Ontvangen 3 maart 2025
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel 2.5.27, eerste lid, wordt na «gegeven» ingevoegd «indien dit bevel strikt noodzakelijk is, gelet op de gedragingen, feiten of omstandigheden, waaronder de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en».
De toepassing van voorlopige hechtenis in Nederland krijgt zowel nationale als internationale kritiek.1 Het wordt te vaak en te gemakkelijk toegepast, terwijl alternatieven middels de schorsing onder voorwaarden onvoldoende benut worden (gedragsinterventies, huisarrest, contactverbod, borgsom, elektrisch toezicht). Uit onderzoek van de Europese Commissie blijkt dat een derde van de Nederlandse gevangenispopulatie in voorlopige hechtenis zit, aanzienlijk meer dan het Europese gemiddelde van 25%.2 Vaak blijkt voorlopige hechtenis achteraf onnodig, te herleiden uit het aantal toegekende schadevergoedingen aan ex-verdachten ter compensatie van de onterecht doorgebrachte tijd in voorarrest.3 Net als voor reguliere korte detenties geldt voor korte detenties in het kader van voorlopige hechtenis dat deze detentieschade veroorzaken en dat recidivecijfers na detentie hoog liggen.4 De indiener onderschrijft derhalve de ambities van de regering om tegemoet te komen aan de kritiek. Net als de Afdeling advisering van de Raad van State5 vraagt indiener zich echter af of het nu voorliggende voorstel voldoende effectief is om deze ambities waar te maken en stelt zich daarom het voorliggende amendement voor.Met dit amendement beoogt de indiener een betere inbedding van het ultimum remedium-karakter van voorlopige hechtenis. Dit adresseert de kritiek dat voorlopige hechtenis in Nederland te vaak en te gemakkelijk wordt toegepast, terwijl alternatieven middels de schorsing onder voorwaarden relatief weinig worden benut. Zoals de Afdeling advisering van de Raad van State in haar advies benadrukt, volgt de verplichting voor rechters om altijd te onderzoeken of schorsing van voorlopige hechtenis mogelijk is, reeds uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Derhalve komt de voorgestelde wettelijke regeling de kritiek onvoldoende tegemoet. Om dit te verbeteren worden aanbevelingen 14 en 15 van de Europese Commissie (C(2022) 8987)6, waarin wordt gesteld dat voorlopige hechtenis als ultimum remedium moet gelden expliciet in de wet opgenomen.
Sneller