Kamerstuk 36311-6

Nota naar aanleiding van het verslag

Dossier: Wijziging van de Wet op de huurtoeslag (vereenvoudiging van de huurtoeslag)

Gepubliceerd: 1 mei 2023
Indiener(s): Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA)
Onderwerpen: huisvesting huren en verhuren
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36311-6.html
ID: 36311-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 2 mei 2023

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van 5 april 2023. In het navolgende ga ik in op de vragen en opmerkingen uit het verslag waarbij de volgorde van het verslag is aangehouden.

I. ALGEMEEN

De leden van de SP-fractie vroegen met hoeveel procent de servicekosten in 2022 gemiddeld zijn gestegen en wat de verwachting is voor 2023.

Onderstaande tabel toont op basis van uitvoeringscijfers de gemiddelde servicekosten over 2020 en 2021 en het verschil hiertussen. 2021 is het meest recente huurtoeslagjaar waarover meer dan 90% van de toekenningen door de Toeslagen definitief zijn vastgesteld, waarmee het voldoende betrouwbaar is om uitspraken mee te doen. Omdat over 2022 en 2023 nog aanvragen worden ingediend en er nog (onvoldoende) definitief is vastgesteld, is het niet mogelijk om over deze huurtoeslagjaren betrouwbare uitspraken te doen.

Tabel 1 Gemiddelde subsidiabele servicekosten in 2020 en 2021, in € / maand, naar huishoudtype en verhuurder
 

2020

2021

Verschil in €1

Gemiddelde subsidiabele servicekosten

€ 18,02

€ 18,18

€ 0,15

       

Eenpersoonshuishouden, niet-AOW’er

€ 17,12

€ 17,38

€ 0,26

Meerpersoonshuishouden, niet-AOW’er

€ 15,53

€ 15,62

€ 0,09

Eenpersoonshuishouden, AOW’er

€ 21,18

€ 21,20

€ 0,01

Meerpersoonshuishouden, AOW’er

€ 20,35

€ 20,32

€ -0,03

       

Hurend bij een woningcorporatie

€ 17,39

€ 17,50

€ 0,11

Hurend bij een particuliere verhuurder

€ 22,46

€ 22,75

€ 0,29

Bron: Uitvoeringscijfers tot maart 2023 van Toeslagen over huurtoeslagjaren 2020 en 2021

X Noot
1

Vanwege afrondingen telt niet alles op.

De leden van de SGP-fractie vroegen naar de visie van de regering op de toekomst van de huurtoeslag, of er nog andere aanpassingen worden overwogen en of de huurtoeslag inderdaad niet meer op basis van normhuren zal worden vastgesteld, zoals is afgesproken in het coalitieakkoord.

Er zijn momenteel geen concrete plannen om de systematiek van de huurtoeslag verder aan te passen. Wel wordt continue gewerkt aan verbetering van de dienstverlening van de toeslagen. Het klopt dat de invoering van genormeerde huren nu geen onderdeel meer is van deze voorliggende vereenvoudiging van de huurtoeslag. Momenteel werkt het kabinet aan een verdere uitwerking van de ambitie om toeslagen op termijn af te schaffen (kamerstuk 31 066, nr. 1156). Hierin worden ook opties voor afschaffing van de huurtoeslag bezien en wordt bezien of de invoering van genormeerde huren hier een (noodzakelijk) onderdeel van is. Uw Kamer ontvangt in het tweede kwartaal van dit jaar een tussenrapportage hierover en in het eerste kwartaal van 2024 de eindrapportage. De wenselijkheid van opties voor de afschaffing van toeslagen en welke maatregelen hiervoor nodig zijn, dienen dan politiek gewogen te worden.

1. Inleiding

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen hoe de hervorming van de huurtoeslag bijdraagt aan de ambitie om het toeslagensysteem als geheel af te schaffen en naar de visie van de regering op de toekomst van de huurtoeslag tot en met het moment van afschaffing.

Hoewel met de invoering van de genormeerde huren de regeling verder vereenvoudigd zou zijn (de feitelijke huurprijs wordt uit de berekening gehaald), dragen ook de overige maatregelen bij aan een eenvoudigere regeling, waarmee het makkelijker wordt om in de toekomst naar een ander systeem van inkomensondersteuning over te stappen. Met de voorgestelde maatregelen wordt de huurtoeslag vereenvoudigd doordat er minder voorwaarden zijn voor recht op huurtoeslag (afschaffen maximum huurgrenzen als voorwaarde), minder gegevens aangeleverd hoeven te worden (afschaffen subsidiëring van servicekosten) en grenzen geharmoniseerd worden met de grenzen van andere regelingen (verlaging leeftijdsgrens voor jongeren van 23 naar 21 jaar). Hiermee worden het aantal uitzonderingsbepalingen verminderd en (een aantal) onduidelijkheden uit het systeem gehaald.

Momenteel werkt het kabinet aan een verdere uitwerking van de ambitie om toeslagen op termijn af te schaffen (kamerstuk 31 066, nr. 1156). Hierin worden ook opties voor afschaffing van de huurtoeslag bezien en wordt bezien of de invoering van genormeerde huren hier een (noodzakelijk) onderdeel van is. Uw Kamer ontvangt in het tweede kwartaal van dit jaar een tussenrapportage hierover en in het eerste kwartaal van 2024 de eindrapportage. De wenselijkheid van opties voor de afschaffing van toeslagen en welke maatregelen hiervoor nodig zijn, dienen dan politiek gewogen te worden. Daarnaast wordt continue gewerkt aan verbetering van de dienstverlening van de toeslagen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen hoe dit voorstel de uitvoering robuuster maakt. Voorts vroegen zij naar andere mogelijke wijzigingen, waarbij zij denken aan de huursubsidie die uitging van het inkomen voorafgaand aan het berekeningsjaar.

Met de voorgestelde maatregelen wordt de regeling vereenvoudigd, waarmee op termijn de overgang naar een ander systeem van inkomensondersteuning eenvoudiger wordt. Momenteel werkt het kabinet aan een verdere uitwerking van de ambitie om toeslagen op termijn af te schaffen (kamerstuk 31 066, nr. 1156). Hierbij worden ook eerder verkende opties opnieuw bekeken, zoals toekenning op basis van een vastgesteld inkomen (t-2) en een andere rol voor verhuurders. Uw Kamer ontvangt in het tweede kwartaal van dit jaar een tussenrapportage hierover en in het eerste kwartaal van 2024 de eindrapportage. De wenselijkheid van opties voor de afschaffing van toeslagen en welke maatregelen hiervoor nodig zijn, dienen dan politiek gewogen te worden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen hoe de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening betrokken is bij het onderzoek naar het op termijn afschaffen van de toeslagen.

Uw Kamer ontvangt in het tweede kwartaal van dit jaar een tussenrapportage over de verdere uitwerking van opties om toeslagen af te schaffen en in het eerste kwartaal van 2024 de eindrapportage. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het Ministerie van Financiën en Toeslagen zijn hierbij betrokken.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben de indruk dat door de vergaande regulering van de sociale huursector alleen woningcorporaties als verhuurder overblijven en vroegen een beschouwing over de mogelijkheid om de betaalbaarheid via de woningcorporaties te waarborgen.

Momenteel werkt het kabinet aan een verdere uitwerking van de ambitie om toeslagen op termijn af te schaffen (kamerstuk 31 066, nr. 1156). Hierin worden ook opties voor afschaffing van de huurtoeslag bezien, waarbij ook wordt gekeken naar de rol die (sociale) verhuurders hierin spelen. Uw Kamer ontvangt in het tweede kwartaal van dit jaar een tussenrapportage hierover en in het eerste kwartaal van 2024 de eindrapportage. De wenselijkheid van opties voor de afschaffing van toeslagen en welke maatregelen hiervoor nodig zijn, dienen dan politiek gewogen te worden. Daarnaast wordt momenteel in samenwerking met SEO een beleidsdoorlichting uitgevoerd van het volkshuisvestingsbeleid in de periode 2015–2021. In de Kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting zal ik ook op de vraag om nadere reflectie op de sociale huursector terugkomen.

2. Inhoud van het wetsvoorstel

2.1 Afschaffing van de maximumhuurgrenzen als voorwaarde voor huurtoeslag

2.1.1 Voorstel toekomstige situatie

De leden van de D66-fractie vroegen waarom jongeren met een handicap nog wel zelf moeten aangeven dat zij in aanmerking komen voor een huurtoeslagberekening zoals die geldt voor volwassenen en vroegen zich af of het wenselijk is dat juist deze groep een extra stap moet zetten.

Alleen jongeren (jonger dan de jongerenleeftijdsgrens) met een handicap zullen zelf nog (eenmalig) moeten aangeven dat zij in aanmerking menen te komen voor een huurtoeslagberekening zoals die geldt voor volwassenen, waarbij ook de huurdelen tussen de kwaliteitskortingsgrens en de maximum huurgrens voor volwassenen worden gesubsidieerd. Dit is geen nieuwe uitzonderingspositie, maar een bestaande die helaas niet weg te nemen is. Het is noodzakelijk dat deze jongeren zelf contact opnemen met Toeslagen, omdat de specifieke situatie van deze jongeren bij Toeslagen niet op voorhand bekend is. Op dit moment wordt wel gewerkt aan een betere dienstverlening aan aanvragers die voldoen aan de voorwaarden om een «verzoek bijzondere situatie huurtoeslag» te doen. Tot nu toe moesten deze aanvragers eerst een reguliere aanvraag doen, die vervolgens werd afgewezen of uitkwam op een lager bedrag dan voor deze doelgroep benodigd. Later kon dan via een formulier worden aangeven dat de aanvrager voldeed aan de voorwaarden voor een bijzondere situatie. Vanaf heden kan direct bij Toeslagen melding worden gemaakt van de bijzondere situatie, waarna deze beoordeeld wordt en de burger een aanvraag kan doen. Deze wijziging wordt op korte termijn ook zichtbaar gecommuniceerd op de website.

De leden van de SP-fractie vroegen wat het de schatkist kost als de huurtoeslag wordt toegekend tot wat betaalbaar wordt geacht (thans 1.021,02 euro, te weten 186 punten).

Dit zou, boven op de al toegelichte budgettaire effecten van het voorliggende wetsvoorstel, leiden tot een structurele extra intensivering van de huurtoeslaguitgaven van ca. € 70 miljoen.

De leden van de SP-fractie vroegen wat het de schatkist kost als ook voor onzelfstandige woonruimten huurtoeslag wordt toegekend.

Op basis van een gemiddelde huurprijs voor jongeren – wat de meeste bewoners van onzelfstandige woonruimtes zijn – van ca. € 452,– en tussen 250 duizend en 350 duizend onzelfstandige huurwoningen (zoals beschreven in het wetsvoorstel Betaalbare huur, in consultatie aangeboden), zou het een budgettair beslag van ca. € 600 mln. tot € 840 mln. betekenen. Hierbij is uitgegaan van het hypothetische geval waarbij er huurtoeslag mogelijk zou zijn voor alle onzelfstandige wooneenheden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen waarom de uitzondering voor gehandicapte jongeren is gehandhaafd en welke oplossingen voor deze groep overwogen zijn.

Alleen jongeren (jonger dan de jongerenleeftijdsgrens) met een handicap zullen zelf nog (eenmalig) moeten aangeven dat zij in aanmerking menen te komen voor een huurtoeslagberekening zoals die geldt voor volwassenen, waarbij ook de huurdelen tussen de kwaliteitskortingsgrens en de maximum huurgrens voor volwassenen worden gesubsidieerd. Dit is geen nieuwe uitzonderingspositie, maar een bestaande die helaas niet weg te nemen is. Het is noodzakelijk dat deze jongeren zelf contact opnemen met Toeslagen, omdat de specifieke situatie van deze jongeren bij Toeslagen niet op voorhand bekend is. Op dit moment wordt wel gewerkt aan een betere dienstverlening aan aanvragers die voldoen aan de voorwaarden om een «verzoek bijzondere situatie huurtoeslag» te doen. Tot nu toe moesten deze aanvragers eerst een reguliere aanvraag doen, die vervolgens werd afgewezen of uitkwam op een lager bedrag dan voor deze doelgroep benodigd. Later kon dan via een formulier worden aangeven dat de aanvrager voldeed aan de voorwaarden voor een bijzondere situatie. Vanaf heden kan direct bij Toeslagen melding worden gemaakt van de bijzondere situatie, waarna deze beoordeeld wordt en de burger een aanvraag kan doen. Deze wijziging wordt op korte termijn ook zichtbaar gecommuniceerd op de website.

2.2 Afschaffen van subsidiëring van servicekosten

De leden van de D66-fractie vroegen waarom sommige servicekosten niet langer worden meegerekend en of de regering de zorgen deelt dat het voor ouderen en gehandicapten een flinke impact op de betaalbaarheid zal hebben en hoe die effecten verzacht kunnen worden.

Het afschaffen van de subsidiabele servicekosten betekent een vereenvoudiging voor de uitvoering. Er hoeven immers minder gegevens uitgevraagd en gecontroleerd te worden. Daarnaast zorgt deze maatregel voor meer eenduidigheid met ander huurbeleid, wat begrijpelijker is voor huurders. Momenteel komt de rekenhuur voor de huurtoeslag namelijk niet overeen met de kale huurprijs die wordt gehanteerd voor onder andere (passend) toewijzen van woningen door corporaties, maar ook niet met de verschuldigde huur die huurders betalen. Deze onduidelijkheid, die soms leidt tot fouten in de huurtoeslagaanvraag, verdwijnt met de voorgestelde maatregel.

Het klopt dat ouderenhuishoudens gemiddeld meer servicekosten betalen dan niet-ouderenhuishoudens, maar dit verschil is beperkt (zie ook tabel 1). De aanwezigheid en hoogte van servicekosten is vooral afhankelijk van het woongebouw. Deze kosten zijn met name verbonden aan het wonen in een appartement, gezien de aanwezigheid van gemeenschappelijke ruimtes en voorzieningen zoals liften, trappenhuizen en galerijen. Huurders van eengezinswoningen hebben over het algemeen niet of minder met deze specifieke servicekosten te maken.

Op basis van de gegevens in het WoON2021 of uitvoeringscijfers van Toeslagen is het niet mogelijk om een uitsplitsing te maken voor de groep van gehandicapten met een mobiliteitsbeperking die van dergelijke woonruimte gebruik maken. Echter verwacht het kabinet niet dat mensen met een beperking significant harder worden getroffen door deze maatregel dan mensen zonder een beperking. Mensen met een beperking wonen niet uitsluitend in appartementen, maar ook in (gelijkvloerse) eengezinswoningen, en andersom wonen ook mensen zonder een beperking in appartementen met liften en overige gemeenschappelijke ruimtes waarvoor (subsidiabele) servicekosten worden doorberekend.

Omdat er geen (significante) specifieke effecten optreden voor ouderen en gehandicapten ten opzichte van de rest van de huurtoeslagpopulatie, worden hier ook geen aanvullende maatregelen op getroffen. Tevens zou een nieuwe uitzonderingsregel tegenstrijdig zijn aan het doel van dit wetsvoorstel, namelijk vereenvoudiging van de huurtoeslag.

De regering wil excessen in de servicekosten tegengaan. Servicekosten mogen geen vehikel zijn om extra inkomsten te generen. In de algemene regels van de Wet goed verhuurderschap (die op 1 juli 2023 in werking treedt) is reeds een verbod opgenomen voor verhuurders om oneigenlijk gebruik te maken van servicekosten en is voorzien in een informatieplicht naar huurders over deze kosten. Daarnaast is per motie (kamerstuk 36 130, nr. 39) verzocht om te komen tot een scherpere afbakening van het Besluit servicekosten en om oneigenlijk gebruik van servicekosten tegen te gaan. Ik voer deze motie uit en verwacht uw Kamer voor de zomer te kunnen informeren over maatregelen die ik wil nemen om invulling te geven aan de in de motie gevraagde scherpere afbakening.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat de afschaffing van de subsidiëring van servicekosten doet met de financiële positie van huurders en hoe de regering excessieve ongewenste neveneffecten gaat voorkomen.

Het klopt dat een deel van de huurtoeslagontvangers negatieve effecten ervaart als gevolg van het niet meer subsidiëren van servicekosten, gemiddeld € 11 en tot € 48. De regering wil excessen in de servicekosten tegengaan. Servicekosten mogen geen vehikel zijn om extra inkomsten te generen. In de algemene regels van de Wet goed verhuurderschap (die op 1 juli 2023 in werking treedt) is reeds een verbod opgenomen voor verhuurders om oneigenlijk gebruik te maken van servicekosten en is voorzien in een informatieplicht naar huurders over deze kosten. Daarnaast is per motie (kamerstuk 36 130, nr. 39) verzocht om te komen tot een scherpere afbakening van het Besluit servicekosten en om oneigenlijk gebruik van servicekosten tegen te gaan. Ik voer deze motie uit en verwacht uw Kamer voor de zomer te kunnen informeren over maatregelen die ik wil nemen om invulling te geven aan de in de motie gevraagde scherpere afbakening.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen een overzicht van het aantal huurders dat servicekosten betaalt en hoe hoog die servicekosten zijn. Zij vroegen daarbij een overzicht van de verschillende inkomensgroepen en de gemiddelde en maximale negatieve financiële consequenties voor deze huurtoeslagontvangers.

Onderstaande tabel toont het aantal huurtoeslagontvangers dat subsidiabele servicekosten betaalt en het gemiddelde bedrag per post van subsidiabele servicekosten, uitgesplitst naar huishoudtype. Niet alle huurtoeslagontvangers met subsidiabele servicekosten zullen echter een negatief inkomenseffect ervaren, omdat een deel van deze huishoudens hier nu ook geen huurtoeslag over ontvangt, bijvoorbeeld omdat ze nu ook een (kale) huur boven de maximum huurgrens hebben (maar huurtoeslag ontvangen vanwege verworven recht) of bij meerpersoonshuishoudens onder de AOW-leeftijd een (kale) huur hebben boven de aftoppingsgrens (over de huurdelen boven deze grens ontvangt dit huishoudtype 0% huurtoeslag).

Tabel 2 Gemiddelde subsidiabele servicekosten in € / maand naar huishoudtype en uitgesplitst naar post servicekosten
 

Aantal

Totaal

Energie gemeenschappelijke ruimte

Schoonmaakkosten gemeenschappelijke ruimte

Huismeester

Dienst en recreatieruimte

Eenpersoonshuishouden, niet-AOW’er

397.424

€ 17,38

€ 6,78

€ 7,36

€ 2,48

€ 0,75

Meerpersoonshuishouden, niet-AOW’er

171.878

€ 15,62

€ 6,42

€ 7,04

€ 1,83

€ 0,33

Eenpersoonshuishouden, AOW’er

204.595

€ 21,20

€ 8,84

€ 9,11

€ 2,74

€ 0,51

Meerpersoonshuishouden, AOW’er

63.987

€ 20,32

€ 8,71

€ 8,99

€ 2,18

€ 0,44

Totaal

837.884

€ 18,18

€ 7,36

€ 7,85

€ 2,39

€ 0,58

Bron: uitvoeringscijfers tot maart 2023 van Toeslagen over huurtoeslagjaar 2021

Onderstaande tabel toont de gemiddelde en maximale negatieve financiële consequenties als gevolg van enkel het afschaffen van subsidiëring van servicekosten.

Tabel 3 Gemiddeld en maximaal negatief inkomenseffect als gevolg van het niet meer subsidiëren van servicekosten, naar inkomensgroep
 

Gemiddeld negatief effect

Maximaal negatief effect

Aantal huurtoeslagontvangers

<= minimum inkomensgrens

€ – 10,81

€ 48

511.872

Tot en met 120% minimuminkomensgrens

€ – 11,36

€ 48

152.414

> 120% minimuminkomensgrens

€ – 9,92

€ 48

144.342

Totaal

€ – 10,76

€ 48

808.6281

Bron: uitvoeringscijfers tot maart 2023 van Toeslagen over huurtoeslagjaar 2021

X Noot
1

Gebaseerd op de meest recente uitvoeringscijfers over 2021 (het meest recente huurtoeslagjaar met meer dan 90% definitieve toekenningen, cijfers over uitvoering tot en met maart 2023). Dit aantal huishoudens is lager dan benoemd in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel. Hiervoor werd toen (in september 2022) uitgegaan van de toen beschikbare meest uitvoeringscijfers over 2021.

2.2.1 Voorstel toekomstige situatie

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen een bevestiging dat voor veel huurders de afschaffing van de subsidiëring van servicekosten meer dan 10 euro huurtoeslag minder per maand betekent en waarom de regering dit billijk acht.

Gebaseerd op de meest recente uitvoeringscijfers over 2021 (het meest recente huurtoeslagjaar met meer dan 90% definitieve toekenningen, cijfers over uitvoering tot en met maart 2023) is de verwachting dat ca. 809 duizend huishoudens gemiddeld € 11 per maand minder huurtoeslag zullen ontvangen door het niet meer subsidiëren van servicekosten3. Zie onderstaande tabel voor de inkomenseffecten van enkel het niet meer subsidiëren van de servicekosten.

Tabel 4 Negatieve inkomenseffecten als gevolg van afschaffen subsidiëring servicekosten naar huishoudtype, € / maand en aantal huurtoeslagontvangers
 

Gemiddeld effect

– € 40 tot € 50

– € 30 tot € 40

– € 20 tot € 30

– € 10 tot € 20

– € 1 tot € 10

verschil kleiner dan +/– € 1 mnd

Totaal

Eenpersoonshuishouden, niet-AOW’er

€ – 10,51

1.303

5.190

30.087

154.993

191.819

13.523

396.915

Meerpersoonshuishouden, niet-AOW’er

€ – 9,20

53

385

4.565

56.886

74.366

7.404

143.659

Eenpersoonshuishouden, AOW’er

€ – 12,22

189

2.061

18.966

108.898

70.091

3.995

204.200

Meerpersoonshuishouden, AOW’er

€ – 11,12

11

270

3.207

33.099

25.559

1.708

63.854

Totaal

€ – 10,76

1.556

7.906

56.825

353.876

361.835

26.630

808.628

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of het afschaffen van de subsidiëring van servicekosten niet met name gevolgen heeft voor bewoners van appartementencomplexen en hoe dit opweegt tegen een toekomstige bouwopgave die vooral zal leiden tot realisatie van meer appartementencomplexen en of dit de betaalbaarheid in de toekomst niet te veel onder druk zet.

Het klopt dat bewoners van meergezinswoningen vaker (hogere) subsidiabele servicekosten betalen dan bewoners van eengezinswoningen. Dit past bij de bouwvorm en het type servicekosten dat nu bij de huurtoeslag kan worden betrokken, onder andere de kosten van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten zoals de lift, het trappenhuis en galerij en de energiekosten van deze ruimten. Daar staat tegenover dat de gemiddelde kale huur van deze woningen lager is dan de kale huur van eengezinswoningen. De bouwopgave bestaat niet alleen uit huurappartementencomplexen, maar ook uit koopappartementencomplexen en grondgebonden bouw. Ook draagt de regering via de Woningbouwimpuls financieel bij aan de ambitie om tweederde betaalbare nieuwbouwwoningen te realiseren. Wanneer het wel huurappartementencomplexen betreft die verhuurd gaan worden door woningcorporaties, houden zij zo goed mogelijk rekening met de betaalbaarheid. Dit is onderdeel van de Nationale Prestatieafspraken. Daarnaast zijn in het Programma Betaalbaar Wonen (kamerstuk 32 847, nr. 906) beleidsvoornemens benoemt om de betaalbaarheid van wonen verder te verbeteren.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen in het bijzonder aandacht voor mensen met een beperking die vaker leven in appartementencomplexen en vroegen of de regering erkent dat woningen zonder voorzieningen als liften of automatische deuren niet bereikbaar en dus niet bruikbaar zijn voor mensen met een mobiliteitsbeperking. Deze leden vroegen daarom of die voorzieningen niet onlosmakelijk met de woning verbonden zijn en dus onder de huurtoeslag zouden moeten vallen.

Tot slot vroegen deze leden de regering te becijferen wat een uitzondering voor huurders met een fysieke beperking op de nieuwe regels voor servicekosten zou kosten.

De regering erkent dat gemeenschappelijke ruimtes zoals de lift onlosmakelijk verbonden zijn aan de gehuurde woning, en dat hier onderhoud- en schoonmaakkosten over worden gemaakt. Het afschaffen van de subsidiabele servicekosten betekent echter een vereenvoudiging voor de uitvoering. Er hoeven immers minder gegevens uitgevraagd en gecontroleerd te worden.

Daarnaast zorgt deze maatregel voor meer eenduidigheid met ander huurbeleid, wat begrijpelijker is voor huurders. Momenteel komt de rekenhuur voor de huurtoeslag namelijk niet overeen met de kale huurprijs die wordt gehanteerd voor onder andere (passend) toewijzen van woningen door corporaties, maar ook niet met de verschuldigde huur die huurders betalen. Deze onduidelijkheid, die soms leidt tot fouten in de huurtoeslagaanvraag, verdwijnt met de voorgestelde maatregel.

De aanwezigheid en hoogte van servicekosten is vooral afhankelijk van het woongebouw. Deze kosten zijn met name verbonden aan het wonen in een appartement, gezien de aanwezigheid van gemeenschappelijke ruimtes en voorzieningen zoals liften, trappenhuizen en galerijen. Huurders van eengezinswoningen hebben over het algemeen niet of minder met deze specifieke servicekosten te maken.

Op basis van de gegevens in het WoON2021 of uitvoeringscijfers van Toeslagen is het niet mogelijk om een uitsplitsing te maken voor de groep van gehandicapten met een mobiliteitsbeperking die van dergelijke woonruimte gebruik maken. Om die reden is het ook niet mogelijk om te becijferen wat een uitzondering voor huurders met een fysieke beperking op de nieuwe regels voor servicekosten zou kosten. Echter verwacht het kabinet niet dat mensen met een beperking significant harder worden getroffen door deze maatregel dan mensen zonder een beperking. Mensen met een beperking wonen niet uitsluitend in appartementen, maar ook in (gelijkvloerse) eengezinswoningen, en andersom wonen ook mensen zonder een beperking in appartementen met liften en overige gemeenschappelijke ruimtes waarvoor (subsidiabele) servicekosten worden doorberekend. Ook zou een nieuwe uitzonderingsregel tegenstrijdig zijn aan het doel van dit wetsvoorstel, namelijk vereenvoudiging van de huurtoeslag.

De leden van de SGP-fractie vroegen of huurders in appartementencomplexen of aangepaste woningen gemiddeld vaker of meer servicekosten meenemen in de berekening van de huurtoeslag. Ook vroegen zij welke andere groepen meer dan gemiddeld servicekosten hebben. Deze leden vroegen of de afschaffing van de subsidiëring van servicekosten daardoor terecht komt bij specifieke groepen en of dat doorwerkt in bredere inkomenseffecten.

Bewoners van meergezinswoningen hebben vaker met (hogere) subsidiabele servicekosten te maken dan bewoners van eengezinswoningen. Dit past bij de bouwvorm en het type servicekosten dat nu bij de huurtoeslag kan worden betrokken, onder andere de kosten van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten zoals de lift, het trappenhuis en galerij en de energiekosten van deze ruimten. Daar staat tegenover dat de gemiddelde kale huur van deze woningen lager is dan de kale huur van eengezinswoningen.

In tabel 1 is een uiteenzetting opgenomen van de gemiddelde servicekosten naar huishoudtype. Hierin is terug te zien dat ouderenhuishoudens gemiddeld meer servicekosten betalen dan niet-ouderenhuishoudens, maar dat dit verschil beperkt is. Op basis van de gegevens in het WoON2021 of uitvoeringscijfers van Toeslagen is het niet mogelijk om een uitsplitsing te maken voor de groep van gehandicapten met een mobiliteitsbeperking die van dergelijke woonruimte gebruik maken. Echter verwacht het kabinet niet dat mensen met een beperking significant harder worden getroffen door deze maatregel dan mensen zonder een beperking. Mensen met een beperking wonen niet uitsluitend in appartementen, maar ook in (gelijkvloerse) eengezinswoningen, en andersom wonen ook mensen zonder een beperking in appartementen met liften en overige gemeenschappelijke ruimtes waarvoor (subsidiabele) servicekosten worden doorberekend.

De inkomenseffecten als gevolg van het afschaffen van subsidiëring van servicekosten zijn meegenomen in de integrale berekening van de inkomenseffecten als gevolg van dit wetsvoorstel.

De leden van de SGP-fractie vroegen naar de gemiddelde hoogte van de servicekosten die huurders meetellen voor de berekening van de huurtoeslag en of er bepaalde typen huishoudens zijn met meer dan gemiddelde servicekosten.

In tabel 1 is een uiteenzetting opgenomen van de gemiddelde hoogte van de subsidiabele servicekosten naar huishoudtype.

2.3 Verlagen van de jongerenleeftijdsgrens

De leden van de CDA-fractie vroegen wat deze wetswijziging specifiek betekent voor studenten.

Op basis van de gegevens in het WoON2021 of de uitvoeringscijfers van Toeslagen is het niet mogelijk om een betrouwbare uitsplitsing te maken voor enkel studenten. Het is wel mogelijk om te kijken naar jongeren tussen 18 en 23 jaar die een zelfstandige woning huren. Ruim de helft van deze jongeren (52%) gaan erop vooruit als gevolg van de verlaging van de leeftijdsgrens naar 21 jaar en de afschaffing van de maximum huurgrens als voorwaarde voor huurtoeslag. Echter zijn er ook jongeren die nu al huurtoeslag ontvangen die een negatief effect ervaren door de verhoging van de eigen bijdrage met € 4 en het niet meer subsidiëren van de servicekosten. De meeste van deze jongeren ervaren maar een zeer beperkt negatief inkomenseffect, slechts 6% van de jongeren tot 23 jaar gaat er meer dan 2% op achteruit.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat er wordt gedaan zodat jongeren die jonger zijn dan 21 jaar ook kans krijgen op een huurwoning wanneer ze die nodig hebben.

De verlaging van de leeftijdsgrens voor jongeren van 23 jaar naar 21 jaar zorgt ervoor dat deze grens gelijk komt te liggen met de leeftijdsgrens van andere wettelijke regelingen, zoals het wettelijk minimumloon. Het harmoniseren van deze grenzen maakt de regeling begrijpelijker voor jonge huurtoeslag-ontvangers en bevordert de betaalbaarheid van huren voor jonge huurders van 21 jaar en 22 jaar ten opzichte van de huidige situatie. Jongvolwassenen van 18 tot en met 20 jaar ontvangen ook als ze zelfstandig zijn een lager bedrag aan wettelijk minimumloon en kunnen hierdoor bijvoorbeeld ook minder hoge woonlasten dragen. Met het verlagen van de leeftijdsgrens naar 21 jaar zullen naar verwachting meer 21- en 22-jarigen doorstromen naar de voorraad boven de jongerenhuurgrens. Hiermee komen woningen met een huur tot deze huurgrens vrij, wat de beschikbaarheid van woningen voor jongeren tot 21 jaar vergroot.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of de regering meent dat huurders te veel huurtoeslag ontvangen en of zij dat kan onderbouwen en als de regering die mening niet is toegedaan waarom zij er dan voor kiest alle huurtoeslagontvangers een structureel lagere toeslag te geven.

