Gepubliceerd: 21 oktober 2022
Indiener(s): Marnix van Rij (staatssecretaris financiƫn) (CDA)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36231-3.html
ID: 36231-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave

blz.

       

I.

ALGEMEEN

1

 

1.

Inleiding

1

 

2.

Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

2

 

3.

Budgettaire aspecten

4

 

4.

EU-aspecten

4

 

5.

Uitvoering Belastingdienst

4

 

6.

Gevolgen regeldruk voor bedrijfsleven en burger

4

 

7.

Advies en consultatie

5

BIJLAGE Transponeringstabel

6

II.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

6

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel voorziet in de implementatie van de Richtlijn betalingsdienstaanbieders.1 Deze richtlijn zorgt voor gerichte toegang voor belastingdiensten tot internationale betalingsgegevens. Belastingdiensten gaan die gegevens gebruiken bij de bestrijding van btw-fraude, in het bijzonder bij e-commerce.

Op 18 februari 2020 heeft de Raad van de Europese Unie een richtlijn vastgesteld voor de invoering van bepaalde voorschriften voor betalingsdienstaanbieders, ook wel de Payment Service Providers Directive genoemd (de PSP-richtlijn). Deze richtlijn moet door alle lidstaten in de Unie zijn geïmplementeerd met ingang van 1 januari 2024. In Nederland dient hiertoe de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968) te worden aangepast. Dit wetsvoorstel voorziet daarin. Daarnaast is in dit kader een wijziging vastgesteld van de Verordening (EU) nr. 904/2010 die ziet op de maatregelen ter versterking van de administratieve samenwerking om btw-fraude te bestrijden (Verordening (EU) nr. 904/2010).2

Bij de grensoverschrijdende internetverkopen van goederen en diensten (hierna: elektronische handel) vormt de bestrijding van btw-fraude een uitdaging. De Europese en nationale Rekenkamer hebben beide hier op gewezen.3 Dit komt enerzijds doordat de verkoper vaak in een andere lidstaat van de Unie is gevestigd, of zelfs buiten de Unie is gevestigd, en anderzijds door de aard van de transactie. Zo zijn de mogelijkheden beperkt voor de Belastingdienst om de btw-verplichtingen met betrekking tot verrichte digitale diensten te controleren. Dit komt doordat er fysiek niet iets de grens overgaat.

Het doel van dit voorstel is het opsporen van btw-fraude. De bestrijding van btw-fraude bij elektronische handel wordt hierbij verbeterd door de informatie-uitwisseling tussen belastingdiensten en betalingsdienstaanbieders te versterken. Bij elektronische handel vormt de betaling immers vaak het meest concrete aanknopingspunt voor de Belastingdienst. Dat is bijvoorbeeld het geval bij digitale diensten. De afgelopen jaren is meer dan 90% van de onlineaankopen door Europese klanten verricht via overmakingen, automatische afschrijvingen en kaartbetalingen. Deze trend zal zich naar verwachting onverminderd voortzetten. Daarom kunnen betalingsdienstaanbieders die over deze betaalinformatie beschikken, de belastingdiensten een beter beeld geven van de onlineaankopen. Zo kunnen zij de belastingdiensten voorzien van informatie die laatstgenoemden helpt bij hun controletaak met betrekking tot de naleving van de btw-verplichtingen.

2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

Uitbreiding van de «toolbox» van de Belastingdienst

De toenemende omvang van elektronische handel maakt de hiervoor genoemde uitdaging voor belastingdiensten steeds groter om te kunnen controleren of voldaan wordt aan de btw-verplichtingen. Zo kan een Nederlandse consument online muziek kopen bij een in India gevestigde verkoper. Deze digitale dienst is in Nederland met btw belast en deze dient door de Indiase verkoper te worden afgedragen in Nederland. De Belastingdienst heeft weinig aanknopingspunten omdat er fysiek niets de grens over gaat en de verkoper in het buitenland is gevestigd. In dit geval zelfs buiten de Unie. Het meest concrete aanknopingspunt in deze situatie is voor de Belastingdienst de betaling door de Nederlandse consument. De betaling duidt erop dat er door de Indiase verkoper btw verschuldigd is in Nederland.

Dit wetsvoorstel breidt daarom de controlemogelijkheden op het afdragen van btw uit, door gebruik te maken van betalingsgegevens van grensoverschrijdende betalingen. Het gaat hierbij om betalingen door een consument aan een verkoper in een andere lidstaat of buiten de Unie. De belangrijkste onderdelen zijn de verplichting van betalingsdienstaanbieders tot het verstrekken van deze betalingsgegevens aan de belastingdiensten en het op EU-niveau analyseren van deze gegevens door fraude-experts.

De Europese Commissie ontwikkelt een centraal Europees systeem voor het verzamelen en uitwisselen van betaalgegevens van en door de lidstaten van de Unie (Central Electronic System of Payment Information (CESOP). Fraude-experts van de lidstaten analyseren deze verzamelde betalingsgegevens. De bevindingen worden uitgewisseld met de lidstaten voor zover dit behulpzaam kan zijn voor de fraudebestrijding op het gebied van btw.

Registratieplicht voor betalingsdienstaanbieders

In situaties waarin de betaler zich in een lidstaat bevindt en de begunstigde in een andere lidstaat, in een derdelandsgebied of in een derde land, krijgen óf de betalingsdienstaanbieder van de betaler (de consument) óf de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde (de verkoper) een registratieplicht. Het gaat dus om grensoverschrijdende betalingen waarbij de betaler zich steeds in Unie bevindt. In de artikelsgewijze toelichting wordt dit nader uitgewerkt aan de hand van voorbeelden.

Deze registratieplicht betekent dat betalingsdienstaanbieders voldoende nauwkeurige registers houden van grensoverschrijdende betalingen die zij voor elk kalenderkwartaal verlenen. Vervolgens dienen zij deze registers te verstrekken aan de belastingdiensten van de betreffende lidstaten. De belastingdiensten van de lidstaten zorgen ervoor dat deze betalingsinformatie bij het CESOP wordt aangeleverd. Dit wordt geregeld in de Verordening (EU) nr. 904/2010.

Daarnaast moeten de betalingsdienstaanbieders deze registers in elektronische vorm drie kalenderjaren opslaan. Hierdoor hebben de belastingdiensten van de lidstaten voldoende tijd om fraudeonderzoek te doen. CESOP is immers een informatieanalysesysteem waarbij na gesignaleerde risico’s onderzoek plaats moet vinden door de desbetreffende belastingdienst.

De onderzoeken in CESOP worden alleen verricht door aangewezen fraude-experts van de lidstaten en zien op het bestrijden van btw-fraude. Ook dit wordt geregeld in de Verordening (EU) nr. 904/2010. Deze Verordening maakt het mogelijk dat betalingsgegevens in CESOP gebruikt worden voor onderzoek dat mogelijk aanleiding geeft tot de vaststelling van andere heffingen, rechten en belastingen.

Verzamelen van betaalgegevens

De meeste onlineaankopen van consumenten in de Unie worden gedaan met betalingen uitgevoerd door betalingsdienstaanbieders. Dit kunnen klassieke banken en creditcardmaatschappijen zijn, maar ook bedrijven die fungeren als intermediair voor online en mobiele betalingen tussen personen en bedrijven onderling.

Om te kunnen controleren of voldaan is aan de btw-verplichtingen is het nodig dat betalingsdienstaanbieders de betaalinformatie aan de belastingdiensten verstrekken. De betalingsdienstaanbieders kunnen de locatie van de begunstigde en de betaler vaststellen in verband met betalingsdiensten die zij verrichten. Zo kan gebruik worden gemaakt van het identificatienummer van de betaalrekening van de betaler of begunstigde, of in sommige gevallen de bedrijfsidentificatiecodes van de betalingsdienstaanbieder zelf.

Betalingsdienstaanbieders worden verplicht de betaalinformatie aan de Belastingdienst te verstrekken vanaf een drempel van 25 betalingen aan dezelfde begunstigde per kwartaal. Deze drempel is bedoeld om privé (niet-commerciële) grensoverschrijdende betalingen buiten de registratieplicht voor betalingsdienstaanbieders te houden. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt maken tussen de betalingen die zijn ontvangen van consumenten of van ondernemers. In CESOP worden deze betalingen geanalyseerd. In de voorbeelden in deze toelichting zal steeds uitgegaan worden van betalingen door consumenten.

In overeenstemming met de Verordening (EU) 2016/679 over bescherming van persoonsgegevens4 is het van belang dat alleen informatie door de betalingsdienstaanbieders wordt bewaard en verstrekt voor zover dit evenredig is en beperkt blijft tot wat noodzakelijk is om btw-fraude te bestrijden. De enige informatie van de betaler die moet worden bewaard en verstrekt ziet dan ook op zijn locatie.

3. Budgettaire aspecten

Volgens de Europese Commissie zorgt dit voorstel voor een stijging van de btw-opbrengsten voor de lidstaten. Het overgrote deel van deze opbrengst volgt volgens de Commissie uit een betere naleving van de btw-wetgeving en verminderde fraude. Dit type opbrengsten – als gevolg van betere handhaving – is voor Nederland niet relevant voor het inkomstenkader en is dus (gedurende een kabinetsperiode) niet beschikbaar voor lastenverlichting of hogere uitgaven.

4. EU-aspecten

Met dit wetsvoorstel wordt de richtlijn (EU) 2020/284 per 1 januari 2024 geïmplementeerd.

5. Uitvoering Belastingdienst

Dit wetsvoorstel is door de Belastingdienst beoordeeld met de uitvoeringstoets, die als bijlage is bijgevoegd5. Uit deze uitvoeringstoets blijkt dat de Belastingdienst deze maatregel uitvoerbaar acht per de voorgestelde datum van inwerkingtreding, maar met grote onzekerheidsmarges. Gezien de in de uitvoeringstoets genoemde onzekerheden wordt de uitvoeringtoets medio 2023 herijkt.

6. Gevolgen regeldruk voor bedrijfsleven en burger

Voor betalingsdienstaanbieders geldt dat zij data moeten gaan aanbieden aan de Belastingdienst. Uit de consultatie die is gedaan ten behoeve van de Impact Assessment blijkt dat bestaande systemen gebruikt kunnen worden of aangepast kunnen worden tegen beperkte kosten, waardoor opstartkosten beperkt zullen zijn. Verder is het zo dat op dit moment betalingsdienstaanbieders al dataverzoeken krijgen met verschillende procedures en formats. De kostenbesparing van deze richtlijn ten opzichte van een ongecoördineerd systeem kunnen substantieel zijn. Het is dan ook aannemelijk dat de kostenbesparing die met dit systeem wordt behaald groter is dan de huidige ongecoördineerde dataverzoeken voor betalingsdienstaanbieders. De in dit wetsvoorstel getroffen wijzigingen hebben geen of geringe gevolgen voor de regeldruk. De maatregelen uit dit wetsvoorstel zijn voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Het ATR heeft het wetsvoorstel niet geselecteerd voor een formeel advies.

7. Consultatie

Op de internetconsultatie, die plaatsvond van 9 december 2021 tot en met 20 januari 2022 zijn vier reacties binnengekomen. In dit verband is veel dank verschuldigd aan met name de Commissie Wetsvoorstellen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB), Adyen en aan de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB). Verschillende vragen en opmerkingen hebben geleid tot aanpassing en verduidelijking van de memorie van toelichting, en in een aantal gevallen ook van de wettekst. De reacties zijn divers en in sommige gevallen zeer specifiek.

De NVB is van mening dat de voorgestelde wet een significante overlap kent met DAC7.6 Op grond van de DAC7-richtlijn ontvangt de Belastingdienst vanaf 2023 bepaalde gegevens over leveringen van goederen en diensten van aanbieders die gebruik maken van digitale platforms. Hieronder valt de verhuur van onroerende goederen en de verkoop van goederen. Op grond van de DAC7-richtlijn ontvangt de Belastingdienst niet de betaalgegevens die verstrekt moeten worden op grond van de PSP-richtlijn. De DAC7 informatie geeft inzicht in de compliance van gebruikers van de platformen waarbij de PSP-betaalgegevens een aanvullende waarde hebben bij de fraudebestrijding.

De NOB vraagt naar de wijze van rapporteren en format van de rapportages. Het is van belang om tijdig duidelijke instructies te verstrekken voor het bedrijfsleven. De Belastingdienst zal, zoals gebruikelijk is bij dergelijk projecten, een handleiding publiceren waarin deze vragen worden beantwoord. Daarnaast is er intensief overleg met de betrokken partijen over deze vraagstukken.

De NOB vraagt of de gegevens (kunnen) worden gebruikt voor de heffing van andere belastingmiddelen. De PSP-richtlijn biedt de mogelijkheid om ontvangen informatie voor CESOP ook voor handhaving op andere belastingen te gebruiken. Hiervoor is geen aanvullende wetgeving nodig. Vanaf het moment dat de betaalgegevens via een permanente voorziening worden aangeleverd, wordt door de Belastingdienst een pilot ingericht om te beoordelen in welke mate de ontvangen gegevens kunnen helpen bij de handhaving van andere belastingmiddelen.

Voorts vraagt de NOB of het als een (beboetbaar) verzuim wordt gezien indien de verplichting om registers te houden en in te dienen ook wordt toegepast op gevallen waarin de drempel van 25 grensoverschrijdende betalingen aan dezelfde begunstigde niet is overschreden. Een boetebepaling volgt niet uit de richtlijn, maar is overgelaten aan de lidstaten. In het aangepaste artikel 41 Wet OB 1968, is bepaald dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Dit is het geval als het aan opzet of grove schuld van de betalingsdienstaanbieder is te wijten dat niet aan de verplichtingen van Hoofdstuk VI, afdeling 6, Wet OB 1968, is voldaan. Daarnaast is het beboetbaar indien het aan opzet of grove schuld van de betalingsdienstaanbieder te wijten is dat betaalgegevens aan de Belastingdienst wordt aangeleverd die betrekking hebben op minder dan 26 grensoverschrijdende betalingen aan dezelfde begunstigde in de loop van een kalenderkwartaal.

BIJLAGE Transponeringstabel

Richtlijn betalingsdienstaanbieders

Beleidsruimte bij omzetting

Wet OB 1968 of anderszins

Artikel 234 bis

nee

Artikel 39a

Artikel 243 ter

nee

Artikel 39 b

Artikel 243 quater

nee

Artikel 39 c

Artikel 243 quinquies

nee

Artikel 39 d

Artikel 2

nee

Artikel II

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I, onderdeel A (artikel 39a van de Wet op de omzetbelasting 1968)

In artikel 39a Wet OB 1968 worden begrippen gedefinieerd die worden gebruikt in de nieuwe afdeling 6 van hoofdstuk VI (Algemene verplichtingen voor betalingsdienstaanbieders) van die wet. Deze definities gelden uitsluitend voor de toepassing van deze afdeling. In het artikel wordt telkens verwezen naar bepalingen van Richtlijn 2015/2366/EU7 betreffende betalingsdiensten in de interne markt (PSD2 richtlijn) of van Verordening 260/2012/EU.8

In onderdeel a van dit artikel wordt de betalingsdienstaanbieder gedefinieerd. Verwezen wordt naar artikel 1, eerste lid, onderdelen a tot en met d, van de PSD2 richtlijn en naar een natuurlijk persoon of rechtspersoon aan wie op grond van artikel 32 van die richtlijn een vrijstelling is verleend. Gedacht kan worden aan banken en kredietinstellingen die voldoen aan de voorwaarden gesteld in de PSD2 richtlijn.

Een betalingsdienst wordt gedefinieerd in onderdeel b. Het moet gaan om één van de bedrijfsactiviteiten zoals beschreven in de onderdelen 3 tot en met 6 van bijlage I van de PSD2-richtlijn. Voorbeelden zijn uitvoering van automatische afschrijvingen, betalingstransacties met behulp van een betaalkaart en overmakingen.

In onderdeel c wordt het begrip betaling gedefinieerd. Hieronder wordt verstaan een betalingstransactie zoals is omschreven in artikel 4, onderdeel 5, van de PSD2-richtlijn: «een door of voor rekening van de betaler of door de begunstigde geïnitieerde handeling waarbij geldmiddelen worden gedeponeerd, overgemaakt of opgenomen, ongeacht of er onderliggende verplichtingen tussen de betaler en de begunstigde zijn». Daarnaast wordt onder betaling verstaan een geldtransfer zoals is gedefinieerd in artikel 4, onderdeel 22, van die richtlijn: «een betalingsdienst waarbij, zonder dat een betaalrekening op naam van de betaler of de begunstigde wordt geopend, van een betaler geldmiddelen worden ontvangen met als enig doel het daarmee corresponderende bedrag over te maken aan een begunstigde of aan een andere, voor rekening van de begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder en/of waarbij de geldmiddelen voor rekening van de begunstigde worden ontvangen en aan de begunstigde beschikbaar worden gesteld».

In onderdeel d wordt de betaler gedefinieerd. Verwezen wordt hierbij naar de definitie in artikel 4, onderdeel 8, van de PSD2 richtlijn: «een natuurlijke persoon of rechtspersoon die houder is van een betaalrekening en een betalingstransactie vanaf die betaalrekening toestaat, hetzij, bij ontbreken van een betaalrekening, een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een betalingsopdracht geeft».

Voor het begrip begunstigde wordt in onderdeel e verwezen naar de definitie in artikel 4, onderdeel 9, van de PSD2 richtlijn: «een natuurlijke persoon of rechtspersoon die de beoogde ontvanger is van de geldmiddelen waarop een betalingstransactie betrekking heeft».

Voor «lidstaat van herkomst» wordt in onderdeel f verwezen naar de definitie in artikel 4, onderdeel 1, van de PSD2 richtlijn: «de lidstaat waar de statutaire zetel van de betalingsdienstaanbieder zich bevindt, of indien de betalingsdienstaanbieder overeenkomstig zijn nationale wetgeving geen statutaire zetel heeft, de lidstaat waar zijn hoofdkantoor zich bevindt».

Voor «lidstaat van ontvangst» wordt in onderdeel g verwezen naar artikel 4, onderdeel 2, van de PSD2 richtlijn: «de lidstaat die niet de lidstaat van herkomst is en waar de betalingsdienstaanbieder een agent of bijkantoor heeft, dan wel betalingsdiensten aanbiedt».

In onderdeel h wordt het begrip betaalrekening gedefinieerd. Verwezen wordt naar de definitie in artikel 4, onderdeel 12, van de PSD2 richtlijn: «een op naam van een of meer betalingsdienstgebruikers aangehouden rekening die voor de uitvoering van betalingstransacties wordt gebruikt».

In de onderdelen i en j wordt ten slotte voor de begrippen «IBAN» en «BIC» verwezen naar definities in respectievelijk artikel 2, onderdelen 15 en 16 van de Verordening (EU) 260/2012.

Artikel I, onderdeel A (artikel 39b van de Wet op de omzetbelasting 1968)

In artikel 39b Wet OB 1968 wordt een registratieplicht ingevoerd voor betalingsdienstaanbieders. Voor wat onder «betalingsdienstaanbieders» moet worden verstaan, wordt verwezen naar de toelichting hiervoor bij artikel 39a Wet OB 1968. Door deze verplichtingen ontstaat er een instrument voor de lidstaten in het kader van de bestrijding van btw-fraude.

In het eerste lid van artikel 39b Wet OB 1968 wordt bepaald dat de betalingsdienstaanbieders voldoende nauwkeurige registers dienen te houden van begunstigden en van betalingsdiensten die zij elk kalenderkwartaal verlenen. Het gaat hierbij om betalingen voor goederen en diensten.

In artikel 39b, tweede en derde lid, Wet OB 1968, worden de betalingsdiensten waarvoor betalingsdienstaanbieders een registratieplicht hebben, zoals bedoeld in het eerste lid van dat artikel, nader afgebakend. Deze verplichting geldt op grond van het genoemde tweede lid alleen voor betalingsdiensten die verband houden met grensoverschrijdende betalingen. Met het begrip «grensoverschrijdend» wordt verwezen naar transacties waarbij de betaler zich in een lidstaat, en de begunstigde zich in een andere lidstaat of in een derde land of derdelandsgebied bevindt. De locatie van de betaler en de begunstigde dient bepaald te worden overeenkomstig artikel 39c Wet OB 1968. Binnenlandse betalingen en ook de situatie waarin de consument zich buiten de Unie bevindt, vallen hier dus buiten.

Voorts bestaat de registratieplicht krachtens het derde lid van dat artikel 39b alleen wanneer een betalingsdienstaanbieder in een kalenderkwartaal betalingsdiensten verleent die betrekking hebben op meer dan 25 grensoverschrijdende betalingen per kalenderkwartaal aan dezelfde begunstigde. De periode is een kalenderkwartaal, omdat dit overeenkomt met de verslagperiode voor betalingsdienstaanbieders. De ratio achter deze drempel is dat de registratieplicht beoogt economische activiteit vast te stellen. Grensoverschrijdende overdrachten van middelen die om privéredenen (niet-commerciële redenen) zijn verricht, moeten buiten deze registratieplicht blijven en dat wordt bereikt door het stellen van de voorwaarde van een minimum van 25 betalingen. Wanneer een betalingsdienstaanbieder in het kwartaal meer dan 25 grensoverschrijdende betalingen aan dezelfde begunstigde verleent, dan dient de betalingsdienstaanbieder alle betalingen aan deze begunstigde op te nemen in het register.

Dit aantal van betalingen wordt, zoals volgt uit artikel 39b, vierde lid, Wet OB 1968, berekend op basis van de door de betalingsdienstaanbieders verleende betalingsdiensten per lidstaat en per identificatiecode als bedoel in artikel 39c, tweede lid, Wet OB 1968:

  • a) het IBAN van de betaalrekening van de begunstigde of een andere identificatiecode die de begunstigde ondubbelzinnig identificeert en de locatie van de begunstigde opgeeft, of, bij gebreke van een dergelijke identificatiecode,

  • b) de BIC of een andere bedrijfsidentificatiecode die de namens de begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder ondubbelzinnig identificeert en zijn locatie van de betalingsdienstaanbieder opgeeft.

Voor de begrippen IBAN en BIC wordt verwezen naar de toelichting hierover bij het voorgestelde artikel 39a Wet OB 1968. In de praktijk kan het voorkomen dat de begunstigde over meerdere van deze identificatiecodes beschikt, bijvoorbeeld als hij meer dan één betaalrekening heeft. Indien de betalingsdienstaanbieder over die informatie beschikt, dan wordt de berekening per begunstigde verricht.

Een voorbeeld ter verduidelijking. Een ondernemer in Frankrijk verkoopt manchetknopen via zijn website aan consumenten in Frankrijk, maar ook aan consumenten in Nederland, België en Duitsland. In het kader van deze transacties is de Franse verkoper de begunstigde van de betaling en zijn de consumenten in Frankrijk, Nederland, België en Duitsland de betalers. De betalingsdienstaanbieder, in dit geval de bank van de Franse verkoper, heeft een registratieplicht met betrekking tot de grensoverschrijdende betalingen door de consumenten in Nederland, België en Duitsland indien het aantal van deze betalingen 25 per kalenderkwartaal of hoger is. De in Frankrijk gevestigde bank van de Franse verkoper zal daartoe de ontvangen grensoverschrijdende betalingen moeten tellen aan de hand van het IBAN van de betaalrekening van de Franse verkoper. Als de Franse verkoper in dit voorbeeld over meerdere Franse bankrekeningen en dus over meerdere IBAN-nummers beschikt, en zijn in Frankrijk gevestigde bank beschikt over deze informatie, dan dient deze de grensoverschrijdende betalingen aan de Franse verkoper bij elkaar op te tellen om vast te stellen of het aantal van de betalingen per kalenderkwartaal 25 of hoger is.

In artikel 39b, vijfde lid, Wet OB 1968, wordt bepaald welke betalingsdienstaanbieder de registratieverplichting heeft als bedoeld in het eerste lid. Bij een betaling zijn immers verschillende partijen betrokken: de betalingsdienstaanbieder van de betaler (de consument) en de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde (de verkoper).9

Als de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde in de Unie is gevestigd en de betalingsdienstaanbieder van de betaler is gevestigd in een andere lidstaat dan de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde, dan heeft de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde een registratieplicht. Is de betalingsaanbieder van de begunstigde daarentegen buiten de Unie gevestigd, dan verschuift de registratieplicht naar de betalingsdienstaanbieder van de betaler. De betalingsdienstaanbieder van de begunstigde heeft dan geen registratieplicht.

In de eerste situatie kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een consument in Spanje die van een bedrijf in Nederland een paar schoenen koopt. Het bedrijf in Nederland maakt gebruik van een bank gevestigd in Nederland. In deze situatie moet alleen de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde – de bank in Nederland – de betalingsgegevens verstrekken aan de Nederlandse Belastingdienst. Een voorbeeld van de tweede situatie is een consument in Nederland die online van een bedrijf in Zwitserland een zakmes koopt. De Nederlandse consument maakt gebruik van een bank gevestigd in Nederland. Omdat de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde buiten de Unie is gevestigd, moet de Nederlandse bank de betalingsgegevens verstrekken aan de Nederlandse Belastingdienst.

Het is ook mogelijk dat de begunstigde zich buiten de Unie bevindt, maar dat zijn betalingsdienstaanbieder is gevestigd binnen de Unie. In deze situatie heeft de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde een registratieplicht als de betaler zich in een andere lidstaat bevindt. Gedacht kan worden aan de verkoper van boeken in Canada die gebruik maakt van een in Frankrijk gevestigde bank. De consument bevindt zich in Nederland en koopt een boek van de Canadese verkoper. In deze situatie heeft de in Franrijk gevestigde bank een registratieplicht en zal de betalingsgegevens moeten aanleveren bij de Franse belastingdienst.

In een tabel:

Registratieplicht

Betalingsdienstaanbieder betaler (consument)

Betalingsdienstaanbieder begunstigde (verkoper)

Betalingsdienstaanbieder van de betaler en die van de begunstigde in twee verschillende lidstaten van de Unie

 

X

Betalingsdienstaanbieder van de betaler in de Unie, en die van begunstigde buiten de Unie

X

 

Betalingsdienstaanbieder van de betaler in de Unie, begunstigde buiten de Unie, maar zijn betalingsdienstaanbieder binnen de Unie

 

X

In artikel 39b, zesde lid, onderdeel a, Wet OB 1968 wordt bepaald dat de betalingsdienstaanbieder die op grond van het eerste lid registers dient bij te houden, deze registers in elektronische vorm dient te houden voor een periode van drie kalenderjaren, geteld vanaf het einde van het kalenderjaar van de betalingsdatum. Deze periode van drie jaar is nodig met het oog op de hoeveelheid informatie die de registratieplicht betreft en de tijd die de belastingautoriteiten nodig hebben om btw-fraude te onderzoeken. Uit onderdeel b van hetzelfde lid volgt dat de betalingsdienstaanbieders de registers uiterlijk moeten aanleveren op het einde van de maand die volgt op het kalenderkwartaal waarop de inlichtingen betrekking hebben.

Het is mogelijk dat de lidstaat van herkomst en ontvangst van de betalingsdienstaanbieder verschillende lidstaten zijn. Zoals hiervoor is toegelicht wordt onder «lidstaat van herkomst» verstaan de lidstaat waar de statutaire zetel van de betalingsdienstaanbieder zich bevindt, of indien de betalingsdienstaanbieder overeenkomstig zijn nationale wetgeving geen statutaire zetel heeft, de lidstaat waar zijn hoofdkantoor zich bevindt. En wordt onder «lidstaat van ontvangst» verstaan de lidstaat die niet de lidstaat van herkomst is en waar de betalingsdienstaanbieder een agent of bijkantoor heeft, dan wel betalingsdiensten aanbiedt. Daarom wordt in dit lid voorts bepaald dat deze registers verstrekt dienen te worden aan de lidstaat van herkomst van de betalingsdienstaanbieder of aan de lidstaat van ontvangst indien de betalingsdienstaanbieder betalingsdiensten verleent in andere lidstaten dan de lidstaat van herkomst.

Een tweetal voorbeelden ter verduidelijking:

  • Een consument in Italië koopt online bij een bedrijf in Nederland bloembollen. Het Nederlandse bedrijf maakt gebruik van een bank gevestigd in Nederland. Lidstaat van herkomst en ontvangst van de bank (de betalingsdienstaanbieder) is dus Nederland. Deze bank moet de betaalgegevens vertrekken aan de Nederlandse Belastingdienst.

  • Een bank gevestigd in Nederland biedt betaaldiensten aan in België via een bijkantoor. Een consument in Frankrijk koopt online bij een bedrijf in België een horloge. Het Belgische bedrijf maakt gebruik van het bijkantoor van deze Nederlandse bank in België. De lidstaat van herkomst is Nederland en de lidstaat van ontvangst van de bank is België. Het bijkantoor van deze bank moet de betalingsgegevens vertrekken aan de lidstaat van ontvangst, dus aan de Belgische autoriteiten.

In artikel 39b, zevende lid, Wet OB 1968 wordt verduidelijkt dat als de registers, bedoeld in het zesde lid van dat artikel, aan de Nederlandse Belastingdienst ter beschikking moeten worden gesteld door de betalingsdienstaanbieder, laatstgenoemde deze ter beschikkingstelling uit eigen beweging moet doen

Artikel I, onderdeel A (artikel 39c van de Wet op de omzetbelasting 1968)

In artikel 39c Wet OB 1968 worden de regels gegeven om de locatie van de begunstigde en de betaler te bepalen. Op grond van het eerste lid wordt de locatie van de betaler geacht te zijn in de lidstaat die overeenstemt met het IBAN van de betaalrekening van de betaler of enige andere identificatiecode die de betaler ondubbelzinnig identificeert en de locatie van de betaler opgeeft. Er zijn ook betalingstransacties (bijvoorbeeld geldtransfers) waarbij de middelen door de betaler worden overgedragen zonder dat een betaalrekening op naam van de betaler wordt gebruikt. In dit geval wordt de locatie van de betaler geacht te zijn de lidstaat die wordt aangeduid door het BIC of een andere bedrijfsidentificatiecode die de namens de betaler handelende betalingsdienstaanbieder ondubbelzinnig identificeert en de locatie van de betalingsdienstaanbieder opgeeft.

Artikel I, onderdeel A (artikel 39d van de Wet op de omzetbelasting 1968)

In artikel 39d Wet OB 1968 worden de gegevens opgesomd die de betalingsdienstaanbieders moeten opnemen in hun registers, indien één of meerdere gegevens ontbreken dan begaat de betalingsdienstaanbieder een verzuim waarvoor een boete overeenkomstig artikel 41 Wet OB 1968 kan worden opgelegd, tenzij dit één van de gegevens van artikel 39d, eerste lid, onderdeel c of f, Wet OB 1968 betreft en deze gegevens niet voorhanden zijn. Volgens artikel 39b, eerste lid, Wet OB 1968 dient de betalingsdienstaanbieder voldoende nauwkeurige registers te houden. Deze registers dienen de gegevens zoals benoemd in artikel 39d Wet OB 1968 te bevatten. Met betrekking tot deze gegevens dient de betalingsdienstaanbieder een normale zorgvuldigheid te betrachten.

Het betreft informatie over onder meer:

  • de identificatie van de betalingsdienstaanbieder die de gegevens bewaart;

  • de identificatie van de begunstigde;

  • de door de begunstigde ontvangen betalingen; en

  • de betalingstransactie zelf, zoals het bedrag, de valuta, de datum, de oorsprong van de betaling en aanwijzingen voor een eventuele terugbetaling.

Informatie over de identificatie van de betaler (de consument) behoort niet tot de registratieverplichting voor de betalingsdienstaanbieders. Deze informatie is immers niet nodig voor het opsporen van fraude. De enige informatie die betrekking heeft op de betaler die moet worden bewaard, is zijn locatie. Die informatie is van belang om te kunnen bepalen of en waar in de Unie btw verschuldigd is.

De betalingsdienstaanbieders moeten, indien voorhanden10, registers houden van alle btw- of fiscale identificatienummers van de begunstigde. De belastingautoriteiten van de lidstaten hebben deze btw-identificatienummers nodig om belastingplichtigen voor de btw te kunnen identificeren. Zo kunnen zij de betalingsgegevens van deze begunstigden vergelijken met de btw-meldingen voor het éénloketsysteem. Hierdoor kunnen belastingplichtigen in bepaalde situaties btw afdragen voor alle lidstaten door in één lidstaat btw gebruik te maken van het éénloketsysteem.

Artikel I, onderdeel B (artikel 41 Wet op de omzetbelasting 1968)

In artikel 41, eerste lid Wet OB 1968 is opgenomen dat het opzettelijk of met grove schuld niet-nakomen van de verplichtingen in artikel 39b door betalingsdienstverleners kunnen worden bestraft met een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de zesde categorie. In het tweede lid is opgenomen dat het eerste lid van overeenkomstige toepassing is ingeval een betalingsdienstaanbieder betaalgegevens aan de Belastingdienst aanlevert die betrekking hebben op minder dan 26 grensoverschrijdende betalingen aan dezelfde begunstigde in de loop van een kalenderkwartaal. Het niet voldoen aan deze verplichtingen heeft internationaal gevolgen voor de uitwisseling van gegevens en het bestrijden van btw fraude. De woorden «ten hoogste» zijn toegevoegd om te benadrukken dat in elk concreet geval een boete proportioneel dient te zijn. Wat een proportionele boete is, hangt af van alle relevante feiten en omstandigheden van het concrete geval. Deze worden afgewogen door de inspecteur en kunnen leiden tot een forse vermindering van het bedrag van de boete.

Artikel II (inwerkingtreding)

Dit artikel betreft de inwerkingtreding. De wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2024. Deze inwerkingtredingsdatum is voorgeschreven in artikel 2 van de PSP-Richtlijn.

De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij