Gepubliceerd: 23 juni 2023
Indiener(s): Tunahan Kuzu (DENK)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36350-XV-4.html
ID: 36350-XV-4

Nr. 4 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 23 juni 2023

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 1 juni 2023 voorgelegd aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen. Bij brief van 22 juni 2023 zijn ze door de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Kuzu

De adjunct-griffier van de commissie, Meester-Schaap

Vraag 1

Wat zijn de effecten van een 1%-punt stijging van het minimumloon op de armoede en kinderarmoede (in personen en in percentages)? Is dit verband lineair? Zo nee, kunt u de effecten van een stijging van 1%, 2%, 3%, 6%, 10% en 12,5% aangeven?

Antwoord 1

Onderstaande tabel toont de verwachte (kinder)armoedecijfers (in personen en in percentages) in 2024 en in geval van diverse minimumloonverhogingen met doorwerking op met het minimumloon samenhangende regelingen zouden worden doorgevoerd per 1 januari 2024:

 

2024

WML +1%

WML +2%

WML +3%

WML +6%

WML +10%

WML +12,5%

Personen (dzd)

998

988

971

924

883

838

816

%

5,8%

5,7%

5,6%

5,3%

5,1%

4,8%

4,7%

Kinderen (dzd)

256

254

252

249

243

235

231

%

7,8%

7,8%

7,7%

7,6%

7,4%

7,2%

7,1%

Een minimumloonsverhoging met doorwerking op samenhangende regelingen (zoals de bijstand) is een kostbare maatregel. Ter indicatie: een minimumloonsverhoging met 1% of 12,5% zou in 2024 respectievelijk circa € 0,7 miljard of circa € 8,3 miljard kosten. Daarnaast leidt een hoger minimumloon tot hogere loonkosten voor werkgevers. Dit komt zowel door de directe loonkostenstijging als gevolg van het hogere minimumloon als door doorwerking op hogere lonen1. Uit onderzoek van het CPB2 blijkt dat het werkgelegenheidseffect door een minimumloonsverhoging meer dan evenredig toeneemt als het minimumloon sterker wordt verhoogd. Er is ook geen sprake van een lineair verband tussen de omvang van een minimumloonsverhoging en het armoedereducerend effect daarvan. Dit komt doordat het huishoudinkomen van personen en kinderen in armoede niet gelijkmatig is verdeeld.

Vraag 2

Kunt u een overzicht geven van alle ombuigingen/bezuinigingen op Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)-terrein? Kunt u duidelijk bij elke post aangeven waar het om gaat?

Antwoord 2

Onderstaande tabel3 geeft aan welke maatregelen het kabinet neemt op het gebied van SZW om bij te dragen aan de Rijksbrede dekkingsopgave. De tabel is uitgesplitst naar de verschillende maatregelen per beleidsartikel. Bij de maatregelen wordt aangegeven als dit een vermindering van coalitieakkoord-middelen (CA) is of inzet betreft van de loon-en prijsbijstelling (LPO). Bij enkele maatregelen is aangegeven dat de maatregel deels voortkomt uit CA of deels inzet van LPO is.

Naast bovenstaande maatregelen draagt SZW ook bij aan de Rijksbrede dekkingsopgave middels een per saldo meevaller op de SZW-begroting: op de regelingen van SZW worden lagere uitgaven geraamd op basis van uitvoeringsinformatie van de uitvoeringsorganisaties en de macro-economische doorrekening van het CPB. De grootste mee- en tegenvallers worden nader toegelicht bij het antwoord op vraag 9.

1 en 2. Uitstel invoering nieuw financieringsstelsel kinderopvang en ingroei

Het kabinet heeft besloten om de invoering van het nieuwe financieringsstelsel in te laten gaan vanaf 2027 in plaats van 2025, en in de tussentijd geleidelijk toe te groeien naar het nieuwe stelsel. Een abrupte stijging van de vraag in een sector die momenteel kampt met personeelstekorten en schaarste aan plekken kent, kent risico’s voor de toegankelijkheid, betaalbaarheid en het brede aanbod en de kwaliteit van de kinderopvang. Daarbij hebben de uitvoerders aangegeven dat invoering per 2025 onuitvoerbaar is. Het uitstel leidt tot incidentele vrijval van middelen. Dit besluit tot uitstel heeft op de langere termijn geen budgettaire implicaties.

3. Scholingssubsidie STAP afschaffen

Het kabinet heeft besloten om het STAP-budget te beëindigen. Er blijven ook nog andere instrumenten beschikbaar vanuit het Rijk om Leven Lang Ontwikkelen (LLO) te stimuleren. Bijvoorbeeld de SLIM-subsidie voor het MKB, het Levenlanglerenkrediet en diverse Groeifondsprojecten voor betere aansluiting tussen (regionale) vraag naar en aanbod van scholing, en het budget dat beschikbaar is voor UWV om scholingstrajecten in te kopen voor WW-gerechtigden.

4 en 5. Verlaging budget hervorming arbeidsmarktinfrastructuur (structureel)

Het Ministerie van SZW is als beleidsverantwoordelijk departement bezig met de uitwerking van de afspraak uit het coalitieakkoord om de arbeidsmarktinfrastructuur uit te breiden. Een deel van de coalitieakkoordenvelop voor arbeidsmarkt, armoede en schulden wordt nu ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave. Hierdoor is er structureel minder budget voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur. Dit jaar en volgend jaar is er nog budget vrijgemaakt voor de voortzetting van de Regionale Mobiliteitsteams (RMT’s). Dit voorjaar is € 2,9 miljoen extra beschikbaar gekomen voor het ontschot budget van de RMT’s in 2023. Vanaf 2025 is er een aflopend incidenteel budget voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur beschikbaar (van € 63 miljoen in 2025 naar 0 in 2034). Dit wordt bekostigd uit de incidentele vrijval van middelen vanwege het uitstel van het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang. De hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur kan worden vormgegeven met onder andere dit incidentele budget.

6 en 7. Loon- en prijsbijstelling Aanvullende post en SZW-begroting

Met maatregel 6 en 7 wordt een deel van de loon- en prijsbijstelling op de Aanvullende Post en op de SZW-begroting gebruikt voor de Rijksbrede dekkingsbijdrage. Dit heeft als gevolg dat er minder (extra) middelen naar nog te bepalen artikelen gaan.

8. Intrekken wetsvoorstel RIV-toets

Dit wetsvoorstel houdt in dat de verzekeringsarts van het UWV niet meer de re-integratie-inspanningen van werkgevers beoordeelt. Hierdoor zal minder vaak een loonsanctie worden opgelegd. Dat leidt ertoe dat zieke werknemers eerder en vaker instromen in de WIA. Daarmee stijgen de WIA-uitgaven.

Het intrekken van dit wetsvoorstel heeft als gevolg dat de re-integratieprikkel op peil blijft. Dit zorgt ervoor dat minder mensen in de WIA instromen en dat een loonsanctie kan worden opgelegd als de verzekeringsarts oordeelt dat de werkgever te weinig heeft gedaan. Daarmee is het intrekken van dit wetsvoorstel goed voor de (financiële) houdbaarheid van de WIA op de lange termijn.

9. Loonkostenvoordeel (LKV) oudere werknemer afschaffen

Het loonkostenvoordeel oudere werknemer wordt per 2026 beëindigd. Deze maatregel is in 2022 geëvalueerd (Kamerstukken II 2022/23, 34 352, nr. 257). In deze evaluatie wordt voor het LKV oudere werknemer geen significant effect gevonden op de werkgelegenheid voor de doelgroep. De arbeidsmarkteffecten van het afschaffen van het LKV oudere werknemer kunnen niet separaat worden gekwantificeerd, maar zullen vanwege de beperkte doeltreffendheid naar verwachting niet significant zijn.

10. Inzet reservering EU-verordening export-WW

Er stond een reservering op de begroting van het Ministerie van SZW voor een wijziging van EU-verordening 883 met betrekking tot de coördinatie van socialezekerheidsstelsels. Deze verordening betreft onder andere de export van Nederlandse uitkeringen naar andere EU-landen, waaronder de WW. De wijziging zou eventueel budgettaire implicaties kunnen hebben, maar dit is vooralsnog niet zeker. De wijziging is ook nog niet ingevoerd en het is onbekend of en wanneer dat gaat gebeuren. Indien er wel een wijziging wordt doorgevoerd met budgettaire implicaties voor de SZW-begroting, zullen die alsnog worden ingepast op de begroting van SZW.

11. Verlaging re-integratiebudget gemeenten

Er wordt 20 miljoen uit het Gemeentefonds gehaald als besparing op het re-integratiebudget van gemeenten. Er is op voorhand niet te zeggen wat de implicaties zijn van deze maatregel. Dit is van veel factoren afhankelijk, bijvoorbeeld het aantal mensen in de bijstand in 2028 en verder. Ook heeft het kabinet besloten vanaf 2024 gerichter te investeren in gebieden waar de bijstandsafhankelijkheid en multi-problematiek groot is. Er wordt in 2024 € 11 miljoen (oplopend tot € 13 miljoen in 2028) geïntensiveerd in de re-integratie van inwoners in de 20 focusgebieden uit het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid. Daarnaast wordt er gewerkt aan een hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur waar incidenteel budget voor is vrijgemaakt (zie onder 5 hierboven). Uw Kamer wordt over deze onderwerpen later nader over geïnformeerd. Wat het per saldo effect is van de maatregelen samen, is nu nog niet te zeggen.

12. Verlaging re-integratiebudget/uitvoeringsbudget UWV

Het inkoop- en uitvoeringsbudget van het UWV voor re-integratie wordt vanaf 2028 met € 5 miljoen verminderd. Aangezien er de afgelopen jaren sprake is geweest van onderuitputting is de verwachting dat er op langere termijn nauwelijks implicaties zullen zijn van deze ombuiging.

Vraag 3

Welk aandeel levert SZW aan de Rijksbrede dekkingsopgave? Waarop is dit aandeel gebaseerd? Waren ook andere verdelingen denkbaar? Zo ja, welke?

Antwoord 3

Het kabinet heeft als uitgangspunt voor de invulling van de dekkingsopgave gekozen voor een verdeelsleutel naar rato van de begrotingen. Hierbij is Defensie uitgesloten van de verdeelsleutel gelet op de structurele NAVO-norm en de oorlog in Oekraïne. Ook Algemene Zaken is uitgezonderd omdat de begroting geen beleidsmatige budgetten bevat. Het aandeel dat SZW levert aan de Rijksbrede dekkingsopgave staat weergegeven in de tabel bij het antwoord op vraag 2. Daarnaast draagt SZW ook bij aan de Rijksbrede dekkingsopgave middels de per saldo meevaller op de SZW-begroting.

Vraag 4

Kunt u een overzicht geven van alle intensiveringen op SZW-terrein? Kunt u duidelijk bij elke post aangeven waar het om gaat?

Antwoord 4

Onderstaande tabel geeft de grootste intensiveringen weer op de begroting van SZW. Een toelichting bij de intensiveringen kunt u vinden in de verticale toelichtingen van de Voorjaarsnota (VJN)4, respectievelijk op pagina 125 en 140 voor hoofdstuk 15 en hoofdstuk 40 (begrotingshoofdstukken SZW).

In miljoenen euro's

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Intensiveringen hoofdstuk 15

Ingroei naar nieuw financieringsstelsel kinderopvang

0,0

0,0

400,0

1200,0

0,0

0,0

Lage-inkomensvoordeel

211,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Meersporenbeleid Slavernijverleden

50,1

2,3

2,3

2,3

2,4

2,4

Arbeidsmarktpakket IOW

0,0

0,0

0,0

14,6

39,7

57,9

Rijksbijdrage Wet Sociale Werkvoorziening

26,6

25,1

23,4

21,8

20,2

19,2

Intensiveringen hoofdstuk 40

Sociaal medisch beoordelen

0,0

6,1

5,5

35,4

65,0

38,2

Maatregel loonloze tijdsvakken WIA

0,0

4,1

12,1

19,5

26,3

32,7

Naast bovenstaande intensiveringen zijn er meerdere kleinere intensiveringen op het gebied van SZW. Zo zijn er meerdere intensiveringen op het gebied van de kinderopvangtoeslag, waarbij een knelpunt rond recht op kinderopvang tijdens een zwangerschap is opgelost. Daarnaast wordt er een pilot voor zijinstroom in de kinderopvang gestart, zijn er middelen om de kwaliteit van gastouderopvang te verbeteren. Ook worden de meedoenbalies van het COA en de Nederlands als Tweede Taal (NT2)-taallessen structureel voortgezet. Daarnaast zijn er middelen gereserveerd voor de herijking van het handhavingsinstrumentarium voor de uitvoering. Zo wordt ingezet op intensievere dienstverlening door de uitvoering. Ook is er € 2,9 miljoen extra budget beschikbaar gesteld voor de aanvullende dienstverlening van de Regionale Mobiliteitsteams (RMT’s) (zie ook antwoord op vraag 38). Tot slot zijn er verdere intensiveringen binnen het arbeidsmarktpakket, zoals middelen voor de opleiding van bedrijfsartsen.

Vraag 5

Welk deel van de loon- en prijsbijstelling is uitgekeerd? Welk deel is gebruikt voor bezuinigingen/ombuigingen? Wat zijn de implicaties hiervan voor het SZW-beleid? Aan welke posten had de loon- en prijsbijstelling anders bijgedragen?

Antwoord 5

Het Ministerie van Financiën heeft de loon- en prijsbijstelling volledig uitgekeerd. De prijsbijstelling is opgehoogd als compensatie voor de gestegen energieprijzen in 2022.

Onderstaand een overzicht van de ontvangen bedragen en het deel dat daarvan is ingezet voor ombuigingen (in miljoen euro).

 

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Ontvangen

           

Begroting SZW

148

148

142

143

124

114

Aanvullende Post

5

23

43

44

45

45

 

153

171

185

186

170

159

             

Ingezet voor bezuinigingen / ombuigingen

           

Begroting SZW

6

18

18

18

16

16

Aanvullende Post

5

22

43

44

45

45

11

40

61

61

61

61

Het gaat hierbij zowel om de loon- en prijsbijstelling op de begroting van SZW als de loon- en prijsbijstelling die hoort bij de reeksen voor uitvoering van het coalitieakkoord die van de aanvullende post (AP) naar de begroting van SZW zijn overgeboekt (onder andere arbeidsmarktinfrastructuur, re-integratie en WIA-hardheden).

De voor ombuigingen ingezette loon- en prijsbijstelling was met name bedoeld voor subsidie- en opdrachtenbudgetten op de begroting van SZW en van de AP overgeboekte coalitieakkoordmiddelen. De implicatie van deze ombuigingen kan naar verwachting binnen de SZW-begroting worden opgevangen.

Vraag 6

Waarvoor is artikel 99 bedoeld? Zijn hier mutaties op geweest?

Antwoord 6

Op dit artikel staan diverse nog niet verdeelde reserveringen. De grondslag van dit artikel ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen. Op dit artikel staan middelen gereserveerd die op een later moment nog uitgedeeld moeten worden als de precieze invulling en voorwaarden bekend zijn. Op dat moment worden de middelen toebedeeld aan het goede begrotingsartikel.

Er zijn middels de eerste suppletoire begroting SZW 2023 diverse mutaties doorgevoerd op artikel 99. Zo zijn er diverse herschikkingen geweest binnen de SZW-begroting, waaronder voor Roemer-middelen. Deze middelen zijn overgeheveld van artikel 99 naar een beleidsartikel, in het geval van Roemer-middelen naar artikel 1 en artikel 11.

Ook zijn er diverse reserveringen en middelen op artikel 99 bijgekomen, bijvoorbeeld door overhevelingen van de aanvullende post (AP). Zo is er bijvoorbeeld € 50 miljoen (vanaf 2024) overgeheveld naar de SZW-begroting voor WIA-hardheden. Deze middelen worden ingezet om de hardheid loonloze tijdsvakken mee op te lossen en zijn inmiddels ook overgeboekt naar het beleidsartikel.

Een uitgebreidere toelichting van de mutaties op artikel 99 kunt u vinden op pagina 48 van de eerste suppletoire begroting van SZW.

Vraag 7

Wat zijn de gevolgen voor het besteedbaar inkomen van een jongere in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajonger) bij verlaging van de jonggehandicaptenkorting?

Antwoord 7

De jonggehandicaptenkorting is een heffingskorting voor Wajong-ontvangers en personen die recht hebben op ondersteuning bij het vinden van werk volgens de wet Wajong, op de voorwaarde dat geen recht is op ouderenkorting. De jonggehandicaptenkorting verlaagt de te betalen inkomstenbelasting. De hoogte van de jonggehandicaptenkorting heeft geen gevolgen voor de toeslagen die een huishouden mogelijk ontvangt. Een euro minder jonggehandicaptenkorting leidt zodoende in principe tot een euro minder besteedbaar inkomen. Indien de rechthebbende de jonggehandicaptenkorting in de huidige situatie niet (volledig) verzilvert, bijvoorbeeld doordat sprake is van aftrekbare zorgkosten, kan het effect van een lagere jonggehandicaptenkorting worden gedempt.

Vraag 8

Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat bij kinderopvang het gemiddelde vergoedingspercentage in de realisaties lager is uitgekomen dan werd verwacht?

Antwoord 8

Het gemiddelde vergoedingspercentage is afhankelijk van het gezamenlijk toetsingsinkomen van de ouders. Uit de gebruikte realisatiecijfers van Dienst Toeslagen, op basis van opgaven van ouders, blijkt dat de inkomens over het geheel genomen iets hoger liggen dan waar eerder rekening mee was gehouden. Daardoor komt het gemiddelde vergoedingspercentage circa 0,6 procentpunt lager uit.

Vraag 9

Kunt u een overzicht geven van alle mee- en tegenvallers groter dan 50 miljoen euro? Waar worden de meevallers voor ingezet?

Antwoord 9

Op de regelingen van SZW worden per saldo lagere uitgaven geraamd op basis van uitvoeringsinformatie van de uitvoeringsorganisaties en de macro-economische doorrekening van het CPB.

Hieronder staan de grootste mee- en tegenvaller per hoofdstuk weergegeven. Hierbij betreft de eerste kolom de bedragen in 2023 en de laatste kolom de bedragen in 2028.

In de verticale toelichting van de Voorjaarsnota (VJN) zijn deze grootste mee- en tegenvallers toegelicht voor de begroting van SZW (hoofdstuk 15 en hoofdstuk 40), respectievelijk op pagina 125 en 140 van de VJN.

De per saldo meevaller op SZW is door het kabinet ingezet voor de Rijksbrede dekkingsopgave.

Hoofdstuk 15

Hoofdstuk 40

Vraag 10

Kunt u een overzicht geven van alle onderuitputting op de SZW-begroting? Welk deel is aangewend voor de Rijksbrede dekkingsopgave?

Antwoord 10

Er is (nog) geen onderuitputting geweest op de SZW-begroting in 2023. De Rijksbrede dekkingsopgave is ingevuld met mee- en tegenvallers (zie vraag 9) en ombuigingen (zie vraag 2).

Vraag 11

Is de financiering van de onderwijsroute structureel geregeld?

Antwoord 11

De structurele financiering van de onderwijsroute is nog onderwerp van gesprek. Het is het streven van de Minister van SZW de Kamer tijdig te informeren over de toekomst van de onderwijsroute. Voor het zomerreces informeert de Minister van SZW u over de laatste stand van zaken.

Vraag 12

Bij hoeveel Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O)-fondsen kunnen ook nieuwe medewerkers (die nog niet eerder in dezelfde sector actief waren) een opleiding vergoed krijgen?

Antwoord 12

Onlangs is er een onderzoek uitgevoerd naar de activiteiten van de fondsen. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat in 2022 ongeveer 35% van de fondsen middelen uitgeeft aan scholing om zijinstroom in de eigen sector te bekostigen. Van de fondsen geeft 8% aan ook onderwijs buiten (uitstroom) te bekostigen. Het opleidingsaanbod van de fondsen verandert echter voortdurend, om op de arbeidsmarkt in te spelen.

Vraag 13

Wat is het totale aandeel van de bestedingen aan opleidingen, door werkgevers en door O&O-fondsen, voor nieuwe medewerkers (die nog niet eerder in dezelfde sector actief waren)?

Antwoord 13

Het is niet bekend hoeveel werkgevers besteden aan opleidingen voor nieuwe medewerkers.

Het Ministerie van SZW voert tweejaarlijks onderzoek uit naar de financiële positie van O&O-fondsen die in een cao zijn afgesproken. Uit het meest recente onderzoek, dat binnenkort zal worden gepubliceerd, blijkt dat 16% van de totale uitgaven van fondsen in 2021 naar werkgelegenheidsdoelstellingen gaat (ten opzichte van 40% voor eigen personeel in de sector). Onder de werkgelegenheidsdoelstelling vallen kosten die worden gemaakt om nieuwe medewerkers binnen te halen en indien nodig te scholen. Van de 70 fondsen hebben 39 fondsen uitgaven gedaan aan werkgelegenheidsgerelateerde doelstellingen.

Vraag 14

Hoeveel maatschappelijke kinderopvangorganisaties hebben hun prijzen verhoogd en bij hoeveel organisaties was die verhoging groter dan de inflatie?

Antwoord 14

Het is niet bekend hoe frequent en hoe groot de tariefstijging is bij kinderopvangorganisaties uitgesplitst naar hun winstoriëntatie of rechtsvorm. In de data van Dienst Toeslagen wordt niet bijgehouden of organisaties een maatschappelijk- of een winstoogmerk hebben. Wel blijkt uit de recente Marktscan van SEO5 dat de tarieven bij grote commerciële organisaties tussen 2019 en 2021 gemiddeld hoger lagen dan bij grote niet-commerciële organisaties. Daarnaast bleek uit het onderzoek dat tussen 2019 en 2021 de tarieven bij zowel for-profits als non-profits sterker stegen dan de maximum uurprijzen.

Het eerste algemene beeld is dat de tarieven die kinderopvangorganisaties rekenen in het eerste kwartaal 2023 ten opzichte van het eerste kwartaal 2022 gemiddeld met 5,6 procent zijn gestegen. De tarieven zijn daarmee gemiddeld genomen minder gestegen dan de maximum uurprijzen, waardoor het verschil tussen de uurtarieven in de sector en de maximum uurprijzen kleiner is dan in het eerste kwartaal van 2022. Daarbij geldt wel de kanttekening dat de cijfers over de gemiddelde uurprijs zijn gebaseerd op de uurprijzen die ouders aan Dienst Toeslagen doorgeven. Omdat ouders tariefstijgingen niet altijd direct doorgeven aan Dienst Toeslagen, kan het enige tijd duren voordat tariefstijgingen zichtbaar zijn in de data. Ook is het mogelijk dat kinderopvangorganisaties hun tarieven verhogen naar aanleiding van de eenmalige extra indexatie in 2023, die pas in december 2022 werd aangekondigd. Om deze redenen zullen de gemiddelde tarieven naar verwachting nog stijgen gedurende het jaar.

Voor het kabinet is het van cruciaal belang dat kinderopvang toegankelijk is voor alle ouders die arbeid en zorg voor hun kinderen willen combineren. De tarieven die organisaties hanteren zijn van invloed op de toegankelijkheid. Daarom gaat de Minister van SZW (jaarlijks) monitoren hoe groot de prijsstijging is onder de verschillende type aanbieders (private equity, overig commercieel en niet-commercieel), conform de toezegging in het Commissiedebat Kinderopvang van 16 mei6. Dit in aanvulling op de bestaande tariefmonitoring in de kwartaalrapportages kinderopvang. Naast de prijsstijgingen zal de monitor ook ingaan op de tarieven per type aanbieder en hoe vaak de verhoging groter is dan de indexatie van de maximum uurprijzen. De eerste monitor zal in 2024 verschijnen.

Vraag 15

Hoeveel kinderopvangorganisaties met een winstoogmerk hebben hun prijzen verhoogd en bij hoeveel organisaties was die verhoging groter dan de inflatie?

Antwoord 15

Zie antwoord op vraag 14.

Vraag 16

Welke koopkrachteffecten vloeien er voort uit de voorjaarsbesluitvorming 2023, zoals bijvoorbeeld uit de aangekondigde herinvoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)?

Antwoord 16

De Voorjaarsbesluitvorming 2023 zal invloed hebben op de koopkracht van huishoudens. Tegelijkertijd zijn de financiële effecten van de maatregelen voor burgers afhankelijk van de nadere uitwerking van deze maatregelen. Zo zal de maatregel voor de Wmo op de begroting van VWS nog nader uitgewerkt worden. Op dit moment kan er daarom niet geschetst worden welke koopkrachteffecten uit de voorjaarsbesluitvorming vloeien.

Vraag 17

Van welke koopkrachtonderwerpen is op dit moment bekend dan wel te verwachten dat het kabinet hier in augustus over gaat besluiten?

Antwoord 17

In augustus besluit het kabinet over de lasten voor 2024. Daarbij kijkt het kabinet op basis van de meest recente economische cijfers van het CPB (augustusraming / concept MEV) naar de verwachte koopkrachtontwikkeling voor verschillende groepen, waaronder gezinnen, en de ontwikkeling van armoede (onder personen en specifiek onder kinderen).

Specifiek zullen daarbij in elk geval de volgende onderwerpen meegenomen worden:

  • Afbouw tijdelijke koopkrachtmaatregelen. In de kamerbrief «uitkomsten verkenning instrumenten voor gerichte compensatie huishoudens kwetsbaar voor hoge energieprijzen na 2023»7geeft het kabinet aan oog te hebben voor kwetsbare huishoudens voor wie de afbouw van de tijdelijke koopkrachtmaatregelen uit 2023 tot financiële problemen leidt.

  • De eerste bevindingen van de Commissie Sociaal Minimum.

  • De problematiek rondom een groep alleenverdieners met een uitkering, die minder te besteden hebben dan mensen in de bijstand in een vergelijkbare situatie. In de voortgangsbrief van 2 juni8 over alleenverdienende huishoudens die te maken hebben met een samenloop van regelingen, en daardoor minder te besteden hebben dan een vergelijkbaar paar in de bijstand, is toegelicht op welke wijze het kabinet naar oplossingen zoekt voor deze problematiek. De verkenning naar oplossingen loopt de komende maanden door, zodat het kabinet in de augustusbesluitvorming een beslissing kan nemen.

  • De afbouw van de IACK. De Minister van SZW heeft toegezegd om samen met de Staatssecretaris voor Fiscaliteit en Belastingdienst de wijze van afschaffen van de IACK als onderzoeksopdracht mee terug te nemen naar het kabinet, voorafgaand aan de augustusbesluitvorming. Hiertoe worden (budgetneutrale) alternatieven uitgewerkt.

Vraag 18

Waarom is de mutatie van het Stimulans Arbeidsmarktpositie (STAP)-budget niet hetzelfde in de jaren 2024 tot en met 2027?

Antwoord 18

Het kabinet heeft tijdens de voorjaarsbesluitvorming besloten om het STAP-budget te beëindigen. Het totale budgettaire beslag van deze regeling verschilde in de jaren 2024 tot en met 2027. Dit komt voornamelijk doordat er in 2027 en verder minder incidentele middelen beschikbaar waren voor het compartiment leerrechten uit het coalitieakkoord dan in de jaren 2024–2026.

Vraag 19

Waarom is er een daling van de Lage-inkomensvoordeel (LIV)-uitgaven in 2024 en 2025?

Antwoord 19

Het LIV over 2022 (budgettair effect 2023) is eenmalig verhoogd als compensatie voor de versnelde verhoging van het WML.9 Hierdoor nemen de uitgaven in 2023 eenmalig toe met € 211 miljoen. Vanaf 2023 (budgettair effect 2024) bestaat deze verhoging niet meer. Voor het LIV over 2023 geldt wel dat door de bijzondere WML-verhoging per 1-1-2023 er meer werknemers aan de voorwaarden van het LIV voldoen. Daardoor nemen de uitgaven aan het LIV naar verwachting toe met € 170 miljoen In 2024.

Per 1-1-2024 wordt de bovengrens van het uurlooncriterium verlaagd om het effect van de bijzondere WML-verhoging budgetneutraal op te vangen.10 Hierdoor zijn er in 2025 geen extra uitgaven meer aan het LIV als gevolg van de bijzondere WML-verhoging.

Begroting LIV (in € mln.)

2023

2024

2025

LIV basis

361

361

360

Verhoging LIV voor compensatie WML

211

   

Gevolg versnelde WML stijging

 

170

 

Totaal

572

531

360

Vraag 20

Waarom levert de afschaffing van de STAP-regeling in 2024 t/m 2026 meer dan 300 miljoen euro per jaar op, terwijl het in 2027 om 195,7 miljoen euro gaat? Is dit laatste bedrag structureel?

Antwoord 20

Zie antwoord op vraag 18.

Vraag 21

Waarom is bij de Maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden (MDIEU) de verplichtingenschuif 68 miljoen euro hoger dan de kasschuif en wat betekent dit?

Antwoord 21

In het kas-verplichtingenstelsel worden niet alleen kasuitgaven geregistreerd maar ook aangegane verplichtingen die in de toekomst tot uitgaven leiden. Op het moment dat een subsidie wordt beschikt wordt voor het volledige bedrag een verplichting tot uitbetalen aangegaan. Op het moment van toekenning van de subsidie aan de aanvrager, wordt binnen de MDIEU op verzoek in de meeste gevallen een voorschot verstrekt van 20%. Wanneer het project goed loopt, kan na een jaar het voorschot oplopen tot maximaal 80%. Het restant leidt pas in latere jaren daadwerkelijk tot kasuitgaven als de subsidieontvanger heeft aangetoond aan voorwaarden te voldoen.

In dit geval wordt dus voorzien dat er in 2023 minder verplichtingen worden aangegaan dan in de vastgestelde begroting voor 2023 was voorzien. Afgelopen jaar is gebleken dat de beoordeling van subsidieaanvragen en tussentijdse en einddeclaraties meer tijd in beslag neemt dan eerder verwacht. Voor de tijdvakken die in 2023 van september tot en met november open staan, is de verwachting dat de beschikkingen (grotendeels) pas in 2024 uitgaan, in plaats van 2023 zoals eerder verwacht. Hierdoor valt zowel de verplichting als de betaling van het voorschot in 2024. Ook de einddeclaraties voor de projecten die in 2021 zijn gestart, leiden naar verwachting pas in 2024 tot betalingen.

Vraag 22

Constaterende dat de cao-lonen zijn gestegen, maar de prijzen ook, in hoeverre is (de hoogte van) het uurlooncriterium nog toereikend zodat werknemers in aanmerking komen voor het LIV?

Antwoord 22

Werkgevers ontvangen het LIV voor werknemers die in een jaar gemiddeld tussen de 100 en 125 procent van wettelijk minimumloon (WML) verdienen. Dit uurlooncriterium wordt elk jaar per 1 januari geïndexeerd in lijn met het WML. Per 1 januari 2023 zijn mede door de bijzondere WML-verhoging de uurloongrenzen van het LIV geïndexeerd met meer dan 12 procent. Naar verwachting neemt het aantal werknemers dat aan de voorwaarden van het LIV voldoet door deze bijzondere WML-verhoging in 2023 (budgettair effect 2024) toe. Dit leidt naar verwachting tot extra uitgaven van € 170 miljoen aan het LIV. In 2024 (budgettair effect 2025) wordt deze stijging budget neutraal opgevangen door de bovengrens van het uurlooncriterium te verlagen naar 104 procent van het WML.

Vraag 23

In hoeverre zijn er al resultaten te melden van het omvormen van het LIV tot een loonkostenvoordeel gericht op jongeren met een (potentieel) kwetsbare positie op de arbeidsmarkt en het structureel maken van het loonkosten-voordeel voor de doelgroep banenafspraak, zoals eerder aangekondigd (zie Kamerstuk 35 850 XV, nr. 3)?

Antwoord 23

Uw Kamer is eerder geïnformeerd over plannen van het kabinet voor een effectievere invulling van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl).11 Daarin is aangekondigd dat het lage-inkomensvoordeel (LIV) zal worden afgeschaft en daarvoor in de plaats een loonkostenvoordeel (LKV) voor jongeren met een (potentieel) kwetsbare positie op de arbeidsmarkt wordt geïntroduceerd en het LKV doelgroep banenafspraak structureel wordt gemaakt. Wetgeving voor het afschaffen van het LIV is in voorbereiding en wordt naar verwachting na de zomer aangeboden aan uw Kamer. In het coalitieakkoord van het kabinet Rutte-IV is besloten het loonkostenvoordeel voor jongeren niet in te voeren.12 Het structureel maken van het LKV doelgroep banenafspraak is onderdeel van het wetsvoorstel vereenvoudigde banenafspraak. Hierover wordt uw Kamer binnenkort geïnformeerd door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.

Vraag 24

Kan in cijfers worden aangegeven welke arbeidsmarkteffecten de afschaffing van het Loonkostenvoordeel (LKV) ouderen naar verwachting heeft?

Antwoord 24

Zie antwoord 25.

Vraag 25

Kan in cijfers worden aangegeven welk effect de afschaffing van het LKV ouderen naar verwachting heeft op het behoud van werkgelegenheid en op de baanzekerheid van oudere werknemers, en tot welke uitverdieneffecten dit leidt, gegeven de conclusie in de evaluatie dat loonkostenvoordelen zonder twijfel doeltreffend lijken te zijn in het versterken van de kans op langdurige banen?

Antwoord 24 en 25

Het loonkostenvoordeel oudere werknemer wordt per 2026 beëindigd. Deze maatregel is in 2022 geëvalueerd (Kamerstukken II 2022/23, 34 352, nr. 257). In deze evaluatie wordt voor het LKV oudere werknemer geen significant effect gevonden op de werkgelegenheid voor de doelgroep. De arbeidsmarkteffecten van het afschaffen van het LKV oudere werknemer kunnen niet separaat worden gekwantificeerd, maar zullen vanwege de beperkte doeltreffendheid naar verwachting niet significant zijn.

Op basis van de evaluatie van de loonkostenvoordelen13 kan verwacht worden dat het afschaffen van het LKV oudere werknemer zal leiden tot gemiddeld een kortere baanduur van de werknemers uit de doelgroep. Het afschaffen van het LKV oudere werknemer zal naar verwachting echter geen significant effect hebben op de werkgelegenheid van de doelgroep. De uitverdieneffecten van het afschaffen van het LKV oudere werknemer zijn op basis van de beschikbare gegevens nu en in de toekomst niet te geven. Al met al is uit de evaluatie gebleken dat de doeltreffendheid het LKV oudere werknemer op z’n hoogst beperkt is. Daarom verwacht de Minister van SZW dat de effecten van het afschaffen ervan ook beperkt zullen zijn.

Wij zijn overtuigd dat de arbeidsmarktpositie van senioren nog meer kan en moet verbeteren. Met de Seniorenkansenvisie blijft de Minister van SZW zich inzetten om de arbeidsmarktkansen voor senioren te vergroten. Dat doet de Minister van SZW onder andere door de brede praktijkverkenning, publiekscommunicatie over Werken na AOW en de pilot Werving Assessment.

Vraag 26

Waarom hebben sectoren meer tijd nodig om tot afspraken te komen over eerder uittreden en duurzame inzetbaarheid, en in hoeverre is er repeterend en structureel sprake van vertraging in de uitvoering van de MDIEU-regeling?

Antwoord 26

In totaal is er in verschillende tijdvakken € 964 miljoen subsidie beschikbaar voor de MDIEU-regeling in de periode 2021–2025. Tot nu toe hebben sectorale samenwerkingsverbanden in drie tijdvakken een subsidieaanvraag kunnen indienen voor projecten op het gebied van duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden. In alle drie de tijdvakken was de aangevraagde subsidie lager dan het maximaal vastgestelde plafond. Budget dat niet is aangevraagd, is doorgeschoven naar volgende tijdvakken. In de eerste twee aanvraagtijdvakken is ongeveer € 250 miljoen beschikt. De subsidieaanvragen die in het derde aanvraagtijdvak, dat in het eerste kwartaal van 2023 openstond, zijn ingediend, worden op dit moment nog beoordeeld.

De voortgangsrapportage van de MDIEU geeft aan dat sectoren uit de eerste twee aanvraagtijdvakken ongeveer 40–45% van de werkgelegenheid in Nederland vertegenwoordigen. Veel sectoren weten de weg naar de MDIEU dus te vinden. Door de coronacrisis hadden sommige sectoren in 2021 en 2022 meer tijd nodig om tot afspraken te komen. Inmiddels is dat niet meer het geval. Daarnaast zien we dat ongeveer de helft van de sectoren ervoor kiest om alleen subsidie aan te vragen voor duurzame inzetbaarheid en niet voor eerder uittreden. Dat komt door de aard van de MDIEU: het is een maatwerkregeling en sectoren kunnen alleen subsidie aanvragen voor activiteiten die aansluiten bij een knelpunt in de sector.

Om het bereik van de MDIEU verder te vergroten, heeft de Minister van SZW de MDIEU verruimd, zoals is aangekondigd in de voortgangsbrief aan de Kamer van 24 november 2022. Vanaf september kunnen niet alleen sectoren maar ook individuele bedrijven een subsidieaanvraag doen. Ook heeft de Minister van SZW het drempelbedrag voor een subsidieaanvraag verlaagd van € 125.000 naar € 75.000. Daardoor kunnen vanaf september individuele bedrijven en ook kleinere sectoren of branches een subsidieaanvraag doen, waarmee de Minister van SZW de toegankelijkheid van de MDIEU voor bijvoorbeeld kleinere sectoren of branches wil vergroten (publicatie gewijzigde subsidieregeling Staatscourant van 3 mei 2023, nr. 12759).

Van vertraging in de uitvoering van de MDIEU-regeling zelf is overigens geen sprake. De subsidieaanvragen worden binnen de daarvoor gestelde beslistermijnen beoordeeld.

Vraag 27

Hoeveel meer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt zijn er aan het werk gegaan door de krapte op de arbeidsmarkt?

Antwoord 27

Het arbeidsaanbod is de afgelopen jaren fors toegenomen. In het eerste kwartaal van 2023 waren er met 9,7 miljoen werkenden meer mensen dan ooit aan het werk in Nederland. Er waren toen 500 duizend meer mensen aan het werk dan in het eerste kwartaal van 2020. In dezelfde periode is het aantal langdurig werklozen afgenomen van 85 duizend tot 59 duizend, is het aantal mensen dat door ontmoediging gestopt is met zoeken naar werk afgenomen van 65 duizend tot 32 duizend, en is het aantal mensen in de bijstand afgenomen van 415 duizend naar 397 duizend. Het ligt voor de hand dat de krapte op de arbeidsmarkt een grote rol heeft gespeeld in deze ontwikkelingen. Wat de exacte invloed van de krappe arbeidsmarkt is geweest valt niet met zekerheid te zeggen, omdat ook andere factoren een rol kunnen hebben gespeeld.

Vraag 28

Kunt u toelichten waarom de banenafspraak niet is gehaald en welke inspanningen worden gedaan om die wel te realiseren in de komende jaren?

Antwoord 28

De afgesproken aantallen voor de banenafspraak zijn in 2021 voor het tweede jaar op rij niet gehaald. De coronapandemie heeft hier wellicht een rol in gespeeld. Ook kan de beschikbaarheid van kandidaten een rol spelen. De Nederlandse Arbeidsinspectie doet momenteel onderzoek naar de oorzaken waardoor een deel van de mensen uit het doelgroepregister banenafspraak de afgelopen jaren niet gewerkt heeft. De resultaten van dit onderzoek worden in de tweede helft van dit jaar verwacht. Werkgevers hebben tot eind 2021 gezamenlijk 72.809 extra banen gerealiseerd14. Tegelijkertijd moet nog een flinke slag gemaakt worden om de doelstelling van 125.000 extra banen te behalen. Daarom heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen uw Kamer recent geïnformeerd over een aantal concrete maatregelen om de banenafspraak en de bijbehorende ondersteuning te verbeteren. Het gaat onder meer om een beperkte verbreding van de doelgroep banenafspraak en het verder verkennen van het beschikbaar stellen van loonkostensubsidie in de WIA. Daarnaast zijn in de brief van 7 juli 202215 extra inspanningen aangekondigd om meer banen te realiseren bij overheidswerkgevers. Uw Kamer wordt voor het zomerreces geïnformeerd over de voortgang hiervan.

Vraag 29

Kan de opmerking dat uit evaluatie blijkt dat de doelmatigheid van het LKV ouderen op zijn hoogst beperkt is, nader beargumenteerd worden?

Antwoord 29

In de evaluatie van de loonkostenvoordelen wordt geconcludeerd dat de doeltreffendheid van het LKV oudere werknemer op z’n hoogst beperkt is.16 Uit de evaluatie blijkt namelijk dat het LKV oudere werknemer geen significant effect heeft op de werkgelegenheid van de doelgroep. Hoewel er een lichte stijging van de werkgelegenheid wordt waargenomen, is deze niet significant en wordt deze niet bevestigd door de verdiepende analyses. Uit de evaluatie blijkt wel dat het LKV oudere werknemer een positief significant effect heeft op de baanduur van werknemers uit de doelgroep. Op basis van deze bevindingen wordt geconcludeerd dat de doeltreffendheid van het LKV oudere werknemer in totaal op zijn hoogst beperkt is. Doeltreffendheid zegt iets over de mate waarin een doel wordt bereikt. Doelmatigheid zegt vervolgens iets over hoe efficiënt dat doel wordt bereikt. Aangezien de doeltreffendheid van het LKV oudere werknemer hooguit beperkt is, kan worden geconcludeerd dat de doelmatigheid ook op zijn hoogst beperkt is.

Vraag 30

Hoe wordt de effectiviteit van het vergroten van het aantal bedrijfsartsen op korte termijn ingeschat? Hoeveel bedrijfsartsen levert dit op? Hoe wordt het programma om deze artsen te vinden precies ingevuld?

Antwoord 30

Het kabinet wil voortbouwen op de activiteiten van de Kwaliteitstafel bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde en het tekort aan bedrijfsartsen aanpakken met een tijdelijke noodmaatregel. Het grootste knelpunt bij de opleiding van bedrijfsartsen is het tekort aan opleidingsplaatsen. Door het ondersteunen van het verhogen van het aantal praktijkbegeleiders wordt dit knelpunt aangepakt en kunnen meer bedrijfsartsen worden opgeleid.

De opzet is dat alleen gebruik kan worden gemaakt van de in te richten subsidieregeling wanneer er een extra plek wordt aangeboden. Op dit moment is nog niet bekend hoeveel plekken dat gaat opleveren. Daarnaast doet het kabinet een tijdelijke bijdrage aan kwaliteitsverbetering. Onderdeel hiervan is onder andere het versterken van de samenwerking tussen deskundigen binnen de arbeidsgerelateerde zorg. Op dit moment wordt samen met het veld gewerkt aan de invulling van een tijdelijk subsidieprogramma waar dit allemaal in samenkomt. Tegelijkertijd wordt in het kader van het Arbovisietraject gekeken naar een structurele oplossing. Na de zomer zal de Minister van SZW de Kamer nader informeren via een voortgangsbrief arbeidsgerelateerde zorg.

Vraag 31

Kunt u toelichten waarom de scholingssubsidie STAP zal worden afgeschaft per 2024? Op welke wijze wordt Leven Lang Ontwikkelen (door het kabinet) dan nog wel gestimuleerd en krapte op de arbeidsmarkt bestreden?

Antwoord 31

Het afschaffen van het STAP-budget was onderdeel van de Rijksbrede dekkingsopgave. De Minister van SZW is verantwoordelijk voor de bestaanszekerheid van veel mensen die afhankelijk zijn van een uitkering. Het afschaffen van STAP heeft minder impact op de koopkracht dan andere potentiële maatregelen op de begroting van SZW. Deze voorjaarsbesluitvorming heeft het kabinet gekozen om de koopkracht van burgers zo veel mogelijk te ontzien.

Het kabinet blijft leren en ontwikkelen op verschillende manieren stimuleren, bijvoorbeeld via de SLIM-regeling en via verschillende projecten die gefinancierd worden uit het Nationaal Groeifonds. Van de in de Kamerbrief van 23 september 2022 genoemde ambitie van het kabinet om te komen met een extra investering van 1,2 miljard voor LLO in de periode 2022 – 2027 blijft voor die periode na de bezuiniging op STAP nog circa € 700 miljoen over, in de vorm van (deels voorwaardelijke) projecten die vanuit het Nationaal Groeifonds zijn gefinancierd. Ook heeft het UWV budget om scholingstrajecten in te kopen voor WW-gerechtigden.

Zoals ik in reactie op de motie-Van der Lee c.s.17 heb aangegeven, onderzoek ik de mogelijkheden om het resterende budget in 2023 zo gericht mogelijk in te zetten.

Daarnaast neemt het kabinet acties en maatregelen om personeelstekorten in den brede terug te dringen. Tevens zijn er meerdere sectorale plannen gelanceerd. Deze maatregelen zijn gericht op het goed functioneren van de arbeidsmarkt, en gelden voor allerlei sectoren. Uw Kamer is hier 24 juni 2022 en 3 februari jl. over geïnformeerd.

Vraag 32

Hoe wordt de meevaller ingezet van de terugontvangsten Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) (749 miljoen euro)?

Antwoord 32

De NOW is gefinancierd vanuit generale middelen, de meevaller op de terugontvangsten NOW vloeit dan ook terug naar het generale beeld.

Vraag 33

Waar bestaat de intensivering aan het noodfonds uit?

Antwoord 33

Er heeft bij de eerste suppletoire begroting geen intensivering op het noodfonds plaatsgevonden. Er was in de begroting 2023 reeds € 50 miljoen voor het noodfonds gereserveerd. Er heeft al wel een eerste voorschot op de subsidie aan het Tijdelijk Noodfonds Energie plaatsgevonden ter hoogte van € 24,4 miljoen.

Vraag 34

Kan de toelichting over de AIO-regeling worden geïllustreerd in een volledig dekkende tabel over de jaren 2023 t/m 2027, waarin per jaar wordt aangegeven van welke afzonderlijke verhogingen en verlagingen sprake is en hoe deze bij elkaar optellen tot de in tabel 10 weergegeven tijdreeks?

Antwoord 34

AIO stand 1e suppletoire begroting 2023 (x 1.000 euro)
 

2023

2024

2025

2026

2027

Ontwerpbegroting 2023

384.231

399.611

422.763

449.378

480.832

Mutaties 1e suppletoire begroting

-5.057

-3.940

-1.857

-2.202

-2.608

– Bijstelling AIO-raming

-6.176

-6.423

-6.795

-7.223

-7.728

– Inwerkingtreding wetsvoorstel Schuldig Nalatig

1.065

       

– Repatriëringsregelingen1

54

49

     

– Maatregelen P-wet in balans

 

2.434

4.938

5.021

5.120

Stand 1e suppletoire begroting 2023

379.174

395.671

420.906

447.176

478.224

X Noot
1

De kosten voor de repatriëringsregelingen worden verantwoord onder de AIO.

Vraag 35

Wat wordt er gedaan met de -0,6 miljoen euro verplichtingenmutatie van het amendement De Kort? Wordt dit doorgeschoven naar volgend jaar?

Antwoord 35

Het budget blijft beschikbaar voor de uitvoering van dit amendement (voorzieningen voor mensen met een visuele beperking). Met de genoemde mutatie wordt het verplichtingenbudget gelijk getrokken aan het kasbudget in 2023. Er is geen sprake van het doorschuiven van budget naar volgend jaar.

Vraag 36

Wat is de aangepaste prognose van de doorstroom van de Werkloosheidswet (WW) naar de Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werkloze werknemers (IOAW)? Welke cijfers horen hierbij?

Antwoord 36

We rekenen voor 2023 met een doorstroompercentage van 5,5%. We verwachten dat dit percentage van de uitgestroomde WW’ers tussen de 55 en 65 jaar doorstroomt naar de IOAW. Dit percentage is gebaseerd op het gerealiseerde doorstroompercentage van de afgelopen 4 jaar.

Met het toepassen van dit percentage verwachten we dat van de circa 44 duizend uitgestroomde WW’ers tussen de 55 en 65 jaar er 2.400 zullen instromen in de IOAW in 2023.

Op dit moment verwachten we daarmee de komende jaren de volgende instroom in de IOAW als gevolg van instroom in de WW:

 

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Uitstroom WW 55–65 jaar (in duizenden)

44

42

48

52

55

58

Doorstroompercentage WW naar IOAW

5,5%

5,5%

5,5%

5,5%

5,5%

5,5%

Instroom IOAW als gevolg van uitstroom WW (in duizenden)

2,4

2,3

2,7

2,9

3,1

3,2

Vraag 37

Wat zijn de achterliggende redenen van de naar beneden bijgestelde volumerealisatie van de loonkostensubsidie, IOAW en Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikt gewezen Zelfstandige (IOAZ)? In hoeverre hebben die te maken met niet-gebruik en welke mogelijkheden zet u in om dat tegen te gaan?

Antwoord 37

De voorlopige volumerealisaties van loonkostensubsidie (LKS), IOAW en IOAZ in 2022 zijn lager dan eerder verwacht. Een beperkte afwijking tussen raming en realisaties is gebruikelijk. De afwijking is ook dit jaar beperkt, circa 4%, daarom is er nu geen aanleiding extra onderzoek te doen naar de achterliggende oorzaak van de afwijking. We hebben geen reden om aan te nemen dat het aandeel niet-gebruik van IOAW, IOAZ en LKS is gestegen ten opzichte van eerdere jaren. Overigens is het LKS-volume in 2022 wel gestegen, maar minder dan eerder verwacht.

Vraag 38

Het budget in 2023 voor arbeidsmarktdienstverlening wordt met 2,9 miljoen euro verhoogd om extra inkoop van aanvullende dienstverlening mogelijk te maken. Dit is bovenop de toegevoegde 9,8 miljoen euro om al eerder ingekochte dienstverlening in 2022 te kunnen betalen. Wat is de reden dat er extra inkoop van aanvullende dienstverlening noodzakelijk is?

Antwoord 38

We zien dat afgelopen maanden de vraag naar dienstverlening en het gebruik van het ontschot budget sterk toegenomen is bij de Regionale Mobiliteitsteams (RMT’s). Dit valt te zien aan het aantal ingezette interventies en de declaraties die partijen doen voor ingezette aanvullende dienstverlening in de RMT’s. De toename valt te verklaren door dat de RMT’s steeds meer mensen weten te bereiken die met aanvullende dienstverlening geholpen kunnen worden bij het vinden van (nieuw) werk. In reactie op de hogere verwachte vraag naar aanvullende dienstverlening is € 2,9 miljoen extra budget beschikbaar gesteld.

Vraag 39

Wat is de reden dat de behoefte aan middelbaar beroepsonderwijs (mbo)-praktijkleren subsidie lager lijkt uit te vallen dan eerder verwacht?

Antwoord 39

Er zijn diverse factoren die verklaren waarom het gebruik van de subsidieregeling praktijkleren in het mbo achterblijft. Deze regeling vereist de betrokkenheid van verschillende partijen: werkgevers die leerbanen bieden, scholen die opleidingen verzorgen en gemeenten, UWV, sw-bedrijven, sociale partners en RMT’s die kandidaten aanleveren. Al deze partijen moeten bekend zijn met deze nieuwe vorm van scholing, weten hoe deze ingezet moet worden en samenwerking onderling tot stand brengen. Er is op dit gebied al verbetering te zien ten opzichte van 2022, maar dit moet zich nog verder doorzetten.

Om het gebruik van de regeling verder te stimuleren, is besloten om een deel van de resterende middelen in te zetten voor het ontwikkelen van sectorale doorlopende leerlijnen/loopbaanpaden. In loopbaanpaden wordt beschreven hoe mensen zich binnen een sector stapsgewijs via verschillende functies kunnen ontwikkelen tot een volledig gekwalificeerde beroepskracht. Het kan gaan om bestaande functies of te creëren functies. Aan elke functie in het loopbaanpad koppelen we een (deel van een) mbo-opleiding. Een sectoraal loopbaanpad met bijbehorende leerlijn vergemakkelijkt zijinstroom van werkzoekenden én doorontwikkeling van werkenden.

Vraag 40

Hoeveel heeft de vereenvoudigde claimbeoordeling voor 60-plussers al opgeleverd?

Antwoord 40

Sinds 1 oktober 2022 voert UWV de tijdelijke werkwijze omtrent de vereenvoudigde claimbeoordeling voor 60-plussers uit. Zoals in de Voortgangsbrief maatregelen sociaal-medisch beoordelen en WIA-hardheden van 28 april 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 26 448, nr. 712) aangegeven tonen de beelden over de eerste maanden aan dat de maatregel op draagvlak van betrokken werknemers en werkgevers kan rekenen. Daarnaast zien we vanaf eind 2022 voor het eerst een minder grote toename van de achterstanden. De inschatting is dat de 60-plusmaatregel hier een positieve bijdrage aan heeft geleverd.

De Minister van SZW heeft het UWV gevraagd om de effecten van de tijdelijke maatregel nader in beeld te brengen middels kwantitatieve informatie, een evaluatie en cliënttevredenheidsonderzoek. De eerste tekenen zijn, zoals hierboven beschreven, positief over de effectiviteit van de maatregel, zodoende is het ook het streven van de Minister van SZW om in 2024 deze maatregel voort te zetten. Mede op basis van het onderzoek van UWV wordt bezien of het in de rede ligt om deze maatregel daadwerkelijk te verlengen. De Minister van SZW zal u hierover uiterlijk in het derde kwartaal van 2023 informeren.

Vraag 41

Hoeveel meer en hogere Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-uitkeringen worden er verwacht en voor hoeveel mensen is de verwachting dat dit uitgekeerd gaat worden?

Antwoord 41

Om de mismatch bij sociaal medisch beoordelen te verkleinen worden er op dit moment twee maatregelen uitgewerkt, waarvan het streven is dat die vanaf 2024 ingevoerd zullen worden. Dit betreft het verlengen van de tijdelijke maatregel vereenvoudigde WIA-claimbeoordeling voor 60-plussers tot eind 2024 en de tijdelijke maatregel beoordelen op verdiensten. Als gevolg van deze maatregelen worden er tijdelijk meer en hogere WIA-uitkeringen verstrekt wat leidt tot hogere uitkeringslasten.

De vereenvoudigde WIA-claimbeoordeling 60-plussers houdt in dat 60-plussers die wachten op hun WIA-claimbeoordeling tijdelijk op een andere manier en door andere professionals dan de verzekeringsarts worden beoordeeld. De inschatting is dat circa 2.100 personen extra als gevolg van deze maatregel een WIA-uitkering krijgen. Daarnaast wordt ingeschat dat circa 2.600 personen een hogere WIA-uitkering zullen krijgen.

De maatregel beoordelen op verdiensten houdt in dat voor mensen die bij de WIA-poort arbeid verrichten en hieruit inkomsten genereren, niet langer een volledig verzekeringsgeneeskundig onderzoek hoeft plaats te vinden. Voor deze gevallen kan de arbeidsdeskundige een praktische schatting uitvoeren en komt de theoretische beoordeling te vervallen. Naar verwachting zal als gevolg van de maatregel een beperkt aantal mensen nu toch recht krijgen op een WIA-uitkering en zal een aantal mensen een hogere WIA-uitkering krijgen. Op dit moment wordt gewerkt aan de precieze vormgeving van deze maatregel. Over de verdere uitwerking wordt de Kamer na de zomer geïnformeerd.

Vraag 42

Waarom is het begrotingsgefinancierde scholingsbudget WW volledig overgeheveld naar het premiegefinancierde budget? Wat betekent dit in de praktijk van het scholingsbudget en wordt deze post nog verder aangevuld door premies? Zo ja, welke?

Antwoord 42

De middelen zijn overgeheveld naar premiegefinancierd omdat de wettelijke grondslag van de uitgaven sinds dit jaar voortvloeit uit de Werkloosheidwet zelf en niet uit een separate begrotingsgefinancierde regeling. Dit heeft enkel een administratieve doorwerking en geen praktische doorwerking. De staande begrotingsregels zijn onverminderd van toepassing op dit premiegefinancierde budget. De Awf-premie wordt niet aangepast als gevolg van deze technische mutatie.

Vraag 43

In hoeverre heeft de lagere volumeverwachting van de Tegemoetkomingsregeling stoffengerelateerde beroepsziekten (TSB)-uitkeringslast te maken met niet-gebruik door mensen die er wel recht op hebben en kunt u het aanvragen/gebruik in dat geval extra stimuleren?

Antwoord 43

Het volume van de TSB is zowel voor 2023 als voor de jaren daarna neerwaarts bijgesteld. Dit komt enerzijds doordat er met het oog op een zorgvuldige uitvoering van de regeling, voor is gekozen om niet alle ziekten in één keer toe te voegen aan de regeling. Anderzijds is de volumeverwachting neerwaarts bijgesteld omdat het gebruik van de regeling in de eerste maanden lager is dan verwacht. Het kabinet kan niet uitsluiten dat sprake is van niet-gebruik door mensen die er wel recht op hebben, maar die de regeling en de weg daarnaartoe nog niet hebben gevonden. De communicatie-inzet zal daarom worden geïntensiveerd. Daarbij wordt onder meer ingezet op het benaderen van intermediairs zoals medici, die mensen op de regeling kunnen attenderen omdat zij goed zicht hebben op de gezondheid van hun patiënten en de oorzaken daarvan.

Vraag 44

Wat is de reden voor het lagere gebruik dan verwacht van de Wet Betaald Ouderschapsverlof (WBO) die per augustus 2022 is ingegaan?

Antwoord 44

Op dit moment kunnen nog geen conclusies worden getrokken over het gebruik van het betaald ouderschapsverlof. De Wet Betaald ouderschapsverlof (WBO) is pas recent in werking getreden; op 2 augustus 2022. De uitgaven voor een nieuwe regeling zijn op voorhand lastig in te schatten. Daarnaast betreft het een verlofregeling waarvoor de uitkering in drie termijnen na opname van verlof is aan te vragen. Aanvragen is mogelijk tot uiterlijk 1 jaar en 3 maanden na de dag van geboorte. Het lagere gebruik dan geraamd over de laatste vijf maanden van 2022 moet mede in dat licht worden gezien; mogelijk neemt het aantal aanvragen voor de WBO nog toe als men meer tijd heeft gehad om deze achteraf aan te vragen en de regeling langer bestaat.

Vraag 45

Waarom is de mutatie op de post kinderopvang in tabel 19 niet hetzelfde als de mutatie die in de Voorjaarsnota staat (1,9 miljard en 2 miljard bezuiniging)?

Antwoord 45

In de voorjaarsnota is een mutatie weergegeven voor «uitstel invoering nieuw financieringsstelsel kinderopvang». Onderdeel van deze mutatie is een vrijval van € 1,9 miljard en € 2 miljard in respectievelijk 2025 en 2026. In tabel 19 van de 1e suppletoire begroting SZW is een andere mutatie weergegeven voor kinderopvang. Dit komt doordat hier meerdere bijstellingen zijn samengenomen. Naast de bijstelling vanwege uitstel, is hier ook de bijstelling voor ingroei naar het nieuwe stelsel (in totaal € + 1,6 miljard), de bijstellingen van een aantal kleinere beleidsmaatregelen en de bijstelling van de kinderopvangtoeslag als gevolg van de conjunctuur en realisatiegegevens bij opgeteld. Op pagina 32 en 33 van de 1e suppletoire begroting staat een toelichting op elke bijstelling.

Vraag 46

Hoe wordt de effectiviteit van de pilot om zijinstroom van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te vergroten, en de daarbij behorende subsidie, getoetst? Hoe wordt er aan de voorkant gekeken hoe deze pilot additioneel leidt tot een hogere instroom van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in de kinderopvang ten opzichte van een situatie waarin deze pilot, en de eventuele regeling die eruit voortvloeit, er niet zou zijn?

Antwoord 46

Aan de voorkant werkt het kabinet nauw samen met betrokken partijen, waaronder de branchepartijen, opleiders en arbeidsmarktregio’s, om te zorgen voor een effectief loopbaanpad met bijbehorende leerlijn. In een aantal regio’s zullen we de implementatie van het loopbaanpad met leerlijnen ondersteunen en nader onderzoeken om tot een zo effectief mogelijke werkwijze te komen, waar ook andere regio’s en sectoren gebruik van kunnen maken. Bij het opstellen van de regeling en bij de voorbereiding op de implementatie van het loopbaanpad, zal het kabinet nader uitwerken hoe het invulling geeft aan onderzoek en monitoring.

Vraag 47

Wat zijn de effecten van het hanteren van de doelmatigheidsgrens kinderopvangtoeslag van 300 euro op het aantal (problematische) terugvorderingen en de schulden van gezinnen? Wat zouden de effecten zijn als de doelmatigheidsgrens verhoogd werd tot 500 euro, 800 euro en 1.000 euro en 1.200 euro?

Antwoord 47

Bij definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag worden de bruto-opvangkosten (tot aan de maximum uurprijs) op basis van de jaaropgaven van kinderopvangorganisaties vergeleken met de opgaven van burgers. Met de doelmatigheidsgrens wordt een beperkte afwijking in de opvanglasten, beneden een bepaald drempelbedrag en in het voordeel van de burger, niet naar beneden aangepast. Hierdoor ontstaan voor deze burgers op basis van deze grondslag geen terugvorderingen. Terugvorderingen op basis van andere grondslagen, zoals het inkomen, kunnen in deze situaties nog altijd ontstaan. Hierdoor vallen bepaalde terugvorderingen lager uit en ontstaan minder (kleine) terugvorderingen. Indien de doelmatigheidsgrens verder verhoogd wordt, waarmee het aantal toeslagbeschikkingen dat op basis van een te hoog aantal afgenomen opvanguren wordt vastgesteld zal stijgen, is de verwachting dat het aantal terugvorderingen structureel minder hoog komen te liggen. Dit zal de rechtmatigheid van Toeslagen mogelijk negatief kunnen beïnvloeden. De effecten van een verdere verhoging van de doelmatigheidsgrens zijn niet doorberekend.

Vraag 48

Hoeveel dalen de Algemene Ouderdomswet (AOW)-uitkeringslasten in elk van de jaren 2023 t/m 2027 enkel en alleen door de (verwachte) oversterfte, en om hoeveel personen gaat dit?

Antwoord 48

De AOW-uitkeringslasten dalen in 2023 t/m 2027 gemiddeld jaarlijks met € 225 mln. door de (verwachte) oversterfte. In deze periode wordt het aantal AOW-gerechtigden gemiddeld jaarlijks met 16.200 naar beneden bijgesteld.

In de CBS-bevolkingsprognose van december 2022 wordt het aantal inwoners voor de komende jaren naar beneden bijgesteld. Volgens het CBS is het voor de eerstkomende jaren waarschijnlijk dat COVID-19 tot meer sterfte leidt, maar in mindere mate dan in de afgelopen 2,5 jaar. Vanaf 2028 zijn de sterftekansen weer gelijk aan de sterftekansen uit het geëxtrapoleerde model van het CBS, waarmee de sterftekansen voor de toekomst worden berekend op basis van historische gegevens over sterfte uit Nederland en de omringende landen.

In 2022 zijn er meer mensen van de AOW-gerechtigde leeftijd overleden dan eerder verwacht werd en dat werkt door in de prognose van het aantal AOW-gerechtigden in de komende jaren. Onderstaande tabel toont het verschil in het jaargemiddelde van het aantal AOW-gerechtigden tussen de december 2022 prognose en de voorgaande prognose uit december 2021:

2023

2024

2025

2026

2027

Bijstelling aantal personen (jaargemiddelde)

-14.432

-16.581

-17.328

-16.856

-15.790

De oversterfte uit 2022 en de aanpassing van de bevolkingsprognose resulteert in de volgende neerwaartse bijstelling van de AOW-uitkeringslasten (in miljoenen euro’s):

2023

2024

2025

2026

2027

Bijstelling uitkeringslasten door daling van het aantal gerechtigden (x € mln.)

-210

-232

-238

-231

-215

De oversterfte en de aanpassing van de bevolkingsprognose zijn dus de voornaamste redenen dat de AOW-uitkeringslasten naar beneden bijgesteld worden. Daarnaast wordt een gedeelte van de bijstelling verklaard door een verwachte daling in het aandeel alleenstaanden. Een alleenstaande AOW-gerechtigde ontvangt een hogere AOW-uitkering dan een gehuwde AOW-gerechtigde. Het aandeel alleenstaanden is in 2022 lager uitgekomen dan eerder werd geraamd. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat alleenstaanden gemiddelde ouder en eenzamer (in coronatijd) zijn dan gehuwden en daardoor heeft de oversterfte in 2022 een relatief groot effect onder alleenstaande ouderen, ten opzichte van gehuwden. Ook in toekomstige jaren verwacht het CBS een lager aantal alleenstaanden dan in de voorgaande prognose.

Vraag 49

Wat is de reden dat er meer aanvragen dan verwacht zijn ingediend voor de Overbruggingsregeling AOW (OBR)?

Antwoord 49

De raming van de OBR-uitgaven wordt gebaseerd op realisatiecijfers van de afgelopen jaren, waarbij rekening wordt gehouden met de afloop in de totale doelgroep. De afloop van de doelgroep is gelegen in de OBR-voorwaarde dat mensen reeds voor 2013 een uitkering moeten hebben gekregen uit een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling. De raming betreft een zo goed mogelijke inschatting, maar is omgeven met onzekerheden omdat er (vooraf) geen volledig zicht is op het aantal mensen dat voldoet aan alle OBR-voorwaarden. In 2021 bleek de instroom in de OBR uiteindelijk lager dan verwacht, in 2022 hoger. Daarbij zij opgemerkt dat de OBR een regeling met een beperkte omvang is, waardoor afwijkingen in absolute zin beperkt zijn, maar in procentuele zin substantieel kunnen zijn.

Vraag 50

Hoe wordt het grensoverschrijdend toezicht van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ingevuld?

Antwoord 50

Het versterken van grensoverschrijdend toezicht vloeit voort uit de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer). Daarin is geadviseerd dat het toezicht op grensoverschrijdende misstanden bij arbeidsmigranten versterkt dient te worden om misstanden beter aan te pakken. Om uitvoering hieraan te geven worden middelen uit de enveloppe van het coalitieakkoord voor de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam ter beschikking gesteld aan de Nederlandse Arbeidsinspectie, SVB, UWV en Belastingdienst om deze versterking vorm te geven. De genoemde organisaties gaan deze inzet binnen de context van het AMU-team (aanpak malafide uitzendbureaus) verder vormgeven. De SVB kijkt binnen dat team naar onder andere zaken die te maken hebben met de juiste toepassing van socialezekerheidswetgeving.

Vraag 51

Wat is de huidige stand van de vermogenspositie van het Ouderdomsfonds sinds het de afgelopen jaren telkens is aangevuld en nu naar beneden wordt bijgesteld?

Antwoord 51

De stand van het vermogen van het Ouderdomsfonds fluctueert gedurende het jaar. Op de dag dat AOW-uitkeringen worden uitbetaald neemt het vermogen immers af, en als er premie-inkomsten of rijksbijdragen worden ontvangen neemt het vermogen toe. Het is daarom nuttiger om te spreken over de gerealiseerde vermogenspositie in voorgaande jaren, of de geraamde vermogenspositie eind 2023.

De rijksbijdrage van SZW aan het Ouderdomsfonds wordt jaarlijks bij de 1e suppletoire begroting van SZW vastgesteld voor het lopende jaar. Daarbij wordt rekening gehouden met de meest recente ramingen van de AOW-uitgaven en de premie-inkomsten (op basis van de CEP-raming van het CPB). Daarnaast wordt gebruik gemaakt van het jaarverslag van de SVB voor het gerealiseerde tekort of overschot in het fonds aan het eind van vorig jaar.

Bij de 1e suppletoire begroting van 2023 is de rijksbijdrage naar beneden bijgesteld omdat enerzijds de geraamde premieontvangsten voor 2023 zijn gestegen, en anderzijds omdat het Ouderdomsfonds het jaar 2022 heeft afgesloten met een vermogensoverschot van 1,949 miljard euro. Door de rijksbijdrage naar beneden bij te stellen is de geraamde vermogenspositie van het fonds eind dit jaar nu gelijk aan nul. Dat is ook logisch, omdat de rijksbijdrage bedoeld is om alle tekorten in het fonds aan te vullen.

Gedurende de rest van het jaar zullen de premieontvangsten en de uitgaven ongetwijfeld anders uitvallen dan nu wordt geraamd. Omdat de rijksbijdrage niet meer wordt bijgesteld zal het Ouderdomsfonds het jaar dan weer afsluiten met een tekort of een overschot. Dat tekort of overschot wordt dan weer gecompenseerd via de rijksbijdrage van 2024.

Vraag 52

Kunt u een overzicht geven van de personele uitgaven, uitgesplitst naar eigen personeel, externe inhuur en overige personele uitgaven voor de jaren 2010 tot 2022? Kunt u dit overzicht aanvullen met de ramingen van de uitgaven hiervoor tot en met 2027? Kunt u dit ook voor alle andere departementen/begrotingen doen?

Antwoord 52

Omdat de gevraagde onderverdeling van de personele uitgaven pas werd gemaakt vanaf 2012, is de informatie over voorgaande jaren niet beschikbaar.

Hieronder staan de gerealiseerde uitgaven naar categorie voor de jaren 2012–2022 (x € 1.000,-).

Ministerie van SZW

2012

2013

2014

2015

2016

2017

eigen personeel

159.054

174.308

173.719

177.265

189.394

198.259

externe inhuur

3.040

3.269

3.470

6.427

5.846

5.004

overige personele uitgaven

2.608

2.428

2.723

2.357

2.385

2.779

totaal personele uitgaven

164.702

180.005

179.912

186.049

197.625

206.042

fte (ultimo jaar)

2.153

2.184

2.254

2.277

2.486

2.625

Ministerie van SZW

2018

2019

2020

2021

2022

eigen personeel

230.573

262.756

293.498

318.847

359.236

externe inhuur

11.348

10.935

12.657

21.768

31.669

overige personele uitgaven

2.199

2.181

1.801

1.348

1.597

totaal personele uitgaven

244.120

275.872

307.956

341.963

392.502

fte (ultimo jaar)

3.045

3.313

3.738

4.126

4.490

Hieronder staan de ramingen naar categorie voor de jaren 2023–2027.

Ministerie van SZW

2023

2024

2025

2026

2027

eigen personeel

428.367

432.431

414.168

409.006

405.843

externe inhuur

15.148

7.740

7.479

7.319

7.319

overige personele uitgaven

2.085

2.385

2.485

2.485

2.485

totaal personele uitgaven

445.600

442.556

424.132

418.810

415.647

Het valt buiten de ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van SZW om informatie te verstrekken over de personele uitgaven van andere departementen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties rapporteert over Rijksbrede informatievoorziening, zoals bijvoorbeeld in de jaarrapportage Bedrijfsvoering.

Vraag 53

Hoe is tot de verdeelsleutel gekomen betreffende de dekking van het Meersporenbeleid Slavernijverleden en kan de bijdrage van het Ministerie van SZW nader worden gespecificeerd?

Antwoord 53

In het kader van de kabinetsreactie op het rapport van het Adviescollege Dialooggroep slavernijverleden stelt het kabinet € 200 miljoen incidenteel en € 8 miljoen structureel vanaf 2024 beschikbaar. De middelen zijn specifiek gedekt door alle departementen, volgens een verdeelsleutel naar rato van de begrotingen.

De bijdrage van SZW is als volgt:

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Meersporenbeleid slavernijverleden bijdrage SZW

50,1

2,3

2,3

2,3

2,4

2,4