Het afschaffen van de maximale huurgrens en het verlagen van de leeftijdsgrens van 23 naar 21 jaar leidt tot extra instroom, in casu hogere huurtoeslaguitgaven. Door deze maatregel worden ook huurders met een financieel kwetsbare positie geholpen. Voor deze huurders zijn de huren boven de maximale huurgrens gezien hun inkomen zonder huurtoeslag onbetaalbaar. Bij het Coalitieakkoord is hiervoor € 151 mln. gereserveerd om de maatregelen uit dit wetsvoorstel te dekken. Hiermee is helaas niet het gehele benodigde budget gedekt. Omdat er geen andere dekkingsmogelijkheden zijn op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, moest deze dekking binnen de huurtoeslag worden gezocht en was er de noodzaak om de eigen bijdrage te verhogen. De reden is dus niet dat de regering de mening is toegedaan dat de huurtoeslagontvanger teveel huurtoeslag ontvangt.

2.3.1 Voorstel toekomstige situatie

De leden van de SP-fractie vroegen hoeveel jongeren (bij benadering) in de leeftijd van 18 tot 21 jaar wel zelfstandig willen wonen maar dat niet kunnen vanwege financiële onhaalbaarheid.

Uit het WoON2021 blijkt dat er ongeveer 53 duizend verhuisgeneigde jongeren zijn in de leeftijd van 18 tot 21 jaar die zelfstandig willen gaan wonen en hebben aangegeven dat ze nog geen woning hebben gevonden omdat deze te duur zijn.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of door effecten op de woningmarkt niet te verwachten is dat het aantal huurders van 21 jaar of jonger van een eigen woning zal afnemen en dat het effect van de verlaging van de jongerengrens daardoor beperkt zal zijn.

Dat is niet de verwachting. De inschatting van de effecten van dit wetsvoorstel zijn gemaakt op basis van berekeningen met het WoON2021, wat inzicht biedt op daadwerkelijke situatie in 2020. De inschatting van het aantal jongeren dat van de invoering van deze maatregelen zou profiteren, is dus gemaakt op basis van het aantal jongeren dat in 2020 al in een zelfstandige huurwoning woonde en hier, vanwege hun leeftijd en/of de huurprijs, nu geen huurtoeslag over ontvangt. Er zijn geen signalen dat het aantal zelfstandige hurende jongeren sinds 2020 significant is veranderd of zal veranderen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of overwogen is de huurtoeslag ook op onzelfstandige woonruimte van toepassing te maken en hoeveel studerende jongeren daarbij gebaat zouden zijn, welke kosten daaraan verbonden zijn, en welke voor- en nadelen dit zou kunnen hebben.

Deze leden vroegen welke belemmeringen bestaan en welke voorwaarden getroffen zouden moeten worden om huurtoeslag op dit type woningen mogelijk te maken en naar de inspanningen die de regering pleegt om deze voorwaarden te verwezenlijken.

Deze leden vroegen daarom ook naar de uitvoering van de motie Grinwis/Koerhuis (Kamerstuk 32 847, nr. 834) om meer studentenkamers te realiseren.

Er is gekeken naar mogelijkheden om de huurtoeslag uit te breiden naar onzelfstandige woonruimten. In het kader hiervan hebben er ook gesprekken plaatsgevonden met verschillende partijen waaronder Toeslagen, gemeenten, de VNG, het Kadaster, Kences en het LSVb. Uitgaande van het aantal studentenkamers (Landelijke monitor studentenhuisvesting 2022) waarvan een klein deel (de aangewezen onzelfstandige wooneenheden) reeds in aanmerking komt voor huurtoeslag, zou dit gaan om ca. 210 duizend studerende jongeren. Een mogelijk bijkomend voordeel is een gelijke behandeling voor studerende jongeren, waar het gaat om de huur van studio’s en kamers.

Invoering van huurtoeslag bij onzelfstandige woonruimtes blijkt om verschillende redenen niet mogelijk. Ten eerste heeft de uitbreiding van de huurtoeslag financiële gevolgen. Juridisch en technisch gezien zouden studenten niet zomaar uitgesloten kunnen worden van de rest van de bevolking die gebruik maakt van kamers. De berekening van de financiële gevolgen van uitbreiding van de huurtoeslag naar onzelfstandige eenheden is daarom gebaseerd op het hypothetische geval waarbij er huurtoeslag mogelijk zou zijn voor alle onzelfstandige wooneenheden, dus niet alleen kamers die bewoond worden door studenten. Voor het wetsvoorstel Betaalbare huur (in consultatie aangeboden) is ingeschat dat er tussen 250 duizend en 350 duizend onzelfstandige wooneenheden zijn. Uitgaande van een gemiddelde huurprijs voor jongeren van ca. € 452,–, zou dit een budgettair beslag van € 600 tot 840 mln. betekenen.

Daarnaast is het uitvoeringstechnisch complex om onderscheid te maken tussen onzelfstandige woonruimten en niet-woonruimten. Om het recht en de hoogte op huurtoeslag vast te stellen, maakt de uitvoering (Toeslagen) gebruik van gegevens uit o.a. de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). In de BAG worden alleen zelfstandige woonruimtes geregistreerd. Hierdoor zou het voor de uitvoering niet mogelijk zijn om de aanvragen te controleren, wat zorgt voor een hoge fraudegevoeligheid. Een uitbreiding kan dus pas overwogen worden als onzelfstandige woonruimtes adequaat worden geregistreerd. In aanloop naar de Wetswijziging BAG van 1 juli 2018 is echter onderzocht en gebleken dat het opnemen en bijhouden van onzelfstandige woonruimtes door gemeenten in de BAG niet haalbaar is. In de huidige praktijk (registratie van enkel zelfstandige woonruimtes) doen zich bovendien knelpunten voor, die eerst opgelost zouden moeten worden. Vanuit een aantal trajecten wordt al expliciet aandacht besteed aan deze problematiek. Omdat een groot aantal partijen op verschillende manieren gebruik maakt van de BAG, is dit echter een ingewikkeld en langdurig traject waarvan het moment van afronding nog niet kan worden ingeschat.

De motie Grinwis en Koerhuis verzocht de regering «om de bouw van studentenkamers te bevorderen en daartoe te onderzoeken hoe het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimtes kan worden herzien». Op 4 november 2022 is uw Kamer het rapport Verkenning mogelijke effecten aanpassen WWSO (kamerstuk 32 847, nr. 978) aangeboden. Uit het onderzoek blijkt dat de business case voor nieuwbouw van onzelfstandige woonruimte met de modernisering van het WWSO zou verbeteren, maar dat het nog niet volledig rendabel is. In deze brief is aangegeven dat ik concludeer dat de modernisering van het WWSO een stap is in de goede richting ten behoeve van het stimuleren van onzelfstandige woonruimte, maar dat het op zichzelf nog niet voldoende is. Daarom wordt samen met de partners van het Landelijk actieplan studentenhuisvesting aan andere maatregelen die het aanbod van onzelfstandige woonruimte kunnen vergroten gewerkt. Het streven is uw Kamer rond de zomer van 2023 een nieuw voorstel voor het WWSO aan te kunnen bieden.

3. Gevolgen

3.1 Gevolgen voor de huurder

De leden van de CDA-fractie vroegen hoe de regering het percentage nieuwe instromers dat na de wetswijziging boven de huurquote zit naar beneden gaat brengen.

Voorts vroegen deze leden hoe de regering de groep zittende huurtoeslagontvangers die door deze wetswijziging in het rood komen te staan gaat bijstaan.

De instromende huishoudens met een huur boven de huidige maximale huurprijs krijgen als gevolg van dit wetsvoorstel recht op huurtoeslag. Deze huurders huren gezien hun inkomen in een (veel) te hoog segment, uit noodzaak of door omstandigheden. Door dit wetsvoorstel worden in elk geval de huurlasten enigszins verlicht waarmee de huurder wat lucht krijgt bij het zoeken naar passendere woonruimte. Echter kunnen niet alle huurders met enkel dit wetsvoorstel volledig geholpen worden. In het coalitieakkoord en in de programma’s Betaalbaar wonen (kamerstuk 36 311, nr. 3) en Woningbouw (kamerstuk 32 847, nr. 78) zijn dan ook nog meer voornemens opgenomen om de betaalbaarheid voor huurders te verbeteren, onder andere door maatregelen in het huurbeleid en door meer nieuwbouw van betaalbare woningen. Echter wordt de huurquote niet alleen bepaald door de woonlasten, maar ook door de hoogte van het inkomen. Beleid dat gericht is op het verlagen van woonlasten heeft grenzen, het ontwikkelen en exploiteren van woningen heeft een prijs. Hier moet balans in gezocht worden. De betaalbaarheid van wonen kan dan ook niet los worden gezien van de inkomensontwikkeling en het beleid hierop.

De leden van de CDA-fractie vroegen hoe groot de groep is die ver onder de streefwaarde zit en of die groep wellicht wat minder huurtoeslag kan ontvangen hetgeen ten goede kan komen aan de groep die in de rode categorie zitten. Voorts vroegen deze leden of deze differentiatie in de praktijk uitvoerbaar is.

De door deze leden gepresenteerde denkrichting zou het verdelen van de huurtoeslag nog gerichter maken en het aantal voorwaarden en gegevens waarvan de huurtoeslag afhankelijk is vergroten. Het is lastig om deze herverdeling op een uitvoerbare manier vorm te geven. Het doel van dit wetsvoorstel is om de regeling eenvoudiger te maken. Dat gaat niet samen met de voorgestelde denkrichting om de huurtoeslag gerichter te maken. Zoals eerder aangegeven wordt gewerkt aan de ambitie om toeslagen af te schaffen en te vervangen door een andere wijze van inkomensondersteuning (kamerstuk 31 066, nr. 1156). In de tussenrapportage die uw Kamer in het tweede kwartaal van 2023 ontvangt zal een aantal uit te werken opties ten aanzien van de huurtoeslag specifiek (naast generieke opties) worden gepresenteerd.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen een overzicht van de gecumuleerde financiële gevolgen waarbij wordt weergegeven hoeveel huurtoeslagontvangers er 4, 10, 20, 30, 40 en 50 euro of meer erop achteruitgaan door dit wetsvoorstel.

Zie in onderstaande tabel een overzicht van de gecumuleerde negatieve financiële gevolgen van het afschaffen van subsidiëring van servicekosten en de verhoging van de eigen bijdrage met € 4.

Tabel 5 Negatieve inkomenseffecten als gevolg van afschaffen subsidiëring servicekosten en verhoging eigen bijdrage naar huishoudtype, € / maand en aantal huurtoeslagontvangers
 

Gemiddelde

Meer dan – € 50

– € 40 tot € 50

– € 30 tot € 40

– € 20 tot € 30

– € 10 tot € 20

– € 4 tot € 10

Verschil kleiner dan +/– € 4

Totaal

Eenpersoons-huishouden, niet-AOW’er

€ – 13,93

828

1.339

8.877

58.877

194.827

107.513

25.163

397.424

Meerpersoons-huishouden, niet-AOW’er

€ – 11,33

36

66

744

15.583

76.037

63.959

15.453

171.878

Eenpersoons-huishouden, AOW’er

€ – 15,90

111

327

3.693

39.462

121.432

32.998

6.572

204.595

Meerpersoons-huishouden, AOW’er

€ – 14,76

8

27

502

8.579

41.134

11.673

2.064

63.987

Totaal

€ – 13,94

983

1.759

13.816

122.501

433.430

216.143

49.252

837.884

Bron: WoON2021

De leden van de SGP-fractie vroegen hoe de inkomenseffecten over de inkomenscategorieën verdeeld zijn en of het vooral de laagste inkomens zijn die er meer dan 2% op achteruitgaan.

Ca. 80 duizend huishoudens gaan er meer dan 2% op achteruit als gevolg van de verhoging eigen bijdrage met € 4 en het niet meer subsidiëren van de servicekosten. Het merendeel van deze huishoudens (ca. 71 duizend) heeft een inkomen lager dan 120% van de minimuminkomensgrens van de huurtoeslag. Dit komt omdat deze inkomensgroep ook het meest vertegenwoordigd is in de totale huurtoeslagpopulatie, en doordat eenzelfde bedrag in euro’s aan (negatief) inkomenseffect voor deze huishoudens procentueel zwaarder weegt dan bij hogere inkomensgroepen.

Tabel 6 Negatieve inkomenseffecten als gevolg van de verhoging van de eigen bijdrage en niet meer subsidiëren van servicekosten naar inkomensgroepen, in procenten
 

kleiner dan – 5%

– 5% tot – 2%

– 2% tot 0%

0% tot 2%

2% tot 5%

groter dan 5%

Totaal

<= minimuminkomensgrens

0%

8%

88%

0%

0%

3%

100%

> minimuminkomensgrens

0%

4%

93%

0%

0%

3%

100%

> 120% minimuminkomensgrens

0%

2%

83%

5%

5%

6%

100%

Totaal

0%

5%

87%

2%

2%

4%

100%

Bron: WoON2021

Tabel 7 Negatieve inkomenseffecten als gevolg van de verhoging van de eigen bijdrage en het niet meer subsidiëren van servicekosten naar inkomensgroepen, in aantallen
 

kleiner dan – 5%

– 5% tot – 2%

– 2% tot 0%

0% tot 2%

2% tot 5%

groter dan 5%

Totaal

<= minimum-inkomensgrens

3.000

56.000

621.000

1.000

23.000

704.000

> minimuminkomensgrens

12.000

270.000

9.000

291.000

> 120% minimum-inkomensgrens

9.000

455.000

25.000

27.000

32.000

548.000

Totaal

3.000

77.000

1.346.000

25.000

28.000

64.000

1.543.000

Bron: WoON2021

De leden van de SGP-fractie vroegen welke alternatieve dekking is overwogen.

Bij het Coalitieakkoord is voor de vereenvoudiging van de huurtoeslag € 151 mln. gereserveerd om de maatregelen te dekken. Hiermee is helaas niet het gehele benodigde budget gedekt. Omdat er geen andere dekkingsmogelijkheden zijn op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, moest deze dekking binnen de huurtoeslag worden gezocht. Binnen de huurtoeslag zijn hier maar beperkt mogelijkheden voor, waarbij het verhogen van de eigen bijdrage de enige optie is om de benodigde dekking gelijk over alle huurtoeslagontvangers te verdelen. Bij andere opties, zoals het verhogen van de kwaliteitskortingspercentages of steiler maken van het inkomensafhankelijk afbouwpad, zouden sommige huurtoeslagontvangers harder geraakt worden dan anderen.

De leden van de SGP-fractie vroegen of de regering extra betaalbaarheidsrisico’s verwacht door het wetsvoorstel en hoe hierop geanticipeerd wordt.

Omdat ook bij de negatieve inkomenseffecten sprake is van een spreiding van de grootte van deze effecten, kan per situatie verschillen of dit tot betaalrisico’s leidt. Betalingsachterstanden van huren zijn echter niet alleen het gevolg van hoge huren maar hebben ook te maken met de hoogte van de andere uitgaven in relatie tot het inkomen. Daarnaast zijn in 2023 ook andere maatregelen genomen om de betaalbaarheid voor huurtoeslagontvangers en (overige) huurders met een laag inkomen bij een corporatiewoning te verbeteren. In 2023 is de eigen bijdrage voor alle huurtoeslagontvangers verlaagd met € 16,94 per maand om de koopdracht van de huurders met huurtoeslag te verhogen. Tevens is voor een deel van de populatie bij corporaties (ca. 600 duizend huishoudens) de huur in 2023 verlaagd. Deze maatregelen hebben een positief effect op de huurquote.

3.1.1 Inkomenseffecten

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de baten vooral bij de huurders van particuliere verhuurders terecht komen ten koste van de inkomenspositie van huurders van woningcorporaties en vroegen welke gevolgen dit kan hebben voor deze huurders, de betaalachterstanden die hierdoor kunnen ontstaan en de gevolgen daarvan voor de financiële positie van woningcorporaties.

Het klopt dat er meer huurders van corporatiewoningen door deze maatregelen met negatieve effecten worden getroffen, omdat ook de meerderheid van de huurtoeslagontvangers bij een corporatie huurt. Omdat ook bij de negatieve inkomenseffecten sprake is van een spreiding van de grootte van deze effecten, kan per situatie verschillen of dit tot betaalrisico’s leidt. Betalingsachterstanden van huren zijn echter niet alleen het gevolg van hoge huren maar hebben ook te maken met de hoogte van de andere uitgaven in relatie tot het inkomen. Daarnaast zijn in 2023 ook andere maatregelen genomen om de betaalbaarheid voor huurtoeslagontvangers en (overige) huurders met een laag inkomen bij een corporatiewoning te verbeteren. In 2023 is de eigen bijdrage voor alle huurtoeslagontvangers verlaagd met € 16,94 per maand om de koopdracht van de huurders met huurtoeslag te verhogen. Tevens is voor een deel van de populatie bij corporaties (ca. 600 duizend huishoudens) de huur in 2023 verlaagd. Deze maatregelen hebben een positief effect op de huurquote.

3.1.2 Administratieve lasten en regeldruk

De leden van de CDA-fractie vroegen of de regering verwacht dat de percentages huurtoeslagontvangers die te maken krijgen met terugvorderingen en nabetalingen door de wetswijziging zullen dalen.

Omdat toeslagen als voorschotten worden uitgekeerd kan bij de definitieve beschikking een nabetaling of terugvordering volgen. Omdat dit voor toeslagontvangers voor financiële problemen kan zorgen, zet het kabinet in op het vergroten van de toekenningszekerheid voor burgers. Als gevolg van deze wetswijziging wordt een beperkte verlaging van het aantal terugvorderingen verwacht, doordat met de afschaffing van subsidiëring van servicekosten er minder fouten worden verwacht bij het doorgeven van de rekenhuur (nu kale huur plus subsidiabele servicekosten, bij invoering van dit voorstel enkel kale huur). Echter zijn de meeste correcties achteraf nodig met betrekking tot het inkomen.

Toeslagen heeft de ambitie om zoveel als mogelijk te werken met actuele gegevens en informatie over bijvoorbeeld het inkomen (en wijzigingen daarin). Toeslagen probeert mensen op verschillende manieren hierbij te helpen. Zo attendeert Toeslagen burgers op het belang om inkomens tijdig te controleren en zo nodig aan te passen. Toeslagen maakt hierbij gebruik van een aanpak langs vier sporen:

  • Algemene publieksbenadering / campagne via onder andere social media, radio en televisie;

  • Doelgroep- en themagerichte benadering via bijvoorbeeld artikelen in dagbladen en tijdschriften;

  • Benutten van contactmomenten tussen aanvragers en Toeslagen (juist ook als deze over een ander onderwerp gaan);

  • Proactief en persoonlijk benaderen van burgers (bijvoorbeeld als het geschatte inkomen in de aanvraag afwijkt van ontvangen contra-informatie, of als een aanvrager door het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd mogelijk een ander inkomen gaat ontvangen).

In 2023 worden meer burgers aangeschreven dan in voorgaande jaren. Specifiek voor de huurtoeslag wordt daarnaast nog ingezet op een pilot met Aedes, waarin ook in brieven van woningbouwcorporaties die betrekking hebben op een «life-event» op eventuele gevolgen voor de (hoogte van de) huurtoeslag wordt gewezen.

3.2 Gevolgen voor de overheid (Toeslagen)

3.2.1 Financiële consequenties voor het Rijk

De leden van de SP-fractie vroegen hoeveel de afschaffing van de subsidiëring van de servicekosten de schatkist oplevert.

Geïsoleerd van de andere maatregelen levert het afschaffen van de subsidiëring van servicekosten ca. € 103 miljoen op. Bij de combinatie van de verschillende maatregelen treden echter interactie-effecten op. Per saldo wordt voor het voorgestelde pakket aan maatregelen het huurtoeslagbudget met € 151 miljoen geïntensiveerd.

3.2.2 Gevolgen voor de uitvoerder (Toeslagen)

De leden van de CDA-fractie vroegen of dit pakket aan maatregelen prioriteit krijgt in het ICT-portfolio van Toeslagen en wat de gevolgen zijn als het geen prioriteit geniet.

De voorgestelde maatregelen zijn op dit moment geprioriteerd in het ICT-portfolio. Dit moet ook, omdat voorbereidingen nodig zijn om per 1 januari 2024 uitvoering te kunnen geven aan de in het wetsvoorstel aangenomen maatregelen. Hierbij geldt wel dat de implementatietermijn herijkt dient te worden wanneer de parlementaire behandeling leidt tot (grote) aanpassingen van de voorgenomen maatregelen die (grote) impact hebben op de ICT.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of de vereenvoudiging van de huurtoeslag ook tot een vereenvoudiging van de uitvoering leidt.

De voorstellen leiden tot een lichte vereenvoudiging van de uitvoering. De uitlegbaarheid van de huurtoeslag verbetert door de voorgestelde maatregelen, waardoor er op termijn naar verwachting minder interactie zal zijn. De stapeling aan wijzigingen in de huurtoeslag, zoals de inkomensafhankelijke huurverlaging en aanpassingen in het kader van de koopkrachtmaatregelen, maken wel dat de uitlegbaarheid op korte termijn lastig kan zijn. In totaliteit verandert er namelijk veel voor de doelgroep wat tot extra vragen kan leiden. Zoals ook in de uitvoeringstoets beschreven staat, is het taak ook samen met de opdrachtgever en stakeholders een campagne in te richten om dienstverleners en huurders goed over deze wijzigingen te informeren. Voor ca. 137 duizend huishoudens die naar verwachting extra recht krijgen kan deels ook worden geleund op bestaande campagnes om niet-gebruik terug te dringen.

4. Consulatie en toetsen

4.1. Nibud

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of een nieuwe toets door het Nibud gewenst is.

Het Nibud wees in zijn analyse vooral op de negatieve effecten als gevolg van invoering van genormeerde huren en ging, naast een integrale analyse van het toen voorgestelde pakket aan maatregelen, ook in op de gevolgen van de afzonderlijke maatregelen. Met het niet meer voorstellen van deze maatregel is het daarom niet noodzakelijk om het Nibud om een nieuwe toets te vragen.

II. OVERIG

De leden van de D66-fractie vroegen hoe de regering het onnodig complexe toeslagenstelsel op het punt van de huurtoeslag in de toekomst verder wil vereenvoudigen.

Het kabinet heeft de ambitie om toeslagen op termijn af te schaffen. Hoewel met de invoering van de genormeerde huren de regeling verder vereenvoudigd zou zijn (de feitelijke huurprijs wordt uit de berekening gehaald), dragen ook de overige maatregelen bij aan een eenvoudigere regeling, waarmee het makkelijker wordt om in de toekomst naar een ander systeem van inkomensondersteuning over te stappen. Met de voorgestelde maatregelen wordt de huurtoeslag vereenvoudigd doordat er minder voorwaarden zijn voor recht op huurtoeslag (afschaffen maximum huurgrenzen als voorwaarde), minder gegevens aangeleverd hoeven te worden (afschaffen subsidiëring van servicekosten) en grenzen geharmoniseerd worden met de grenzen van andere regelingen (verlaging leeftijdsgrens voor jongeren van 23 naar 21 jaar). Hiermee worden het aantal uitzonderingsbepalingen verminderd en (een aantal) onduidelijkheden uit het systeem gehaald.

Momenteel werkt het kabinet aan een verdere uitwerking van de ambitie om toeslagen op termijn af te schaffen (kamerstuk 31 066, nr. 1156). Hierin worden ook opties voor afschaffing van de huurtoeslag bezien en wordt bezien of de invoering van genormeerde huren hier een (noodzakelijk) onderdeel van is. Uw Kamer ontvangt in het tweede kwartaal van dit jaar een tussenrapportage hierover en in het eerste kwartaal van 2024 de eindrapportage. De wenselijkheid van opties voor de afschaffing van toeslagen en welke maatregelen hiervoor nodig zijn, dienen dan politiek gewogen te worden.

De leden van de CDA-fractie constateerden dat er een wereld te winnen valt wat betreft het vereenvoudigen en dienstbaarder maken van het huurtoeslagsysteem en vroegen een reactie van de regering hierop.

Deze leden vroegen voorts welke vervolgstappen er worden gezet om ervoor te zorgen dat (1) de huurtoeslag niet onbedoeld vervalt voor toeslaggerechtigden en (2) het voor iedereen eenvoudiger wordt om digitaal huurtoeslag aan te vragen.

De problematiek waarop wordt gedoeld is bekend. Bij de betrokken huishoudens kan het voorkomen dat zij minder huurtoeslag ontvangen dan een vergelijkbaar bijstandspaar, het leidt echter niet tot het vervallen van de gehele huurtoeslag. Op 29 maart jl. hebben de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst, en Staatssecretaris Toeslagen en Douane hierover een brief naar uw Kamer gezonden (kamerstuk 26 448, nr. 697). In deze brief geeft het kabinet aan nogmaals en grondig mogelijke oplossingsrichtingen voor deze huishoudens tegen het licht te houden. Het kabinet vindt het noodzakelijk dat de problematiek wordt aangepakt, met oog voor de menselijke maat en aandacht voor zorgvuldigheid in de uitwerking en uitvoering ervan. Het kabinet stuurt voor juni aanstaande een uitgebreidere brief met de stand van zaken van de uitwerking van de oplossingsrichtingen met, waar mogelijk, de budgettaire effecten en met oog voor de gevolgen voor betrokkenen en de uitvoering.

Er is een groep burgers die persoonlijke ondersteuning nodig hebben bij de aanvraag of wijziging van de toeslag(en). Toeslagen staat klaar voor deze burger en zet waar mogelijk in op dienstverlening die het best passend is voor deze doelgroep. Echter is niet elke burger hetzelfde. In het jaarplan 2023 «Rechtdoen, presteren en anticiperen in 2023» (kamerstuk 31 066, nr. 1154) beschrijft Toeslagen dat zij inzetten op het verbeteren en verruimen van mogelijkheden voor digitale dienstverlening. Burgers die toch moeite hebben met het online regelen van het aanvragen of wijzigen van hun toeslagen, kunnen daarbij ondersteuning krijgen. Bijvoorbeeld bij fysieke balies, in bibliotheken en steunpunten of via een Toeslagenservicepunt: een netwerk van vaste intermediairs waar Toeslagen mee samenwerkt. Ook kan de Belastingtelefoon ondersteuning bieden.

Toeslagen richt zich voor komend jaar ook specifiek op niet-gebruik. Toeslagen wil niet-gebruikers wijzen op hun mogelijke recht en hen stimuleren hiervan gebruik te maken. Hierbij wordt ook aandacht gegeven aan specifieke doelgroepen die (vaker dan gemiddeld) toeslagen laten liggen, zoals minder digitaal vaardigen, zelfstandigen, AOW-gerechtigden, (MBO)studenten. Ook zijn de koopkrachtmaatregelen een relevante ontwikkeling die de aandacht voor «niet-gebruik» nog urgenter maken. Zo krijgen meer mensen – waaronder mensen met een hoger inkomen – door de opschuivende afbouwgrens, recht op toeslagen en kan hun voorschot hoger zijn.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de invoering van de normhuren definitief geschrapt wordt of dat er op termijn een voorstel komt om de normhuren in een andere vorm alsnog in te voeren.

Het kabinet heeft de ambitie om toeslagen op termijn af te schaffen. Met de invoering van genormeerde huren zou de hoogte van de huurtoeslag niet meer afhankelijk zijn van de feitelijke huurprijs die huurtoeslagontvangers betalen. De hoogte van de huurtoeslag zou daarmee vooral afhankelijk worden van het huishoudinkomen en de huishoudsamenstelling. Deze maatregel zou op termijn de overgang naar een ander systeem van inkomensondersteuning eenvoudiger maken. De Afdeling advisering van de Raad van State gaf echter onder andere aan dat het nog te onduidelijk was hoe dit ander systeem wordt voorgegeven en hoe deze maatregel zich daartoe verhoudt. Daarom is deze maatregel nu uit het wetsvoorstel gehaald. Momenteel werkt het kabinet aan een verdere uitwerking van de ambitie om toeslagen op termijn af te schaffen (kamerstuk 31 066, nr. 1156). Hierin worden ook opties voor afschaffing van de huurtoeslag bezien en wordt bezien of de invoering van genormeerde huren hier een (noodzakelijk) onderdeel van is. Uw Kamer ontvangt in het tweede kwartaal van dit jaar een tussenrapportage hierover en in het eerste kwartaal van 2024 de eindrapportage. De wenselijkheid van opties voor de afschaffing van toeslagen en welke maatregelen hiervoor nodig zijn, dienen dan politiek gewogen te worden.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen hoe het kan dat in een wetsvoorstel dat tot doel heeft om het systeem te vereenvoudigen keuzes waren gemaakt die voor juist huurders met een kwetsbare financiële positie zeer negatief konden uitpakken.

Het kabinet heeft de ambitie om toeslagen op termijn af te schaffen. Met de invoering van genormeerde huren zou de hoogte van de huurtoeslag niet meer afhankelijk zijn van de feitelijke huurprijs die huurtoeslagontvangers betalen. De hoogte van de huurtoeslag zou daarmee vooral afhankelijk worden van het huishoudinkomen en de huishoudsamenstelling. Deze maatregel zou op termijn de overgang naar een ander systeem van inkomensondersteuning eenvoudiger maken. Bij het eenvoudiger maken van een regeling is het onvermijdelijk dat de regeling minder gericht wordt, en daarmee dat er een spreiding van inkomenseffecten plaatsvindt die voor sommigen positief uitpakt en voor anderen negatief. De Afdeling advisering van de Raad van State gaf echter onder andere aan dat de negatieve financiële effecten van de invoering van genormeerde huren niet opwegen tegen de vereenvoudiging die deze maatregel zou opleveren. Momenteel werkt het kabinet aan een verdere uitwerking van de ambitie om toeslagen op termijn af te schaffen (kamerstuk 31 066, nr. 1156). Hierin worden ook opties voor afschaffing van de huurtoeslag bezien en wordt bezien of de invoering van genormeerde huren hier een (noodzakelijk) onderdeel van is. Uw Kamer ontvangt in het tweede kwartaal van dit jaar een tussenrapportage hierover en in het eerste kwartaal van 2024 de eindrapportage. De wenselijkheid van opties voor de afschaffing van toeslagen en welke maatregelen hiervoor nodig zijn, dienen dan politiek gewogen te worden.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge