aanvraag en toekenning van forfaitaire compensatie

9

 

3.3

Aanvullende compensatie voor werkelijke schade

10

   

3.3.1

Voorwaarden en hoogte werkelijke schade

10

   

3.3.2

Aanvraag en toekenning werkelijke schade

10

 

3.4

Aanpak schulden van ex-partners

11

   

3.4.1

Context en doel

11

   

3.4.2

Aanpak van bestuursrechtelijke schulden

11

   

3.4.3

Aanpak van privaatrechtelijke schulden

12

   

3.4.4

Schulden die buiten de schuldenregeling vallen

14

   

3.4.5

Verschil met schuldenregeling voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag

14

   

3.4.6

Overwogen alternatieven

15

 

3.5

Ex-partners in een schuldentraject

15

   

3.5.1

Wsnp-traject

16

   

3.5.2

Msnp-traject

16

 

3.6

Noodvoorziening

17

 

3.7

Brede ondersteuning

17

   

3.7.1

Brede ondersteuning in Nederland

17

   

3.7.2

Brede ondersteuning in het buitenland

18

 

3.8

Terugvordering

20

   

3.8.1

Terugvordering bij misbruik

20

   

3.8.2

Terugvordering in andere gevallen

21

4

Kindregeling

21

 

4.1

Kinderen van ex-partners

21

 

4.2

Financiële tegemoetkoming en brede ondersteuning

23

 

4.3

Wijze van toekenning financiële tegemoetkoming

24

 

4.4

Overwogen alternatieven

24

5

Regeling nabestaanden overleden gedupeerden

25

 

5.1

Inleiding

25

 

5.2

Omvang doelgroep

25

 

5.3

Begunstigden van de regeling

26

 

5.4

Herstelregelingen

27

 

5.5

Overwogen alternatieven

28

6

Regeling nabestaanden overleden kinderen

28

 

6.1

Inleiding

28

 

6.2

Omvang doelgroep

29

 

6.3

Begunstigden van de tegemoetkoming

29

 

6.4

Wijze van toekennen

30

 

6.5

Oudercommissie

31

 

6.6

Overwogen alternatieven

31

7

Uitbreiding vooraankondiging en aanpassen zienswijzetermijn

32

8

Gegevensverwerking

33

 

8.1

Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)

33

 

8.2

Gegevensverwerking herstelmaatregelen ex-partners en toeslagpartners of kinderen van overleden aanvragers

34

   

8.2.1

Gegevensverwerking ten behoeve van forfaitaire compensatie

34

   

8.2.2

Gegevensverwerking ten behoeve van aanvullende compensatie werkelijke schade

34

   

8.2.3

Gegevensverwerking ten behoeve van de schuldenaanpak

35

   

8.2.4

Gegevensverwerking ten behoeve van brede ondersteuning door gemeenten

36

   

8.2.5

Gegevensverwerking ten behoeve van brede ondersteuning in het buitenland

36

 

8.3

Gegevensverwerking ten behoeve van tegemoetkoming en brede hulp aan eigen kinderen van ex-partners

37

 

8.4

Gegevensverwerking ten behoeve van tegemoetkoming aan de nabestaanden van overleden gedupeerden en overleden kinderen

37

9

Rechtsbescherming

37

10

Inwerkingtreding

39

11

Budgettaire aspecten

39

12

Uitvoering

40

 

12.1

Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen

40

 

12.2

Uitvoerder aanvullende compensatie werkelijke schade

41

 

12.3

Gemeenten en VNG

42

 

12.4

Uitvoerders aanpak schulden

43

 

12.5

Overige uitvoerders

44

13

Doenvermogen

44

14

Gevolgen voor de regeldruk

47

15

EU-aspecten

47

16

Advies en consultatie

47

 

16.1

Raad voor de rechtspraak

47

 

16.2

Raad voor Rechtsbijstand

48

 

16.3

Autoriteit Persoonsgegevens

51

17

Comptabiliteitswet 2016

51

18

Evaluatie

53

II

Artikelsgewijze toelichting

53

I Algemene toelichting

1 Inleiding

Inhoud van dit wetsvoorstel

In het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld om de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) uit te breiden met maatregelen voor ex-toeslagpartners (hierna: ex-partners) van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag. Deze maatregelen zijn aangekondigd in de brief van de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane van 29 oktober 2021.1 Op grond van de voorgestelde regelingen ontvangen ex-partners een forfaitaire compensatie van € 10.000 en indien nodig een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Daarnaast wordt een aanpak voor (een deel van de) schulden voorgesteld. Ook wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld de kindregeling uit te breiden naar kinderen en (voormalig) pleegkinderen van ex-partners. Deze kinderen hebben de moeilijke omstandigheden veroorzaakt door de toeslagenproblematiek vaak meegemaakt. Daarnaast wordt voorgesteld om de Wht uit te breiden met maatregelen voor bepaalde nabestaanden in het geval een overleden gedupeerde aanvrager of overleden kind bij leven recht zou hebben gehad op compensatie of de tegemoetkoming van de kindregeling. Ten slotte wordt een bredere toepassing van de vooraankondiging in de integrale beoordelingen (waarbij nog grondiger dan in de eerste toets wordt getoetst of sprake is van gedupeerdheid) en aanpassing van de zienswijzetermijn bij de vooraankondiging voorgesteld.2 Met deze toevoegingen wordt toegewerkt naar een afronding van de vorming van het beleid dat moet voorzien in het herstel van de problemen met de kinderopvangtoeslag. Nieuwe aanvullingen aan de Wet Hersteloperatie worden dan ook niet voorzien.

Dit wetsvoorstel wordt mede ingediend namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vanwege de (mede)verantwoordelijkheid van deze bewindspersonen voor enkele in dit wetsvoorstel opgenomen maatregelen.

2 Aanleiding voor aanvullende herstelmaatregelen

Er worden in dit wetsvoorstel verschillende aanvullende herstelmaatregelen voorgesteld, zowel voor ex-partners, voor de kinderen en (voormalig) pleegkinderen van ex-partners en bepaalde nabestaanden van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag en een overleden kind. Daarop wordt hierna per maatregel nader ingegaan.

De ex-partnerregeling

Met de maatregelen in de Wht compenseert de overheid aanvragers van kinderopvangtoeslag die gedupeerd zijn door institutionele vooringenomenheid, de hardheid van het stelsel of een onterechte kwalificatie opzet of grove schuld (O/GS). Zij worden daarnaast geholpen om een nieuwe start in het leven te maken. Bij het aanvragen van kinderopvangtoeslag was het vaak arbitrair wie de aanvrager voor kinderopvangtoeslag was (en als gedupeerde in aanmerking komt voor herstelmaatregelen) en wie niet (en daardoor niet in aanmerking komt voor herstelmaatregelen). Toeslagpartners hebben doorgaans gezamenlijke betrokkenheid bij de kinderen gehad en hebben, wanneer zij toeslagpartner waren ten tijde van de toeslagenproblematiek in een huishouden, als gezinslid veelal dagelijks de toeslagenproblematiek meegemaakt en (financiële) schade geleden. Veel mensen zijn door het verbreken van de relatie geen toeslagpartners meer.

Een deel van die voormalig partners valt al onder het bereik van de Wht. Dat betreft de situatie waarin beide partners kwalificeren als aanvrager van kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel (zogenoemde dubbele aanvragers). Zij kunnen op basis van de huidige wet immers al een aanvraag doen voor toepassing van een herstelmaatregel. Indien men dan ook als dubbele aanvrager al compensatie heeft ontvangen, vervalt het recht op herstelmaatregelen via de ex-partnerregeling.

Er zijn verschillende begrippen die in dit wetsvoorstel worden gebruikt. De toeslagpartner is de partner volgens de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De voormalig partner is de voormalig toeslagpartner van de persoon die de aanvraag kinderopvangtoeslag heeft ingediend en op enig moment geen partner meer is van de aanvrager. Het begrip ex-partner refereert naar de ex-partner die kwalificeert voor de in dit wetsvoorstel opgenomen criteria die gelden voor de ex-partnerregeling. Deze worden in paragraaf 3.1 toegelicht.

De diversiteit aan problematiek binnen de groep voormalig partners is groot. Voor een deel van de voormalig partners geldt dat zij na een relatiebreuk deelgenoot bleven van het leed waarbij zij bijvoorbeeld meebetaalden aan de afbetaling van vorderingen of gevolgen ervoeren van de situatie in de vorm van mentale klachten. Omdat zij vaak meebetaalden, gingen zij daarvoor vaak ook eigen schulden aan. Ook de kinderen van ex-partners kunnen hiervan de gevolgen hebben ondervonden. Dit geldt niet voor alle voormalig partners. Opgemerkt wordt dat er ook voormalig partners zijn die niet of nauwelijks gedupeerd zijn omdat zij geen of nauwelijks een bijdrage hebben geleverd of vertrokken zijn voorafgaand aan of kort na de eerste terugvorderingen en de toeslagpartner met eventuele gevolgen hebben achtergelaten. In de reikwijdte van de regeling wordt, via de afbakening van het begrip ex-partner, binnen de kaders van uitvoerbaarheid en uitlegbaarheid, zoveel mogelijk recht gedaan aan deze diversiteit.

Het onderhavige voorstel voorziet in een regeling voor die laatste groep. Ook voor een deel van deze ex-partners is het leed na het verbreken van het toeslagpartnerschap immers niet opgehouden. Zo bleven ze betrokken bij de afhandeling van de terugvorderingen van kinderopvangtoeslag (hierna: terugvorderingen) die waren gericht aan de aanvrager van kinderopvangtoeslag. Zij ontvingen daarnaast door de (financiële) problematiek vaak niet de verschuldigde kinder- en/of partneralimentatie en hebben te maken gekregen met stress en mentale klachten. Uit gesprekken met deze ex-partners blijkt dat de problemen bij de kinderopvangtoeslag, net als bij de aanvrager van kinderopvangtoeslag, hebben geleid tot een keten van ellende. Zo is er bijvoorbeeld sprake van opbouw van schulden, de woning (ongunstig) moeten verkopen, persoonlijke relaties die onder druk kwamen en verlies van werk. Dit blijkt ook uit signalen van Kamerleden die bijvoorbeeld wijzen op de schuldenproblematiek binnen deze groep. Daarnaast hebben zich ook mogelijke ex-partners bij de Belastingdienst/Toeslagen gemeld die vanwege schuldenproblematiek hun schulden gepauzeerd wilden houden, ondanks dat zij niet in aanmerking kwamen voor de herstelregelingen. Onder hen leeft nog veel woede, schaamte, schuldgevoel en vertwijfeling. De behoefte aan officiële erkenning, compensatie en hulp is groot.

Het kabinet heeft in het kader van de Catshuisregeling3 (het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan gedupeerde aanvragers) de oproep aan die gedupeerden gedaan om hun forfaitaire bedrag van € 30.000 te verdelen onder de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag en een (ex-)partner. Dit gebeurt in de praktijk vaak niet. Het verdelen van deze compensatie wordt ervaren als een pijnlijk en soms onmogelijk proces. Het bedrag wordt vaak niet gedeeld, waardoor de gedupeerde ex-partner niet deelt in deze vorm van herstel.

Dit wetsvoorstel voorziet in een zelfstandige aanspraak van de gedupeerde ex-partner op een forfaitaire compensatie en de aanvullende maatregelen in de hersteloperatie. Op deze manier wordt herstel geboden voor de gedupeerde ex-partner. Ook wordt hiermee voorzien in erkenning van de ex-partner als gedupeerde en benadrukt dat veel ex-partners vergelijkbare gevolgen hebben ondervonden van de toeslagenproblematiek als de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag. Dit voorkomt daarnaast dat juridische procedures met de aanvrager van kinderopvangtoeslag over de verdeling van het forfaitaire bedrag hoeven te worden doorlopen.

Overwogen alternatieven

Bij het vormgeven van een ex-partnerregeling zijn diverse alternatieven beoordeeld.

Allereerst is onderzocht of de voormalig toeslagpartners onderling tot een oplossing zouden kunnen komen. In deze variant zouden alle voormalig toeslagpartners – ook degenen die geen goede verstandhouding meer hebben – genoodzaakt zijn om de herstelbetaling samen te delen. Dit is buitengewoon lastig voor ouders, zeker als niet beiden het wenselijk achten de herstelbetaling te verdelen. Daarnaast heeft een dergelijk traject, eventueel met mediation, een mogelijk lange doorlooptijd. De verwachting was ook dat voor een groot deel van voormalig toeslagpartners een verdeling moeilijk zou zijn vast te stellen, laat staan af te dwingen. Deze voormalig toeslagpartners zouden zich dan waarschijnlijk alsnog melden voor een vorm van financiële compensatie.

Een andere mogelijkheid betrof een aanpak waarop het herstel zich zou richten op «schrijnende gevallen». In hoeverre een voormalig partner als «schrijnend» kwalificeert zou dan vastgesteld moeten worden op basis van een drempelwaarde. Het nadeel van dit alternatief is dat de keuze voor de drempelwaarde als arbitrair zal worden ervaren; «waarom ligt de grens hier»?. Bijkomend nadeel is dat de herstelregeling een «alles of niets» karakter krijgt. Een voormalig partner die net niet over de drempelwaarde komt krijgt geen enkel herstel.

Tenslotte is overwogen om een maatwerk oplossing te bieden. Dat betekent dat van de voormalig toeslagpartners telkens zou moeten worden vastgesteld of zij daadwerkelijk gedupeerd zijn geweest en welke mate van schade zij hebben geleden. In de praktijk zou dit kunnen betekenen dat alleen aanvullend herstel worden geboden bij zaken die niet al via het aanvragerstraject worden afgewikkeld. Hiermee zou de compensatie specifieker zijn, maar tegelijkertijd zou de compensatie van de ex-partner afhankelijk worden van de uitkomsten van de (integrale) beoordeling van de aanvrager van kinderopvangtoeslag. Daarnaast vergt deze maatwerkaanpak van de uitvoering dat zij naast de bestaande werkstroom van KOT-gedupeerden ook nog circa 11.000 aanvragen van voormalig toeslagpartners in behandeling zou moeten nemen. De behandeling van aanvragen van voormalig toeslagpartners zou dan waarschijnlijk na de behandeling van de KOT-gedupeerden komen. Gegeven de beschikbare capaciteit was de verwachting dat ex-partners in dit scenario dan op zijn vroegst rond 2025–2026 financieel zouden kunnen worden geholpen.

Tegen de achtergrond van deze overwogen alternatieven is gekozen voor de nu voorgestelde aanpak. Hierbij is het belang van uitvoerbaarheid en de wens om de gedupeerde ex-partner snel, zelfstandig en effectief herstel te bieden het zwaarst gewogen.

Uitbreiding kindregeling met (voormalig) (pleeg)kinderen van de ex-partner

De kinderen en (voormalig) pleegkinderen van ex-partners hebben vaak de moeilijke omstandigheden veroorzaakt door de toeslagenproblematiek ook ondervonden, net als kinderen en (voormalig) pleegkinderen van aanvragers van kinderopvangtoeslag of hun partner. Daarom wordt de reikwijdte van de kindregeling uitgebreid met eigen kinderen en (voormalig) pleegkinderen van ex-partners.

Aanspraak voor nabestaanden van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag

Het uitgangspunt van de hersteloperatie toeslagen is het zoveel mogelijk in staat stellen van gedupeerden van de toeslagenproblematiek tot het maken van een nieuwe start. Om een nieuwe start mogelijk te maken vindt compensatie plaats en geldt een schuldenaanpak waarbij bestuursrechtelijke schulden worden kwijtgescholden en achterstanden op privaatrechtelijke schulden worden overgenomen of betaald. De gezinsleden van deze gedupeerden hebben terecht (indirect) profijt van het bieden van deze herstelmaatregelen. Het komt voor dat een gedupeerde ouder overlijdt voordat diens gedupeerdheid is vastgesteld en herstelmaatregelen zijn toegekend. Het bestuursrecht bepaalt dat na het overlijden van een belanghebbende geen aanspraken voor die overledene meer mogelijk zijn indien nog geen beschikking tot toekenning is afgegeven. De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) maakt mee dat de (mogelijk gedupeerde) aanvrager bij leven een aanvraag voor een herstelmaatregel heeft ingediend en vervolgens, voor de toekenning, overlijdt. Na het overlijden van de aanvrager moet de aanvraag op basis van het bestuursrecht worden afgewezen en delen de gezinsleden van de overledene niet meer mee in de herstelmaatregelen. UHT heeft in dit kader enkele tientallen aanvragen voor herstel ontvangen die niet meer aan de aanvrager kunnen worden uitgekeerd vanwege diens overlijden en die in afwachting van dit voorstel worden aangehouden.

Ook als het forfaitaire bedrag van € 30.000 is uitbetaald en de aanvrager daarna overlijdt, kunnen achtergebleven gezinsleden in de problemen komen. Het kan dan bijvoorbeeld voorkomen dat schuldeisers zich melden om schulden van de overleden aanvrager bij diens erfgenamen te innen. De achtergebleven gezinsleden komen niet in aanmerking voor de schuldenregeling van de overledene en lopen ondersteuning mis, waarin ze wel hadden kunnen meedelen als de aanvrager nog zou hebben geleefd. Dit wetsvoorstel voorziet daarom in een aanspraak voor de toeslagpartner bij overlijden van de aanvrager van kinderopvangtoeslag op herstelmaatregelen van deze aanvrager. Indien er geen toeslagpartner is, krijgen de op het moment van overlijden in leven zijnde eigen kinderen van de overleden aanvrager recht op de herstelmaatregelen. Op deze manier kunnen de achterblijvende toeslagpartner en kinderen ruimhartig gecompenseerd worden en staan ze niet met lege handen na het overlijden van hun naaste.

In de Wht is wel al geregeld dat kinderen van overleden ouders die zich nog niet hadden aangemeld voor een herstelmaatregel maar waarvan aannemelijk is dat de ouder recht zou hebben gehad op een herstelmaatregel, aanspraak kunnen maken op de kindregeling. Deze kinderen worden in de kindregeling erkend als zijnde getroffen door de toeslagenproblematiek. Zij ontvangen een financiële tegemoetkoming en brede ondersteuning. Maar daarmee is niet voorzien in de toekenning van de herstelmaatregelen voor een gedupeerde ouder en diens gezinsleden.

Aanspraak voor nabestaanden van een overleden kind

Dit wetsvoorstel voorziet in een aanspraak van de toeslagpartner, kinderen of ouders van een kind van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag bij overlijden van dat kind. Er kan aanspraak worden gemaakt op erkenning en een financiële tegemoetkoming naar analogie van de financiële tegemoetkoming die het kind ingevolge de kindregeling zou hebben ontvangen als het kind nog zou hebben geleefd. Als er geen toeslagpartner van het overleden kind is op het moment van overlijden, dan komen diens in leven zijnde kinderen in aanmerking voor de financiële tegemoetkoming. Dit bedrag wordt gelijkelijk verdeeld over het aantal kinderen dat een aanvraag hiertoe doet. Indien er geen toeslagpartner is en er geen kinderen zijn, komen de ouders van het overleden kind in aanmerking voor de financiële tegemoetkoming.

3 Herstelmaatregelen voor ex-partners

Op grond van de voorgestelde regeling voor ex-partners ontvangen ex-partners een forfaitaire compensatie van € 10.000. Als de werkelijke schade hoger is dan € 10.000 kunnen zij bovendien een verzoek doen voor aanvullende compensatie. Ook wordt een aanpak voor (een deel van de) schulden voorgesteld. Tot slot wordt voorgesteld om ex-partners in aanmerking te laten komen voor brede ondersteuning op de vijf leefgebieden financiën, gezin, werk, wonen en zorg. De onterechte terugbetaling van kinderopvangtoeslag wordt al via de compensatieregeling voor de aanvrager afgewikkeld. Er vindt daarom voor de beoordeling van gedupeerdheid van de ex-partner geen integrale beoordeling plaats.

3.1 Begrip ex-partner

Het doel van de ex-partnerregeling is om zoveel mogelijk voormalig partners waarvan het aannemelijk is dat zij merkbare gevolgen hebben ondervonden van de problemen rondom de kinderopvangtoeslag te compenseren. Om te bepalen welke voormalig partners daadwerkelijk de nadelige gevolgen hebben ondervonden wordt er met behulp van twee afzonderlijke criteria, het zogenoemde duurcriterium en kindcriterium, bepaald of diegene in aanmerking komt voor compensatie. Het is voldoende voor een ex-partner om aan een van beide criteria te voldoen. De inschatting is dat circa 11.000 personen aan de definitie van ex-partner voldoen.

Ten eerste geldt een duurcriterium. Op grond van dit duurcriterium dient een persoon, om als ex-partner te worden aangemerkt, gedurende ten minste een jaar na de dagtekening van de beschikking die heeft geleid tot toekenning van een herstelmaatregel aan de aanvrager, toeslagpartner te zijn geweest van die aanvrager. Het kan hierbij gaan om een beschikking tot niet-toekenning of tot terugvordering van kinderopvangtoeslag of tot stopzetting van voorschotverlening kinderopvangtoeslag als direct gevolg van institutionele vooringenomenheid of van de hardheid van het stelsel. Het kan hierbij ook gaan om een beschikking waarin staat dat geen persoonlijke betalingsregeling werd toegekend of een buitengerechtelijke schuldregeling werd geweigerd, welke beschikking een direct gevolg is van een onterechte kwalificatie O/GS.

Ten tweede geldt een kindcriterium om te bepalen of een persoon in aanmerking komt voor de ex-partnerregeling. Hiertoe dient de kinderopvangtoeslag in een berekeningsjaar waarvoor compensatie aan de gedupeerde aanvrager is toegekend geheel of gedeeltelijk betrekking te hebben gehad op de kinderopvang van het kind of toenmalige pleegkind van de toeslagpartner. Omdat de aanvraag ook betrekking had op het (pleeg)kind van de ex-partner, wordt verondersteld dat de (inmiddels) ex-partner de gevolgen heeft ondervonden van de institutionele vooringenomenheid, de hardheid van het stelsel of de onterechte O/GS-kwalificatie.

De overwegingen achter deze afbakening zijn de volgende: ex-partners die na de dagtekening van de beschikking die heeft geleid tot toekenning van een herstelmaatregel aan de aanvrager voor minstens 1 jaar lang toeslagpartner van een gedupeerde aanvrager zijn geweest, maakten minimaal een jaar lang de problematiek mee als onderdeel van het gedupeerde huishouden. Een ex-partner wiens eigen (pleeg)kinderen in een huishouden met schulden opgroeien zal sneller aannemelijk (financieel) nadeel hebben ondervonden. Met deze definiëring worden ex-partners die te kort onderdeel hebben uitgemaakt van het huishouden en verder van de problematiek af staan uitgesloten van de regeling.

Ook is vereist dat de voormalig partner niet wordt aangemerkt als aanvrager van kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel. Die groep valt immers op dit moment al onder het bereik van de Wht. Zij kwalificeren dus niet als ex-partner voor de toepassing van de Wht.

De aanspraak van een ex-partner is afhankelijk van de vastgestelde gedupeerdheid van de aanvrager van kinderopvangtoeslag. Het kan voorkomen dat de potentieel gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag is overleden en nog geen aanvraag voor een herstelmaatregel heeft gedaan. Die overledene is daarmee ook niet aangemerkt als gedupeerde. Het wordt wenselijk geacht om de ex-partner in dit geval alsnog toegang te bieden tot de ex-partnerregeling. Er zijn twee situaties waarin die ex-partner toch in aanmerking kan komen voor de ex-partnerregeling. In beide situaties dient aannemelijk te zijn dat ten aanzien van de overleden aanvrager een herstelmaatregel zou zijn toegepast. Ten eerste in de situatie waarin de aanvrager van kinderopvangtoeslag geen aanvraag voor een herstelmaatregel heeft gedaan en is komen te overlijden vóór 1 januari 2024. De tweede situatie is die waarin de aanvrager van kinderopvangtoeslag voor overlijden een aanvraag voor een herstelmaatregel heeft gedaan, maar de toekenning nog niet heeft plaatsgevonden. In beide situaties geldt dat aannemelijk moet zijn dat de aanvrager van kinderopvangtoeslag in aanmerking gekomen zou zijn voor toepassing van een herstelmaatregel als hij nog in leven zou zijn geweest.

3.2 Forfaitaire compensatie

3.2.1 Doel en hoogte forfaitaire compensatie

De forfaitaire compensatie voor de ex-partner bedraagt € 10.000. Dit bedrag moet worden gezien als erkenning voor het aangedane leed en is een vergoeding voor geleden materiële en immateriële schade. Het voorstel beoogt herstel te bieden en niet te treden in de (privaatrechtelijke) verhoudingen tussen partners of ex-partners. Daarom is gekozen voor een regeling waarbij de ex-partner zelfstandig aanspraak heeft. Wel heeft het kabinet vanaf het begin een appel gedaan op de ontvangers van de Catshuisregeling om de eerder ontvangen € 30.000 te delen met diens (ex-)toeslagpartner. Er kunnen diverse redenen zijn waarom de € 30.000 gedeeld is. Dit kan bijvoorbeeld zijn als gevolg van een gedwongen verdeling op basis van het huwelijksvermogensrecht, maar het is ook mogelijk dat de ontvanger de € 30.000 vrijwillig heeft gedeeld. Het kabinet wil geen onderscheid maken tussen de diverse redenen waarom het bedrag verdeeld is tussen beide voormalig partners. Het zou de uitvoering van de maatregel bovendien compliceren en tot vertraging leiden als de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning van compensatie rekening zou moeten houden met onderling verdeelde bedragen. Er zou immers getoetst moeten worden of die verdeling al dan niet heeft plaatsgevonden. De in de wet gehanteerde peildatum voor de ex-partnerregeling heeft bovendien tot gevolg dat toepassing van het huwelijksvermogensrecht niet snel zal leiden tot een gedwongen verdeling van de € 30.000. Op het moment van uitbetaling zijn partners immers al uit elkaar. Dat als gevolg van de zelfstandige aanspraak voor de ex-partner een verschil in compensatie tussen ex-partners kan ontstaan, weegt voor het kabinet in het kader van de hersteloperatie toeslagen minder zwaar dan de uitvoeringsconsequenties van het in de privaatrechtelijke verhoudingen tussen voormalig partners treden. Verder kan met een forfaitaire compensatie aan een grote groep ex-partners op een snelle en effectieve manier herstel kan worden geboden.

Bij de keuze van de hoogte van het bedrag is beredeneerd dat € 10.000 substantieel genoeg wordt geacht om echt iets te betekenen voor ex-partners, als het verdelen niet lukt. Wanneer de ex-partner meent meer schade te hebben dan deze € 10.000 kan hij of zij dit aanvoeren bij de aanvullende schaderegeling.

Tegelijkertijd blijft met dit bedrag het verschil met partners die nog bij elkaar zijn (zij krijgen gezamenlijk € 30.000) beperkt. Ongeacht de situatie, waarbij mogelijk wel of geen sprake is geweest van een verdeling, heeft het kabinet willen voorkomen dat de ex-partner (naar verhouding) een veel lagere compensatie zou ontvangen dan de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag, terwijl de geleden schade wellicht niet veel kleiner is geweest.

3.2.2 Aanvraag en toekenning van forfaitaire compensatie

De Belastingdienst/Toeslagen stelt door middel van gegevens uit de eigen systemen en data-analyse voor een groot deel van de voormalig partners vast wie mogelijk kwalificeert als ex-partner. Deze personen worden per brief aangeschreven door de Belastingdienst/Toeslagen en kunnen daarna het hiervoor beschikbaar gestelde aanvraagformulier indienen om de forfaitaire compensatie van € 10.000 aan te vragen. De Belastingdienst/Toeslagen kan niet de hele groep van ex-partners vaststellen op basis van data-analyse. Dit heeft onder andere betrekking op ex-partners waarbij degene die destijds daarvan partner was en aanvrager van kinderopvangtoeslag, is komen te overlijden voordat er een aanvraag voor een herstelmaatregel is ingediend. Het streven is dat de personen die niet aangeschreven worden door Belastingdienst/Toeslagen zes maanden na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, zonder daartoe te zijn uitgenodigd per brief, een aanvraag kunnen indienen voor de ex-partnerregeling. Door het loket voor deze ex-partners later te openen, wordt gekozen om de instroom van aanvragen voor de uitvoering beheersbaar te houden.

Voordat de Belastingdienst/Toeslagen overgaat tot uitbetaling van de forfaitaire compensatie, krijgt de ex-partner de gelegenheid om de uitbetaling hiervan te pauzeren. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn in het geval waarop de ex-partner eerst wenst de schuldenaanpak af te ronden.

Vanwege de beperkte meerwaarde in de praktijk en om gehoor te geven aan de uitvoeringstoets ten aanzien van de ex-partnerregeling worden aan de hardheidsclausule van artikel 9.1 Wht niet de bepalingen toegevoegd die betrekking hebben op de definitie en hoogte van de tegemoetkoming van ex-partners.

3.3 Aanvullende compensatie voor werkelijke schade

3.3.1 Voorwaarden en hoogte werkelijke schade

Ex-partners die verwachten meer schade dan het aan hen uitgekeerde forfaitaire bedrag van € 10.000 te hebben geleden als gevolg van institutionele vooringenomenheid, hardheid van het stelsel of de onterechte O/GS-kwalificatie, kunnen een (onderbouwde) aanvraag doen voor compensatie van aanvullende schade. Het kan zowel om materiële als immateriële schade gaan. De hoogte van de aanvullende compensatie is de werkelijke schade bovenop de forfaitaire compensatie. De schade wordt vastgesteld overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht.

3.3.2 Aanvraag en toekenning werkelijke schade

Een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag die een definitieve compensatiebeschikking heeft ontvangen, kan een aanvraag indienen om aanvullende schade te laten compenseren. De onafhankelijke Commissie Werkelijke Schade (CWS) adviseert de Belastingdienst/Toeslagen op dit moment al over het toekennen van een aanvullende schadevergoeding voor (materiële en immateriële) schade aan gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag. In recente voortgangsrapportages over de hersteloperatie is stilgestaan bij diverse verbetermaatregelen die zijn vastgesteld, gerealiseerd of nog gerealiseerd moeten worden waar het gaat om een goed functionerend CWS-traject.4 Hiermee wordt beoogd om verbeteringen door te voeren die de CWS in staat stellen om de werkelijke schade correct en tijdig vast te laten stellen. Het kabinet wil zoveel mogelijk voorkomen dat de afwikkeling van de al lopende hersteloperatie vertraagd wordt door het invoeren van nieuwe regelingen. Om deze reden wordt voor de uitvoering van de schaderegeling voor ex-partners onderzocht of een marktpartij deze taak kan uitvoeren voor wat betreft het vaststellen van de werkelijke schade bij ex-partners. Dit onderzoek en vervolgens de selectie van een uitvoerder vindt op dit moment plaats. Het is dan ook mogelijk dat ten tijde van de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel dit onderdeel nog niet uitgevoerd kan worden. De inwerkingtreding van dit onderdeel volgt dan zodra dit onderdeel van het wetsvoorstel uitvoerbaar is. Het is de bedoeling dat er een externe uitvoerder wordt gecontracteerd die de gehele schaderegeling uitvoert. Dit houdt in dat alle benodigde procestappen van aanmelding en beoordeling tot vaststelling en toekenning van de schadevergoeding worden doorlopen. Ook vaststelling en toekenning behoren daarmee tot de opdracht.

Het extern beleggen van de schaderegeling voor ex-partners geeft de CWS de ruimte om zich de richten op haar ingezette versnellingsproces voor de schade-afhandeling van de gedupeerden aanvragers van kinderopvangtoeslag. Tegelijkertijd kan met het uitbesteden van de schaderegeling kan de in de markt bestaande capaciteit en ervaring worden aangewend voor het herstelproces. Uit de verkennende marktconsultatiegesprekken is gebleken dat marktpartijen de uitvoering van de schaderegeling uitvoerbaar achten en verschillende expertises (sociaal maatschappelijke begeleiding, juridische beoordelingscapaciteit en efficiënte ICT- en procesinrichting) in de markt aanwezig zijn. De verwachting is dat daarmee de uitvoering van de schaderegeling voor de ex-partners snel en efficiënt door een (combinatie van) marktpartijen kan worden uitgevoerd vanaf het vierde kwartaal van 2023.

Er is daarbij voorzien dat de externe uitvoerder van de schaderegeling alle stappen van het schadeproces (d.w.z. van beoordeling tot beschikken en betalen) voor haar rekening kan nemen. De relevante bevoegdheden van de Minister van Financiën worden dan – in lijn met Afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht – via een mandaatbesluit gemandateerd aan de uitvoerende organisatie in kwestie. Mandatering laat de verantwoordelijkheid van de Minister onverlet. Ook blijft de Minister zelf bevoegd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de uitvoering van de private schuldenregelingen door Sociale Banken Nederland (SBN).

3.4 Aanpak schulden van ex-partners

3.4.1 Context en doel

Evenals de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag, krijgt de ex-partner recht op een oplossing voor zijn publiekrechtelijke en privaatrechtelijke schulden. De toeslagenproblematiek raakte immers het gehele huishouden, waaronder de toenmalige toeslagpartner, nu ex-partner. Ex-partners betaalden veelal ook mee aan de terugvorderingen en maakten zelf schulden, waarvan zij ook na het beëindigen van het (toeslag)partnerschap gevolgen ondervinden. Na een relatiebreuk kunnen sommige schulden buiten de schuldenaanpak van de aanvrager van kinderopvangtoeslag vallen. Dit zijn bijvoorbeeld schulden die op naam staan van de ex-partner en niet zijn meegenomen in de schuldenaanpak van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag. Daarom heeft het kabinet besloten om ook een schuldenaanpak aan ex-partners te bieden. Voorgesteld wordt om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de schuldenaanpak zoals deze geldt voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag. Het doel hiervan is gedupeerden zoveel mogelijk in staat te stellen een nieuwe start te maken. De in deze paragraaf opgenomen toelichting heeft betrekking op zowel de aanpak van bestuursrechtelijke schulden als de aanpak van privaatrechtelijke schulden, aangezien de context en doelstelling in grote lijnen overeenkomen.

3.4.2 Aanpak van bestuursrechtelijke schulden

Alle bestuursrechtelijke schulden van ex-partners worden kwijtgescholden voor zover die zien op de periode tot en met 31 december 2020.5 De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), de Sociale Verzekeringsbank (SVB), het Centraal Administratie Kantoor (CAK), het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO), gemeenten en waterschappen ontvangen van de Belastingdienst/Toeslagen de gegevens van de ex-partners van wie de schulden worden kwijtgescholden. Betaalachterstanden die na 31 december 2020 zijn afbetaald op de schuld die wordt kwijtgescholden worden gerestitueerd.

Een ex-partner wordt ambtshalve kwijtschelding verleend wanneer de Belastingdienst/Toeslagen de compensatie van € 10.000 toekent. Dit gebeurt door de publieke instelling bij wie de schuld openstaat. Kwijtschelding of ontslag van betalingsverplichting wordt in beginsel verleend voor alle openstaande schulden die zien op de periode tot 1 januari 2021, met uitzondering van schulden ontstaan als gevolg van fraude of misbruik. Dit geldt ook voor vorderingen die op 1 januari 2021 nog niet zijn vastgesteld, maar betrekking hebben op de periode tot en met 31 december 2020.

3.4.3 Aanpak van privaatrechtelijke schulden

Privaatrechtelijke schulden worden van de ex-partner overgenomen of betaald indien deze uiterlijk vóór 1 juni 20216 opeisbaar waren. Het gaat hierbij alleen om betalingsachterstanden. Lopende betalingsverplichtingen en hoofdsommen van leningen worden in beginsel niet overgenomen.

Het uitgangspunt van deze regeling is dat op aanvraag van een ex-partner tot overname van bepaalde opeisbare privaatrechtelijke geldschulden wordt overgegaan. Indien schuldovername niet mogelijk blijkt, betaalt Sociale Banken Nederland (SBN), in mandaat van de Minister van Financiën, het verschuldigde bedrag namens de ex-partner aan de schuldeiser. SBN is een samenwerkingsverband van 9 kredietbanken. SBN is gevraagd de uitvoeringsaspecten van dit aanvullend wetsvoorstel te beoordelen. Voor alimentatieschulden waarvoor het LBIO de gemachtigde invorderaar is, geldt dat het LBIO ook een aanvraag kan indienen. Wanneer alimentatieplichtigen geen gebruik maken van de privaatrechtelijke schuldenaanpak, bijvoorbeeld omdat zij de alimentatiegerechtigden de gelden niet gunnen, kunnen deze schulden worden voldaan zonder aanvraag van de ex-partner maar op aanvraag van LBIO.

Schuldovername houdt in dat de opeisbare geldschuld van de ex-partner overgaat op de Minister van Financiën. De Minister van Financiën treedt dus in de plaats van de ex-partner. Dit zorgt ervoor dat schuldeisers niet alsnog verhaal kunnen halen bij de ex-partner.

In aanmerking komende betalingsachterstanden op geldschulden

Schulden die in aanmerking komen voor overname zijn geldschulden die:

  • zijn ontstaan na 31 december 2005;

  • vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren; en

  • nog niet zijn voldaan op het tijdstip dat de aanvraag om toepassing van de regeling door de belanghebbende wordt gedaan.

Bepaalde schulden die zijn ontstaan na 31 december 2005 komen voor overname of betaling in aanmerking. Hiermee wordt aangesloten bij de datum waarop het huidige toeslagenstelsel is geïntroduceerd. Deze schulden moeten vóór 1 juni 2021 opeisbaar zijn geweest. Een aanvraag kan in beginsel worden ingediend tot zes maanden na de dagtekening van de beschikking tot toekenning van de compensatie. Een ex-partner kan meerdere aanvragen indienen. Het verdient de voorkeur alle schulden zoveel mogelijk in één aanvraag op te nemen.

Alleen op 1 juni 2021 openstaande betalingsachterstanden op geldschulden worden overgenomen, niet de toekomstige termijnen. Het doel van de regeling is namelijk niet om ex-partners volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen, maar om ervoor te zorgen dat deze gedupeerden niet meer te maken hebben met deurwaarders en schuldenproblematiek en daarmee zoveel mogelijk een nieuwe start wordt geboden. Het gaat om schulden die voortvloeien uit een privaatrechtelijke vordering tot betaling van een geldschuld van een schuldeiser, voor zover deze opeisbaar waren voor 1 juni 2021. Deze geldschuld moet voortvloeien uit een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf van de schuldeiser verrichte rechtshandeling. Schulden die niet voortvloeien uit een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf van de schuldeiser verrichte rechtshandeling (zogenoemde «informele schulden») worden alleen overgenomen voor zover deze zijn vastgelegd in een notariële akte of middels een rechterlijke uitspraak en voor zover deze opeisbaar waren vóór 1 juni 2021. Ook opeisbare schulden die voortvloeien uit alimentatieverplichtingen worden overgenomen.

Bij hypothecaire leningen kan het voorkomen dat na meerdere niet betaalde maandelijkse termijnen de hoofdsom van de lening opeisbaar wordt. In die situatie wordt onderscheid gemaakt tussen de opeisbare achterstallige betalingen enerzijds en de hoofdsom anderzijds. De opeisbare achterstallige betalingen worden overgenomen, maar de opeisbare hoofdsom niet. De ex-partner blijft dus in principe schuldenaar van de resterende hoofdsom van de hypothecaire lening. De ex-partner kan het maandelijkse rente- en aflossingsbedrag weer gaan betalen en zo de hypotheek verder aflossen. Een uitzondering hierop is als het gaat om een restschuld na verkoop van of verhaal op de verhypothekeerde zaak. In een dergelijk geval wordt ook de hoofdsom vergoed.

Ook de bijkomende kosten van de over te nemen opeisbare geldschuld worden overgenomen. Hieronder vallen bijvoorbeeld incassokosten in geval sprake is van een huurachterstand of van een betalingsachterstand bij een verzekering of abonnement.

Privaatrechtelijke zakelijke schulden die voortvloeien uit een onderneming

In lijn met het beleid voor gedupeerde aanvragers, is er een schuldenregeling voor privaatrechtelijke zakelijke schulden die voortvloeien uit een als eenmanszaak of een personenvennootschap gedreven onderneming die op het privévermogen van de ex-partner kunnen worden verhaald. Het kabinet wil voorkomen dat ex-partners door verhaal op hun privévermogen voor ondernemingsschulden alsnog persoonlijk in de problemen komen. Omdat de Bijstand voor zelfstandigen (bbz)- en de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)-leningen voor bedrijfskapitaal gelijkenissen vertonen met private leningen vallen ook deze leningen onder de regeling. Dit betekent dat enkel het opeisbare deel wordt overgenomen. Als de overname van een zakelijke private schuld op grond van de Europese staatssteunregels kan worden gekwalificeerd als staatssteun, worden er niet meer zakelijke private schulden overgenomen dan op grond van die regels is toegestaan. Er is daartoe een speciaal team ingericht bij de Belastingdienst/Toeslagen dat samen met gedupeerde ouders en toeslagpartners met een onderneming waarborgt dat zij niet boven de de-minimisgrens komen die door de Europese Unie is gesteld.

3.4.4 Schulden die buiten de schuldenregeling vallen

Schulden die voortvloeien uit ernstig misbruik, nalatigheid, onrechtmatige daad of strafbare feiten worden niet kwijtgescholden of overgenomen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer het ontstaan van een schuld aantoonbaar verwijtbaar is aan de ex-partner. Gezien de aard van (het ontstaan van) deze schulden acht het kabinet het niet wenselijk om ook deze schulden kwijt te schelden of over te nemen. Daarnaast wordt net als bij gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag een aantal typen schulden niet meegenomen, zoals hoofdsommen van (formele en informele) leningen, en achterstanden van informele leningen die niet in een notariële akte zijn vastgelegd of voortkomen uit een gerechtelijke uitspraak. Hetzelfde geldt voor geldschulden bij een rechtspersoon, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of maatschap, waarin de ex-partner zelf een belang heeft. In dat geval wordt de schuld maar deels overgenomen. Een percentage gelijk aan het belang van de ex-partner in de betreffende rechtspersoon wordt niet overgenomen. Schulden die al van de gedupeerde aanvrager zijn overgenomen, staan inmiddels niet meer open en zullen dus niet opnieuw overgenomen en afbetaald worden. Ten slotte worden nieuwe schulden, die zijn ontstaan na de gestelde peildatum, niet betaald. Met de peildatum wordt aangesloten bij de peildata die gelden voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag. Hierdoor wordt een ruimere schuldenaanpak voor ex-partners voorkomen. Ook wordt overcompensatie beperkt door het aansluiten bij deze peildatum omdat er geen schulden die later zijn ontstaan worden meegenomen. Daarnaast is het aansluiten bij deze peildatum beter uitvoerbaar omdat het geen aanpassingen van systemen vereist. Omdat er relatief een lange tijd zit tussen de aankondiging van de schuldenaanpak met het hanteren van deze peildata en de uitvoering van de regeling, kan de ex-partner in de tussentijd ook nieuwe schulden hebben gemaakt die niet worden meegenomen in de schuldenaanpak. De voordelen van het aansluiten bij de peildata die gelden voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag wegen zwaarder dan de nadelen van de optie om een peildatum dichterbij de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel te kiezen.

3.4.5 Verschil met schuldenregeling voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag

Er is een aantal verschillen tussen de schuldenaanpak voor gedupeerde ex-partners en de schuldenaanpak voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag. Zo geldt de schuldenaanpak bij ex-partners alleen voor de schulden van de ex-partner zelf en niet voor de schulden van diens huidige partner. Daarnaast is besloten om voor ex-partners geen wettelijk moratorium in te richten. Voor gedupeerde aanvragers is in februari 2021 het moratorium in het leven geroepen om ruimte te creëren om tot een schuldenaanpak te komen en om ouders te beschermen tegen invorderingen van schulden na het ontvangen van het forfaitaire bedrag van € 30.000, met name om te voorkomen dat de compensatie gebruikt moest worden om schulden af te betalen. Nu de schuldenaanpak voor ex-partners tegelijkertijd met de compensatie wordt geïntroduceerd, kan voor ex-partners voorkomen worden dat zij hun compensatie moeten inzetten voor het betalen van schulden die binnen de peildata van de schuldenaanpak vallen. De ex-partner kan bepalen om de compensatie direct uit te keren of eerst de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke schulden aan te pakken. In dit laatste geval wordt de uitbetaling van de forfaitaire compensatie uitgesteld. Op deze manier kan de ex-partner zelf zorgen voor de bescherming van de compensatie en is het moratorium niet nodig. Daarnaast is het om deze reden ook niet noodzakelijk om voor ex-partners de regeling open te stellen waarmee schulden die met de compensatie voldaan zijn en onder de vigerende wetgeving kwijtgescholden of overgenomen zouden worden, te compenseren, zoals bij gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag wel het geval is. Daarom zal het loket «Al betaalde schulden» niet worden opengesteld voor deze doelgroep.

3.4.6 Overwogen alternatieven

Omdat de diversiteit in de problematiek van ex-partners bijzonder groot is, is getracht een schuldenregeling te ontwerpen die uitsluitend aan de toeslagenproblematiek gerelateerde schulden oplost. Hiertoe zijn meerdere opties onderzocht. Overwogen is om geen separate schuldenaanpak in te richten voor ex-partners, maar hooguit schulden die kwalificeren als schade in de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade mee te nemen. Naar verwachting heeft dit het nadeel dat er veel vaker een beroep zal worden gedaan op de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Deze optie voldoet daarnaast niet aan de toezegging dat er een separate schuldenaanpak komt. Overwogen is verder om de schuldenaanpak niet op ex-partners te richten. Dit vanuit de gedachte dat een aanvrager en zijn of haar partner gezamenlijk hoofdelijk aansprakelijk waren voor hun gezamenlijke schulden, en dat ex-partners daarmee al geholpen zijn met het wegnemen van de schulden van de initiële aanvrager. Dit houdt echter geen rekening met vervolgschulden die een ex-partner zelfstandig mogelijk heeft moeten maken vanwege de problemen met de kinderopvangtoeslag of nadat de relatie was beëindigd. Daarnaast zou de schuldenaanpak ook kunnen worden verbreed door ook schulden van de huidige partner van de ex-partner kwijt te schelden. Vanuit de wens om een nieuwe start voor het hele huishouden te bieden valt hier iets voor te zeggen, maar het kabinet wil vanuit het oogpunt van maatschappelijke uitlegbaarheid waken voor een steeds verdere uitbreiding van de doelgroep van een generieke schuldenkwijtschelding.

Verder is onderzocht of de schulden in tijd of aard kunnen worden afgebakend. Een afbakening in de tijd, waarbij uitsluitend schulden in aanmerking komen die zijn ontstaan tijdens of na het toeslagpartnerschap met de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag, is door de publieke schuldeisers als onuitvoerbaar bestempeld. Deze optie stuit op bezwaren die liggen in onder andere ontoereikende administratie, ICT-systemen en capaciteitsproblemen. Daarnaast is onderzocht of een afbakening mogelijk is in de aard van de schulden. Dit leidt echter tot willekeur omdat niet kan worden aangetoond dat ex-partners bepaalde schulden wel of juist niet hebben gemaakt vanwege de problematiek rond de kinderopvangtoeslag. Er is bijvoorbeeld onderzocht of de achterstanden van alimentatieschulden kunnen worden uitgesloten van de schuldenaanpak voor ex-partners. Hier is niet voor gekozen omdat dit tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de gedupeerde aanvrager zou leiden. De achterstanden op alimentatieschulden van de aanvrager worden immers wel kwijtgescholden. Dit is des te wranger ten opzichte van de ex-partner omdat bij het aanvragen van de kinderopvangtoeslag vaak arbitrair was wie aanvrager was (en dus in aanmerking komt voor herstel) en wie als toeslagpartner gold.

3.5 Ex-partners in een schuldentraject

Er wordt voorgesteld om de schulden van ex-partners op wie de wettelijke schuldsanering (Wsnp7) of een buitengerechtelijke schuldregeling (Msnp8) van toepassing is te voldoen. Net zoals geldt voor de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag, worden soms ex-partners geconfronteerd met het strakke regime van een schuldsaneringstraject en leven zij rond het bestaansminimum. Het uitbreiden van de doelgroep van de Wht met ex-partners in een Wsnp- dan wel Msnp-traject levert een bijdrage aan het oplossen van hun schuldenproblematiek. In aanmerking voor de regeling komt de ex-partner die recht heeft op de forfaitaire compensatie van € 10.000. Daarbij geldt dat de ex-partner zich bevindt in de Wsnp, dan wel Msnp.

Voor ex-partners geldt, net als bij aanvragers van kinderopvangtoeslag, dat:

  • 1) op aanvraag van de bewindvoerder van een ex-partner in het Wsnp-traject een bedrag wordt toegekend, gelijk aan de vorderingen van erkende schuldeisers; en

  • 2) bij een ex-partner in een buitengerechtelijke schuldregeling de schuldbemiddelaar op aanvraag een bedrag toegekend krijgt gelijk aan de openstaande schulden van de ex-partner.

Hiermee worden de schulden van ex-partners afgelost, hetgeen ervoor zorgt dat de forfaitaire compensatie volledig aan de ex-partner toekomt. Niet saneerbare schulden worden niet gecompenseerd. Dit betreft bijvoorbeeld een betaling van een geldsom aan een slachtoffer, een betaling aan de benadeelde partij van een geldbedrag en verplichting tot schadevergoeding opgelegd door de civiele rechter na een strafrechtelijke veroordeling.

3.5.1 Wsnp-traject

Dit wetsvoorstel voorziet erin om alle bestaande resterende schulden (zowel bestuursrechtelijke als privaatrechtelijke, met uitzondering van schulden die voortkomen uit strafrechtelijke veroordelingen) in schuldtrajecten te compenseren en ex-partners een oplossing te bieden voor de schulden. In aanvulling op de Wht, voorziet dit wetsvoorstel in een grondslag voor de Belastingdienst/Toeslagen om op verzoek van de bewindvoerder een bedrag te betalen gelijk aan de vorderingen van erkende schuldeisers, waarmee de bewindvoerder de schuldeisers kan betalen. Het saldo van de boedelrekening komt vervolgens ten gunste van de ex-partner. Deze herstelmaatregel is gelijk aan die voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag zoals vastgelegd in de Wht. Hierbij geldt dat er een Wsnp-traject voor de ex-partner moet zijn gestart vóór de inwerkingtreding van de Wht.

Daarnaast vergoedt de Belastingdienst/Toeslagen de Wsnp-bewindvoerder ter compensatie van diens geleverde diensten. Schulden die voortvloeien uit een onherroepelijke veroordeling voor bepaalde misdrijven zijn uitgesloten van schuldsanering en worden dus niet met deze schuldenregeling vergoed.

3.5.2 Msnp-traject

Voor ex-partners in een buitengerechtelijke schuldregeling geldt, net als voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag in eenzelfde traject, dat een oplossing op korte termijn voor iedereen alleen kan worden gegarandeerd als de Belastingdienst/Toeslagen, na het kwijtschelden van bestuursrechtelijke schulden, de bestaande resterende vorderingen compenseert. Daarom voorziet het wetsvoorstel ook voor ex-partners in buitengerechtelijke schuldregelingen in een oplossing. De regeling voor ex-partners in een Msnp-traject is vergelijkbaar met die voor ex-partners in de Wsnp. De schuldhulpverlener krijgt voor de ex-partner een bedrag uitbetaald, gelijk aan de openstaande vorderingen, als onderdeel van een buitengerechtelijke schuldregeling. Daarnaast moet het Msnp-traject voor de ex-partner zijn gestart vóór de inwerkingtreding van de Wht.

3.6 Noodvoorziening

In sommige gevallen verkeren ex-partners die een aanvraag hebben ingediend voor de ex-partnerregeling in een acute financiële noodsituatie, omdat de compensatie niet op korte termijn uitgekeerd kan worden.

De noodvoorziening, die in beginsel maximaal € 500 bedraagt, is bedoeld om gedupeerden in staat te stellen noodzakelijke uitgaven te doen in afwachting van financieel herstel. Hierbij valt te denken aan uitgaven aan schoolvoorzieningen voor kinderen of aan medicijnen. De noodvoorziening is vooral bedoeld voor diegenen van wie de financiële problemen zo acuut zijn, dat zij ook niet kunnen wachten op uitbetaling van de compensatie.

Om in aanmerking te komen voor de noodvoorziening dient te zijn vastgesteld dat de ex-partner recht heeft op de forfaitaire compensatie. De ex-partner kan zelf bij de Belastingdienst/Toeslagen kenbaar maken dat diegene in een acute noodsituatie verkeert, maar dit kan de Belastingdienst/Toeslagen ook op andere wijze duidelijk worden gemaakt. In het geval van een acute noodsituatie bij een erkende ex-partner, kan de Belastingdienst/Toeslagen de compensatie van € 10.000 versneld toekennen en uitbetalen. Dit kan voor sommigen een oplossing zijn, maar in gevallen waarbij bijvoorbeeld de ex-partner heeft aangegeven de compensatie later te willen ontvangen vanwege schuldeisers, kan de noodvoorziening een middel voor steun zijn die het alsnog mogelijk maakt om de noodzakelijke uitgaven te doen.

3.7 Brede ondersteuning

3.7.1 Brede ondersteuning in Nederland

Brede ondersteuning van de ex-partner

Brede ondersteuning is erop gericht om gedupeerden te helpen om de draad van het leven weer op te pakken. Het is reëel om te veronderstellen dat ex-partners op verschillende domeinen van hun leven de consequenties hebben ondervonden van de problematiek met de kinderopvangtoeslag. Hierbij vindt het kabinet het van belang om de gedupeerde ex-partner zoveel mogelijk op dezelfde manier te behandelen als de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag. Het uitgangspunt is dan ook dat de ex-partner en diens gezin gebruik kunnen maken van de brede ondersteuning die wordt geboden door de gemeente. Deze ondersteuning heeft betrekking op vijf leefgebieden, namelijk financiën, gezin, werk, wonen en zorg. Vanuit Belastingdienst/Toeslagen zullen, indien de ex-partner dit wenst, de gegevens gedeeld worden met de gemeente waar de ex-partner gevestigd is. De gemeente inventariseert de ondersteuningsbehoefte op de vijf leefdomeinen en stelt in samenspraak met de ex-partner een plan van aanpak op. Het plan van aanpak faciliteert het maken van een nieuwe start in het kader van herstel na de problemen die de ex-partner heeft ervaren door de toeslagenproblematiek.

De brede ondersteuning voor de ex-partner en diens gezin wordt aangeboden nadat aan de ex-partner de compensatie van € 10.000 is toegekend. Dit wijkt af van het moment waarop de brede ondersteuning van de (mogelijk) gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag en diens gezin wordt aangeboden. De aanvrager van kinderopvangtoeslag kan namelijk toegang tot brede ondersteuning krijgen vanaf het moment dat een aanvraag voor een herstelmaatregel is ingediend. Deze afwijking geldt, omdat de benodigde beoordelingstijd bij ex-partners korter zal zijn. Immers een groot deel van de groep die mogelijk voldoet aan de definitie van ex-partner, is al bij UHT bekend of is relatief eenvoudig te koppelen aan een gedupeerde aanvrager. De verwachting is dan ook dat ex-partners snel compensatie krijgen en daarmee ook snel recht krijgen op brede ondersteuning.

Brede ondersteuning voor de kinderen en (voormalig) pleegkinderen van de ex-partner

Brede ondersteuning wordt geboden aan zoveel mogelijk kinderen en (jong)volwassenen die de toeslagenproblematiek als kind aan den lijve hebben ondervonden en behoefte hebben aan die ondersteuning. Om die reden hebben alle kinderen die in aanmerking komen voor de kindregeling aanspraak op brede ondersteuning. Dit betekent dat ook kinderen van ex-partners zelfstandig in aanmerking komen voor brede ondersteuning. Ook als zij inmiddels meerderjarig of uitwonend zijn.

Overwogen alternatieven

Er is overwogen om de brede ondersteuning te beperken tot alleen de ex-partner en niet diens gezin. Geconcludeerd is dat dit wenselijk noch uitvoerbaar is. Problemen zijn doorgaans niet onder een specifieke noemer te scharen of beperken zich niet tot een lid van het gezin. Er is dan ook voor gekozen om de brede ondersteuning voor de ex-partner en diens gezin op alle vijf de leefgebieden mogelijk te maken.

Zoals eerder gesteld wijkt het moment waarop de brede ondersteuning beschikbaar komt voor de ex-partner en diens gezin af van het moment waarop deze beschikbaar is voor de aanvrager van kinderopvangtoeslag en diens gezin. Er is overwogen om de herstelmaatregelen op hetzelfde moment te laten starten als bij de aanvrager van kinderopvangtoeslag. Hier is niet voor gekozen, omdat het proces van aanvraag en toekenning voor de ex-partner naar verwachting een korte doorlooptijd zal hebben.

3.7.2 Brede ondersteuning in het buitenland

Context en doel

Op basis van de Wht wordt naast binnenlandse brede ondersteuning door de Minister van Financiën, ook brede ondersteuning aangeboden aan gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag die buiten Nederland wonen. Deze taak is (onder)gemandateerd aan het Ondersteuningsteam Buitenland van Radar (OTB) omdat gemeenten die taak niet kunnen uitvoeren. Brede ondersteuning wordt geboden op de vijf leefgebieden financiën, gezin, werk, wonen en zorg. Daarnaast kunnen de kosten van de remigratie van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag die wil terugkeren naar Nederland, voor rekening komen van de Minister van Financiën. Voorgesteld wordt om deze brede ondersteuning uit te breiden naar de ex-partner die buiten Nederland woont en die op basis van het voorliggend wetsvoorstel in aanmerking komt voor de forfaitaire compensatie.

De Minister van Financiën mandateert het OTB om brede ondersteuning te bieden aan de gedupeerde ex-partner van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag in het buitenland. Ex-partners die woonachtig zijn in Caribisch Nederland wordt ondersteuning geboden via de Belastingdienst Caribisch Nederland. Degenen die woonachtig zijn op Aruba, Curaçao en Sint Maarten kunnen een beroep doen op de brede ondersteuning van het OTB.

Doelgroep

Brede ondersteuning wordt geboden aan een ex-partner aan wie de forfaitaire compensatie voor ex-partners is toegekend door UHT, op 7 juli 20209 niet in Nederland woonde en die op het moment van de ambtshalve toetsing of er behoefte is aan brede ondersteuning niet meer in Nederland woont. Via het leefgebied gezin komen vervolgens de volgende gezinsleden van de ex-partner die buiten Nederland wonen in aanmerking voor brede ondersteuning:

  • 1. Diens huidige partner die op het moment van de ambtshalve toetsing of er behoefte is aan brede ondersteuning niet meer in Nederland woont;

  • 2. Thuiswonende kinderen en pleegkinderen van de ex-partner of zijn huidige partner die op hetzelfde adres wonen als de ex-partner en die op het moment van de ambtshalve toetsing of er behoefte is aan brede ondersteuning niet meer in Nederland wonen; en

  • 3. Kinderen, pleegkinderen en voormalig pleegkinderen van de ex-partner die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kindregeling en op het moment van de ambtshalve toetsing of er behoefte is aan brede ondersteuning niet meer in Nederland wonen.

De gezinsleden van de ex-partner van de gedupeerde aanvrager ontvangen via het leefgebied gezin brede ondersteuning van het OTB. Het OTB heeft niet dezelfde positie als gemeenten in Nederland en kan niet beschikken over het vangnet van maatregelen, financiën en verantwoordelijkheden die gemeenten wel kennen. De regeling voor het bieden van brede ondersteuning in het buitenland wijkt op een aantal punten af van de brede ondersteuning via gemeenten. Zo wijkt de regeling af doordat het OTB, naast de ondersteuning door het OTB zelf, de mogelijkheid kent om voor aanvullende ondersteuning die nodig is en die onderdeel is van het plan van aanpak, een bedrag ter beschikking te stellen aan de ex-partner. De ex-partner kan hiermee deze hulp in het woonland dan zelf inschakelen en bekostigen. Het inzetten van ondersteuning op afstand aan gedupeerden en hun gezinsleden buiten Nederland vraagt een gecoördineerde aanpak die haalbaar moet blijven voor de organisatie. Er is daarom gekozen de inzet van het OTB te laten lopen via een gezamenlijk plan van aanpak voor het gehele gezin. Omdat voor de meeste gezinnen in het buitenland al een plan van aanpak is opgesteld en wordt uitgevoerd is het niet doelmatig de ondersteuning nu weer op te knippen per gezinslid. Uitgangspunt is ook dat op deze wijze zoveel als mogelijk wordt voorkomen dat brede ondersteuning en/of vergoeding van de reis- en verhuiskosten dubbel wordt toegekend aan de gezinsleden die ondersteuning krijgen. Het OTB zal met de betreffende gezinsleden die via de ex-partner van de gedupeerde aanvrager in aanmerking komen voor brede ondersteuning in het buitenland in gesprek gaan om na te gaan of zij eerder al ondersteuning hebben ontvangen via een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag.

Ondersteuning door het OTB

Het OTB neemt, na instemming van de ex-partner, contact op en biedt brede ondersteuning bij herstel. Ondersteuning wordt in de eerste plaats geboden door het OTB zelf. Het OTB kijkt samen met de ex-partner op welke van de vijf leefgebieden ondersteuning nodig is en legt dit vast in een plan van aanpak. Bij de ex-partner wordt ook gekeken welke van de hierboven genoemde gezinsleden ondersteuning nodig heeft en dit wordt dan vastgelegd in een plan van aanpak. Ondersteuning kan met instemming van betrokkenen na de remigratie worden gecontinueerd in Nederland.

Er zijn financiële middelen beschikbaar voor het vergoeden van externe ondersteuning ten behoeve van de vijf leefgebieden. Indien naast de ex-partner ook de eerdergenoemde gezinsleden dergelijke ondersteuning nodig hebben, wordt dit ook vastgelegd in het plan van aanpak. Hierbij gelden dezelfde kaders als bij de brede ondersteuning aan gedupeerde aanvragers in het buitenland. In geval van een financiële tegemoetkoming geldt dat de redelijke kosten van herstel worden vergoed. Wat in een specifiek geval gezien kan worden als redelijk hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval en de ondersteuningsbehoefte. Voor ingrijpende (en dientengevolge kostbare) zaken waarvoor deze financiële tegemoetkoming niet voldoende is, moeten ook de ex-partners die buiten Nederland wonen een beroep doen op de voorzieningen in hun woonland. Het OTB kan hen daarin begeleiden.

Terugkeer naar Nederland

Voor de ex-partner en diens voornoemde gezinsleden die de wens hebben om te remigreren naar Nederland, gelden dezelfde voorwaarden voor het vergoeden dan wel voor rekening nemen van de reiskosten en de verhuiskosten door de Minister van Financiën als voor de gedupeerde aanvrager en diens gezin buiten Nederland. In de wet staat dat het plan van aanpak van de gedupeerde aanvrager uiterlijk 1 juli 2025 dient te zijn vastgesteld om de kosten van de remigratie vergoed te krijgen dan wel voor rekening te laten komen van de Minister van Financiën. Daarna is er één jaar de tijd voor de daadwerkelijke verhuizing. Voor de ex-partner is het niet mogelijk om een vervaldatum vergelijkbaar met de gedupeerde aanvragers op te nemen, omdat de toegang van de ex-partner tot de herstelmaatregelen afhankelijk is van de aanvraag en behandeltermijn van de gedupeerde aanvrager. Voorgesteld wordt om een vaste termijn van drie maanden te hanteren voor ex-partners om de remigratie vast te stellen in het plan van aanpak. Dit houdt in dat ex-partners vanaf het ambtshalve aanbod van OTB drie maanden bedenktijd krijgen om de wens om te remigreren kenbaar te maken. Nadat de wens om te remigreren kenbaar is gemaakt dienen ex-partners binnen drie maanden de remigratie vast te stellen in het plan van aanpak. Vervolgens hebben ex-partners één jaar, nadat het plan van aanpak is vastgesteld, de tijd voor de daadwerkelijke verhuizing. Daarmee blijft de regeling voor ex-partners zo dicht mogelijk bij de regeling voor gedupeerde aanvragers en wordt recht gedaan aan de tijd die nodig is voor de voorbereiding van de remigratie. De kosten van de remigratie voor de ex-partner wordt op dezelfde wijze als bij de gedupeerde aanvrager vergoed dan wel voor rekening genomen door de Minister van Financiën.

3.8 Terugvordering

3.8.1 Terugvordering bij misbruik

Als een ex-partner bij de aanvraag voor de forfaitaire compensatie, voor aanvullende compensatie, voor de (bestuursrechtelijke of privaatrechtelijke) schuldenregeling of bij het opstellen van een plan van aanpak voor brede ondersteuning in het buitenland, (opzettelijk) onjuiste informatie verstrekt kan het voorkomen dat de Belastingdienst/Toeslagen of de Minister van Financiën ten onrechte een bedrag toekent. Om de gevolgen van misbruik te verkleinen, stelt het kabinet voor om de Belastingdienst/Toeslagen en de Minister van Financiën (of een hiervoor gemandateerde partij) de bevoegdheid te geven om een toegekende forfaitaire compensatie, eventuele aanvullende compensatie voor de werkelijke schade, eventuele toegekende financiële tegemoetkomingen op basis van het plan van aanpak voor brede ondersteuning in het buitenland, of kwijtgescholden (achterstanden op) publieke en/of private schulden in die gevallen terug te vorderen. Deze terugvorderingsbevoegdheid wordt ook geregeld voor de situatie dat de ex-partner geen recht heeft op deze genoemde regelingen en diegene dit redelijkerwijze wist of behoorde te weten. De bewijslast rust op de Belastingdienst/Toeslagen en de Minister van Financiën. De terugvorderingsbevoegdheid zal met terughoudendheid worden toegepast, zodat goedwillende aanvragers geen gevolgen ondervinden van deze maatregel. Dit is in lijn met de wijze waarop ook voor de aanvrager van kinderopvangtoeslag gehandeld kan worden indien er sprake is van misbruik.

3.8.2 Terugvordering in andere gevallen

Het kan voorkomen dat de oorspronkelijke aanvrager van kinderopvangtoeslag op grond van de zogenoemde eerste toets is aangemerkt als gedupeerde en het forfaitaire bedrag van € 30.000 toegekend heeft gekregen, maar de Belastingdienst/Toeslagen op een later moment, bijvoorbeeld bij de integrale beoordeling, vaststelt dat diegene toch niet is aan te merken als een gedupeerde aanvrager. Er wordt dan terughoudend omgegaan met het terugvorderen. Een al verstrekte compensatie van € 30.000 wordt in die gevallen niet teruggevorderd, tenzij sprake is van misbruik of oneigenlijk gebruik.

In het geval dat later vastgesteld wordt dat de oorspronkelijke aanvrager van kinderopvangtoeslag geen gedupeerde is, komt de ex-partner vanaf het moment van die latere vaststelling ook niet meer in aanmerking voor herstelmaatregelen. Maar zoals ook bij de aanvrager van kinderopvangtoeslag geldt, wordt met terugvordering terughoudend omgegaan. Een al verstrekte compensatie van € 10.000 wordt in die gevallen niet teruggevorderd. Ook al kwijtgescholden bestuursrechtelijke schulden en al betaalde achterstanden op private schulden worden niet teruggedraaid. Herstelmaatregelen die nog niet zijn verstrekt worden niet verleend. Lopende herstelmaatregelen, zoals brede ondersteuning, worden gestopt.

4 Kindregeling

4.1 Kinderen van ex-partners

Aanleiding

Met dit wetsvoorstel maken ex-partners voortaan ook deel uit van de Wht. De kinderen en (voormalig) pleegkinderen van ex-partners hebben de moeilijke omstandigheden veroorzaakt door de toeslagenproblematiek en uiteengezet in hoofdstuk 2 vaak ook ondervonden, net als kinderen en (voormalig) pleegkinderen van aanvragers van kinderopvangtoeslag of hun partner. Te denken valt aan een situatie waarbij een kind met een ouder die ex-partner is en die onderdeel van het gezin uitmaakte ten tijde van de toeslagenproblematiek niet voor de kindregeling in aanmerking komt. Diens stiefbroer/-zus die nog steeds in het gezin van de gedupeerde aanvrager woont komt er wel voor in aanmerking, terwijl al deze kinderen onderdeel uitmaakten van het gezin dat getroffen werd door de toeslagenproblematiek. Ook deze eigen kinderen en (voormalig) pleegkinderen van ex-partners zijn getroffen. Daarom wordt de reikwijdte van de kindregeling uitgebreid met eigen kinderen en (voormalig) pleegkinderen van ex-partners. Ook de hardheidsclausule van artikel 9.1 Wht wordt uitgebreid met de bepalingen van de kindregeling inzake het (voormalig) (pleeg)kind van de ex-partner, het kind van een overleden ouder en het kind van een overleden ex-partner.

Deze uitbreiding van de doelgroep van de kindregeling heeft tot doel ook deze kinderen een steun in de rug te geven voor hun toekomst in de vorm van een financiële tegemoetkoming, brede ondersteuning en emotioneel herstel.

Doelgroep

De doelgroep van de kindregeling wordt uitgebreid met:

  • 1. Eigen kinderen van de ex-partner die geboren zijn vóór het toeslagpartnerschap tussen de ex-partner en de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag begon en die op 1 januari 2005 jonger waren dan 21 jaar, of na 1 januari 2005 zijn geboren maar vóór het toeslagpartnerschap met de aanvrager van een kinderopvangtoeslag begon.

  • 2. Pleegkinderen van de ex-partner die pleegkind van de ex-partner zijn geworden voordat de ex-partner de partner werd van de aanvrager van een kinderopvangtoeslag en die op 1 januari 2005 jonger waren dan 21 jaar, of na 1 januari 2005 zijn geboren maar voor het toeslagpartnerschap met de aanvrager van een kinderopvangtoeslag begon.

  • 3. Voormalig pleegkinderen van de ex-partner die:

    • Pleegkind van de ex-partner zijn geworden voordat de ex-partner de partner werd van de aanvrager kinderopvangtoeslag; en

    • onderdeel van het huishouden zijn geweest van de aanvrager van de kinderopvangtoeslag en diens ex-partner in de periode tussen de eerste beschikking van de Belastingdienst/Toeslagen waarvoor herstel wordt geboden door middel van de herstelmaatregel, tot en met de dag waarop de relatie tussen de aanvrager van de kinderopvangtoeslag en diens ex-partner is geëindigd; en

    • op 1 januari 2005 jonger was dan 21 jaar of in de periode van 1 januari 2005 tot en met de dag voordat het toeslagpartnerschap met de aanvrager van een kinderopvangtoeslag begon, is geboren.

  • 4. Kinderen en (voormalig) pleegkinderen van overleden ex-partners die voldoen aan bovenstaande definitie.

Kinderen die na beëindiging van het toeslagpartnerschap met de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag zijn geboren en kinderen die tijdens het toeslagpartnerschap bij een andere partner dan de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag zijn geboren, komen niet in aanmerking voor de tegemoetkoming. Ook (voormalig) pleegkinderen die pleegkind van de ex-partner zijn geworden na het toeslagpartnerschap met de gedupeerde aanvrager komen niet in aanmerking voor een tegemoetkoming.

Om tot deze afbakening te komen is enerzijds gekeken naar de nabijheid tot de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag, anderzijds naar de leeftijd van de kinderen toen en nu. Voor het bepalen wie in welke mate is getroffen door de toeslagenproblematiek is telkens als startpunt de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag genomen; hoe nabij staat de getroffene tot de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag.

De groep kinderen van ex-partners betreft over het algemeen kinderen en (voormalig) pleegkinderen die thuis woonden en dagelijks de effecten van de problemen op hun ouders ervoeren. Deze groep omvat ook kinderen die uitwonend waren ten tijde van het toeslagpartnerschap maar waarop door hun ouders vanwege de problemen thuis wel degelijk een (zwaar) beroep werd gedaan. De kinderen en (voormalig) pleegkinderen van ex-partners worden onder de reikwijdte van de kindregeling gebracht, omdat de negatieve consequenties van de toeslagenproblematiek voor hen niet anders waren dan voor eigen kinderen en (voormalig) pleegkinderen van de aanvrager van kinderopvangtoeslag. Tot de doelgroep behoren ook de kinderen en (voormalig) pleegkinderen van overleden ex-partners.

Er is voor gekozen om alleen eigen kinderen van de ex-partner die geboren zijn vóór het toeslagpartnerschap met de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag, en dus bijvoorbeeld aangehuwd kind waren van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag ten tijde van het toeslagpartnerschap, onder de reikwijdte van de kindregeling te brengen. Daarnaast worden ook alleen (voormalig) pleegkinderen die al pleegkind van de ex-partner waren vóór het toeslagpartnerschap met de gedupeerde aanvrager begon aan de kindregeling toegevoegd. Verondersteld wordt dat het merendeel van die kinderen uiteindelijk onderdeel van het gezin van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag is gaan uitmaken. Dat kan in bepaalde gevallen niet zo zijn, maar dit wordt geaccepteerd vanwege de uitvoerbaarheid van de regeling. Kinderen van ex-partners die na beëindiging van het toeslagpartnerschap met de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag zijn geboren hebben logischerwijs nooit deel uitgemaakt van het gezin van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag en worden om die reden niet meegenomen in de kindregeling.

Bij deze uitbreiding van de reikwijdte van de kindregeling is – net zoals bij de kinderen van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag – de leeftijd van gerechtigden begrensd tot 21 jaar op 1 januari 2005. Er is voor de leeftijd van 21 jaar gekozen omdat een ouder tot die leeftijd wettelijk onderhoudsplichtig is voor het kind.

Voor kinderen en (voormalig) pleegkinderen van de ex-partner die ook kind of (voormalig) pleegkind zijn van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag is al geregeld dat deze een tegemoetkoming krijgen.

4.2 Financiële tegemoetkoming en brede ondersteuning

Financiële tegemoetkoming

De in paragraaf 4.1 beschreven groep kinderen en (voormalig) pleegkinderen van ex-partners heeft recht op een financiële tegemoetkoming. Voor het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt de staffel uit artikel 2.12 Wht gehanteerd. In artikel 2.12 Wht staat ook dat elk kind dan wel (voormalig) pleegkind maximaal één keer in aanmerking kan komen voor de financiële tegemoetkoming. De peildatum voor het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming sluit aan bij de peildatum voor kinderen en (voormalig) pleegkinderen van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag zijnde 1 juli 2023.

Hiermee gelden dezelfde voorwaarden voor eigen kinderen en (voormalig) pleegkinderen van ex-partners als voor kinderen en (voormalig) pleegkinderen van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag en hun huidige partner. Concreet betekent dit dat voor alle kinderen en (voormalig) pleegkinderen, of dit nu het kind is van de ex-partner, een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag of diens huidige partner, de peildatum gelijk is. Voor alle kinderen geldt de leeftijd op 1 juli 2023 als peildatum aan de hand waarvan de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt bepaald.

Brede ondersteuning

Gelet op artikel 2.21 Wht, waarin is geregeld dat alle kinderen die recht hebben op de kindregeling in aanmerking komen voor brede ondersteuning, krijgen kinderen en (voormalig) pleegkinderen van ex-partners ook een zelfstandig recht op brede ondersteuning door gemeenten. Dit houdt in dat zij op alle vijf de leefgebieden (financiën, gezin, werk, wonen en zorg) ondersteuning kunnen krijgen.

4.3 Wijze van toekenning financiële tegemoetkoming

De financiële tegemoetkoming wordt in beginsel ambtshalve toegekend aan kinderen en (voormalig) pleegkinderen van ex-partners. Belastingdienst/Toeslagen heeft de ex-partners en hun eigen kinderen grotendeels in beeld.

Kinderen en (voormalig) pleegkinderen van ex-partners ontvangen de tegemoetkoming nadat Belastingdienst/Toeslagen de compensatie bedoeld in artikel 2.14c, eerste lid, Wht van € 10.000 aan de ex-partner heeft toegekend. Ontvangt het kind of (voormalig) pleegkind van de ex-partner de financiële tegemoetkoming niet binnen zes maanden nadat de compensatie aan de ex-partner is toegekend, dan kan het kind of (voormalig) pleegkind van de ex-partner een aanvraag doen, net zoals kinderen en (voormalig) pleegkinderen van aanvragers van kinderopvangtoeslag. Ook voor kinderen en (voormalig) pleegkinderen van overleden ex-partners geldt dat deze kinderen een aanvraag bij de Belastingdienst/Toeslagen kunnen indienen.

4.4 Overwogen alternatieven

Voor de uitbreiding van de reikwijdte van de kindregeling met eigen kinderen en (voormalig) pleegkinderen van de ex-partner is overwogen de doelgroep nog verder uit te breiden of te beperken en ook zijn er alternatieve randvoorwaarden overwogen.

Kinderen van ex-partners geboren na het toeslagpartnerschap

Voor de uitbreiding van de reikwijdte is het nabijheidsprincipe gehanteerd. Er is gekeken naar hoe nabij tot de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag het eigen kind of (voormalig) pleegkind van de ex-partner staat. Kinderen van de ex-partner die na beëindiging van het toeslagpartnerschap met de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag bij een nieuwe partner zijn geboren of pleegkind zijn geworden na het toeslagpartnerschap met de gedupeerde aanvrager, staan niet nabij de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag. Die kinderen vallen daarom niet onder de reikwijdte van de kindregeling, ook al kunnen ex-partners ook na het toeslagpartnerschap nog schade hebben ondervonden als gevolg van de terugvorderingen en schulden. Voor deze kinderen van ex-partners is via de ex-partner wél brede ondersteuning mogelijk als onderdeel van het gezin.

Peildatum

Bij de gekozen peildatum had de keuze gemaakt kunnen worden om een latere peildatum te hanteren, omdat het moment van uitbetalen bij deze groep kinderen vaak ná de peildatum ligt. Het hanteren van de peildatum van 1 juli 2023 betekent dat deze kinderen, in afwijking van de kinderen van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag of diens partner, op de peildatum vaak jonger zijn dan op de uitbetaaldatum. Een andere peildatum wordt echter niet wenselijk gevonden, omdat dit tot gevolg heeft dat kinderen van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag en kinderen van ex-partners die op 1 juli 2023 dezelfde leeftijd hadden, een ander bedrag ontvangen. Voor alle kinderen die onder de reikwijdte van de kindregeling vallen, wordt daarom dezelfde peildatum gehanteerd.

5 Regeling nabestaanden overleden gedupeerden

5.1 Inleiding

Om in aanmerking te komen voor een herstelmaatregel in het kader van de hersteloperatie toeslagen dient degene die in het verleden aanvrager van kinderopvangtoeslag is geweest een aanvraag in voor herstel. De aanvrager komt, indien deze gedupeerd blijkt, in aanmerking voor een herstelmaatregel. In het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag10 is als uitgangspunt benoemd dat een ouder en diens toeslagpartner in de jaren waarover herstel plaatsvindt, samen eenmaal voor het bedrag van € 30.000 in aanmerking komen. Van de ouder en de toeslagpartner wordt verwacht dat zij, waar van toepassing, het bedrag onderling verdelen.

Als een ouder nadat de herstelmaatregel is toegekend (beschikt of betaald) is overleden geldt het wettelijk erfrecht. Het komt voor dat een aanvrager van kinderopvangtoeslag overlijdt voordat de gedupeerdheid van deze persoon is vastgesteld. Hiervan is sprake wanneer de aanvrager een aanvraag voor herstel heeft ingediend, wacht op de beoordeling door de Belastingdienst/Toeslagen en overlijdt. Ook komt het voor dat een aanvrager van kinderopvangtoeslag zich nog niet als potentieel gedupeerde heeft aangemeld en overlijdt, terwijl van diegene aannemelijk is dat diegene – indien hij zich wel zou hebben gemeld – als gedupeerde zou zijn aangemerkt. In beide gevallen leidt het overlijden ertoe dat de (mogelijkheid tot het doen van een) aanvraag op een herstelmaatregel vervalt en, indien nog geen aanvraag was gedaan door de overledene, de nabestaanden geen aanvraag namens de overledene kunnen doen.

Het kabinet vindt het redelijk om er in deze situaties voor te zorgen dat de personen die op het moment van overlijden deel uitmaakten van het gezin van de aanvrager zelfstandig aanspraak kunnen maken op de herstelbedragen die zouden zijn uitgekeerd aan de aanvrager indien diegene nog zou hebben geleefd. Het uitgangspunt van het aanwijzen van personen die in aanmerking komen voor herstelmaatregelen van de overleden aanvrager is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de situatie die zou bestaan als de gedupeerde aanvrager nog in leven was. Hierbij wordt verondersteld dat het gezin van de overleden gedupeerde (indirect) zou hebben geprofiteerd van de compensatie en schuldenregeling van de gedupeerde.

5.2 Omvang doelgroep

Bij UHT zijn circa 200 overleden gedupeerden bekend omdat hun erven zich gemeld hebben om voor herstel in aanmerking te komen en al is bezien of de overledene gedupeerd is. In totaal zijn er circa 10.000 aanvragers van kinderopvangtoeslag overleden in de periode sinds 1 januari 2005.11 Ervan uitgaande dat circa twee procent van de circa 1,5 miljoen unieke aanvragers van kinderopvangtoeslag tot op heden gedupeerd is, is de verwachting dat het aantal overleden gedupeerden de 200 niet ver overschrijdt. Het is echter onbekend hoeveel overleden aanvragers precies gedupeerd zijn en wie zij zijn. Het is daarom niet altijd mogelijk om een ambtshalve toekenning te doen.

Om gehoor te geven aan de uitvoeringstoets, en omdat deze regeling op zichzelf al een bijzondere uitzonderingsregeling is, worden aan de hardheidsclausule van artikel 9.1 Wht niet de bepalingen toegevoegd die betrekking hebben op de nabestaandenregeling.

5.3 Begunstigden van de regeling

Om de erkenning zoveel mogelijk terecht te laten komen bij het gezin van de aanvrager op het moment van overlijden, wordt voorgesteld om een volgorde van begunstigden aan te wijzen, te weten:

  • 1. De toeslagpartner van de overleden gedupeerde aanvrager op het moment van overlijden of, indien afwezig;

  • 2. De eigen levende kinderen van de overleden gedupeerde aanvrager, zijnde biologische kinderen, geadopteerde en erkende kinderen.12

Dit betekent dat wanneer de overleden gedupeerde aanvrager op het moment van overlijden een toeslagpartner had, deze een aanvraag kan indienen. Op basis van die aanvraag zal UHT de compensatie waar de overleden gedupeerde aanvrager recht op had, uitkeren aan de toeslagpartner. Wanneer de overleden gedupeerde aanvrager geen toeslagpartner had op het moment van overlijden, maar wel kinderen, kunnen de kinderen van de overleden gedupeerde aanvrager een aanvraag indienen. Een aanvraag van een van de kinderen vormt voor UHT de aanleiding om in de eigen systemen na te gaan of er meer kinderen zijn die mogelijk in aanmerking kunnen komen voor de regeling. UHT benadert deze kinderen en stelt hen op de hoogte van de aanvraag. De andere kinderen kunnen vervolgens zelf een aanvraag doen. Op die manier wordt zoveel mogelijk geprobeerd om alle begunstigden de mogelijkheid te bieden een aanvraag in te dienen. Als de toeslagpartner van de overleden gedupeerde aanvrager geen aanvraag doet, dan kunnen de kinderen niet in diens plaats een aanvraag indienen.

Voorgaande betekent dat ook compensatie wordt geboden aan de toeslagpartner indien de aanvrager bij leven geen aanvraag heeft gedaan. Als op het moment van overlijden van de aanvrager geen toeslagpartner aanwezig is, kunnen de kinderen een aanvraag indienen. Het geldbedrag dat op grond van de aanvragen wordt toegekend, wordt toegekend en uitbetaald aan de betreffende kinderen. Het uit te keren bedrag wordt gelijkelijk verdeeld over het aantal kinderen dat een aanvraag heeft gedaan. Het kabinet heeft hier gekozen voor een procedure waarin uitgegaan wordt van het aantal in aanmerking komende personen dat binnen de aanvraagperiode een aanvraag indient. Consequentie daarvan is dat een in aanmerking komend persoon een hoger bedrag zal ontvangen indien een andere persoon bewust of onbewust nalaat een aanvraag in te dienen. Deze keuze is gemaakt om redenen van uitvoerbaarheid. De optie om de hoogte van de aanspraak van elk van hen enkel te relateren aan het totale aantal personen dat in aanmerking zou komen, ongeacht of die andere personen ook een aanvraag indienen, bleek namelijk moeilijk uitvoerbaar aangezien de uitvoeringsorganisatie niet alle begunstigden in beeld heeft of kan krijgen. Niet elke potentiële begunstigde is automatisch geregistreerd in de Basisregistratie Personen, bijvoorbeeld kinderen van een gedupeerde aanvrager die in het buitenland geboren en getogen zijn.

Als de gedupeerde aanvrager is overleden na de inwerkingtreding van onderhavige regeling, dienen de nabestaanden binnen zes maanden na de overlijdensdatum een aanvraag in. Bij overlijden voor de inwerkingtreding van de regeling dienen de nabestaanden binnen zes maanden na datum van inwerkingtreding een aanvraag in. In het geval dat meerdere kinderen van de overleden aanvrager de begunstigden zijn, dienen zij allemaal binnen zes maanden hun aanvraag in.

Wanneer de nabestaande van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag een minderjarig kind van 12 jaar of jonger is, kan de wettelijk vertegenwoordiger van deze minderjarige zich kenbaar maken bij UHT als wettelijk vertegenwoordiger. De wettelijk vertegenwoordiger kan namens de minderjarige een aanvraag doen bij UHT. Bij minderjarigen van 12 jaar en ouder kan de wettelijk vertegenwoordiger samen met de minderjarige een aanvraag doen bij UHT. De wettelijk vertegenwoordiger kan ook namens het kind een aanvraag doen bij UHT. Ook het kind zelf kan een aanvraag doen bij UHT. In alle gevallen gaat UHT na of het aannemelijk is dat hier sprake is van een wettelijk vertegenwoordiger.

5.4 Herstelregelingen

De toeslagpartner of de kinderen van een overleden gedupeerde krijgen een zelfstandige aanspraak op het forfaitaire bedrag van € 30.000, integrale beoordeling en brede ondersteuning. Dit geldt niet voor de regeling voor het vergoeden van de werkelijke schade van de overledene. Voor de toeslagpartner of de kinderen is het zeer complex om de werkelijke schade van de overledene aannemelijk te maken, en daarmee ook het beoordelen van de werkelijke schade. Om die reden heeft het kabinet de keuze gemaakt om de afhandeling van werkelijke schade niet open te stellen in deze regeling.

Bij leven van de aanvrager worden de schulden van de gedupeerde en zijn of haar toeslagpartner meegenomen in de schuldenregelingen. Indien de aanvrager is overleden kunnen deze regelingen niet worden benut. Daarom krijgen de toeslagpartner of de kinderen het recht om een aanvraag te doen voor deze regelingen. De (achterstanden op) schulden die vervolgens worden kwijtgescholden hebben uitsluitend betrekking op de (in aanmerking komende) schulden van de aanvrager en de toeslagpartner. De schulden van de nabestaande kinderen zouden bij leven van de aanvrager niet zijn kwijtgescholden, met uitzondering van schulden van minderjarige kinderen die aan de voorwaarden voldoen. Deze worden wel via de schuldenregeling van de gedupeerde ouder opgelost. Overige schulden van de kinderen worden niet meegenomen in deze schuldenregelingen.

De Minister van Financiën (onder)mandateert het OTB van Radar om ook brede ondersteuning te bieden aan de toeslagpartner en diens gezin of de kinderen van overleden gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag in het buitenland. Via het leefgebied gezin komen vervolgens de volgende gezinsleden van de toeslagpartner van een overleden gedupeerde aanvrager die buiten Nederland wonen in aanmerking voor brede ondersteuning:

  • 1. Diens huidige partner die op het moment van de ambtshalve toetsing of er behoefte is aan brede ondersteuning niet meer in Nederland woont;

  • 2. Thuiswonende kinderen en pleegkinderen van de toeslagpartner of zijn huidige partner die op hetzelfde adres wonen als de toeslagpartner en die op het moment van de ambtshalve toetsing of er behoefte is aan brede ondersteuning niet meer in Nederland wonen; en

  • 3. Kinderen, pleegkinderen en voormalig pleegkinderen van de toeslagpartner die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kindregeling en op het moment van de ambtshalve toetsing of er behoefte is aan brede ondersteuning niet meer in Nederland wonen.

Voor gedupeerden die woonachtig zijn in Caribisch Nederland wordt ondersteuning geboden via de Belastingdienst Caribisch Nederland. De toeslagpartner en diens gezin of kinderen van overleden gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag die woonachtig zijn in Aruba, Curaçao en Sint Maarten kunnen een beroep doen op de brede ondersteuning van het OTB zoals uitgewerkt in dit wetsvoorstel.

Het OTB neemt, na instemming van de toeslagpartner of kinderen van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag, contact met hen op en biedt brede ondersteuning bij herstel. De verdere werkwijze hieromtrent wordt toegelicht in paragraaf 3.7.2.

5.5 Overwogen alternatieven

Als een ouder nadat de herstelmaatregel is toegekend (beschikt of betaald) is overleden, geldt het wettelijk erfrecht. Leidend uitgangspunt in dit wetsvoorstel is dat geen inbreuk op het erfrecht wordt gemaakt. De praktische uitwerking daarvan zou moeilijk te overzien zijn. Bovendien is het moeilijk te rechtvaardigen dat op een systeem waarin op basis van eeuwenlange ervaring een evenwicht is bereikt tussen zeer uiteenlopende belangen (ook de rechtszekerheid en de belangen van derden zijn waarden die daarin een plaats hebben gevonden) voor deze specifieke situatie inbreuken zouden worden geïntroduceerd. Dit uitgangspunt beperkt het aantal te overwegen alternatieven.

Een alternatief dat is overwogen, is een regeling die erfgenamen uitsluitend toegang geeft tot afwikkelen van het herbeoordelingsproces, inclusief de aanvullende regelingen, als een compensatie-aanvraag bij leven is ingediend door een nadien overleden aanvrager. Het gaat dan om alle situaties waarin de overledene bij leven een aanvraag heeft gedaan, ongeacht of hij daarop een positief besluit heeft ontvangen vóór zijn overlijden. In de situatie waarin er nog geen aanvraag is gedaan zouden de achterblijvende partner en kinderen een beroep kunnen doen op de ex-partnerregeling respectievelijk de kindregeling. In dit alternatief krijgen de partner en kinderen echter niet de ondersteuning die ze wel zouden hebben gekregen als de aanvrager nog in leven was geweest. Bovendien wordt hier een arbitrair onderscheid gemaakt tussen (potentieel gedupeerde) aanvragers die zijn overleden voordat een aanvraag voor compensatie kon worden ingediend en aanvragers die daarna zijn overleden. Om die redenen is niet voor deze oplossing gekozen.

6 Regeling nabestaanden overleden kinderen

6.1 Inleiding

Onder de kindregeling krijgen kinderen en (voormalig) pleegkinderen van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag en diens partner zelfstandig erkenning. Met dit voorstel krijgen ook de eigen kinderen en (voormalig) pleegkinderen van ex-partners zelfstandig erkenning. Zij zijn immers vaak ook getroffen door de toeslagenproblematiek. Die erkenning is vormgegeven in een financiële tegemoetkoming en brede ondersteuning om tot emotioneel herstel te komen; een steun in de rug om weer aan hun toekomst toe te komen.

In de periode van de toeslagenproblematiek zijn kinderen die bij leven recht zouden hebben op de kindregeling overleden. De ouders, en in enkele gevallen de partner en kinderen van deze overleden kinderen, hadden naast het verwerken van dit verlies ook nog om te gaan met de toeslagenproblematiek. Op basis van de Wht vallen deze overleden kinderen niet onder de kindregeling. Het kabinet vindt dit, gezien het doel ervan – het bieden van steun in de rug voor de toekomst – een logisch maar niettemin gevoelig en onwenselijk gegeven. Zouden deze kinderen nog leven, dan zouden zij worden erkend en een financiële tegemoetkoming en brede ondersteuning op de vijf leefgebieden ontvangen. Ondanks dat deze kinderen niet meer in leven zijn, bestaat bij een deel van de nabestaanden wel behoefte aan erkenning dat deze kinderen als kind van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag ook getroffen zijn geweest door de toeslagenproblematiek. Ouders hebben deze behoefte in gesprekken kenbaar gemaakt. Met dit voorstel worden ook deze kinderen «gezien» en daarmee erkend. Als tastbare vorm van erkennen, naast de erkenningsbrief, wil het kabinet een vrij te besteden geldbedrag toekennen aan de nabestaanden. Deze toekenning zal gelijk zijn aan de tegemoetkoming die aan levende kinderen onder de kindregeling wordt toegekend. Deze erkenning leidt tot een enigszins afwijkend karakter ten opzichte van de andere voorzieningen in de hersteloperatie, die met name zijn gericht op het compenseren van materiële en immateriële schade. Het kabinet wil bijdragen aan herstel waar en voor zover dat mogelijk is. Dit heeft geleid tot de voorgestelde regeling voor bepaalde nabestaanden van overleden kinderen.

Om te voorzien in erkenningsbehoeften van nabestaanden van overleden kinderen is gezocht naar een alternatieve vorm van erkenning van het getroffen zijn van deze overleden kinderen. Een overleden kind kan geen steun in de rug meer ervaren met het oog op de toekomst. Maar er kan wel stilgestaan worden bij het feit dat zij getroffen zijn. Er is beperkt zicht op de exacte (erkennings)behoefte van ouders dan wel partners of kinderen. De voorgestelde vorm van erkenning voor overleden kinderen zou daardoor mogelijkerwijs niet bij iedereen op draagvlak kunnen rekenen. Om de erkenning vorm te geven is daarom zoveel mogelijk de analogie van de kindregeling gevolgd die op draagvlak van kinderen en jongeren stoelt. Daarnaast is deze regeling op aanvraag, hetgeen borgt dat nabestaanden zelf kunnen beslissen of zij behoefte hebben aan deze tegemoetkoming.

6.2 Omvang doelgroep

Bij UHT is bekend dat in de periode van 1 januari 2005 tot aan inwerkingtreding van de Wht (4 november 2022) 413 kinderen van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag zijn overleden. Dit zijn de kinderen, die wanneer zij nog in leven zouden zijn, voor de kindregeling in aanmerking zouden zijn gekomen. Hiervoor is de registratie in het BRP het leidende criterium. Er zal naar verwachting een beperkte hoeveelheid kinderen en (voormalig) pleegkinderen zijn die nu nog niet bij UHT bekend is, die ook binnen de reikwijdte van deze regeling vallen. De wettelijk vertegenwoordiger van het overleden (voormalig) pleegkind kan zich kenbaar maken bij UHT.

6.3 Begunstigden van de tegemoetkoming

Overleden kinderen kunnen ten principale geen begunstigde meer zijn. Het kabinet beoogt met dit wetsvoorstel jegens de ouders, dan wel partner of kinderen te erkennen dat ook het overleden kind getroffen is geweest door de toeslagenproblematiek. De naasten van het overleden kind zijn daarmee de meest voor de hand liggende begunstigden.

Om de erkenning terecht te laten komen bij de meest naaste kring van het overleden kind, wijst dit wetsvoorstel een volgorde van begunstigden aan:

  • 1. De toeslagpartner van het overleden kind op het moment van overlijden of, indien afwezig;

  • 2. de eigen levende kinderen van het overleden kind, zijnde biologische kinderen, geadopteerde en erkende kinderen13 of, indien afwezig;

  • 3. de ouders van het overleden kind.

Wanneer het overleden kind geen eigen gezin had en de ouders van het overleden kind ook niet meer leven, zijn er geen begunstigden van deze voorgestelde regeling.

De regeling voor nabestaanden van overleden kinderen biedt een tegemoetkoming voor naasten van alle overleden kinderen die bij leven onder de kindregeling zouden zijn gevallen. Het gaat hierbij om kinderen en (voormalig) pleegkinderen van gedupeerden, diens partners en van ex-partners.

6.4 Wijze van toekennen

Partner, kinderen of ouders van het overleden kind kunnen zich melden bij UHT en op een laagdrempelige wijze een aanvraag doen voor de tegemoetkoming. De begunstigden van de overleden kinderen die al bekend zijn bij UHT, worden daarvoor door UHT benaderd.

Als peildatum die bepaalt wat de hoogte van het toe te kennen geldbedrag is, is 1 juli 2023 aangehouden. Wanneer het kind is komen te overlijden voor 1 juli 2023 wordt gekeken naar de leeftijd die het kind had ten tijde van overlijden. Wanneer het kind is komen te overlijden na 1 juli 2023 wordt de leeftijd van het kind op 1 juli 2023 aangehouden. Bij de keuze voor de hoogte van het geldbedrag is aangesloten bij de staffel die op basis van de Wht voor de kindregeling geldt. De gedachte hierbij is overleden kinderen zoveel mogelijk op eenzelfde wijze te benaderen als kinderen onder de kindregeling.

Wanneer een overleden kind een toeslagpartner had, komt het geldbedrag de toeslagpartner toe, ongeacht of er kinderen zijn. Wanneer het overleden kind geen toeslagpartner had op het moment van overlijden, maar wel kinderen, dan kan elk van deze kinderen van het overleden kind een aanvraag indienen. Het gaat dan om kinderen in de zin van artikel 4, tweede lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (Akw). Een aanvraag van een van de kinderen vormt voor UHT de aanleiding om in de eigen systemen na te gaan of er meer kinderen zijn die mogelijk in aanmerking kunnen komen voor de regeling. UHT benadert deze kinderen en stelt hen op de hoogte van de aanvraagmogelijkheid. De andere kinderen kunnen vervolgens zelf een aanvraag doen. Het geldbedrag dat op grond van de aanvragen wordt toegekend, wordt toegekend en uitbetaald aan de betreffende kinderen. Het uit te keren bedrag wordt gelijkelijk verdeeld over het aantal kinderen dat een aanvraag heeft gedaan. Het merendeel van de overleden kinderen van gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag was op het moment van overlijden minderjarig. Zij hadden naar verwachting nog geen eigen gezin op het moment van overlijden. In dat geval komt de erkenning aan de ouders van het overleden kind toe. Ook ouders moeten beiden een aanvraag doen voor de tegemoetkoming. Het geldbedrag dat op grond van de aanvragen wordt toegekend, wordt gelijkelijk toegekend en uitbetaald aan de betreffende ouders die een aanvraag hebben gedaan. Als maar één ouder een aanvraag heeft gedaan komt die ouder het hele bedrag toe. Hier is dezelfde keuze gemaakt als voor de regeling voor nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers (zie paragraaf 5.3). Deze keuze heeft tot gevolg dat een in aanmerking komend persoon een hoger bedrag zal ontvangen indien een andere persoon bewust of onbewust nalaat een aanvraag in te dienen en is gemaakt vanwege de uitvoerbaarheid. De optie om de hoogte van de aanspraak van elk van hen enkel te relateren aan het totale aantal personen dat in aanmerking zou komen, ongeacht of die andere personen ook een aanvraag indienen, bleek namelijk moeilijk uitvoerbaar aangezien de uitvoeringsorganisatie niet alle begunstigden in beeld heeft of kan krijgen. Goed is om hierbij te benadrukken dat UHT actief op zoek gaat naar de nabestaanden die een aanvraag kunnen indienen en hun te laten weten dat zij mogelijk recht hebben op een geldbedrag.

Het indienen van een aanvraag door de nabestaanden geschiedt binnen een termijn van zes maanden na overlijden van het kind. De periode van zes maanden geeft alle nabestaanden (kinderen of ouders) de gelegenheid binnen die termijn een aanvraag in te dienen. Als het kind is komen te overlijden voor de inwerkingtreding van de regeling dienen de nabestaanden binnen zes maanden na datum van inwerkingtreding een aanvraag in. Als het kind is komen te overlijden na de inwerkingtreding van onderhavige regeling dienen de nabestaanden binnen zes maanden na de overlijdensdatum een aanvraag in. In het geval dat er meerdere kinderen van het overleden kind de begunstigden zijn, dienen zij allemaal binnen zes maanden hun aanvraag in. Hetzelfde geldt wanneer beide ouders nog in leven zijn. Beide ouders dienen dan binnen zes maanden na het overlijden hun aanvraag in. Na het verstrijken van de aanvraagtermijn van zes maanden gaat UHT over tot toezending van de erkenningsbrief en uitbetaling van de/het geldbedrag(en). Als de partner van het overleden kind geen aanvraag doet, dan kunnen de kinderen niet in diens plaats een aanvraag indienen. Hetzelfde geldt wanneer de kinderen geen aanvraag doen, dan kunnen de ouders van het overleden kind niet in de plaats een aanvraag indienen. Deze keuze is ook gemaakt voor de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers en is toegelicht in paragraaf 5.3.

Wanneer de nabestaande van het overleden kind een minderjarig kind van 12 jaar of jonger is, kan de wettelijk vertegenwoordiger van deze minderjarige zich kenbaar maken bij UHT als wettelijk vertegenwoordiger. De wettelijk vertegenwoordiger kan namens de minderjarige een aanvraag doen bij UHT. Bij minderjarigen van 12 jaar en ouder kunnen de wettelijk vertegenwoordiger samen met de minderjarige een aanvraag doen bij UHT. De wettelijk vertegenwoordiger kan ook namens het kind een aanvraag doen bij UHT. Ook het kind zelf kan een aanvraag doen bij UHT. In alle gevallen gaat UHT na of het aannemelijk is dat hier sprake is van een wettelijk vertegenwoordiger.

6.5 Oudercommissie

De oudercommissie is om advies gevraagd over de vraag wat te doen in het geval dat een kind is overleden. De oudercommissie heeft aangegeven het voorstel om nabestaanden van overleden kinderen een vergoeding te geven ter hoogte van het bedrag van de kindregeling, te steunen. Ook is de oudercommissie nadrukkelijk gevraagd om mee te denken over de uitwerking van deze regeling en in het bijzonder over de wijze hoe de naasten van deze overleden kinderen in de erkenningsbrief bejegend moeten worden.

6.6 Overwogen alternatieven

Voor de nabestaanden van overleden kinderen zijn bij de inrichting van de regeling een aantal alternatieve invullingen overwogen. Deze worden hieronder kort toegelicht.

Ambtshalve toekenning

Voor de wijze van toekennen had gekozen kunnen worden voor ambtshalve toekenning. De wens is om nabestaanden de ruimte te geven om te kiezen of zij behoefte hebben aan erkenning in de vorm van een geldbedrag. Indien wordt gekozen voor ambtshalve toekenning laat dit niet de gewenste ruimte voor nabestaanden om «nee» te zeggen. UHT is daarnaast in tijd beperkt om ambtshalve toe te kunnen kennen. Bij de voorgestelde werkwijze neemt UHT het initiatief, door aan nabestaanden kenbaar te maken dat zij recht hebben op een regeling. De keuze «of en wanneer de aanvraag wordt gedaan» blijft bij de nabestaanden.

Een geldbedrag en peildatum

Terugkerende wens is om overleden kinderen zoveel mogelijk op eenzelfde wijze te benaderen als nog in leven zijnde getroffen kinderen. De keuze voor een erkenningsbrief en een geldbedrag benadert het doel van de regeling, ook deze kinderen erkennen in hun getroffen zijn, het meest. Er is niet voor één en hetzelfde geldbedrag gekozen voor de nabestaanden van alle overleden kinderen omdat er niet ad hoc een bedrag bepaald kan worden dat recht doet aan de omstandigheden van deze gevallen. Liever wordt aangesloten bij de samen met de kinderen en (jong)volwassenen bepaalde staffel die aansluit bij de levensfase waarin het overleden kind zich ten tijde van het overlijden bevond. Er wordt een peildatum van 1 juli 2023 aangehouden voor kinderen die overlijden na 1 juli 2023, omdat anders de situatie zou ontstaan dat voor kinderen die zijn komen te overlijden een hogere tegemoetkoming wordt toegekend dan aan levende leeftijdsgenoten.

7 Uitbreiding vooraankondiging en aanpassen zienswijzetermijn

In het kader van het verbeteren en versnellen van de hersteloperatie is onderzoek gedaan naar maatregelen die onder andere de communicatie met (potentieel) gedupeerde ouders verbeteren en de uitvoering versnellen. Daarnaast heeft de bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) in de tussenevaluatie14 benoemd dat UHT, om onnodige bezwaren te voorkomen, vroeger in het hersteltraject van een potentieel gedupeerde aanvrager helderheid kan bieden aan ouders. De BAC geeft aan dat hiertoe de mogelijkheid om een zienswijze te geven voor een potentieel gedupeerde beter zou kunnen worden benut. Dit wordt door het kabinet onderkend. Om deze redenen is door UHT gewerkt aan een verbeterde werkwijze, waarin op een vroeger moment met de ouders de feiten en de uitkomst van de beoordeling worden besproken. In het wetsvoorstel worden twee aspecten geïntroduceerd die in lijn liggen met voornoemde verbetering en versnelling van de hersteloperatie. Deze zien op de uitbreiding van het versturen van een vooraankondiging, met de mogelijkheid tot het geven van een zienswijze door de aanvrager en het aanpassen van de zienswijzetermijn.

Om te komen tot verbetering van de communicatie met potentieel gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag wordt voorgesteld om te verduidelijken dat een aanvrager wordt geïnformeerd over zowel een positieve als negatieve beslissing op een aanvraag tot compensatie door middel van een vooraankondiging van UHT. Dit borgt dat een aanvrager altijd de gelegenheid krijgt om op de vooraankondiging te reageren met een zienswijze, ook als de beslissing negatief is. Dit houdt een uitbreiding van de huidige werkwijze in. In de huidige situatie wordt alleen een vooraankondiging verzonden indien een compensatieberekening plaatsvindt in verband met gedupeerdheid. Voorgaande vergroot de rechtsbescherming en kan een bijdrage leveren aan het voorkomen van bezwaren. Het is hierdoor namelijk mogelijk om, op een eerder moment, aan de hand van de zienswijze van de aanvrager, nader uit te leggen waarom diegene volgens UHT niet in aanmerking komt voor een herstelmaatregel. Het kan natuurlijk ook voorkomen dat de Belastingdienst/Toeslagen tegemoet komt aan de zienswijze en de beschikking daarop aanpast.

Naast de uitbreiding van het bereik van de vooraankondiging wordt voorgesteld om de zienswijzetermijn van zes weken te wijzigen in (minimaal) twee weken. Door aanvragers gedurende het proces eerder en beter te betrekken, is de verwachting dat er aan het einde minder behoefte bestaat aan een zienswijzetermijn van zes weken en een termijn van (minimaal) twee weken kan volstaan. Aanvragers kunnen immers al op een eerder moment hun bevindingen delen met UHT. Dit creëert ruimte in het proces voor het eerder betrekken van aanvragers en leidt uiteindelijk tot versnelling van het proces. Indien een aanvrager aangeeft toch behoefte te hebben aan een langere zienswijzetermijn dan wordt daarin voorzien. Een aanvrager kan namelijk verzoeken om te termijn te verlengen tot ten hoogste zes weken.

8 Gegevensverwerking

8.1 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)

In dit wetsvoorstel zijn grondslagen opgenomen voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van herstel voor ex-partners, kinderen van ex-partners en nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers en overleden gedupeerde kinderen door de Belastingdienst/Toeslagen en de Minister van Financiën. Het zorgvuldig omgaan met persoonsgegevens is een belangrijke voorwaarde voor het herstel van vertrouwen in de overheid. Dit wetsvoorstel beoogt de uitvoering van de hersteloperatie voor ex-partners en kinderen optimaal te laten verlopen, en tegelijkertijd de naleving van de Europese privacyregelgeving (de AVG) te borgen.

Voorgenomen wet- en regelgeving inzake de verwerking van persoonsgegevens wordt getoetst aan de AVG. Persoonsgegevens worden volgens de AVG allereerst verwerkt op een wijze die ten aanzien van een betrokkene rechtmatig, behoorlijk en transparant is. De rechtmatigheid van de verwerking volgt onder andere uit het feit dat de grondslag voor gegevensverwerking is voorzien in dit wetsvoorstel en de verwerking conform de vereisten van de AVG is. Met dit wetsvoorstel worden grondslagen geïntroduceerd voor de gegevensverwerkingen die de Belastingdienst/Toeslagen, de Minister van Financiën en de gemeenten zullen doen in het kader van de met dit wetsvoorstel opgedragen wettelijke taken met betrekking tot de uitvoering van de regeling voor ex-partners en kinderen en nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers en overleden gedupeerde kinderen. Voorgesteld wordt om een specifieke grondslag voor de Belastingdienst/Toeslagen te introduceren om persoonsgegevens van derden te verwerken. Ook wordt een grondslag voorgesteld voor de uitwisseling van persoonsgegevens tussen Belastingdienst/Toeslagen, de Minister van Financiën en andere bij de hersteloperatie betrokken organisaties. De beoogde verwerkingen door de Belastingdienst/Toeslagen, de Minister van Financiën en andere bij de hersteloperatie betrokken organisaties vinden enkel plaats voor zover dit noodzakelijk is voor het vaststellen van een recht op compensatie, een tegemoetkoming, kwijtschelding of overname van schulden of het kunnen bieden van brede ondersteuning.

De gegevensverwerkingen zijn benodigd voor het vaststellen van een recht op compensatie, een tegemoetkoming, kwijtschelding of overneming van schulden. Hierdoor is het voor betrokkenen transparant in hoeverre hun persoonsgegevens (kunnen) worden verwerkt. Persoonsgegevens worden volgens de AVG slechts verwerkt voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden en mogen vervolgens niet verder op een met die doeleinden onverenigbare wijze worden verwerkt (doelbinding). Hieruit volgt dat deze gegevens slechts mogen worden verwerkt ten behoeve van het uitvoeren van de genoemde maatregelen.

In het kader van deze hersteloperatie en in het bijzonder bij de uitvoering van de voorgestelde artikelen 2.9b, 2.9c, 2.14ab, 2.14ac en 2.14ad Wht, kunnen gegevens worden verwerkt van overleden personen. Deze gegevens zijn bijvoorbeeld nodig om vast te kunnen stellen of de overleden persoon gedupeerd zou zijn geweest of dat de overleden persoon recht zou hebben gehad op compensatie en/of een tegemoetkoming. Op gegevens van overleden personen is de AVG niet van toepassing. Dat laat onverlet dat de verwerkingen ook in dit kader op zorgvuldige wijze zullen plaatsvinden.

De Belastingdienst/Toeslagen en de Minister van Financiën zullen bij de verwerking van de gegevens tevens voorzien in de borging van de benodigde gegevensbeschermingsbeginselen uit de AVG, zoals opslagbeperking, integriteit en vertrouwelijkheid.

8.2 Gegevensverwerking herstelmaatregelen ex-partners en toeslagpartners of kinderen van overleden aanvragers

8.2.1 Gegevensverwerking ten behoeve van forfaitaire compensatie

De Belastingdienst/Toeslagen verwerkt persoonsgegevens van ex-partners, toeslagpartners, kinderen en derden (zoals gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag). Dit is noodzakelijk om het recht van ex-partners en in het geval dat de aanvrager van kinderopvangtoeslag is overleden, het recht van toeslagpartners of kinderen van die overleden aanvrager op de aanspraak voor de forfaitaire compensatie (en de overige regelingen in de hersteloperatie) te toetsen.

Het vaststellen van het recht op de forfaitaire compensatie voor ex-partners en in het geval van overlijden van de aanvrager van kinderopvangtoeslag, de toeslagpartner of kinderen van die overleden aanvrager, wordt zoveel mogelijk gedaan op grond van de informatie die binnen de Belastingdienst/Toeslagen voorhanden is. Ex-partners waarvan na een geautomatiseerde zoekopdracht blijkt dat ze waarschijnlijk aan de definitie voldoen, en toeslagpartners of kinderen van overleden (potentieel) gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag die al bekend zijn bij Belastingdienst/Toeslagen, worden door middel van een brief uitgenodigd om een aanvraagformulier in te vullen ten behoeve van het aanvragen van de compensatie. Ex-partners en toeslagpartners of kinderen van overleden aanvragers die niet kunnen worden geïdentificeerd door de Belastingdienst/Toeslagen kunnen zelf een aanvraag indienen en daarbij de benodigde informatie aanleveren.

8.2.2 Gegevensverwerking ten behoeve van aanvullende compensatie werkelijke schade

De uitvoering van de aanvullende compensatie werkelijke schade van een ex-partner kan op grond van een mandaat van de Minister van Financiën bij een externe uitvoerder worden belegd. Gegevensdeling tussen deze externe uitvoerder en de Belastingdienst/Toeslagen is in dit wetsvoorstel geregeld. Ten behoeve van de schadeafhandeling van zowel de werkelijke schade van de aanvrager als die van de ex-partner kunnen tussen de Belastingdienst/Toeslagen en deze externe uitvoerder de gegevens worden uitgewisseld die hierbij noodzakelijk worden geacht.

Voor het vaststellen van het recht op aanvullende compensatie van schade heeft de Minister van Financiën gegevens nodig van de ex-partner zelf en van de Belastingdienst/Toeslagen. De ex-partner levert bij een aanvraag voor aanvullende compensatie stukken aan om aannemelijk te maken dat en in welke mate de door hem geleden schade hoger is dan de forfaitaire compensatie van € 10.000. Het uitgangspunt is dat benodigde informatie zoveel mogelijk bij de ex-partner zelf wordt opgevraagd en zo min mogelijk gegevens van derden, zoals van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag, tussen de Belastingdienst/Toeslagen en de Minister van Financiën worden gedeeld.

Bij de uitwisseling van gegevens van derden gaat het om informatie uit de beschikkingen die zien op berekeningsjaren waarin de gedupeerde aanvrager en de ex-partner in het verleden toeslagpartner waren, informatie uit de integrale beoordeling van de gedupeerde aanvrager en informatie inzake (het vaststellen van) de beschikking naar aanleiding van het verzoek van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag om werkelijke schade te compenseren. De informatie wordt in zulke gevallen alleen gebruikt voor het beoordelen van het recht op aanvullende compensatie van de ex-partner.

De toeslagpartner of kinderen van een overleden gedupeerde aanvrager krijgen recht op aanvullende compensatie voor schade van de overleden gedupeerde aanvrager. Voor het vaststellen van het recht op aanvullende compensatie van schade van de toeslagpartner heeft de Minister van Financiën gegevens nodig van de toeslagpartner of kinderen van de overleden gedupeerde aanvrager en van de Belastingdienst/Toeslagen. De toeslagpartner of kinderen moeten bij een aanvraag voor aanvullende compensatie nadere stukken aanleveren om de aanvullende schade van de overleden gedupeerde aanvrager aannemelijk te maken.

8.2.3 Gegevensverwerking ten behoeve van de schuldenaanpak

Een van de doelen van dit wetsvoorstel is het bieden van een oplossing voor ex-partners met schulden. Voor de afwikkeling van zowel de privaatrechtelijke als de bestuursrechtelijke schulden van gedupeerde ex-partners worden persoonsgegevens van gedupeerde ex-partners en gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag uitgewisseld tussen de Belastingdienst/Toeslagen en de Minister van Financiën. Met dit wetsvoorstel wordt tevens voorgesteld om een oplossing te bieden voor de (resterende) schulden van een overleden aanvrager en zijn toeslagpartner. Voor de afwikkeling van zowel de nog openstaande privaatrechtelijke als de bestuursrechtelijke schulden van de overleden aanvrager en diens toeslagpartner worden persoonsgegevens van de toeslagpartner van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag uitgewisseld tussen Belastingdienst/Toeslagen, de Minister van Financiën en de (publieke of private) schuldeisers en deze gegevens worden vervolgens verder verwerkt.

De bij wet genoemde publiekrechtelijke schuldeisers verlenen ambtshalve kwijtschelding aan gedupeerde ex-partners, overleden aanvragers (voor zover de schulden nog niet zijn vervallen) en toeslagpartners van overleden aanvragers voor vorderingen die binnen de geschetste reikwijdte vallen. Om publiekrechtelijke schuldeisers hiertoe in staat te stellen, is het noodzakelijk dat de Belastingdienst/Toeslagen de naam, geboortedatum, adresgegevens en het burgerservicenummer (bsn) van de betrokkene verstrekt. Ook is het voor UHT mogelijk om ten behoeve van de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers aan publieke en private schuldeisers de correspondentiegegevens van de begunstigde nabestaande te verstrekken (voor zover de schulden nog niet zijn vervallen). Om uitvoering te kunnen geven aan kwijtschelding moeten de publieke schuldeisers zelf ook persoonsgegevens verwerken. Er zal immers moeten worden vastgesteld of de betrokkene een openstaande vordering heeft en of deze wordt kwijtgescholden. Het wetsvoorstel biedt hiertoe de grondslag. De publieke schuldeisers bewaren de ontvangen gegevens volgens de geldende bewaartermijnen conform de Archiefwet.

Voor private schuldeisers geldt dat, in opdracht van de Minister van Financiën, door de uitvoerende organisatie contact wordt opgenomen met door de betrokkene aangewezen schuldeisers, om de hoogte van de schuld vast te stellen. Hierbij wordt de naam en indien nodig de geboortedatum en adresgegevens van de betrokkene verstrekt aan de schuldeiser. Indien er sprake is van een openstaande vordering, verstrekt de schuldeiser informatie over de hoofdsom en bijkomende kosten, zodat overgegaan kan worden tot overname of betaling van deze schuld namens de Minister van Financiën, voor zover deze onder de reikwijdte van de schuldenregeling valt.

8.2.4 Gegevensverwerking ten behoeve van brede ondersteuning door gemeenten

De gemeente biedt brede ondersteuning op de vijf leefgebieden aan ex-partners en, in het geval dat de aanvrager van kinderopvangtoeslag is overleden, de toeslagpartner of kinderen van die overleden gedupeerde aanvrager. Indien een gedupeerde ex-partner of toeslagpartner of kind van een overleden gedupeerde aanvrager bij de Belastingdienst/Toeslagen kenbaar maakt dat een hulpaanbod door de gemeente gewenst is, verstrekt de Belastingdienst/Toeslagen op verzoek het bsn en de contactgegevens van deze persoon aan de gemeente waar hij woonachtig is. De gemeente gebruikt deze gegevens om contact te leggen, zodat een hulpaanbod kan worden gedaan.

Indien de hulp van de gemeente gewenst wordt, verwerkt de gemeente de noodzakelijke gegevens om passende hulp te kunnen geven. Hieronder valt in ieder geval het verwerken van gegevens in het kader van:

  • 1. het inventariseren van de hulpvraag;

  • 2. het opstellen van een plan van aanpak;

  • 3. het inkopen en uitvoeren van trajecten op de vijf leefgebieden; en

  • 4. het bieden van nazorg.

Het bieden van brede ondersteuning aan ex-partners is onlosmakelijk verbonden met de beoordeling of de aanvrager van kinderopvangtoeslag recht heeft op toepassing van een herstelmaatregel. Als het forfaitaire bedrag aan de aanvrager van kinderopvangtoeslag is toegekend, maar bij een integrale beoordeling blijkt dat die aanvrager toch geen recht heeft op toepassing van een herstelmaatregel, dan eindigt ook de brede hulp voor de ex-partner, omdat deze achteraf ook geen gedupeerde blijkt. De Belastingdienst/Toeslagen verstrekt daarvoor het bsn en informatie over de status van de gedupeerdheid aan de gemeente zodat die de ondersteuning binnen 30 dagen kan afbouwen. De gemeente bewaart de gegevens die zij verwerkt in het kader van het bieden van brede ondersteuning niet langer dan noodzakelijk.

8.2.5 Gegevensverwerking ten behoeve van brede ondersteuning in het buitenland

Voor het bieden van brede ondersteuning aan gedupeerden in het buitenland is het OTB opgericht dat door de Minister van Financiën daartoe gemandateerd is. Het OTB zal ook namens de Minister van Financiën brede ondersteuning bieden aan gedupeerde ex-partners in het buitenland en nabestaanden van overleden gedupeerden in het buitenland en hen indien zij die wens hebben, helpen om terug te kunnen keren naar Nederland. De Belastingdienst/Toeslagen verstrekt het bsn en de contactgegevens van genoemde betrokkenen aan het OTB wanneer er behoefte is aan ondersteuning. In het geval van een gewenste terugkeer naar Nederland, zorgt het OTB namens de Minister van Financiën voor een overdracht van de benodigde gegevens aan de gemeente om de ondersteuning voort te kunnen zetten.

8.3 Gegevensverwerking ten behoeve van tegemoetkoming en brede hulp aan eigen kinderen van ex-partners

De meeste kinderen van gedupeerde ex-partners ontvangen ambtshalve een financiële tegemoetkoming van de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen gebruikt daarvoor informatie uit zijn eigen systemen. Behalve gegevens van kinderen worden hierbij ook gegevens van derden (zoals ouders) verwerkt. Kinderen die binnen zes maanden nadat de forfaitaire compensatie aan de ex-partner is toegekend geen tegemoetkoming hebben ontvangen, kunnen zelf een aanvraag indienen. Dit geldt ook voor kinderen van overleden ex-partners. De kinderen die een aanvraag indienen, moeten gegevens verstrekken die nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag en waarover zij redelijkerwijs kunnen beschikken.

Voor de uitvoering van de brede ondersteuning door gemeenten aan kinderen die onder de kindregeling vallen, kan brede ondersteuning worden geboden via de aanvrager van kinderopvangtoeslag die zich voor herstel heeft gemeld. Een kind kan zich ook zelf bij de gemeente melden en daarbij benodigde gegevens verstrekken. Wanneer blijkt dat een aanvrager van kinderopvangtoeslag niet als gedupeerde wordt aangemerkt, bestaat niet langer recht op brede ondersteuning voor die aanvrager en diens gezin, het kind, pleegkind of voormalig pleegkind of de ex-partner en diens gezin en zal deze worden beëindigd. De benodigde informatie hiervoor wordt in dat geval aan de gemeenten verstrekt. Gemeenten dragen zelf zorg voor het opvragen van de benodigde gegevens met als doel om tot het juiste hulpaanbod te komen.

8.4 Gegevensverwerking ten behoeve van tegemoetkoming aan de nabestaanden van overleden gedupeerden en overleden kinderen

Om het recht van toeslagpartners, kinderen of ouders van een overleden gedupeerde of overleden kind op een tegemoetkoming vast te stellen, verwerkt de Belastingdienst/Toeslagen persoonsgegevens van toeslagpartners, kinderen en ouders van de overleden gedupeerde of het overleden kind. De toeslagpartners, kinderen of ouders van de overleden gedupeerde of het overleden kind kunnen zich melden bij UHT. UHT verzendt vervolgens een formulier waarmee een aanvraag kan worden gedaan voor de tegemoetkoming. De begunstigden van de overleden gedupeerden of overleden kinderen die al bekend zijn bij UHT worden daarvoor benaderd.

9 Rechtsbescherming

Regeling ex-partners, nabestaanden overleden aanvragers en nabestaanden overleden kinderen

De ex-partner, de nabestaanden van een overleden aanvrager en de nabestaanden van een overleden kind kunnen binnen zes weken na dagtekening van de beschikking waarin op grond van de wet een tegemoetkoming, compensatie of voorziening wordt toegekend of afgewezen, bezwaar maken door het indienen van een bezwaarschrift bij het desbetreffende bestuursorgaan. Na de beslissing op bezwaar kan eventueel beroep ingesteld worden bij de bestuursrechter. Tot slot is eventueel hoger beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Eenzelfde procedure is van toepassing indien de beschikking is gegeven door een ander bestuursorgaan waaraan in dit wetvoorstel beslissingsbevoegdheid wordt toegekend. Met betrekking tot besluiten betreffende kwijtschelding binnen het SZW- of VWS-domein staat op basis van dit wetsvoorstel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Tegen een beschikking van de ontvanger of een invorderingsambtenaar van een provincie, gemeente of waterschap na een verzoek om kwijtschelding van een belastingschuld staat naast bezwaar, beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij het gerechtshof, ook beroep in cassatie bij de Hoge Raad open.

Een eigen kind en (voormalig) pleegkind van een ex-partner kan een aanvraag indienen tot het geven van een beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming. Tegen een negatief besluit op deze aanvraag kan het eigen kind van de ex-partner binnen zes weken na dagtekening van dat besluit bezwaar maken door het indienen van een bezwaarschrift. Na de beslissing op bezwaar kan een eigen kind van een ex-partner beroep instellen bij de bestuursrechter, eventueel gevolgd door hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Op grond van artikel 8:21, tweede lid, Awb kunnen minderjarigen zelf in rechte optreden, indien zij tot redelijke waardering van hun belangen in staat kunnen worden geacht. Zij worden daartoe in staat geacht vanaf twaalf jaar. Gelet hierop wordt het mogelijk geacht dat een kind vanaf twaalf jaar bezwaar en beroep indient. De wettelijke vertegenwoordiger kan ook namens de minderjarige bezwaar en beroep indienen, bijvoorbeeld als de minderjarige hiertoe niet in staat is. Voor het twaalfde jaar kan de wettelijke vertegenwoordiger bezwaar en beroep indienen.

Gedupeerde ex-partners kunnen gratis rechtsbijstand ontvangen voor het verzoek tot betaling of overname van private schulden. Voor gedupeerde ex-partners is daarnaast gratis rechtsbijstand beschikbaar bij de regeling voor werkelijke schade. Dit draagt eraan bij dat ex-partners in staat zijn hun schade vergoed te krijgen. Aangezien bij de beoordeling van gedupeerdheid de aanvrager al rechtsbijstand heeft ontvangen en het recht van de ex-partner hiervan afgeleid is, is voor het forfaitair bedrag voor de ex-partner niet in gratis rechtsbijstand voorzien.

Bredere toepassing van de vooraankondiging in de integrale beoordeling en aanpassing van de zienswijzetermijn bij de vooraankondiging

UHT werkt op verschillende manieren aan het verbeteren van de informatie aan en afstemming met de ouder bij de integrale beoordeling en aan het versnellen van het proces. Dit stelt aanvragers beter in staat hun inbreng te geven, ze worden eerder in het proces betrokken. Dit kan, in combinatie met de huidige zienswijzetermijn van zes weken, per saldo tot langere doorlooptijden leiden, terwijl het noodzakelijk is tot versnelling te komen. Door te investeren in contact aan het begin van het proces, kan aan het einde van het proces met een kortere termijn dan de huidige zes weken worden volstaan. Daarom is het voorstel om de termijn voor de zienswijze aan te passen. In plaats van een vooraankondiging waarbij gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag zes weken de tijd krijgen te reageren op het voorlopige bedrag aan compensatie, komt een kortere zienswijzetermijn van twee weken, met mogelijkheid om de termijn te verlengen tot maximaal de nu gebruikelijke termijn van zes weken. Hiermee blijft de rechtsbescherming gewaarborgd.

Voor situaties waarin er geen sprake is van gedupeerdheid geldt dat er – anders dan nu – ook een zienswijzetermijn van twee weken wordt geboden. Dat leidt voor deze groep tot een betere rechtsbescherming en tot een meer vergelijkbaar beoordelingsproces als voor de groep gedupeerden.

10 Inwerkingtreding

De maatregelen in dit wetsvoorstel treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Het voornemen bestaat de wet spoedig na publicatie in werking te laten treden. Daarbij wordt niet gewacht op het eerstvolgende vaste verandermoment, omdat dit aanmerkelijke ongewenste nadelen zou hebben voor ex-partners en hun kinderen en voor de nabestaanden van overleden gedupeerden en overleden kinderen. Zij zouden dan langer op herstel moeten wachten.

11 Budgettaire aspecten

Het met dit aanvullende wetsvoorstel te introduceren beleid kent nieuwe en bestaande budgettaire gevolgen.15 Deze maatregelen zijn immers nog niet in werking getreden en de start van de uitvoering is (mede) afhankelijk van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. De budgettaire gevolgen betreffen beleid voor compensatie voor ex-partners van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag, aanpak van schulden voor ex-partners, ex-partners in een schuldentraject (wettelijke schuldsanering en buitengerechtelijke schuldregeling), brede ondersteuning voor ex-partners zowel in Nederland als in het buitenland en een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Dit beleid en de daarvoor benodigde budgetten zijn deels door het parlement geautoriseerd. Het parlement wordt doorlopend geïnformeerd en geraadpleegd over de ontwikkeling van de budgettaire gevolgen van het beleid in de reguliere budgettaire besluitvormingscyclus en de Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen.

De meerjarige uitgaven ten behoeve van de ex-partnerregeling worden op maximaal € 479 miljoen geraamd. Daarnaast wordt er € 34 miljoen aan derving van belastingontvangsten (door kwijtschelding van publieke schulden) voorzien. Van de verwachte uitgaven is € 370 miljoen al in de departementale begrotingen verwerkt (Financiën en Rijksbreed). Voor het overige bedrag geldt dat er, zoals in paragraaf 3.3.2. van deze memorie staat beschreven, nog wordt gewerkt aan het selecteren van een uitvoerder van de schaderegeling voor ex-partners. Het is dan ook mogelijk dat ten tijde van de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel dit onderdeel nog niet uitgevoerd kan worden. Het precieze bedrag van dit onderdeel is nog onbekend. Er staat € 109 miljoen gereserveerd op de aanvullende post. Dat bedrag is volgens de ramingen toereikend. Voordat deze middelen worden ingezet kan het parlement haar budgetrecht nog uitvoeren via de reguliere budgettaire besluitvormingscyclus, waarbij het voornemen is dit bij de eerste suppletoire begroting te betrekken. Nadat het parlement de middelen heeft geautoriseerd kan worden begonnen met de uitvoering.

Tabel: totaalbudget hersteloperatie toeslagen ex-partnerregeling 2023

Totaalbudget ex-partnerregeling (x € 1 miljoen)

   

2023

2024

2025

2026

totaal

1

Totaal uitgavenkader

236

146

93

4

479

1a

Financiën

146

48

0

0

194

1b

Rijksbreed

90

41

41

4

176

 

Subtotaal

236

89

41

4

370

1c

Gereserveerd op de aanvullende post

0

57

52

0

109

2

Derving lastenkader

34

0

0

0

34

De uitbreiding van de kindregeling naar kinderen van ex-partners en de toekenning van een geldbedrag aan de naasten van overleden kinderen passen binnen de huidige budgetten voor de kindregeling, de meerjarige programma-uitgaven zullen als zodanig worden ingepast binnen de huidige budgetten voor de hersteloperatie toeslagen.

De toekenning van de herstelmaatregelen aan toeslagpartners van overleden gedupeerden kan binnen de huidige begroting worden ingepast. Er is geen sprake van additionele uitgaven, aangezien gedupeerden hier al recht op hebben bij niet-overlijden en in de begroting geen vermindering is opgenomen voor overleden gedupeerden.

12 Uitvoering16

12.1 Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen

De uitvoering van de hersteloperatie vergt het uiterste van de betrokken organisaties. Het kabinet heeft daarom bij elke beleidsmaatregel afgewogen of doelmatigheid, uitlegbaarheid en uitvoerbaarheid nog in balans zijn. Naast de spreiding van aanvragen en de uitbesteding van de uitvoering van de regeling voor aanvullende schade voor ex-partners, worden ook andere maatregelen genomen. De uitvoering van het primaire proces van de nieuwe regelingen vindt gescheiden plaats van de uitvoering van de compensatieregelingen voor aanvragers van kinderopvangtoeslag. Hiermee wordt gewaarborgd dat de uitvoering van de nieuwe regelingen niet ten koste gaat van de lopende regelingen. Tevens sluit de vormgeving van de schuldenregeling voor ex-partners en nabestaanden omwille van de uitvoerbaarheid zo dicht mogelijk aan bij de schuldenregeling voor aanvragers. De verwachting is daarom dat het proces van toetsen, toekennen en afwijzen niet tot vertraging leidt. De tijdige uitvoering van een onverwachte hoeveelheid bezwaar en beroep echter is een risico dat niet op voorhand kan worden beslecht omdat er nauwelijks een realistische inschatting te maken is van het mogelijke aantal bezwaren.

De maatregelen in het onderhavige wetsvoorstel die door de Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen worden uitgevoerd zijn beoordeeld met uitvoeringstoetsen. De gevolgen voor de uitvoering door Belastingdienst/Toeslagen zijn beschreven in de uitvoeringstoetsen die op diverse onderdelen van de regeling zijn uitgevoerd. Er geldt dat de Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen deze uitvoerbaar achten per voorgestelde inwerkingtredingsdatum.

Er worden twee zwaarwegende kanttekeningen bij de uitvoering van de ex-partnerregeling geplaatst. Allereerst wordt geconstateerd dat de uitvoering van de ex-partnerregeling in het onderhavige wetsvoorstel een incidentele uitbreiding van de personele capaciteit met ten minste 150 fte behoeft. Met de ex-partnerregeling krijgt de uitvoering er een nieuwe taak bij waarvoor extra medewerkers nodig zijn om hier uitvoering aan te kunnen geven. De krapte op de arbeidsmarkt brengt een reëel risico met zich mee dat niet alle benodigde personeel tijdig aangetrokken zal zijn. Een consequentie hiervan is dat wettelijke termijnen mogelijk niet gehaald zullen worden. Er wordt hard gewerkt aan de werving van medewerkers om de opgave uit te kunnen voeren. Hiervoor wordt onder andere gekeken naar de wijze waarop andere grote (overheid)organisaties hun wervingsopgave uitvoeren.

Daarnaast wordt gesteld dat de noodzaak om prioriteit te geven aan de regeling in het IV-portfolio tot gevolg heeft dat andere maatregelen, waarvan het doel is om de reguliere dienstverlening van de Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen te verbeteren, pas later in de tijd opgepakt zullen worden. Het maken van deze prioritering was noodzakelijk om de ex-partnerregeling tijdig te kunnen uitvoeren.

Bij de uitvoering van de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers en de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen wordt door de uitvoerder een aantal opmerkingen gemaakt. Zo zijn voor de uitvoering van de regeling systeemaanpassingen nodig. Deze kunnen eerst vanaf 1 januari 2024 worden gerealiseerd. Als deze regelingen prioriteit krijgen in het IV-portfolio kunnen deze regelingen op zijn vroegst vanaf die datum in werking treden. Daarnaast merkt de uitvoerder in de uitvoeringstoets op dat de maatregelen inhoudelijk complex zijn en daardoor veel handmatige werkzaamheden vereisen. Hierdoor kunnen fouten optreden.

Het onderhavige wetsvoorstel leidt tot uitvoeringskosten voor de Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen. Deze worden gedekt op artikel 13 Toeslagen van de Financiënbegroting.

12.2 Uitvoerder aanvullende compensatie werkelijke schade

Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in een aanvullende compensatie voor werkelijke schade voor ex-partners. Voor de uitvoering van dit onderdeel wordt een uitvoerder geselecteerd aan de hand van een marktconsultatie en aanbestedingsproces. Om zicht te geven op de uitvoeringsaspecten en om het aanbestedingstraject te ondersteunen is door de Rijksorganisatie voor Ontwikkeling, Digitalisering en Innovatie een quickscan uitgevoerd17. In de periode december tot begin januari 2023 heeft deze organisatie interviews afgenomen met personen die betrokken zijn bij de opzet van de schaderegeling of vanuit hun functie expertise hebben op dit terrein. Op basis van deze quickscan is de conclusie dat de regeling voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade voor ex-partners onder voorwaarden uitvoerbaar wordt geacht door een externe uitvoerder. Naast het voorbehoud van een succesvolle aanbestedingsprocedure, worden de volgende voorwaarden genoemd.

De uitvoerder moet oog hebben voor de specifieke context en de dynamiek van het speelveld begrijpen. Dit vraagt om een strategisch partnerschap tussen de uitvoerder en het ministerie. Daarnaast dient het toetsingskader helder en uitvoerbaar te zijn en moet de uitvoerder casuïstiek kunnen overleggen met het ministerie en de overige uitvoerders (zogenoemde feedbackloops). Het is verder van belang dat er voldoende aandacht is voor de kwaliteit en ervaring van de betrokken mensen in emotioneel geladen situaties en moet voor de inrichting van de schaderegeling een duidelijk tijdpad met deadlines voor de afronding van onderdelen gelden. Ten slotte moet sprake zijn van heldere communicatie.

Deze punten zijn ook uit de marktconsultatiegesprekken gekomen en komen deels terug in de uitvoeringstoets van de Belastingdienst/Toeslagen die ziet op de ex-partnerregeling. Deze voorwaarden worden daarom overgenomen in de aanbesteding en de uitvoering van de schaderegeling. De quickscan heeft zich niet beperkt tot uitsluitend de schaderegeling, maar doet ook aanbevelingen over de randvoorwaarden en de interactie met de organisaties betrokken bij de gehele ex-partnerregeling. De daaruit voortgekomen aanbevelingen vormen een nuttige aanvulling op de hierboven geschetste voorwaarden en zijn meegenomen in de aanbestedingsvereisten en onderlinge afspraken met overige uitvoerders.

12.3 Gemeenten en VNG

De VNG heeft ten aanzien van de taken van gemeenten in de uitvoering van de regeling voor ex-partners van gedupeerde aanvragers een quickscan opgesteld voor de uitvoeringsconsequenties.

De VNG stelt vast dat het onderhavige wetsvoorstel ziet op zaken die relevant zijn voor de rol van gemeenten, namelijk brede ondersteuning (inclusief ondersteuning bij de schuldenaanpak) en kwijtschelding van publieke schulden door de gemeente.

De VNG stelt een aantal randvoorwaarden voor een effectieve uitvoering. De VNG geeft aan dat er voldoende voorbereidingstijd voor gemeenten moet zijn om de benodigde capaciteit te organiseren, sprake moet zijn van heldere communicatie vanuit het Rijk/UHT over de doelgroep van de regeling en eenduidige ketenbrede communicatie over de (on)mogelijkheden ten aanzien van de brede ondersteuning door gemeenten.

Specifieke aandachtspunten VNG

Ook brengt de VNG een aantal aandachtspunten naar voren waarop hierna per aandachtspunt wordt ingegaan.

De VNG geeft aan dat er gemeenten zijn die op dit moment al ex-partners ondersteuning bieden. Gevraagd wordt of deze gemeenten de mogelijkheid hebben om te anticiperen op de regeling en deze personen brede ondersteuning te bieden. Er bestaat geen grondslag om vooruitlopend op inwerkingtreding van de ex-partnerregeling al ondersteuning te bieden. Er is voor gekozen om de brede ondersteuning vanuit de gemeenten eerst beschikbaar te stellen vanaf het moment dat de ex-partner als gedupeerde is erkend. Er is daarnaast ook geen wettelijke grondslag om mogelijke ex-partners te identificeren en via de Specifieke uitkering (SPUK-regeling) te ondersteunen.

De VNG geeft verder aan dat het wenselijk is om gemeenten ruimte te geven om gedupeerde ex-partners, die geen toeslagpartners waren, te ondersteunen. De ondersteuning die de gemeenten willen aanbieden aan een bredere groep dan ex-partners kunnen binnen de reguliere mogelijkheden van gemeenten door hen worden vormgegeven. Er is in het kader van de ex-partnerregeling voor gekozen om toeslagpartnerschap in het verleden als criterium te hanteren. Dit wetsvoorstel voorziet dan ook niet in een grondslag om een bredere groep te ondersteunen via deze specifieke regeling.

Tot slot verzoekt de VNG de Belastingdienst/Toeslagen om de mogelijkheid tot brede ondersteuning goed onder de aandacht te brengen, de wachttijd zo kort mogelijk te houden en helder hierover te communiceren met de ex-partner. Het kabinet voldoet graag aan dit verzoek. Deze aandachtspunten maken integraal deel uit van de uitvoering van de regeling.

De VNG geeft met betrekking tot de komende uitvoering van de ex-partnerregeling aan dat er bij gemeenten behoefte is aan een nadere uitwerking van de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de UHT en gemeenten en inzicht in de doelgroep en de achterliggende problematiek van ex-partners. Er wordt in de aanloop naar de uitvoering van de ex-partnerregeling aandacht besteed aan beide punten. Hoewel er in bepaalde mate inzicht is in de doelgroep, is het niet mogelijk om voorafgaand aan inwerkingtreding van de wet hier volledig zicht op te krijgen. De achterliggende problematiek zal per casus bekeken worden.

De VNG heeft ten aanzien van de regeling voor nabestaanden van overleden gedupeerden en overleden kinderen aangegeven geen uitvoeringstoets of quick scan te zullen uitvoeren. De VNG doet geen uitspraak over de uitvoerbaarheid, maar geeft aan dat voor de naar verwachting zeer kleine doelgroep maatwerk passend en noodzakelijk is.

12.4 Uitvoerdersaanpak schulden

Publiekrechtelijke schulden

Er zijn vele overheidsorganisaties die zijn betrokken bij de kwijtschelding van publiekrechtelijke schulden (en eventuele restitutie ervan). Het gaat hier om het UWV, de SVB, de DUO – Inburgering, CAK, CJIB, LBIO, Belastingdienst/Toeslagen en gemeenten. Allen hebben door middel van een uitvoeringstoets of quickscan vastgesteld dat de regeling voor ex-partners uitvoerbaar is. Een aantal organisaties gaat nader op een aantal onderwerpen in.

De wijze van gegevensdeling is een aandachtspunt. Het verzoek van DUO – inburgering, SVB, UWV, LBIO en de Waterschappen is om de gegevensstroom via een apart bestand te laten lopen of expliciet te duiden dat het gaat om een erkende ex-partner. Hiermee wordt rekening gehouden in de gegevensuitwisseling tussen Belastingdienst/Toeslagen en de betrokken uitvoerders.

Daarnaast wordt vastgesteld dat voor het ambtshalve kwijtschelden van de schulden de wettelijke basis zoals geïntroduceerd bij de Wet hersteloperatie tot 1 januari 2024 geldt. Daarna wordt niet meer ambtshalve kwijtgescholden, maar zal de ex-partner een aanvraag moeten doen om de schulden kwijt te schelden. Dit zou het proces bij de uitvoeringsorganisaties tijdrovender maken, omdat dit handmatig uitgevoerd zou moeten worden. Naar aanleiding van dit signaal wordt in het onderhavige wetsvoorstel de datum van 1 januari 2024 gewijzigd naar 1 januari 2026, zodat het twee jaar langer mogelijk blijft voor de uitvoering om de kwijtschelding van de schulden ambtshalve te kunnen blijven uitvoeren.

Verder wordt opgemerkt dat er verschillen zijn tussen de schuldenregeling voor de ex-partner en de gedupeerde aanvrager. Deze zitten onder andere in het feit dat er voor de ex-partnerregeling geen sprake is van een moratorium of pauzering van de schulden. De uitlegbaarheid van de ex-partnerregeling is dan ook een aandachtspunt dat breed gedragen wordt. Hiermee wordt in de communicatie rekening gehouden.

Daarnaast wordt geconstateerd dat er in het geval van de ex-partner, vanwege het feit dat er meer tijd zit tussen het moment waarop de regeling in werking zal treden en de peildata die gehanteerd worden, er vaker sprake zal zijn van restitutie aan gedupeerden van betalingen op vorderingen van voor 1 januari 2021. Dit proces is bewerkelijker, omdat het doorgaans handmatig moet gebeuren.

De betrokken uitvoeringsorganisaties achten de regeling voor publieke schulden voor nabestaanden van overleden gedupeerden onder voorwaarden uitvoerbaar. Door de beperkte omvang van de groep kunnen de meeste uitvoeringsorganisaties de regeling naar verwachting uitvoeren binnen de bestaande personele en financiële kaders. Een deel van de organisaties geeft aan dat de uitvoeringskosten en/of administratieve lasten zullen toenemen.

De belangrijkste voorwaarden die door de overige betrokken uitvoeringsorganisaties aan de uitvoerbaarheid worden verbonden, hebben betrekking op de gegevenslevering. De uitvoeringsorganisaties wijzen op het belang van een juiste, volledige en duidelijke gegevenslevering door de Belastingdienst/Toeslagen. Ook zijn wensen geformuleerd over de wijze waarop de gegevens worden aangeleverd. Uit de gegevensbestanden moet afgeleid kunnen worden dat het gaat om nabestaanden van overleden gedupeerden.

Privaatrechtelijke schulden

Het overnemen en betalen van privaatrechtelijke schulden wordt uitgevoerd door SBN. Deze regeling is door SBN beoordeeld met een uitvoeringstoets. SBN verwacht dat de aanpassingen die noodzakelijk zijn in IT, IV en processen als gevolg van het aanvullende wetsvoorstel uitdagend, maar haalbaar zijn. De ex-partnerregeling wordt door SBN uitvoerbaar geacht, onder de voorwaarde dat de noodzakelijke data correct en tijdig aangeleverd worden bij SBN.

De regeling voor nabestaanden van overleden gedupeerden acht SBN uitvoerbaar. Hiervoor geldt ook dat correcte en tijdige gegevenslevering van belang is voor de uitvoerbaarheid van de regeling. Gezien de beperkte omvang van de doelgroep kiest SBN ervoor de regeling geheel handmatig uit te voeren. De complexiteit van de uitvoering wordt hierdoor verhoogd en het separaat uitvoeren van het proces is op onderdelen een uitdaging. Door de uitvoering te beleggen bij ervaren casemanagers acht SBN deze werkwijze haalbaar.

12.5 Overige uitvoerders

Radar heeft tevens een uitvoeringstoets gedaan betreffende de regeling voor ouders in het buitenland. Radar constateert dat de regeling uitvoerbaar is. Capaciteit is een aandachtspunt, omdat er een behoefte zal zijn voor een uitbreiding van het personeel om de hoeveelheid werk die met de groei van de doelgroep gepaard gaat aan te kunnen.

13 Doenvermogen

Het kabinet streeft ernaar om burgers zoveel mogelijk werk uit handen te nemen bij het aanspraak maken op herstelregelingen in het kader van de hersteloperatie toeslagen. Om deze reden worden zoveel mogelijk regelingen in de hersteloperatie ambtshalve toegekend. Ook kijkt UHT bij voorkeur eerst in de systemen, voordat het aan een (potentieel) gedupeerde vraagt om gegevens aan te leveren. Dit laat onverlet dat er momenten in de hersteloperatie zijn waarop het noodzakelijk is om een aanvraag te doen. Er wordt in die gevallen zoveel mogelijk door UHT gefaciliteerd en geholpen. Om deze reden is het bijvoorbeeld mogelijk om een aanvraag bij UHT, anders dan gebruikelijk schriftelijk, telefonisch te doen. Hierna wordt voor afzonderlijke regelingen ingegaan op de wijze waarop zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met het doenvermogen van (potentieel) gedupeerden.

Ex-partnerregeling

De Belastingdienst/Toeslagen kan een deel van de ex-partners identificeren in haar systemen. Zij zullen door de Belastingdienst/Toeslagen worden aangeschreven waarna zij de mogelijkheid krijgen om een aanvraag (per hiervoor beschikbaar gesteld formulier) in te dienen voor het verzoek tot compensatie. Als de Belastingdienst/Toeslagen de ex-partner niet kan identificeren in de eigen systemen is een aanvraag voor de compensatie nodig. Het streven is om dit zo makkelijk mogelijk te maken door een vergelijkbaar formulier te gebruiken.

De aanvraag kan zowel online als per post worden ingediend. Ook voor de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade is een aanvraag nodig, omdat de Minister van Financiën niet uit de eigen administratie kan beoordelen of een ex-partner hiervoor in aanmerking wenst te komen, of hij/zij hier recht op heeft en zo ja, op welk bedrag die ex-partner recht heeft. Een aanvraagformulier dat hiertoe wordt opgesteld helpt ex-partners bij het in kaart brengen van de werkelijke schade.

Het aanvragen van aanvullende compensatie voor de werkelijke schade kan ingewikkeld zijn en belastend voor het «doenvermogen» van de ex-partner, onder andere als het gaat om het verzamelen van documenten om de geleden schade te reconstrueren. Een gebrek aan vertrouwen in de Belastingdienst/Toeslagen kan de mentale belasting vergroten.

Ook voor de overneming van privaatrechtelijke schulden moet een aanvraag worden ingediend. Om het de ex-partner zo makkelijk mogelijk te maken wordt hiervoor een formulier beschikbaar gesteld op de website van de uitvoerder. Ook kan hulp worden gevraagd bij de gemeente waarvan de ex-partner ingezetene is.

Kindregeling

De Belastingdienst/Toeslagen kent de tegemoetkoming voor de kinderen van ex-partners zoveel mogelijk ambtshalve toe zodat deze kinderen geen aanvullende actie hoeven te ondernemen.

Kinderen van een overleden ex-partner en kinderen van ex-partners die niet in beeld zijn bij Belastingdienst/Toeslagen moeten zelf een aanvraag indienen voor de financiële tegemoetkoming van de kindregeling. Als het kind minderjarig is, kan ook de wettelijke vertegenwoordiger namens het kind de aanvraag indienen. Bij een kind van een overleden ex-partner dient te worden vastgesteld of de ex-partner recht zou hebben gehad op compensatie als hij/zij een aanvraag daartoe had gedaan. Het kind dient hiervoor gegevens te overleggen die nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag en waarover hij/zij redelijkerwijs kan beschikken. De Belastingdienst/Toeslagen denkt actief mee met het kind. Bij twijfel is het verhaal van het kind leidend.

Er is een actie vereist door het kind of diens wettelijke vertegenwoordiger voor het doorgeven van het bankrekeningnummer waarop de tegemoetkoming kan worden uitbetaald. Een meerderjarig kind krijgt een brief van de Belastingdienst/Toeslagen met daarin het verzoek een rekeningnummer aan te wijzen. Voor minderjarige kinderen ontvangen de wettelijk vertegenwoordigers deze brief. Dit zorgt voor verlichting bij de kinderen. Als er geen bankrekening is doorgegeven, wordt de tegemoetkoming uitbetaald op een bij de Belastingdienst/Toeslagen bekend bankrekeningnummer op naam van het meerderjarige kind of de wettelijke vertegenwoordiger van het minderjarige kind.

Goede communicatie tussen de Belastingdienst/Toeslagen en ex-partners en hun kinderen blijft van groot belang, zowel richting alle gedupeerden via webinars en de website18, als via brieven en/of persoonlijk contact. Daarnaast blijft ook een goede vastlegging van afspraken met de burger van belang. Tot slot is het van belang dat alle gedupeerden op de hoogte zijn van de hersteloperatie, dus ook gedupeerden die in het buitenland wonen. De Belastingdienst/Toeslagen probeert hen te bereiken via brieven, Facebook en Twitter. De website van herstel toeslagen is ook in het Engels beschikbaar en vanuit het OTB kunnen gedupeerden in een andere taal worden geholpen.19 Daarnaast is er een speciale website van het OTB met informatie voor gedupeerden die in het buitenland wonen.20

Nabestaanden van overleden gedupeerden

UHT kent circa 200 overleden gedupeerden, omdat hun erven zich gemeld hebben om voor herstel in aanmerking te komen en al is bezien of de overledene gedupeerd is. In totaal zijn er circa 10.000 aanvragers van kinderopvangtoeslag overleden in de periode sinds 1 januari 2005.21 Ervan uitgaande dat circa 2 procent van de circa 1,5 miljoen unieke aanvragers van kinderopvangtoeslag tot op heden gedupeerd is, is de verwachting dat het aantal overleden gedupeerden de 200 niet ver overschrijdt. Het is echter onbekend hoeveel overleden aanvragers precies gedupeerd zijn en wie zij zijn. Het is daarom niet altijd mogelijk om een ambtshalve toekenning te doen.

Voorgesteld wordt dat de toeslagpartner een aanvraag indient, waarna UHT de regeling in werking stelt. Indien er geen toeslagpartner is, kunnen de kinderen aanspraak maken op de regeling. Als een van de kinderen een aanvraag doet, gaat UHT in de eigen systemen na of er meer kinderen zijn die mogelijk in aanmerking kunnen komen voor de regeling. UHT benadert deze kinderen en stelt hen op de hoogte van de aanvraag. De andere kinderen kunnen vervolgens zelf een aanvraag doen.

Voor het indienen van private schulden is een aanvraag vereist, SBN heeft geen inzicht in de private schulden. Een aanvraag kan zowel online als per post worden gedaan, het streven is om het aanvraagproces zo makkelijk mogelijk te maken. Het aanvragen van de regeling voor private schulden en de regeling voor werkelijke schade kan belastend zijn voor het doenvermogen van de toeslagpartner of de kinderen. Zij moeten immers kunnen aantonen dat de overleden aanvrager betalingsachterstanden had.

Het is van belang dat de toeslagpartner of kinderen van een overleden aanvrager op de hoogte zijn van de regeling. Daarom is goede communicatie nodig vanuit de Belastingdienst/Toeslagen, via de website, in brieven en in het persoonlijke contact.

14 Gevolgen voor de regeldruk

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft dit wetsvoorstel niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat er naar verwachting geringe gevolgen voor de regeldruk zullen zijn. De administratieve lasten voor de betrokken uitvoeringsorganisaties als gevolg van de in dit wetsvoorstel opgenomen maatregelen bedragen circa € 700.000. Deze toename van de administratieve lasten komt met name door de aanpak van privaatrechtelijke schulden (circa € 270.000) en de aanvraag van de aanvullende compensatie voor werkelijke schade (circa € 130.000). Deze bedragen zijn conform de Rijksbrede methodiek in beeld gebracht, de verdere inschattingen vloeien voort uit de aantallen die zijn gebruikt voor de inschatting van de budgettaire aspecten.

Er is voor de maatregelen voor het herstel van de ex-partners van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag zoveel mogelijk geprobeerd om de administratieve lasten tot een minimum te beperken. Dit laat onverlet dat een ex-partner tijd nodig heeft voor onder andere het kennisnemen van de forfaitaire compensatie voor een ex-partner van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag en het invullen van het aanvraagformulier hiervoor. Ook in geval van de privaatrechtelijke schuldenaanpak en de aanvullende compensatie voor werkelijke schade zal de ex-partner tijd nodig hebben voor onder andere het indienen van de aanvraag, het verzamelen van bewijsstukken en het kennisnemen van beschikkingen.

15 EU-aspecten

Het risico op zowel directe als indirecte onrechtmatige staatssteun op grond van de schuldkwijtscheldings- en schuldovernamebepalingen in dit wetsvoorstel is onderzocht. Er is een speciaal team ingericht bij de Belastingdienst/Toeslagen dat samen met ex-partners met een onderneming waarborgt dat zij niet boven de de-minimisgrens komen die door de Europese Unie is gesteld. Gezien het doel van de schuldkwijtscheldings- en schuldovernamebepalingen, namelijk dat een groot deel van de ex-partners een substantieel deel van de compensatie overhoudt om een nieuwe start te maken, de opzet van de maatregelen (centraal team dat de de-minimisgrens waarborgt), de beoogd begunstigden (ex-partners), de te verwachten beperkte eventuele verstorende effecten op de interne markt, de beperkte bedragen die ermee gemoeid zijn en de noodzaak om individuele slachtoffers van de problemen rondom de kinderopvangtoeslag snel tegemoet te komen, acht het kabinet dit wetsvoorstel in lijn met de staatssteunregels.

16 Advies en consultatie22

16.1 Raad voor de rechtspraak

De Raad voor de rechtspraak onderkent het belang van dit wetsvoorstel en geeft aan geen zwaarwegende bezwaren te hebben tegen het wetsvoorstel. De Raad voor de rechtspraak geeft in overweging om het wetsvoorstel met betrekking tot de definitie van ex-partner te verduidelijken.

De Raad voor de rechtspraak merkt op dat in de memorie van toelichting twee verschillende definities van het begrip ex-partner lijken te worden gegeven. De Raad voor de rechtspraak adviseert om de definitie van ex-partner in de memorie van toelichting van het voorliggende wetsvoorstel te verduidelijken. Naar aanleiding van dit advies is de memorie van toelichting op dit punt verduidelijkt.

De Raad voor de rechtspraak verwacht dat de werklast voor de rechtspraak gaat toenemen. Het wantrouwen in de overheid in het toeslagendossier en de onrust die dit dossier heeft veroorzaakt, maakt dat de Raad voor de rechtspraak verwacht dat gedupeerden zeer bereid zijn om door te procederen. Mogelijk wordt volgens de Raad voor de rechtspraak de procesbereidheid versterkt door de financiële gevolgen van de coronacrisis. De Raad voor de rechtspraak schat in dat de werklastgevolgen van dit wetsvoorstel in financiële zin eenmalig minimaal ruim € 1 miljoen zullen bedragen. Daarnaast geeft de Raad voor de rechtspraak aan dat deze financiële gevolgen op de eerder ingeschatte kosten komen van € 6 miljoen, zoals beschreven in het eerdere advies van de Raad over het wetsvoorstel Wht.

16.2 Raad voor Rechtsbijstand

De Raad voor Rechtsbijstand geeft aan dat het advies voor een belangrijk deel tot stand is gekomen in afstemming met de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). De werkgroep toeslagadvocaten heeft op verzoek van de NOvA geadviseerd en met name op enkele technische onderdelen een bijdrage geleverd aan het advies. Daarop wordt hierna ingegaan.

De Raad voor Rechtsbijstand geeft aan dat de uitkomsten van een door haar uitgevoerde enquête illustreert dat de huidige hersteloperatie niet goed loopt, teveel is gejuridiseerd en uiteindelijk niet, onvoldoende of veel te laat leidt tot genoegdoening van gedupeerden. Aangezien het onderhavige wetsvoorstel de ingeslagen weg voortzet, voorziet zij dit wetsvoorstel ook van een kritische noot. Wel geeft zij aan dat het uitbreiden van de kring van rechthebbenden met (ex-)partners, hun kinderen en kinderen en partners van overleden ouders en kinderen op zichzelf bijdraagt aan een rechtvaardige afdoening van de kinderopvangtoeslagproblematiek. Het kabinet onderschrijft dat het onderhavige wetsvoorstel geen bijdrage levert aan sneller herstel voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag. Dat is ook niet het doel van dit wetsvoorstel. Het doel van dit wetsvoorstel is om nieuwe regelingen te introduceren om gedupeerde ex-partners en bepaalde nabestaanden van gedupeerde aanvragers en kinderen in aanmerking te laten komen voor herstelregelingen.

De Raad voor Rechtsbijstand merkt op dat de Wht en het onderhavige voorstel de nodige onderdelen bevat die nog een vertaling dienen te krijgen in de Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag. Ook merkt de Raad voor Rechtsbijstand op dat er in de genoemde wet en het onderhavige voorstel tal van regelingen zijn opgenomen die vragen om rechtsbijstand voor een gedupeerde, maar waarvoor geen sprake is van kosteloze rechtsbijstand. Dit zou er volgens de Raad voor Rechtsbijstand in het slechtste geval toe kunnen leiden dat een gedupeerde afziet van het halen van zijn recht, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor het vertrouwen in de rechtsbescherming. Het kabinet onderschrijft dat verschillende onderdelen in de wet en het onderhavige wetsvoorstel nog moeten worden opgenomen in de subsidieregeling. Het kabinet gaat hierover in gesprek met de Raad voor Rechtsbijstand om te bezien welke aanpassingen in deze subsidieregeling wenselijk zijn. Het kabinet acht het van belang dat met name daar kosteloze rechtsbijstand wordt verleend, waar het recht of de hoogte van het recht niet rechtstreeks af te leiden is van een eerder vastgesteld recht, waarvoor bij de vaststelling al kosteloze rechtsbijstand is verleend.

De Raad voor Rechtsbijstand geeft in overweging, omdat er niet is voorzien in een afdoende noodventiel voor bijzondere gevallen die maken dat termijnen niet of niet goed werkbaar zijn, om dit wetsvoorstel aan te vullen met een hardheidsregeling of onvoorziene omstandighedenclausule. De Wht voorziet op dit moment in artikel 9.1 in een hardheidsclausule. Op grond daarvan vallen de huidige maatregelen in de Wht onder de hardheidsclausule. De hardheidsclausule wordt uitgebreid met de bepalingen van de kindregeling inzake het (voormalig) (pleeg)kind van de ex-partner, het kind van een overleden ouder en het kind van een overleden ex-partner. Vanwege uitvoeringsoverwegingen en de beperkte meerwaarde van de hardheidsclausule bij de definitie en hoogte van de tegemoetkoming van ex-partners, is ervoor gekozen om deze bepalingen niet toe te voegen aan de hardheidsclausule. Datzelfde geldt voor de nabestaandenregeling omdat deze regeling op zichzelf al een bijzondere uitzondering vormt op de oorspronkelijke regelingen.

Reactie op opmerkingen van de werkgroep van toeslagadvocaten

In het advies van de Raad voor Rechtsbijstand zijn opmerkingen van de werkgroep toeslagadvocaten opgenomen die zien op onderdelen van het wetsvoorstel. Daarop wordt hierna ingegaan.

De overleden partner of kind

De Raad voor Rechtsbijstand vraagt hoe de regeling voor de overleden partner of het overleden kind, waarin aanspraak bestaat op de gehele tegemoetkoming (in het geval van overleden partners), die naar rato zal worden verdeeld zich verhoudt tot het Nederlandse erfrecht. De Raad geeft daarnaast aan dat onbepaald blijft hoe wordt omgegaan met testamentaire bepalingen die een uitsluitingsclausule bevatten (koude uitsluiting) of verworpen erfenissen (bijvoorbeeld wegens schulden), hetgeen ook geldt ten aanzien van schulden van overleden partners. De Raad vraagt hoe wordt omgegaan met beneficiair aanvaarden. Ten slotte geeft de Raad aan dat het de vraag is hoe de CWS met claims van (erven van) overleden partners zal omgaan. Daarbij benoemt de Raad dat vaak sprake zal zijn van bewijsnood en vraagt of een overleden partner nog voor vergoeding van immateriële schade over een periode gelegen in het verleden in aanmerking komt en of een overleden partner überhaupt nog schade kan hebben.

Deze opmerkingen van de Raad in het advies van 11 januari 2023 waren gebaseerd op een voorlopige versie van het voorstel dat nog niet van een volledige toelichting was voorzien op dit onderdeel. In het aanvullend advies van 27 januari, dat is opgesteld naar aanleiding van de nadien toegezonden versie inclusief toelichting, worden deze vragen herhaald.

Afdeling 2.1a van het voorstel geeft bepaalde aangewezen nabestaanden van de overleden aanvrager een rechtstreekse aanspraak op de daar aangegeven compensatie en tegemoetkomingen. Daarbij is bepaald dat indien meerdere kinderen aanspraak kunnen maken op compensatie en tegemoetkoming, datgene wat bij leven aan de overleden aanvrager zou zijn toegekend naar evenredigheid wordt toegekend aan elk van de kinderen. Indien een overleden aanvrager bijvoorbeeld drie kinderen had, heeft elk kind aanspraak op een derde deel van het forfaitaire bedrag bedoeld in artikel 2.7 Wht. Deze aanspraken vloeien voor elk van hen rechtstreeks voort uit de wet. Er is dus geen sprake van een toedeling waarbij de erfrechtelijke verdeling van de nalatenschap een rol speelt. Met dit wetsvoorstel wordt dus ook niet ingebroken op eerder gerealiseerde verdelingen van erfenissen. Wel kan relevant zijn of de aanvaarding van een erfenis heeft geleid tot een overname van schulden van de overledene door een nabestaande. Dat kan namelijk ten aanzien van die persoon leiden tot overeenkomstige toepassing van de afdelingen 3.1 en 3.2 Wht op die schulden. Een nabestaande die geen schulden van de overledene heeft overgenomen (bijvoorbeeld door verwerping van de erfenis) komt vanzelfsprekend ook niet in aanmerking voor kwijtschelding of overname daarvan.

Ten aanzien van de regeling voor overleden kinderen in afdeling 2.2a Wht is het voorgaande van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat daarbij enkel sprake kan zijn van de toedeling van een forfaitair bedrag, waarvan de hoogte afhankelijk is van het aantal personen die als nabestaande aanspraak kunnen doen gelden.

In reactie op de vraag hoe de CWS zal omgaan met claims van erven van overleden partners valt op te merken dat deze vraag gebaseerd is op een eerdere versie van het wetsvoorstel. In het nu voorliggende wetsvoorstel is geen sprake van toegang tot CWS voor nabestaanden van overleden gedupeerden.

Reactie op artikelsgewijze opmerkingen van de werkgroep toeslagadvocaten

De werkgroep merkt op dat artikel 2.13a Wht de mogelijkheid lijkt te bieden tot het indienen van een eigen aanvraag. De werkgroep vraagt of de wetgever heeft voorzien dat dan een termijn gaat lopen, sprake is van een mogelijke ingebrekestelling en dan ook een separaat spoor bezwaar en beroep kan gaan lopen. De werkgroep vraagt hoe dit zich verhoudt tot de ambtshalve toekenning van de regeling aan kinderen van gedupeerden en de mogelijkheden tot rechtsbescherming die voor deze groep openstaan tegen een ambtshalve genomen beschikking. Het klopt dat artikel 2.13a Wht voorziet in de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen voor kinderen, pleegkinderen of voormalig pleegkinderen van ex-partners van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag ten behoeve van een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 Wht. Dit artikel kan worden gezien als een vangnet, waarvan de kinderen gebruik kunnen maken indien UHT een kind of (voormalig) pleegkind niet ambtshalve de tegemoetkoming uit artikel 2.12 Wht toekent. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen omdat het kind niet in beeld is bij UHT. Door middel van dit artikel kan het kind of (voormalig) pleegkind middels een aanvraag alsnog de tegemoetkoming krijgen. De wetgever heeft daarbij voorzien dat er een beslistermijn gaat lopen, dat er sprake kan zijn van ingebrekestelling en dat er – evenals bij ambtshalve beschikkingen – bezwaar en beroep kan worden ingediend.

De werkgroep vraagt wat in het voorgestelde artikel 2.14c, vierde lid, (voorheen derde lid) Wht wordt bedoeld met de zinsnede «anderszins in compensatie voorzien». Deze formulering is in lijn met de formulering op andere plaatsen in de Wht. Zie bijvoorbeeld artikel 2.1, vijfde lid, Wht. Dit wordt op dezelfde manier toegepast. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om een toegekend forfaitair bedrag of een toegekend bedrag op grond van een herstelmaatregel of bijvoorbeeld om een civielrechtelijke schadevergoeding die ter zake is verstrekt. Het gaat blijkens de toelichting expliciet niet om de verdeling van de € 30.000. Dit zou uitvoeringstechnisch ook op problemen stuiten, omdat dit niet goed toetsbaar is.

De werkgroep merkt ten aanzien van artikel 2.21 Wht op dat in dit artikel de mogelijkheid voor brede ondersteuning door gemeenten wordt geboden. In dit artikel wordt ook voorzien in de mogelijkheid dat een andere gemeente dan de woongemeente deze ondersteuning zal leveren. De werkgroep geeft aan dat het onduidelijk is op welk moment dit het geval zal zijn en onder welke omstandigheden. De wijziging van artikel 2.21, tweede lid, Wht in het wetsvoorstel betreft een herformulering ten behoeve van de leesbaarheid van het tweede lid. In beginsel wordt het hulpaanbod voor brede ondersteuning gedaan door het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente waarin de gedupeerde aanvrager woonachtig is. Artikel 2.21, tweede lid, Wht geeft gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag en hun gezin onder bijzondere omstandigheden de gelegenheid om brede ondersteuning te ontvangen in een andere gemeente dan waar zij woonachtig zijn. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zich bijvoorbeeld voordoen wanneer sprake is van een verhuizing. Ook als iemand al in een hulpverleningstraject zit en verhuist naar een andere gemeente kan het wenselijk zijn om de gedupeerde aanvrager te blijven helpen in dezelfde gemeente vanwege de continuïteit van de hulpverlening. Het college heeft uiteraard de beleidsvrijheid om hierin een eigen afweging te maken. Er zal in de praktijk per geval worden bepaald wat een geëigend moment is om de ondersteuning te laten plaatsvinden door een andere gemeente dan de woongemeente.

De werkgroep merkt bij de artikelen 4.6 en 4.7 Wht op dat in de memorie van toelichting is vermeld dat het wsnp-traject/msnp-traject moet zijn gestart voor inwerkingtreding van de Wht. De Raad vraagt of hiermee de datum van 2 november 2022 wordt bedoeld of de datum waarop de aanvulling van de wet van kracht wordt. De Wht is met ingang van 5 november 2022 in werking getreden. Zowel het wsnp- als het msnp-traject voor de ex-partner moet zijn opgestart voor de inwerkingtreding van de Wht. Hiermee wordt aangesloten bij de peildata zoals die ook gelden voor de gedupeerde aanvrager.

16.3 Autoriteit Persoonsgegevens

De Autoriteit Persoonsgegevens is op 15 november 2022 om advies en op 22 december 2022 om aanvullend advies gevraagd. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft bij brief van 21 december 2022 aangegeven geen opmerkingen te hebben bij het voorstel van wet. Bij tweede brief van 9 februari 2023 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens aangeven ook geen opmerkingen te hebben in het kader van het aanvullende advies.

17 Comptabiliteitswet 2016

In dit onderdeel van de memorie van toelichting worden de nagestreefde doelen, de nagestreefde doeltreffendheid en de nagestreefde doelmatigheid beschreven van de in dit wetsvoorstel voorgestelde maatregelen met de grootste budgettaire gevolgen.

Nagestreefde doelen

Het doel van dit wetsvoorstel is erkenning voor het aangedane leed en compensatie te bieden voor geleden schade van materiële en immateriële aard. Eveneens is het doel om de ex-partner een nieuwe start te kunnen laten maken. Daarvoor is toegang tot de schuldenaanpak voorzien. Eveneens is voorzien in ondersteuning door gemeenten en de toegang tot de kindregeling voor kinderen van ex-partners.

Het doel van de regeling voor nabestaanden van overleden gedupeerden is om de toeslagpartner of de kinderen van de overleden aanvrager de herstelmaatregelen te bieden waarop de overledene bij leven aanspraak had kunnen maken.

Het doel van de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen is om de nabestaanden te laten zien dat ook hun overleden partner of ouder c.q. kind gezien en erkend wordt in het getroffen zijn door de toeslagenproblematiek.

Doeltreffendheid

Met een compensatie van € 10.000 wordt verwacht dat een groot deel van de geleden materiële en immateriële schade van ex-partners kan worden gecompenseerd. In de gevallen waarin een ex-partner meent dat de geleden schade hoger is, kan diegene dit opvoeren onder de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Kwijtschelden van bestuursrechtelijke schulden, het betalen van de schulden van ex-partners die in een wettelijk schuldsaneringstraject of buitengerechtelijke schuldregeling zitten, en de overname van privaatrechtelijke schulden levert een bijdrage aan de doelstelling dat ex-partners na de herstelbetaling zoveel mogelijk een nieuwe start kunnen maken. Ten slotte maakt de regeling ook de toegang tot brede steun bij gemeenten mogelijk en geeft zij kinderen van ex-partners toegang tot de tegemoetkoming uit de kindregeling. Met dit pakket aan maatregelen kan de ex-partner een nieuwe start maken.

Het kabinet is zich ervan bewust dat niet elke ex-partner evenveel gevolgen heeft ondervonden van de problemen met de kinderopvangtoeslag. In de afbakening van de regeling wordt, binnen de kaders van uitvoerbaarheid en uitlegbaarheid, zoveel mogelijk recht gedaan aan deze diversiteit. Daarbij is in sommige gevallen overcompensatie niet te voorkomen.

Met de uitbreiding van de Wht met deze aanvullende regeling, specifiek voor de doelgroep ex-partners, wordt ook voor hen een ruimhartige compensatie geboden voor wat zij als gevolg van de problemen met de kinderopvangtoeslag hebben ervaren.

Dat de maatregelen gericht op schulden bijdragen aan het doel dat zoveel mogelijk gedupeerde ex-partners ten minste een deel van de herstelbetaling overhouden voor een nieuwe start, is evident.

De financiële tegemoetkoming voor kinderen van ex-partners betekent ook een (nieuwe) start voor deze kinderen. Zij hebben mogelijk door de toeslagenaffaire hun jeugd in armoede doorgebracht en hebben in vergelijking met hun leeftijdsgenoten weinig kansen gekregen om zich verder te ontwikkelen. Met de financiële tegemoetkoming kunnen zij werken aan hun toekomst.

Door de toeslagpartner of de kinderen van een overleden aanvrager een zelfstandige aanspraak te geven op herstelmaatregelen, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de situatie waarin de overledene nog in leven was geweest. De veronderstelling is immers dat de leden van het gezin zouden delen in de compensatie en de schuldenregeling, en daarmee in het herstel. De verwachting is dat de toeslagpartner of de kinderen door de regeling voor nabestaanden van overleden gedupeerden ruimhartig worden gecompenseerd voor de schade die zij hebben geleden.

Ook voor de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de situatie als ware de overledene nog in leven. Het aanvragen van de regeling wordt zo laagdrempelig en overzichtelijk mogelijk gehouden. Daarmee moet de regeling doeltreffend kunnen uitpakken.

Doelmatigheid

Het gebruik van een forfaitair bedrag (gekoppeld aan een aanvullende regeling) heeft als voordeel dat de verwachte gedupeerde ex-partners op een uitvoerbare manier ruimhartig kunnen worden gecompenseerd waarna zij hopelijk een nieuwe start kunnen maken. Dit sluit aan bij de beleidskeuzes die gemaakt zijn om de oorspronkelijke gedupeerde aanvrager een forfaitaire vergoeding van € 30.000 te bieden. Tegelijkertijd staat het bedrag van € 10.000 in verhouding tot de € 30.000 van de oorspronkelijke gedupeerde aanvrager.

De hoogte van de bedragen van de financiële tegemoetkoming voor kinderen van ex-partners, is net als bij kinderen of (voormalige) pleegkinderen van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag of diens toeslagpartner gerelateerd aan de levensfase van de kinderen. De staffel in de kindregeling is in overleg met kinderen en (jong)volwassenen tot stand gekomen. Het doel van de financiële tegemoetkoming is het bieden van een steun in de rug voor de toekomst van deze kinderen.

18 Evaluatie

Het kabinet heeft aangekondigd de Wht in 2025 te evalueren en daarbij niet enkel de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de maatregelen te evalueren, maar ook ruim aandacht te besteden aan de uitvoering van de maatregelen door de Belastingdienst/Toeslagen, hoeveel de maatregelen vergden van het doenvermogen van gedupeerden, de mate van tevredenheid van gedupeerden en de ervaringen met de inzet van de in het kader van het herstel toeslagen in het leven geroepen onafhankelijke commissies (commissie van onafhankelijke deskundigen, bezwaarschriftenadviescommissie en de commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade).23 De in dit wetsvoorstel opgenomen herstelmaatregelen voor ex-partners en hun kinderen en voor de nabestaanden van overleden gedupeerden zullen bij die evaluatie betrokken worden. De uitvoering van de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen wordt eveneens geëvalueerd. Tot aan het moment van evaluatie blijft het kabinet de voortgang van de hersteloperatie monitoren en hiervan verslag doen in de periodieke voortgangsrapportages herstel toeslagen.

II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Artikel I, onderdeel A (artikel 1.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Artikel 1.1 Wht bevat de begripsbepalingen van de Wht. Voorgesteld wordt dit artikel op een drietal punten te wijzigen. Om te beginnen wordt onder 1 voorgesteld om twee begripsbepalingen in de alfabetische volgorde in te voegen. Dit betreft de begrippen «Onze Minister» en «overleden aanvrager». Ten behoeve van de leesbaarheid wordt een verkorte aanduiding voorgesteld van Onze Minister van Financiën. Ook wordt een definitie voorgesteld van het begrip overleden aanvrager. Dat begrip is relevant voor zowel de in het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde regeling voor ex-partners als voor de in het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde regeling voor nabestaanden van een overleden aanvrager. Onder een overleden aanvrager wordt een aanvrager van een kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, Wht verstaan ten aanzien van wie een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht is toegepast of ten aanzien van wie aannemelijk is dat deze zou zijn toegepast indien diegene nog in leven zou zijn geweest. Zowel de overleden aanvrager die nog geen aanvraag heeft gedaan als diegene die al een aanvraag heeft gedaan, maar aan wie nog geen toekenning heeft plaatsgevonden, komt in aanmerking. In onderdeel b van de begripsbepaling wordt voor de situatie dat er nog geen aanvraag is gedaan voor toepassing van een herstelmaatregel voorgesteld dat iemand uitsluitend aangemerkt kan worden als overleden aanvrager indien diegene is overleden vóór 1 januari 2024. Indien deze aanvrager vóór 1 januari 2024 overleden is, is hij immers niet in de gelegenheid geweest om de volledige aanvraagtermijn te benutten.

Daarnaast wordt in artikel I, onderdeel A, onder 2, voorgesteld de definitie van «partner» zo aan te passen dat artikel 5 Awir van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Voor het partnerschap in de Wht wordt aangesloten bij het Awir-begrip door te verwijzen naar artikel 3 Awir. Onderdeel van het partnerbegrip in die wet is dat wijzigingen in omstandigheden en leeftijd die zich voordoen na de eerste dag van de maand in aanmerking worden genomen per de eerste dag van de daaropvolgende maand. Dit volgt uit artikel 5 Awir. Het partnerbegrip wordt in de huidige praktijk met betrekking tot de Wht in de uitvoering ook zo toegepast en dit is ook altijd beoogd. Een verwijzing naar dat artikel ontbreekt echter op dit moment. Om deze omissie te herstellen wordt voorgesteld de verwijzing naar artikel 5 Awir op te nemen in de begripsbepaling van partner en wordt voorgesteld hieraan terugwerkende kracht te verlenen tot en met de datum van inwerkingtreding van de Wht, zijnde 5 november 2022.

Artikel I, onderdeel B (artikel 2.9 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Met het voorgestelde artikel 2.9, tweede lid, Wht wordt de vangnetbepaling van artikel 2.9 Whtuitgebreid. De vangnetbepaling dient ertoe om een groep gedupeerden in een bijzonder schrijnend geval (aanvullend) tegemoet te kunnen komen. In het voorgestelde artikel 2.9, tweede lid, wordt geregeld dat, net zoals op grond van artikel 2.9, eerste lid, Wht al geldt ten aanzien van de aanvrager van kinderopvangtoeslag, bij algemene maatregel van bestuur een bijzondere tegemoetkoming kan worden toegekend op verzoek van het kind, pleegkind en voormalig pleegkind of de ex-partner kan worden toegekend indien sprake is van een schrijnend geval waarin toepassing van de Wht leidt tot ernstige onbillijkheden van overwegende aard. Voor deze onbillijkheden geldt dat ze zodanig zijn dat het overduidelijk onredelijk is deze voor rekening van dat kind, pleegkind of voormalig pleegkind respectievelijk die ex-partner te laten. Dit kan zowel een afzonderlijk verzoek om toepassing van de vangnetbepaling betreffen als een aanvraag die is gedaan om aanspraak te maken op enige regeling in de Wht en waarin ook een verzoek om toepassing van de vangnetbepaling is opgenomen. Daarbij geldt dat de voorzieningen op grond van de Wht ter zake van die onbillijkheden niet voldoende zijn. Dit betekent dat een kind, pleegkind en voormalig pleegkind of ex-partner zowel een succesvol verzoek om toepassing van de vangnetbepaling kan doen indien diegene niet binnen de reikwijdte van een bestaande regeling in de Wht valt als waarin diegene wel in aanmerking komt voor een regeling in de Wht of al een regeling is toegekend, maar die regeling in dat schrijnende geval toch niet voldoende is en het overduidelijk onredelijk is om dit voor rekening van diegene te laten.

In artikel I, onderdeel B, onder 2, wordt voorgesteld om de doelgroep van de vangnetbepaling in het voorgestelde artikel 2.9, tweede lid, uit te breiden met de partner of het kind van een overleden aanvrager en de partner, het kind en de ouder van het overleden kind. Voorgesteld wordt dat deze uitbreiding van de doelgroep met genoemde personen plaatsvindt op het moment dat de regelingen voor nabestaanden van een overleden aanvrager kinderopvangtoeslag als bedoeld in de voorgestelde afdeling 2.1A en voor nabestaanden van het overleden kind als bedoeld in de voorgestelde afdeling 2.2A in werking treden. De inwerkingtreding van deze regelingen vindt plaats bij koninklijk besluit.

Met de voorgestelde wijziging van artikel 2.9, derde lid (nieuw), Wht wordt geregeld dat ook ten aanzien van een algemene maatregel van bestuur op grond van het voorgestelde tweede lid geldt dat de Tweede en de Eerste Kamer de gelegenheid krijgen om zich uit te spreken over de vast te stellen algemene maatregel van bestuur. Op grond van deze voorhangprocedure wordt de algemene maatregel van bestuur niet eerder vastgesteld dan twee weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien binnen die termijn door of namens een van de Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld, wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel I, onderdeel C (artikelen 2.9a en 2.9b van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In de artikelen 2.9a en 2.9b van afdeling 2.1A Wht wordt een regeling voorgesteld voor de situatie dat er sprake is van het overlijden van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag. De nabestaanden van deze overleden aanvrager kunnen onder voorwaarden in aanmerking komen voor een compensatie of tegemoetkoming die aan de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag zou zijn toegekend indien deze niet was overleden en, indien van toepassing, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden en betaling of overneming van privaatrechtelijke schulden. Het kan, afhankelijk van de stand van zaken in het proces op dat moment, gaan om een of meer van de in die artikelen genoemde voorzieningen. Als al toekenning heeft plaatsgevonden, kan de nabestaande geen aanspraak meer maken op de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 2.9a en 2.9b Wht. Onder compensatie worden de herstelmaatregelen, bedoeld in artikel 2.7, vierde lid, Wht verstaan. In de voorgestelde artikelen 2.9a en 2.9b Wht wordt geregeld dat uitsluitend de partner of het kind van de overleden aanvrager de regelingen in de hersteloperatie worden geboden die aan de overleden aanvrager zouden zijn toegekend indien diegene niet was overleden. De op grond van de voorgestelde afdeling 2.1A Wht in aanmerking komende nabestaande komt een zelfstandige aanspraak toe, die losstaat van erfrechtelijke aanspraken die deze of andere nabestaanden eventueel kunnen doen gelden op de nalatenschap. Dat betekent ook dat schuldeisers of legatarissen van de overleden aanvrager geen aanspraken kunnen doen gelden op de geldbedragen die krachtens deze afdeling mogelijk aan de nabestaande toekomen.

In het voorgestelde artikel 2.9a, eerste lid, onderdelen a en b, Wht wordt geregeld dat de persoon die op de dag van overlijden toeslagpartner was van de overleden aanvrager een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in hoofdstuk 2 en 4 Wht kan doen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de aanvragen die worden ingediend bij en vervolgens worden beoordeeld en toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen en de aanvragen die worden ingediend bij en vervolgens worden beoordeeld en toegekend door Onze Minister. Zie hiertoe het voorgestelde artikel 2.9a, eerste lid, onderdelen a en b, Wht.

Ingevolge de opsomming in het voorgestelde artikel 2.9a, eerste lid, onderdeel a, Wht kan voornoemde toeslagpartner bij de Belastingdienst/Toeslagen een aanvraag doen voor toekenning van de forfaitaire tegemoetkoming van € 30.000, compensatie vanwege institutionele vooringenomenheid of hardheid van het stelsel of (aanvullende) O/GS-tegemoetkoming. Ingevolge het voorgestelde artikel 2.9a, eerste lid, onderdeel b, Wht kan voornoemde toeslagpartner bij Onze Minister een aanvraag doen tot overneming of betaling van privaatrechtelijke geldschulden als bedoeld in afdeling 4.1 Wht. Dit betreft de in afdeling 4.1 bedoelde geldschulden van de overleden aanvrager voor zover deze ten laste van de partner zijn gekomen, en op de daar bedoelde schulden van die partner. Voorgesteld wordt deze overneming of betaling van privaatrechtelijke geldschulden uit te voeren met overeenkomstige toepassing van afdeling 4.1 Wht. Net zoals de privaatrechtelijke schuldenregeling voor de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag zal de regeling voor de privaatrechtelijke schulden van deze nabestaande op grond van een mandaat van Belastingdienst/Toeslagen worden uitgevoerd door Sociale Banken Nederland (SBN) en negen aangesloten kredietbanken.

Het voorgestelde artikel 2.9a, eerste lid, onderdeel c, Wht houdt een regeling voor kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden als bedoeld in hoofdstuk 3 Wht in. Dit betreft de geldschulden, bedoeld in de artikelen 3.1 tot en met 3.12, Wht van de overleden aanvrager voor zover deze ten laste van de partner zijn gekomen, en op de daar bedoelde schulden van die partner. Voorgesteld wordt deze kwijtschelding uit te voeren met overeenkomstige toepassing van hoofdstuk 3 Wht. Dit houdt onder andere in dat de kwijtschelding ambtshalve door de publieke schuldeisers, genoemd in de artikelen 3.1 tot en met 3.12, Wht wordt uitgevoerd.

Indien al voor het overlijden van de gedupeerde aanvrager een toewijzende beschikking voor een compensatie of tegemoetkoming, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of betaling of overneming van privaatrechtelijke schulden als bedoeld in de hoofdstukken 2 tot en met 4 Wht is afgegeven, bestaat ten aanzien daarvan geen aanspraak meer voor de partner. Die al aan de overleden gedupeerde toegekende voorzieningen worden, los van de onderhavige regeling, volgens de gebruikelijke regels van het erfrecht afgehandeld. Wanneer een aanvraag tot compensatie op grond van artikel 2.1 Wht al heeft geleid tot toekenning van het forfaitaire bedrag, bedoeld in artikel 2.7 Wht, maar nog niet tot een beschikking omtrent compensatie, dan kan de partner geen aanspraak meer maken op het forfaitaire bedrag, maar wel op het eventuele meerdere.

Het voorgestelde artikel 2.9a, tweede lid, Wht ziet op de situatie dat aan het partnerschap feitelijk een einde is gekomen voor het overlijden van de gedupeerde aanvrager. Op grond van artikel 5 Awir stopt het toeslagpartnerschap eerst met ingang van de eerste dag van de volgende maand. In een dergelijk geval komt deze voormalig partner niet in aanmerking voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 2.9a Wht. Het doel van deze regeling is immers om alleen degene die zowel feitelijk als juridisch toeslagpartner is op de dag van overlijden van de overleden aanvrager in aanmerking te laten komen voor de herstelregelingen die de overledene zouden zijn toegekomen indien deze niet was overleden. Daarvan is in het hiervoor genoemde geval geen sprake.

In het voorgestelde artikel 2.9b Wht wordt geregeld dat indien de overleden aanvrager geen toeslagpartner had op de dag van overlijden of indien de situatie, bedoeld in artikel 2.9a, tweede lid, Wht zich voordoet, het kind of de kinderen van de overleden aanvrager in aanmerking komen voor de voorzieningen die indien de gedupeerde aanvrager niet was overleden aan die aanvrager zouden zijn toegekend. Indien de overleden aanvrager op de dag van overlijden wel een toeslagpartner had en de situatie, bedoeld in artikel 2.9a, tweede lid, Wht niet aan de orde is en deze partner besluit geen aanvraag te doen voor de voorzieningen, dan kunnen de kinderen niet daarvoor in de plaats een aanvraag doen. In een dergelijk geval komen de voorzieningen aan niemand toe.

Uit het voorgestelde artikel 2.9b, derde lid, Wht volgt dat indien de overleden aanvrager meerdere kinderen had, elk van hen een eigen aanvraag voor de voorzieningen moet indienen. Na afloop van de aanvraagtermijn van zes maanden inventariseert de Belastingdienst/Toeslagen hoeveel kinderen een aanvraag hebben ingediend. Het bedrag dat aan de overleden aanvrager zou zijn toegekend op grond van de artikelen 2.1, 2.6 of 2.7 Wht wordt vervolgens naar rato verdeeld onder de kinderen die een aanvraag hebben ingediend. Dit houdt in dat kinderen ervoor kunnen kiezen om af te zien van deze regeling door geen aanvraag te doen. Indien geen van de kinderen een aanvraag doet, komen de voorzieningen aan niemand toe.

Toepassing van hoofdstuk 3 Wht of afdeling 4.1 Wht op bestuursrechtelijke of privaatrechtelijke geldschulden is slechts aan de orde bij de aangewezen nabestaande voor zover deze dergelijke schulden heeft, al dan niet door overname van de schulden van de overleden aanvrager. Indien er meerdere kinderen zijn, kan dat er dus ook toe leiden dat niet elk van hen hetzelfde bedrag toekomt.

Artikel I, onderdelen D, E en G (afdeling 2.2 en artikelen 2.10, 2.11 en 2.13 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In afdeling 2.2 Wht wordt de tegemoetkoming voor kinderen en (voormalige) pleegkinderen van een gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag en diens partner geregeld. Voorgesteld wordt dat ook kinderen en (voormalige) pleegkinderen van ex-partners van een gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag in bepaalde gevallen recht krijgen op een tegemoetkoming. Daarom wordt voorgesteld om het opschrift van deze afdeling te wijzigen, zodat het beter aansluit bij de voorgestelde verbrede reikwijdte van de kindregeling.

Ook wordt voorgesteld om het opschrift van de artikelen 2.10 en 2.11 Wht aan te passen om te verduidelijken dat het gaat om de ambtshalve tegemoetkoming voor een kind of een (voormalig) pleegkind van een gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag of diens partner. Met beide wijzigingen is geen inhoudelijke wijziging beoogd. Deze verduidelijking wordt ten aanzien van artikel 2.13 Wht ook doorgevoerd in onderdeel G.

Artikel I, onderdeel F (artikelen 2.11a en 2.11b van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Het voorgestelde artikel 2.11a, eerste lid, Wht bepaalt dat aan een kind van een ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht, en aan wie deze is toegekend, ambtshalve een tegemoetkoming wordt toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen. Onder een kind wordt voor de toepassing van deze regeling verstaan een kind als bedoeld in artikel 1.1 Wht. Het voorgestelde artikel 2.11a, eerste lid, onderdeel a, Wht regelt dat alleen kinderen die geboren zijn vóór de aanvang van het toeslagpartnerschap tussen de ex-partner en de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 Wht. Kinderen die zijn geboren na beëindiging van het toeslagpartnerschap met de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag en kinderen die zijn geboren tijdens het toeslagpartnerschap met de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag bij een andere persoon dan de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag, komen niet in aanmerking voor de tegemoetkoming. Het voorgestelde artikel 2.11a, eerste lid, onderdeel b, bepaalt daarnaast dat het betreffende kind op 1 januari 2005 jonger moet zijn geweest dan 21 jaar, of moet zijn geboren in de periode van 1 januari 2005 tot en met de dag voordat het toeslagpartnerschap met de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag begon.

Het voorgestelde artikel 2.11a, tweede lid, Wht bewerkstelligt dat artikel 2.14g, zesde lid, Wht van overeenkomstige toepassing is. Hiermee wordt geregeld dat wat er op grond van artikel 2.14g, zesde lid, Wht in afwijking van artikel 1.1 Wht onder partner moet worden verstaan, ook geldt in geval van toepassing van de regeling voor de tegemoetkoming voor een kind van een ex-partner.

Het voorgestelde artikel 2.11b Wht bepaalt welke (voormalige) pleegkinderen van de ex-partner recht hebben op een tegemoetkoming. De in dit artikel opgenomen afbakening van wie pleegkind van een ex-partner is komt overeen met de afbakening in artikel 2.11 Wht ten aanzien van de pleegkinderen van een gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag of diens partner. Onder pleegkind wordt voor de toekenning van een tegemoetkoming verstaan een pleegkind als bedoeld in artikel 4, derde of vierde lid, Akw.

Op grond van het voorgestelde artikel 2.11b, eerste lid, Wht krijgt een pleegkind van een ex-partner van de aanvrager van een kinderopvangtoeslag onder bepaalde voorwaarden ambtshalve een tegemoetkoming door de Belastingdienst/Toeslagen toegekend. De onderdelen a en b van dit lid bepalen dat een tegemoetkoming wordt toegekend aan het pleegkind dat pleegkind van de ex-partner werd voordat de ex-partner toeslagpartner werd van de aanvrager van een kinderopvangtoeslag en dat op 1 januari 2005 jonger was dan 21 jaar of in de periode van 1 januari 2005 tot en met de dag dat het toeslagpartnerschap met de aanvrager van een kinderopvangtoeslag begon, geboren is.

Op grond van het voorgestelde artikel 2.11b, tweede lid, Wht wordt ook aan een voormalig pleegkind van de ex-partner van de aanvrager van een kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming toegekend. Onder een voormalig pleegkind wordt verstaan degene die pleegkind, bedoeld in artikel 4, derde of vierde lid, Akw is geweest van de ex-partner.

In het voorgestelde artikel 2.11b, tweede lid, onderdelen a en b, Wht wordt geregeld dat het voormalige pleegkind van een ex-partner van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag als pleegkind onderdeel moet zijn geweest van het huishouden van de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag en diens ex-partner. De periode waarin het pleegkind onderdeel moet zijn geweest van het huishouden loopt vanaf de dag van de eerste beschikking van de Belastingdienst/Toeslagen waarvoor herstel wordt geboden tot en met de dag waarop het toeslagpartnerschap tussen de aanvrager van de kinderopvangtoeslag en diens ex-partner is geëindigd. Onder eerste beschikking waarvoor herstel wordt geboden wordt verstaan de eerste beschikking tot het verminderen, niet toekennen of beëindigen van voorschotten, of tot het terugvorderen van een kinderopvangtoeslag of de beschikking waarin staat dat aan de aanvrager van een kinderopvangtoeslag geen persoonlijke betalingsregeling is toegekend of een buitenrechtelijke schuld is geweigerd, waardoor een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht van toepassing is. Met genoemd onderdeel b wordt bewerkstelligd dat het pleegkind onderdeel is geweest van het huishouden van de ex-partner en de gedupeerde aanvrager van de kinderopvangtoeslag ten tijde van de problematiek omtrent de kinderopvangtoeslag.

Voor de beoordeling of het voormalige pleegkind onderdeel is geweest van het huishouden van de gedupeerde aanvrager wordt aangesloten bij de uitleg van het begrip huishouden in de Akw. Dit houdt in dat er sprake moet zijn van een gezinseenheid, waarbij zowel het element van gezamenlijk wonen als aspecten van sociale, economische en educatieve binding in onderlinge samenhang een rol kunnen spelen. Om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming is op grond van het voorgestelde artikel 2.11b, tweede lid, onderdeel c, Wht een vereiste dat het voormalige pleegkind op 1 januari 2005 jonger was dan 21 jaar of is geboren in de periode van 1 januari 2005 tot en met de dag waarop het toeslagpartnerschap tussen de ex-partner en de aanvrager van een kinderopvangtoeslag begon.

Het voorgestelde artikel 2.11b, derde lid, Wht bewerkstelligt dat artikel 2.14g, zesde lid, Wht van overeenkomstige toepassing is. Hiermee wordt geregeld dat wat er op grond van artikel 2.14g, zesde lid, Wht in afwijking van artikel 1.1 Wht onder partner moet worden verstaan, ook geldt in geval van toepassing van de regeling voor de tegemoetkoming voor een pleegkind of voormalig pleegkind van een ex-partner.

Artikel I, onderdeel H (artikel 2.13a van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Indien een kind of (voormalig) pleegkind kan worden aangemerkt als een kind of (voormalig) pleegkind van een ex-partner van een gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag als bedoeld in het voorgestelde artikel 2.11a Wht of artikel 2.11b Wht kan het kind of (voormalig) pleegkind zelf een aanvraag indienen voor de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2.12 Wht. Bij een minderjarige jonger dan twaalf jaar moet de tegemoetkoming worden aangevraagd door de wettelijk vertegenwoordiger. Dit is op grond van het voorgestelde artikel 2.13a Wht mogelijk als aan twee voorwaarden is voldaan. De eerste voorwaarde is dat aan de ex-partner, die de (pleeg)ouder is van het kind of (voormalige) pleegkind, de beschikking tot toekenning van compensatie als bedoeld in het voorgestelde artikel 2.14h, eerste lid, Wht conform de Awb bekend is gemaakt. De tweede voorwaarde is dat de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming aan het kind of (voormalig) pleegkind niet ambtshalve door de Belastingdienst/Toeslagen is afgegeven binnen zes maanden na de dagtekening van de beschikking, bedoeld in het voorgestelde artikel 2.14h, eerste lid, Wht.

Artikel I, onderdeel I (artikel 2.14 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In het nog niet in werking getreden artikel 2.14 Wht zit een onbedoelde discrepantie. De discrepantie houdt in dat alleen de kinderen van de aanvrager van een kinderopvangtoeslag die is overleden voordat een aanvraag tot toekenning van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht is gedaan recht hebben op de tegemoetkoming van de kindregeling. Kinderen van een overleden aanvrager van een kinderopvangtoeslag die is overleden terwijl al een aanvraag tot toekenning van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht is ingediend, maar waar nog niet op is beschikt, hebben geen recht op de toepassing van de kindregeling. De bedoeling is altijd geweest dat in beide situaties de kinderen recht krijgen op de toepassing van de kindregeling. Met de voorgestelde wijziging van artikel 2.14 Wht wordt derhalve een aanpassing in het eerste lid voorgesteld zodat in beide situaties de kinderen aanspraak kunnen maken op de tegemoetkoming op basis van de kindregeling. Zoals bij koninklijk besluit geregeld zal artikel 2.14 Wht per 1 oktober 2023 in werking treden.24 De Belastingdienst/Toeslagen kan de groep kinderen die een aanvraag moet doen voor toepassing van de kindregeling, omdat de ouder is overleden namelijk pas beoordelen vanaf 1 oktober 2023. Daarom wordt voorgesteld het gehele artikel te vervangen, waarbij de tekst van het tweede lid ongewijzigd blijft. Het voorgestelde artikel 2.14 Wht zal – indien nodig met terugwerkende kracht – in werking treden per 1 oktober 2023.

Artikel I, onderdeel J (artikel 2.14a van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Een kind van een ex-partner die geen compensatie als bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht heeft aangevraagd en is overleden, maakt op grond van artikel 2.11a Wht geen aanspraak op een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 Wht. Ook een kind van een ex-partner die compensatie heeft aangevraagd als bedoeld in artikel 2.14h Wht, eerste lid, maar is overleden voordat op die aanvraag is beschikt, kan geen aanspraak maken op de tegemoetkoming op basis van de kindregeling. Dit wordt onwenselijk geacht indien de ex-partner in aanmerking zou zijn gekomen voor compensatie als bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht als hij een aanvraag daartoe zou hebben ingediend of voor het overlijden op zijn aanvraag daartoe zou zijn beschikt. Om deze reden wordt voorgesteld om in artikel 2.14a, eerste lid, Wht te regelen dat onder de voorwaarden, opgenomen in de onderdelen a tot en met c, van genoemd artikel 2.14a, eerste lid, Wht voor het kind van de ex-partner dat is geboren voor het toeslagpartnerschap met de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag begon, toch recht bestaat op de toekenning van de tegemoetkoming op basis van de kindregeling.

Aan het kind wordt gevraagd om gegevens te overleggen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken die nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag. Omdat het kind in bewijsproblemen kan komen, denkt de Belastingdienst/Toeslagen actief mee met het kind. Bij twijfel is het verhaal van het kind leidend.

Als een minderjarig kind een aanvraag indient, gaat dit mogelijk in tegen de wens van zijn wettelijke vertegenwoordiger. In dit specifieke geval wordt een minderjarige vanaf twaalf jaar op grond van artikel 8:21, tweede lid, Awb geacht zelf in rechte te kunnen optreden, omdat hij tot redelijke waardering van zijn belangen in staat kan worden geacht. Als dit niet het geval was geweest, had het kind immers geen aanvraag ingediend.

Op grond van artikel 2.14a, tweede lid, Wht is het eerste lid van dat artikel van overeenkomstige toepassing op een pleegkind van de ex-partner als bedoeld in artikel 2.11b, eerste lid, Wht en op een voormalig pleegkind van de ex-partner als bedoeld in artikel 2.11b, tweede lid, Wht.

Op grond van het voorgestelde artikel 2.14a, derde lid, Wht is artikel 2.14g, zesde lid, Wht van overeenkomstige toepassing. Hiermee wordt geregeld dat wat er op grond van artikel 2.14g, zesde lid, Wht, in afwijking van artikel 1.1 Wht, onder partner moet worden verstaan, ook geldt in geval van toepassing van de regeling voor de tegemoetkoming voor een kind van een ex-partner bij het ontbreken van een aanvraag of het ontbreken van een beschikking op aanvraag voor compensatie in geval van overlijden van de ex-partner.

Artikel I, onderdeel K (afdeling 2.2A van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In afdeling 2.2A Wht wordt voorgesteld om aan bepaalde nabestaanden van een overleden kind of overleden (voormalig) pleegkind op aanvraag een tegemoetkoming te bieden. Het betreft ingevolge het voorgestelde artikel 2.14b Wht een tegemoetkoming die kan worden toegekend indien een kind of (voormalig) pleegkind van de gedupeerde aanvrager, of diens partner of ex-partner is overleden voordat aan dit kind een tegemoetkoming als bedoeld in afdeling 2.2 Wht is toegekend en waarbij aannemelijk is dat aan dat kind die tegemoetkoming zou zijn toegekend indien:

  • hij nog in leven zou zijn geweest op het moment dat de tegemoetkoming ambtshalve zou zijn toegekend;

  • hij nog in leven zou zijn geweest op het moment dat de tegemoetkoming zou zijn toegekend naar aanleiding van diens aanvraag daartoe; of

  • hij daartoe een aanvraag zou hebben gedaan en hij is overleden voordat de aanvraagtermijn is verlopen.

In een dergelijk geval komen achtereenvolgens de partner, de kinderen of de ouders van het overleden kind in aanmerking voor een tegemoetkoming.

Er geldt ingevolge de voorgestelde artikelen 2.14c, 2.14d en 2.14e Wht, een volgorde waarin bepaalde personen in aanmerking kunnen komen voor de tegemoetkoming. In eerste instantie komt ingevolge artikel 2.14c, eerste lid, Wht degene die op de dag van overlijden de toeslagpartner van het overleden kind is in aanmerking voor de tegemoetkoming. Indien er geen toeslagpartner is of de situatie, bedoeld in artikel 2.14c, tweede lid, Wht zich voordoet, komen ingevolge artikel 2.14d Wht de kinderen van het overleden kind voor de tegemoetkoming in aanmerking. Indien het overleden kind geen kinderen heeft, komen ingevolge artikel 2.14e Wht de ouders van het overleden kind in aanmerking voor de tegemoetkoming. Indien er wel een toeslagpartner is, maar die partner geen aanvraag doet om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming dan kunnen de kinderen geen aanspraak maken op een tegemoetkoming. In het voorgestelde artikel 2.14d Wht wordt immers geregeld dat de kinderen alleen een aanvraag kunnen doen indien het overleden kind geen toeslagpartner had op de dag van overlijden en de situatie van artikel 2.14c, tweede lid, Wht niet aan de orde is. Dit leidt ertoe dat de tegemoetkoming in een dergelijk geval niet wordt toegekend. Hetzelfde geldt indien er kinderen zijn, maar die kinderen geen aanvraag doen. De ouders kunnen dan geen aanspraak maken op de tegemoetkoming. Dit volgt uit het voorgestelde artikel 2.14e, eerste lid, Wht.

Artikel 2.14c, tweede lid, ziet op de situatie dat aan het toeslagpartnerschap van het overleden kind feitelijk al een einde is gekomen vóór het overlijden van het kind, maar deze toeslagpartner krachtens artikel 5 Awir eerst met ingang van de eerste dag van de volgende maand ophoudt toeslagpartner van het overleden kind te zijn in de zin van die wet. In dat geval is afdeling 2.2A niet van toepassing op deze toeslagpartner en komt deze niet in aanmerking voor de tegemoetkoming. In dat geval komen achtereenvolgens ofwel de kinderen ofwel de ouders in aanmerking voor de tegemoetkoming.

De hoogte van het totale maximale bedrag dat aan de nabestaanden wordt uitbetaald komt ingevolge het voorgestelde artikel 2.14f, eerste lid, Wht overeen met de financiële tegemoetkoming die bij leven aan het overleden kind zou zijn toegekend. Daarbij geldt als peildatum voor het bepalen van de hoogte van het bedrag de leeftijd van het overleden kind op 1 juli 2023, dan wel de dag van overlijden van het kind indien deze dag ligt vóór 1 juli 2023.

Indien meerdere personen aanspraak kunnen maken op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld wanneer het overleden kind meerdere kinderen heeft of beide ouders nog in leven zijn, dienen deze kinderen of ouders ingevolge het voorgestelde artikel 2.14d Wht, respectievelijk artikel 2.14e Wht, allen een eigen aanvraag in te dienen. Na afloop van de aanvraagtermijn van zes maanden (zie artikel 6.1, zevende lid, Wht) inventariseert de Belastingdienst/Toeslagen hoeveel kinderen of ouders een aanvraag hebben ingediend. Het bedrag wordt vervolgens ingevolge het voorgestelde artikel 2.14f, tweede lid, Wht naar rato verdeeld over degenen die een aanvraag voor de tegemoetkoming hebben ingediend.

Voorbeeld

Een kind is overleden en heeft geen toeslagpartner, maar wel vier kinderen. Indien twee van de vier kinderen tijdig een aanvraag bij de Belastingdienst/Toeslagen hebben gedaan, ontvangen deze twee kinderen de helft van het bedrag wat bij leven aan het overleden kind zou zijn toegekend. Indien alle vier de kinderen tijdig een aanvraag doen, ontvangen alle vier de kinderen een kwart van het bedrag dat bij leven aan het overleden kind zou zijn toegekend.

Artikel I, onderdeel L (afdeling 2.3 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Afdeling 2.3 Wht is eerder gereserveerd voor herstelmaatregelen voor ex-partners. Met het onderhavige onderdeel van dit wetsvoorstel wordt invulling gegeven aan de voor herstelmaatregelen voor ex-partners gereserveerde afdeling 2.3 Wht door hierin een compensatieregeling en een noodvoorziening voor ex-partners van gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag op te nemen. Daarnaast wordt voorgesteld drie artikelen in te voegen: de artikelen 2.14g, 2.14h en 2.14i Wht.

Artikel 2.14g Wht

In het voorgestelde artikel 2.14g Wht wordt invulling gegeven aan het begrip ex-partner en overige begrippen die in afdeling 2.3 Wht voorkomen. Aan de hand van het voorgestelde artikel 2.14g, eerste tot en met zesde lid, Wht wordt bepaald wie als ex-partner kwalificeert.

Iemand kwalificeert als ex-partner als aan de volgende vier voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. De ex-partner is partner geweest van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die recht heeft op toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht, zoals compensatie als bedoeld in artikel 2.1 Wht of een O/GS-tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.6 Wht (artikel 2.14g, eerste lid, onderdeel a, Wht). Aan dit vereiste wordt ook voldaan als de ex-partner partner is geweest van een overleden aanvrager zoals bedoeld in de begripsbepaling overleden aanvrager in artikel 1.1 Wht. Dat wil zeggen dat het kan gaan om aanvrager van een kinderopvangtoeslag die voor 1 januari 2024 is overleden die in aanmerking zou zijn gekomen voor toepassing van een dergelijke herstelmaatregel indien hij hiertoe een aanvraag had gedaan. Het kan ook gaan om de ex-partner van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die een aanvraag heeft gedaan voor toepassing van een herstelmaatregel en in aanmerking zou zijn gekomen voor toepassing hiervan als hij niet overleden zou zijn geweest ten tijde van toepassing van die herstelmaatregel.

    In het voorgestelde artikel 2.14g, zesde lid, Wht wordt het begrip «partner» voor de toepassing van artikel 2.14g Wht uiteengezet. Dit wordt verderop toegelicht. Een van de vereisten voor de aanvrager van een kinderopvangtoeslag om recht te hebben op toepassing van een herstelmaatregel is dat hij een aanvraag voor herstel heeft gedaan vóór 1 januari 2024. Een voormalige partner van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die op 1 januari 2024 nog geen aanvraag voor herstel heeft gedaan, voldoet daarmee niet aan de definitie van ex-partner als bedoeld in artikel 2.14g, eerste lid, Wht. De datum van 1 januari 2024 hangt samen met de in artikel 6.1, eerste lid, Wht opgenomen bepaling dat de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag tot en met 31 december 2023 een aanvraag kan doen voor compensatie of een O/GS-tegemoetkoming.

  • 2. De ex-partner is op de peildatum, bedoeld in het voorgestelde artikel 2.14g, derde lid, Wht, niet meer de partner van de gedupeerde aanvrager. De peildatum is de peildatum, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, Wht. Dit is in beginsel de datum waarop het forfaitaire bedrag van € 30.000, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, Wht, is uitbetaald aan de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag. De keuze voor deze peildatum hangt samen met het volgende. Als de gedupeerde aanvrager en zijn voormalige partner op die datum nog elkaars partner waren, dan komt deze voormalige partner op grond van de huidige Wht al in aanmerking voor schuldenaanpak (ook voor de in dit wetsvoorstel voorgestelde schuldenaanpak voor ex-partners is de definitie van «ex-partner» van belang). Ook is de kans dan groter dat de gedupeerde aanvrager het forfaitaire bedrag, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, Wht, gedeeld heeft met zijn toenmalige partner dan wanneer zij op dat moment al geen partners meer waren. Als de aanvrager van een kinderopvangtoeslag is overleden, is het mogelijk dat deze wordt aangemerkt als overleden aanvrager en dat de peildatum, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, Wht, als gevolg van het overlijden niet kan worden vastgesteld. Als dat het geval is, is de peildatum de eerste dag van de maand die volgt op de dag van overlijden van de aanvrager van een kinderopvangtoeslag. Er zijn meerdere redenen waarom iemand niet meer wordt aangemerkt als partner. Als de aanvrager van een kinderopvangtoeslag is overleden, eindigt het partnerschap. Als het overlijden van de aanvrager van een kinderopvangtoeslag de enige reden is voor het eindigen van het partnerschap op de peildatum, is er geen sprake van een ex-partner. In die situatie is er sprake van een nabestaande waarop het voorgestelde artikel 2.9a Wht van toepassing is. Om dit te regelen is in het voorgestelde artikel 2.14g, eerste lid, onderdeel c, Wht bepaald dat het feit dat iemand geen partner meer is van de aanvrager van een kinderopvangtoeslag het gevolg moet zijn van een omstandigheid anders dan het overlijden van die aanvrager.

  • 3. De ex-partner heeft zelf geen recht op toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht. Deze voorwaarde kent de volgende achtergrond. Als de ex-partner zelf ook een gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag is, wordt al herstel geboden via de herstelmaatregelen voor gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag.

  • 4. De ex-partner voldoet aan het zogenoemde kindcriterium (artikel 2.14g, eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, Wht), aan het zogenoemde duurcriterium (artikel 2.14g, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, Wht) of aan beide criteria. De redenen voor deze criteria zijn in het algemeen deel van deze memorie opgenomen.

De ex-partner voldoet aan het kindcriterium als de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag (mede) gedupeerd is ten aanzien van de kinderopvangtoeslag voor de kinderopvang voor het eigen kind of het toenmalige pleegkind van de ex-partner. Het kind van de aanvrager is niet automatisch een (toenmalig) kind of pleegkind van de ex-partner en dit wordt ook niet verondersteld in verband met het feit dat iemand toeslagpartner is.

Ook is vereist dat de ex-partner op enig moment in een berekeningsjaar partner was van die aanvrager. Als de beschikking waarmee de aanvrager van een kinderopvangtoeslag gedupeerd is enkel betrekking heeft op de kinderopvangtoeslag voor de kinderopvang van kinderen die geen eigen kind of toenmalig pleegkind van de ex-partner van die aanvrager waren, dan wordt niet voldaan aan het kindcriterium.

Een aanvrager van een kinderopvangtoeslag is gedupeerd als hij een beschikking als bedoeld in het voorgestelde artikel 2.14g, vierde of vijfde lid, Wht heeft ontvangen. Deze beschikkingen worden verderop toegelicht.

De ex-partner voldoet aan het duurcriterium als hij op de datum van de dagtekening van de beschikking, bedoeld in artikel 2.14g, vierde of vijfde lid, Wht, de toeslagpartner was van de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag en dat ook gedurende ten minste een jaar na die datum bleef. Bij het duurcriterium geldt niet als voorwaarde dat kinderopvangtoeslag (mede) moet zijn aangevraagd voor de kinderopvang voor een (pleeg)kind van de ex-partner. Voor de onderbouwing hiervan wordt verwezen naar paragraaf 3.1 van het algemeen deel van deze memorie.

Een beschikking vanwege institutionele vooringenomenheid of hardheid als bedoeld in het voorgestelde artikel 2.14g, vierde lid, Wht is een beschikking die de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag toegang geeft tot de compensatieregeling, bedoeld in artikel 2.1 Wht. Dit is een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van een kinderopvangtoeslag of het beëindigen van voorschotverlening voor een kinderopvangtoeslag, welke beschikking een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, Wht, of hardheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, Wht.

Een beschikking vanwege een onterechte kwalificatie opzet of grove schuld als bedoeld in het voorgestelde artikel 2.14g, vijfde lid, Wht is een beschikking die de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag toegang geeft tot de O/GS-tegemoetkomingsregeling, bedoeld in artikel 2.6 Wht. Dit is een beschikking die een direct gevolg is van een onterechte kwalificatie van opzet of grove schuld van de aanvrager van een kinderopvangtoeslag of zijn (voormalige) partner ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag, waarin staat dat geen persoonlijke betalingsregeling wordt toegekend of dat een buitengerechtelijke schuldregeling is geweigerd.

In artikel 1.1 Wht wordt het begrip «partner» gedefinieerd als een partner als bedoeld in artikel 3 Awir, de zogenoemde toeslagpartner. In artikel 3 Awir zijn in de loop der tijd wijzigingen aangebracht. Hoewel dit veelal beperkte wijzigingen zijn geweest, kan het in individuele gevallen zo zijn dat iemand op grond van de huidige Awir als partner wordt aangemerkt, maar op grond van de Awir zoals die in het verleden luidde niet, of andersom. Voor het vaststellen of iemand ex-partner is als bedoeld in artikel 2.14g, eerste lid, Wht is het, zoals hiervoor toegelicht, van belang of diegene in het verleden op een bepaald tijdstip of gedurende een bepaalde periode de partner van de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag is geweest en of diegene dat op de peildatum, bedoeld in het voorgestelde artikel 2.14g, derde lid, Wht niet meer was. Het voorgestelde artikel 2.14g, zesde lid, Wht regelt dat het (toeslag)partnerbegrip gehanteerd wordt zoals dat luidde op dat tijdstip, gedurende die periode of op die peildatum. De reden om aan te sluiten bij het toenmalige toeslagpartnerbegrip is dat dit voor de Belastingdienst/Toeslagen beter uitvoerbaar is. In de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen is namelijk de toeslagpartner conform de toenmalige wetgeving opgenomen.

Artikel 2.14h Wht

In het voorgestelde artikel 2.14h, eerste lid, Wht wordt de compensatie voor ex-partners geregeld. Wie in dat kader als ex-partner wordt aangemerkt, wordt geregeld in het voorgestelde artikel 2.14g, eerste lid, Wht.

Voorgesteld wordt dat de compensatie aan de ex-partner plaatsvindt op aanvraag. De ex-partner vraagt de compensatie aan bij de Belastingdienst/Toeslagen. De voorgestelde compensatie bedraagt € 10.000. Toekenning van de compensatie vindt plaats door de Belastingdienst/Toeslagen.

In het uitzonderlijke geval dat het forfaitaire bedrag van € 30.000, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, Wht, of het bedrag van € 10.000, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Wht, aan de aanvrager van kinderopvangtoeslag is toegekend, maar die aanvrager toch geen recht blijkt te hebben op toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht, voldoet de voormalige partner van die aanvrager niet aan de voorwaarden van het begrip ex-partner. Die voormalige partner heeft dan dus geen recht op compensatie. Compensatie wordt dan ook niet meer toegekend na het moment waarop vastgesteld is dat de aanvrager van kinderopvangtoeslag niet in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel.

Op grond van het voorgestelde artikel 2.14h, tweede lid, Wht vraagt een ex-partner de compensatie aan via een door de Belastingdienst/Toeslagen ter beschikking gesteld formulier. De Belastingdienst/Toeslagen ontwikkelt hiervoor zowel een digitaal formulier als een formulier dat via de post verstuurd kan worden. Het doel van dit formulier is om de uitvoerbaarheid van de stroom aanvragen voor compensatie en de beoordeling van die aanvragen beheersbaar te houden voor de Belastingdienst/Toeslagen. Het formulier draagt hier op twee manieren aan bij. Ten eerste zal naar verwachting een deel van de personen bij het invullen van het formulier zelf al tot de conclusie komen dat er geen recht op compensatie bestaat, waardoor het aantal aanvragen voor compensatie lager zal zijn dan zonder verplicht formulier. Ten tweede kan de Belastingdienst/Toeslagen aan de hand van de op het formulier ingevulde informatie sneller het recht op compensatie vaststellen.

Als het aanvraagformulier niet volledig is ingevuld, kan de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 4:5 Awb besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, mits de aanvrager in de gelegenheid is gesteld om de aanvraag aan te vullen.

Gedurende een eerste periode na inwerkingtreding van het voorgestelde artikel 2.14h Wht (het streven is een periode van circa een half jaar) wordt de compensatieregeling op grond van het voorgestelde tweede lid van dat artikel uitsluitend opengezet voor een deel van de ex-partners. De Belastingdienst/Toeslagen zoekt via een zoekopdracht geautomatiseerd in zijn computersystemen welke personen waarschijnlijk voldoen aan de definitie van ex-partner. Deze personen ontvangen een brief waarin staat dat zij mogelijk in aanmerking komen voor compensatie en waarin zij worden uitgenodigd om deze compensatie aan te vragen. In de eerste periode kan de compensatie ingevolge het voorgestelde artikel 2.14h, tweede lid, Wht uitsluitend worden aangevraagd door ex-partners die een dergelijke brief van de Belastingdienst/Toeslagen hebben ontvangen. Als de in artikel I, onderdeel M, onder 2, voorgestelde wijziging van artikel 2.14h, tweede lid, Wht in werking treedt vervalt het vereiste van een voorafgaande brief en kunnen ook ex-partners die geen brief hebben ontvangen een aanvraag voor compensatie indienen. Voor een nadere toelichting op de voorgestelde wijziging van artikel 2.14h, tweede lid, Wht wordt verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel M.

Op grond van het voorgestelde artikel 2.14h, derde lid, Wht blijft compensatie achterwege voor zover op een andere wijze in een vergoeding of tegemoetkoming is voorzien ter zake van geleden schade door de ex-partner door de problemen in de kinderopvangtoeslag. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een reeds toegekende civielrechtelijke schadevergoeding. Een door de ex-partner ontvangen bedrag van een gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag wordt niet beschouwd als een dergelijke vergoeding of tegemoetkoming. Dit vloeit voort uit de voorgestelde tweede volzin van dat derde lid. Het zou bezwaarlijk zijn voor de uitvoering van de maatregel als de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning van compensatie rekening zou moeten houden met onderling verdeelde bedragen.

Artikel 2.14i Wht

Het voorgestelde artikel 2.14i Wht regelt dat de Belastingdienst/Toeslagen een zogenoemde incidentele noodvoorziening kan toekennen aan een ex-partner aan wie de compensatie, bedoeld in het voorgestelde artikel 2.14h, eerste lid, Wht is toegekend maar deze bijvoorbeeld vanwege schulden op verzoek van de ex-partner nog niet op korte termijn wordt uitbetaald en als deze zich in een acute financiële noodsituatie bevindt. Het voorgestelde artikel 2.14i Wht maakt onderdeel uit van Afdeling 2.3 Wht. Dat betekent dat de in het voorgestelde artikel 2.14g Wht opgenomen definitie ex-partner rechtstreeks van toepassing is. Onderdeel van die definitie is het gegeven dat die ex-partner voormalig partner is van de aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht. Dit is van belang in de situatie dat de aanvrager van een kinderopvangtoeslag in eerste instantie een positief oordeel heeft gekregen, maar bij de integrale beoordeling is gebleken dat diegene toch niet in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht. Het is in dat geval mogelijk dat de voormalige partner op grond van de uitkomst van de eerste toets die heeft plaatsgevonden compensatie heeft ontvangen op grond van artikel 2.14h, eerste lid, Wht. Compensatie die al is toegekend, zal niet uitsluitend om die reden worden teruggevorderd. Maar als blijkt dat de aanvrager van een kinderopvangtoeslag toch niet in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht, komt de voormalige partner niet meer in aanmerking voor de vervolgregelingen op grond van de Wht of de voortzetting hiervan. Voor de noodvoorziening geldt automatisch dat de in een dergelijk geval geen aanspraak meer gedaan kan worden, omdat de definitie van ex-partner rechtstreeks van toepassing is. Voor de andere onderdelen van dit wetsvoorstel waar dit relevant is wordt steeds als vereiste meegenomen dat de ex-partner in aanmerking komt voor de compensatie en niet uitsluitend het feit dat de compensatie op grond van artikel 2.14g Wht is toegekend.

Bij een acute financiële noodsituatie gaat het om de situatie waarin de ex-partner niet genoeg financiële middelen heeft om noodzakelijke uitgaven te doen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan uitgaven voor levensonderhoud, waaronder medicijnen. Een ander voorbeeld van noodzakelijke uitgaven zijn uitgaven voor schoolvoorzieningen voor kinderen.

De voorgestelde incidentele noodvoorziening betreft een beperkt bedrag ter dekking van noodzakelijke uitgaven. Te denken valt aan een bedrag van in beginsel ten hoogste € 500 per ex-partner. In incidentele situaties waarbij een bedrag van € 500 niet voldoende is om de acute financiële noodsituatie op te lossen en daardoor een onredelijke en onbillijke situatie blijft bestaan, kan een hoger bedrag worden uitgekeerd. Het bedrag wordt niet verrekend met openstaande toeslag- of belastingschulden. Ook zal het bedrag van deze incidentele noodvoorziening niet op een later moment in mindering worden gebracht op het bedrag aan compensatie als bedoeld in het voorgestelde artikel 2.14h, eerste lid, Wht. De toegekende incidentele noodvoorziening vormt geen inkomen uit werk en woning (box 1) in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het bedrag vindt namelijk niet zijn grond in een bron van inkomen.

Indien sprake is van een acute financiële noodsituatie bij een ex-partner aan wie de compensatie, bedoeld in het voorgestelde artikel 2.14h, eerste lid, Wht, is toegekend, probeert de Belastingdienst/Toeslagen ervoor te zorgen dat de compensatie van € 10.000 versneld uitbetaald wordt, waardoor het toekennen van de noodvoorziening niet nodig is. Naar verwachting zal dit in de meeste gevallen mogelijk zijn. Mocht er toch een (te lange) doorlooptijd ontstaan in de uitbetaling van de genoemde compensatie dan kan de voorgestelde noodvoorziening de situatie van de ex-partner verlichten. Het kan ook zo zijn dat de ex-partner de Belastingdienst/Toeslagen verzoekt de genoemde compensatie nog niet uit te betalen, bijvoorbeeld om eerst de schuldensituatie op te lossen en daarmee te voorkomen dat de compensatie naar schuldeisers gaat. Ook in dat geval kan de voorgestelde noodvoorziening een nuttig instrument zijn voor noodzakelijke uitgaven die moeten worden gedaan.

Artikel I, onderdeel M (artikel 2.14h van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Op grond van de voorgestelde wijziging van artikel 2.14h, tweede lid, Wht vervalt het vereiste dat uitsluitend ex-partners die een brief van de Belastingdienst/Toeslagen hebben ontvangen een aanvraag voor compensatie mogen doen op grond van artikel 2.14h, eerste lid, Wht. Ex-partners waarvoor de compensatieregeling bedoeld is, maar die de Belastingdienst/Toeslagen niet geautomatiseerd heeft kunnen identificeren, komen na inwerkingtreding van het voorgestelde artikel I, onderdeel M, onder 2, alsnog in aanmerking voor compensatie. Door de compensatieregeling voor ex-partners in twee stappen open te stellen, wordt naar verwachting van de Belastingdienst/Toeslagen voorkomen dat de uitvoering van deze regeling vastloopt. Het kabinet streeft ernaar dit onderdeel een half jaar na inwerkingtreding van artikel 2.14h Wht in werking te laten treden. Het is mogelijk dat de onderhavige wijziging gelijktijdig plaatsvindt met de overige in onderdeel M voorgestelde wijzigingen, maar de inwerkingtreding van dit onderdeel is daarvan niet afhankelijk. Het is dus mogelijk dat subonderdeel 2 op een ander moment in werking treedt dan de overige subonderdelen.

Een ex-partner die conform het civiele schadevergoedingsrecht meer schade heeft geleden dan € 10.000, komt op grond van het in artikel I, onderdeel M, onder 3, voorgestelde artikel 2.14h, derde lid, Wht in aanmerking voor een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. De ex-partner vraagt deze aanvullende compensatie aan bij een nader te bepalen uitvoerder en maakt daarbij aannemelijk dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade hoger is dan € 10.000. Het kan hierbij zowel om materiële als om immateriële schade gaan. De hoogte van deze aanvullende compensatie is het bedrag waarmee de werkelijke schade conform het civiele schadevergoedingsrecht het bedrag van € 10.000 overstijgt.

Formeel vindt toekenning van de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade plaats door de Minister van Financiën. Deze taak wordt gemandateerd aan een nog te bepalen uitvoerder van de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade.

Het voorgestelde artikel 2.14h, derde lid, Wht treedt bij koninklijk besluit in werking zodra gestart kan worden met de uitvoering van de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Het kabinet verwacht dat dit op een later moment zal zijn dan de inwerkingtreding van de andere onderdelen van de ex-partnerregeling. Daarom is dit lid niet direct opgenomen in het in artikel I, onderdeel L, voorgestelde artikel 2.14h Wht, maar is deze bepaling als wijzigingsbepaling opgenomen. De in artikel I, onderdeel M, onder 1 en 4, opgenomen wijzigingen hangen samen met deze wijziging. Ten eerste wordt het opschrift van het artikel aangepast. Ten tweede wordt artikel 2.14h, vierde lid (nieuw), Wht aangepast zodat ook de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade achterwege blijft voor zover op een andere wijze in een vergoeding of tegemoetkoming is voorzien.

Artikel I, onderdeel N (afdeling 2.4 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Er wordt voorgesteld om de doelgroep van deze afdeling uit te breiden met de ex-partner van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag en met de partner of het kind van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag. Het opschrift van de afdeling 2.4 strookt niet met de voorgestelde uitbreiding van de doelgroep. Daarom wordt voorgesteld om het opschrift aan te passen en vanwege de leesbaarheid in te korten.

Artikel I, onderdeel O (artikel 2.15 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Artikel 2.15 Wht regelt de brede ondersteuning van een gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag en diens gezin woonachtig in het buitenland. In het voorgestelde artikel 2.15, eerste lid, Wht wordt verduidelijkt dat de partner van een gedupeerde aanvrager en het kind of (voormalig) pleegkind van een van beiden via het leefgebied gezin worden ondersteund. Het huidige artikel 2.15, eerste lid, Wht zou de indruk kunnen wekken dat het OTB ook een ambtshalve aanbod zou kunnen doen aan voornoemde gezinsleden. Daarvan is echter geen sprake. Dit blijkt onder andere uit artikel 2.15, vierde lid, Wht waarin staat dat een plan van aanpak in overleg met de gedupeerde aanvrager wordt opgesteld. In overeenstemming met de voorgestelde wijziging in artikel I, onderdeel A, wordt voorgesteld Onze Minister van Financiën in artikel 2.15 Wht verkort weer te geven als Onze Minister. De voorgestelde wijziging van artikel 2.15, vijfde lid, Wht is van redactionele aard. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel P (artikel 2.15a van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om in artikel 2.15a Wht de doelgroep van de regeling voor brede ondersteuning en een financiële tegemoetkoming om externe hulp in te kunnen schakelen in het buitenland uit te breiden met de ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht en aan wie deze is toegekend en die buiten Nederland woont. Voorwaarde hierbij is dat de ex-partner van een gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag op 7 juli 2020 niet in Nederland woonde en op het moment van ambtshalve toetsing niet in Nederland woont. De gezinsleden van deze ex-partner die op het moment van ambtshalve toetsing buiten Nederland wonen, komen in aanmerking voor brede ondersteuning via het leefgebied gezin. De gezinsleden van de ex-partner bestaan uit diens toeslagpartner, diens kind of (voormalig) pleegkind, dat in aanmerking komt voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 Wht, en het thuiswonende (pleeg)kind van hemzelf of van diens huidige toeslagpartner. Onder thuiswonend wordt in dit verband verstaan de feitelijke situatie van het samenwonen op hetzelfde adres als de ex-partner. Ook kunnen de hiervoor genoemde personen desgewenst remigreren naar Nederland en kunnen de met de remigratie gemoeide reis- en verhuiskosten worden vergoed of voor rekening komen van de Minister van Financiën.

Ingeval van een wens tot remigratie naar Nederland van de ex-partner en diens gezin kan de Minister van Financiën op grond van het voorgestelde artikel 2.15a, derde lid, Wht de kosten van de remigratie voor de ex-partner en diens gezin vergoeden dan wel voor zijn rekening nemen. Op grond van het voorgestelde artikel 2.15a, vijfde lid, Wht dient in dat geval het plan van aanpak te zijn vastgesteld binnen drie maanden nadat de wens tot remigratie kenbaar is gemaakt. Voor de ex-partner is het niet mogelijk om – zoals het geval is bij een gedupeerde aanvrager – een vervaldatum voor het remigreren op te nemen, omdat de toegang van de ex-partner tot de herstelmaatregelen afhankelijk is van de aanvraag en behandeltermijn van de herstelmaatregelen van de gedupeerde aanvrager.

Artikel I, onderdeel Q (artikel 2.15b van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om in artikel 2.15b Wht de doelgroep van de regeling voor brede ondersteuning en voor een financiële tegemoetkoming om externe hulp in te kunnen schakelen in het buitenland uit te breiden met de toeslagpartner van een overleden aanvrager die in aanmerking komt voor een compensatie of tegemoetkoming, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of overneming en betaling van privaatrechtelijke schulden van de gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel 2.9a Wht, die buiten Nederland woont. Voorwaarde hierbij is dat de toeslagpartner van een overleden aanvrager op 7 juli 2020 niet in Nederland woonde en op het moment van ambtshalve toetsing niet in Nederland woont. De gezinsleden van deze toeslagpartner die op het moment van de ambtshalve toetsing buiten Nederland wonen komen in aanmerking voor brede ondersteuning via het leefgebied gezin. De gezinsleden van de toeslagpartner van een overleden aanvrager bestaan uit diens toeslagpartner, diens kind of (voormalig) pleegkind, dat in aanmerking komt voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 Wht, en het thuiswonende (pleeg)kind van hemzelf of diens huidige toeslagpartner. Onder thuiswonend wordt in dit verband verstaan de feitelijke situatie van het samenwonen op hetzelfde adres als de toeslagpartner van een overleden aanvrager. Daarnaast wordt voorgesteld de doelgroep van de regeling voor brede ondersteuning in het buitenland uit te breiden met het kind van de overleden aanvrager in het buitenland dat op grond van artikel 2.9b Wht in aanmerking komt voor een compensatie of tegemoetkoming, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of overneming en betaling van privaatrechtelijke schulden van de gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag en dat op 7 juli 2020 niet in Nederland woonde en dat op het moment van ambtshalve toetsing niet in Nederland woont. Dit kind komt alleen voor brede ondersteuning in aanmerking, indien er geen toeslagpartner is van de overleden aanvrager. Dit kind ontvangt, behalve op het leefgebied gezin, brede ondersteuning. Ook kunnen de hiervoor genoemde personen desgewenst remigreren naar Nederland en kunnen de met de remigratie gemoeide reis- en verhuiskosten worden vergoed of voor rekening komen van de Minister van Financiën op grond van het voorgestelde artikel 2.15b, derde lid, Wht. In artikel 2.15b, vierde lid, Wht wordt voorgesteld dat de brede ondersteuning, de financiële tegemoetkoming en de wens om te remigreren naar Nederland worden vastgesteld in een plan van aanpak. In het voorgestelde artikel 2.15b, vijfde lid, Wht wordt geregeld dat de kosten van de remigratie kunnen worden vergoed of voor rekening kunnen komen van de Minister van Financiën, indien het plan van aanpak door de toeslagpartner of het kind van de overleden aanvrager is vastgesteld binnen drie maanden nadat de wens tot remigratie kenbaar is gemaakt. Voor de toeslagpartner of het kind van een overleden aanvrager is het niet mogelijk om – zoals het geval is bij een gedupeerde aanvrager – een vervaldatum voor het remigreren op te nemen, omdat de vervaldatum in artikel 2.15, vijfde lid, Wht is berekend op basis van de einddatum voor de gedupeerde aanvragers waarop zij nog een aanvraag kunnen indienen. Voor de toeslagpartner en het kind van de overleden aanvrager geldt deze einddatum niet.

Artikel I, onderdeel R (afdeling 2.7 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om het opschrift van afdeling 2.7 Wht te verkorten en te verduidelijken, door aan te geven dat deze afdeling ziet op de brede ondersteuning door gemeenten.

Artikel I, onderdeel S (artikel 2.21 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om in het opschrift van artikel 2.21 Wht de nabestaanden van een overleden aanvrager, bedoeld in artikel 2.9a Wht of artikel 2.9b Wht, en de ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht, en aan wie deze is toegekend, hun gezinnen en thuiswonende meerderjarige kinderen, toe te voegen gelet op de voorgestelde uitbreiding van de doelgroep voor brede ondersteuning door de gemeente met genoemde doelgroepen. Aangezien deze wijzigingen op verschillende momenten in werking zullen treden, zijn deze wijzigingen in een apart onderdeel opgenomen (artikel I, onderdeel S, onder 1 en 2).

In artikel 2.21, eerste lid, Wht is thans geregeld dat gemeenten brede ondersteuning kunnen bieden aan aanvragers van kinderopvangtoeslag die een aanvraag hebben ingediend tot toekenning van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht, en diens gezin en aan een kind, pleegkind of voormalig pleegkind dat in aanmerking komt voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 Wht. Met de voorgestelde wijziging in artikel I, onderdeel S, onder 3, wordt de opbouw van artikel 2.21, eerste lid, Wht gewijzigd door de doelgroepen die thans in aanmerking komen voor de brede ondersteuning door de gemeente op te nemen in artikel 2.21, eerste lid, onderdelen a en b, Wht. Ten aanzien van deze doelgroepen is geen inhoudelijke wijziging beoogd, maar wordt de leesbaarheid van het artikel vergroot. Naast deze tekstuele wijziging wordt er in dit onderdeel ook een nieuwe doelgroep toegevoegd. Met deze voorgestelde toevoeging wordt geregeld dat ook ex-partners die in aanmerking komen voor de compensatie, bedoeld in het voorgestelde artikel 2.14h, eerste lid, Wht, en aan wie deze is toegekend, brede ondersteuning door gemeenten kan worden geboden. Anders dan voor aanvragers van een kinderopvangtoeslag geldt voor ex-partners dat moet zijn vastgesteld dat zij recht hebben op de hiervoor genoemde compensatie, vandaar dat wordt voorgesteld te spreken over een toegekende compensatie.

Vanwege de beoogde latere inwerkingtreding van afdeling 2.1a Wht, die ziet op een regeling voor de nabestaanden van een overleden aanvrager kinderopvangtoeslag wordt voorgesteld artikel 2.21, eerste lid, op het moment van inwerkingtreding van deze afdeling nogmaals te wijzigen zodat ook brede ondersteuning kan worden geboden aan een partner of een kind van een overleden aanvrager die in aanmerking komt voor een compensatie of tegemoetkoming, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of overneming en betaling van privaatrechtelijke schulden van de gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel 2.9a Wht, respectievelijk artikel 2.9b Wht.

In het voorgestelde artikel 2.21, tweede lid, Wht wordt geregeld dat de brede ondersteuning, bedoeld in het eerste lid, niet alleen wordt verleend ten behoeve van de bedoelde personen in het eerste lid, maar ook van hun gezin, hun thuiswonende kinderen en pleegkinderen ouder dan 18 jaar of de thuiswonende kinderen ouder dan 18 jaar van hun partner. Voor de definitie van gezin wordt verwezen naar artikel 4, eerste lid, onder c, van de Participatiewet. Deze definitie wordt reeds gebruikt in de huidige tekst van artikel 2.21, eerste lid, Wht. Onder thuiswonende wordt in dit verband verstaan de feitelijke situatie van het samenwonen op hetzelfde adres.

De formulering van het voorgestelde artikel 2.21, derde lid (nieuw), Wht wordt aangepast om de leesbaarheid ten goede te komen. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd, anders dan dat de nieuwe doelgroepen alsmede hun gezinnen en de thuiswonende meerderjarige kinderen, bedoeld in het voorgestelde artikel 2.21, tweede lid, Wht die door de voorgestelde toevoeging in het eerste lid ook brede ondersteuning kunnen krijgen ook onder genoemd derde lid (nieuw) vallen.

In het voorgestelde artikel 2.21, vierde lid (nieuw) en vijfde lid (nieuw), Wht wordt een verwijzing na het eerste of tweede lid voorgesteld, zodat deze verwijzing alle doelgroepen die brede ondersteuning ontvangen omvat. Hier is geen inhoudelijke wijziging mee beoogd, maar een betere leesbaarheid en een correcte verwijzing naar de bedoelde doelgroepen.

In artikel 2.21, zesde lid (nieuw), Wht wordt verduidelijkt dat als een aanvraag voor een herstelmaatregel van de aanvrager van een kinderopvangtoeslag wordt afgewezen, dit inhoudt dat niet alleen de brede ondersteuning van die aanvrager en zijn gezin wordt beëindigd, maar ook de brede ondersteuning van het kind of (voormalig) pleegkind en diens gezin en van de ex-partner en diens gezin.

Artikel I, onderdelen T en X (afdeling 3.1 en 3.2 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In de Wht is afdeling 3.2 gereserveerd voor een mogelijk nog in te voeren regeling voor bestuursrechtelijke schulden van de ex-partner van een gedupeerde aanvrager. Aangezien dit met dit voorstel wordt opgenomen in afdeling 3.1, wordt voorgesteld afdeling 3.2 te laten vervallen. Hiermee zou hoofdstuk 3 slechts één afdeling kennen, waardoor het opschrift van afdeling 3.1 ook vervalt. De voorgestelde wijziging strekt hiertoe.

Artikel I, onderdeel U (artikel 3.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om in het opschrift van artikel 3.1 Wht de ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht en aan wie deze is toegekend (de ex-partner van de gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag), toe te voegen aan de doelgroep die in aanmerking komt voor kwijtschelding van schulden bij de Belastingdienst/Toeslagen. Dit vloeit voort uit de voorgestelde toevoeging van artikel 3.1, eerste lid, onderdeel d, Wht. In dit onderdeel wordt geregeld dat ex-partners die in aanmerking komen voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht, en aan wie deze is toegekend, voor kwijtschelding van schulden bij de Belastingdienst/Toeslagen in aanmerking komen. Deze wijziging werkt door in artikel 26a van de Invorderingswet 1990 en de artikelen 3.6 tot en met 3.12 Wht.

Artikel I, onderdelen V en Y (opschrift artikelen 3.6 tot en met 3.12 en afdeling 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om in het opschrift van de artikelen 3.6 tot en met 3.12 Wht en van afdeling 4.1 Wht de ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht, en aan wie deze is toegekend, toe te voegen aan de doelgroep die in aanmerking komt voor de verschillende kwijtscheldingsregelingen en de regelingen voor overneming en betaling van privaatrechtelijke schulden.

Artikel I, onderdeel W (artikel 3.13 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In overeenstemming met de voorgestelde wijziging in artikel I, onderdeel A, wordt voorgesteld Onze Minister van Financiën in artikel 3.13, eerste lid, Wht verkort weer te geven als Onze Minister.

Artikel I, onderdeel Z (artikel 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In het opschrift van artikel 4.1 Wht wordt de ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, en aan wie deze is toegekend, toegevoegd aan de doelgroep die in aanmerking komt voor de aanpak voor privaatrechtelijke schulden.

Met de voorgestelde wijziging van artikel 4.1, eerste lid, Wht wordt de ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht, en aan wie deze is toegekend, toegevoegd aan de doelgroep waarvan de privaatrechtelijke schulden op aanvraag kunnen worden overgenomen.

In het huidige artikel 4.1, derde lid, aanhef en onderdeel d, Wht is bepaald dat de bij een geldschuld bijkomende kosten worden overgenomen. Voorgesteld wordt dit te beperken tot de opeisbare geldschuld die wordt overgenomen. De voorgestelde wijziging van artikel 4.1, derde lid, Wht strekt hiertoe.

Om te voorkomen dat een geldschuld van de aanvrager van kinderopvangtoeslag of een ex-partner twee keer wordt vergoed, wordt voorgesteld aan artikel 4.1, vierde lid, Wht een onderdeel f toe te voegen. Op grond van het voorgestelde onderdeel f wordt een geldschuld van een aanvrager of ex-partner niet overgenomen indien deze schuld reeds is overgenomen. Het kan namelijk voorkomen dat de aanvrager en een ex-partner een gezamenlijke geldschuld hebben. In dat geval wordt de geldschuld slechts eenmaal overgenomen.

Verder wordt in overeenstemming met de voorgestelde wijziging in artikel I, onderdeel A, voorgesteld Onze Minister van Financiën in artikel 4.1, eerste en vijfde lid, Wht verkort weer te geven als Onze Minister.

Artikel I, onderdeel AA (artikel 4.2 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In artikel 4.2, onderdeel a, Wht is geregeld dat schulden bij een zorgverzekeraar van degenen genoemd in artikel 4.1, eerste lid, Wht op wie de wanbetalersregeling van toepassing is, op aanvraag van een zorgverzekeraar kunnen worden overgenomen. Door de voorgestelde toevoeging van de ex-partner van een gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag in artikel 4.1, eerste lid, Wht, zou deze regeling met zorgverzekeraars ook op de ex-partner van een gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag van toepassing worden. Dit is echter niet de bedoeling. Daarom wordt voorgesteld in artikel 4.2, onderdeel a, Wht expliciet op te nemen dat het gaat om schulden van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b en c, Wht.

Verder wordt in overeenstemming met de voorgestelde wijziging in artikel I, onderdeel A, voorgesteld Onze Minister van Financiën in artikel 4.2, aanhef, Wht verkort weer te geven als Onze Minister.

Artikel I, onderdelen BB en FF (artikelen 4.3, 4.4, 5.1 en 5.2 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In overeenstemming met de voorgestelde wijziging in artikel I, onderdeel A, wordt voorgesteld Onze Minister van Financiën in de artikelen 4.3, eerste lid, 4.4, eerste lid, 5.1, eerste en tweede lid, 5.2, eerste lid, Wht verkort weer te geven als Onze Minister.

Artikel I, onderdeel CC (afdeling 4.2 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om in het opschrift van afdeling 4.2 Wht de partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b en c, Wht, en de ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht, en aan wie deze is toegekend toe te voegen aan de doelgroep die in aanmerking komt voor de aanpak voor gedupeerden in de wettelijke schuldsanering en buitengerechtelijke schuldregeling.

Artikel I, onderdelen DD en EE (artikelen 4.6 en 4.7 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om in het opschrift van de artikelen 4.6 en 4.7 Wht de partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b en c, Wht, en de ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht, en aan wie deze is toegekend, in te voegen gelet op de voorgestelde uitbreiding van de doelgroep die in aanmerking komt voor de aanpak voor gedupeerden in een wettelijke schuldsanering en in een buitengerechtelijke schuldregeling.

Het Besluit compensatie schuldentrajecten is gecodificeerd in de artikelen 4.6 en 4.7 Wht. Abusievelijk is alleen de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag in deze artikelen opgenomen, terwijl de toeslagpartner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b en c, Wht van een gedupeerde aanvrager ook voor de regelingen in aanmerking moet komen. Met de voorgestelde wijziging van de artikelen 4.6, eerste en achtste lid, en 4.7, eerste lid, Wht wordt deze omissie hersteld en worden de regelingen alsnog ook op huidige toeslagpartners van toepassing. Ook worden de regelingen uitgebreid met de ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht, en aan wie deze is toegekend.

Aangezien de voorgestelde wijzigingen van de artikelen 4.6, eerste en achtste lid, en 4.7, eerste lid, Wht zien op het herstellen van een omissie, wordt in artikel II voorgesteld hieraan terugwerkende kracht te geven. Met het oog daarop zijn deze wijzigingen in een apart onderdeel opgenomen (artikel I, onderdeel DD, onder 1, 3 en 5, en onderdeel EE, onder 1, 3 en 5).

Met de voorgestelde wijziging van artikel 4.7, vierde lid, Wht wordt geregeld dat de beschikking tot betaling van de schulden door de Belastingdienst/Toeslagen zowel aan de aanvrager tot het geven van een beschikking tot betaling van het bedrag aan te betalen schulden wordt bekendgemaakt als aan degene die in aanmerking komt voor betaling van de schulden.

Artikel I, onderdeel GG (artikel 6.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In artikel 6.1 Wht zijn de aanvraagtermijnen geregeld voor de verschillende regelingen op grond van de Wht. De voorgestelde wijzigingen in artikel I, onderdeel GG, onder 1 tot en met 3 zijn van redactionele aard. Hiermee zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd.

In artikel I, onderdeel GG, onder 4, wordt voorgesteld vier leden toe te voegen aan artikel 6.1 Wht. In het voorgestelde artikel 6.1, vijfde lid, Wht wordt geregeld dat de aanvraag voor een tegemoetkoming voor een kind van een ex-partner, zoals voorgesteld in artikel 2.13a Wht, uiterlijk op 31 december 2024 wordt ingediend. Verder wordt in genoemd vijfde lid geregeld dat, indien de beschikking tot toekenning van een compensatie als bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht aan de ex-partner een dagtekening heeft van na 31 december 2023, het kind tot en met een jaar na de dagtekening van die beschikking een aanvraag kan indienen.

Het voorgestelde artikel 6.1, zesde lid, Wht regelt de aanvraagtermijn voor de compensatie voor ex-partners op grond van artikel 2.14h, eerste lid, Wht. Op grond van genoemd zesde lid kan een aanvraag voor deze compensatie tot en met 30 juni 2024 worden ingediend (onderdeel a) of, indien dit later is, tot zes maanden na de dag waarop de aanvraag van compensatie voor het eerst gedaan kan worden als die termijn van zes maanden op of na 1 juli 2024 verstrijkt (onderdeel b). Dit laatste ziet op situaties waarin eerder nog niet voldaan is aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor compensatie als bedoeld in het voorgestelde artikel 2.14h, eerste lid, Wht of om een aanvraag daartoe in te kunnen dienen. Dit is relevant voor ex-partners die geen brief van de Belastingdienst/Toeslagen hebben ontvangen waarin zij worden uitgenodigd om compensatie aan te vragen. Voor hen wordt de compensatieregeling pas later opengesteld dan voor de meeste ex-partners die die brief wel hebben ontvangen, namelijk op het moment dat het briefvereiste zoals opgenomen in het voorgestelde artikel 2.14h, tweede lid, Wht vervalt op grond van artikel I, onderdeel M, onder 2. Het streven is dat dit zal zijn ongeveer een half jaar na inwerkingtreding van artikel 2.14h Wht. Op het moment dat de compensatieregeling voor ex-partners die de brief niet ontvangen hebben na 1 januari 2024 in werking treedt, geldt voor hen dus de in genoemd onderdeel b opgenomen langere aanvraagtermijn. Stel dat zij vanaf 1 februari 2024 een aanvraag kunnen doen, dan kunnen zij die aanvraag tot 1 augustus 2024 (oftewel tot en met 31 juli 2024) doen.

Het voorgestelde artikel 6.1, zevende lid, Wht regelt een afwijkende aanvraagtermijn voor een aanvraag voor compensatie als bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht ten opzichte van het voorstelde artikel 6.1, zesde lid, Wht. Dit ziet op de situatie dat de ex-partner een brief met een uitnodiging tot het aanvragen van compensatie als bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht ontvangt die een dagtekening heeft van na 31 december 2023. In dat geval kan de aanvraag voor compensatie nog worden gedaan tot zes maanden na die dagtekening. Als die brief een dagtekening heeft van 15 maart 2024, dan kan de aanvraag dus nog worden gedaan tot 15 september 2024 (oftewel tot en met 14 september 2024).

In het voorgestelde artikel 6.1, achtste lid, Wht wordt geregeld dat een ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht, en aan wie deze is toegekend, een aanvraag als bedoeld in de artikelen 4.1, eerste lid, (overneming of betaling van privaatrechtelijke geldschulden), 4.4, eerste lid, (forfaitaire kostenvergoeding voor curator en bewindvoerder), 4.6, eerste lid, (betaling schulden in een wettelijk schuldsaneringstraject) of 4.7, eerste lid, (betaling schulden in een buitengerechtelijke schuldregeling), Wht kan doen tot zes maanden na de dagtekening van de beschikking tot toekenning van de compensatie bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht. Hiermee wordt geborgd dat de ex-partner voldoende tijd heeft na toekenning van de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht, om diens aanspraken op het overnemen of betalen van privaatrechtelijke geldschulden of het in aanmerking komen voor een schuldregeling te effectueren.

Artikel I, onderdeel HH (artikel 6.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Artikel 6.1, tweede lid, Wht bevat de aanvraagtermijn voor de tegemoetkoming voor kinderen, pleegkinderen of voormalige pleegkinderen van een gedupeerde aanvrager. Voorgesteld wordt genoemd lid aan te vullen met de aanvraagtermijn voor de tegemoetkoming voor een kind van een ex-partner in het geval een aanvraag van compensatie door die ex-partner ontbreekt vanwege het overlijden van die ex-partner. Het kind kan een aanvraag als bedoeld in het voorgestelde artikel 2.14a Wht doen binnen een jaar na de uiterste datum voor het doen van een aanvraag van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht. Dat wil zeggen dat de aanvraag van het kind gedaan kan worden tot 1 januari 2025.

Artikel I, onderdeel II (artikel 6.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Er wordt voorgesteld om aan artikel 6.1 Wht twee leden toe te voegen, waarvan de nummering aansluit op het laatste lid van dat artikel. Er is voor gekozen om nog niet te benoemen wat de nummering van de leden is, omdat op het moment van indiening van het wetsvoorstel nog niet van alle onderdelen exact duidelijk is wanneer zij in werking zullen treden en vanaf welk moment de aanvraagtermijnen relevant zijn. Als gevolg daarvan is ook nog niet duidelijk in welke volgorde deze wijzigingen van de Wht in werking zullen treden.

In dit onderdeel wordt ten eerste voorgesteld om een aanvraagtermijn op te nemen voor de voorzieningen voor de partner en kinderen van de overleden aanvrager, bedoeld in de artikelen 2.9a en 2.9b Wht. In onderdeel a van het voorgestelde nieuwe lid van artikel 6.1 Wht wordt geregeld dat nabestaanden, wanneer een aanvrager van kinderopvangtoeslag voor de datum van inwerkingtreding van de artikelen 2.9a en 2.9b Wht is overleden, tot zes maanden na de datum van inwerkingtreding van die artikelen een aanvraag kunnen indienen. Indien de aanvrager van kinderopvangtoeslag overlijdt na inwerkingtreding van de artikelen 2.9a en 2.9b Wht kunnen, op grond van het voorgestelde onderdeel b de partner en de kinderen van de overleden aanvrager tot zes maanden na het overlijden een aanvraag indienen.

Daarnaast wordt in het daaropvolgende lid voorgesteld de aanvraagtermijn te regelen voor de tegemoetkoming voor de partner, kinderen of ouders van een overleden kind. De partner, kinderen of ouders van een kind dat voor inwerkingtreding van de artikelen 2.14c, 2.14d en 2.14e Wht is overleden kunnen ingevolge onderdeel a van het voorgestelde nieuwe lid van artikel 6.1 Wht tot zes maanden na inwerkingtreding van genoemde artikelen een aanvraag indienen. Indien een kind overlijdt na inwerkingtreding van de artikelen 2.14c, 2.14d en 2.14e Wht kunnen de partner, kinderen of ouders van het overleden kind, bedoeld in artikel 2.14b Wht, op grond van het voorgestelde onderdeel b binnen zes maanden na dit overlijden een aanvraag indienen.

Artikel I, onderdeel JJ (artikel 6.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Het in dit onderdeel voorgestelde nieuw aan artikel 6.1 Wht toe te voegen lid, zal tegelijk in werking treden met het in artikel I, onderdeel M, onder 3, voorgestelde artikel 2.14h, derde lid, Wht waarin de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor ex-partners wordt geregeld. Dit nieuw aan artikel 6.1 Wht toe te voegen lid regelt in onderdeel a dat een ex-partner die in aanmerking komt voor compensatie als bedoeld in het voorgestelde artikel 2.14h, eerste lid, Wht en aan wie deze is toegekend, een aanvraag voor aanvullende compensatie als bedoeld in het in artikel I, onderdeel M, onder 3, voorgestelde artikel 2.14h, derde lid, Wht kan doen tot zes maanden na inwerkingtreding van dit aan artikel 6.1 Wht nieuw toe te voegen lid. Als de dagtekening van de beschikking aan de ex-partner tot toekenning van compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht is gelegen na inwerkingtreding van het in artikel I, onderdeel M, onder 3, voorgestelde artikel 2.14h, derde lid, Wht kan de ex-partner tot zes maanden na de dagtekening van die beschikking een aanvraag doen voor aanvullende compensatie. Dit volgt uit onderdeel b van het voorgestelde nieuwe lid. Hierdoor heeft de ex-partner van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag altijd minimaal zes maanden de tijd om de aanvraag te doen vanaf het moment dat is vastgesteld dat hij recht heeft op compensatie.

Artikel I, onderdeel KK (artikel 6.2 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Met de in artikel I, onderdeel KK, onder 1, voorgestelde wijziging van artikel 6.2, eerste lid, Wht wordt geregeld dat ook op een aanvraag als bedoeld in het voorgestelde artikel 2.13a Wht (tegemoetkoming voor een kind of een (voormalig) pleegkind van een ex-partner op aanvraag) of artikel 2.14h Wht (compensatie voor een ex-partner van een gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag), binnen een termijn van zes maanden na ontvangst van de aanvraag door de Belastingdienst/Toeslagen wordt besloten. Op basis van de huidige tekst van dit artikellid kan deze termijn van zes maanden eenmalig met maximaal zes maanden worden verlengd.

Ten aanzien van de compensatie voor ex-partners op grond van artikel 2.14h, eerste lid, Wht, worden in het voorgestelde artikel 6.2, vierde en vijfde lid, Wht twee uitzonderingen opgenomen ten opzichte van de hiervoor genoemde hoofdregel. De eerste uitzondering is opgenomen in het voorgestelde artikel 6.2, vierde lid, Wht. Deze uitzondering borgt dat de ex-partnerregeling vanwege de uitvoerbaarheid in verschillende fases kan worden uitgevoerd. In de eerste fase behandelt de Belastingdienst/Toeslagen de aanvragen van ex-partners die een brief van de Belastingdienst/Toeslagen hebben ontvangen met een uitnodiging om een aanvraag te doen voor de ex-partnerregeling. Het streven is dat die eerste fase duurt tot ongeveer een half jaar na inwerkingtreding. In de tweede fase vervalt op grond van artikel I, onderdeel M, onder 2, het briefvereiste. Ex-partners kunnen dan zonder uitnodiging per brief van de Belastingdienst/Toeslagen een aanvraag doen bij de Belastingdienst/Toeslagen. Niet uitgesloten is dat ex-partners die geen brief van de Belastingdienst/Toeslagen hebben ontvangen gedurende de periode waarin het briefvereiste nog geldt, toch al een aanvraag voor compensatie indienen. Voorgesteld wordt om in die gevallen de beslistermijn te laten aanvangen op het moment dat het briefvereiste vervalt. Vanaf dat moment gaat pas de beslistermijn van zes maanden lopen. Dit borgt dat de Belastingdienst/Toeslagen deze aanvragen conform de voorgenomen fasering in de uitvoering in behandeling kan nemen vanaf het moment dat het briefvereiste vervalt en dat de Belastingdienst/Toeslagen te vroeg ingediende aanvragen niet hoeft af te wijzen met als gevolg dat de ex-partner opnieuw een aanvraag zou moeten indienen. Ook wordt hiermee voorkomen dat de Belastingdienst/Toeslagen aanvragen niet tijdig behandelt, hetgeen zou kunnen leiden tot ingebrekestellingen, dwangsommen en beroepen niet tijdig beslissen.

De tweede uitzondering is opgenomen in het voorgestelde artikel 6.2, vijfde lid, Wht. Dit ziet op de situatie dat er nog geen beslissing is genomen door de Belastingdienst/Toeslagen op de aanvraag van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag tot toepassing van een herstelmaatregel op het moment dat de ex-partner zijn aanvraag indient. Dit is relevant als een aanvrager van een kinderopvangtoeslag een aanvraag indient voor toepassing van een herstelmaatregel in de laatste fase, maar nog wel tijdig, dus voor 1 januari 2024. Deze uitzondering heeft niet alleen betrekking op de hoofdregel zoals opgenomen in artikel 6.2, eerste lid, Wht maar ook op het vierde lid van dat artikel. Het voorgestelde artikel 6.2, vijfde lid, Wht regelt dat de Belastingdienst/Toeslagen beslist binnen zes maanden na de dagtekening van bepaalde beschikkingen die zijn afgegeven aan de aanvrager van kinderopvangtoeslag mits die aanvraag is gedaan voor 1 januari 2024 (dit laatste volgt uit het voorgestelde artikel 6.2, vijfde lid, onderdeel a, Wht).

Het gaat hierbij om de beschikking waarin voor deze aanvrager van een kinderopvangtoeslag het recht op het forfaitaire bedrag, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, Wht, het recht op het bedrag van € 10.000, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Wht, of het recht op toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht wordt vastgesteld. Het koppelen van de beslistermijn aan genoemde beschikkingen heeft te maken met de voorwaarde dat de aanvrager van compensatie de ex-partner moet zijn van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht. Pas als dat vaststaat, kan de Belastingdienst/Toeslagen met zekerheid oordelen dat de ex-partner in aanmerking komt voor compensatie. Vervolgens heeft de Belastingdienst/Toeslagen nog tijd nodig om de compensatie toe te kennen aan de ex-partner. Het kan voorkomen dat de beschikking waarin het recht op toepassing van een herstelmaatregel voor de aanvrager van kinderopvangtoeslag wordt vastgesteld pas lang na de aanvraag voor compensatie wordt afgegeven. De ex-partner zou dan lang op compensatie moeten wachten. Om dit zoveel mogelijk te voorkomen, begint de termijn van zes maanden al te lopen vanaf de dagtekening van de beschikking waarin aan de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag het forfaitaire bedrag, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, Wht, of het bedrag van € 10.000, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Wht is toegekend. Vanaf het moment van de dagtekening van die, veelal op een eerder moment afgegeven, beschikkingen is er namelijk ook een grote mate van zekerheid dat de aanvrager van een kinderopvangtoeslag in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel en dat zijn ex-partner dus recht heeft op compensatie.

Op grond van het voorgestelde artikel 6.2, vijfde lid, onderdeel b, onder 1°, Wht wordt in beginsel getoetst of er nog geen beschikking is voor de aanvraag om toekenning van compensatie van de aanvrager van kinderopvangtoeslag op de dag van ontvangst van de aanvraag van de ex-partner. Dit zou tot een ongewenste situatie kunnen leiden als de aanvraag is ingediend door de ex-partner voordat hij een uitnodiging van de Belastingdienst/Toeslagen daartoe heeft ontvangen in de periode dat het briefvereiste nog geldt. Dit wordt ondervangen met het voorgestelde artikel 6.2, vijfde lid, onderdeel b, onder 2°, Wht. In die situatie wordt aangesloten bij de dag dat het briefvereiste vervalt. Zonder dit te regelen zou de beoogde werking van het voorgestelde artikel 6.2, vierde lid, Wht op ongewenste wijze worden doorkruist, omdat de beslistermijn dan eerder zou aanvangen en dus ook eerder zou eindigen.

Deze termijnen kunnen op grond van de voorgestelde laatste zin van respectievelijk artikel 6.2, vierde en vijfde lid, Wht eenmaal met zes maanden worden verlengd.

Artikel I, onderdeel LL (artikel 6.2 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Met deze voorgestelde wijziging van artikel 6.2, eerste lid, Wht wordt geregeld dat ook op een aanvraag als bedoeld in het voorgestelde artikel 2.14a Wht (tegemoetkoming voor een kind of (voormalig) pleegkind van een ex-partner bij ontbreken van een aanvraag voor compensatie door ex-partner in geval van overlijden), binnen een termijn van zes maanden na ontvangst van de aanvraag door de Belastingdienst/Toeslagen wordt besloten. Op basis van de huidige tekst van dit artikellid kan deze termijn van zes maanden eenmalig met maximaal zes maanden worden verlengd.

Artikel I, onderdeel MM (artikel 6.2 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Met de in artikel I, onderdeel MM, onder 1, voorgestelde wijziging van artikel 6.2, eerste lid, Wht wordt geregeld dat ook op een aanvraag van compensatie van de partner van een overleden aanvrager op grond van het voorgestelde artikel 2.9a, eerste lid, onderdelen a en b, Wht, en de aanvraag voor de tegemoetkoming van de partner van een overleden kind op grond van het voorgestelde artikel 2.14c, eerste lid, Wht binnen een termijn van zes maanden na ontvangst van de aanvraag door de Belastingdienst/Toeslagen wordt besloten. Op basis van de huidige tekst van dit artikellid kan deze termijn van zes maanden eenmalig met maximaal zes maanden worden verlengd.

In artikel I, onderdeel MM, onderdeel 2, wordt voorgesteld drie nieuwe leden toe te voegen.

Voor de partner van een overleden aanvrager, bedoeld in artikel 2.9a, eerste lid, onderdelen a en b, Wht en de partner van een overleden kind, bedoeld in artikel 2.14c, eerste lid, Wht wordt in het voorgestelde artikel 6.2, zesde lid, Wht afgeweken van het eerste lid van dat artikel. In sommige gevallen zijn er al aanvragen ingediend door partners van die overleden aanvragers en overleden kinderen. Om die groep niet te lang te laten wachten en om aanvragen niet onnodig te hoeven afwijzen stelt dit zesde lid voor dat in die situatie een termijn geldt van zes maanden gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van de artikelen 2.9a en 2.14c Wht.

Voor de kinderen van een overleden aanvrager (artikel 2.9b, eerste lid, onderdelen a en b) wordt in het voorgestelde artikel 6.2, zevende lid, Wht geregeld dat de beslistermijn aanvangt zes maanden nadat de voor hen geldende aanvraagtermijn zoals voorgesteld in het aan artikel 6.1 Wht toe te voegen relevante nieuwe lid (zie het eerstgenoemde nieuwe lid in artikel I, onderdeel II, en de artikelsgewijze toelichting daarop) is verstreken. De reden hiervoor is dat de hoogte van de tegemoetkoming voor de kinderen afhankelijk is van het aantal kinderen dat een aanvraag doet. Dit vloeit voort uit het voorgestelde artikel 2.9b, derde lid, Wht. Daarom wordt eerst de hele aanvraagtermijn afgewacht voordat de behandeling van de aanvraag kan starten. Daarna begint de beslistermijn van zes maanden voor alle ingediende aanvragen binnen die aanvraagtermijn te lopen.

Voor de kinderen en ouders (artikelen 2.14d, eerste lid, en 2.14e, eerste lid, Wht) van een overleden kind wordt in het voorgestelde artikel 6.2, achtste lid, Wht geregeld dat de beslistermijn aanvangt zes maanden nadat de aanvraagtermijn zoals voorgesteld in het aan artikel 6.1 Wht toe te voegen relevante nieuwe lid (zie het als tweede genoemde nieuwe lid in artikel I, onderdeel II, en de artikelsgewijze toelichting daarop) is verstreken. De reden hiervoor is dat de hoogte van de tegemoetkoming voor de kinderen of de ouders afhankelijk is van het aantal kinderen of ouders dat een aanvraag doet. Dit vloeit voort uit het voorgestelde artikel 2.14f, tweede lid, Wht. Daarom wordt eerst de hele aanvraagtermijn afgewacht voordat de behandeling van de aanvraag kan starten. Daarna begint de beslistermijn van zes maanden voor alle ingediende aanvragen binnen die aanvraagtermijn te lopen.

Artikel I, onderdeel NN (artikel 6.2 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Met de voorgestelde aanpassing van artikel 6.2, tweede lid, Wht wordt geregeld dat binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade van ex-partners een besluit wordt genomen op een aanvraag voor die aanvullende compensatie. Deze termijn kan eenmaal met maximaal zes maanden worden verlengd. De voorgestelde aanpassing van het tweede lid zal tegelijk in werking treden met het in artikel I, onderdeel M, onder 3, voorgestelde artikel 2.14h, derde lid, Wht.

Artikel I, onderdeel OO (artikel 6.4 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt het opschrift van artikel 6.4 Wht te wijzigen. Hiermee wordt verduidelijkt dat het om kinderen of (voormalig) pleegkinderen gaat van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag of diens partner.

Artikel I, onderdeel PP (artikel 6.4a van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Een beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming voor kinderen of (voormalig) pleegkinderen van een ex-partner van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag (artikelen 2.11a en 2.11b Wht) wordt ambtshalve gegeven. Op grond van het voorgestelde artikel 6.4a Wht wordt de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming aan het kind of (voormalig) pleegkind vastgesteld nadat is geconstateerd dat de ex-partner recht heeft op compensatie als bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht en dat het kind of (voormalig) pleegkind voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 2.11a of artikel 2.11b Wht.

Om te bepalen of een kind of (voormalig) pleegkind van een ex-partner recht heeft op de tegemoetkoming worden de computersystemen van de Belastingdienst/Toeslagen geraadpleegd. De Belastingdienst/Toeslagen gaat over tot het vaststellen van de beschikking tot toekenning indien hij de beschikking heeft over alle relevante gegevens.

Mocht de Belastingdienst/Toeslagen niet binnen zes maanden na toekenning van de compensatie aan de ex-partner overgaan tot ambtshalve toekenning van de tegemoetkoming aan het kind of (voormalig) pleegkind, dan kan het kind of (voormalig) pleegkind op basis van artikel 2.13a Wht een aanvraag indienen tot toekenning van een tegemoetkoming. Dit is vergelijkbaar met de situatie zoals geregeld voor kinderen en (voormalige) pleegkinderen van de aanvragers of van een kinderopvangtoeslag of hun partner in de huidige Wht.

Nadat de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming is vastgesteld, wordt deze bekendgemaakt. Totdat een kind twaalf jaar is geworden, wordt de beschikking bekendgemaakt aan de wettelijke vertegenwoordiger, hoewel het kind de rechthebbende is. Op grond van artikel 8:21, tweede lid, Awb kunnen minderjarigen zelf in rechte optreden, indien zij tot redelijke waardering van hun belangen in staat worden geacht. Zij worden daartoe in staat geacht vanaf twaalf jaar. Om die reden wordt de beschikking vanaf het twaalfde jaar bekendgemaakt aan het kind, indien het kind de aanvraag heeft ingediend. Voor kinderen van 12 tot en met 17 jaar geldt dat ook de wettelijke vertegenwoordiger deze beschikking ontvangt. De wettelijke vertegenwoordiger kan totdat het kind achttien jaar is geworden namens hem optreden.

Artikel I, onderdeel QQ (artikel 6.5 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In artikel 6.5 Wht is de beslistermijn geregeld voor de vaststelling van de beschikking tot toekenning van ondersteuning van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag woonachtig buiten Nederland. Voorgesteld wordt om artikel 6.5 Wht te wijzigen in verband met de voorgestelde artikelen 2.15a en 2.15b Wht waardoor de doelgroep die in aanmerking komt voor ondersteuning in het buitenland wordt uitgebreid. Door de voorgestelde wijziging van artikel 6.5 Wht geldt de beslistermijn voor de vaststelling van de beschikking tot toekenning van ondersteuning ook in geval van ondersteuning aan een ex-partner die buiten Nederland woont als bedoeld in artikel 2.15a, eerste lid, Wht en aan een partner of een kind van een overleden aanvrager die buiten Nederland woont als bedoeld in artikel 2.15b, eerste lid, Wht. Tevens wordt voorgesteld het opschrift van artikel 6.5 Wht aan te passen zodat de hiervoor beschreven uitbreiding ook tot uitdrukking komt in het opschrift. De toevoeging van de ex-partners die in Nederland wonen, bedoeld in het voorgestelde artikel 2.15a Wht aan artikel 6.5 Wht, zal gelijktijdig plaatsvinden met de inwerkingtreding van afdeling 2.3 Wht en daaraan gekoppeld de inwerkingtreding van het voorgestelde artikel 2.15a Wht. Dat wil zeggen dat dit naar verwachting zal plaatsvinden kort na plaatsing in het Staatsblad. De in artikel I, onderdeel QQ, onder 1 en 3, opgenomen wijzigingsvoorstellen zien hierop. De toevoeging van een partner of een kind van een overleden aanvrager die buiten Nederland woont als bedoeld in het voorgestelde artikel 2.15b Wht aan artikel 6.5 Wht, zal niet eerder plaatsvinden dan 1 januari 2024. Die inwerkingtreding is namelijk gekoppeld aan de inwerkingtreding van de voorgestelde regeling voor nabestaanden en daarmee gekoppeld aan de inwerkingtreding van het voorgestelde artikel 2.15b Wht. De wijzigingen die betrekking hebben op een kind of partner van een overleden aanvrager zijn opgenomen in artikel I, onderdeel QQ, onder 2 en 4. De differentiatie wat betreft inwerkingtredingsdatum is de reden dat deze voorgestelde wijzigingen van artikel 6.5 Wht die betrekking hebben op de voorgestelde artikelen 2.15a en 2.15b Wht in separate onderdelen zijn opgenomen.

Artikel I, onderdeel RR (artikel 6.7 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In het huidige artikel 6.7, eerste lid, Wht is bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen voorafgaande aan de beslissing op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, Wht, het voorlopige bedrag van de compensatie berekent en de aanvrager daarover schriftelijk door middel van een vooraankondiging informeert. Na deze vooraankondiging kan de gedupeerde aanvrager zijn zienswijze geven op de vooraankondiging met de voorgenomen toekenning. De voorgestelde wijziging van artikel 6.7, eerste lid, Wht beoogt de mogelijkheid van een zienswijze door de aanvrager uit te breiden in het geval van een voorgenomen afwijzing van een aanvraag.

Daarnaast wordt met de voorgestelde wijziging van artikel 6.7, tweede lid, Wht de termijn van zes weken te vervangen door een termijn van twee weken waarbinnen de aanvrager zijn zienswijze kan geven op de vooraankondiging. Op verzoek van de aanvrager kan deze zienswijzetermijn van twee weken eenmalig verlengd worden tot een termijn van ten hoogste zes weken. Het voorgestelde artikel 6.7, derde lid, Wht strekt hiertoe. Het voorgestelde artikel 6.7, vierde lid (nieuw), Wht regelt dat in het geval van een toekenning de vaststelling van het bedrag van de compensatie volgt na afloop van de zienswijzetermijn van twee weken, of na afloop van de eventueel verlengde termijn van ten hoogste zes weken. De wijziging van artikel 6.7 Wht wordt voorgesteld met het oog op verbetering van het proces van afdoening van aanvragen. Onderdeel hiervan is dat ouders tijdens de integrale beoordeling eerder en beter geïnformeerd en betrokken worden. Tevens is hier onderdeel van de mogelijkheid tot een zienswijze op de vooraankondiging uit te breiden naar een zienswijze op een voorgenomen afwijzing.

Indien de termijn van zes weken voor het geven van de zienswijze onverkort zou worden gehandhaafd aan het einde van het proces, kan dit de totale doorlooptijd van de afhandeling langer maken. Dit sluit niet aan bij de gewenste versnelling van de hersteloperatie. Er is om die reden gekeken naar een redelijke termijn voor de zienswijze die rechtsbescherming aan ouders biedt en die aansluit bij de wens om tot verbetering en versnelling van het proces te komen. Een aanvrager kan indien gewenst reeds voor de afloop van de termijn de zienswijze geven. Ook is het mogelijk voor de aanvrager om af te zien van een zienswijze.

Voorgesteld wordt aan de wijzingen in artikel 6.7 Wht onmiddellijke werking te geven. Dit houdt in dat deze voorgestelde wijzigingen na inwerkingtreding betrekking hebben op alle lopende en nog in te dienen aanvragen voor een herstelmaatregel.

Artikel I, onderdeel SS (artikel 6.8 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Met de in artikel I, onderdeel SS, onder 1, voorgestelde aanpassingen in artikel 6.8, eerste lid, Wht wordt geregeld dat de uitbetaling van compensatie en aanvullende compensatie voor de werkelijke schade als bedoeld in het voorgestelde artikel 2.14h Wht, van de noodvoorziening, bedoeld in het voorgestelde artikel 2.14i Wht, en van de tegemoetkoming of vergoeding in het kader van brede ondersteuning in het buitenland aan de ex-partner van de gedupeerde aanvrager, bedoeld in artikel 2.15a, tweede en derde lid, Wht plaatsvindt op een daartoe door de rechthebbende (de ex-partner) bestemde bankrekening die op diens naam staat.

Met de in artikel I, onderdeel SS, onder 2, voorgestelde aanpassing van artikel 6.8, eerste lid, Wht wordt ook voor de tegemoetkoming of vergoeding in het kader van brede ondersteuning in het buitenland aan de partner of het kind van een overleden gedupeerde aanvrager, bedoeld in het voorgestelde artikel 2.15b, tweede en derde lid, Wht geregeld dat de uitbetaling van een tegemoetkoming of een vergoeding in het kader van brede ondersteuning in het buitenland plaatsvindt op een daartoe door de rechthebbende (de partner of het kind van een overleden gedupeerde aanvrager) bestemde bankrekening die op diens naam staat. Dit is geregeld in een separaat onderdeel, omdat de regelingen voor nabestaanden niet eerder dan 1 januari 2024, en daarmee vermoedelijk op een later tijdstip dan de in onderdeel 1 voorgestelde wijzigingen, in werking zullen treden.

De voorgestelde aanpassingen in artikel 6.8, tweede en derde lid, Wht zijn nodig in verband met de verbreding van de reikwijdte van de kindregeling. De wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming aan kinderen van de ex-partner van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag geschiedt op dezelfde wijze als aan kinderen, pleegkinderen en voormalig pleegkinderen van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag of hun partners. Voorgesteld wordt om in artikel 6.8, tweede en derde lid, Wht niet meer te verwijzen naar de specifieke grondslagen voor de tegemoetkoming in afdeling 2.2 Wht maar naar artikel 2.12 Wht waarin het bedrag van de tegemoetkoming voor alle kinderen is geregeld.

Artikel I, onderdeel TT (artikel 6.9 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In artikel I, onderdeel TT, onder 1 wordt voorgesteld om in artikel 6.9, tweede lid, Wht te verwijzen naar artikel 6.7, vierde lid, Wht. Dit is een technische wijziging die voortvloeit uit de voorgestelde wijziging van artikel 6.7 Wht.

Voorgesteld wordt artikel 6.9, vijfde lid, Wht aan te passen in verband met de verbreding van de reikwijdte van de kindregeling. Als gevolg van deze voorgestelde aanpassing gaat voor de uitbetaling van de tegemoetkoming voor kinderen en (voormalig) pleegkinderen van de ex-partner van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag dezelfde termijn gelden als voor de uitbetatling van de tegemoetkoming voor kinderen, pleegkinderen en voormalig pleegkinderen van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag en hun partners. Tevens kan als gevolg van de voorgestelde wijziging door het kind van de ex-partner van een gedupeerde aanvrager of de wettelijke vertegenwoordiger indien het kind minderjarig is, worden verzocht om een latere uitbetaling uiterlijk op 31 december 2025. Voorgesteld wordt om in artikel 6.9, vijfde lid, Wht niet meer te verwijzen naar de specifieke grondslagen voor de tegemoetkoming in afdeling 2.2 Wht maar naar artikel 2.12 Wht waarin het bedrag van de tegemoetkoming voor alle kinderen is geregeld.

Verder wordt voorgesteld om in artikel 6.9, zevende lid, Wht Onze Minister van Financiën verkort weer te geven als Onze Minister. Daarnaast wordt in artikel I, onderdeel TT, onder 3, voorgesteld om artikel 6.9 zevende lid, Wht aan te passen in verband met de verbreding van de reikwijdte van de brede ondersteuning in het buitenland. Dientengevolge wordt voorgesteld om de tegemoetkoming en vergoeding voor de ex-partner van een gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag, bedoeld in artikel 2.15a, tweede en derde lid, Wht toe te voegen in artikel 6.9, zevende lid, Wht.

Daarnaast wordt in artikel I, onderdeel TT, onder 4, voorgesteld om de tegemoetkoming en vergoeding voor de partner of het kind van een overleden gedupeerde aanvrager, bedoeld in artikel 2.15b, tweede en derde lid, Wht aan artikel 6.9, zevende lid, Wht toe te voegen. Dit is geregeld in een separaat onderdeel in verband met de beoogde latere inwerkingtreding van de regelingen voor nabestaanden (niet eerder dan 1 januari 2024).

In artikel I, onderdeel TT, onder 5 wordt voorgesteld een lid toe te voegen aan artikel 6.9 Wht. Dit voorgestelde artikel 6.9, negende lid, Wht ziet op de termijn voor de uitbetaling van de compensatie op grond van artikel 2.14h, eerste lid, Wht aan de ex-partner. Het uitgangspunt is dat de betaling conform artikel 4:87 Awb plaatsvindt binnen zes weken na bekendmaking van de beschikking. Op grond van het voorgestelde negende lid kan betaling plaatsvinden op een later moment naar aanleiding van een verzoek van de ex-partner daartoe.

Artikel I, onderdeel UU (artikel 6.10 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Artikel 6.10, eerste lid, Wht regelt dat de Belastingdienst/Toeslagen bepaalde toegekende bedragen kan terugvorderen als de aanvrager van dat bedrag bij de aanvraag opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt of geen recht had op toekenning van dat bedrag en hij dit wist of redelijkerwijze behoorde te weten. Met de voorgestelde wijziging van artikel 6.10, eerste lid, Wht gaat deze terugvorderingsbevoegdheid ook gelden voor compensatie als bedoeld in het voorgestelde artikel 2.14h, eerste lid, Wht. Als de ex-partner een brief van de Belastingdienst/Toeslagen heeft ontvangen dat hij mogelijk in aanmerking komt voor compensatie, zal zeer terughoudend worden omgegaan met de bevoegdheid om de toegekende compensatie terug te vorderen. Ook in dat geval is terugvordering echter niet volledig uitgesloten.

Artikel 6.10, derde lid, Wht maakt het mogelijk om de financiële tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2.15, tweede lid, Wht van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag die buiten Nederland woont terug te vorderen, indien hij opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt ten behoeve van het plan van aanpak of geen recht had op een herstelmaatregel inzake kinderopvangtoeslag en hij dit wist of redelijkerwijs behoorde te weten. Met de voorgestelde wijziging van artikel 6.10, derde lid, Wht wordt het ook mogelijk om in soortgelijke situaties de financiële tegemoetkoming terug te vorderen van de ex-partner die buiten Nederland woont.

Verder wordt voorgesteld om in artikel 6.10, vierde lid, Wht Onze Minister van Financiën verkort weer te geven als Onze Minister.

Artikel I, onderdeel VV (Artikel 6.10 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om aan artikel 6.10 Wht twee nieuwe leden toe te voegen, waarvan de nummering aansluit op het laatste lid van dat artikel. Deze beide leden hangen samen met de voorgestelde regelingen die betrekking hebben op nabestaanden. De voorziene inwerkingtreding daarvan zal niet eerder plaatsvinden dan 1 januari 2024. In het eerste aan artikel 6.10 Wht toe te voegen lid wordt voorgesteld om de terugvorderingsbevoegdheid ook van toepassing te verklaren ten aanzien van de compensatie of tegemoetkoming die op grond van de artikelen 2.9a en 2.9b Wht toekomen aan de nabestaanden van een overleden aanvrager van de kinderopvangtoeslag. De bewijslast rust bij de Belastingdienst/Toeslagen. Het voorgestelde tweede toe te voegen lid aan artikel 6.10 Wht maakt het mogelijk om de financiële tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2.15b, tweede lid, Wht terug te vorderen van de partner of het kind van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag die buiten Nederland woont, indien hij opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt ten behoeve van het plan van aanpak of geen recht had op een voorziening als bedoeld in artikel 2.9a Wht. Aangezien nog niet duidelijk is in welke volgorde de wijzigingen in artikel 6.10 Wht met betrekking tot de regeling voor nabestaanden respectievelijk de regeling met betrekking tot de aanvullende compensatie voor de ex-partner in werking zullen treden, is ervoor gekozen om bij inwerkingtreding de nummering van de leden te laten aansluiten op het op dat moment geldende laatste lid.

Artikel I, onderdeel WW (Artikel 6.10 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Het voorgestelde toe te voegen lid aan artikel 6.10 Wht regelt dat de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade van de ex-partner, bedoeld in het in artikel I, onderdeel M, onder 3, voorgestelde artikel 2.14h, derde lid, Wht, teruggevorderd kan worden van de aanvrager van die aanvullende compensatie als die aanvrager bij de aanvraag opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt of geen recht had op toekenning van aanvullende compensatie voor de werkelijke schade en hij dit wist of redelijkerwijze behoorde te weten. De bewijslast hiervan ligt bij de uitvoerder die namens de Minister van Financiën uitvoering zal geven aan deze taak. Het voorgestelde toe te voegen lid aan artikel 6.10 Wht zal tegelijk in werking treden met het in artikel I, onderdeel M, onder 3, voorgestelde artikel 2.14h, derde lid, Wht. Voor een toelichting op de keuze voor dynamische nummering van het nieuw toe te voegen lid wordt verwezen naar de toelichting bij het vorige onderdeel.

Artikel I, onderdeel XX (artikel 6.12 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Artikel 6.12 Wht ziet op de verstrekking en het gebruik van persoonsgegevens (te weten het bsn en de contactgegevens) door de Belastingdienst/Toeslagen aan bepaalde instanties.

In artikel 4, tweede lid, AVG wordt onder verwerking verstaan: elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens of een geheel van persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd via geautomatiseerde procedures, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, aligneren of combineren, afschermen, wissen of vernietigen van gegevens. In artikel 6.12 Wht zijn de verwerkingen door de Belastingdienst/Toeslagen en de Minister van Financiën geregeld.

In artikel 6.12, eerste lid, Wht wordt de aanmelding van een aanvrager van kinderopvangtoeslag voor hulpverlening op de vijf leefgebieden financiën, gezin, werk, wonen en zorg als bedoeld in artikel 2.21 Wht door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van zijn woonplaats gefaciliteerd. Om het college in staat te stellen contact op te nemen met deze aanvrager, kan de Belastingdienst/Toeslagen met zijn toestemming het bsn van hem verstrekken aan het college van de gemeente van zijn woonplaats. Voorgesteld wordt om te verduidelijken dat het gaat om hulpverlening als bedoeld in artikel 2.21 Wht aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag. Voorts wordt voorgesteld om de zin «en informatie over de status van het verzoek om toepassing van een herstelmaatregel» te laten vervallen. Informatie over de status van het verzoek om toepassing van een herstelmaatregel wordt immers niet op verzoek van die aanvrager verstrekt, maar ten behoeve van de beëindiging van brede ondersteuning door de gemeente, zoals is opgenomen in artikel 2.21, vijfde lid, Wht. Voorgesteld wordt om dit te regelen in het voorgestelde artikel 6.12, dertiende lid, Wht. Tevens wordt voorgesteld de zinsnede «en zijn gezin als bedoeld in artikel 4 van de Participatiewet» te laten vervallen, omdat de Belastingdienst/Toeslagen alleen de gegevens van de aanvrager van kinderopvangtoeslag die heeft verzocht om een herstelmaatregel verstrekt en niet ook de gegevens van het gezin.

In het voorgestelde artikel 6.12, derde lid, Wht wordt de groep van wie door de Belastingdienst/Toeslagen gegevens worden verwerkt ten behoeve van de kindregeling, bedoeld in afdeling 2.2 Wht, uitgebreid. Naast gegevens van de ouder zijn ook gegevens van de toeslagpartner of voormalige toeslagpartner van belang voor de uitvoering van de kindregeling, evenals de gegevens van de pleegouder in het geval van pleegkinderen.

In artikel 6.12, vierde lid, Wht is geregeld dat de Belastingdienst/Toeslagen aan de Minister van Financiën de gegevens verstrekt die benodigd zijn voor de uitvoering van artikel 2.15 Wht. Met de voorgestelde wijziging van artikel 6.12, vierde lid, Wht wordt de ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht, en aan wie deze is toegekend, toegevoegd aan dit artikellid, zodat ook ten aanzien van die ex-partner de grondslag voor gegevensverwerking in de zin van de AVG, zoals hiervoor toegelicht, is gegeven.

In artikel 6.12, zesde lid, Wht is geregeld dat enkele grote publieke schuldeisers van de Belastingdienst/Toeslagen gegevens ontvangen van gedupeerden en gegevens van degenen die zich gemeld hebben als gedupeerde bij de hersteloperatie. Voor deze gegevensverstrekking is gekozen omdat publiekrechtelijke schuldeisers kwijtschelding van bepaalde schulden van gedupeerden verlenen. Van nabestaanden van overleden gedupeerden die op grond van de voorgestelde regeling in artikel 2.9a Wht een aanvraag doen, kunnen op grond van genoemd zesde lid ook de gegevens worden gedeeld met de genoemde publieke schuldeisers. Aan hen wordt immers het forfaitair bedrag als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, Wht uitgekeerd. Met de voorgestelde wijziging van artikel 6.12, zesde lid, Wht wordt ook de ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht, en aan wie deze is toegekend, toegevoegd aan de doelgroep van wie gegevens door de Belastingdienst/Toeslagen kunnen worden verstrekt (het voorgestelde artikel 6.12, zesde lid, onderdeel c, Wht).

In het verlengde hiervan wordt in artikel 6.12, zevende en achtste lid, Wht de verwijzing naar genoemd zesde lid aangevuld door ook te verwijzen naar onderdeel c van genoemd zesde lid.

In artikel 6.12, negende lid, Wht, is geregeld dat de Belastingdienst/Toeslagen op verzoek en indien noodzakelijk ter ondersteuning van de uitvoering van artikel 6.14 Wht aan het stelsel van kredietregistratie de naam, de geboortedatum en de adresgegevens kan verstrekken van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht of diens toeslagpartner. Met de voorgestelde wijziging van artikel 6.12, negende lid, Wht wordt de ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht en aan wie deze is toegekend, toegevoegd, zodat ook ten aanzien van die ex-partners de grondslag voor gegevensverstrekking in de zin van de AVG, zoals hiervoor toegelicht, is gegeven.

In het voorgestelde artikel 6.12, twaalfde lid, Wht wordt de aanmelding van een ex-partner voor hulpverlening op de vijf leefgebieden financiën, gezin, werk, wonen en zorg door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van zijn woonplaats gefaciliteerd. Om het college in staat te stellen contact op te nemen met deze ex-partner, kan de Belastingdienst/Toeslagen op verzoek van die ex-partner diens bsn verstrekken aan het college van de gemeente van zijn woonplaats. Omdat contactgegevens niet altijd in de basisregistratie personen te vinden zijn, kunnen deze ook door de Belastingdienst/Toeslagen worden verstrekt.

In het voorgestelde artikel 6.12, dertiende lid, Wht wordt geregeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het bsn, informatie over de status van het verzoek om toepassing van een herstelmaatregel van een aanvrager of informatie over een wijziging in de status van de gedupeerdheid van een ex-partner of een kind, pleegkind of voormalig pleegkind deelt met het college van burgemeester en wethouders dat brede ondersteuning biedt aan die aanvrager, ex-partner of dat kind, pleegkind of voormalige pleegkind, om het college van burgemeester en wethouders in staat te stellen de brede ondersteuning te beëindigen wanneer blijkt dat de aanvrager van kinderopvangtoeslag niet in aanmerking komt voor toepassing voor een herstelmaatregel waardoor de ex-partner, het kind, pleegkind of voormalige pleegkind toch niet voor brede ondersteuning in aanmerking komt.

In het voorgestelde artikel 6.12, veertiende lid, wordt artikel 6.12, tweede lid, Wht van overeenkomstige toepassing verklaard op de ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht en aan wie deze is toegekend. Hiermee wordt de aanmelding van een ex-partner voor hulpverlening bij emotionele en psychische problematiek door Stichting Slachtofferhulp Nederland gefaciliteerd.

In het voorgestelde artikel 6.12, vijftiende lid, Wht, wordt geregeld dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de uitvoering van de ex-partnerregeling, bedoeld in afdeling 2.3, Wht, gegevens van kinderen en voormalige toeslagpartners kan verwerken. Hiermee is de grondslag voor gegevensverwerking van derden in de zin van de AVG, zoals hiervoor toegelicht, gegeven.

In het voorgestelde artikel 6.12, zestiende lid, Wht wordt expliciet de bevoegdheid neergelegd voor de Minister van Financiën om gegevens te kunnen verstrekken aan schuldeisers of kredietbanken ten behoeve van de uitvoering van artikel 4.1 Wht (overneming en betaling van privaatrechtelijke schulden). Het gaat daarbij om gegevens ten aanzien van een bij de aanvraag, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, Wht, ingediende schuld. Indien noodzakelijk wordt ook het bsn verstrekt van de aanvrager van kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht, diens toeslagpartner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, Wht, of een ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht, en aan wie deze is toegekend.

Het voorgestelde artikel 6.12, zeventiende lid, Wht ziet op de verstrekking van contactgegevens en het bsn door de Minister van Financiën aan een college van burgemeester en wethouders. Indien een aanvrager van kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht of een ex-partner aan wie de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht is toegekend, brede ondersteuning in het buitenland geniet en een wens tot remigratie naar Nederland heeft, kan de Minister van Financiën de contactgegevens en het bsn van die aanvrager of ex-partner verstrekken aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarvan die aanvrager of ex-partner ingezetene wordt.

Artikel I, onderdeel YY (artikel 6.12 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In artikel I, onderdeel YY, onder 1, wordt voorgesteld om in artikel 6.12, eerste lid, Wht te regelen dat ook informatie kan worden gedeeld over de toeslagpartner of het kind van een overleden aanvrager indien die toeslagpartner of dat kind kenbaar heeft gemaakt in aanmerking te willen komen voor ondersteuning als bedoeld in artikel 2.21 Wht. De inwerkingtreding van dit onderdeel zal op hetzelfde moment plaatsvinden als de overige regelingen die betrekking hebben op nabestaanden van gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag (niet eerder dan 1 januari 2024). Dat geldt ook voor de volgende wijzigingen.

In artikel I, onderdeel YY, onder 2, wordt voorgesteld de toeslagpartner of het kind van een overleden aanvrager op te nemen in artikel 6.12, vierde lid, Wht zodat ook ten aanzien van die toeslagpartner of dat kind de grondslag voor gegevensverwerking in de zin van de AVG is gegeven.

In artikel I, onderdeel YY, onder 3, wordt voorgesteld diezelfde personen voorts toe te voegen aan het voorgestelde artikel 6.12, zeventiende lid, Wht. Dat zeventiende lid ziet op de verstrekking van contactgegevens en het bsn door de Minister van Financiën aan een college van burgemeester en wethouders. Indien de partner van een overleden aanvrager die in aanmerking komt voor een compensatie als bedoeld in artikel 2.9b Wht, of een kind van een overleden aanvrager dat in aanmerking komt voor een compensatie als bedoeld in artikel 2.9c, Wht brede ondersteuning in het buitenland geniet en een wens tot remigratie naar Nederland heeft, kan de Minister van Financiën de contactgegevens en het bsn van die partner of dat kind verstrekken aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarvan die partner of dat kind ingezetene wordt.

Artikel I, onderdeel ZZ (artikel 6.12 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In het in artikel I, onderdeel M, onder 3, voorgestelde artikel 2.14h, derde lid, Wht wordt de aanvullende compensatie geregeld voor de werkelijke schade voor ex-partners die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht, en aan wie deze is toegekend. Genoemd derde lid treedt bij koninklijk besluit in werking zodra gestart kan worden met de uitvoering van de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor ex-partners. Het kabinet verwacht dat dit op een later moment zal zijn dan de inwerkingtreding van andere onderdelen van de ex-partnerregeling. In het voorgestelde artikel 6.12, achttiende lid, Wht wordt geregeld dat de Minister van Financiën bij de uitvoering van de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor ex-partners, de hiervoor benodigde gegevens kan verwerken. Hiermee is de grondslag voor gegevensverwerking van derden in de zin van de AVG, zoals hiervoor toegelicht, gegeven. Het voorgestelde artikel 6.12, achttiende lid, Wht zal tegelijk met het voorgestelde artikel 2.14c, derde lid, Wht in werking treden.

Het voorgestelde artikel 6.12, negentiende lid, Wht geeft de grondslag voor gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst/Toeslagen en de Minister van Financiën ten behoeve van de uitvoering van de artikelen 2.1, derde lid en 2.6, derde lid, Wht en het in artikel I, onderdeel M, onder 3, voorgestelde artikel 2.14h, derde lid, Wht en zal gelijktijdig met laatstgenoemd artikel in werking treden.

Artikel I, onderdeel AAA (artikel 6.13 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

De voorgestelde wijziging in artikel 6.13, eerste en tweede lid, Wht formuleert de bevoegdheid tot het verwerken van de betreffende gegevens meer actief. Met de wijziging is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel BBB (artikel 6.14 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In het stelsel van kredietregistratie staan overeenkomsten van consumenten geregistreerd door partijen die zijn aangesloten bij dit stelsel. Hierbij valt te denken aan kredietovereenkomsten en autoleaseovereenkomsten. Een aangesloten partij beoordeelt of het sluiten van een overeenkomst verantwoord is aan de hand van onder andere de gegevens in dit stelsel. Het doel van de raadpleging van het stelsel van kredietregistratie is het voorkomen van overkreditering. Het Bureau Kredietregistratie (BKR) beheert momenteel het enige stelsel van kredietregistratie.

Artikel 6.14 Wht regelt dat een achterstand die is kwijtgescholden of die een aanvrager van kinderopvangtoeslag of zijn toeslagpartner zelf heeft ingelost, op geen enkele wijze meer zichtbaar is in het stelsel van kredietregistratie. Met de voorgestelde wijziging van artikel 6.14 Wht geldt dit ook voor de ex-partner.

Artikel I, onderdeel CCC (artikel 7.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

De Regeling specifieke uitkering gemeentelijke hulp aan gedupeerden kinderopvangtoeslagproblematiek 2021 is de specifieke regeling die voorziet in het beschikbaar stellen van financiële middelen vanuit het Rijk voor gemeenten om gedupeerden te kunnen ondersteunen. Deze regeling is gebaseerd op artikel 7.1 Wht.

Met de voorgestelde wijziging van artikel 2.21 Wht wordt geregeld dat gemeenten ook brede ondersteuning kunnen bieden aan ex-partners van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag en aan nabestaanden van een overleden aanvrager. In verband met deze voorgestelde nieuwe doelgroepen is het nodig dat de grondslag voor de specifieke regeling in artikel 7.1 Wht wordt aangepast. De onderhavige wijziging voorziet hier met een verwijzing naar artikel 2.21 Wht, in.

Sinds de datum van inwerkingtreding van de Wht wordt er door gemeenten brede ondersteuning verleend aan gedupeerden én aan kinderen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12. Artikel 7.1 Wht noemt in dit kader echter alleen dat brede ondersteuning wordt verleend aan gedupeerden en potentieel gedupeerden. Kinderen worden hier niet genoemd. Met deze voorgestelde wijziging wordt tegelijkertijd deze omissie gerepareerd.

Artikel I, onderdeel DDD (artikel 9.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In artikel 9.1 Wht is een hardheidsclausule opgenomen. Ingevolge artikel 9.1, eerste lid, Wht kan de Belastingdienst/Toeslagen bij een besluit over het toekennen van een tegemoetkoming aan een kind of (voormalig) pleegkind op grond van de artikelen 2.10 en 2.11 de hardheidsclausule toepassen. Voorgesteld wordt om deze hardheidsclausule uit te breiden met de bepalingen die zien op het kind of (voormalig) pleegkind van een ex-partner als bedoeld de artikelen 2.11a en 2.11b Wht. In artikel 2.14 Wht is een tegemoetkoming opgenomen voor kinderen van overleden aanvragers. Deze bepaling is per abuis nog niet opgenomen in de hardheidsclausule en om die reden wordt dat toegevoegd. Ook wordt het artikel van kinderen van overleden ex-partners toegevoegd aan de hardheidsclausule (voorgesteld artikel 2.14a).

Er is overwogen om de hardheidsclausule uit te breiden met de compensatie voor ex-partners, bedoeld in de artikelen 2.14g en 2.14h, Wht en met de compensatie of tegemoetkoming, de kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden en overneming of betaling van privaatrechtelijke schulden van de gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag voor de partner of het kind van een overleden aanvrager, bedoeld in de artikelen 2.9a en 2.9b Wht. Hier is om uitvoerbaarheidsredenen van afgezien. De UHT verwacht dat dit zou kunnen leiden tot een grote druk op de organisatie door een grote stroom aanvragen van bezwaarschriften. Vanwege de huidige druk op de organisatie en omdat het op dit moment al heel moeilijk blijkt om beslis- en bezwaartermijnen te halen is hier vanaf gezien. Ingevolge artikel 9.1, eerste lid, respectievelijk tweede lid, wordt wel voorgesteld dat Onze Minister en de betrokken publieke schuldeisers kunnen afwijken van de artikelen over overneming en betaling van privaatrechtelijke schulden en voor kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden, zoals opgenomen in de hoofdstukken 3 en 4 van de Wht. De kwijtschelding van schulden vindt, afhankelijk van de schuld die wordt kwijtgescholden, plaats door verschillende uitvoerders. De regeling voor het overnemen of betalen van privaatrechtelijke schulden worden uitgevoerd door SBN. Dit maakt dat de hardheidsclausule voor dit deel wel uitvoerbaar wordt geacht. Aangezien de schulden van de ex-partner ingevolge de voorgestelde wijziging van artikel I, onderdelen U, V, Y tot en met EE, ook voor overneming, betaling respectievelijk kwijtschelding in aanmerking komen, valt dit ook onder de reikwijdte van de hardheidsclausule. Omdat in artikel 2.9a en 2.9b Wht wordt voorgesteld om hoofdstuk 3 en afdeling 4.1 van overeenkomstige toepassing te verklaren op de geldschulden van nabestaanden, is de hardheidsclausule ook daarop van toepassing.

Omdat deze hardheidsclausule niet alleen ziet op besluiten die op aanvraag worden toegekend, maar ook kunnen zien op ambtshalve genomen besluiten en dit niet tot uitdrukking komt met de woorden «die heeft verzocht om de toekenning», wordt voorgesteld deze te wijzigen in «die aanspraak wil maken op de toekenning».

Artikel I, onderdeel EEE (artikel 9.2 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om de inwerkingtreding van artikel 8.4, onderdeel F, Wht met twee jaar uit te stellen. Dat gebeurt door dat onderdeel te verplaatsen naar het voorgestelde artikel 9.2, van het tweede lid, onderdeel e, Wht, dat per 1 januari 2026 in werking treedt. Het gevolg daarvan is dat de artikelen 3.10 tot en met 3.12 en 9.1, tweede lid, onderdelen e tot en met g, Wht niet per 1 januari 2024, maar per 1 januari 2026 vervallen. Reden hiervoor is de langere duur van de hersteloperatie. Als de termijn voor ambtelijke kwijtschelding niet verlengd zouden worden, zou dit negatieve gevolgen hebben voor zowel de dienstverlening als de uitvoering.

Artikel II

Artikel II regelt de inwerkingtreding van de wet nadat het wetsvoorstel is aangenomen en tot wet is verheven. Het tijdstip van inwerkingtreding, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan kan verschillen, wordt bepaald bij koninklijk besluit.

Beoogd wordt een groot deel van dit wetsvoorstel in werking te laten treden zo spoedig mogelijk nadat het wetsvoorstel tot wet is verheven en is gepubliceerd in het Staatsblad. Een deel van de artikelen en onderdelen zullen bij afzonderlijk koninklijk besluit op een later moment in werking treden. Een latere inwerkingtreding bij koninklijk besluit is bijvoorbeeld voorzien voor onderdelen die met het oog op de uitvoering pas later van start kunnen gaan in het herstelproces. Dit geldt in ieder geval voor de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade in de ex-partnerregeling, opgenomen in het in artikel I, onderdeel M, onder 3, voorgestelde artikel 2.14h, derde lid, Wht. Een ander onderdeel binnen de ex-partnerregeling dat pas later in werking kan treden, is het vervallen van de voorwaarde dat een ex-partner niet eerder een aanvraag kan doen dan na ontvangst van een brief van de Belastingdienst/Toeslagen waarin hij wordt uitgenodigd om een aanvraag te doen. Omwille van de uitvoerbaarheid wordt de compensatieregeling voor ex-partners in twee stappen opengesteld. De eerste fase omvat de groep ex-partners die na ontvangst van genoemde uitnodigingsbrief een aanvraag kan doen. In de tweede fase kan ook de groep ex-partners die geen brief heeft ontvangen een aanvraag doen. Gelet op het voorgaande zal artikel I, onderdeel M, onder 2, op een later moment dan artikel I, onderdeel L, in werking treden. Ook de regeling voor nabestaanden van gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag en kinderen zullen pas op een later moment in werking treden. Zoals beschreven in hoofdstuk 12.1 van het algemeen deel van de memorie van toelichting zijn voor de uitvoering van deze regelingen systeemaanpassingen nodig. Deze kunnen eerst vanaf 1 januari 2024 worden gerealiseerd. Als deze regelingen prioriteit krijgen in het IV-portfolio kunnen deze regelingen op zijn vroegst vanaf die datum in werking treden.

Ook wordt voorgesteld artikel I, onderdeel A, onder 2, terug te laten werken tot en met 5 november 2022. Die wijziging ziet op het van toepassing verklaren van artikel 5 Awir op het partnerbegrip in de Wht. Voor het partnerschap in de Wht wordt aangesloten bij de Awir door te verwijzen naar artikel 3 Awir. Onderdeel van het partnerbegrip in die wet is dat wijzigingen in aanmerking worden genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand. Dit volgt uit artikel 5 Awir. Dat artikel is niet van overeenkomstige toepassing verklaard in de Wht. Het is wel altijd de bedoeling geweest dat het partnerbegrip in de Wht wordt uitgelegd conform de Awir-methodiek, met inbegrip van artikel 5 Awir. Dat is op dit moment ook de manier waarop de Wht wordt uitgevoerd. Daarom wordt voorgesteld deze omissie te herstellen met terugwerkende kracht tot en met 5 november 2022, de inwerkingtredingsdatum van de Wht.

Aangezien het Besluit compensatie schuldentrajecten is gecodificeerd in de artikelen 4.6 en 4.7 Wht, maar abusievelijk alleen de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag in deze artikelen is opgenomen, en niet de toeslagpartner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b en c, Wht van een gedupeerde aanvrager, wordt in de onderdelen DD, onder 1, 3 en 5, en EE, onder 1, 3 en 5, voorgesteld dit alsnog te wijzigen. Voorgesteld wordt deze omissie met terugwerkende kracht te herstellen tot en met 5 november 2022, de inwerkingtredingsdatum van de Wht.

Daarnaast wordt ook voorgesteld artikel I, onderdeel CCC, terug te laten werken tot en met 5 november 2022. Sinds de datum van inwerkingtreding van de Wht wordt er door gemeenten brede ondersteuning verleend aan gedupeerden én aan kinderen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12. Artikel 7.1 Wht noemt in dit kader echter dat brede ondersteuning wordt verleend aan gedupeerden en potentieel gedupeerden en geeft een grondslag voor deze groepen bij ministeriële regeling regels te stellen over een specifieke uitkering hiervoor. Kinderen worden hier niet genoemd. Dit is een omissie, aangezien het altijd de bedoeling is geweest ook aan kinderen brede ondersteuning te bieden en de financiering daarvoor mee te nemen in de specifieke uitkering. Dit is ook zo geregeld in de Regeling specifieke uitkering gemeentelijke hulp aan gedupeerden kinderopvangtoeslagproblematiek 2021. Er wordt voorgesteld deze omissie met terugwerkende kracht te herstellen tot en met 5 november 2022, de inwerkingtredingsdatum van de Wht.

In artikel II, tweede lid, is verder geregeld dat artikel I, onderdeel I, bij koninklijk besluit terugwerkende kracht kan krijgen. Dit zal zich voordoen indien deze wet later dan 1 oktober 2023 in werking treedt. Het oorspronkelijke artikel 2.14 Wht treedt namelijk per 1 oktober 2023 in werking. Artikel I, onderdeel I, regelt de vervanging van genoemd artikel 2.14 Wht. Deze wijziging zal in het geval dat deze wet later in werking treedt dan 1 oktober 2023 terugwerken tot en met 1 oktober 2023.

Verder is in de artikelsgewijze toelichting meer specifiek beschreven voor welke artikelen en onderdelen een (mogelijke) latere bij koninklijk besluit te bepalen inwerkingtredingsdatum is voorzien en wat de redenen hiervoor zijn.

Deze memorie wordt mede ingediend namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De Staatssecretaris van Financiën, A. de Vries