Kamerstuk 36200-C-2

Memorie van toelichting

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2023

Gepubliceerd: 20 september 2022
Indiener(s): Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36200-C-2.html
ID: 36200-C-2

Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING

Vergaderjaar 2022–2023

GERAAMDE UITGAVEN EN ONTVANGSTEN

Figuur 1 Geraamde uitgaven artikel 1 provinciefonds (bedragen x € 1 mln.) totaal € 2.996.423.000

Figuur 2 Geraamde ontvangsten artikel 1 provinciefonds (bedragen x € 1 mln.) totaal € 2.996.423.000

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld.

Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat voor het aangegeven jaar vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor dat jaar. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten vastgesteld. De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).

Wetsartikel 3

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet hebben provincies gezamenlijk recht op het bedrag dat in de begroting als verplichting voor het totaal van de algemene uitkering is opgenomen.

Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet hebben de provincies gezamenlijk recht op de bedragen die in de begroting als verplichting voor het totaal van de integratie-uitkeringen en het totaal van de decentralisatie-uitkeringen is opgenomen.

De in dit wetsartikel opgenomen bedragen zijn niet rechtstreeks uit de begrotingsstaat af te leiden. De bedragen worden nader onderbouwd in deze memorie van toelichting.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,H.G.J.Bruins Slot

De Staatssecretaris van Financiën,M.L.A.van Rij

B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ DE BEGROTINGSARTIKELEN

1. Leeswijzer

Algemeen

Inleiding

Voor u ligt de begroting 2023 van het provinciefonds.

Groeiparagraaf

Indeling en opzet van de begroting provinciefonds is niet gewijzigd ten opzichte van vorig jaar.

Provinciefonds

De provinciefondsbegroting maakt onderdeel uit van de Rijksbegroting, maar heeft daarbinnen een eigen karakter. Zo kent de provinciefondsbegroting in tegenstelling tot een departementale begroting slechts één beleidsartikel: het provinciefonds. Het beleid dat wordt gevoerd ter realisatie van de algemene beleidsdoelstelling is direct verbonden met dit beleidsartikel. Voorts zijn de fondsbeheerders systeemverantwoordelijk voor het provinciefonds en niet voor de resultaten die provincies met hun budget uit dit fonds realiseren. Provincies zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het provinciefonds. De begroting van het provinciefonds bevat geen output- en/of outcomegegevens. Deze worden door de provincies in hun begrotingen gepresenteerd.

Beleidsagenda

De beleidsagenda geeft een overzicht van de hoofdlijnen van beleid. Tevens is een overzicht opgenomen met de belangrijkste mutaties. Het overzicht coronamaatregelen is voor het provinciefonds niet van toepassing.

Beleidsartikel

In het beleidsartikel komen de met het beleid samenhangende algemene beleidsdoelstelling, de rol en verantwoordelijkheid, de beleidswijzigingen, de budgettaire gevolgen van beleid en de toelichting op de uitgavencategorieën aan bod.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

De apparaatsuitgaven in de zin van materiële en personele uitgaven van de medewerkers bij de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Financiën die betrokken zijn bij het fondsbeheer, zijn niet in de tabel budgettaire gevolgen van beleid opgenomen. Deze kosten worden in de respectievelijke departementale begrotingen verantwoord. Dit geldt eveneens voor het algemene beleid inzake decentrale overheden, waarbij deze uitgaven zijn terug te vinden in de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Provinciefonds in breder perspectief

In hoofdstuk 4 wordt het provinciefonds in een breder perspectief geplaatst, waarbij ook wordt ingegaan op de overige inkomstenbronnen van de provincies, zoals specifieke uitkeringen en de motorrijtuigenbelasting.

Bijlagen

Deze begroting wordt afgesloten met diverse bijlagen. Waaronder het verdiepingshoofdstuk, waarin de opbouw is aangegeven van de uitgaven van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2022 naar de stand ontwerpbegroting 2023. In het verdiepingshoofdstuk worden de mutaties toegelicht die groter zijn dan of gelijk zijn aan de ondergrens zoals deze in de Rijksbegrotingsvoorschriften 2022 is opgenomen. Voor het provinciefonds is die grens € 10 mln. voor beleidsmatige mutaties en € 20 mln. voor technische mutaties.

2. Beleidsagenda

2.1 Beleidsprioriteiten

Nieuw verdeelmodel algemene uitkering provinciefonds

In juni 2021 is onderzoeksbureau Cebeon (in samenwerking met adviesbureau Lysias) gecontracteerd voor de uitvoering van het herijkingsonderzoek provinciefonds. Het doel van dit onderzoek is te komen tot een geactualiseerd model voor de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds dat voldoet aan de eisen van de Financiële-verhoudingswet. Het onderzoek wordt begeleid door een begeleidingscommissie waarin het Interprovinciaal Overleg (IPO), enkele provincies en de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) zitting hebben. De provincies worden verder bij het onderzoek betrokken door middel van presentaties in de Ambtelijke Adviescommissie Financiën (AAC) en in de Bestuurlijke Adviescommissie Financiën (BAC) van de provincies.

In april 2022 is het tussenproduct van de eerste fase van het onderzoek (de uitgaven- en inkomstenanalyse) vastgesteld en gepresenteerd aan de AAC Financiën en aan de BAC Financiën van de provincies. De tweede fase van het onderzoek betreft het ontwikkelen van een nieuw verdeelvoorstel voor het provinciefonds, door per uitgaven- en inkomstencluster een verdeelformule te ontwikkelen. De planning is dat het onderzoek najaar 2022 zal zijn afgerond.

Bestaande financieringssystematiek tot en met 2025

De jaarlijkse indexatie van het provinciefonds heet het accres. Dit accres is voor de huidige kabinetsperiode (tot en met 2025) grotendeels berekend op basis van de bestaande afspraken. In het Coalitieakkoord is er voor gekozen om de uitvoeringskosten van medeoverheden voor investeringspakketten (klimaat, ontsluiten nieuwbouwwoningen en stikstof) specifiek te verstrekken. In samenhang hiermee is besloten om de middelen voor het Stikstoffonds, het Klimaatfonds, het budget voor ontsluiting van nieuwe woningen in het Mobiliteitsfonds en het Nationaal Groeifonds uit te zonderen van de berekening van het accres.

Het IPO heeft laten weten niet in te stemmen met het voorstel van het kabinet om het volumedeel van het accres vast te zetten op het niveau van de voorjaarsnota 2022 voor de periode 2022-2025. Daarmee blijft het accres voor de provincies in die periode meebewegen met de Rijksuitgaven.

Nieuwe financieringssystematiek voor de periode na 2025

In het Coalitieakkoord is een nieuwe financieringssystematiek aangekondigd voor de periode na 2025, om een stabielere financiering voor medeoverheden te realiseren en hun autonomie te vergroten. Daarbij wordt de mogelijkheid van een groter eigen belastinggebied voor gemeenten en provincies betrokken.

Het kabinet en de medeoverheden zijn van mening dat de financieringssystematiek, zoals deze nu is vormgegeven, verbetering behoeft. Op basis van de gesprekken met de medeoverheden zijn vier vertrekpunten geformuleerd (Kamerstukken II 2021/22, 35925 VII, nr. 170):

  • Het is belangrijk dat er sprake is van een goede balans tussen opgaven, taken en middelen.

  • Er is een betere financieringsbalans nodig tussen eigen inkomsten van gemeenten en provincies en bekostiging via de fondsen vanuit het Rijk.

  • De bekostiging van het Gemeentefonds en Provinciefonds moet gepaard gaan met meerjarige stabiliteit, zodat gemeenten en provincies vooraf helderheid hebben over hun meerjarig begrotingskader.

  • Het financieel en interbestuurlijk instrumentarium, waaronder het uitkeringsstelsel, dient beter aan te sluiten op taken en wettelijke kaders van waaruit die taken worden toebedeeld.

De hierbij passende vervolgstappen zullen in 2023 verder ter hand genomen worden.

Interbestuurlijke verhoudingen

Het kabinet voert het gesprek met het decentraal bestuur over de meerwaarde van een beleidskader decentraal bestuur, één van de aanbevelingen uit het rapport van hoogleraar Douwe Jan Elzinga. Deze discussie zal in 2023 verder gevoerd worden.

Daarnaast werkt het kabinet aan het opstellen van een uitvoerbaarheidstoets decentrale overheden (UDO), waarmee effecten van nieuw beleid voor medeoverheden aan de voorkant inzichtelijk gemaakt worden.

Uitkeringsstelsel

De wens bestaat al langer om het uitkeringsstelsel, zoals opgenomen in de Financiële-verhoudingswet, beter aan te laten sluiten bij de gewijzigde bestuurlijke verhoudingen tussen Rijk en medeoverheden. Het kabinet wil, samen met VNG en IPO, stappen zetten in een betere vormgeving van het uitkeringsstelsel langs drie sporen:

  • Borgen dat de inrichting van de financiële verhoudingen blijft passen bij de wijze waarop overheden samen maatschappelijke opgaven willen oppakken en tegelijk kunnen voldoen aan de vereiste wettelijke kaders.

  • Het uitkeringsstelsel moet de interbestuurlijke samenwerking niet belemmeren, maar ondersteunen.

  • De bekostiging van de interbestuurlijke samenwerking moet plaatsvinden tegen zo laag mogelijke administratieve kosten aan de kant van zowel het Rijk als aan de zijde van de medeoverheden.

De verbeteringen in het uitkeringsstelsel worden doorgevoerd door aanpassing van de decentralisatie-uitkeringen en de specifieke uitkering:

  • Voor de decentralisatie-uitkering geldt dat de wetgever bij de herziening van de Financiële-verhoudingswet nader aan zal geven, wat wel en niet is toegestaan.

  • Voor de specifieke uitkeringen geldt dat deze eenvoudiger, sneller en tegen lagere administratieve lasten verstrekt moeten kunnen worde.

Het streven is om de herziening van de Financiële-verhoudingswet in 2024 af te ronden. Vooruitlopend op de geschetste wijzigingen in de wet zal, daar waar de huidige wet ruimte biedt, in de geest van de wijzigingen gewerkt gaan worden. Dat kan bijvoorbeeld door actualisering van het toetsingskader decentralisatie-uitkeringen. In de uitwerking van de plannen, op weg naar de wetswijziging in 2024, wordt nauw samengewerkt met de medeoverheden.

2.2 Belangrijkste mutaties

Door wijzigingen in beleid van verschillende departementen kan worden overgegaan tot het beleggen of juist weghalen van taken bij provincies. Soms gaat dit gepaard met een toevoeging aan of een uitname uit het provinciefonds. In tabel 1 worden de mutaties groter dan € 10 mln. weergegeven. Daarbij is onderscheid aangebracht tussen nominale mutaties enerzijds en overboekingen van/naar andere departementen anderzijds.

Tabel 1 Belangrijkste uitgaven- en ontvangstenmutaties t.o.v. vorig jaar (bedragen x € 1.000)
 

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Stand ontwerpbegroting 2022

2.540.680

2.531.544

2.522.042

2.511.044

2.511.722

0

       

Mutaties 1e suppletoire begroting 2022

256.295

230.288

240.188

126.188

51.033

50.429

       

Extrapolatie 2027

0

0

0

0

0

2.481.269

       

Nieuwe mutaties

49.623

234.591

220.591

220.591

193.163

108.587

waarvan

      

1) Accres tranche 2023

0

256.570

256.570

256.570

113.903

109.327

2) Bijstelling accres tranche 2022

‒ 35.239

‒ 35.239

‒ 35.239

‒ 35.239

0

0

3) Ruimte onder plafond BCF 2022

61.639

0

0

0

0

0

4) Natuur

18.298

14.000

0

0

0

0

5) Eenmalige rijksbijdrage

0

0

0

0

80.000

0

6) Overige mutaties

4.925

‒ 740

‒ 740

‒ 740

‒ 740

‒ 740

       

Stand ontwerpbegroting 2023

2.846.598

2.996.423

2.982.821

2.857.823

2.755.918

2.640.285

Toelichting

1) Accres tranche 2023

Het provinciefonds ontwikkelt zich in principe evenredig met de accres-relevante uitgaven (ARU) van het Rijk. De groei of krimp van het provinciefonds als gevolg van deze normeringssystematiek wordt accres genoemd. Het accres van de tranche 2023 bedraagt voor de jaren 2023 tot en met 2025 € 256,6 mln. per jaar. In de jaren 2025 en 2026 vindt, conform de nieuwe financieringssystematiek, alleen verwerking van het lpo-deel van het accres plaats.

2) Bijstelling accres tranche 2022

Op basis van de actuele cijfers in de Miljoenennota 2023 vindt een bijstelling plaats van de accres tranche 2022 voor de jaren 2022 tot en met 2025. Dit betreft een neerwaartse bijstelling met € 35,2 mln.

3) Ruimte onder plafond BCF 2022

De ontwikkeling van het BTW-compensatiefonds en het bijbehorende plafond leiden conform het Financieel Akkoord Rijk/VNG/IPO met ingang van 2015 tot een toename of afname van de algemene uitkering van de fondsen. Voor 2022 is vooralsnog sprake van ruimte onder het plafond, met als gevolg een toevoeging aan de algemene uitkering van € 61,6 mln.

4) Natuur

In het pakket Structurele aanpak stikstof is in totaal € 2,85 mld. beschikbaar gesteld voor het versterken en herstellen van de natuur. Onderdeel van het Uitvoeringsprogramma Natuur is het verhogen van de beheervergoeding vanuit het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). De bestaande SNL middelen lopen mee via de algemene uitkering richting provincies. De provincies voeren de SNL uit en vergoeden tot 75% van de standaardkostprijs voor het beheren van natuur. Met ingang van beheerjaar 2021 wordt de vergoeding verhoogd naar 84%. De provincies ontvangen via de algemene uitkering extra middelen voor de hogere subsidiekosten. Deze mutatie betreft de overboeking voor 2022 en 2023.

5) Eenmalige rijksbijdrage

Het Rijk werkt met gemeenten en provincies door aan een nieuwe financieringssystematiek vanaf 2026. In aanloop daarnaartoe stelt het kabinet voor provincies € 100 miljoen extra in 2026 beschikbaar. Daarvan wordt een bedrag van € 20 miljoen aan het Btw-compensatiefonds toegevoegd.

2.3 Beleidsevaluaties

Al het beleid dat valt onder een beleidsartikel uit de Rijksbegroting moet tenminste eens in de zeven jaar worden geëvalueerd. Er vindt echter geen afzonderlijke beleidsdoorlichting plaats van het beleidsartikel van het provinciefonds. Doorlichting van de bestuurlijke en financiële verhoudingen met de decentrale overheden, die ten grondslag liggen aan het fonds, vindt plaats via beleidsartikel 1.1 van de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII).

3. Beleidsartikelen

3.1 Artikel 1. Provinciefonds

A. Algemene doelstelling

Via het provinciefonds wordt bewerkstelligd dat de provincies middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren. Deze doelstelling valt uiteen in twee beleidsthema’s:

  • 1. provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor de uitvoering van hun taken;

  • 2. een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies, die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De fondsbeheerders, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Financiën – namens deze de Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst – hebben een regisserende en financierende rol ten aanzien van het provinciefonds. De fondsbeheerders zijn op basis van de Financiële-verhoudingswet verantwoordelijk voor de financiële verhoudingen tussen Rijk en provincies. Zij dragen daarbij zorg voor een adequate omvang alsmede een goede werking van de verdeelsystematiek van het provinciefonds. Tevens zorgen zij voor een adequate uitbetaling en vaststelling van de algemene uitkering en decentralisatie-uitkeringen aan de verschillende provincies.

Van tijd tot tijd kunnen vragen opkomen of de provincies als collectiviteit andere prioriteiten zouden kunnen stellen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van gezamenlijk onderschreven maatschappelijke opgaven. Naast de fondsbeheerders hebben hierbij ook de desbetreffende vakministers een rol.

Voor de realisatie van de beschreven beleidsthema’s zijn er een aantal instrumenten en activiteiten.

Beleidsthema 1: provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor de uitvoering van hun taken.

A) Normeringssystematiek

De jaarlijkse ontwikkeling van de omvang van de algemene uitkering van het provinciefonds wordt – naast taakmutaties – bepaald door de normeringssystematiek. De normeringssystematiek houdt in dat de ontwikkeling van het fonds gekoppeld is aan de ontwikkeling van de accres-relevante uitgaven van het Rijk (ARU), dit wordt ook wel aangeduid als het principe «samen de trap op, samen de trap af». De jaarlijkse toe- of afname van het provinciefonds die voortvloeit uit de koppeling aan de rijksuitgaven, wordt het accres genoemd. De normeringssystematiek is in werking sinds 1995 en berust op een bestuurlijke afspraak tussen het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).

In het Coalitieakkoord is het accres voor de huidige kabinetsperiode (tot en met 2025) grotendeels berekend op basis van de bestaande afspraken. Wel is er voor gekozen om de uitvoeringskosten van medeoverheden voor de verschillende investeringspakketten specifiek te verstrekken. In samenhang hiermee is besloten om de middelen voor de bijbehorende fondsen uit te zonderen van de berekening van het accres.

In het Coalitieakkoord is tevens een nieuwe financieringssystematiek aangekondigd voor de periode na 2025, om een stabielere financiering voor medeoverheden te realiseren en hun autonomie te vergroten. Daarbij wordt de mogelijkheid van een groter eigen belastinggebied voor gemeenten en provincies betrokken. Overigens vindt vanaf 2026 nog wel indexatie plaats voor de loon- en prijsontwikkeling.

Zie voor meer informatie over de normeringssystematiek het onderdeel Beleidsprioriteiten van deze begroting.

B) Artikel 2 Financiële-verhoudingswet

Er zijn jaarlijks diverse specifieke taakmutaties die tot toevoegingen en/of onttrekkingen aan het provinciefonds kunnen leiden. Uitgangspunt hierbij is artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet. Dit artikel geeft aan dat indien beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door provincies, in een afzonderlijk onderdeel van de bijbehorende toelichting, met redenen wordt omkleed en met kwantitatieve gegevens wordt gestaafd welke de financiële gevolgen van deze wijziging voor de provincies zijn. Tevens wordt aangegeven via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor de provincies kunnen worden opgevangen.

C) Bestuurlijk overleg

Het Bestuurlijk overleg financiële verhouding (Bofv) tussen de fondsbeheerders, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen (UvW) vindt twee keer per jaar plaats rond het verschijnen van de Voorjaarsnota en de Miljoenennota. Iedere partij kan agendapunten inbrengen. Zo nodig kunnen ook andere bewindspersonen dan de fondsbeheerders aan het overleg deelnemen. De uitkomst van de normeringssystematiek (zie A) kan – indien beschikbaar – in het Bofv bestuurlijk worden gewogen.

Beleidsthema 2: een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om haar inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren.

D) Verdeelmaatstaven

Het budget van de algemene uitkering van het provinciefonds wordt over de provincies verdeeld via een systeem van verdeelmaatstaven. De fondsbeheerders zijn verantwoordelijk voor ontwikkeling en onderhoud van het systeem van verdeelmaatstaven dat de verdeling tot stand brengt. Dit verdeelsysteem heeft als doel provincies in staat te stellen hun voorzieningen op een onderling gelijkwaardig niveau te brengen tegen globaal gelijke lastendruk en rekening houdend met de structuurkenmerken van de provincies.

Zolang voor een uitkeringsjaar de voor de verdeelmaatstaven noodzakelijke statistische gegevens nog niet bekend of definitief zijn, worden de provincies bevoorschot op basis van voorlopige cijfers. Hierbij wordt ernaar gestreefd de voorschotten zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de algemene uitkering waarop een provincie uiteindelijk recht heeft, zoals deze vastgesteld wordt nadat de statistische gegevens definitief zijn vastgesteld.

Dit streven geldt ook voor integratie- en decentralisatie-uitkeringen. Als er gedurende en na afloop van het uitkeringsjaar definitieve volumegegevens beschikbaar komen, leidt dit tot bijstellingen in de bevoorschotting. Aangezien voor het provinciefonds de verplichtingen leidend zijn, zullen deze altijd tot uitkering komen.

C. Beleidswijzigingen

De relevante beleidswijzigingen zijn beschreven in de beleidsagenda (hoofdstuk 2). De financiële consequenties van deze beleidswijzigingen staan vermeld in tabel 2 en bijlage 1.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

In tabel 2 worden voor zowel de verplichtingen, de uitgaven als de ontvangsten de budgettaire gevolgen van beleid van het provinciefonds weergegeven.

Tabel 2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1. provinciefonds (bedragen x € 1.000)
 

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Verplichtingen

2.552.029

2.836.693

2.996.423

2.982.821

2.857.823

2.755.918

2.640.285

        

Uitgaven

2.541.945

2.846.598

2.996.423

2.982.821

2.857.823

2.755.918

2.640.285

        

Financiering provincies

       

Bijdrage aan medeoverheden

2.541.769

2.846.498

2.996.323

2.982.721

2.857.723

2.755.818

2.640.185

Algemene uitkering

2.423.793

2.779.340

2.943.285

2.929.962

2.806.639

2.704.734

2.617.979

Decentralisatie-uitkeringen

117.976

67.158

53.038

52.759

51.084

51.084

22.206

        

Kosten Financiële-verhoudingswet

       

Opdrachten

176

100

100

100

100

100

100

Onderzoeken verdeelsystematiek

176

100

100

100

100

100

100

        

Ontvangsten

2.541.945

2.846.598

2.996.423

2.982.821

2.857.823

2.755.918

2.640.285

Geschatte budgetflexibiliteit

In tegenstelling tot een departementale begroting zijn bij het provinciefonds de verplichtingen leidend. Dit houdt in dat zij, eenmaal geaccordeerd, altijd geheel tot uitbetaling komen. Geld dat in enig jaar nog niet aan provincies wordt uitgekeerd, wordt daarom aan de uitgaven van het volgende begrotingsjaar toegevoegd.

Op basis van de Financiële-verhoudingswet vermeldt de begroting het bedrag dat als verplichting geldt voor het totaal van de algemene uitkering. In de begroting kunnen ook decentralisatie-uitkeringen en integratie-uitkeringen als verplichting worden opgenomen om aan gemeenten te worden uitgekeerd. Het verplichtingenpercentage van de Bijdragen aan medeoverheden is 100%.

Van de Opdrachten is 0% juridisch verplicht. Het restant is beleidsmatig gereserveerd.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Bijdragen aan medeoverheden

Algemene uitkering

Dit betreft de uitkering aan alle provincies, die ten goede komt aan de algemene middelen van de provincies. De uitkering is gebaseerd op de artikelen 5 en 6 van de Financiële-verhoudingswet.

Integratie-uitkeringen

Dit betreft de uitkering die wordt toegepast als rechtstreekse overheveling van middelen naar de algemene uitkering bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang naar de algemene uitkering. De uitkering is gebaseerd op artikel 5 lid 2 van de Financiële-verhoudingswet. Het provinciefonds bevat momenteel geen integratie-uitkeringen.

Decentralisatie-uitkeringen

Naast de algemene uitkering en integratie-uitkeringen bevat het provinciefonds ook decentralisatie-uitkeringen. De verdeling van de decentralisatie-uitkeringen volgt evenmin als de integratie-uitkeringen de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Voor een overzicht van de decentralisatie-uitkeringen wordt verwezen naar bijlage 2.

Uitkeringen per inwoner

Ter informatie geeft de figuur hieronder het verloop van de uitkeringen uit het provinciefonds per inwoner van 2012–2027 weer. De bedragen 2012 tot en met 2021 zijn op basis van de jaarverslagen. De bedragen 2022 tot en met 2027 zijn op basis van de cijfers in de voorliggende begroting.

Figuur 3 Uitkeringen provinciefonds in € per inwoner per jaar

De provincies ontvangen in 2023 uit het provinciefonds € 2.996.323.000 Daarmee komt de uitkering uit op een landelijk gemiddelde van € 170 per inwoner. Ten opzichte van 2022 betekent dit een mutatie van + € 8 per inwoner.

Meer informatie over de mutaties in de verschillende uitkeringen en over de verdeling van de uitkeringen over de provincies is te vinden in de circulaires van het provinciefonds. Deze circulaires zijn te raadplegen op Rijksoverheid.nl.

Opdrachten

Kosten Financiële-verhoudingswet

Dit betreft het budget dat elk jaar is gereserveerd voor de uitvoering van onderzoeken op het vlak van de omvang en verdeling van het provinciefonds en het onderhoud van het betaalsysteem.

Ontvangsten

Ten behoeve van de dekking van de uitgaven is een post Ontvangsten opgenomen. Artikel 4, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet bepaalt dat bij (begrotings)wet voor ieder uitkeringsjaar een bedrag aan middelen van het Rijk wordt afgezonderd ten behoeve van het provinciefonds. Op grond van het tweede lid van dat artikel zijn de uitgaven en de inkomsten van het fonds per uitkeringsjaar aan elkaar gelijk.

4. Provinciefonds in breder perspectief

In dit hoofdstuk wordt het provinciefonds in een breder perspectief geplaatst. Daarbij wordt een overzicht gegeven van de (overige) inkomstenbronnen van provincies en hoe die zich verhouden tot de uitkering uit het provinciefonds (paragraaf 4.1). Daarnaast wordt nader ingegaan op de specifieke uitkeringen (paragraaf 4.2) en de motorrijtuigenbelasting (paragraaf 4.3).

4.1 Inkomstenbronnen van provincies

De uitgaven van provincies worden uit verschillende inkomstenbronnen bekostigd. In tabel 3 staat een overzicht van de verschillende inkomstenbronnen van de provincies voor de periode 2017-2022. De cijfers tot en met 2020 zijn op basis van de jaarrekeningen. De cijfers 2021 en 2022 zijn op basis van de oorspronkelijke begrotingen.

Tabel 3 Inkomsten provincies (bedragen x € 1 mln.)
 

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Begroting 2021

Begroting 2022

       

Totale baten1

10.361

9.609

10.592

10.196

7.980

7.643

       

waarvan

      

Provinciefonds2

2.570

2.454

2.467

2.571

2.483

2.541

Specifieke uitkeringen3

106

42

50

570

900

900

       

waarvan

      

Motorrijtuigenbelasting1

1.566

1.617

1.648

1.684

1.701

1.735

X Noot
1

Bron CBS Statline

X Noot
2

Bron Ministerie van BZK

X Noot
3

Bron rekeningcijfers OSU. Bron begrotingscijfers BZK.

Inkomsten vanuit het Rijk

Een inkomstenbron voor de provincies is het provinciefonds. Het opgenomen bedrag betreft de verplichtingenbedragen van de algemene uitkering, de integratie-uitkeringen en de decentralisatie-uitkeringen. Het provinciefonds is verantwoordelijk voor 33% van de totale baten in 2022 van provincies.

Een tweede inkomstenbron wordt gevormd door de specifieke uitkeringen. Op de specifieke uitkeringen wordt in paragraaf 4.2 nader ingegaan.

Inkomsten uit eigen bronnen

Naast de uitkeringen van het Rijk hebben de provincies inkomsten uit de motorrijtuigenbelasting, dit betreft in 2022 23% van de totale baten van provincies. Hierop wordt in paragraaf 4.3 dieper ingegaan. Daarnaast is sprake van onttrekkingen uit de reserves en van overige middelen.

4.2 Specifieke uitkeringen

De belangrijkste informatiebron voor specifieke uitkeringen is het Onderhoudsrapport Specifieke Uitkeringen (OSU). Het doel van het OSU is inzicht geven in het stelsel van specifieke uitkeringen en in het onderhoud van het stelsel. Het rapport bevat een overzicht van de specifieke uitkeringen en de daarmee gemoeide bedragen. Het OSU wordt op grond van artikel 20 van de Financiële-verhoudingswet (Fvw) jaarlijks aan de Tweede Kamer aangeboden. Het OSU bevat de definitieve cijfers (rekeningcijfers) over aantal en omvang van de specifieke uitkeringen op basis van de jaarverslagen van de betreffende departementen.

Tabel 4 Aantal specifieke uitkeringen per departement; aan gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen

Ministerie

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 20201

Begroting 2021

Begroting 2022

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

0

0

10

27

13

5

Economische Zaken en Klimaat

4

4

5

8

3

1

Financiën

0

0

0

1

0

0

Infrastructuur en Waterstaat

5

5

10

39

19

19

Justitie en Veiligheid

1

1

0

3

6

4

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

0

0

3

13

6

3

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

3

3

5

6

5

5

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

2

2

4

4

3

1

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

2

2

5

8

14

8

Totaal

17

17

42

109

69

46

X Noot
1

Bron 2021-2022: Ontwerpbegroting BZK 2021 en 2022 (begrotingscijfers met bewerking BZK)

Het OSU kijkt sinds 2015 niet meer vooruit, maar blikt terug. Het OSU bevat daardoor geen informatie over specifieke uitkeringen in het lopende begrotingsjaar. De cijfers voor het lopende begrotingsjaar zijn daarom afkomstig uit de bijlage specifieke uitkeringen in de ontwerpbegroting 2022 van het Ministerie van BZK. Die bijlage bevat een overzicht van de bedragen die de diverse departementen in hun ontwerpbegrotingen hebben opgenomen voor specifieke uitkeringen.

Tabel 4 geeft inzicht in het aantal specifieke uitkeringen in de periode 2017–2022 en omvat niet alleen de specifieke uitkeringen aan provincies, maar ook die aan gemeenten en gemeenschappelijke regelingen.

4.3 Motorrijtuigenbelasting

Provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting mogen door provincies worden geheven op basis van artikel 222 Provinciewet. De opcenten worden geheven bovenop het rijkstarief van de motorrijtuigenbelasting. De hoogte van de provinciale opcenten is wettelijk gemaximeerd. De vaststelling van de opcenten geschiedt door de provinciale staten. Omdat het een algemene belasting betreft komt de opbrengst toe aan de algemene middelen van de provincie.

Tabel 5 geeft een meerjarige weergave van het gemiddeld door de provincies geheven aantal opcenten. In 2022 mogen de opcenten ten hoogste 118,3% bedragen van het rijkstarief. Geen enkele provincie heft de maximale opcenten en gemiddeld wordt er 83,7% aan opcenten geheven door de provincies.

Tabel 5 Meerjarige weergave opcenten motorrijtuigenbelasting (MRB) provincies op basis van begroting
 

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Gemiddelde opcenten MRB provincies (in %)

80,38

80,46

80,13

81,36

82,95

83,48

83,70

Maximaal te heffen opcenten MRB (in %)

110,6

111

111,8

113,2

115

116,8

118,3

Rekentarief PF opcenten MRB (in €)

65,9

65,9

65,9

65,9

65,9

65,9

65,9

5. Bijlagen

Bijlage 1: Verdiepingshoofdstuk

Gelet op het feit dat de uitgaven en ontvangsten gelijk zijn aan elkaar, zijn beide posten in één tabel inzichtelijk gemaakt.

Tabel 6 Uitgaven en ontvangsten artikel 1 provinciefonds (bedragen x € 1.000)
 

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Stand ontwerpbegroting 2022

2.540.680

2.531.544

2.522.042

2.511.044

2.511.722

0

       

Mutaties 1e suppletoire begroting 2022

256.295

230.288

240.188

126.188

51.033

50.429

       

Extrapolatie 2027

0

0

0

0

0

2.481.269

       

Nieuwe mutaties

49.623

234.591

220.591

220.591

193.163

108.587

       

waarvan Algemene uitkering

      

1) Accres tranche 2023

0

256.570

256.570

256.570

113.903

109.327

2) Bijstelling accres tranche 2022

‒ 35.239

‒ 35.239

‒ 35.239

‒ 35.239

0

0

3) Ruimte onder plafond BCF 2022

61.639

0

0

0

0

0

4) Natuur

18.298

14.000

0

0

0

0

5) Eenmalige rijksbijdrage

0

0

0

0

80.000

0

6) Overige mutaties algemene uitkering

0

‒ 740

‒ 740

‒ 740

‒ 740

‒ 740

       

waarvan Decentralisatie-uitkeringen

      

7) Overige mutaties decentralisatie-uitkeringen

4.925

0

0

0

0

0

       

waarvan Onderzoeken verdeelsystematiek

      

8) Overige mutaties onderzoeken verdeelsystematiek

0

0

0

0

0

0

       

Stand ontwerpbegroting 2023

2.846.598

2.996.423

2.982.821

2.857.823

2.755.918

2.640.285

Toelichting

De mutaties 1 tot en met 5 zijn reeds toegelicht onder Tabel 1 Belangrijkste mutaties in hoofdstuk 2 Beleidsagenda.

Bijlage 2: Decentralisatie-uitkeringen

Tabel 7 Decentralisatie-uitkeringen (bedragen x € 1.000)
 

2022

2023

2024

2025

2026

2027

       

Aanpak vakantieparken

100

0

0

0

0

0

DINGtiid

29

29

0

0

0

0

Drugsdumpingen

1.000

1.000

1.000

0

0

0

Erfgoeddeal

596

0

0

0

0

0

Fries in het MBO

200

100

0

0

0

0

Fryske Akademie

1.559

1.559

1.559

1.559

1.559

1.559

Monumenten

20.000

20.000

20.000

20.000

20.000

20.000

Na-ijlende effecten mijnbouw

647

647

647

647

647

647

Omgevingsveiligheid

675

675

675

0

0

0

Ondersteuning RES proces

2.677

0

0

0

0

0

Opgaven landelijk gebied

25

0

0

0

0

0

Uitvoeringskosten klimaatakkoord

5.670

0

0

0

0

0

Vernieuwde aanpak gebiedsgericht werken

124

0

0

0

0

0

Waddenfonds

28.878

28.878

28.878

28.878

28.878

0

Weerbaar bestuur kleine gemeenten

4.800

0

0

0

0

0

Wettelijke Friese taal

150

150

0

0

0

0

Wildbeheer Limburg

23

0

0

0

0

0

Wijziging betalingsverloop decentralisatie uitkeringen

5

0

0

0

0

0

       

Stand ontwerpbegroting 2023

67.158

53.038

52.759

51.084

51.084

22.206

Toelichting

In artikel 13, lid 5, van de Financiële-verhoudingswet wordt bepaald dat jaarlijks, in overleg met de ministers die het aangaat, wordt bezien of een decentralisatie-uitkering kan worden gewijzigd in een integratie-uitkering of een algemene uitkering. In het licht van het traject dat de fondsbeheerders gestart zijn om het uitkeringsstelsel te vereenvoudigen zullen geen nieuwe integratie-uitkeringen meer worden gecreëerd. Voor de decentralisatie-uitkeringen betekent dit dat alleen een mogelijke omzetting naar de algemene uitkering aan de orde kan zijn.

In bovenstaande tabel zien we dat de meeste decentralisatie-uitkeringen niet structureel zijn. Van omzetting naar de algemene uitkering is voor die decentralisatie-uitkeringen dan ook vooralsnog geen sprake. Voor de wel structurele decentralisatie-uitkeringen geldt dat deze niet aan alle provincies worden uitgekeerd en/of nu nog niet kunnen worden verdeeld via de maatstaven van de algemene uitkering.

Bijlage 3: Moties en toezeggingen

Tabel 8 Door de Staten-Generaal aanvaarde moties die zijn afgerond (stand per 30 juni 2022)

Omschrijving van de motie

Vindplaats

Stand van zaken

De motie van de leden Bromet en Inge van Dijk; Verzoekt de regering, om ervoor zorg te dragen dat er zo spoedig mogelijk een gezamenlijke probleemanalyse over de interbestuurlijke verhoudingen en financiële verhoudingen wordt opgesteld en de Tweede Kamer hierover te informeren.

Kamerstukken II 2020/21, 35830 VII, nr. 13

Afgedaan. De Tweede Kamer is op 1 juli 2021 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2020/21, 35570 VII, nr. 104).

De motie van het lid Koole; Spreekt de wens uit dat de versterking van de aldus omschreven positie van de Minister van BZK als hoeder van democratisch gelegitimeerde medeoverheden binnen het rijksbestuur tijdens de lopende kabinetsformatie aan de orde wordt gesteld. Verzoekt de Voorzitter deze wens over te brengen aan de informateur.

Kamerstukken I 2020/21, 35570 VII / 35619/35620/35621 / 35842, nr. K

Afgedaan. Dit betreft een Spreekt uit-motie. Er is geen actie nodig vanuit BZK.

De motie van het lid Sneller c.s.; Verzoekt de regering, de komende periode binnen haar mogelijkheden en verantwoordelijkheden in nauwe samenwerking met het provinciebestuur te bevorderen dat de gemeente Grave in bestuurlijk en financieel opzicht voorbereid wordt op een herindeling, mocht de wil daartoe blijken.

Kamerstukken II, 2020/21, 35620, nr. 7

Afgedaan. De Tweede Kamer is op 17 november 2021 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2021/22, 28750, nr. 82).

De motie van het lid Özutok; Verzoekt de regering, ter voorbereiding op de kabinetsformatie met decentrale overheden in gesprek te gaan over een gedeelde probleem-analyse, mogelijke oplossingen, onderscheiden verantwoordelijkheden, en beleidsopties over het takenpakket van decentrale overheden aan te vullen met een gezamenlijke interbestuurlijke toelichting.

Kamerstukken II 2020/21, 35570 VII, nr. 12

Afgedaan. De Tweede Kamer is op 1 juli 2021 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2020/21, 35570 VII, nr. 104).

Tabel 9 Door de Staten-Generaal aanvaarde moties die nog niet zijn afgerond (stand per 30 juni 2022)

Omschrijving van de motie

Vindplaats

Stand van zaken

De motie van het lid Snoeren c.s.; Verzoekt de regering, na voltooiing van het herindelingsproces de provincie Noord-Holland te verzoeken met de nieuwe gemeente Dijk en Waard, de gemeente Alkmaar, alsmede met de inwoners van Sint Pancras en Koedijk te evalueren en te verkennen of voor de dorpen Sint Pancras en/of Koedijk een grenscorrectie met de gemeente Alkmaar een duurzame oplossing is, en de Tweede Kamer hierover binnen twee jaar te informeren over de voortgang.

Kamerstukken II, 2020/21, 35621 nr. 8

In behandeling. Na afronding van de evaluatie (begin 2024) wordt de Tweede Kamer over de uitkomsten geïnformeerd.

De motie van het lid Inge van Dijk; Verzoekt de regering, tot die tijd geen taken over te dragen, behalve in gevallen waarin dit echt noodzakelijk is, mits in goed overleg met de gemeenten en met de bijbehorende financiën.

Kamerstukken II 2020/21, 35850, nr. 9

13-06-2022 De Tweede Kamer wordt in het najaar van 2022 geïnformeerd.

De motie van de leden Inge van Dijk en Grinwis; Verzoekt de regering om, nadere regels te stellen ten behoeve van naleving van de twee wetten, zodat het ook voor de Tweede Kamer aantoonbaar en controleerbaar is dat deze wetten worden nageleefd; Verzoekt de regering tevens, elk wetsvoorstel dat decentrale overheden raakt, zoals taakoverdrachten, medebewindstaken en regionale indelingen, mede te laten ondertekenen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en bij budgetoverdrachten ook door de Minister van Financiën.

Kamerstukken II 2021/22, 35925, nr. 90

In behandeling. De Tweede Kamer wordt in het najaar van 2022 geïnformeerd.

De motie van de leden Inge van Dijk en Van der Graaf; Verzoekt de regering bij de uitwerking van de toekomstige financiering van decentrale overheden te onderzoeken of het wenselijk is een nood- of solidariteitsfonds in te richten waar incidenteel een beroep op kan worden gedaan, inclusief voorwaarden wanneer decentrale overheden hiervoor in aanmerking komen.

Kamerstukken II 2021/22, 35925 VII nr. 160

In behandeling. De Tweede Kamer wordt najaar 2022 geïnformeerd.

De motie van de leden Dekker-Abdulaziz en Romke de Jong; Verzoekt de regering snel de benodigde acties te ondernemen om te komen tot een nieuwe financieringssystematiek voor de periode na 2025, daarbij de vormgeving voor een groter decentraal belastinggebied samen met de decentrale overheden uit te werken en de Tweede Kamer daarover nog dit jaar te informeren.

Kamerstukken II 2021/22, 35925 VII nr. 165

In behandeling. De Tweede Kamer wordt najaar 2022 geïnformeerd.

De motie van de leden Dekker-Abdulaziz en Romke de Jong; Verzoekt de regering specifiek raadsleden en Statenleden te betrekken bij het opstellen en uitwerken van het nieuwe financieringssysteem voor decentrale overheden en in de contourennota de Kamer te informeren over de wijze waarop dit wordt uitgevoerd.

Kamerstukken II 2021/22, 35925 VII nr. 159

15-07-2022 De Tweede Kamer wordt najaar 2022 geïnformeerd.

De motie van het lid Inge van Dijk; Verzoekt de regering, de fundamentele discussie over de ontwikkelrichting van het binnenlands bestuur met concrete voorstellen af te ronden, en de Tweede Kamer daarover te informeren voor de zomer van 2022.

Kamerstukken II 2020/21, 35513, nr. 14

In behandeling. De Tweede Kamer wordt najaar 2022 geïnformeerd.

Tabel 10 Door bewindslieden gedane toezeggingen die zijn afgerond (stand per 30 juni 2022)

Omschrijving van de toezegging

Vindplaats

Stand van zaken

De minister van BZK heeft de Eerste Kamer toegezegd het dossier op het gebied van de bestuurlijke en financiële verhoudingen voor de informateurs te delen.

Plenair debat Verhouding centrale overheid en decentrale overheden d.d. 11 mei 2021 (Handelingen I 2020/21, nr. 36, item 10)

Afgedaan. De Eerste Kamer is op 1 juli 2021 per brief geïnformeerd (Kamerstukken I 2020/21, 35570 VII, nr. J).

De minister zegt toe de Tweede Kamer in 2021 te informeren over de uitvoering van de in de brief over de aanbieding van het eindrapport evaluatie herindelingsproces Vijfheerenlanden (d.d. 2-11-2020) opgenomen acties.

Kamerbrief Evaluatie herindelingsproces Vijfheerenlanden d.d. 2 november 2020 (Kamerstukken II 2020/21, 28750, nr. 78)

Afgedaan. De Tweede Kamer is op 17 november 2021 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2021/22, 28750, nr. 82).

De Minister van BZK zegt de Eerste Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Koole (PvdA) en Verkerk (ChristenUnie), toe om in het gesprek te gaan met medeoverheden en daarin mee te nemen om ruimte te laten voor differentiatie c.q. maatwerk en in de bestaande democratische structuren niet nog een (gekozen) laag aan te brengen (T03213).

Plenair debat Verhouding centrale overheid en decentrale overheden d.d. 11 mei 2021 (Handelingen I 2020/21, nr. 36, item 10)

Afgedaan. De Eerste Kamer is reeds op 1 juli per brief geïnformeerd (Kamerstukken I 2020/21, 35 570 VII, nr. 104).

De minister zegt de Tweede Kamer toe om per brief nog eens te reflecteren op de rol van provincies in herindelingsprocessen.

Plenair debat Samenvoeging van de gemeenten Landerd en Uden (35 619), Samenvoeging van de gemeenten Boxmeer, Cuijk, Mill en Sint Hubert en Sint Anthonis (35 620), Samenvoeging van de gemeenten Heerhugowaard en Langedijk (35 621), Herindeling van de gemeenten Beemster en Purmerend (35 622) en Herindeling van de gemeenten Amsterdam en Weesp (35 623) d.d. 11 februari 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 56, item 5)

Afgedaan. De Tweede Kamer is op 17 november 2021 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2021/22, 28750, nr. 82).

De Minister van BZK zegt de Eerste Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van der Linden (Fractie-Nanninga), toe om op het geëigende moment haar inbreng over de verhouding centrale en decentrale overheden bij de (in)formateur met de Kamer te delen (T03211).

Plenair debat Verhouding centrale overheid en decentrale overheden d.d. 11 mei 2021 (Handelingen I 2020/21, nr. 36, item 10)

Afgedaan. De Eerste Kamer is op 1 juli 2021 per brief geïnformeerd (Kamerstukken I 2020/21, 35570 VII, nr. 104).

De minister zegt de Tweede Kamer toe te kijken naar de aanstelling van een onafhankelijk procesbegeleiding ten behoeve van het opstellen van de contourennota, en komt met de eerste resultaten in juni 2022.

Commissiedebat Financiën decentrale overheden en versterking lokaal bestuur d.d. 7 april (Kamerstukken II 2021/22, 35925 VII, nr. 149)

Afgedaan. Toezegging is uitgevoerd. Het Parlement wordt middels de contourennota geïnformeerd over het rapport van de onafhankelijk begeleider.

Tabel 11 Door bewindslieden gedane toezeggingen die nog niet zijn afgerond (stand per 30 juni 2022)

Omschrijving van de toezegging

Vindplaats

Stand van zaken

De Minister van BZK zegt de Eerste Kamer, naar aanleiding van een vraag opmerking van het lid Koole (PvdA), toe te overwegen of (de vastlegging van de) medeondertekening door de minister van BZK bij wetten die het lokaal en provinciaal openbaar bestuur aangaan, van toegevoegde waarde is (T03209).

Plenair debat Verhouding centrale overheid en decentrale overheden d.d. 11 mei 2021 (Handelingen I 2020/21, nr. 36, item 10)

In behandeling. De Eerste Kamer wordt in het najaar 2022 geïnformeerd.

De minister streeft ernaar dat de kabinetsreactie op het rapport «Van beroep in bezwaar; Werkwijze en verdienmodel ‘no cure no pay’-bedrijven WOZ en BPM» voor de zomer naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Kamerbrief Beantwoording Kamervragen over het bericht «Toezichthouder heeft dubbel gevoel bij reclames WOZ-aanslag» d.d. 26 april 2022 (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 2549)

In behandeling. De Tweede Kamer wordt na zomer 2022 geïnformeerd.

De minister zegt de Tweede Kamer een brief toe (in 2019) inzake de voortgang over het gebruik van open data bij decentrale overheden.

Algemeen overleg Sociaal domein/ Interbestuurlijk programma d.d. 25 april 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 34477, nr. 65)

In behandeling. De Tweede Kamer wordt geïnformeerd zodra zich een goede aanleiding voordoet.

De minister zegt toe samen met de staatssecretaris van Financiën aan een aanpassing te werken van het zogenaamde ‘uitkeringsstelsel’, mede vanwege de bevindingen van de Algemene Rekenkamer over de toepassing van de ‘decentralisatie-uitkering’. Onderdeel daarvan is de vraag welk uitkeringstype past bij het oppakken van gezamenlijke opgaven. Begin 2020 is het conceptwetsvoorstel voorgelegd ter consultatie aan onder andere de VNG, het IPO en de Algemene Rekenkamer. Beoogde inwerkingtreding is 2022. Het voornemen is het wetsvoorstel in het voorjaar 2021 aan de Tweede Kamer aan te bieden.

Kamerbrief Antwoorden op vragen gesteld tijdens de begrotingsbehandeling d.d. 15 oktober 2020 (Handelingen II 2020/21, nr. 15, item 13)

In behandeling. De Tweede Kamer wordt medio jaar 2022 geïnformeerd.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Eerste Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Hattem (PVV), toe bij de heroverweging van de verdeelmaatstaven van het Provinciefonds naar de inkomsten uit de motorrijtuigenbelasting te kijken (T02426).

Plenair debat Vereenvoudiging verdeelmodel Provinciefonds, nr. 34568 d.d. 23 mei 2017 (Handelingen I 2016/17, nr. 28, item 8)

In behandeling. De Eerste Kamer wordt medio januari 2023 geïnformeerd.

De minister zegt de Eerste Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Flierman (CDA), Postema (PvdA) en Schalk (SGP), toe dat: de minister van Economische Zaken naar de problematiek van de provincie Zeeland kijkt en de Kamer daarover een brief stuurt; De minister zelf na het verschijnen van het advies van de commissie-Jansen II met het IPO zal overleggen en naar verdere ontwikkeling van het verdeelmodel van het Provinciefonds zal kijken (T02425).

Plenair debat Vereenvoudiging verdeelmodel Provinciefonds, nr. 34568 d.d. 23 mei 2017 (Handelingen I 2016/17, nr. 28, item 8)

In behandeling. De Eerste Kamer wordt medio januari 2023 geïnformeerd

De minister informeert de Tweede Kamer na de zomer van 2022 met een brief over versterking van het decentraal bestuur, waarbij ook wordt ingegaan op de stand van zaken van de uitvoering van de moties die zijn aangenomen bij de wijziging Wgr.

Plenair debat Wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur (35 546) d.d. 14 april 2022 (Handelingen II 2021/22, nr. 73, item 19)

In behandeling. De Tweede Kamer wordt in september 2022 geïnformeerd.