Kamerstuk 36200-VII-161

Invulling motie van de leden Inge van Dijk en Van der Graaf over een onderzoek naar de wenselijkheid van een nood- of solidariteitsfonds voor financiering van decentrale overheden (Kamerstuk 35925-VII-160)

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2023

Gepubliceerd: 12 april 2023
Indiener(s): Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36200-VII-161.html
ID: 36200-VII-161

Nr. 161 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 april 2023

Met deze brief wil ik, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, invulling geven aan de motie van de leden Inge van Dijk en Van der Graaf (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 160), die de regering verzoekt bij de uitwerking van de toekomstige financiering van decentrale overheden te onderzoeken of het wenselijk is om een nood- of solidariteitsfonds in te richten waar incidenteel een beroep op kan worden gedaan, inclusief voorwaarden wanneer decentrale overheden hiervoor in aanmerking komen.

Huidige instrumentarium bij financiële problemen gemeenten

Wanneer het een gemeente niet lukt de baten en de lasten in de begroting structureel in evenwicht te krijgen, kunnen gedeputeerde staten preventief toezicht instellen. In dat geval moeten begrotingswijzigingen worden goedgekeurd door de provincie. Doel van preventief toezicht is ervoor te zorgen dat de gemeente de begroting weer structureel in evenwicht krijgt. Voor gemeenten die financiële problemen ondanks het preventief toezicht alsnog niet zelf kunnen oplossen, bestaat er een vangnet. Dit vangnet is beschreven in de Financiële-verhoudingswet, artikel 12 en de Handleiding Artikel 12 Financiële-verhoudingswet. Een artikel 12-gemeente krijgt geld boven op de gewone uitkering uit het gemeentefonds. Aangezien het gemeentefonds hiervoor niet wordt opgehoogd, betalen alle andere gemeenten mee aan de aanvullende uitkering. Artikel 12-gemeenten moeten aan een aantal voorwaarden van het Rijk voldoen om het extra geld te ontvangen. Die zien op de omvang en de duur van het tekort, de minimale hoogte van de OZB en het maximale uitgavenniveau. Daarnaast moet een gemeente zelf maatregelen nemen om op termijn de baten en lasten weer in evenwicht te krijgen.

Naast bovenstaande algemene instrumentarium zijn er ook mogelijkheden om gemeenten in specifieke gevallen extra geld te geven. Dit kan via decentralisatie-uitkeringen en specifieke uitkeringen. Dit past binnen de uitgangspunten van de financiële verhouding en wordt reeds toegepast. Van belang hierbij is dat het dan gaat om gevallen waarbij gemeenten buiten hun schuld en invloedsfeer extra lasten hebben die ze niet zelf kunnen dragen.

Wenselijkheid nood- of solidariteitsfonds

Om te bepalen of het wenselijk is om een apart nood- of solidariteitsfonds in te richten, heb ik een verkenning uitgevoerd. Ik heb daarbij het volgende geconstateerd:

  • Bovenstaand beschreven instrumentarium heeft haar nut de afgelopen jaren bewezen en is voldoende geschikt om ook een vangnet te bieden in geval van bijvoorbeeld claims, schadevergoedingen, onvoorziene gebeurtenissen en crisissen.

  • Ook op basis van de cijfers kan niet geconcludeerd worden dat een extra nood- of solidariteitsfonds nodig is. Er is op het ogenblik slechts één artikel 12-gemeente (Vlissingen) en de laatste jaren waren er ook weinig gemeenten die onder verscherpt toezicht stonden van de provincie.

  • Van belang is dat de prikkels om zelf (preventieve) maatregelen te treffen, om mogelijke (toekomstige) gebeurtenissen die de financiële positie kunnen verstoren, in eerste instantie bij de gemeente zelf liggen. De komst van een nood- of solidariteitsfonds zou die prikkels gedeeltelijk kunnen wegnemen.

  • Voor de vulling van zo’n fonds moeten middelen worden gereserveerd uit het gemeentefonds. Deze middelen worden dan niet uitgekeerd aan de gemeenten en zijn dus ten laste van de collectiviteit van gemeenten.

  • Een apart nood- en solidariteitsfonds brengt extra uitvoeringslasten met zich mee bij zowel medeoverheden als het Rijk.

Graag wil ik wel bezien welke andere maatregelen ik kan nemen, zodat eerder inzicht wordt gekregen in eventuele financiële problemen bij gemeenten en ook eerder actie kan worden ondernomen. Ik denk hierbij aan:

  • Uitwerking artikel 12-light. De meeste artikel 12-onderzoeken duren drie jaar of meer en zijn ingrijpend voor een gemeente. Voor sommige (incidentele) problemen biedt mogelijk een minder zwaar traject ook een oplossing. Voor bepaalde vooraf gespecificeerde problemen zou dan ook een artikel 12-light van maximaal een jaar voldoende zijn. Hoe een artikel 12-light er precies uit moet zien, zal onderzocht worden. Dit wordt meegenomen bij de actualisatie van de huidige artikel 12-handleiding uit 2017.

  • In samenwerking met de provinciale toezichthouders wordt gewerkt aan een verdere doorontwikkeling van monitoring van de financiële situatie van gemeenten, op basis van financiële gegevens en relevante kengetallen. Deze cijfers leiden tot meer en sneller inzicht bij de fondsbeheerders, zodat ook eerder het gesprek kan worden gevoerd met een gemeente.

  • Verbetering proces toezicht. Op dit moment zijn er twee mogelijke toezichtregimes: repressief en preventief. Bij preventief toezicht is de gehele begroting niet goedgekeurd door de (provinciale) toezichthouder. Onderzocht wordt of dit proces verbeterd kan worden. Te denken valt bijvoorbeeld aan meer mogelijkheden voor de toezichthouder dan alleen afkeuren van de begroting en/of meer mogelijkheden in het proces, wanneer preventief toezicht wordt ingesteld. In het kader van de Agenda Toekomst Toezicht wordt dit onderzocht.

  • Meer inzetten van het bestaande instrument «Begrotingsscan». Het Ministerie van BZK en de provinciale toezichthouder doen dan een kort begrotingsonderzoek. Het voordeel hiervan is dat gemeenten een spiegel wordt voorgehouden die kan bijdragen aan het zelf vinden van een oplossing voor het (financiële) probleem dat ontstaan is als gevolg van onvoorziene gebeurtenissen.

De VNG heeft aangegeven dat er op dit moment geen behoefte is aan het optuigen van een nood- of solidariteitsfonds.

Ik concludeer op basis van voorgaande dat er geen noodzaak is voor het apart optuigen van een nood- of solidariteitsfonds. Wel ga ik aan de slag met bovenstaand beschreven andere maatregelen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot