Gepubliceerd: 15 maart 2023
Indiener(s): Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36321-3.html
ID: 36321-(R2181)-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

I.1 Inleiding

Het onderhavige Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Republiek Malta tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (hierna: het Verdrag) geeft regels die aanwijzen welke van de verdragsluitende partijen, het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, dan wel de Republiek Malta, bevoegd is om in overeenstemming met zijn nationale wetgeving belasting te heffen over het inkomen van inwoners van één of van beide partijen. Dit teneinde dubbele belasting te voorkomen. Daarnaast regelt het Verdrag, onder meer met het oog op het voorkomen van het ontgaan van belasting, de onderlinge uitwisseling van fiscale gegevens en de mogelijkheid van wederzijdse bijstand bij invordering van belastingschulden. Het Verdrag sluit aan bij het streven naar een uitbreiding van het verdragennetwerk van Curaçao teneinde duurzame economische ontwikkeling te bevorderen. Met het Verdrag wordt ook beoogd verdere economische samenwerking tussen de twee landen te stimuleren, aangezien enkele fundamentele barrières voor die samenwerking hiermee worden weggenomen.

Curaçao en Malta hebben zich gecommitteerd aan de minimumstandaarden van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna: OESO) door deel te nemen aan het Base Erosion and Profit Shifting (hierna: BEPS) project via het Inclusive Framework (hierna: IF).

De onderhandelingen voor dit Verdrag zijn echter gevoerd voordat de BEPS-actierapporten tegen grondslaguitholling en winstverschuiving van de OESO/G20 in 2015 openbaar werden gemaakt.1 Niettemin zal het Verdrag voldoen aan de minimumstandaarden die voortvloeien uit het BEPS-project vanwege het feit dat zowel Malta als Curaçao sinds 2017 partij zijn bij het Multilateraal Verdrag ter implementatie van aan belastingverdragen gerelateerde maatregelen ter voorkoming van grondslaguitholling en winstverschuiving (hierna: het MLI). Het MLI is het middel waarmee de minimumstandaard in het verdragennetwerk wordt geïmplementeerd. Het MLI knoopt zoveel mogelijk aan bij de uitkomsten van het BEPS-project en de MLI-bepalingen zijn voor een groot deel eveneens opgenomen in het OESO-modelverdrag 2017.

Aangezien zowel Curaçao als Malta het Verdrag als Covered Tax Agreement (hierna: CTA) hebben aangemeld bij de depositaris van de OESO (Malta in 2018 en Curaçao in 2019), valt het Verdrag onder de werking van het MLI. Hiervoor moeten zowel Curaçao als Malta op grond van het vijfde lid van artikel 29 MLI na inwerkingtreding van het Verdrag nog een aanvullende kennisgeving doen aan de depositaris. Met deze kennisgeving van Malta en Curaçao van het Verdrag voor het MLI worden de minimumstandaarden van het BEPS-project in het Verdrag geïmplementeerd zonder dat het nodig is dat het Verdrag individueel bilateraal heronderhandeld moet worden.

Op basis van de gemaakte MLI-keuzes zal met de aanvullende kennisgeving aan de depositaris:

  • de preambule worden aangepast (conform BEPS) en de antimisbruikbepaling «Principle Purpose Test» (PPT) worden ingevoegd (artikel 7, lid 4 MLI) als onderdeel van het verdrag. Daarmee wordt voldaan aan de minimumstandaard van BEPS actie 62;

  • de onderlinge overlegprocedure «Mutual Agreement Procedure» (MAP) van artikel 16 MLI (BEPS actie 143) niet worden gewijzigd. Dit heeft onder meer te maken met het voorbehoud dat Curaçao heeft gemaakt bij artikel 16 MLI. Dit betekent dat het eerste lid van het MAP – artikel niet conform het OESO-modelverdrag 2017 is, maar conform het OESO-modelverdrag 2014. Desondanks kan aan de minimumstandaard van BEPS 14 worden voldaan als daarnaast, kort gezegd, een bilateraal consultatie/notificatie proces wordt ingericht. Curaçao heeft een dergelijk proces al ingericht, getuige de «MAP Peer Review Report, Curaçao (Stage 2)» bij BEPS 14.4 Hiermee wordt voldaan aan de minimumstandaard van BEPS actie 14.

I.2 Onderhandelingen met de Republiek Malta

Het onderhavige Verdrag kwam tot stand na onderhandelingen tussen de fiscale autoriteiten van Curaçao en vertegenwoordigers van Malta. De contacten met Malta zijn gelegd door Curaçao tijdens de «Phase 1 Peer Review» van Curaçao op de Kaaimaneilanden in juli 2011. Tijdens de Peer Review werd het raamwerk van de Curaçaose wetgeving en het Curaçaose beleid in het kader van de informatie-uitwisseling geëvalueerd door het Global Forum van de OESO. Malta is op het onderhandelingsverzoek van Curaçao ingegaan. De OESO-modelverdragstekst is over en weer becommentarieerd waarna in oktober 2013 een afsluitende onderhandelingsronde in Malta plaatsvond.

I.3 Eenieder verbindende bepalingen

Naar het oordeel van de regering bevatten alle artikelen van het Verdrag en het Protocol, afgezien van de artikelen 26, 28 en 29 van het Verdrag, eenieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 Grondwet, die aan de burger rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

II.1 VERDRAG

De inzet bij de onderhandelingen in 2013 was gebaseerd op het OESO-modelverdrag uit 20105. De verdragstekst komt daarom in grote lijnen overeen met dat OESO-modelverdrag. Met de notificatie van het Verdrag voor het MLI, dat zoveel mogelijk het OESO-modelverdrag 2017 volgt, worden de minimumstandaarden van het BEPS-project in het Verdrag geïmplementeerd.

Voor zover de bepalingen van het Verdrag substantieel afwijken van de bepalingen in het OESO-modelverdrag 2010, worden deze verschillen hieronder toegelicht. Dit geldt voor de artikelen 2, 3, 5, 7, 9, 11, 13, 15, 16, 17, 20, 22 en 28. Daar waar de bepalingen niet of niet substantieel afwijken van het OESO-modelverdrag van 2010, is het daarmee corresponderende OESO-commentaar van overeenkomstige toepassing en wordt voor de toelichting op die bepalingen verwezen naar dat commentaar.

Artikel 2 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

Het OESO-modelverdrag van 2010 laat aan de verdragsluitende partijen over te bepalen welke belastingen onder het Verdrag zullen vallen. In het eerste lid worden per verdragsluitende partij de belastingwetten opgesomd waarop het Verdrag van toepassing is. In tegenstelling tot het OESO-modelverdrag van 2010 is hierbij geen belasting op vermogen opgenomen. Malta kent evenals Curaçao geen vermogensbelasting en derhalve ontbreekt de noodzaak om dit Verdrag eveneens belastingen op het vermogen te laten omvatten.

Artikel 3 Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden de in het Verdrag gehanteerde begrippen gedefinieerd, die inhoudelijk overeenkomen met het OESO-modelverdrag van 2010. De onderdelen a en b van het eerste lid bevatten een omschrijving van het grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is. Aan onderdeel d, de definitie van «persoon», zijn op verzoek van Curaçao, omwille van de volledigheid, enkele rechtspersonen toegevoegd om te voorkomen dat deze worden uitgesloten van verdragstoepassing uitsluitend op grond van hun juridische kwalificatie. Het gaat om de trust, de vennootschap en de collectieve investeringsregeling.

Artikel 5 Vaste inrichting

Het artikel betreffende de vaste inrichting volgt hoofdzakelijk het OESO-modelverdrag van 2010. Op verzoek van Curaçao is een nieuw zesde lid toegevoegd dat gebaseerd is op artikel 5, zesde lid van het VN-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belasting uit 2001 (VN-modelverdrag)6. Met deze toevoeging wordt uitdrukkelijk aangegeven dat een verzekeringsmaatschappij uit de ene verdragsluitende partij geacht wordt een vaste inrichting te hebben in de andere verdragsluitende partij als die verzekeringsmaatschappij verzekeringspremies int in die andere verdragsluitende partij, dan wel risico’s verzekert in die andere verdragsluitende partij. Voor de verzekeringspremies geldt wel een uitzondering: als de voordelen gerelateerd aan deze verzekeringspremies worden belast in de verdragsluitende partij van de verzekeringsmaatschappij, wordt geen vaste inrichting in het andere verdragsluitende land aangenomen en worden de verzekeringspremies niet belast in de andere verdragsluitende partij.

Artikel 7 Winst uit onderneming

Op uitdrukkelijk verzoek van Malta is bij artikel 7 uitgegaan van de tekst uit het OESO-modelverdrag van 20057. De nieuwe tekst van artikel 7 in het OESO-modelverdrag van 2010 werd ingegeven door de discussie die indertijd ontstond rond de interpretatie van de zelfstandigheidsfictie van de vaste inrichting op grond van artikel 7 en dientengevolge de toerekening van de winsten hieraan. Er ontstonden twee stromingen die lijnrecht tegenover elkaar stonden bij de interpretatie van artikel 7. De ene stroming ging uit van de beperkte zelfstandigheid van de vaste inrichting, terwijl de andere stroming uitging van de absolute zelfstandigheid van de vaste inrichting (d.w.z. dat de winsttoerekening conform het «at-arm’s-length»-principe plaatsvindt). In 2008 gaf de OESO te kennen het principe van de absolute zelfstandigheid als uitgangspunt te hanteren. Ter voorkoming van verdere misverstanden is hierna geopteerd om artikel 7 te herschrijven tot de tekst zoals opgenomen in het OESO-modelverdrag van 2010. Curaçao onderschrijft eveneens het principe van de absolute zelfstandigheid in haar nationale wetgeving en fiscale praktijk. Malta heeft echter uitdrukkelijk aangegeven de tekst van het modelverdrag van 2005 te willen volgen, aangezien Malta indertijd nog onvoldoende inzicht had in de praktische uitwerking van de nieuwe tekst. Gezien het feit dat de uitgangspunten niet volledig op elkaar aansluiten is indertijd als wijze van compromis besloten tot opname van het zevende lid. Hiermee wordt aan belastingplichtigen een verhoogde mate van rechtsbescherming geboden voor eventuele gevallen waarbij de uitwerking van de uitgangspunten bij berekening van de winst van de vaste inrichting niet op elkaar aansluiten. Afgesproken is dat partijen elkaar zullen volgen in de bijstelling van allocatie van winsten, mits sprake is van legitieme allocatie. Inmiddels is de algemene zelfstandigheidsfictie («at-arm’s-length»-principe) alom aanvaard.

Artikel 8 Internationaal vervoer

In het OESO-modelverdrag van 2010 wordt in artikel 8 aangegeven welke norm gehanteerd kan worden in een eventueel verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing op het punt van het internationaal vervoer. In het commentaar, dat bijgevoegd is bij het OESO-modelverdrag, wordt echter aangegeven dat de OESO de invulling van dit artikel over laat aan de uitkomst van de bilaterale onderhandelingen tussen de landen. Hiermee wordt door de OESO beoogd om de invulling van dit artikel af te laten hangen van de context waarin Malta en Curaçao het internationaal vervoer willen bevorderen.

Op basis van het eerste lid van dit artikel is de winst behaald met de exploitatie van schepen en luchtvaartuigen in internationaal verkeer ter belastingheffing toegewezen aan de verdragsluitende partij waar de werkelijke leiding van de onderneming zich bevindt. In overeenstemming met het OESO-commentaar bij het OESO-modelverdrag van 2010 geldt het regime voor scheep- en luchtvaartwinst op grond van het tweede lid ook voor winst die door de hiervoor bedoelde onderneming wordt verkregen uit de verhuur van schepen en luchtvaartuigen. Op grond van het derde lid geldt het regime verder ook voor winst die door de onderneming wordt verkregen uit het gebruik, het onderhoud of de verhuur van containers voor het vervoer van goederen (daaronder begrepen opleggers, aken en aanverwante apparatuur voor het vervoer van containers).

Het vierde lid betreft de winst ingeval van een pool of joint venture of soortgelijke samenwerking. Het bepaalde in de leden 1 en 3 is ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een pool, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.

In het vijfde lid wordt bepaald in welke staat een scheepvaartonderneming is gevestigd: in het geval de plaats van de werkelijke leiding zich aan boord van een schip bevindt, wordt de plaats van werkelijke leiding geacht te zijn gelegen in de verdragsluitende staat waar de thuishaven van het schip is gelegen, of, indien er geen thuishaven is, in de verdragsluitende staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.

