Kamerstuk 36341-7

Amendement van de leden Soepboer en Tseggai over het beperken van de reikwijdte van het wetsvoorstel tot formele opleidingen

Dossier: Vaststelling van regels voor het Nederlands kwalificatieraamwerk voor een leven lang leren (Wet NLQF)


44,0 %
56,0 %

DENK

BBB

NSC

CU

VVD

D66

PvdD

SGP

PVV

FVD

JA21

SP

CDA

GroenLinks-PvdA

Volt


Nr. 7 AMENDEMENT VAN DE LEDEN SOEPBOER EN TSEGGAI

Ontvangen 29 maart 2024

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsomschrijving van «formele opleiding» vervalt in het begrip «formele».

2. De begripsomschrijving «non-formele opleiding» vervalt.

3. In de begripsomschrijving van «onderwijsinstelling» vervalt «formele».

4. De begripsomschrijving «opleiding» vervalt.

II

Artikel 1.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. onderdeel a vervalt.

b. onderdeel b vervalt.

2. Het derde lid vervalt.

III

In het opschrift van hoofdstuk 2 vervalt «formele».

IV

Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift vervalt «formele».

2. In de tekst vervalt «formele».

V

Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift vervalt «formele».

2. In het eerste lid vervalt telkens «formele».

3. In het tweede lid vervalt telkens «formele».

VI

Hoofdstuk 3 vervalt.

VII

Artikel 7.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt, en in die tekst vervalt «formele».

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde lid vervalt.

Toelichting

In Nederland kennen we een onderscheid tussen formeel en non-formeel onderwijs. Formeel (regulier) onderwijs ontvang subsidie van het Ministerie Onderwijs, Cultuur & Wetenschap. Formeel onderwijs staat onder toezicht van de Onderwijsinspectie en hierdoor kan er worden uitgegaan van een zekere kwaliteit van een opleiding. Non-formeel onderwijs zijn commerciële, private aanbieders. Denk bij een non-formele opleiding bijvoorbeeld aan een taalcursus, een managementtraining of een cursus bij de volksuniversiteit. Toezicht op kwaliteit van non-formeel onderwijs is niet wettelijk vastgelegd. Voor non-formeel onderwijs geldt het principe van marktwerking en heeft de regering geen andere rol dan het borgen van het consumentenrecht.

In dit wetsvoorstel wordt aan de non-formele opleidingen de mogelijkheid geboden om zich in te laten schalen volgens het NLQF. De Raad van State1, De Onderwijsraad en de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (hierna: NVAO), de Vereniging van hogescholen (hierna: VH) en de Universiteiten van Nederland (UNL) hebben echter aangegeven in meer of mindere mate moeite te hebben met deze mogelijkheid2.

Zo waarschuwt de Raad van State dat: «de indruk kan ontstaan dat het NLQF een kwaliteitsbeoordeling inhoudt voor non-formele opleidingen. Daarmee wordt de suggestie gewekt dat een non-formele opleiding kwalitatief gezien gelijkstaat aan een formele opleiding met dezelfde NLQF-inschaling.». Daarbij adviseert de Raad van State om de mogelijkheid tot een NLQF kwaliteitsbeoordeling voor non-formele opleidingen te laten vervallen.

Eenzelfde geluid klinkt bij de Onderwijsraad. Zij adviseren om de wet te beperken tot het gereguleerde onderwijsaanbod c.q. de formele opleidingen of kwalificaties. Daarbij adviseren zij ook de non-formele opleidingen niet in het wetsvoorstel op te nemen. Het impliceert dat de overheid een verantwoordelijkheid draagt voor de inhoud van non-formele opleidingen, terwijl deze verantwoordelijkheid er grondwettelijk niet is. Andere belanghebbende organisaties, zoals de NVAO, de VH en de UNL, geven ook aan dat zij problemen zien in de inschaling van non-formele opleidingen. Zij waarschuwen dat NLQF-inschaling gezien zou kunnen worden als een kwaliteitskeurmerk en als een vorm van (pseudo-)accreditatie2.

Hier maken de indieners zich ook ernstig zorgen over. Voor sommige non-formele opleidingen is dit misschien een minder groot probleem, zoals bij taalcursussen waarbij je toewerkt naar een bepaald taalniveau. Echter, bij de volksuniversiteit kan iemand bijvoorbeeld een cursus strafrecht volgen. Hierbij is er zeker sprake van een zeer groot verschil met een reguliere bachelor rechten aan de hogeschool of universiteit. Vermoedelijk wordt deze gereguleerde bachelor ingeschaald op NLQF-niveau 6. Maar, indien er wordt besloten dat de non-formele opleiding strafrecht wordt ingeschaald op een vergelijkbaar niveau als een associate degree, kan deze al worden ingeschaald op NLQF-niveau 5. Dit is geen onrealistisch scenario voor een basiscursus strafrecht van een jaar met lesmateriaal op HBO/WO-niveau. Vervolgens is er dus een klein verschil tussen de formele en de non-formele opleiding.

Daarnaast is het tegenstrijdig dat in de voorgestelde wet wordt gesteld dat losse leeronderdelen (deelcertificaten) van formeel onderwijs niet worden ingeschaald omdat een deel van een opleiding niet gelijk staat aan een kwalificatie. Die logica kunnen de indieners volgen. Het is dan tegenstrijdig om non-formele opleidingen, die veel overeenkomen met deelcertificaten in het formele onderwijs, vervolgens wel in te schalen op het raamwerk. Dit geeft korte, non-formele opleidingen zelfs een voorsprong omdat zij wel worden ingeschaald, maar deelcertificaten binnen het formele onderwijs niet.

Verder is het vanuit het perspectief van burgers die een opleiding willen volgen verwarrend dat de inschaling van non-formele opleidingen slechts het niveau van de leeruitkomsten inhoudt (beoogde resultaten), zonder dat er wordt gekeken naar de kwaliteit van de opleiding (daadwerkelijke gerealiseerde resultaten). Dit laatste is bij formeel onderwijs wel het geval, omdat zij onder toezicht staan van de Onderwijsinspectie.

Daarbij heeft het Interstedelijk Studenten Overleg (hierna: ISO) bij indieners aangegeven dat zij problemen zien in de mogelijkheid voor non-formele opleidingen om een NLQF kwaliteitsbeoordeling aan te vragen. Zij vrezen namelijk dat dit kan leiden tot verwarring bij studenten over de kwalificaties van formele en non-formele opleidingen. Dit kan volgens het ISO mogelijk zelfs leiden tot verkeerde keuzes bij studenten over (de opbouw van) hun opleiding. Zeker als het in de toekomst gemakkelijker wordt om bijvoorbeeld vakken aan andere opleidingsinstituties te volgen. Ook JOB-MBO, de belangbehartiger van MBO-studenten, sluit zich hierbij aan.

Al met al blijkt dat de mogelijkheid voor non-formele opleidingen tot een NLQF kwaliteitsbeoordeling leidt tot zeer onwenselijke situaties. In essentie zorgt deze mogelijkheid voor pseudo-accreditatie van non-formele opleidingen, waardoor werkgevers hen mogelijk onterecht hoger inschatten dan gewenst. Daarbij kan dit ook resulteren in een verzwakking van de positie van het gereguleerde onderwijsaanbod. Nieuwe non-formele opleidingen kunnen namelijk zo worden ingestoken dat zij een vergelijkbare NLQF kwaliteitsbeoordeling krijgen als de formele variant. Dit leidt tot afbrokkeling van de waardering voor onze reguliere opleidingen, wat uiteraard zeer onwenselijk is. Daarom stelt indiener voor om dit wetsvoorstel niet van toepassing te laten zijn op non-formele opleidingen.

Soepboer Tseggai