Artikel 9 Gelieerde ondernemingen

Het eerste lid bevat de bepaling dat ingeval tussen gelieerde ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd die afwijken van die welke tussen niet gelieerde ondernemingen zouden worden overeengekomen, de voordelen die één van de gelieerde ondernemingen ten gevolge van die afwijkende voorwaarden niet heeft behaald, alsnog tot de winst van die onderneming mag worden gerekend en dienovereenkomstig mag worden belast.

Ingeval voordelen met betrekking tot transacties tussen gelieerde ondernemingen zoals is aangegeven in het eerste lid in de winst worden betrokken van de ene verdragsluitende staat en leidt tot belastingheffing in die staat, bepaalt het tweede lid dat de andere verdragsluitende staat in beginsel het bedrag dat aldaar aan belasting verschuldigd is, dienovereenkomstig aanpast. Bij deze herziening wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de staten zo nodig met elkaar overleg. Conform het derde lid van het daarmee overeenkomende artikel uit het VN-modelverdrag, en in afwijking van het OESO-modelverdrag van 2010, is in het tweede lid een anti-misbruik regeling opgenomen die aangeeft dat het gestelde in het tweede lid niet van toepassing is, indien de voordelen met betrekking tot transacties tussen gelieerde ondernemingen als fraude, grove nalatigheid of opzettelijk verzuim aangemerkt kunnen worden.

Artikel 10 Dividenden

Hoewel geen van beide landen een bronheffing op dividenden toepast, is een regeling aangaande de belastingheffing over dividenden opgenomen. Curaçao kent een dividendbelasting die niet in werking is getreden.8 Oorspronkelijk zou Curaçao in het kader van het Nieuw Fiscaal Raamwerk een bronbelasting van tien procent op dividenden invoeren in verband met een beoogde wijziging in de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK). Deze wijziging in de BRK, een verlaging van de Nederlandse dividendbelasting naar nul procent, heeft niet plaatsgevonden, waardoor de Landsverordening op de dividendbelasting uiteindelijk niet in werking is getreden. Curaçao heft wel inkomstenbelasting over dividenden uitgekeerd aan buitenlands belastingplichtige particuliere aandeelhouders die een aanmerkelijk belang hebben in de uitkerende vennootschap. De buitenlandse belastingplicht bestaat indien de particuliere aandeelhouder in de voorafgaande 10 jaar binnenlands belastingplichtig is geweest.

In Malta bestaat ten aanzien van dividenden een imputatie-systeem. Dat houdt in dat op het niveau van de aandeelhouder over het bruto dividend belasting wordt geheven onder verrekening van hetgeen de vennootschap reeds over de uitgekeerde winst aan winstbelasting heeft betaald.

In overeenstemming met het OESO-modelverdrag van 2010, mogen ingevolge artikel 10, eerste lid, dividenden die worden betaald door een vennootschap die inwoner is van één van beide verdragsluitende partijen aan een inwoner van de andere partij in de andere verdragsluitende partij worden belast. Het tweede lid, onder a), voorziet, zoals ook het geval is met OESO-modelverdrag van 2010, in een aantal mogelijkheden voor het heffen van belasting op dividenden door de verdragsluitende partij waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is. Wanneer het gaat om dividenden op deelnemingen van ten minste 10% dient deze verdragsluitende partij zijn heffingsrecht te beperken tot 0% over het bruto bedrag van deze vennootschapsdividenden. In alle andere gevallen is het heffingsrecht van het verdragsluitende partij van het dividend uitkerende vennootschap 5%.

In het tweede lid, onder b), is ten aanzien van Malta aangegeven dat er nimmer meer belasting verschuldigd kan zijn over het dividend dan hetgeen het lichaam daarover reeds heeft betaald aan winstbelasting.

Artikel 11 Interest

Vanaf 1 juli 2005 was de Spaartegoedenrichtlijn9 van kracht binnen de Europese Unie (hierna: EU) en een aantal gelieerde territoriale gebieden, op grond waarvan de landen van de EU een bilateraal verdrag hebben gesloten. Het doel hiervan was om het «zwartsparen» binnen de deelnemende landen te bestrijden. Malta en de toenmalige Nederlandse Antillen hebben in 2004 een dergelijk bilateraal verdrag afgesloten10. Dit verdrag is op 10 oktober 2010 overgegaan op Curaçao. Het tweede lid is in het Verdrag opgenomen om de heffing op basis van de Spaartegoedenrichtlijn mogelijk te maken. De Raad van de EU heeft op 10 november 2015 besloten de Spaartegoedenrichtlijn per 1 januari 2016 in te trekken. De reden hiervoor is dat de OESO in 2014 een nieuwe wereldwijde informatie uitwisselingsstandaard heeft ontwikkeld: de Common Reporting Standard (hierna: CRS). De CRS ziet op het automatisch uitwisselen van informatie over dividenden, vermogenswinsten, inkomsten uit activa gehouden op een bankrekening, toekomstige verplichtingen voor de financiële instellingen en rekeningtegoeden.11 Ook Curaçao heeft zich gecommitteerd aan de CRS en is in 2017 gestart met het automatisch uitwisselen van informatie onder de CRS. Door deze nieuwe standaard is de Spaartegoedenrichtlijn overbodig geworden. De potentiële bronheffing ingevolge de spaartegoedenrichtlijn is daarom in het geheel niet meer van toepassing en ook niet meer relevant. Bovendien participeren zowel Malta als Curaçao aan het IF. Daarnaast is de EU Bijstandsrichtlijn voor Malta van toepassing. Het tweede lid is derhalve zinledig (geworden).

Op verzoek van Malta is het vijfde lid van het OESO-modelverdrag niet in het Verdrag overgenomen.

Artikel 13 Vermogenswinsten

Het zesde lid is, in aanvulling op het OESO-modelverdrag van 2010, opgenomen in verband met de nationale wetgeving van Curaçao. Met deze bepaling behoudt Curaçao zich het recht voor om een heffing uit hoofde van de aanmerkelijk belang regeling toe te passen bij verkoop van aandelen in een binnenlands lichaam door een buitenlands belastingplichtige particuliere aandeelhouder. De buitenlandse belastingplicht bestaat indien de particuliere aandeelhouder in de voorafgaande 10 jaar binnenlands belastingplichtig is geweest.

Artikel 15 Directeursbeloningen

In aanvulling op het OESO-modelverdrag van 2010 zijn op grond van dit artikel ook de beloningen van buitenlandse commissarissen van lichamen onderworpen aan belasting. Hiermee sluit de bepaling aan bij de nationale wetgeving van Curaçao, waarbij de beloningen van buitenlandse commissarissen van binnenlandse vennootschappen eveneens onderworpen zijn aan belasting.

Artikel 16 Artiesten en sporters

De belastingheffing op inkomsten van artiesten en sporters is in beginsel evenals in het OESO-modelverdrag van 2010 toegewezen aan de verdragsluitende partij waar deze personen hun activiteiten ontplooien. Op dit beginsel is in het derde lid de uitzondering gemaakt dat de inkomsten in de verdragsluitende partij waar de artiest of sporter inwoner van is mogen worden belast indien deze verdragsluitende partij de activiteiten van de artiest of sporter in de andere verdragsluitende partij in belangrijke mate financiert.

Artikel 17 Pensioenen

Met de toevoeging van het tweede lid wordt zeker gesteld dat de afkoop van pensioen kan worden belast in de verdragsluitende partij waar het pensioen werd opgebouwd. Het derde lid betreft sociale zekerheidsuitkeringen. Deze bepaling wijst het heffingsrecht toe aan het land dat de sociale zekerheidsuitkering betaalt.

Artikel 20 Natuurlijke rijkdommen

In afwijking van het OESO-modelverdrag van 2010 is op verzoek van Curaçao artikel 20 opgenomen in verband met de mogelijke aanwezigheid van natuurlijke rijkdommen in de Curaçaose zeebodem en ondergrond. Deze bepaling stelt vast dat een persoon die in de andere verdragsluitende partij buitengaats activiteiten ontplooit in verband met de exploratie en exploitatie van natuurlijke hulpbronnen in de zeebodem en ondergrond van die andere verdragsluitende partij, wordt geacht die activiteiten te ontplooien middels een vaste inrichting in die andere verdragsluitende partij, mits deze activiteiten binnen een periode van 12 maanden meer dan 30 dagen beslaan. Het vijfde lid bepaalt dat beloningen, verkregen door een inwoner van één van de verdragsluitende partijen in verband met werkzaamheden buitengaats in de andere verdragsluitende partij in het kader van een dienstbetrekking die verband houdt met de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen, in die andere verdragsluitende partij mogen worden belast. Hierbij geldt ook een termijn van opgeteld 30 dagen binnen een periode van twaalf maanden.

Het zesde lid bepaalt dat de heffing over vermogenswinsten verkregen bij de vervreemding van vermogensrechten en eigendommen die verband houden met de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen kan worden toegewezen aan de verdragsluitende partij waar de natuurlijke rijkdommen zich bevinden.

Artikel 22 Vermijden van dubbele belasting

In dit artikel wordt vastgesteld op welke manier beide verdragsluitende partijen het heffen van dubbele belasting vermijden. Het eerste lid geeft aan op welke wijze Malta dubbele belasting vermijdt. De in Curaçao betaalde belasting wordt in mindering gebracht op hetgeen over dat inkomen in Malta aan belasting is verschuldigd. De tekst die tussen haakjes is opgenomen is bedoeld om uit te leggen dat door de werking van de deelnemingsvrijstelling en door de vrijstelling van inkomsten toe te rekenen aan een vaste inrichting, zoals die zijn opgenomen in de nationale wetgeving van Malta, er in Malta over die inkomsten geen additionele belasting wordt geheven.

Het tweede lid geeft aan op welke wijze Curaçao dubbele belasting vermijdt. Ten aanzien van Curaçao wordt een onderscheid gemaakt tussen de inkomsten waarop op basis van evenredigheid en op basis van vrijstelling maatregelen worden genomen om dubbele belasting uit te sluiten. De tekst die in onderdeel c tussen haakjes is opgenomen is bedoeld om aan te geven dat voor wat betreft dividend er geen rekening wordt gehouden met de belasting die door de vennootschap is betaald over de als dividend uitgekeerde winst welke met de door de aandeelhouder verschuldigde belasting is verrekend. Deze toevoeging werd noodzakelijk geacht omdat ten aanzien van dividenden de twee landen verschillende systemen van belastingheffing hanteren. Malta kent een imputatie-systeem, terwijl Curaçao een klassiek systeem hanteert. Het imputatie-systeem is onder artikel 10 uiteengezet.

Artikel 28 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het Verdrag. Voor Malta vindt het Verdrag toepassing op belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari volgend op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag. Ten aanzien van Curaçao wordt onderscheid gemaakt tussen belastingen die over een tijdvak worden geheven en bronbelastingen. Ten aanzien van bronbelastingen vindt het Verdrag toepassing op inkomen dat wordt genoten op of na 1 januari van het jaar onmiddellijk volgend op de dag waarop het Verdrag in werking treedt. Voor tijdvakbelastingen vindt het Verdrag toepassing over tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari volgend op de dag waarop het Verdrag in werking treedt. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat conform de Curaçaose wetgeving een boekjaar niet altijd gelijk hoeft te zijn aan een kalenderjaar.

Artikel 29 Beëindiging

Het Verdrag wordt in beginsel voor onbepaalde tijd aangegaan. Na afloop van een periode van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag kan het echter door elk van beide verdragsluitende partijen, langs diplomatieke weg, worden beëindigd met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste zes maanden vóór het verstrijken van een kalenderjaar.

Voor Malta houdt het Verdrag in dat geval op van toepassing te zijn op belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.

Voor Curaçao houdt het Verdrag op van toepassing te zijn, met betrekking tot bronbelastingen, op bedragen betaald na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan. Met betrekking tot andere belastingen houdt het Verdrag voor Curaçao op van toepassing te zijn op belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.

II.2 PROTOCOL

Betreffende artikel 4, derde lid:

In het Protocol, dat een integrerend onderdeel van het Verdrag vormt, wordt artikel 4, derde lid, van het Verdrag nader toegelicht. Ter aanvulling van het woonplaatsbegrip zijn de verdragsluitende partijen overeengekomen dat waar het een trust betreft als uitgangspunt geldt de woonplaats van de lasthebber van de trust, dan wel de plaats waar de administratieve beslissingen ten aanzien van de trust worden genomen. Indien beide criteria geen uitsluitsel bieden over de woonplaats van de trust, kunnen de verdragsluitende partijen in onderling overleg de woonplaats van de Trust overeenkomen.

III. KONINKRIJKSPOSITIE

Het Verdrag zal voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen gelden voor Curaçao.

De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra